Bijlage 2. Diagnostiek

Download Report

Transcript Bijlage 2. Diagnostiek

Bijlage 2. Diagnostiek
Praktische uitwerking diagnostiek bij patiënt met verdenking ebola/marburg
Bijlage 2 is opgedeeld in verschillende onderdelen.
•
•
•
Deel 1 gaat over de diagnostiek die plaats moet vinden om de verdenking van ebola/marburg te
bevestigen of te verwerpen.
Deel 2 gaat over het klinisch chemisch onderzoek bij een patiënt die verdacht wordt van
ebola/marburg.
Deel 3 gaat over het bacteriologisch-, serologisch- en malariaonderzoek bij deze patiënt.
Deel 1. Diagnostiek bij patiënt met verdenking van ebola/marburg
Materiaal voor ebola- en marburgdiagnostiek wordt naar het Erasmus MC gestuurd.
1. Materialen
Eerste afname
• 2 buizen serum (stolbuis met gel, gele dop)
• keelwat op virus transport medium
• feces (indien beschikbaar)
• urine (indien beschikbaar)
Tweede afname, 2 dagen na de eerste afname
• 2 buizen serum (dus stolbuis; zonder gel)
• feces (indien beschikbaar)
• urine (indien beschikbaar)
Derde afname, 21 dagen na de eerste afname
• serum (stolbuis met gel, gele dop)
Bij gastro-intestinale klachten ook feces, maar dat kan vertraging opleveren. In ziekenhuissituatie wel
doen, bij thuisbemonstering niet.
NB materiaal niet behandelen op het ziekenhuislaboratorium voor transport naar het Erasmus MC!
(hitte of anders)
2. Verpakken
Materialen worden verpakt in twee verpakkingen (met dezelfde inhoud) voor verzending en de
koerier regelt aflevering van beide pakketten in dezelfde rit (zie onder).
De twee pakketten bevatten elk:
1
•
•
•
•
serumbuis
keelwat in virus transport medium
fecesmonster (indien beschikbaar)
urine (indien beschikbaar)
NB ‘box in a box in a box’-principe bijvoorbeeld www.carepack.nl
Labelen van Ebola- / Marburg-materiaal voor verzending naar EMC met formulieren van Biologistics:
Erasmus MC, Afdeling Viroscience, Unit Klinische Virologie kamer NB-1052, Wytemaweg 80, 3015 CN
Rotterdam.
Tel: 010-7033431
Buiten kantooruren kunt u de dienstdoende viroloog bereiken via 010-7040704
3. Verzenden
Materiaal van Ebola-/ Marburg-verdachte patiënten mag niet anders dan met een gecertificeerde
koerier worden verstuurd.
RIVM heeft afspraken gemaakt met Biologistics, contactpersoon
•
•
•
Biologistic Services 020-6533232
Emergency nummer 06-51496992
http://www.biologistic.nl/
Bij elk transport moeten de volgende formulieren aanwezig zijn:
•
•
•
ADR vervoersdocument
ADR gevarenkaart
label voor op de verpakking.
Labels kunnen geprint worden op papierformaat ter grootte van de doosjes, bijv 110x230mm
(enveloppe)
4. Diagnostiek
1. Ebola- / Marburgdiagnostiek
• RT-PCR op plasma, serum, keeluitstrijk, feces en urine
• Serologie (achteraf, niet diagnostisch)
2. Reguliere diagnostiek
Alle alternatieve diagnostiek gebeurt met moleculaire testen. Er worden geen virale kweken ingezet.
Respiratoirviruspakket: influenza A, B, PI 1-4, corona’s, bocavirus, adenovirus, RSV, PI, Mycoplasma
pneumoniae, rhinovirus (zie tabel 1 voor frequentie van voorkomen in NL populatie en mate van
asymptomatisch voorkomen).
Bij gastro-intestinale klachten enteraal pakket (tabel 2).
2
3. Overige diagnostiek, klinisch chemisch en bacteriologie
Voor vermoedelijke of bewezen patiënten waarbij klinisch chemisch onderzoek wordt gedaan zijn
specifieke voorzorgsmaatregelen en instructies nodig. Zie hiervoor deel 2 en deel 3.
5. Logistiek
Materiaal (afgenomen lege artis volgens instructies CIb) per koerier naar Erasmus MC
6. Testen
•
•
•
•
•
Serum wordt opgeslagen.
Op het plasma worden op het Erasmus MC de nucleïnezuurtesten op de aanwezigheid van Ebola
of Marburgvirus uitgevoerd.
Wat de testen betreft wordt in het Erasmus MC voorlopig de PCR met behulp van de Lightcycler
uitgevoerd. Dit is de test die is gevalideerd op het Erasmus MC. Er is een real- time PCR met
behulp van een Taqman ontworpen aan de hand van de sequenties die zijn bepaald op het
materiaal van de index patiënt.
Bij negatieve Ebola- of Marburgvirustesten wordt het testen herhaald op het materiaal dat 2
dagen na de eerste afname is afgenomen, of zoveel eerder als nodig wordt geacht.
Uitslagen worden gegenereerd bij het Erasmus MC en eventueel Bernhard Nocht Instituut in
Hamburg. Er wordt één gezamenlijke uitslag gegeven.
7. Interpretatie uitslagen laboratoriumdiagnostiek
De door de laboratoria geautoriseerde gezamenlijke uitslag wordt overlegd met de
behandelaar/LCI/GGD.
1. Marburg/ Ebola PCR
• Positieve test: patiënt blijft in quarantaine, bevestiging Bernard Nocht Instituut in Hamburg met
reservemateriaal. Positieve PCR’s: sequentie onderzoek.
• Negatieve test: herhalen na 2 dagen. Overleg LCI, behandelaar, lab, herhaald negatief bij
verminderende klachten definitief negatief.
• Dubieus: materiaal naar Hamburg, test herhalen, onderzoek na 2 dagen herhalen met nieuw
afgenomen serum.
2. Marburg/ Ebola serologie
Wordt als diagnose achteraf gedaan bij referentielaboratorium behalve bij gerede verdenking. Zo
nodig zijn een aantal immunofluorescentie testen beschikbaar bij het Erasmus MC.
3. Overige diagnostiek
Overleg behandelaar, LCI en laboratorium.
3
Deel 2. Noodzakelijk klinisch chemisch onderzoek bij een patiënt met
verdenking van ebola/marburg
Bij behandeling van patiënten met verdenking ebola/marburg zijn ook vaak ondersteunende
klinisch chemische bepalingen nodig. Gezien de risico's van het werken met bloed of serum van
patiënten met ebola/marburg zijn daarvoor specifieke afspraken nodig, die echter afhankelijk zijn
van de lokale infrastructuur en apparatuur.
Daarom wordt geadviseerd om afspraken vooraf te maken tussen klinisch virologen, klinisch
chemici en biologische veiligheidsfunctionaris. Daarbij kan contact worden opgenomen met het
referentielaboratorium voor advies.
Deze bijlage dient als voorbeeld en is door het LUMC in 2008 opgesteld naar aanleiding van een
marburgpatiënt.
Voor het vervolgen van de (ernstig) zieke marburgpatiënt zijn algemene hemocytometrie,
stollingsparameters, algemene klinisch chemische diagnostiek (met name leverenzymen) en
bloedgasanalyses noodzakelijk.
Bij voorkeur worden de bepalingen binnen de verpleegkundige unit van de patiënt met Point-of-Care
(POC) apparatuur verricht. Op IC’s is veelal decentrale bloedgasapparatuur voorhanden. Deze
apparatuur kan normaliter door alle IC-verpleegkundigen gebruikt worden. Het pakket is meestal pH,
pCO2, pO2 en alle afgeleide waarden, Na, K, Ca, Cl, glucose en lactaat, waarmee de eerste behoefte
gedekt is. De meeste apparaten zijn ook geschikt voor Hb-metingen.
Voor de klinisch chemische bepalingen zijn kleine apparaten beschikbaar (bijv Reflotron) maar
handheld bedside apparatuur voordient de voorkeur. Een I-statt (Abbott) beschikt over disposable
cartridges met diverse mogelijkheden waaronder kreatinine, ureum, glucose, Na, K , Cl, Ca, Hb, Ht ,
cardiac markers, bloedgassen en twee stollingsparameters (PT en ACT). Voor de stolling is ook andere
apparatuur beschikbaar. Een Coagucheck van Roche bijv kan PT-metingen verrichten met disposable
strips.
NB: overigens moet ook bij POC gebruik actief bekeken worden of de opstelling voldoende
persoonsbescherming biedt bij de gehanteerde aanpak. Als bijvoorbeeld bij de verpleging niet
worden uitgegaan van aerogene verspreiding moet geverifieerd worden dat de gebruikte apparatuur
niet leidt tot aerosolvorming.
Indien meting binnen de unit met PO- apparatuur niet mogelijk is, moet gebruik gemaakt worden van
gesloten analyseapparatuur met cappiercing en volledig geautomatiseerde afhandeling van de
buizen. De meeste hedendaagse hematologische en klinisch chemisch apparatuur voldoet hieraan.
Na de bepalingen dient deze apparatuur gedecontamineerd en gereinigd te worden met de juiste
vloeistoffen. De keuze daarvan hangt af van de apparatuur en de beschikbaarheid van gevalideerde
4
methoden voor virus inactivatie. Natrium hypochloriet 0.5% (10% huishoudbleek in water) is
aanbevolen mits de apparatuur daartegen bestand is. Alternatieven zijn mogelijk in overleg met de
fabrikant en met documentatie van effectiviteit.
NB: overigens kan de decontaminatie interfereren met de normale gang van zaken en is daarom niet
geschikt als verwacht wordt dat vele monsters verspreid over de dag geanalyseerd moeten worden
Indien er geen gesloten systemen beschikbaar zijn, dient gebruik gemaakt te worden van materiaal
dat van tevoren binnen een BSL3-faciliteit opgewerkt is (d.m.v. centrifugatie met gesloten houders)
en geïnactiveerd is. Inactivatie zou mogelijk moeten zijn d.m.v. verwarmen (1 hr bij 60 C), bestralen
met gammastraling (Co bron) en door toevoegen van Triton of NP40, volgens een gevalideerd
protocol.
Welke methode de voorkeur verdient, is afhankelijk van de gewenste analyses en de beschikbare
apparatuur. Toevoeging van triton, NP40, zuur of base zal meestal leiden tot onjuiste uitslagen of
storingen in de apparatuur is maar in enkele gevallen toepasbaar. Hitte inactivatie leidt tot
denaturatie van eiwitten: enzym activiteiten en stollingstesten zijn niet meer mogelijk maar ook
andere eiwitbepalingen zullen onbetrouwbaar zijn. Enkel metaboliet bepalingen zijn niet gestoord;
bijv. kreatinine, ureum, glucose etc. Hemocytometrie is eveneens niet meer mogelijk. Gamma
straling is potentieel mogelijk maar is tijdrovend (10 hr).
Een laatste mogelijkheid is het concentreren van ‘open, normale’ apparatuur op een BSL3-locatie
zodanig dat analisten geautoriseerd met het werken met dergelijk materiaal de analyses aldaar
uitvoeren. Ook dan moet bekeken worden in overleg met een biologisch veiligheidsfunctionaris die
bekend is met risico’s van filovirus infecties welke eventuele risico’s zijn bij die specifieke apparatuur
en of de genomen maatregelen voldoende bescherming bieden.
5
Deel 3. Noodzakelijk bacteriologisch-, serologisch- en malaria
onderzoek bij patiënt met verdenking van Ebola/ Marburg
1. Inleiding
Alle lichaamsmaterialen en -vloeistoffen van geïnfecteerde personen (zoals bloed, weefsels, feces,
urine, sperma, braaksel en zweet) kunnen het virus bevatten en zijn besmettelijk. Niet alleen tijdens
de ziekte, maar ook in de herstelfase na de ziekte wordt het virus nog uitgescheiden. Voor meer
informatie, zie richtlijn ‘Virale hemorragische koorts – Filovirussen (ebola, marburg)’ van de LCI.
Op het laboratorium kan het virus direct via bloedcontacten worden overgedragen, maar ook via
contact met andere lichaamsmaterialen, besmette gebruiksvoorwerpen en mogelijk via
aerosolen/druppels.
Het virus is gevoelig voor hitte en uitdroging, maar kan in (bloederige) vloeistoffen buiten het
lichaam overleven. Het virus is niet bestand tegen chlooroplossingen van 1000 ppm of meer. Hoewel
alcohol 70% ook wordt genoemd, is de contacttijd te kort voor een betrouwbaar effect.
Er zijn geen laboratoriuminfecties van marburgvirus beschreven anders dan door direct
onbeschermd contact met marburgvirus-besmet apenmateriaal.
2. Voorbewerken, inzetten en microscopie van patiënten-materiaal voor
onderzoek
Afhankelijk van de bevindingen van de arts die de patiënt onderzocht heeft, zal naast onderzoek voor
diagnostiek van VHK ook diagnostiek voor andere infectieziekten aangevraagd kunnen worden. In het
algemeen kunnen hierbij de volgende materialen ingestuurd worden: bloedkweken, urine, feces,
liquor, sputum, uitstrijken, punctaten en EDTA bloed voor malaria onderzoek. Het materiaal gaat
direct van de verpleegafdeling in speciaal verpakkingsmateriaal (dubbele verpakking in een
emmertje) naar het BSL-3 laboratorium waar het door de analist in ontvangst wordt genomen. De
protocollen voor het werken in het BSL-3 lab zijn bij de analisten bekend. De analisten zijn ook
bekend met de risico’s van het werken met materiaal van patiënten met virale hemorragische koorts.
Algemeen
• Draag een (vol gelaat) mond-neus masker (FFP-3 met veiligheidsbril), handschoenen (lang, over
de mouwen heen) en een niet-vochtdoorlaatbare en niet-virusdoorlaatbare overall.
• Bewerking van de materialen vindt plaats in het veiligheidskabinet klasse 2 van het BSL-3
laboratorium.
• Er wordt gewerkt met disposable materialen zoals ösen, pipetten etc. Deze worden na het
gebruik verzameld in het veiligheidskabinet in een bak waarin een chlooroplossing zit (1000
ppm). Na afloop van de werkzaamheden worden de in chloorgedrenkte disposables in het SZAvat gedaan.
6
•
Alle materialen (ook kweekmedia), worden aan de buitenkant met chloor (1000 ppm)
gedesinfecteerd voordat ze het veiligheidskabinet verlaten.
• Beënting van het patiëntenmateriaal op kweekmedia vindt plaats in het veiligheidskabinet. Er zal
niet met celkweken gewerkt kunnen worden.
• Er worden geen aankweekmedia gebruikt, met uitzondering van bloedkweken.
De media worden in aparte emmertjes of speciale potten (aeroob, CO2, anaeroob of microaerophiel)
in de stoven op het BSL-3 geïncubeerd bij 35 C. Deze emmertjes en potten worden in het
veiligheidskabinet gevuld en leeggehaald.
• De bunsenbrander in het veiligheidskabinet mag NIET gebruikt worden.
• Het gebruik van glazen voorwerpen en naalden alleen als er geen alternatieven voorhanden zijn.
Centrifugeren van materiaal
Centrifugeren van materiaal gebeurt in afgesloten buizen en afgesloten buckets in een aparte
centrifuge op het BSL-3 laboratorium. De buizen en buckets worden in het veiligheidskabinet gevuld
en de bucket wordt voordat het het veiligheidskabinet verlaat afgenomen met een 1000 ppm
chlooroplossing. Na centrifugatie worden de buckets en buizen in het veiligheidskabinet geopend.
•
•
•
•
•
•
•
Plaats een gele plastic afvalemmer in de veiligheidskabinet ( bestemd voor alle disposable afval,
vuile handschoenen, supernatant e.d.).
Maak een stafilex-oplossing van 1000 ppm (3 tabletten in 5 liter water).
In het veiligheidskabinet: pipetteer het benodigde materiaal over in een Greiner buis m.b.v. een
plastic disposable pasteurse pipet.
Ontsmet de buis aan de buitenkant met de stafilex-oplossing, voordat deze het
veiligheidskabinet verlaat.
Neem nieuwe handschoenen.
Plaats de buis in de centrifuge in een gesloten bucket en centrifugeer.
In het veiligheidskabinet: Pipetteer het supernatant na het centifugeren met een disposable
pasteurse pipet af en verwerk het sediment voor het benodigde onderzoek.
Gramkleuring en microscopie
Gram-kleuringen van materiaal worden in het veiligheidskabinet klasse 2 BSL-3 lab gemaakt. De
preparaten worden aan de lucht gedroogd, gefixeerd met methanol (2 minuten) en gekleurd in
bakjes met kleurstof. Preparaten beoordelen met behulp van de microscoop in de ML-III ruimte. Zie
tabel op pagina 12.
•
•
•
•
•
•
•
Vooraf: zet de petrischaal met methanol klaar.
Vooraf: bakjes met vers bereide kleurstoffen voor de gramkleuring.
Maak preparaat in veiligheidskabinet.
Let op: smeer het materiaal zo dun mogelijk uit zodat eventueel aanwezig virus volledig kan
worden afgedood bij fixatie.
Laat het preparaat aan de lucht goed drogen.
Fixeer in een petrischaal met methanol gedurende 2 minuten in het veiligheidskabinet
Spoel af met water en vang dit spoelwater op in de plastic afvalemmer. Spoelwater desinfecteren
met chloor (1000 ppm eindconcentratie). Of water afvoeren via de autoclaaf.
7
•
Preparaat laten drogen en volgens gangbare voorschriften kleuren en beoordelen in de ML-III
ruimte.
Bloedkweken
De flesjes worden na afname aan de buitenkant gedesinfecteerd en gestickerd (VHK-protocol). Via de
breukvaste en lekdichte transportbox via het BSL-3 lab naar het routine bloedkweekapparaat buiten
het BSL-3 lab. Zodra er groei is en een signaal wordt gegeven, herkent de analist de patiënt via;
1. het aanvraagfomulier dat bij de bloedkweek hoort
2. een pop-up via het laboratoriuminformatiesysteem
3. de markering op het flesje
Het flesje wordt naar het BSL-3 lab gebracht in de breukvaste en lekdichte transportbox. Op het BSL3 lab wordt van de flesjes een microscopisch preparaat gemaakt in het veiligheidskabinet.
Andere materialen: zie tabel 3.
3. Beoordeling van gegroeid materiaal
Alle kweekmedia blijven op het BSL-3 lab. Van gegroeide kolonies buiten de eerste entstreep waar
geen patiëntenmateriaal meer zichtbaar is, wordt een suspensie in 0.9% NaCl gemaakt dat aan het
routine laboratorium wordt aangeboden in een gedopte kunststofbuis voor identificatie en
gevoeligheidstesten. De buis wordt voordat deze het lab verlaat, afgenomen met 1000 ppm
chlooroplossing. De handelingen die niet in het BSL-3 lab (of elders) worden uitgevoerd zijn: katalase
reactie, oxidase reactie en snelle, “directe” resistenties.
4. Bewerken materiaal voor serologisch onderzoek
Bloed wordt afgedraaid in afgesloten buizen en afgesloten buckets in de centrifuge in het BSL-3 lab.
Vervolgens wordt het serum in het veiligheidskabinet in eppendorfcupjes met schroefdop
gepipetteerd en het virus wordt hitte geinactiveerd (1 uur 60 °C in het hitteblok). Hierna worden de
epjes aan de buitenkant afgenomen met chlooroplossing 1000 ppm en naar het routine lab gebracht.
5. Bijzonder onderzoek
Sneltesten voor de diagnostiek van legionella-antigeen en toxinen van Clostridium difficile worden op
het BSL-3 lab uitgevoerd. Er zullen geen celtesten uitgevoerd worden. Onderzoek naar de
aanwezigheid van mycobacterien, schimmels en gisten is niet acuut en kan uitgesteld worden.
8
6. Malaria onderzoek
Voor het malariaonderzoek wordt alleen een buisje EDTA bloed aangevraagd. De ‘dikke druppel”,
een uitstrijk en de QBC test worden in principe niet verricht. Vanuit het buisje EDTA bloed wordt een
immunochromatografisch test (ICT) verricht en een PCR ingezet
Voor PCR:
• In PCR lab: pipetteer 20 µl protease in een 1.5 ml schroefdopvaatje
• Neem deze, samen met 250 µl lysisbuffer mee naar BSL-3 lab
• In BSL-3 lab: pipeteer 200 µl EDTA bloed bij de protease
• Meng op de vortex gedurende 15 seconden met korte onderbrekingen
• Buisje aan buitenkant schoonmaken met chlooroplossing.
• Daarna naar PCR lab voor DNA isolatie
DNA daarna overdragen aan dienstdoende parasitoloog. PCR wordt vooralsnog uitgevoerd op
research afdeling.
Indien verdenking op malaria zeer hoog is (< 3 maanden bezoek aan malaria endemisch gebied), de
ICT negatief en niet gewacht kan worden op PCR uitslag:
Op BSL-3 lab:
•
•
•
•
•
Binnen uur na afname van EDTA uitstrijkjes (minimaal 2) maken van bloed, laten drogen
15 minuten fixeren in methanol, met methanol afspoelen
15 minuten fixeren in ethanol, met ethanol afspoelen
Preparaten laten drogen aan de lucht
Giemsakleuring en microscopisch beoordelen
7. Schoonmaken werkplek
Ontsmet het werkblad, binnenzijde van buckets, rotormantel, vortex en alle andere gebruikte
apparatuur zoals automatische pipetten (ook de binnenzijde!) met een chloor oplossing (tenminste
1000 ppm). Laat het 5 minuten inwerken, hierna afnemen met 70% ethanol en daarna huishoudelijk
reinigen met water en zeep. Indien bloeduitstrijkjes zijn gemaakt, de afvoer langdurig naspoelen met
water. Zet de UV-lamp van de kast aan.
8. Bij calamiteiten
Voor het schoonmaken van oppervlakken waar besmet materiaal is gekomen, wordt een oplossing
van tenminste 1000 ppm chloor gebruikt dat 15 minuten in moet kunnen werken. Huishoudelijk nareinigen met water en zeep.
Morsen
Desinfectans: chlooroplossing van 1000 ppm ( 3 stafilex-tabletten op 5 l water).
9
Indien in een veiligheidskabinet een grote hoeveelheid mogelijk besmet materiaal wordt gemorst,
moet er direct worden ontsmet, terwijl de ventilator aanstaat. Hiertoe dienen de volgende
maatregelen te worden genomen:
•
•
•
•
•
•
trek handschoenen aan;
leg een of meer tissues gedrenkt in desinfectans op de plaats waar is gemorst en laat 15 minuten
inwerken;
neem de wanden, het werkoppervlak, de lekbak en de in het kabinet aanwezige materialen
zorgvuldig af met in desinfectans gedrenkte tissues;
deponeer al het besmet geraakte materiaal en als laatste de handschoenen in de plasticzak en
deponeer deze in de autoclaveerbare septobox;
was tot slot zorgvuldig de handen met water en zeep.
Bij een grote besmetting kan gekozen worden om het kabinet te desinfecteren m.b.v. formaline
en ammoniak (uitgassen d.m.v. FAS apparatuur)
Blootstelling van de medewerker
Indien een medewerker ten gevolge van een prikaccident of anderszins besmet raakt, dient men de
wondplaats goed te laten doorbloeden en vervolgens te ontsmetten met 0,5 % chloorhexidine in 70
% alcohol. Vervolgens wordt contact opgenomen met de GBGD/bedrijfsarts.
10
Tabel 1. Voorkomen van respiratoire infecties in Nederland
Achtergrond respiratoire pathogenen in Nederland, uit algoritme respiratoire diagnostiek voor
public health (GGD)
Geeft indicatie van te verwachten respiratoire pathogenen en mate asymptomatisch voorkomen.
Geeft een indicatie van welke pathogenen uitlsuiten of vrijwel uitsluitend bij personen met klachten
gevonden worden en dus diagnostisch zijn.
pathogeen
SWAB
(%) CAP
IC
verplee
g
NIVEL
(%)
ILI
ARI
Ariel
(%)
ILI
Adenovirus
1.9
0.8
0
Coronavirus
1.9
1.9
3
Enterovirus
4.8
4.2
1.2
hMPV*
0
2
2.4
Influenza A
9
22.4
7.6
42
Influenza B
0.6
0
8.4
PIV 1-4**
0.6
0.4
0
Rhinovirus
18.6
23.5
30
RSV
3.8
4.9
1.8
M.pneumoniae
9
1.9
1.1
2.4
C.pneumoniae
4
0
0
1.2
Β-hemolyt.
14.7
Streptococcen
S. pneumoniae 35 32
1.3
Haemophilus
11 7
2.3
influenzae
Haemophilus
0.6
parainfluenzae
Moraxella
1.5
1.5
catarrhalis
Staphylococcus 7
2.8
4.1
aerues
Legionella spp
5
3.6
Enterobacterie 11 1
n
*humaan Metapneumovirus ** Parainfluenza virus 1-4
ARI
Control
Virologische
weekstaten
aantallen
3.2
8
3.2
1.6
4.5
3.5
4.5
25
4.8
2.9
0.8
0
5.5
2.2
0
0.6
0
0
11
0.6
0.4
4.6
4.6
956
108
*
73
288
141
242
566
1443
545
32
ND
1.5
1.0
ND
ND
0.8
ND
0.6
ND
6
ND
ND?
ND?
ND
ND
11
Tabel 2: Voorkomen van gastro-intestinale pathogenen in Nederland.
Uit Sensor studie NB 1999. Resultaten diagnostiek bij personen met gastro-enteritis en gematchte
controles.
Standardized
Controls
%*
Cases
No.
positive
No.
%
tested positive
No.
positive
No.
%
tested positive
Salmonella
3
700
0.4
1
2
665
0.3
Campylobacter
9
700
1.3
2
4
665
0.6
Yersinia
3
700
0.4
2
5
665
0.8
Shigella
0
700
0.0
0
0
665
0.0
VTEC#
2
699
0.3
<1
1
665
0.2
Bacterial pathogens
17
699
2.4
5
12
665
1.8
Rotavirus
52
709
7.3
4
5
672
0.7
Adenovirus
27
709
3.8
1
4
672
0.6
Astrovirus
14
709
2.0
1
4
668
0.6
NV¶
114
709
16.1
11
35
669
5.2
SV¶
43
687
6.3
2
11
625
1.8
Viral pathogens
232
693
33.5
21
57
624
9.1
46.1
36
Pathogen
20.7
*
The number in the subgroups for standardization by age, gender, and cohort were all very small,
and therefore, these percentages can be interpreted only as indication and not as definite numbers.
12
Materiaal
centrifugeren
Microscopie, PCR of
antigeen detectie
Incubatie
omstandigheden
Beoordeling na
Transport naar ander deellab
sputum
Nee, ook niet
wassen
Gram-preparaat met
methanol fixatie
1 en 2 dagen
Gedopte buis met bacterële
suspensie in NaCl
bloedkweek
nee
Gram-preparaat met
methanol fixatie
CO2 en anaerobe
perspex potten met
GasPak zakjes
bloedkweekapparaat
Automatische
detectie
Gedopte buis met bacteriële
suspensie in NaCl
Bloed voor serologie
ja
nee
n.v.t.
n.v.t.
Hitte geïnactiveerd in eppendorf
naar deellab
Bloed voor malaria
onderzoek
Ja
nee
ICT-test
PCR
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
nee
na voorbehandeling
urine
ja
Gram-preparaat met
methanol fixatie
aeroob
1 en 2 dagen
Gedopte buis met bacteriële
suspensie in NaCl
faeces
nee
nee
Aeroob en in
microaerophiele potten
1 en 2 dagen
Gedopte buis met bacteriële
suspensie in NaCl
Uitstrijken en
punctaten
nee
Gram-preparaat met
methanol fixatie
1, 2 en 5 dagen
Gedopte buis met bacteriële
suspensie in NaCl
liquor
ja
Gram-preparaat met
methanol fixatie
Aeroob; CO2 en anaeroob
in perspex potten met
GasPak zakjes
CO2 en anaerobe
perspex potten met
GasPak zakjes
1, 2 en 5 dagen
Gedopte buis met bacteriële
suspensie in NaCl
Tabel 3. Bewerken en beoordelen van materiaal
13
Figuur 1. Viral loads bij mensen met fatale en niet fatale Ebola infecties.
Towner J Virol 2004
Versie: augustus 2014, LCI
Status: Definitief
Pagina 14 van 15
Literatuur
•
•
•
•
•
•
Hygiënische maatregelen bij virale hemorrhagische koortsen WIP Leiden maart
2004
LCI Richtlijn:Virale hemorragische koorts: filovirussen:
http://www.rivm.nl/cib/infectieziekten-AZ/infectieziekten/Filovirussen/index.jsp
Infectiepreventie ten behoeve van de ambulancesector WIP Leiden april 2004
Concept algoritme respiratoire diagnostiek voor GGD
Trend informatie respiratoire infecties uit surveillance van CIb
Panning M, Laue T, Olschlager S, Eickmann M, Becker S, Raith S, Courbot MC,
Nilsson M, Gopal R, Lundkvist A, Caro A, Brown D, Meyer H, Lloyd G, Kummerer
BM, Gunther S, Drosten C. Diagnostic reverse-transcription polymerase chain
reaction kit for filoviruses based on the strain collections of all European
biosafety level 4 laboratories. J Infect Dis. 2007 Nov 15;196 Suppl 2:S199-204.
Geraadpleegde experts
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Stephan Gunther, Bernard Nocht Institute Institute for Tropical Medicine,
Department of Virology, Bernhard-Nocht-Str. 74, 20359 Hamburg, Germany
Heinz Feldmann, Winnipeg, Canada
Matthias Niedrig, coordinator ENIVD
Bob Swanepoel, P4 lab Zuid Afrika
Towner, CDC Atlanta
Dr Barbara Bannister, Consultant in Infectious Diseases, Royal Free Hospital
Eileen Farnon, MD, Medical Epidemiologist, Special Pathogens Branch,
CDC/NCZVED/DVRD
Dr. Gijsbert van Willigen, biologische veiligheidsfunctionaris LUMC Leiden
Prof.dr. Marion Koopmans
Pagina 15 van 15