Preek 4 mei 2014 ds. Rini Rikkert Open Pastoraat

Download Report

Transcript Preek 4 mei 2014 ds. Rini Rikkert Open Pastoraat

Preek 4 mei 2014 – ds. Rini Rikkert
Open Pastoraat - Gorinchem
Het is de gewoonte om ieder jaar tussen Pasen en Pinksteren de verschijningen van de
opgestane Christus op het preekrooster te zetten. In het hoofdstuk dat we gelezen hebben
plakt de evangelist twee verhalen aan elkaar: het begint met de Emmaüsgangers, dat is
meteen ook één van de bekendste: het verhaal van de twee mannen, die overstuur van alle
gebeurtenissen rond Jezus’ dood onderweg zijn naar het dorp Emmaüs, zo’n 11 kilometer
buiten Jeruzalem. Onderweg krijgen ze gezelschap, en pas bij de maaltijd, bij het breken van
het brood, zien ze dat het Jezus is, die zich, zo staat er, op hetzelfde moment ‘aan hun blik
onttrekt’. Ze gaan onmiddellijk terug naar Jeruzalem, naar de anderen, en dat is waar ons
verhaal van vanmorgen begint. Er volgt een nieuwe ontmoeting, maar nu met de hele groep
leerlingen. Lucas zegt heel nadrukkelijk dat het hier niet gaat om een geest. Maar tegelijk is
het ook geen man met een gewoon aards lichaam: Lucas vertelt ook dat hij verschijnt en
verdwijnt in een oogwenk, dat de twee Emmaüsgangers maar ook de leerlingen hem in eerste
instantie niet eens herkenden en ten slotte zien ze hem zelfs opgenomen worden in de hemel.
Geen mens, geen geest – maar wat dat wel? Het zorgt tot op de dag van vandaag voor
verwarring. Het lijkt wel, alsof er dan maar twee reacties mogelijk zijn: de eerste is: ach, het
zijn maar verhalen – en de tweede is: hoe onwaarschijnlijk ook allemaal, je kan maar het beste
gewoon alles geloven wat er in de bijbel staat, zonder daar verder al te diep over na te denken.
Ik kies liever voor een derde optie: denk er vooral wél over na, maar accepteer dat je er nooit
helemaal uit zal komen. Dus laat wat er aan onzekerheden of twijfels overblijven voorlopig
gewoon staan, en focus ten slotte op het belangrijkste. Voor mij is dat, in deze paastijd, de
laatste zin uit het Matteüs-evangelie, waar Jezus afscheid neemt met de woorden: ‘ik ben met
jullie, alle dagen van je leven’. Dat is een prachtig paascadeau, maar ondertussen is Pasen
alweer twee weken oud, en worden we er met deze opstandingsverhalen telkens weer met
de neus bovenop de ongerijmdheden gedrukt. Afgelopen week had ik nog een boeiend
gesprek met de piepjonge nieuwe collega ergens uit Alblasserdam, en ging het ook al gauw
over Pasen. Ik moest hem bekennen dat ik toch echt niet kan geloven in een gekruisigde, die
gemarteld, gestorven en begraven een paar dagen later weer monter rondwandelt. Net zo
min als ik kan geloven in een man van vlees en bloed die levend en wel opgenomen wordt in
de hemel. De hemel, wat het ook moge zijn, is geen plek waar we met onze aardse lichamen
kunnen vertoeven. Denk ik. Ik zeg het allemaal heel voorzichtig, hoop ik, want misschien is het
gewoon een gebrek aan geloof, mijn grenzen hoeven de uwe niet te zijn, dus trek u vooral
niets van míj aan. Voor deze collega stond de opstanding in ieder geval niet ter discussie: als
hij dit niet meer zou geloven, was hij bang dat er niets meer over zou blijven. Hij moest dus
wel, en dacht er verder maar niet al te veel over na. Ik kon hem uit eigen ervaring vertellen
dat het zo niet hoeft te werken. Ook zonder geloof in een lichamelijke opstanding blijft er nog
genoeg over – het wordt er zelfs boeiender van, een altijddurende zoektocht naar de
wezenlijke kern, waar altijd wat te zoeken (en te vinden) over zal blijven. Want ik geloof geen
moment dat die verhalen zo maar uit de lucht gegrepen fantasietjes zijn. De volgelingen van
Jezus veranderden van het ene op het andere moment van bange verwarde vluchtelingen in
zelfverzekerde apostelen, met een duidelijke boodschap – zó geweldig dat er een
wereldgodsdienst uit kon ontstaan. Dat kan niet zomaar, er moet iets gebeurd zijn. Iets van
wezenlijk belang. Als iemand, of een groep mensen, het verzonnen zou hebben, dan zou het
een logisch en consistent verhaal geworden zijn, dat is het bepaald níet. Verschillende
evangelisten vertellen verschillende verhalen, en zelfs bínnen die verschillende verhalen vind
je beschrijvingen die tegen alle logica indruisen. Hoe kan je het nu, zoals Lucas, hebben over
een Jezus die mens is – en toch ook weer niet? De Emmaüsgangers herkenden hem niet eens!
Om maar wat te noemen. Het taalgebruik van Lucas doet hier en daar denken aan de oude
verhalen, waarin boodschappers uit de hemel, engelen, verschijnen aan mensen. Daar zie je
eigenlijk ook altijd het patroon van schrik, geruststelling, en engelen die eruitzien als een
mens, zelfs ook mee eten, zoals de engelen die bij Abraham kwamen om te vertellen dat Sara
een zoon zou krijgen. Zo slaat Lucas twee vliegen in één klap, of eigenlijk drie: hij laat zien dat
het niet om een geest gaat, hij legt in zijn taalgebruik een voorzichtige link naar een
engelenverschijning en met het eten legt hij ten slotte nog de link naar het avondmaal, zoals
hij dat ook al deed in het voorafgaande verhaal over de Emmausgangers: daar, bij de maaltijd,
vindt de ontmoeting plaats. Je kan je voorstellen dat die verschijningsverhalen in het begin
heel vaak juist tijdens het vieren van het avondmaal verteld zijn, daar hebben ze misschien
wel hun huidige vorm hebben gekregen.
Ik had het eerlijk gezegd logischer gevonden, als de ontmoetingen met Jezus beschreven
waren als ontmoetingen met Jezus in een soort geestgestalte, zoals dat ook gebeurt in het
andere verhaal van vanmorgen, het verhaal van koning Saul en de geestgestalte van de
profeet Samuel. Of je nu wel of niet gelooft dat zoiets mogelijk is, het is in ieder geval een
bekend gegeven. Over de hele wereld, in alle tijden, doen mensen verslag van dergelijke
ontmoetingen. De laatste jaren hoor je er zelfs weer steeds meer van. Een man als Derek
Ogilvie trekt in het nuchtere Nederland volle zalen en hoge kijkcijfers door te beweren dat hij
contact kan maken met ‘overleden dierbaren’. Om de één of andere reden vind ik dat altijd
een vreselijke term. Maar ik heb zelf genoeg ervaringen gehad en verhalen gehoord om er
toch tamelijk overtuigd van te raken dat het mogelijk is – en dat het vaak heel ontroerend en
troostend is, om zoiets mee te maken.
Is dat het dan, wat de leerlingen indertijd beleefd hebben? Een geestverschijning? Maar
waarom doet Lucas dan zoveel moeite om aan te tonen dat Jezus géén geest was? Goed, hij
leidt de goede verstaander in de richting van een engelachtige gestalte, maar waarom dat dan
niet zo benoemd, en waarom dan die verhalen over een leeg graf? Die vragen brachten me bij
dat oude verhaal van de heks van Endor, die in de nieuwe vertaling een ‘geestenbezweerster’
heet. Ik kende het verhaal, omdat er altijd naar verwezen wordt door mensen uit de meer
orthodoxe of evangelische richting, zodra ze horen dat ik als protestantse dominee een
tamelijk buitenissige hobby heb: ik geef workshops om te leren contact te maken met engelen
en gidsen. De bijbel, zeggen ze dan, is er duidelijk over: het mag niet! Nu blijkt dat in de praktijk
wel mee te vallen: Samuel werd liever niet gestoord, maar hij geeft Saul wel antwoord. De
heks blijkt een lieve gastvrouw, en over straf wordt niet gepraat. Het verbod wordt nog wel
een paar keer op andere plaatsen in het oude testament genoemd, maar krijg je daar al om
het minste geringste de doodstraf, in dit geval word je van zo’n contact alleen maar onrein,
en dat werd je ook als je een menstruerende vrouw aanraakte. Zó erg is het dus allemaal niet,
maar een taboe is het wel geworden, en tot op de huidige dag gebleven. Eigenlijk vreemd, als
je bedenkt dat ook Jezus contact maakte met geesten: boven op de berg, met Elia en Mozes.
Toen Petrus meteen voorstelde om dan snel een paar tenten neer te zetten, dan konden ze
blijven. Dat verhaal laat ook meteen zien wat de valkuil is, de reden dat het waarschijnlijk
verboden is: dat mensen daarin blijven hangen, ze het gebruiken als een vlucht uit de
werkelijkheid van dit aardse leven. Maar Jezus bleef de uitzondering, en Elia en Mozes hadden
ook een beetje een status tussen engel en geest in: er wordt van allebei verteld dat ze niet
gewoon dood zijn gegaan, maar direct in de hemel zijn opgenomen. De evangelieschrijvers
zouden zich dus wel twee keer bedenken voor ze hun ontmoetingen met Jezus zouden typeren
als een ontmoeting met een Geest, dat was ook in hun tijd taboe. Wie dat toe zou durven
geven, zou (en wat dat betreft is er weinig veranderd) meteen ingedeeld worden in de
categorie zwevers, fantasten, heksen of gekken. Dat zou de blijde boodschap geen goed
gedaan hebben – zacht uitgedrukt. Dat verklaart dan in ieder geval, waarom Lucas zo
uitdrukkelijk schrijft dat Jezus dát niet was. En vaag blijft over wat het dan wél is, alleen maar
indirecte aanwijzingen geeft dat Jezus engelachtige eigenschappen heeft gekregen, kan
verschijnen waar en wanneer hij wil, en ten slotte naar de plek gaat waar hij nu thuis hoort:
in de hemel. Misschien hebben ze toen ook wel tegen elkaar gezegd: begrijpen doen we het
niet, daarvoor is wat hier gebeurt TE uniek… geen engel, geen geest en geen mens, en toch
ook weer wel. Als engel is hij direct verbonden met God, als geest met onze geest en als mens
is hij direct verbonden met mensen. Ook al gaat het ons begrip te boven, we voelen en ervaren
het wel: vanaf Pasen is Jezus de Christus, een levende werkelijkheid, die ons hier, nu, in dit
aardse leven, in verbinding kan brengen met het Goddelijke. Dat is een ervaring die bijna niet
in woorden is uit te drukken, omdat het de menselijke ervaring overstijgt. Zodra het
Goddelijke deel uitmaakt van je ervaring, begint het stotteren, beginnen de paradoxen, krijg
je het verhaal niet meer logisch of sluitend, moet je bekennen dat je het niet allemaal weet of
begrijpt. Maar je wilt het ook niet missen. Ik las van de week een verhaal over Godfried
Bomans, die iemand interviewde, en ineens midden in het interview vroeg naar het geloof van
de ander. Die was wat van zijn stuk gebracht, en begon wat aarzelend te vertellen dat hij er
wel mee was opgevoed, maar God en Jezus allang was kwijtgeraakt. Waarom Bomans alleen
maar bedachtzaam vroeg: en is het daarmee dan niet kouder geworden?
Waarmee ik maar wil zeggen: wacht niet tot je het allemaal begrijpt, tot alles logisch in elkaar
past. Je kan ook, net als de leerlingen in al hun verwarring, gewoon gaan zitten en gaan bidden
– zo van: is dat werkelijk waar, dat van Pasen? Ben jij, Jezus, nog steeds aanwezig, en bij me,
al de dagen van mijn leven? Dat hoeft geen concrete verschijning te zijn, al zijn er nog steeds
genoeg mensen die wel eens iets dergelijks meemaken. En waarom ook niet. Als Jezus
inderdaad leeft, dan leeft hij nog steeds, en is nog steeds met ons en voor ons aan het werk.
Maar het doel zal ongetwijfeld zijn, dat de warmte en de kracht van die nabijheid iets eigens
worden. Het was niet voor niets dat in het verhaal van de Emmaüsgangers Jezus meteen
verdween toen de Emmaüsgangers doorhadden wie hij was: Het belangrijkste was gebleven:
een vurig hart, het licht dat in hen was gaan branden. Ik wil eindigen met een heel oud gedicht
van Felix Timmermans, die de telkens terugkerende ervaring van een levende Christus in het
hart van mensen door alle tijden heen prachtig onder woorden brengt:
Emmaüs (Felix Timmermans)
‘Heer blijf bij ons, de zon gaat onder.’
Wij boden dan het avondbrood
de vreemde man, die langs de baan
met ons was meegegaan.
En wijl Hij, ’t zegenend, de ogen sloot,
gebeurde het: Zijn aangezicht
verklaarde in een Hemels licht,
waarin Hij plotseling verdween…
Dit was het wonder.
Wij stonden weer alleen,
doch vouwden blij onz’ handen.
Het was alsof Hij door ons heen verdween
en ’t licht in ons is blijven branden.
Blijf zo in ons, o Heer, de zon gaat onder!