MER hervergunning Cargill France SAS Belgisch

Download Report

Transcript MER hervergunning Cargill France SAS Belgisch

Imagine the result
MER hervergunning Cargill France SAS
Belgisch Bijkantoor Cargill Herent
Projectnummer BE0112.000850 | September 2014
Pagina 2 van 320
Opdrachtgever
BE0112.000850
Cargill France SAS – Bijkantoor
Cargill Herent
Zijpstraat 155
3020 Herent
Ruud Hermus
015/458315
[email protected]
MER hervergunning Cargill Herent
Opdrachtnemer
ARCADIS Belgium nv/sa
Maatschappelijke zetel
Koningsstraat 80
B-1000 Brussel
Postadres
Kortrijksesteenweg 302
9000 Gent
Contactpersoon
Karen Polfliet
Telefoon
+32 9 241 77 26
Telefax
E-mail
+32 3 328 62 87
[email protected]
Website
www.arcadisbelgium.be
Pagina 3 van 320
BE0112.000850
Woord vooraf
Milieueffectrapportage (kortweg m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en
beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, namelijk het voorzorgsbeginsel en
het beginsel van preventief handelen. Het m.e.r.-proces is een juridisch-administratieve
procedure waarbij vóór dat een activiteit of ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals
plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk
verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. De achterliggende
grondgedachte suggereert dat het beter is om de voor het milieu schadelijke activiteiten
(plannen en projecten) vanaf een vroeg stadium in de besluitvorming te ondervangen en
bij te sturen.
Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002
(B.S. 13 februari 2003) voorziet in een m.e.r.-procedure opgebouwd uit drie stappen:
 Een kennisgeving, een publiek document dat aan een terinzagelegging wordt
onderworpen in de gemeenten die binnen het studiegebied gelegen zijn;
 De richtlijnen voor de opstelling van het MER, opgemaakt door de Dienst Mer.
 Een finaal MER, dat dient goedgekeurd te worden door de bevoegde overheid, de
Dienst Mer.
Een goedgekeurd MER maakt deel uit van de vergunningsaanvraag en wordt ter inzage
gelegd bij de gemeente tijdens het openbaar onderzoek naar de vergunningsaanvraag.
Het MER is openbaar vanaf de goedkeuring.
De kennisgeving voor dit project werd volledig verklaard door de Dienst Mer op 11
oktober 2013 en werd aan een openbaar onderzoek onderworpen bij de gemeente
Herent vanaf 4 november 2013 tot en met 4 december 2013. In parallel werden adviezen
ingewonnen bij de bevoegde instanties en administraties. Op 6 december 2013 is de
kennisgeving op een vergadering met alle partijen doorgesproken, waarna de richtlijnen
werden afgeleverd op 17 december 2013 (Ref. PRMER-0754-RL).
Het hier voorliggende document is het MER dat Cargill France SAS, verder genoemd
Cargill Herent, dient op te stellen voor de hervergunning van de mouterij te Herent. Het
ontwerp voor dit MER werd besproken tijdens een vergadering met alle partijen op 26
augustus 2014. De geformuleerde opmerkingen werden in deze finale tekst verwerkt.
Dit MER beval alle elementen die zijn opgenomen in artikel 4.3.4 §2 van het
bovengenoemde decreet.
Pagina 4 van 320
BE0112.000850
Pagina 5 van 320
BE0112.000850
Inhoud
Woord vooraf
3
Leeswijzer
17
Lijst met afkortingen ......................................................................................................................................19
Verklarende woordenlijst ...............................................................................................................................21
Niet technische samenvatting .......................................................................................................................23
Milieueffectrapport .........................................................................................................................................57
1
Inleiding ............................................................................................................................57
1.1
Beknopte beschrijving van het project .............................................................................. 57
1.1.1
Korte situering van het project .......................................................................................... 57
1.1.2
Initiatiefnemer en exploitatieadres .................................................................................... 58
1.2
Toetsing aan de project-MER plicht .................................................................................. 58
1.3
MER-procedure ................................................................................................................. 59
1.4
Team van deskundigen..................................................................................................... 59
1.4.1
Interne deskundigen ......................................................................................................... 59
1.4.2
Externe deskundigen ........................................................................................................ 59
2
Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige situering van het project65
2.1
Ruimtelijke situering .......................................................................................................... 65
2.2
Administratieve voorgeschiedenis .................................................................................... 65
2.2.1
Planologisch attest en GRUP ........................................................................................... 65
2.2.2
Milieuvergunningen ........................................................................................................... 69
2.2.3
Milieueffectrapporten ........................................................................................................ 75
2.3
Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden ................................................................ 80
2.3.1
Juridische randvoorwaarden ............................................................................................. 80
2.3.2
Beleidsmatige randvoorwaarden ...................................................................................... 81
3
Beschrijving van het project ...........................................................................................97
3.1
Afbakening van het projectgebied .................................................................................... 97
3.2
Historiek van het bedrijf .................................................................................................... 97
3.3
Verantwoording van het project ........................................................................................ 97
3.4
Constructiefase ................................................................................................................. 97
3.5
Procesbeschrijving ............................................................................................................ 97
3.5.1
Procesbeschrijving moutproductie-eenheid ...................................................................... 97
3.5.2
Ondersteunende processen ........................................................................................... 102
3.6
Beschrijving van overige projectkenmerken ................................................................... 104
3.6.1
Productiecapaciteit en geproduceerde mout hoeveelheden .......................................... 104
3.6.2
Verbruik grondstoffen, hulpstoffen en nutsvoorzieningen .............................................. 104
3.6.3
Productopslag ................................................................................................................. 105
3.6.4
Transport ......................................................................................................................... 106
3.6.5
Afvalstoffen ..................................................................................................................... 107
4
Alternatieven ..................................................................................................................109
4.1
Nulalternatief ................................................................................................................... 109
4.2
Locatiealternatieven ........................................................................................................ 109
4.3
Uitvoeringsalternatieven ................................................................................................. 109
4.3.1
Toetsing aan de Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de drankenindustrie ........ 109
4.3.2
Toetsing van de WKK aan de BBT stookinstallaties ...................................................... 111
5
Referentiesituatie, geplande situatie en ontwikkelingsscenario’s ...........................113
Pagina 6 van 320
5.1
5.2
5.3
5.4
6
6.1
6.2
6.3
6.4
6.5
6.6
6.7
6.7.1
6.8
6.9
7
7.1
7.1.1
7.1.2
7.1.3
7.1.4
7.1.5
7.2
7.2.1
7.2.2
7.2.3
7.2.4
7.2.5
7.3
7.3.1
7.3.2
7.3.3
7.3.4
7.3.5
7.4
7.4.1
7.4.2
7.4.3
7.4.4
7.4.5
7.5
7.5.1
7.5.2
7.5.3
7.5.4
7.5.5
7.5.6
7.5.7
7.6
7.6.1
BE0112.000850
Referentiesituatie ............................................................................................................ 113
Geplande situatie ............................................................................................................ 113
Gewenste situatie ........................................................................................................... 113
Ontwikkelingsscenario‟s.................................................................................................. 113
Ingreep-effectrelaties.....................................................................................................115
Lucht ............................................................................................................................... 115
Oppervlaktewater ............................................................................................................ 115
Bodem en grondwater..................................................................................................... 115
Geluid en trillingen .......................................................................................................... 115
Fauna en flora ................................................................................................................. 116
Mens ............................................................................................................................... 116
Overige disciplines .......................................................................................................... 116
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ........................................................... 116
Ingreep-effectmatrix ........................................................................................................ 116
Interdisciplinaire gegevensoverdracht ............................................................................ 117
Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten per discipline ..........................119
Bodem en grondwater..................................................................................................... 120
Afbakening van het studiegebied .................................................................................... 120
Beschrijving van de methodiek ....................................................................................... 120
Beschrijving van de referentiesituatie ............................................................................. 122
Effectbeschrijving en –beoordeling ................................................................................. 135
Milderende maatregelen ................................................................................................. 139
Oppervlaktewater ............................................................................................................ 140
Afbakening van het studiegebied .................................................................................... 140
Beschrijving van de methodiek ....................................................................................... 140
Beschrijving van de referentiesituatie ............................................................................. 142
Effectbeschrijving en –beoordeling ................................................................................. 177
Synthese en milderende maatregelen ............................................................................ 190
Lucht ............................................................................................................................... 193
Afbakening van het studiegebied .................................................................................... 193
Beschrijving van de methodiek ....................................................................................... 193
Beschrijving van de referentiesituatie ............................................................................. 197
Effectbeschrijving en –beoordeling ................................................................................. 202
Milderende maatregelen ................................................................................................. 217
Geluid en trillingen .......................................................................................................... 218
Afbakening van het studiegebied .................................................................................... 218
Beschrijving van de methodiek ....................................................................................... 218
Beschrijving van de referentiesituatie ............................................................................. 221
Effectbeschrijving en -beoordeling .................................................................................. 226
Milderende en compenserende maatregelen ................................................................. 239
Fauna en flora ................................................................................................................. 241
Afbakening van het studiegebied .................................................................................... 241
Beschrijving van de methodiek ....................................................................................... 241
Beschrijving van de referentiesituatie ............................................................................. 243
Natuurtoets ..................................................................................................................... 251
Effectenbeschrijving en –beoordeling ............................................................................. 253
Toets aan Artikel 26bis en Artikel 36ter van het Natuurdecreet (voortoets) ................... 264
Milderende maatregelen ................................................................................................. 265
Mens ............................................................................................................................... 267
Afbakening van het studiegebied .................................................................................... 267
Pagina 7 van 320
BE0112.000850
7.6.2
Beschrijving van de methodiek ....................................................................................... 267
7.6.3
Beschrijving van de referentiesituatie ............................................................................. 268
7.6.4
Effectbeschrijving en -beoordeling .................................................................................. 271
7.6.5
Milderende en compenserende maatregelen ................................................................. 280
7.7
Overige effecten.............................................................................................................. 283
7.7.1
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ........................................................... 283
8
Elementen voor de watertoets ......................................................................................285
9
Grensoverschrijdende effecten ....................................................................................287
10
Veiligheidsaspecten ......................................................................................................289
11
Leemten in de kennis / gekende onzekerheden .........................................................293
11.1
Leemten en onzekerheden betreffende het studiegebied .............................................. 293
11.2
Leemten en onzekerheden betreffende de effectbepaling ............................................. 293
11.3
Leemten en onzekerheden betreffende de effectbeoordeling ........................................ 294
12
Tewerkstelling, investering en materialenstromen ....................................................295
13
Synthese (incl. monitoring en evaluatie) .....................................................................297
Geraadpleegde bronnen ..............................................................................................................................301
Figuren
305
Bijlagen
307
Pagina 9 van 320
BE0112.000850
Lijst der figuren
Figuur 2.1.1: Topografische kaart .................................................................................................................... 65
Figuur 2.1.2: Stratenplan ................................................................................................................................. 65
Figuur 2.1.3: Gewestplan/GRUP ..................................................................................................................... 65
Figuur 2.2.1: Contour planologisch attest 2008 ............................................................................................... 66
Figuur 2.2.2: Verordenend grafisch plan GRUP “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Malt te Herent” ............. 68
Figuur 2.3.1: Risicozones voor overstroming .................................................................................................. 81
Figuur 2.3.2: VEN- en IVON-gebieden in de omgeving .................................................................................. 81
Figuur 2.3.3: Natura 2000-gebieden in de omgeving ...................................................................................... 81
Figuur 2.3.4: Landschapsatlas ........................................................................................................................ 81
Figuur 3.1.1: Situering bestaande installaties Cargill Herent .......................................................................... 97
Figuur 7.1.1: Bodemkaart .............................................................................................................................. 122
Figuur 7.1.2: Geologische doorsnede (bron: Grondwaterkwetsbaarheidskaart Vlaams-Brabant, AROL) .... 123
Figuur 7.1.3: Bestaand gemodelleerd piëzometrisch patroon t.h.v. modelgebied ........................................ 124
Figuur 7.1.4: Inplanting boorputten grondwaterwinning Cargill Herent ......................................................... 125
Figuur 7.1.5: Situering boringen, peilputten en risicolocaties (OBO 2011) ................................................... 131
Figuur 7.1.6: Afperking minerale olie in het grondwater t.h.v. voormalige mazoutopslag – BBO 2005 ........ 132
Figuur 7.1.7: Afperking minerale olie in de grond t.h.v. voormalige mazoutopslag – BBO 2005 .................. 132
Figuur 7.1.8: Afperking minerale olie in grond - zone 1 – BBO 2005 ............................................................ 133
Figuur 7.1.9: Formatie van Brussel (Brusseliaan) – Verlagingscontouren grondwaterstijghoogte bij jaardebiet
van 300.000 m³ .............................................................................................................................................. 137
Figuur 7.1.10: Formatie van Hannut (Landeniaan) – Verlagingscontouren grondwaterstijghoogte bij
jaardebiet van 320.000 m³ ............................................................................................................................. 137
Figuur 7.2.1: Hydrografische situering ........................................................................................................... 143
Figuur 7.2.2: Situering site Cargill en meetpunten VMM ............................................................................... 145
Figuur 7.2.3: Situering t.o.v. de watertoetskaart voor overstromingsgevoeligheid (2011) en de risicozones
voor overstroming .......................................................................................................................................... 158
Figuur 7.2.4: Schematisch overzicht van de huidige waterzuiveringsinstallatie bij Cargill (EPAS, 2011) .... 161
Figuur 7.2.5 Overzicht gemiddelde, 90-percentiel, 99-percentiel en max. geloosd dagdebiet (m³) van Cargill
(gegevens VMM) voor de periode 2009 - 2013 ............................................................................................. 164
Figuur 7.2.6: Evolutie van de waterfactor (m³/Mt) voor verschillende jaren .................................................. 167
Figuur 7.2.7: Benchmarkgegevens van de mouterijsector in Europa ........................................................... 168
Figuur 7.2.8 Zwevende stoffen (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = norm 60 mg/l) ......................... 174
Figuur 7.2.9 BZV (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = norm 25 mg/l) ............................................... 175
Figuur 7.2.10 CZV (mg/l) in het effluent van Cargill (groene lijn = actuele norm 200 mg/l, rode lijn =
toekomstige norm 125 mg/l) .......................................................................................................................... 175
Figuur 7.2.11 Totaal stikstof (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = toekomstige norm 15 mg/l) ......... 176
Figuur 7.2.12 Totaal fosfor (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = norm 2 mg/l) .................................. 176
Figuur 7.3.1: Jaargemiddelde concentratie SO2 in Vlaanderen voor 2012 (µg/m³) ...................................... 197
Figuur 7.3.2: Jaargemiddelde concentratie NO2 in 2012 (µg/m³) .................................................................. 198
Figuur 7.3.3: Jaargemiddelde concentratie PM10 in 2012 (µg/m³) ............................................................... 199
Figuur 7.3.4: Aantal overschrijdingen van 50 µg/m³ voor PM10 in 2012 (µg/m³) .......................................... 199
Pagina 10 van 320
BE0112.000850
Figuur 7.3.5: Jaargemiddelde immissiebijdrage voor SO 2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de
referentie situatie en de geplande situatie (µg/m³) ........................................................................................ 207
Figuur 7.3.6: P99,73 immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de referentie
situatie en de geplande situatie (µg/m³, 1u-waarden) ................................................................................... 207
Figuur 7.3.7: P99,18 immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de referentie
situatie en de geplande situatie (µg/m³, dagwaarden) .................................................................................. 207
Figuur 7.3.8: Jaargemiddelde immissiebijdrage voor als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de
referentie situatie (µg/m³) .............................................................................................................................. 208
Figuur 7.3.9: P99,79 immissiebijdrage voor NOx als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de geplande
situatie (µg/m³, 1u-waarden) .......................................................................................................................... 208
Figuur 7.3.10: Jaargemiddelde immissiebijdrage voor NOx als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de
geplande situatie (µg/m³) ............................................................................................................................... 208
Figuur 7.3.11: P99,79 immissiebijdrage voor NOx als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in de
geplande situatie (µg/m³, 1u-waarden) .......................................................................................................... 208
Figuur 7.4.1: Ligging van de immissiemeetpunten voor het omgevingsgeluid.............................................. 218
Figuur 7.4.2: Ligging van de meetpunten voor het discontinue geluid .......................................................... 236
Figuur 7.5.1: Box-Plots van de laagste grondwaterstand (minimum, rechtse figuur) en de
waterstandschommeling (amplitude, linkse figuur). (ve = Vogelkers-Essenbos, bb = Berkenbroekbos, meb =
Mesotroof Elzenbroekbos, eeb = Ruigte Elzenbroekbos, bron = Goudveil-Essenbos) (De Becker et al., 2004)
....................................................................................................................................................................... 255
Figuur 7.5.2: Natura 2000 gebieden .............................................................................................................. 266
Figuur 7.5.3: VEN- en IVON-gebieden .......................................................................................................... 266
Figuur 7.5.4: Europees beschermde habitats en regionaal belangrijke biotopen ......................................... 266
Figuur 7.5.5: Biologische Waarderingskaart (versie 2) ................................................................................. 266
Figuur 7.5.6: Kwetsbaarheidskaart voor verdroging ...................................................................................... 266
Figuur 7.5.7: Kwetsbaarheidskaart voor geluidsverstoring ........................................................................... 266
Figuur 7.5.8: Kwetsbaarheidskaart voor eutrofiëring ..................................................................................... 266
Figuur 7.5.9: Kwetsbaarheidskaart verzuring ................................................................................................ 266
Pagina 11 van 320
BE0112.000850
Lijst der tabellen
Tabel 2.2.1: Overzicht van de vergunningssituatie van Cargill Herent ........................................................... 71
Tabel 2.3.1: Juridische randvoorwaarden ....................................................................................................... 82
Tabel 2.3.2: Beleidsmatige randvoorwaarden ................................................................................................. 92
Tabel 3.6.1: Verbruik van grondstoffen, hulpstoffen en nutsvoorzieningen .................................................. 105
Tabel 3.6.2: Hoeveelheden opgeslagen producten (referentiesituatie en geplande situatie) ....................... 105
Tabel 3.6.3: Aantal vrachtwagentransporten in de huidige en geplande situatie .......................................... 107
Tabel 3.6.4: Afvalstoffen voor de huidige en geplande situatie ..................................................................... 107
Tabel 6.8.1: Ingreep effectrelatie voor abiotische en biotische effecten ....................................................... 117
Tabel 7.1.1: Geologische lagen ..................................................................................................................... 123
Tabel 7.1.2: Hydrogeologie ........................................................................................................................... 123
Tabel 7.1.3: Hydraulische parameters grondwatermodel .............................................................................. 124
Tabel 7.1.4: Vergunde grondwaterwinningen Brusseliaan (5.000 m rond Cargill Herent) ............................ 127
Tabel 7.1.5 Vergunde grondwaterwinningen Landeniaan (5.000 m rond Cargill Herent) ............................. 128
Tabel 7.1.6: Technische kenmerken boorputten ........................................................................................... 129
Tabel 7.1.7: Onttrokken grondwaterdebieten / productievolumes ................................................................. 129
Tabel 7.1.8: Grondwaterpeil (diepte grondwater onder referentiepunt in rust na 7 u. stillegging) ................ 130
Tabel 7.1.9: Resultaten grondwateranalyse (2011/2012) ............................................................................. 134
Tabel 7.1.10: Evolutie grondwaterwinning..................................................................................................... 136
Tabel 7.2.1: Beoordelingskader voor de evaluatie van de permanente (gemiddelde) impact van de lozing 141
Tabel 7.2.2: Beoordelingskader voor de evaluatie van de tijdelijke (worst case) impact voor gevaarlijke en
niet gevaarlijke parameters ........................................................................................................................... 142
Tabel 7.2.3: Waterkwaliteit van de Leigracht (afwaarts lozing Cargill) .......................................................... 147
Tabel 7.2.4: Waterkwaliteit van de Leigracht (opwaarts lozing Cargill) ......................................................... 148
Tabel 7.2.5: Waterkwaliteit van de Lipsebeek (afwaarts monding Leigracht) ............................................... 149
Tabel 7.2.6: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) ................................................. 150
Tabel 7.2.7: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) – vervolg ................................. 151
Tabel 7.2.8: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) – vervolg ................................. 152
Tabel 7.2.9: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) – vervolg ................................. 153
Tabel 7.2.10: Waterkwaliteit van de Weesbeek ............................................................................................ 154
Tabel 7.2.11: Waterkwaliteit van de Weesbeek (vervolg) ............................................................................. 155
Tabel 7.2.12: Prati-index volgens zuurstof: indeling in klassen..................................................................... 156
Tabel 7.2.13: Prati-index volgens zuurstof in de relevante VMM-meetpunten.............................................. 156
Tabel 7.2.14: Indexwaarden Belgische Biotische Index ................................................................................ 157
Tabel 7.2.15: BBI in de relevante VMM-meetpunten .................................................................................... 157
Tabel 7.2.16: Waterbalans in de huidige en de geplande situatie ................................................................ 159
Tabel 7.2.17: Lozingsvoorwaarden en actuele lozingsconcentraties ............................................................ 166
Tabel 7.2.18: Gehanteerde parameters voor de berekening van de concentratieverhoging ........................ 179
Tabel 7.2.19: Verwachte permanente bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Lipsebeek ........... 181
Tabel 7.2.20: Verwachte worst case bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Lipsebeek ............. 182
Tabel 7.2.21: Verwachte permanente bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Leibeek ............... 183
Pagina 12 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.22: Verwachte worst case bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Leibeek ................. 184
Tabel 7.2.23: Verwachte permanente bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Weesbeek .......... 185
Tabel 7.2.24: Verwachte worst case bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Weesbeek ............ 186
Tabel 7.3.1 : Geldende en toekomstige luchtkwaliteitsdoelstellingen ........................................................... 195
Tabel 7.3.2: Significantiekader m.b.t. lucht voor de jaargemiddelde waarden .............................................. 196
Tabel 7.3.3: Significantiekader m.b.t. lucht voor uur- en daggemiddelden (percentielwaarden) .................. 196
Tabel 7.3.4: Actuele luchtkwaliteit voor CO op 6 locaties in Vlaanderen in 2012 (VMM, 2013) ................... 198
Tabel 7.3.5: Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied voor de parameter NO 2 (referentiejaar 2010) en
verwachte evolutie tot 2020 – achtergrondwaarden CAR Vlaanderen in µg/m³ ........................................... 198
Tabel 7.3.6: Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied voor de parameter PM10 (2010) en verwachte evolutie
tot 2020 – achtergrondwaarden CAR Vlaanderen in µg/m³ .......................................................................... 199
Tabel 7.3.7: Verzurende depositie ter hoogte van het meetstation Tielt-Winge in het referentiejaar 2012
(VMM, 2013) .................................................................................................................................................. 199
Tabel 7.3.8: Emissiepunten bij Cargill Malt in de referentiesituatie 2012 ...................................................... 201
Tabel 7.3.9: Emissiesituatie van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de referentiesituatie (metingen
2013) .............................................................................................................................................................. 201
Tabel 7.3.10: Emissiesituatie van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de geplande situatie ................ 202
Tabel 7.3.11: Schoorsteenhoogte, afmetingen afgaskanaal en afgastemperatuur van de verschillende
emissiepunten bij Cargill Malt ........................................................................................................................ 204
Tabel 7.3.12: Immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de emissies van de stationaire bronnen bij Cargill
Malt in de referentie-, en geplande situatie ................................................................................................... 206
Tabel 7.3.13: Immissiebijdrage voor NO2 en NOx als gevolg van de emissies van de stationaire bronnen bij
Cargill Malt in de referentie-, en geplande situatie ........................................................................................ 209
Tabel 7.3.14: Bijdrage van Cargill tot de totale verzurende depositie t.h.v. Kwellenberg en Wijgmaalbroek 210
Tabel 7.3.15: Karakteristieken van de verschillende wegen opgenomen in de berekeningen ..................... 212
Tabel 7.3.16: Invloed van verkeer op de luchtkwaliteit in het studiegebied in de onmiddellijke omgeving van
de wegen ....................................................................................................................................................... 213
Tabel 7.4.1: Significantiekader voor geluid en koppeling met milderende maatregelen ............................... 220
Tabel 7.4.2: Beschrijving immissiemeetpunten voor het omgevingsgeluid ................................................... 221
Tabel 7.4.3: Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid in MP1 .................... 223
Tabel 7.4.4: Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid in MP2 .................... 224
Tabel 7.4.5: Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid in MP3 .................... 225
Tabel 7.4.6: Milieukwaliteitsnormen voor het omgevingsgeluid .................................................................... 225
Tabel 7.4.7: Uitgevoerde saneringsmaatregelen en behaalde bronreducties (bron: Vinçotte
Environment,rapport 60359310-001,27/01/2014) ......................................................................................... 230
Tabel 7.4.8: LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor MP1 .............................................................. 231
Tabel 7.4.9: LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor MP2 .............................................................. 232
Tabel 7.4.10: LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor MP3 ............................................................ 233
Tabel 7.4.11: Discontinue specifiek geluid .................................................................................................... 236
Tabel 7.4.12: Vlarem-toetsing van het continue specifieke geluid ................................................................ 237
Tabel 7.4.13: Vlarem-toetsing van het discontinue specifieke geluid ........................................................... 237
Tabel 7.4.14: Berekening van de geluidsimpact ........................................................................................... 239
Pagina 13 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.5.1: Kritische last verzuring voor een aantal ecosystemen (naar Langouche et al., 2002; Janssen &
Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, 2001; Albers et al., 2001, MINA-plan, 2000) en bossen (naar
Staelens et al., 2006; Neirynck et al., 2004) .................................................................................................. 258
Tabel 7.5.2: Streefwaarden voor verzurende depositie (Vlarem II) ............................................................... 258
Tabel 7.5.3: Verzurende depositie ter hoogte van meetstation Tielt-Winge in het referentiejaar 2012 (VMM,
2013) .............................................................................................................................................................. 259
Tabel 7.5.4: Bijdrage van Cargill tot de totale verzurende depositie t.h.v. Kwellenberg en Wijgmaalbroek . 260
Tabel 7.6.1: Woongebieden in het studiegebied ........................................................................................... 268
Tabel 7.6.2: Immissiebijdrage Cargill in woongebied en milieukwaliteitsnorm (µg/m³) ................................. 272
Tabel 7.6.3: Selectiecriteria voor verder te karakteriseren blootstelling aan chemische agentia ................. 272
Tabel 7.6.4: Toetsing immissiebijdrage transport als gevolg van de activiteiten bij Cargill aan de
selectiecriteria voor verdere karakterisatie van blootstelling aan chemische agentia ................................... 273
Tabel 7.6.5 Drempelwaarden en effecten van blootstelling aan geluid op gezondheid en welzijn (WHO, 1999;
2009) en toetsing van de resultaten (eenheid: dB(A)) uit de discipline geluid) ............................................. 279
Pagina 15 van 320
BE0112.000850
Lijst der bijlages
Bijlage 1 Haalbaarheidsstudie voor optimalisatie van de effluentkwaliteit en hergebruik van hemelwater
(EPAS, 2011) ................................................................................................................................................. 164
Bijlage 2 Evaluatie van de lozingsproblematiek (EPAS, 2002) ..................................................................... 165
Bijlage 3 Meetresultaten immissiemetingen voor het omgevingsgeluid ........................................................ 222
Bijlage 4 Saneringsstudies Vinçotte Environment in de periode tussen 2008 en 2014 ................................ 228
Bijlage 5: Meetresultaten van het discontinue specifiek geluid ..................................................................... 236
Pagina 17 van 320
BE0112.000850
Leeswijzer
Dit MER bestaat uit twee delen. Alle figuren en bijlagen zitten achteraan in het document.
Achteraan het document bevindt zich tevens een literatuurlijst.
Een eerste deel is de niet-technische samenvatting. Dit deel kan als een alleenstaand
onderdeel gelezen worden door de geïnteresseerde lezer die minder boodschap heeft
aan al de technische gegevens en beschrijvingen zoals deze uitgebreid in de volgende
hoofdstukken van het MER beschreven staan. In de niet-technische samenvatting zijn de
belangrijkste figuren opgenomen.
Het tweede deel bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleiding
Geeft een korte beschrijving van het project, de toetsing aan de MER-plicht en een kort
overzicht van de m.e.r.-procedure, de initiatiefnemer, de coördinator van het MER en het
voorgestelde team van deskundigen. In dit hoofdstuk wordt tevens duidelijk welke
disciplines in het MER behandeld werden.
Hoofdstuk 2: Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige situering van het
project
Geeft een ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige situering van het
project.
Hoofdstuk 3: Beschrijving van het project
Geeft een beschrijving van het voorgestelde project. De verschillende projectingrepen
worden weergegeven, evenals een verantwoording van het project en de fysieke
kenmerken van het project.
Hoofdstuk 4: Alternatieven
Geeft een bespreking van het nulalternatief, locatie- en uitvoeringsalternatieven en een
BBT-toetsing.
Hoofdstuk 5: Referentiesituatie, geplande situatie en ontwikkelingsscenario‟s
Geeft aan wat er wordt verstaan onder de referentiesituatie, de geplande situatie en de
ontwikkelingsscenario‟s.
Hoofdstuk 6: Ingreep-effectrelaties
Geeft per discipline weer welke mogelijke milieueffecten kunnen optreden ten gevolge
van de realisatie van het project. De effecten worden ook op een schematische manier
weergegeven in een ingreep-effectmatrix.
Hoofdstuk 7: Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten per discipline
Geeft per discipline een beschrijving van de afbakening van het studiegebied en de
methodologie die gevolgd werd voor de beschrijving en de beoordeling van de
milieueffecten.
Hoofdstuk 8: Watertoets
Reikt alle elementen aan ten behoeve van de uitvoering van de watertoets.
Hoofdstuk 9: Grensoverschrijdende effecten
Geeft aan of er al dan niet grensoverschrijdende effecten verwacht worden.
Hoofdstuk 10: Veiligheidsaspecten
Geeft informatie over de veiligheidsaspecten.
Pagina 18 van 320
BE0112.000850
Hoofdstuk 11: Reeds gekende onzekerheden
Geeft de gekende onzekerheden of leemten in de kennis weer.
Hoofdstuk 12: Tewerkstelling en investering
Geeft informatie i.v.m de tewerkstelling en de investering.
Hoofdstuk 13: Synthese
Geeft een synthese van alle conclusies van het MER.
Alle figuren en bijlagen zitten achteraan in het document. Achteraan het document
bevindt zich tevens een literatuurlijst.
Pagina 19 van 320
BE0112.000850
Lijst met afkortingen
AGIV
Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen
ALARA
As low as reasonably achievable
AOX
Adsorbeerbare organische halogeenverbindingen
BBT
Best Beschikbare Technologie
BSN
Bodemsaneringsnorm
BWK
Biologische Waarderingskaart
BZV
Biochemische zuurstofvraag
°C
temperatuur uitgedrukt in graden Celcius
CO
KoolstofmoNOxide
CZV
Chemische zuurstofvraag
DAF
Dissolved Air Flotation
dB
Decibel
DOV
Databank Ondergrond Vlaanderen
GNOP
Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan
GRUP
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan
HCOV
Hydrogeologische Codering Ondergrond Vlaanderen
IFDM
Verspreidingsmodel lucht
m.e.r.
Milieueffectrapportage
MER
Milieueffectrapport
MINA-plan
Milieubeleid- en Natuurontwikkelingsplan voor Vlaanderen
MKN
Milieukwaliteitsnorm (Milieukwaliteitsdoelstelling)
NEC
National Emission Ceilings
Nm³
Normaal kubieke meter, of het volume gas, herleid tot de genormaliseerde temperatuur
(273°K) en druk (101,3 kPa).
NOx
Stikstofverbindingen b.v. NO2 = stikstofdioxide
obo
Oriënterend bodemonderzoek
OVR
Omgevingsveiligheidsrapport
pH
Zuurtegraad
RSP
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
RUP
Ruimtelijk Uitvoeringsplan
RWO
Ruimtelijke ordening, Woonbeleid en Onroerend erfgoed
SO2
Zwaveldioxide
VEN
Vlaams Ecologisch Netwerk
VLAREA
Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en –beheer.
Vlarem
Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning
VMM
Vlaamse Milieumaatschappij
WKK
Warmte-Kracht-Koppeling
WZI
Waterzuiveringsinstallatie
Pagina 21 van 320
BE0112.000850
Verklarende woordenlijst
Biochemische
zuurstofvraag
De hoeveelheid zuurstof die per volume-eenheid verontreinigd water voor de
zuivering ervan door micro-organismen wordt verbruikt bij een bepaalde
temperatuur gedurende een bepaalde tijd.
Chemische
zuurstofvraag
De hoeveelheid zuurstof die per volume-eenheid (verontreinigd) water nodig is om
de in het water aanwezig zijnde verbindingen chemisch te oxideren
Decibel
Eenheid van de logaritmische schaal die gebruikt wordt voor het weergeven van de
sterkte van een geluid, het geluidsniveau
Eesten
Eesten is een onderdeel van het moutingsproces, waarbij groenmout, meestal
ontstaan uit gerst, bij hogere temperatuur worddt gedroogd
Emissie
Elke inbreng door de mens van verontreinigingsfactoren in de atmosfeer, de bodem
of het water
Gerst
Gerst (Hordeum vulgare) is een graansoort en stamt af van de wilde gerst
(Hordeum spontaneum), die nog steeds in het Midden-Oosten voorkomt. Gerst
behoort net als overige granen, tarwe, haver, rogge, gierst en rijst, tot de familie van
de grassen, de belangrijkste familie op het gebied van de voedselproductie voor
mens en dier
Gibberellinezuur
Gibberellinezuur is een plantenhormoon, dat de groei en strekking van plantencellen
bevordert. Het stimuleert de cellen van kiemende zaden om enzymen te vormen en
bij sommige zaden met kiemrust (dormantie) kan het toevoegen van
gibberellinezuur de kiemrust breken.
Groenmout
Het eindproduct van de kieming noemt men groenmout
Kaf
Het omhulsel van graanvruchten (graankorrels) dat overblijft na het dorsen
Kwaliteitsdoelstelling
Na te streven of nagestreefde toestand van het milieu of van een deel ervan opdat
dit milieu bepaalde functies zou kunnen uitoefenen of ondersteunen. Bij de
karakterisering van de na te streven toestand van het milieu onderscheidt men drie
niveaus: grenswaarden, richtwaarden en streefwaarden
Mout
Mout is een grondstof voor bier, jenever en whisky. Bij het mouten wordt het
zetmeel dat aanwezig is in graan, omgezet in vergistbare suikers. Later in het
brouwproces worden deze suikers omgezet in alcohol.
Het meest gebruikte graan voor het maken van mout is gerst, alhoewel in principe
alle graansoorten in aanmerking komen. Gerst wordt verkozen omdat het een
uitstekende samenstelling aan enzymen heeft en omdat door het specifieke
kafomhulsel van gerst de blad- en wortelkiem beter beschermd zijn dan bij andere
graansoorten.
NEC-richtlijn
NEC staat voor 'national emission ceilings' ofwel nationale emissieplafonds. In de
NEC-richtlijn 2001/81/EC worden per EU-lidstaat plafonds toegekend voor de totale
emissies van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), vluchtige organische
stoffen (VOS) en ammoniak (NH3) in 2010
Vuilvracht
Maat voor de vervuilingsgraad van afvalwater. Het is de som van hoeveelheden per
tijdseenheid (kg/h) aan vervuilende stoffen, verkregen door de concentraties (kg/l) te
vermenigvuldigen met het debiet van het geloosde afvalwater (l/h).
Pagina 23 van 320
BE0112.000850
Niet technische samenvatting
Milieueffectrapport (MER) voor de hervergunning
van de mouterij van Cargill France SAS te Herent
Initiatiefnemer:
Cargill France SAS, Belgisch bijkantoor Cargill Herent
Studiebureau:
Arcadis Belgium NV
Team van deskundigen:
Ruud Hermus, Belgisch bijkantoor Cargill Herent
Steven De Samblanx, Belgisch bijkantoor Cargill Herent
Kathleen Nysten, Arcadis Belgium NV
Dirk Libbrecht, Arcadis Belgium NV
Karen Polfliet, Arcadis Belgium NV
Paul Vanhaecke, Arcadis Belgium NV
Patrick Pans, Arcadis Belgium NV
Mieke Deconinck, Arcadis Belgium NV
Datum: 22 september 2014
Pagina 29 van 320
BE0112.000850
Dit is de niet-technische samenvatting van een milieueffectrapport, m.a.w. een beknopte
samenvatting van het eigenlijke milieueffectrapport bestemd voor publiek en
belanghebbenden. Een milieueffectrapport is een openbaar document waarin de
milieueffecten van een planproces of project en de eventuele alternatieven voor dat
planproces of project, worden onderzocht. Het milieueffectrapport beslist niet of het
project een vergunning krijgt, dit wordt beslist door de vergunningverlener die hierbij
rekening houdt met milieueffectrapport.
De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan publiek en belanghebbenden de
relevante informatie uit het milieueffectrapport van het project of plan te communiceren
en hiermee de publieke participatie in het vergunningsproces te bevorderen. Voor de
uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke milieueffectrapport raadplegen.
Inhoud van de niet-technische samenvatting:
1. Inleiding
2. Procedure
3. Situering van het project
4. Beschrijving van het project
5. Referentiesituatie, geplande situatie en alternatieven
6. Mogelijke effecten als gevolg van het project
7. Beschrijving en beoordeling van de effecten
1
Inleiding
Dit document is het milieueffectrapport (MER) dat wordt opgemaakt voor de
hervergunning van de mouterij van het Belgisch Bijkantoor Cargill Herent, Cargill France
SAS (verder: Cargill Herent) te Herent.
Cargill Herent wenst een milieuvergunningsaanvraag voor te bereiden voor de
hervergunning van de exploitatie van de bestaande mouterij en de ondersteunende
diensten op de site voor een productiecapaciteit van 120.000 ton/jaar.
In 2008 werd op initiatief van Cargill Herent reeds een project-MER opgemaakt ten
behoeve van een vergunningstraject voor een capaciteitsverhoging tot 220.000 ton/jaar.
Daaropvolgend werd de milieuvergunning verleend door de Provincie Vlaams-Brabant.
Tegen deze vergunning werd beroep aangetekend bij de Vlaamse minister van
Leefmilieu. Dit beroep werd in november 2009 afgewezen. In januari 2010 werd beroep
aangetekend bij de Raad van State en in februari 2012 werd de milieuvergunning door
een arrest van de Raad van State (d.d. 2/02/2012) definitief nietig verklaard. Een meer
uitgebreide beschrijving over het vergunningstraject en de vernietiging van de vergunning
wordt gegeven in hoofdstuk 2.2. Voorts werd in februari 2013 het GRUP “Historisch
gegroeid bedrijf Cargill Malt te Herent” vernietigd waardoor er op korte termijn geen
capaciteitsuitbreiding plaatsvindt.
Pagina 30 van 320
BE0112.000850
Aangezien de huidige milieuvergunning van Cargill Herent in januari 2016 vervalt, maakt
Cargill Herent een nieuw en geactualiseerd MER op in het kader van de hervergunning.
Aangezien het GRUP werd vernietigd, wordt er geen capaciteitsuitbreiding voorzien.
De aanvraag van een milieuvergunning voor een voortzetting van de huidige activiteiten
van Cargill Herent dient te worden vergezeld van een MER aangezien volgens titel IV van
het Decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) van 5 april
1995 betreffende de milieu- en veiligheidsrapportage en volgens Bijlage II-7d) van het
Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de
categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, gewijzigd door de
besluiten van 7 maart 2008, 15 juli 2011 en 1 maart 2013, “Mouterijen met een
productiecapaciteit van 60.000 ton per jaar of meer” onderworpen zijn aan de m.e.r.plicht. De huidige en toekomstige productiecapaciteit van Cargill Herent bedraagt
120.000 ton/jaar en de hervergunning is bijgevolg m.e.r.-plichtig.
In dit MER wordt nagegaan wat de milieugevolgen van het project zullen zijn. Indien
ernstige milieueffecten verwacht worden, wordt nagegaan op welke manier deze effecten
voorkomen, verminderd of eventueel gecompenseerd kunnen worden. Het is de
initiatiefnemer van het project, in dit geval Cargill Herent, die aan een team van erkende
MER-deskundigen de opdracht heeft gegeven om het MER op te stellen. De volgende
disciplines worden in detail door een erkend deskundige behandeld: lucht,
oppervlaktewater, bodem en grondwater, geluid en trillingen, fauna en flora en mens.
2
Procedure
Een m.e.r.-proces doorloopt volgende stappen:
 Opstellen en aan het publiek ter inzage voorleggen van een kennisgeving. In de
kennisgeving wordt het project voorgesteld en wordt vermeld wie deel zal uitmaken
van het team van erkende deskundigen. Verder wordt aangegeven welke mogelijke
milieueffecten bestudeerd zullen worden en op welke manier dat zal gebeuren.
Geïnteresseerden kunnen de kennisgeving bij de gemeente(n) waar het project
gepland is inkijken en eventueel opmerkingen formuleren;
 Opmaak van richtlijnen door de Dienst Mer. In deze richtlijnen wordt aangegeven hoe
het MER moet opgemaakt worden en welke de belangrijkste aandachtspunten zijn. De
opmerkingen die tijdens de ter inzage legging verzameld werden, worden in de
richtlijnen verwerkt;
 Opmaak van een MER door het team van deskundigen. Het MER wordt nagelezen
door de Dienst Mer en andere bevoegde instanties en indien het aan de vereisten
voldoet wordt het goedgekeurd.
Het goedgekeurde MER maakt deel uit van de milieuvergunningsaanvraag.
Pagina 31 van 320
3
Situering van het project
3.1
Ruimtelijke situering
BE0112.000850
Cargill is gevestigd te Herent, een middelgrote gemeente ten noordwesten van Leuven.
Het bedrijf ligt langs de oever van het kanaal Leuven-Dijle, in de noordoostelijke rand van
Herent (Figuur 1 en Figuur 2). Het bedrijf wordt omringd door groene zones en agrarisch
gebied waarin een aantal woonkernen zijn gelegen.
De belangrijkste woonkernen in een straal van ca. 2 km rond het bedrijf zijn:
 Herent
ca. 0,5 km ten Z
 Wijgmaal (Leuven)
ca. 0,5 km ten O
 Tildonk (Haacht)
ca. 1,7 km ten NW
Op het Gewestplan van Leuven is de zone waarin de bestaande exploitatie van Cargill
Herent gelegen is, aangeduid als industriegebied (Figuur 3). Cargill Herent wordt omringd
door parkgebied en agrarisch gebied, die via een bufferzone zijn afgescheiden van het
industriegebied. Ten noorden en ten zuiden van het bedrijfsterrein liggen twee
voormalige kasteeldomeinen: Keulenhof (N) en d‟Hoogvorst (Z). De parkgebieden
worden aan weerszijden van het kanaal omgeven door een uitgestrekt landbouwgebied.
Langsheen het kanaal Leuven-Dijle liggen nog een aantal zones voor ambachtelijke
bedrijven en KMO‟s en een aantal industriegebieden.
Figuur 1: Situering Cargill Herent op het stratenplan
Figuur 2: Topografische situering
Figuur 3: Situering Cargill Herent op het gewestplan
3.2
Administratieve voorgeschiedenis
De lopende milieuvergunningen van Cargill Herent zijn geldig tot 4 januari 2016. Na
goedkeuring van het MER wordt een aanvraag tot hervergunning ingediend voor het
geheel van de activiteiten op de site.
3.3
Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden
In de nabije omgeving zijn 2 VEN-gebieden gelegen, nl. „Het Wijgmaalbroek –
Kwellenberg – Gevel‟ op ca. 1,5 km ten NO van de terreingrens van Cargill Herent en
„Het Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos‟ op ca. 2,5 km ten ZW van Cargill Herent. Voorts
zijn nog het Habitatrichtlijngebied „Demervallei‟ en Habitatrichtlijngebied „Valleigebied
tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟ aanwezig in de nabije omgeving.
In dit MER werd een toetsing uitgevoerd aan Artikel 26bis en Artikel 36ter van het
Natuurdecreet (voortoets).
Cargill Herent bevindt zich niet in een waterwingebied of in een beschermingszone rond
een waterwingebied.
Het afvalwater van Cargill Herent wordt na zuivering in de waterzuiveringsinstallatie van
Cargill in de Leigracht geloosd. De Leigracht is niet gecategoriseerd en dient te voldoen
Pagina 32 van 320
BE0112.000850
aan de normen voor de niet in de stroomgebiedbeheer- of bekkenbeheerplannen
afgebakende waterlichamen (VLAREM II – Bijlage 2.3.1, Art. 2.1.)
De relevante beleidsmatige randvoorwaarden van dit project situeren zich in de
ruimtelijke structuurplannen, milieubeleidsplannen, de IED-richtlijn, de NEC-richtlijn
(beperking emissies van NOx en SO2), klimaatbeleidsplannen en het Kyoto-Protocol.
Cargill Herent is toegetreden tot de Convenant Benchmarking en valt onder de
bepalingen van het Decreet Verhandelbare Emissierechten.
Op korte afstand van Cargill Herent komen geen beschermde monumenten, stads- of
dorpsgezichten en geen beschermde landschappen voor. Het dichtst bijgelegen
beschermde element is een dorpsgezicht op 1,5 km ten N van Cargill.
4
Beschrijving van het project
Het project omvat de hervergunning van de bestaande activiteiten van Cargill Herent en
gaat bijgevolg niet gepaard met een constructiefase.
Cargill Herent beschikt momenteel over twee parallelle productielijnen: een oudere lijn,
“Miag”, en een nieuwere lijn, “Nordon”. Het procesverloop is analoog in beide lijnen en
wordt weergegeven in onderstaand schema.
Pagina 33 van 320
4.1
BE0112.000850
Brouwgerst: ontvangst en opslag
De basisgrondstof voor het vervaardigen van mout is brouwgerst die in schepen, en over
de weg wordt aangevoerd. Na bemonstering en analyse van de grondstof, wordt de
brouwgerst getransporteerd naar en opgeslagen in betonnen, verticale silo‟s. De
gemiddelde opslagtijd van de brouwgerst bedraagt 3 tot 4 weken.
4.2
Brouwgerst reiniging
Vooraleer gestart kan worden met de effectieve productie van mout, moet de grondstof
gereinigd worden. Dit betekent dat verschillende ongewenste delen (kaf, kleine deeltjes,
gebroken korrels, kleine brouwgerst) verwijderd moeten worden. Verschillende
kettingtransporten en bekerelevatoren extraheren de gerst uit de opslagsilo‟s en brengen
Pagina 34 van 320
BE0112.000850
de gerst naar de hoogste verdieping van de elevatortoren van het silocomplex. Door vrij
verticaal transport gaat de brouwgerst over verschillende reinigingsmachines. De
gereinigde batchen van 340 ton worden gedurende enkele uren opgeslagen in 4
buffersilo‟s in afwachting van de eigenlijke vermouting.
4.3
Vermouting/moutontkiemen
Het eigenlijke vermoutingsproces bestaat uit drie stappen: weken, kiemen en eesten
(drogen).
De gerst wordt eerst een tweetal dagen geweekt in water en daarna overgebracht naar
kiemkasten. Door het zorgvuldig regelen van temperatuur en vochtigheid, start het
natuurlijke kiemproces van de granen. Tijdens dit proces worden natuurlijke enzymen
aangemaakt, wordt het zetmeel vrijgemaakt, worden eiwitten oplosbaar gemaakt, ...
Daarna wordt het proces stopgezet. Dit noemt men het eesten. De aldus verkregen mout
wordt gedroogd tot deze nog ongeveer 4% vocht bevat en dan is de mout klaar om te
verschepen. Door het regelen van procesparameters, krijgt de mout verschillende
karakteristieken die door de verschillende brouwerijen worden gevraagd. Het eindproduct
mout verlaat het bedrijf over de weg en over het water. De belangrijkste bestemmingen
zijn bedrijven gelegen in België, Noord-Frankrijk en landen buiten de EU.
Vooraleer het eindproduct op te slaan in de moutsilo‟s, wordt de mout eerst ontkiemd. In
een reinigingsmachine worden de lichte deeltjes, zoals veldscheuten en worteltjes
gevormd tijdens het kiemingsproces, verwijderd door een sterke luchtstroming. Het coproduct wordt gepelletiseerd en verkocht als grondstof voor de veevoederindustrie onder
de handelsnaam „moutkiempellets‟.
4.4
Moutopslag
De ontkiemde mout wordt opgeslagen in de moutsilo‟s. Deze zijn gelijkwaardig aan de
gerstsilo‟s; betonnen, verticale cilindervormige silo‟s, groot genoeg om één complete
productiebatch te bevatten.
4.5
Moutverscheping
Moutleveringen aan brouwerijen zijn meestal het resultaat van de vermenging van
verschillende productiebatches overeenstemmend met een vooraf bepaald recept dat
tegemoet komt aan de specifieke kwaliteitseisen van een specifieke klant. Door een juiste
instelling van de uitwendige schuiven aan de uitlaat van de silo‟s, wordt het juiste
mengsel verkregen.
De mout wordt in een wachtsilo gestockeerd bij aflevering per vrachtwagen. Bij
containers in bulk of in zakgoed evenals per schip wordt er rechtstreeks geladen vanuit
de opslagsilo‟s. Gevulde bulk- en zakgoedcontainers worden ter hoogte van de
containerterminal op boten geplaatst en via de waterwegen afgevoerd naar de Havens
van Antwerpen. Op de terugweg worden steeds lege containers aangevoerd.
Pagina 35 van 320
5
BE0112.000850
Referentiesituatie, geplande situatie en alternatieven
In deze studie wordt de huidige situatie van het studiegebied en van de
leefgemeenschap, met name de huidige situatie van lucht-, water- en bodemkwaliteit en
de huidige geluidstoestand als referentiesituatie weerhouden. Als referentiejaar wordt
2012 weerhouden.
De geplande situatie is de toestand van het studiegebied na hervergunning van de
activiteiten, zonder rekening te houden met eventuele milderende maatregelen. In dit
MER komt dit overeen met een hervergunning van de bestaande productie, met een
capaciteit van 120.000 ton/jaar.
In dit MER worden geen locatie- of uitvoeringsalternatieven bestudeerd. Uit het MER
blijkt dat de mogelijke effecten die ontstaan als gevolg van de huidige en de geplande
activiteiten van Cargill Herent, voldoende kunnen gemilderd worden zodat het niet
noodzakelijk geacht wordt om locatiealternatieven te beschouwen. Tevens betreft het
project een hervergunning van een bestaande productiesite. De locatiekeuze werd
indertijd bepaald op basis van de beschikbare infrastructuur, het juiste bestemmingstype
volgens het gewestplan, de onmiddellijke omgeving van het kanaal,… zodat een
voorkeur bestaat om op de huidige locatie verder te exploiteren.
Wat uitvoeringsalternatieven betreft, blijkt uit de toetsing dat voldoende BBT-maatregelen
zijn voorzien.
6
Mogelijke effecten van het project
De mogelijke effecten die onderzocht werden in het MER worden weergegeven in de
onderstaande ingreep-effectmatrix.
Pagina 36 van 320
BE0112.000850
Tabel 1: Ingreep effectrelatie voor abiotische en biotische effecten
Oorzaak/effect
Exploitatie
Opslag
Transport
Abiotische effecten
1. Bodem- en grondwater
-
bodemstructuur en -profiel
-
-
-
-
bodem en grondwaterverontreiniging
X
X
X
-
grondwaterhuishouding
X
-
-
2. Oppervlaktewater
-
hydrografie
-
-
-
-
verontreiniging
X
-
-
-
emissie van stof, SO2, CO en NOx
X
-
X
X
-
X
3. Lucht
4. Geluid
Biotische effecten
5. Fauna & Flora
-
ecotoop- en biotoopverlies
-
-
-
-
bodemverstoring
-
-
-
-
(fyto)toxiciteit via atmosferische emissies
X
-
-
-
ecotoxiciteit (aquatische organismen)
X
-
-
-
rustverstoring
X
-
-
-
hinder (transport, geluid, …)
X
X
X
-
gezondheidseffecten
X
-
X
-
visuele aspecten
wijziging veiligheidssituatie
X
X
X
X
-
6. Mens
X : er is mogelijk een effect
- : er is geen effect te verwachten
In dit MER werd een toetsing uitgevoerd aan Artikel 26bis en Artikel 36ter van het
Natuurdecreet (voortoets).
-
Pagina 37 van 320
7
Beschrijving en beoordeling van de effecten
7.1
Bodem en grondwater
7.1.1
Beschrijving van de referentiesituatie
BE0112.000850
Cargill ligt langs het kanaal Leuven-Dijle. De ondergrond bestaat ter hoogte van het
projectgebied gekenmerkt uit natte leembodems. Het grondwater bevindt zich op een
diepte van ca. 1,6 meter onder het maaiveld.
Cargill beschikt over een eigen grondwaterwinning, bestaande uit 2 putten voor de
winning uit de Formatie van Hannut (maximumdebiet 320.000 m³/jaar) en 6 putten voor
de winning uit het Brusseliaan (maximumdebiet 300.000 m³/jaar). Er is een flexibiliteit
tussen deze putten voor wat betreft een debiet van 50.000 m³/jaar. Het gezamenlijk
vergunde debiet bedraagt maximaal 1.800 m³/dag en 520.000 m³/jaar. Dit debiet blijft in
de toekomst ongewijzigd.
Het overgrote gedeelte van het opgepompte grondwater (98%) wordt gebruikt voor de
weking van de brouwgerst. De overige 2% wordt vooral gebruikt voor koeling en
reiniging.
In de ruimere omgeving van Cargill komen nog een aantal belangrijke
grondwaterwinningen voor. De vier grootste winningen uit het Brusseliaan zijn er twee
van de Watergroep nl. Kastanjebos (1.752.000 m³/jaar) en Bijlok (875.000 m³/jaar), de
cluster winningen van INBEV (2.900.000 m³/jaar) ten zuidoosten van Leuven-centrum en
de winning van Danone (900.000 m³/jaar). De vier grootste winningen uit het Landeniaan
zijn Beneo Remy (554.000 m³/jaar), AB Inbev (550.000 m³/jaar), Cargill Herent zelf
(270.000 m³/jaar) en Brouwerij Haacht (20.000 m³/jaar).
Er zijn op het bedrijfsterrein van Cargill enkele kleinere verontreinigingen met minerale
olie aanwezig die allen het resultaat zijn van vroegere activiteiten. Er zijn momenteel
voldoende bodembeschermende maatregelen voorzien om het risico op bodem- en
grondwaterverontreiniging te beperken. Verder is er in 2005 een bedrijfsbrand geweest
waardoor plaatselijk zouten afkomstig uit de mout via het bluswater in de bodem zijn
gekomen. Voor deze verontreiniging is een beschrijvend bodemonderzoek opgemaakt.
Ze houdt geen ernstige bedreiging in.
7.1.2
Effectbeschrijving en –beoordeling
Er is geen constructiefase daar de geplande situatie enkel een hervergunning van de
bestaande activiteiten betreft. De effectbeoordeling heeft enkel betrekking op de
exploitatiefase.
M.b.t. eventuele beïnvloeding van de grondwaterhuishouding door de winning van
grondwater werd in 2013 een hydrogeologische studie uitgevoerd. Dit gebeurde i.h.k.v.
een aanvraag van Cargill Herent voor de hervergunning van de grondwaterwinning uit het
Landeniaan (320.000 m³/j) en het (beperkt) verhogen van de winning uit het Brusseliaan
(300.000 m³/j).
Door de grondwaterwinning in het Brusseliaan zijn er mogelijke effecten op twee
winningen in de omgeving (Beneo Remy en Yserbyt Gerard), waar de
grondwaterverlaging ca. 0,3 m bedraagt. Op andere winningen is er geen beïnvloeding.
Daarnaast worden enkele oppervlaktewaters beïnvloed door de grondwaterwinning van
Cargill, nl. de Kasteelvijver Hoogvorst en Keulenhof (peilverlaging ca. 0,35 m), het
Pagina 38 van 320
BE0112.000850
Dijlekanaal (verhoogde voeding vereist) en de Leigracht (netto geen verlaging van de
grondwatertafel).
De grootste invloed door de Landeniaanwinning vanuit Cargill Herent wordt uitgeoefend
op twee nabij gelegen winningen Beneo Remy en Vandendriesche Guy in Tildonk. De
invloed bedraagt maximaal 2 meter. Er werd in de hydrogeologische studie gesteld dat,
mits een goede opvolging van het debiet, de vergunde winning in de Formatie van
Hannut (max. 320.000 m³/jaar) op kwantitatief vlak lokaal geen problemen geeft. Cargill
heeft hiertoe een beveiliging voorzien, nl. het plaatsen van contactelektrodes in de
productieputten, waardoor de goede opvolging van het debiet is verzekerd.
Deze effectbespreking maakt echter een vergelijking van de huidige vergunde toestand
(max. 520.000 m³/j) t.o.v. de „nulsituatie‟, waarbij de winning van Cargill Herent helemaal
niet wordt beschouwd, terwijl de winning van Cargill in realiteit al vele jaren actief is. De
vergunde debieten in de geplande toestand blijven identiek als voor de referentiesituatie.
Verschillen m.b.t. effecten ten opzichte van de referentiesituatie zijn voor de geplande
situatie dan ook uitgesloten. Door de grondwaterwinning is er geen negatief effect op het
nabijgelegen station van Aquafin. Dit werd bevestigd door Dhr. Jan Peeters,
Bekkenverantwoordelijke Dijle bij Aquafin (d.d. 24/03/2014).
Het risico op bodem en/of grondwaterverontreiniging als gevolg van de
productieactiviteiten van Cargill is beperkt. Uit de bodemonderzoeken die reeds op het
terrein werden uitgevoerd, blijkt dat er zich enkele historische verontreinigingen voordoen
(ontstaan voor 1995) en dat er één nieuwe verontreiniging aanwezig ten gevolge van een
bedrijfsbrand. Er zijn voldoende structurele bodembeschermende maatregelen voorzien
om verontreiniging tijdens de normale werking van het bedrijf te voorkomen.
Evenmin geeft de grondwaterwinning aanleiding tot verplaatsing of aantrekking van
grondwaterverontreiniging met minerale olie. Dit werd in het meest recente oriënterend
bodemonderzoek van 2011 bevestigd.
Het pH-evenwicht zal niet wijzigen door de winning gezien de goede debietbeheersing.
De NOx- en SO2-emissie van Cargill levert slechts een verwaarloosbare bijdrage tot de
vorming van zure neerslag.
7.1.3
Milderende maatregelen
Er zijn voldoende bodembeschermende maatregelen voorzien om verontreiniging op
risicolocaties te voorkomen. Bijkomende milderende maatregelen m.b.t. de bodem zijn
niet vereist. Er worden ook geen negatieve effecten verwacht m.b.t. de
grondwaterwinning. Bijkomende milderende maatregelen m.b.t. het grondwater zijn niet
vereist.
7.2
Oppervlaktewater
7.2.1
Referentiesituatie
Cargill Herent loost procesafvalwater, sanitair afvalwater en hemelwater. Het
procesafvalwater wordt naar de waterzuiveringsinstallatie (klassieke biologische
zuivering) geleid en na zuivering via de openbare riolering in de Leigracht geloosd. Het
sanitair afvalwater van de 45 werknemers van Cargill wordt behandeld met een
individueel afvalwaterbehandlingssysteem en na zuivering in de Leigracht geloosd. Het
hemelwater van het terrein is afkomstig van regenwater dat neervalt op de daken en de
Pagina 39 van 320
BE0112.000850
wegenis. Het hemelwater wordt via 3 lozingspunten in de Leigracht geloosd. Hergebruik
van hemelwater is in het verleden onderzocht, maar blijkt economisch niet gunstig te zijn.
De Leigracht is een kleine waterloop die uitmondt in de Lipsebeek. De Lipsebeek mondt
op haar beurt uit in de Leibeek en de Leibeek in de Weesbeek, vlak voor de monding van
de Weesbeek in de Dijle.
De actuele waterkwaliteit van zowel de Leigracht als de Lipsebeek en de Leibeek,
voldoet voor verschillende parameters niet aan de basismilieukwaliteitsnormen. De meest
kritische parameters zijn BZV, CZV, totaal N, totaal P, orthofosfaat en geleidbaarheid. Zij
worden in alle relevante waterlopen overschreden. Het gehalte opgeloste zuurstof ,
Kjeldahl-N en chloride voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstellingen in de Lipsebeek,
Leigracht en Leibeek, maar wel in de Weesbeek. De concentratie zwevende stoffen
overschrijdt de kwaliteitsdoelstelling in de Leibeek, de Weesbeek en de Leigracht, maar
voldoet in de Lipsebeek. De concentratie Nitraat-N overschrijdt enkel in de Leigracht de
kwaliteitsdoelstelling.
Het bedrijfsterrein van Cargill Herent ligt volgens de overstromingskaarten op de website
van het AGIV niet in een overstromingsgebied of een risicozone voor overstroming. Ook
volgens de watertoetskaart ligt het bedrijfsterrein in een niet overstromingsgevoelig
gebied. De vallei van de Leibeek en de zone ter hoogte van de monding van de
Lipsebeek in de Leibeek worden op de watertoetskaart wel grotendeels aangeduid als
mogelijk tot effectief overstromingsgevoelig.
7.2.2
Effectbeschrijving en –beoordeling
Uit de evaluatie van de hydraulische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende
waterlopen blijkt dat de impact op de Leigracht en de Lipsebeek belangrijk is, en op de
Leibeek beperkt. In hoogwatersituaties (relevant in het kader van de lokale
overstromingsproblematiek), is de impact van de lozing van Cargill verwaarloosbaar tot
beperkt in de Leibeek resp. de Lipsebeek. Er zijn geen alternatieven (lozing op andere
waterlopen zoals het kanaal Leuven-Dijle wordt niet toegestaan door de waterbeheerder
en aansluiting op de riolering is geen optie gezien de ligging in zuiveringszone C)
beschikbaar voor de lozing van Cargill. Bijgevolg wordt de hydraulische impact van de
lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen en de impact op het overstromingsrisico
in de omgeving aanvaardbaar geacht.
Er dringen zich vanuit de omgeving bijgevolg geen bijkomende maatregelen op voor
infiltratie- of buffervoorzieningen voor afvoer van hemelwater. In het geval er in de
toekomst nieuwe verharding of nieuwe overdekte constructies worden (her)aangelegd of
gebouwd, dient er onverminderd te worden voldaan aan de voorwaarden uit het Besluit
van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke
stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen,
buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.
Wat de fysicochemische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen
betreft, blijkt:
 De waterkwaliteit van de Leigracht wordt in belangrijke mate bepaald door de lozing
van Cargill. In de Leigracht worden er voor verschillende parameters die door Cargill
Pagina 40 van 320
BE0112.000850
geloosd worden (BZV, CZV, zwevende stoffen, N en P) overschrijdingen van de
kwaliteitsdoelstellingen vastgesteld. De impact van Cargill op de kwaliteit van de
Leigracht is bijgevolg significant.
 De actuele concentraties van CZV, totaal N en totaal P in de Lipsebeek kunnen voor
een relevant deel toegeschreven worden aan de lozing van Cargill. Met uitzondering
van de parameter P, zijn de berekende concentratieverhogingen als gevolg van de
lozing van Cargill evenwel steeds beduidend lager dan de
milieukwaliteitsdoelstellingen. Er zijn dus een paar andere belangrijke bronnen van
verontreiniging (landbouw) in de omgeving die mee de hoogte van de actuele
immissieconcentraties (vnl. BZV, CZV en P) bepalen. Ondanks het feit dat het
afvalwater van Cargill niet rechtstreeks in de Lipsebeek terecht komt, dient toch
besloten te worden dat de impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Lipsebeek
voor deze parameters significant is. Het effect strekt zich uit over een afstand van ca.
3,5 km, van aan de monding van de Leigracht tot de monding van de Lipsebeek in de
Leibeek.
 Uit de berekeningen blijkt dat de actuele concentraties voor de parameters totaal N,
totaal P, CZV en BZV in de Leibeek slechts voor een beperkt aandeel toe te schrijven
zijn aan de lozing van Cargill. De berekende concentratieverhogingen als gevolg van
de lozing van Cargill blijven steeds beduidend lager dan de kwaliteitsdoelstellingen.
Rekening houdend met het feit dat het meetpunt zich al op ruime afstand van het
lozingspunt van Cargill bevindt, dat een deel van de vuilvracht reeds verwijderd zal
zijn ter hoogte van het beschouwde meetpunt en dat de lozing van Cargill geen
aanleiding zal geven tot nieuwe overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen in de
Leibeek, wordt de impact van de lozing van Cargill op de Leibeek aanvaardbaar
geacht.
 Rekening houdende met de grote afstand tussen het lozingspunt van Cargill en de
monding van de Leibeek in de Weesbeek wordt de impact van Cargill op de
waterkwaliteit van de Weesbeek als verwaarloosbaar tot hoogstens beperkt
beoordeeld, en bijgevolg aanvaardbaar geacht.
 Tenslotte blijkt eveneens uit de berekeningen dat de voorgestelde lozingsnormen
aanvaardbaar zijn.
Met betrekking tot de fysicochemische impact van de lozing van Cargill op de
ontvangende waterlopen, dient vermeld dat in de loop van 2002 en 2010, in opdracht van
Cargill, een evaluatie werd gemaakt van de ecotoxicologische impact van de
effluentlozing (EPAS, 2011). In het kader van deze studie werden acute toxiciteitstesten
uitgevoerd op het effluent. Op basis van beide testen (in 2002 en 2010) is gebleken dat
het effluentstaal telkens kon geclassificeerd worden als „niet acuut toxisch‟. Op basis van
deze testresultaten kan besloten worden dat – ondanks de belangrijke bijdrage van de
lozing van Cargill – er geen acuut toxisch effect kon worden vastgesteld.
Bijgevolg kan de impact van de lozing op de Leigracht en de Lipsebeek toch enigszins
gerelativeerd worden. Ter hoogte van de Lipsebeek en verderop de Leibeek en de
Weesbeek is het effluent bovendien al vele malen verdund, zodat ook hier zeker geen
sprake meer kan zijn van mogelijke acuut toxische effecten.
Pagina 41 van 320
7.2.3
BE0112.000850
Milderende maatregelen
De impact is vooral het gevolg van het feit dat Cargill op kleine waterlopen loost, maar er
zijn hiervoor niet echt alternatieven. Cargill bevindt zich in een zuiveringszone C
waardoor aansluiting op een RWZI sowieso niet mogelijk is. Bij lozing op het kanaal
Leuven-Dijle zou de impact op de waterkwaliteit minder groot zijn dan bij lozing in de
Leigracht, maar Waterwegen en Zeekanaal heeft laten weten dat zij geen toestemming
geven voor lozingen in het kanaal.
Zoals ook in het MER van 2008 werd besloten zijn de belangrijkste milderende
maatregelen die door Cargill kunnen voorzien worden, een beperking van het
waterverbruik en een optimale werking van de waterzuivering. Zoals hoger beschreven
zijn voor elk van beide maatregelen reeds een aantal fundamentele studies uitgevoerd.
Er dient evenwel in rekening gebracht te worden dat verdere beperking van het
waterverbruik kan leiden tot een opconcentratie van bepaalde polluenten in het effluent.
Beperking van het waterverbruik dient dan ook in de toekomst een continu
aandachtspunt te blijven.
De voorbije jaren is omstandig onderzoek uitgevoerd naar de oorzaken van de
problemen met de waterlozing van Cargill. De resultaten van het onderzoek hebben
geleid tot het nemen van verschillende verbetermaatregelen aan de waterzuivering,
waarvan een aantal nog steeds lopende / gepland zijn. Tegen 2015 wordt voorzien om de
waterzuivering uit te breiden met een flotatie-eenheid (DAF).
Er mag gesteld worden dat de lozingsproblematiek de voorbije jaren op gepaste wijze is
aangepakt en dat de combinatie van de genomen maatregelen en de verbeterde
opvolging van de lozing, zich reeds heeft vertaald in een belangrijke verbetering van de
lozingsresultaten. De voornaamste problemen situeren zich nog in de concentraties van
CZV en totaal P in het effluent. Voor deze laatste parameters zal, rekening houdend met
het vooropgestelde theoretische verwijderingsrendement van de bijkomende flotatieeenheid, ook in de toekomst de vooropgestelde effluentnorm naar verwachting kunnen
gerespecteerd worden.
Ten slotte wordt aanbevolen om een studie uit te voeren ter evaluatie van de voorziene /
en eventueel nog bijkomend te voorziene maatregelen voor beheersing van calamiteiten
met mogelijke belangrijke gevolgen voor de waterloop.
7.3
Lucht
7.3.1
Referentiesituatie
De actuele luchtkwaliteit in het studiegebied voldoet voor de parameters SO 2, NO2, CO
en stof (PM10) aan de kwaliteitsdoelstellingen. Met betrekking tot verzurende depositie
wordt op dit ogenblik in het studiegebied al aan de kwaliteitsdoelstellingen voldaan.
De emissies van de stationaire bronnen in de referentiesituatie lopen op tot 24 ton SO 2,
36 ton NOx en 13 ton CO.
Pagina 42 van 320
7.3.2
BE0112.000850
Effectbeschrijving en –beoordeling
De emissies van de mouterij in de geplande situatie (120.000 ton/jaar) zullen aanleiding
geven tot een stijging tot 24 ton SO2 (idem referentiesituatie), 42 ton NOx en 16 ton CO.
Er wordt voor SO2 geen stijging van de immissiebijdrage verwacht in de geplande
situatie, daar de emissies van de eesten constant worden beschouwd. De impact van
Cargill Herent in de geplande situatie en de referentiesituatie m.b.t. SO 2 is bijgevolg
aanvaardbaar.
Er wordt slechts een heel beperkte stijging van de immissiebijdrage voor NOx verwacht in
de geplande situatie, ten gevolge van de productieverhoging waardoor voornamelijk de
emissies van ANOX T3 en WKK2&3 proportioneel met de productieverhoging toenemen.
De verwachte stijging van NOx en NO2-immissiebijdragen ten opzichte van de
referentiesituatie is nooit hoger dan 1%. De impact van Cargill Herent in de geplande
situatie en de referentiesituatie m.b.t. NOx of NO2 is bijgevolg aanvaardbaar.
De immissiebijdrage van CO voor de referentie- en geplande situatie t.g.v. de activiteiten
van Cargill Herent wordt als verwaarloosbaar beschouwd ten opzichte van zowel de
huidige luchtkwaliteit als de luchtkwaliteitsdoelstelling.
De activiteiten geven voor geen enkele parameter aanleiding tot een overschrijding van
de kwaliteitsdoelstellingen.
M.b.t. de impact door de verkeersemissie is de bijdrage van het transport van en naar
Cargill Herent voor PM10 op alle locaties lager dan 1 µg/m³ en dus verwaarloosbaar. Dit
geldt zowel voor de referentiesituatie als voor de geplande situatie. Er zijn nergens meer
dan 35 overschrijdingen van de daggrenswaarde van 50 µg/m³ gemodelleerd.
Voor de parameter NO2 loopt de bijdrage van het transport van en naar Cargill Herent op
sommige locaties op tot meer dan 2% (maar steeds < 3%) t.o.v. de norm van 40 µg/m³ en
dit zowel in de referentie- als in de geplande situatie, wat als beperkt dient beoordeeld te
worden. Ter hoogte van de Mechelsesteenweg en Omleiding wordt in de
referentiesituatie de jaargemiddelde kwaliteitsdoelstelling overschreden. In de geplande
situatie wordt een overschrijding gemodelleerd voor de Mechelsesteenweg. Er dient
opgemerkt dat deze overschrijdingen zich ook zouden voordoen indien het verkeer van
en naar Cargill Herent zou wegvallen.
Er is nergens een risico op meer dan 18 overschrijdingen van de uurgenswaarde van 200
µg/m³. Voor de parameter NO2 kan de bijdrage als gevolg van het transport van en naar
Cargill Herent als beperkt beoordeeld worden. Gezien de kleine afstand van het lijntraject
dat betrekking heeft op Cargill, en gezien de verhoogde polluentconcentratie en lokale
normoverschrijdingen voor NO2 zo goed als langs de volledige N26 voorkomen, is het
niet opportuun om in kader van dit project milderende maatregelen op te leggen voor
NO2. Maatregelen om luchtvervuiling ten gevolge van het verkeer langs drukke
verkeersassen te voorkomen moeten worden aangepakt op een hoger niveau.
Er dient ook in de geplande situatie geen rekening gehouden te worden met relevante
emissies van geur bij normale bedrijfsomstandigheden.
7.3.3
Milderende maatregelen
De impact op de luchtkwaliteit als gevolg van de activiteiten van Cargill Herent is niet
significant. Bijgevolg dringen bijkomende milderende maatregelen zich niet op.
Pagina 43 van 320
7.4
Geluid en trillingen
7.4.1
Beschrijving van het omgevingsgeluid
BE0112.000850
Voor de beschrijving van het huidige omgevingsgeluid werden nieuwe langdurige
geluidsimmissiemetingen uitgevoerd. Eerder uitgevoerde omgevingsmetingen dateren
van het vorige MER van 2008 en zijn niet meer representatief voor de huidige situatie. De
geluidsmetingen zijn ouder dan 5 jaar en sinds het MER van 2008 zijn er een hele reeks
saneringsmaatregelen doorgevoerd aan de voornaamste geluidsbronnen van Cargill.
De omgevingsmetingen werden uitgevoerd op dezelfde drie meetlocaties zoals in het
MER van 2008. Uit de vergelijking van het huidige omgevingsgeluid met de
milieukwaliteitsnormen van Vlarem kan algemeen geconcludeerd worden dat in alle
meetpunten de kwaliteit van het huidige omgevingsgeluid overwegend goed tot zeer
goed is. Ter hoogte van meetpunt MP2 (Zijpstraat 125) schommelt de kwaliteit van het
huidige omgevingsgeluid rond de Vlarem norm en deze kan tijdens enkele avond- en
nachtperiodes minder goed zijn dan de Vlarem norm.
7.4.2
Beschrijving van de specifieke geluidsemissie
Voor de bepaling en beoordeling van de specifieke geluidsemissie werd dezelfde
methodiek toegepast zoals in het MER van 2008. Voor de bepaling en beoordeling van
de specifieke geluidsbijdrage van Cargill Herent werd een onderscheid gemaakt in het
geluid afkomstig van continue en discontinue bronnen. Het continue geluid is
voornamelijk afkomstig van de continu werkende productie-installaties binnen in de
verschillende gebouwen en de in- en uitlaatopeningen van ventilatoren. De discontinue
geluiden zijn voornamelijk afkomstig van het laden en lossen van binnenschepen.
Voor de vaststelling van het continue specifieke geluid werden de meetwaarden gebruikt
van de omgevingsmetingen tijdens de nachtperiode en bij meewindcondities (windrichting
van Cargill Herent naar meetpunt). Voor de vaststelling van het discontinue specifieke
geluid werden, voor het lossen van de containerschepen, de resultaten van het vorige
MER van 2008 gebruikt. Er hebben zich sinds het MER van 2008 geen wijzigingen
voorgedaan t.a.v. deze activiteit. Voor het lossen van graanschepen werden nieuwe
ambulante metingen uitgevoerd omdat deze schepen nu worden gelost met een mobiele
grijpkraan i.p.v. met een blower.
Continue geluidsemissie
Op basis van de omgevingsmetingen bij meewindcondities tussen 02u00 en 04u00 kan
gesteld worden dat het continue specifieke geluid als volgt bedraagt in de meetpunten:
MP1 = 36,3 – 40,3 dB(A)
MP2 = 43,3 – 44,7 dB(A)
MP3 = 36,2 – 40,7 dB(A)
In de meetpunten MP1 en MP2 werden tonale componenten vastgesteld bij 31,5 Hz en
63 Hz, waarbij na 5 dB(A) correctie de relevante waarden voor het continue specifieke
geluid als volgt bedragen:
MP1 = 41,3 – 45,3 dB(A)
MP2 = 48,3 – 49,7 dB(A)
MP3 = 36,2 – 40,7 dB(A)
Pagina 44 van 320
BE0112.000850
Voor het continue geluid in de meetpunten MP1 en MP3 kan gesteld worden dat de
richtwaarde voor de dag-, avond- en nachtperiode wordt gerespecteerd ook na correctie
met 5 dB(A) voor het tonale karakter van het continue specifieke geluid. Eén uitzondering
wordt genoteerd in meetpunt MP1 waar, na tonale correctie met 5 dB(A) en gedurende
slechts één meetuur (tussen 03u00 en 04u00) op 3/04/2014, het continue specifieke
geluid 0,3 dB(A) boven de nachtrichtwaarde ligt.
Voor het continue specifieke geluid in meetpunt MP2 kan gesteld worden dat de
richtwaarde voor de dagperiode wordt gerespecteerd ook na correctie met 5 dB(A) voor
het tonale karakter van het continue specifieke geluid. Tijdens de avond- en nachtperiode
ligt het continue specifieke geluid na correctie met 5 dB(A) voor het tonale karakter boven
de richtwaarde. De overschrijding t.o.v. de richtwaarde bedraagt 3,3 tot 4,7 dB(A).
Wanneer het continue specifieke geluid van 2014 (zonder de tonale correctie van 5
dB(A)) wordt vergeleken met de waarden van het MER van 2008, dan merken we een
daling op. Vooral in meetpunt MP2 (Zijpstraat 125), dat vlak naast de inrichting gelegen
is, is het continue specifieke geluid afgenomen met gemiddeld 9,4 dB(A). In de overige
meetpunten MP1 en MP3 is de daling minder uitgesproken en bedraagt gemiddeld 2,6
dB(A).
Discontinue geluidsemissie
Voor het discontinue geluid kan gesteld worden dat bij het lossen van een graanschip of
containerschip de Vlarem-dagrichtwaarde in meetpunt MP1 (dichtste woning van de
Hambosstraat) wordt gerespecteerd. In geval een graanschip en een containerschip
tegelijkertijd worden gelost, dan ligt de cumulatieve geluidsbijdrage ongeveer 0,7 tot 1,2
dB(A) hoger dan de dagrichtwaarde. Deze overschrijding wordt niet relevant beschouwd
of m.a.w. geeft geen aanleiding tot het voorstellen van eventuele maatregelen aangezien
de overschrijding binnen de nauwkeurigheidsmarge van de berekeningen ligt.
7.4.3
Beschrijving van de geluidsimpact
De eigenlijke geluidsimpact van de bestaande exploitatie wordt bepaald door het huidige
omgevingsgeluid te vergelijken met het omgevingsgeluid vóór exploitatie. Het
omgevingsgeluid vóór exploitatie of voordat het bedrijf aanwezig was is niet meer te
bepalen. Het enige wat nog wel kan worden ingeschat, is het huidige omgevingsgeluid
zonder de werking van het bedrijf (dus het huidige achtergrondgeluid). De geluidsimpact
wordt aldus bepaald door het logaritmische verschil te maken tussen het huidige
omgevingsgeluid met bedrijf in werking en het huidige achtergrondgeluid (zonder bedrijf
in werking).
Op basis van deze berekeningen bedraagt de eindscore voor de geluidsimpact in
meetpunt MP1 “0” tot “-1” wat te omschrijven is als “verwaarloosbaar” tot “matig
significant negatief”. Voor de overige meetpunten wordt geen geluidsimpact berekend
omdat het verschil tussen het huidige omgevingsgeluid en het huidige continue specifieke
geluid kleiner is dan 3 dB(A) wat leidt tot onjuiste of onbetrouwbare
berekeningsresultaten.
7.4.4
Milderende maatregelen
In het vorige MER van 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld om de continue
geluidsemissie binnen de Vlarem geluidsvoorwaarden te brengen. Er werd voorgesteld
om bijkomend onderzoek te laten uitvoeren om na te gaan of de best beschikbare
Pagina 45 van 320
BE0112.000850
technieken zijn/worden toegepast om de continue geluidsemissie te beperken. Uit het
onderzoek moest blijken of er eventuele verbeteringen of aanpassingen mogelijk zijn
binnen de economische, technische en praktische haalbaarheidsgrenzen om de huidige
geluidssituatie van Cargill Herent te verbeteren. Naar aanleiding van deze aanbevelingen
van het MER van 2008 werd een uitgebreid saneringsonderzoek uitgevoerd door Vinçotte
Environment. Er werden door Vinçotte Environment in de periode tussen 2008 en 2014
verschillende studies opgemaakt en metingen uitgevoerd die hebben geleid tot een
saneringsvoorstel (“reductiescenario 3” volgens het verslag 60211748-003, dd.
18/11/2008 van Vinçotte Environment).
Rekening houdende met de gerealiseerde sanering volgens “reductiescenario 3” (waarbij
rekening is gehouden met de maximale werking van de vijf uitlaten van de ventilatoren
van de Nordon toren), het feit dat de Vlarem richtwaarden voor bestaande inrichtingen
goed worden benaderd (met uitzondering voor meetpunt MP2 waar een beperkte
overschrijding met de nachtrichtwaarde van 3,3 tot 4.7 dB(A) wordt genoteerd na 5 dB(A)
tonale correctie) en geen significant negatieve effecten aantoonbaar zijn, worden geen
(bijkomende) maatregelen voorgesteld.
Opmerking tonaal geluid: In meetpunt MP2 veroorzaakt de 5 dB(A) penaliteit voor het
tonale karakter van het continue geluid een overschrijding van de nachtrichtwaarde met
3,3 tot 4,7 dB(A). Cargill zal verder onderzoek laten uitvoeren door Vinçotte Environment
om de oorzaak van het tonaal geluid op te sporen en te saneren.
7.5
Fauna en flora
7.5.1
Beschrijving van de referentiesituatie
Het bedrijf Cargill Herent is gelegen langsheen het Kanaal Leuven-Dijle. Vooral aan
zuidelijke en minder aan de westelijke zijde wordt het bedrijf omringd door een bufferzone
bestaande uit een populierenrij, bramen, Zwarte els, enz.
Ten zuiden van deze bufferzone ligt een onverhard fietspad en dienstweg voor de
administratie Waterwegen en Zeekanaal, die aansluit op een graslandencomplex met
veel kleine landschapselementen (houtkanten en bomenrijen). Ten zuiden van het
graslandencomplex ligt het domein d‟Hoogvorst, een ruïne omringd door slotgracht en
loofhoutaanplantingen met ondergroei van bramen en klimop. Vooral de aanwezigheid
van de kleine landschapselementen maakt deze zone biologisch waardevol. De
graslanden zelf zijn biologisch minder waardevol. Op het gewestplan wordt deze
volledige zone als parkgebied aangeduid.
Ten noorden van het bedrijf ligt het kasteelpark Keulenhof. Het betreft een park met
waterpartijen, brugjes, bloem- en plantenperken. Verder naar het noorden toe liggen
enkele vochtige populierenaanplanten met een ondergroei van elzen en wilgen. In een
perceel komen ook fragmenten van elzenbroekbos voor.
Binnen het studiegebied zijn nog enkele (deelgebieden van) Speciale
Beschermingszones en VEN-gebieden gelegen. Het Wijgmaalbroek is een valleigebied
op zo‟n 1,3 km ten noordoosten van het projectgebied en aan de overzijde van het
Kanaal Leuven-Dijle gelegen. De Kwellenberg sluit aan op het Wijgmaalbroek en ligt op
zo‟n 2,4 km van Cargill Herent. De Europees beschermde habitats die hier voorkomen
zijn voornamelijk de alluviale bossen, voedselrijke ruigten en laaggelegen schraal
hooiland. In westelijke richting ligt het Kastanjebos die zijn Europese bescherming vooral
vindt in de aanwezigheid van beukenbossen en alluviale bossen.
Pagina 46 van 320
7.5.2
BE0112.000850
Effectenbeschrijving en –beoordeling
Het project betreft een hervergunning waarbij er geen wijzigingen voorzien worden op het
terrein of voor de installaties. De effectenbeschrijving en –beoordeling van een
constructiefase is bijgevolg niet van toepassing. Tijdens de exploitatiefase zijn de
belangrijkste te verwachten effecten: verdroging, verontreiniging van water en lucht en
rustverstoring.
Op basis van de resultaten van de grondwatermodellering kan er met zekerheid gesteld
worden dat het project geen verdrogingsinvloed zal hebben op de grondwaterafhankelijke
habitattypes, flora en fauna die binnen de Natura 2000- en VEN-gebieden voorkomen.
De SBZ zijn namelijk volledig buiten de invloedssfeer van de grondwaterwinning gelegen.
Door de grondwaterwinning wordt wel een daling van de grondwatertafel van ca. 0,35 m
verwacht ter hoogte van de kasteelvijvers in de domeinen d‟Hoogvorst en Keulenhof. In
hoeverre deze waterpartijen hierdoor (gedeeltelijk) droog zullen komen te staan, hangt af
van externe voeding en/of dikte van de bodemsliblaag, die momenteel niet gekend is. De
vijver van kasteel d‟Hoogvorst valt nu al regelmatig droog. Verdere opvolging van de
waterstanden in deze vijvers is hierbij aangewezen. Op basis van deze meetresultaten
kan dan, indien noodzakelijk, gezorgd worden voor een externe voeding vanuit het
kanaal, zodat een voldoende hoog waterpeil gewaarborgd blijft.
Ter hoogte van de vochtige populierenaanplanten die ten noorden van Cargill Herent
gelegen zijn, wordt voornamelijk een effect verwacht in het perceel aangrenzend aan het
kanaal waar ook fragmenten van elzenbroekbossen aanwezig zijn. In deze bossen wordt
een daling van het grondwater verwacht van ca. 0,2 m. Aangezien de diepte van de
grondwatertafel een sleutelfactor is voor het voortbestaan van vochtige bossen, is het
echter niet uitgesloten dat een daling van de grondwaterstand met 0,2 m een effect heeft
op de aanwezige populieren- en elzenbossen. Een blijvende opvolging van de
grondwaterstanden is hierbij noodzakelijk. De verwachtingen zijn echter dat er een matig
negatief effect te verwachten is op de aanwezige elzenbroekbossen.
Wat het aspect van verzurende depositie betreft, zijn er in het milieueffectrapport
bijdragen berekend ter hoogte van het meetstation Tielt-Winge, op ca. 15 km ten oosten
van Cargill Herent. Een vergelijking van de toekomstige verzurende depositie met de
kritische last en de streefwaarde voor loofbos en grasland toont aan dat er geen
overschrijding van de kritische last en streefwaarde zal optreden. Er worden ter hoogte
van de SBZ- en VEN-gebieden geen significant negatieve effecten verwacht op vlak van
verzurende depositie.
Het afvalwater van Cargill Herent wordt na zuivering in een waterzuiveringsinstallatie via
de openbare riolering in de Leigracht geloosd. De Leigracht mondt dan verder uit in de
Lipsebeek, Leibeek, Weesbeek en Dijle.
De impact van de lozing op de Leigracht heeft een significant negatief effect op de
biologische waterkwaliteit. Het debiet in de Leigracht wordt in droge periodes namelijk zo
goed als volledig door de continue lozing van Cargill bepaald. Op die manier treden er
overschrijdingen op van de kwaliteitsdoelstellingen voor BZV, CZV, zwevende stoffen, N
en P. De lozing van Cargill heeft eveneens een significant negatief effect op de
biologische kwaliteit van de Lipsebeek. Het effect strekt zich uit over een afstand van ca.
3,5 km, van aan de monding van de Leigracht tot de monding van de Lipsebeek in de
Pagina 47 van 320
BE0112.000850
Leibeek. Op basis van de ecotoxicologische studie, waarbij acute toxiciteitstesten werden
uitgevoerd op het lozingswater, bleken de testresultaten niet acuut toxisch. Bijgevolg kan
de significante impact van de lozing op de Leigracht en de Lipsebeek toch enigszins
gerelativeerd worden en verwachten we geen acute toxische effecten op het aquatisch
leven in deze waterlopen.
Rekening houdend met het feit dat het meetpunt zich al op ruime afstand van het
lozingspunt van Cargill bevindt, dat een deel van de vuilvracht reeds verwijderd zal zijn
ter hoogte van het beschouwde meetpunt en dat de lozing van Cargill geen aanleiding zal
geven tot nieuwe overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen in de Leibeek en de
Weesbeek, wordt de impact van de continue lozing van Cargill op de Leibeek en de
Weesbeek als aanvaardbaar geacht.
Naar aanleiding van het MER van 2008 werd een geluidsaneringsproject opgestart en
gerealiseerd. Wat rustverstoring betreft, worden er geen significant negatieve effecten
verwacht op de groengebieden, noch op de SBZ- en VEN-gebieden als gevolg van de
bedrijfsactiviteiten van Cargill Herent.
7.5.3
Toets aan Artikel 26bis en Artikel 36ter van het Natuurdecreet (voortoets)
Er worden geen significant negatieve effecten verwacht op de beschermde fauna, flora
en habitattypes van de speciale beschermingszones/VEN-gebieden Kastanjebos en
Kwellenberg, Wijgmaalbroek als gevolg van verdroging, verzurende depositie,
afvalwaterlozingen en rustverstoring.
7.5.4
Milderende maatregelen
Naast een verderzetting van een optimale monitoring van de grondwaterwinning zijn
bijkomende milderende maatregelen m.b.t. grondwaterwinning in de geplande situatie
niet vereist.
Vanuit de discipline fauna en flora is het aangewezen om voor de algemene ecologische
waarde van de waterlopen ervoor te zorgen dat de milderende maatregelen die binnen
de discipline oppervlaktewater worden voorgesteld, in acht worden genomen. Het gaat
om een verderzetting van de beperking van het waterverbruik en optimale werking van de
waterzuivering.
Omdat het geluid reeds gesaneerd werd als gevolg van het MER in 2008 en er geen
significant negatieve effecten aantoonbaar zijn, zijn bijkomende milderende maatregelen
m.b.t. rustverstoring niet vereist.
7.6
Mens
Het studiegebied voor de discipline mens beslaat ca. 2 km rondom de site van Cargill
Herent. Binnen deze straal zijn de woonkernen Herent, Wijgmaal en Tildonk gelegen,
waarvan het totaal aantal inwoners geraamd wordt op ca. 27.000. Nabij de site bevinden
zich eveneens een 6-tal scholen, een rusthuis en 3 locaties voor kinderopvang.
De potentiële effecten van het project op de mens kunnen in 4 categorieën opgedeeld
worden nl.:
 Toxicologische effecten, effecten naar de gezondheid toe in de bestudeerde populatie;
Pagina 48 van 320
BE0112.000850
 de relevante hindereffecten (geluid, transport, visueel …);
 veiligheidsrisico's.
Voor de componenten SO2 en NO2 werden de gezondheidseffecten als gevolg van de
blootstelling aan de luchtemissies van Cargill Herent verder gekarakteriseerd en
geëvalueerd. Hieruit blijkt dat de stationaire bronnen van Cargill Herent een
aanvaardbare bijdrage hebben van de relevante parameters (SO 2, NO2) op de immissies.
Er worden geen bijkomende gezondheidseffecten verwacht voor omwonenden als gevolg
van de emissies van de stationaire bronnen Cargill Herent. De impact van het transport
van en naar Cargill Herent op de immissieconcentratie aan NO 2 is uiterst beperkt.
Eventuele gezondheidseffecten als gevolg van de lokale blootstelling aan concentraties
van NO2 langsheen de toe- en afvoerroute kunnen niet uitgesloten worden, maar zij
kunnen niet toegeschreven worden aan het verkeer van en naar Cargill Herent.
Via blootstelling aan componenten in bodem en grondwater en in oppervlaktewater, noch
door blootstelling aan biologische agentia als gevolg van het project, zijn geen effecten te
verwachten op de mens, noch in de huidige, noch in de geplande situatie.
Algemeen kan gesteld worden dat de meeste klachten zich situeren op het vlak van
geluidshinder en hinder als gevolg van verkeer van en naar de site.
Cargill heeft de voorbije jaren inspanningen geleverd om mogelijke verkeershinder te
beperken: door een optimale inzet van watertransport kan het maximum aantal
transporten beperkt blijven tot 4880 per jaar. In de geplande situatie wordt geen
bijkomende hinder verwacht zodat de impact van Cargill Herent op de verkeershinder in
de omgeving aanvaardbaar wordt geacht.
Uit de gegevens omtrent het huidige geluidsklimaat blijkt dat het niet is uitgesloten dat
gevoelige groepen gedurende de dagperiode ter hoogte van de Zijpstraat een lichte
geluidshinder (ergernis, verstoring) kunnen ondervinden en dat er ter hoogte van de
Hambosstraat effecten op de menselijke gezondheid kunnen optreden. Ter hoogte van
de Hambosstraat zijn er evenwel dominante andere geluidsbronnen aanwezig, zoals de
aanwezige vliegroute vanuit Zaventem.
Voor de nachtperiode kunnen gevoelige groepen mogelijks lichte geluidshinder
ondervinden, maar gevaarlijke effecten op de menselijke gezondheid blijven uit.
Er dient evenwel te worden vermeld dat eveneens uit de discipline geluid blijkt dat het
continu specifiek geluid van Cargill Herent, na saneringsmaatregelen met 9,4 dB(A) is
afgenomen ter hoogte van meetpunt 2 (Zijpstraat). Er is de voorbije jaren dus een
enorme verbetering gerealiseerd m.b.t. de geluidsimpact van Cargill Herent naar de
omgeving. Voor de toekomstige situatie zal de hervergunning van Cargill Herent geen
bijkomende geluidshinder met zich meebrengen. Er kan bijgevolg besloten worden dat de
mogelijke geluidshinder afkomstig van Cargill Herent voor de omgeving verwaarloosbaar
tot beperkt (ter hoogte van de Zijpstraat) zal zijn, zowel in de huidige als in de geplande
situatie.
Pagina 49 van 320
BE0112.000850
Er worden geen belangrijke effecten voor de omgeving verwacht als gevolg van
geurhinder, visuele hinder of hinder als gevolg van bepaalde veiligheidsaspecten.
Vanuit de discipline mens dringen zich geen bijkomende milderende maatregelen op. Wel
dient het maximaal aantal transporten van en naar Cargill Herent beperkt te blijven tot
4880 per jaar. Voorts dienen de maatregelen die worden aanbevolen i.h.k.v. de
explosieveiligheid door de exploitant te worden gehandhaafd en waar mogelijk worden
verbeterd.
7.7
Overige disciplines
7.7.1
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
De bedrijfsgebouwen van Cargill zijn omwille van het open karakter van het omgevende
landschap van op verschillende plaatsen al op grote afstand te zien. Binnen het
studiegebied zijn de mouterijtoren en het silocomplex dominant aanwezig omwille het
open karakter van het landschap. De afgelopen jaren werd er door Cargill extra aandacht
geschonken aan de visuele integratie van het bedrijf in de omgeving.
Gezien de installatieonderdelen reeds geruime tijd aanwezig zijn en gezien de aandacht
van het bedrijf voor de visuele integratie van het bedrijf, wordt de impact op de
perceptieve kenmerken en de belevingswaarde beperkt geacht. Het effect van de
bestaande gebouwen op de landschappelijke erfgoedwaarde wordt eveneens neutraal
beschouwd.
Gezien er geen nieuwe constructies worden ingeplant, wordt geen effect verwacht op
bouwkundig erfgoed en archeologie.
Pagina 51 van 320
Figuur 1: Situering Cargill Herent op stratenplan
BE0112.000850
Pagina 53 van 320
Figuur 2: Topografische situering
BE0112.000850
Pagina 55 van 320
Figuur 3: Situering Cargill Herent op het gewestplan
BE0112.000850
Pagina 57 van 320
BE0112.000850
Milieueffectrapport
1
Inleiding
1.1
Beknopte beschrijving van het project
1.1.1
Korte situering van het project
Dit MER wordt opgesteld ten behoeve van de hervergunning van de bestaande
exploitatie van Cargill Herent. De hoofdactiviteit van Cargill Herent bestaat uit het
vervaardigen van mout voor brouwerijen. De basisgrondstof is brouwgerst die in schepen
en over de weg wordt aangevoerd. Het fabricatieproces bestaat uit drie stappen: weken,
kiemen en eesten (drogen).
De gerst wordt eerst een tweetal dagen geweekt in water en daarna overgebracht naar
kiemkasten. Door het zorgvuldig regelen van temperatuur en vochtigheid, start het
natuurlijke kiemproces van de granen. Tijdens dit proces worden natuurlijke enzymen
aangemaakt, wordt het zetmeel vrijgemaakt, worden eiwitten oplosbaar gemaakt, ...
Daarna wordt het proces stopgezet. Dit noemt men het eesten. De aldus verkregen mout
wordt gedroogd tot deze nog ongeveer 4% vocht bevat en dan is de mout klaar om te
verschepen. Door het regelen van procesparameters, krijgt de mout verschillende
karakteristieken die door de verschillende brouwerijen worden gevraagd. Het eindproduct
mout verlaat het bedrijf over de weg en over het water. De belangrijkste bestemmingen
zijn bedrijven gelegen in België, Noord-Frankrijk en landen buiten de EU.
De vestiging van Cargill Herent behoort tot een internationaal concern met vertakkingen
in Europa, Azië, Rusland, Afrika, Oceanië en de Verenigde Staten. Meer dan 140.000
mensen worden tewerkgesteld in 65 landen waardoor het één van de grootste spelers is
op de voedingsmarkt. De geproduceerde producten omvatten een gevarieerd
assortiment, gaande van granen over zoetmakers tot oliën, van dierenvoeding over
cacaoproducten tot vleeswaren. In België zijn er negen locaties en de site te Herent
vormt hierbinnen een belangrijke schakel. Cargill Malt produceert mout voor brouwerijen
in Europa, Azië, Latijns Amerika, Noord-Amerika en Afrika. De site te Herent speelt
binnen de business unit Cargill Herent een belangrijke centrale rol. De site te Herent
voorziet in ca. 25% van de productie van de Europese mouterijen van Cargill Malt.
Cargill Herent wenst de bestaande exploitatie te Herent te hervergunnen voor een
capaciteit van 120.000 ton/jaar.
In 2008 werd op initiatief van Cargill Herent reeds een project-MER opgemaakt ten
behoeve van een vergunningstraject voor een capaciteitsverhoging tot 220.000 ton/jaar.
Daaropvolgend werd de milieuvergunning verleend door de Provincie Vlaams-Brabant
(Besluit van de Deputatie d.d. 23/04/2009). Tegen deze vergunning werd beroep
aangetekend bij de Vlaamse minister van Leefmilieu. Dit beroep werd in november 2009
afgewezen. In januari 2010 werd beroep aangetekend bij de Raad van State en in
februari 2012 werd de milieuvergunning door een arrest van de Raad van State (d.d.
2/02/2012) definitief nietig verklaard. Een meer uitgebreide beschrijving over het
vergunningstraject en de vernietiging van de vergunning wordt gegeven in hoofdstuk 2.2.
Pagina 58 van 320
BE0112.000850
Omdat de in 2008 geplande uitbreiding niet gerealiseerd kon worden binnen de zone die
op het gewestplan werd aangeduid als industriegebied, werd een planologisch attest
aangevraagd. Er werd een planologisch attest afgeleverd en daaropvolgend werd het
gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Herent te Herent”
opgesteld. In dit GRUP, dat definitief werd vastgesteld op 10/11/2011, werd een zone
„bedrijventerrein voor historisch gegroeid bedrijf‟ aangeduid die voldoende groot is om de
geplande capaciteitsuitbreiding mogelijk te maken. Het plan-MER dat in 2010 werd
opgemaakt in het kader van het GRUP, werd volledig geïntegreerd in de toelichtingsnota.
Tegen het GRUP werd een procedure aanhangig gemaakt bij de Raad van State. In
februari 2013 werd het GRUP vernietigd waardoor er op korte termijn geen
capaciteitsuitbreiding plaatsvindt.
Aangezien de huidige milieuvergunning van Cargill Herent in januari 2016 vervalt, maakt
Cargill Herent een geactualiseerd MER op in het kader van de hervergunning. Aangezien
het GRUP werd vernietigd, wordt er geen capaciteitsuitbreiding voorzien. Het nieuwe
MER wordt opgesteld met inachtname van bijkomende informatie die sinds het MER van
2008 vergaard werd en rekening houdend met het aangepaste normenkader en de
nieuwe richtlijnenboeken voor water, lucht en geluid die sindsdien zijn verschenen. Er
wordt rekening gehouden met een aantal relevante besluiten van zowel het project-MER
2008 als het plan-MER 2010 (zie ook 2.2.3).
1.1.2
Initiatiefnemer en exploitatieadres
De initiatiefnemer is:
Cargill France SAS, Bijkantoor Cargill Herent
Zijpstraat 155
3020 Herent
Contactpersoon: Ruud Hermus, milieucoördinator
KBO: 0836.317.667
VE: 2.199.050.673
1.2
Toetsing aan de project-MER plicht
Op basis van het Decreet van de Vlaamse Regering houdende algemene bepalingen
inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage van
18 december 2002, gewijzigd door het Decreet van 22 april 2005 en op basis van Bijlage
II-7d) van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende
vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage,
gewijzigd door het Besluit van 15 juli 2011, zijn “Mouterijen met een
productiecapaciteit van 60.000 ton per jaar of meer” onderworpen aan de MER-plicht.
De huidige productiecapaciteit van Cargill Herent bedraagt 120.000 ton/jaar en de
hervergunning is bijgevolg m.e.r.-plichtig.
Voor de projecten uit bijlage II kan in principe een gemotiveerd verzoek tot ontheffing
ingediend worden, maar de initiatiefnemer opteert ervoor om een MER op te maken.
Er dient opgemerkt dat eerder verleende en vandaag geldende vergunningen voor de
bestaande installaties werden afgeleverd onder de besluiten van het vorige MER-decreet.
Pagina 59 van 320
BE0112.000850
Daarbij waren mouterijen slechts vanaf een productie van 150.000 ton/jaar MER-plichtig.
Bijgevolg werd voor de eerder verleende, vandaag nog geldende, vergunningen nooit
een MER opgemaakt.
1.3
MER-procedure
Een m.e.r.-proces doorloopt volgende stappen:
1. Opstellen en aan het publiek ter inzage voorleggen van een kennisgeving. In de
kennisgeving worden het project en eventuele alternatieven voorgesteld en wordt
vermeld wie deel zal uitmaken van het team van erkende deskundigen. Verder wordt
aangegeven welke mogelijk te verwachten milieueffecten bestudeerd zullen worden
en op welke manier dat zal gebeuren. Geïnteresseerden kunnen de kennisgeving bij
de gemeente waar het project gepland is inkijken en eventueel opmerkingen
formuleren;
2. Opmaak van richtlijnen door de Dienst Mer. In deze richtlijnen wordt het team van
deskundigen goedgekeurd en wordt aangegeven hoe het MER moet opgemaakt
worden en welke de belangrijkste aandachtspunten zijn. De opmerkingen die tijdens
de ter inzage legging verzameld werden, worden in de richtlijnen verwerkt;
3. Opmaak van het MER door het team van deskundigen. Het MER wordt opgesteld
door het team van erkende MER-deskundigen en wordt ingediend bij de Dienst Mer.
Het MER wordt nagelezen door de Dienst Mer en andere bevoegde instanties. Indien
het aan de vereisten voldoet, wordt het goedgekeurd. Het MER wordt vanaf de
goedkeuring een openbaar document.
Na goedkeuring van het MER zal door de initiatiefnemer een milieuvergunning worden
aangevraagd voor de hervergunning van de site te Herent. Het MER zal bij de
milieuvergunningsaanvraag gevoegd worden en zal mee ter inzage liggen tijdens het
openbaar onderzoek dat deel uitmaakt van de vergunningsprocedure.
1.4
Team van deskundigen
Volgens de Vlaamse wetgeving dient een MER opgesteld te worden door erkende MERdeskundigen. Naast externe deskundigen bestaat het team van deskundigen ook uit
interne deskundigen die optreden in naam van de initiatiefnemer.
1.4.1
Interne deskundigen
Als interne deskundigen treden de volgende personen op:
 Ruud Hermus, milieucoördinator
 Steven De Samblanx, wettelijk vertegenwoordiger
1.4.2
Externe deskundigen
Het MER werd opgemaakt door onderstaand team van erkende MER-deskundigen:
Pagina 60 van 320
Type erkenning
BE0112.000850
Ref. Ministerieel
Besluit
Duur erkenning
Water, deeldomein
oppervlakte- en afvalwater
MB/MER/EDA-781
Onbepaald vanaf
18/05/2012
Kathleen
Nysten
Bodem (pedologie) en
grondwater
MB/MER/EDA-583
Onbepaald vanaf
03/05/2012
Dirk
Libbrecht
Bodem (geologie) en
grondwater
MB/MER/EDA-277
Onbepaald vanaf
31/01/2012
Paul
Vanhaecke
Lucht
MB/MER/EDA/018
16/12/2015
Patrick Pans
Geluid
MB/MER/EDA/557
Onbepaald vanaf
04/10/2012
Mieke
Deconinck
Fauna en flora
MB/MER/EDA/590
Onbepaald vanaf
23/11/2012
Karen
Polfliet
Coördinatie
Mens
Landschap, bouwkundig
erfgoed en archeologie
17/12/2014
Aangezien het project de hervergunning van de bestaande installaties betreft, wordt
voorgesteld om de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie niet als
volwaardige discipline op te nemen, maar slechts beknopt te behandelen.
Alle externe deskundigen zijn tewerkgesteld bij ARCADIS Belgium NV. De coördinatie
wordt verzorgd door ir. Karen Polfliet, optredend in naam van ARCADIS Belgium. De
coördinator wordt bijgestaan door ir. Anne Temmerman.
Contactadres: Karen Polfliet: ARCADIS Belgium, Kortrijksesteenweg 302, 9000 Gent
(tel.: 09/241.77.26).
Iedere deskundige draagt de eindverantwoordelijkheid voor de inhoud van de disciplines
waarvoor hij/zij erkend is. De coördinator draagt de eindverantwoordelijkheid voor het
totale MER. Hij/zij draagt er zorg voor dat de inhoud van alle disciplines op elkaar worden
afgestemd en dat de overdracht van de noodzakelijke gegevens van de ene discipline
naar de andere tijdig en correct gebeurt. Hij/zij staat tevens in voor het opmaken van de
eindsynthese en de niet-technische samenvatting. Hij/zij is het primaire aanspreekpunt
voor de interne deskundigen en de verantwoordelijken bij de Dienst Mer.
Pagina 65 van 320
BE0112.000850
2
Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige
situering van het project
2.1
Ruimtelijke situering
Figuur 2.1.1: Topografische kaart
Figuur 2.1.2: Stratenplan
Figuur 2.1.3: Gewestplan/GRUP
Cargill is gevestigd te Herent, een middelgrote gemeente ten noordwesten van Leuven.
Het bedrijf ligt langs de oever van het kanaal Leuven-Dijle, in de noordoostelijke rand van
Herent. Aan de overkant van het kanaal ligt Wijgmaal, een deelgemeente van Leuven
(zie Figuur 2.1.1).
Het bedrijfsterrein van Cargill Herent neemt een oppervlakte in van ongeveer 3,9 ha.
Het bedrijf wordt omringd door groene zones en agrarisch gebied.
Ten noorden en ten zuiden van het bedrijfsterrein liggen twee voormalige
kasteeldomeinen: Keulenhof (N) en d‟Hoogvorst (Z). Het bedrijfsterrein wordt verder aan
weerszijden van het kanaal omgeven door een uitgestrekt landbouwgebied waarin een
aantal woonkernen voorkomen. Langsheen het kanaal Leuven-Dijle liggen nog een
aantal zones voor ambachtelijke bedrijven en KMO‟s en een aantal industriegebieden.
Het meest nabijgelegen terrein voor bedrijvigheid is een zone voor ambachtelijke
bedrijven en KMO‟s, ten ZO, aan de overzijde van het kanaal, op het grondgebied van
Wijgmaal.
De belangrijkste woonkernen in een straal van ca. 2 km rond het bedrijf zijn:
 Herent
ca. 0,5 km ten Z
 Wijgmaal (Leuven)
ca. 0,5 km ten O
 Tildonk (Haacht)
ca. 1,7 km ten NW
2.2
Administratieve voorgeschiedenis
2.2.1
Planologisch attest en GRUP
2.2.1.1
Planologisch attest
Een planologisch attest is een document dat aangeeft of een bestaand bedrijf al dan niet
behouden kan worden op de plaats waar het gevestigd is. In het geval van behoud
worden de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden op korte (2 jaar) en op lange (10 jaar)
termijn meegedeeld. Daarbij worden de ruimtelijke behoeften van de verschillende
maatschappelijke activiteiten gelijktijdig tegen elkaar afgewogen en wordt er rekening
gehouden met de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu en de culturele,
economische, esthetische en sociale gevolgen. Als het planologisch attest gunstig is,
verbindt de overheid zich er toe voor het bedrijf een RUP op te maken. Algemeen dient
binnen het jaar na het bekomen van een gunstig planologisch attest een
stedenbouwkundige vergunning te worden aangevraagd voor een uitbreiding.
In kader van de toenmalige uitbreidingsplannen heeft het bedrijf Cargill France SAS op
21 februari 2007 bij de gewestelijk planologisch ambtenaar een aanvraag ingediend tot
het bekomen van een planologisch attest voor de bedrijfssite te Herent.
Pagina 66 van 320
BE0112.000850
Met dit planologisch attest wilde Cargill op korte termijn de bestaande mouterij uitbreiden
door een nieuwe mouterij op te richten, de bestaande containerterminal uit te breiden,
een nieuwe waterzuiveringsinstallatie aan te leggen en het jaagpad langs het kanaal
verder om te leggen.
De gewestelijk planologisch ambtenaar verklaarde het dossier volledig en ontvankelijk op
23 maart 2007 en oordeelde dat best een afweging zou gebeuren op Vlaams niveau.
Deze beslissing is onder meer gesteund op de schaal van het bedrijf en de ligging ervan
in het buitengebied.
De aanvraag werd vervolgens onderworpen aan een openbaar onderzoek gedurende 30
dagen van 6 april tot 6 mei 2007. Overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de
Vlaamse regering van 4 juni 2004 tot bepaling van de nadere regels inzake het
planologisch attest, gewijzigd bij BVR van 26 juni 2006 en bij MB van 7 juli 2006, is het
advies ingewonnen van de betrokken adviserende instellingen en administraties
(Agentschap R-O Vlaanderen- cel onroerend erfgoed, Departement Landbouw en
Visserij, departement Leefmilieu, Natuur en Energie, agentschap voor Natuur en Bos,
agentschap Economie, Departement Mobiliteit en Openbare Werken, Waterwegen en
Zeekanaal NV en de NMBS), de deputatie van de provincie Vlaams-Brabant en het
gemeentebestuur Herent. Tevens werden de eigenaars van de aanpalende percelen op
de hoogte gebracht van de aanvraag en het openbaar onderzoek en werd de
bekendmaking van het openbaar onderzoek aangeplakt door de eigenaar en door het
gemeentebestuur.
Het aanvraagdossier lag gedurende de periode van het openbaar onderzoek ter inzage in
het gemeentehuis en bij de bevoegde overheid. Bij de Vlaamse Commissie voor
Ruimtelijke Ordening (Vlacoro) werden 9 tijdige adviezen en 30 tijdige bezwaarschriften
ingediend. Vlacoro heeft de aanvraag, na behandeling van de ingediende adviezen en
bezwaren behandeld en in vergadering van 26 juni 2007 haar advies uitgebracht. Het
advies luidde gedeeltelijk gunstig voor de korte termijn behoefte en gunstig voor de lange
termijn.
De gewestelijk planologisch ambtenaar heeft advies uitgebracht over de aanvraag op 15
juni 2007. Het advies luidde gunstig voor de bestendiging, gunstig onder voorwaarden
voor de korte termijn uitbreiding als meest maximale ruimtelijke uitbreiding. De
aangehaalde voorwaarden hadden betrekking op het zoeken naar een meer compacte
ruimte-inname voor de waterzuiveringsinstallatie, een doorgedreven landschappelijke
inpassing en een goede omlegging van het fietspad. Voor de delen in eigendom van het
bedrijf die niet voor uitbreiding in aanmerking komen moet een open ruimte visie
ontwikkeld worden. De gevraagde uitbreiding op lange termijn werd gunstig geadviseerd
op voorwaarde dat de bijkomende verkeersdruk wordt opgevangen door vervoer over
water.
Op 26 maart 2008 leverde de minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening een
gedeeltelijk positief planologisch attest af aan het bedrijf Cargill France SAS te Herent.
De contour van dit attest wordt weergegeven in Figuur 2.2.1.
Figuur 2.2.1: Contour planologisch attest 2008
Het besluit stelde naar de uitvoering van het planologisch attest volgende voorwaarden:
 De delen van de aanvraag die voorzien zijn op korte termijn, kunnen gerealiseerd
worden binnen de grenzen aangeduid op bijgevoegd plan. Binnen deze contour
Pagina 67 van 320
BE0112.000850
kunnen eveneens die inrichtingen, gebouwen en verhardingen worden geplaatst die
volgens de aanvraag buiten de contour zijn gelegen. Buiten deze contour is het enkel
mogelijk om beplanting en wegen voor niet-gemotoriseerd verkeer aan te leggen,
waaronder de omleiding van het jaagpad;
 Bij de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan moet een oplossing
worden voorgesteld die op lange termijn kiest voor de meest compacte, economisch
verantwoorde configuratie van bedrijfsgebouwen waarbij de landschappelijke waarden
en erfgoedwaarden van het park en het kasteel optimaal worden bewaard en benut;
 Er moet een goede oplossing worden gevonden voor de aanleg van een veilig en
functioneel fietspad;
 Het gebruik van de waterweg voor aan- en afvoer van goederen wordt opgelegd in het
gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Gedurende de procedure en na afgifte van het gedeeltelijk positief planologisch attest
werd door omwonenden zeer actief gebruik gemaakt van de regelgeving in kader van
openbaarheid van bestuur met als doel de genomen stappen in dit dossier op de voet te
volgen. Hieraan werd binnen het geldende kader telkens gevolg gegeven. Na het
afgeleverde planologisch attest werd een “willig beroep” ingediend bij de minister
bevoegd voor Ruimtelijke Ordening met de vraag om het afgeleverde attest in te trekken
en een nieuwe beslissing uit te vaardigen voor ofwel het behoud van het bedrijf op de
huidige locatie binnen de huidige schaal en binnen de contouren van het huidige
jaagpad, ofwel het behoud van het bedrijf op de huidige locatie en een korte
termijnuitbreiding in westelijk richting waarbij het parkgebied en de nabijgelegen
woningen langs Keulenstraat en D‟Hoogvorstdreef volledig worden gevrijwaard. Hiervan
werd door de heer minister kennis genomen en via een rechtsreeks schrijven aan de
indieners op gereageerd, met name dat er geen reden is of geen argumenten worden
aangebracht om de beslissing inzake het afgeleverde planologisch attest te herzien.
Bepaalde bekommernissen, onder meer met betrekking tot het kasteel D‟Hoogvorst en
het omliggende parkgebied werden wel ingebracht in het openbaar onderzoek dat werd
georganiseerd over het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor dit bedrijf (zie 2.2.1.2).
Eveneens door omwonenden werd een beschermingsaanvraag ingediend als monument,
als landschap en als archeologische site van het D‟Hoogvorstkasteel en de ermee
verbonden visuele omgeving. Na onderzoek ter zake vanwege de administratie bevoegd
voor onroerend erfgoed bleek de intrinsieke waarde van het domein D‟Hoogvorst te
gering om een wettelijke bescherming op Vlaams niveau te verantwoorden. Ook dit
standpunt werd aan de aanvragers in kwestie meegedeeld.
2.2.1.2
Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Malt te Herent”
Naar aanleiding van de afgifte van het gedeeltelijk positief planologisch attest aan Cargill
France SAS startte de overheid met de procedure voor het opmaken van een ruimtelijk
uitvoeringsplan (RUP). Op basis van de aard van de activiteiten, de schaal van het
bedrijf, de gevraagde uitbreiding en de relatie met het kanaal, oordeelde de gewestelijk
planologisch ambtenaar echter dat dit een bovenlokaal bedrijf betreft waarvoor een
afweging op gewestelijk niveau aangewezen was. Bijgevolg werd het gewestelijk
ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Malt te Herent”
opgesteld. Dit GRUP werd op 10 november 2011 definitief vastgesteld door de Vlaamse
regering.
Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bestaat uit 3 onderdelen, met een verschillend
statuut. Het grafische plan (bijlage 1) en de stedenbouwkundige voorschriften (bijlage 2)
Pagina 68 van 320
BE0112.000850
hebben een verordenende waarde. Ze zijn bindend zowel voor de eigenaars en de
gebruikers van de betrokken gronden en gebouwen als voor de overheid. De
toelichtingsnota, die bestaat uit een tekstgedeelte en een kaartgedeelte, heeft geen
verordenende waarde, maar behoudt haar waarde als inhoudelijk onderdeel van het
geheel van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Het grafisch plan wordt weergegeven op Figuur 2.5.
Figuur 2.2.2: Verordenend grafisch plan GRUP “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Malt te Herent”
I.k.v. de stedenbouwkundige voorschriften (bijlage 2) worden volgende voorwaarden
gesteld m.b.t. het bestemmingsgedeelte “bedrijventerrein voor historisch gegroeid bedrijf”
(aangeduid op grafisch plan met de code „HGB‟ – bestemming bedrijvigheid):
 Het bedrijventerrein is bestemd voor het behoud en de uitbreiding van de huidige
historisch gegroeide bedrijfsactiviteiten (mouterij en onderzoeksactiviteiten en
containeroverslag) aan de Zijpstraat 155, te 3020 Herent.
 Het bedrijventerrein kent een watergebonden karakter. Het watergebonden karakter
bestaat uit het gebruik van de waterweg voor het vervoer van een substantiële
hoeveelheid basisgrondstoffen en/of (half) afgewerkte producten. Het bedrijf moet dus
gebruik maken van het kanaal Leuven-Dijle als transportmodus. Het aantal
vrachttransporten over de weg wordt zoveel mogelijk beperkt en mag het huidig aantal
vervoersbewegingen over de weg in ieder geval niet overschrijden.
 Nevenactiviteiten zijn alleen toegelaten voor zover ze noodzakelijk zijn voor de
bedrijfsvoering van het historisch gegroeide bedrijf.
 Installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie of energierecuperatie zijn
toegelaten. Als de huidige bedrijfsactiviteiten worden stopgezet, is het bedrijventerrein
bestemd voor één watergebonden bedrijf dat niet meer hinder genereert dan het
bestaande bedrijf.
 Het behoud, de aanleg en de uitbreiding van laad- en loskades is toegelaten, voor
zover de toegankelijkheid voor het beheer van het kanaal Leuven-Dijle‟ gegarandeerd
blijft.
 Op de westelijke grens van het gebied wordt voorzien in een buffer met een minimale
breedte van 20 meter. Op de zuidelijke grens van het gebied wordt voorzien in een
buffer met een minimale breedte van 15 meter. De bufferstroken op de westelijke en
zuidelijke grens worden ingericht in functie van geluidswering en als visueel scherm.
Ze bestaan uit opgaand groen en moeten, wat typologie en opbouw betreft, aansluiten
bij de parkstructuur van het kasteeldomein d‟Hoogvorst. Het oprichten van nieuwe
constructies in de bufferstrook is niet toegelaten, met uitzondering van het behoud en
de aanleg van een fietspad en jaagpad zoals symbolisch aangeduid in artikel 6 en het
behoud, de aanpassing en de herbouw van de bestaande constructies.
 Het bedrijventerrein mag, met uitzondering van de in artikel 1.2. voorziene
bufferstrook op de westelijke en zuidelijke grens van het gebied, volledig verhard en
bebouwd worden. Nieuwe verhardingen moeten waterdoorlatend zijn tenzij dit
verboden wordt vanuit een andere regelgeving. Bovendien is voor de aanleg van
kaaimuren en laad- en loskaaien het gebruik van niet waterdoorlatende materialen
toegelaten.
Pagina 69 van 320
BE0112.000850
 Het waterbergend vermogen van het gebied mag door de aanleg van het
bedrijventerrein niet verminderd worden en het overstromingsrisico moet worden
beperkt.
 Stedenbouwkundige vergunningsaanvragen voor werken, handelingen of wijzigingen
binnen dit gebied kunnen pas verleend worden nadat aan volgende voorwaarden
voldaan is:
 het gebied als bos aangeduid op het grafisch plan is effectief ingericht als bos;
 het fietspad en jaagpad zoals symbolisch is effectief aangelegd.
Er worden in de stedenbouwkundige voorschriften tevens voorwaarden opgelegd voor
de andere bestemmingen van het grafisch plan, nl. gemengd openruimtegebied met
cultuurhistorische waarde; bouwvrij agrarisch gebied; bosgebied, de bomenrijen, het
fietspad en het jaagpad).Tegen het GRUP werd een procedure aanhangig gemaakt bij
de Raad van State. De raad Van State heeft het besluit van 10 november 2011 van de
Vlaamse regering houdende definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk
uitvoeringsplan “Historisch gegroeid bedrijf „Cargill Malt‟ te Herent op 25 februari 2013
vernietigd. De vernietiging van het GRUP door de Raad van State berustte op een
formeel gebrek. De Raad van State oordeelde dat het planologisch attest waarin het
GRUP zijn grondslag vond eerder was vervallen ten gevolge van een interne
herstructurering van Cargill France SAS.
2.2.2
Milieuvergunningen
2.2.2.1
Vergunningssituatie
Geldende toestand
De bestaande installaties van Cargill Herent zijn vergund tot 04/01/2016
(basisvergunning D/PMVC/95H25/12.938). Na goedkeuring van het MER wordt een
aanvraag tot hervergunning ingediend voor het geheel van de activiteiten op de site. Een
overzicht van de vandaag geldende vergunningen en bijhorende bijzondere voorwaarden
wordt weergegeven in respectievelijk Tabel 2.2.1 en paragraaf 2.2.2.3. Er dient hierbij
opgemerkt dat de vergunning voor het winnen van grondwater uit het krijt (m.b.v. 1 put
van 235 m diepte) verlopen is sinds 30 november 2011 en dus vandaag niet langer geldt.
Deze winning is sinds midden 2011 niet meer in gebruik.
In mei 2013 werd akte verleend voor een mededeling kleine verandering van de mouterij
met als onderwerp de afbraak en vernieuwing van een beperkt onderdeel van de
bestaande fabriek, nl. de bestaande kuipenzaal „MIAG‟ met bijhorende werkplaats,
burelen en archief. Het nieuwe gebouw wordt gedeeltelijk op dezelfde locatie opgebouwd
als de werkplaats, burelen en archief en naast de bestaande kuipenzaal. Voorts worden
de installaties uit de oude kuipenzaal grotendeels vervangen door nieuwe installaties.
Een aantal installaties zullen na verplaatsing naar de nieuwe situatie verder gebruikt
worden. De delen van de oude kuipenzaal die niet zullen hergebruikt worden, worden
afgebroken. Het gaat om een vervangingsinvestering.
In juni 2013 werd de grondwaterwinning hervergund met een maximale totale
winningscapaciteit (Landeniaan en Brusseliaan) van 1.800 m³/dag en 520.000 m³/jaar
door:
 hervergunning en verhoging van het maximaal opgepompt debiet met 50.000 m³/jaar
van de grondwaterwinning uit het Landeniaan, bestaande uit 2 putten op een diepte
Pagina 70 van 320
BE0112.000850
van 110 m onder het maaiveld tot een maximaal opgepompt debiet van 900 m³/dag en
320.000 m³/jaar;
 verhoging van het maximaal opgepompt debiet met 50.000 m³/jaar van de
grondwaterwinning uit het Brusseliaan, bestaande uit 6 putten op een diepte van 42 m
(put 1) en 52 m (putten 6 tot 10) tot een maximaal opgepompt debiet van 1.200
m³/dag en 300.000 m³/jaar.
Inmiddels is een verzoek tot nietigverklaring ingediend bij de Raad van State tegen dit
vergunningsbesluit.
Vernietigde milieuvergunning
In 2008 werd door Cargill Herent reeds een vergunningstraject gestart voor een
capaciteitsverhoging tot 220.000 ton/jaar. De vergunning werd in eerste aanleg verleend
door de Deputatie van de Provincie Vlaams-Brabant (D/PMVC/08L22/12525 – Besluit
van de Deputatie d.d. 23/04/2009).
Op 3 juni 2009 werd tot twee maal toe beroep aangetekend bij de Vlaamse Minister
(AMV/000011802/1017).
In het Besluit van de Vlaamse Minister (AMV/000011802/1017 d.d. 23/11/2009) werd de
bestreden beslissing van 23/04/2009 tot het verlenen van de milieuvergunning echter
bevestigd. Een aantal bijzondere voorwaarden uit de vergunning werden wel aangepast.
Volgend op dit Ministerieel Besluit werd beroep aangetekend bij de Raad van State op
29/01/2010.
Op basis van dit beroep werd door het arrest van de Raad van State (nr. 217.681, d.d.
02/02/2012) de verleende vergunning nietig verklaard.
De belangrijkste motivatie voor de vernietiging van de vergunning door de Raad van
State was het feit dat een aantal documenten, op vraag van de overheid, na het indienen
van de vergunningsaanvraag werden voorgelegd, het betreft onder andere een
akoestische begeleidingsplan inzake geluidshinderbestrijding.
Op deze wijze werd volgens het arrest van de Raad van State essentiële informatie
ontzegd aan de deelnemers van het openbaar onderzoek. Bijgevolg werd de verleende
vergunning nietig verklaard. Daarop heeft Cargill besloten om de aanvraag voor de
milieuvergunning in te trekken. Van deze intrekking werd akte genomen op 29 maart
2012.
Lopende milieuvergunningstrajecten
Er zijn geen vergunningstrajecten lopende.
2.2.2.2
Overzicht van de milieuvergunningen
In Tabel 2.2.1 wordt een overzicht gegeven van de (al dan niet vandaag nog geldende)
vergunningen en beroepen met betrekking tot de exploitatie van Cargill Herent.
Pagina 71 van 320
BE0112.000850
Tabel 2.2.1: Overzicht van de vergunningssituatie van Cargill Herent
Kenmerk
Onderwerp
Geldig
Van
Tot
Geldende vergunningen
D/PMVC/95H25/12.9
38
Basisvergunning exploitatie mouterij
04/01/1996
04/01/2016
AMV/00024928/600
Ministerieel besluit - Wijziging van de
vergunningsvoorwaarden m.b.t.
D/PMVC/95H25/12.938
04/07/1996
04/01/2016
VGO/64651/PUT472
-B
Grondwaterwinning Categorie B: GW
winning met 2 putten van 110 m diep
(formatie van Hannut) met een
maximumdebiet van 800 m³/dag en
270.000 m³/jaar.
11/02/1999
11/02/2014
D/MLD/98G18/22642
Melding, uitbreiding van bestaande
waterzuiveringsinstallatie met een
bijkomend zuiveringsbekken 10500 m³
18/02/1999
04/01/2016
D/MLD/00G27/30405
Mededeling kleine verandering,
uitbreiding met labo
12/10/2000
01/09/2011
D/PMVC/00I20/3083
3
Uitbreiding met een koelinstallatie
25/01/2001
04/01/2016
D/ART45/01G03/336
89
Wijziging voorwaarden: bijkomende
emissiegrenswaarden voor fosfor en
chloriden
18/10/2001
04/01/2016
D/PMVC/01I25/3419
1
Verandering, uitbreiding mouterij
24/01/2002
04/01/2016
D/MLD/02G17/36813
Verandering, uitbreiding stallen van
voertuigen, opslag gasolie, verplaatsen
verdeelinstallatie
19/12/2002
04/01/2016
D/PMVC/03C25/392
37
Uitbreiding met opslag van FeCl3
21/08/2003
04/01/2016
D/PMVC/05H11/043
31
Vergunning labo, stookinstallatie, BKGinrichting
08/12/2005
04/01/2016
Weigering grondwaterwinning via 2
putten van 235 m-mv.
D/PMVC/06H03/070
62
Grondwaterwinning, put 235 m uit het
krijt tot 30/11/2011, rest
grondwaterwinning tot 04/01/2016
30/11/2006
04/01/2016
Winning uit
het Krijt tot
30/11/2011
D/PMVC/07F04/0924
Verandering energievoorziening:
20/09/2007
04/01/2016
Pagina 72 van 320
Kenmerk
Onderwerp
BE0112.000850
Geldig
Van
8
Tot
- verwijdering dieselmotor, vervanging
door nieuwe aardgasmotor met
elektriciteitsproductie (WKK)
- verwijderen en regulariseren
stookinstallaties;
- wijziging van CO2-emissies.
AMV/000011802/101
1
Ministerieel besluit - Beroep ongegrond
verklaard, bevestiging beslissing
Deputatie m.b.t. D/PMVC/07F04/09248
12/03/2008
04/01/2016
D/A45/08D24/11043
Wijziging bijzondere
vergunningsvoorwaarde inzake de
zeefbandpers
21/08/2008
04/01/2016
AMV/000011802/101
3
Ministerieel besluit - Beroep ongegrond
verklaard, bevestiging beslissing
Deputatie m.b.t. D/A45/08D24/11043
21/01/2009
04/01/2016
AMV/0011802/1024
Ministerieel besluit voor verandering van
de bestaande mouterij
02/12/2011
04/01/2016
D/MLD/12L21/19620
Akte melding kleine verandering:
kuipenzaal
02/05/2013
04/01/2016
D/PMVC/13B19/198
91
Hervergunning grondwaterwinning met
een maximale totale winningscapaciteit
(Landeniaan en Brusseliaan) van 1.800
m³/dag en 520.000 m³/jaar
20/06/2013
04/01/2016
23/11/2009
23/04/2029
Vernietigde vergunningen
AMV/000011802/101
7
Ministerieel besluit mits aanpassing
Pagina 73 van 320
2.2.2.4
BE0112.000850
Relevante bijzondere voorwaarden
D/PMVC/95H25/12.938: BASISVERGUNNING (04/01/1996)
 Voor de lozing van het bedrijfsafvalwater in de openbare riool gelden de sectorale
voorwaarden van de bestaande lozingsvergunning tot uiterlijk 31/12/2000 met een
max. debiet van 162 m³/uur en 2.010 m³/dag. Vanaf 01/01/2001 moet de lozing van
het bedrijfsafvalwater voldoen aan de dan van toepassing zijnde zuiveringszone voor
dit gebied.
AMV/00024928/600: BEROEP (04/07/1996)
Wijziging algemene voorwaarden t.o.v. basisvergunning:
 Voor de lozing van het bedrijfsafvalwater in de openbare riool gelden tot uiterlijk
01/01/1999 de sectorale voorwaarden uit de bestaande lozingsvergunning, met een
maximum debiet van 162 m³/uur en 2.010 m³/dag: vanaf 01/01/1999 moet de lozing
van bedrijfsafvalwater voldoen aan de dan van toepassing zijnde reglementering
betreffende de lozing van bedrijfsafvalwater afkomstig van mouterijen in
oppervlaktewater;
 Van zodra de openbare riolering waarin het gezuiverde afvalwater wordt geloosd,
aangesloten wordt op een openbare afvalwaterzuiveringsinstallatie dient dit
gezuiverde afvalwater rechtstreeks te worden geloosd in oppervlaktewater.
VGO/64 651/PUT 472-B: GRONDWATERWINNING CAT. B (11/02/1999)
 Binnen de 3 maanden na het bekomen van de vergunning dient een debietmeter te
worden geïnstalleerd:
 De kenmerken van de debietmeter (merk, type, diameter, …) evenals de datum van
plaatsing en een schets van de wijze van opstellen (apparaten en hulpstukken voor en
na de meter) moeten binnen 5 maanden na het bekomen van de vergunning aan de
provinciale overheid worden gezonden
 De index van de meter moet iedere maand rond de eerste worden genoteerd. Ten
minste maandelijks moet het waterpeil worden opgemeten en genoteerd en dat tijdens
de normale werking van de pomp
 Een maal per jaar moet in december het statisch peil worden gemeten, d.i. het
waterpeil in de put terwijl alle pompen al minstens 6 uur onafgebroken stilliggen.
 De gegevens (indexen, peilmetingen, data van de metingen, uren stilstand pompen,
meting statische peilen) moeten voor 1 februari worden gezonden aan de provinciale
overheid
 Indien de vergunninghouder door zijn toedoen de daling van de grondwaterlaag
veroorzaakt, is hij objectief aansprakelijk voor de schade die hij daardoor veroorzaakt.
D/ART45/01G03/33689: WIJZIGING VOORWAARDEN (18/10/2001)
 Als aanvulling op de eerder opgelegde bijzondere vergunningsvoorwaarden zijn
volgende emissiegrenswaarden van kracht:
 Totaal P 20 mg/l voor een periode van 1 jaar vanaf de datum van ondertekening van
onderhavig besluit, nadien is de emissiegrenswaarde totaal P 2 mg/l;
 Chloriden: 1.000 mg/l
 Voor de parameter AOX in het bedrijfsafvalwater wordt geen emissiegrenswaarde
opgelegd.
Pagina 74 van 320
BE0112.000850
D/PMVC/05H11/04331: VERGUNNING LABO, STOOKINSTALLATIE, BKG-INRICHTING
(08/12/2005)
 Als startend monitoring protocol geldt het protocol gevoegd bij onderhavige aanvraag
en waarover met dit besluit uitspraak wordt gedaan. Elke wijziging aan
bovengenoemd monitoring protocol wordt voor advies overgezonden aan AMINABELCel Lucht en voor kennisgeving aan de bestendige deputatie, de AMV en de milieuinspectie. Dit artikel geldt in afwachting van de opname van een gelijkwaardige
bepaling in Vlarem II. Zodra dit het geval is, vervalt onderhavige bijzondere
vergunningsvoorwaarde ambtshalve.
D/PMVC/06H03/07062: GRONDWATERWINNING (30/11/2006)
 In afwijking van art. 5.53.4.6 van Vlarem II wordt het waterpeil in rust jaarlijks gemeten
na een stilstand van de winning van 7u in plaats van 24u.
 Voor de Krijt winning wordt overeenkomstig art. 5.53.4.3 van Vlarem II het plaatsen
van een contactelektrode opgelegd in de productieput, die de winning stillegt wanneer
het waterpeil in de put 147m onder maaiveld bereikt, dit om de beluchting van de Krijt
Aquifer te voorkomen.
D/A45/08D24/11043 WIJZIGING BIJZONDERE VERGUNNINGSVOORWAARDE
INZAKE DE ZEEFBANDPERS
Voor het spoelen van de zeefbandpers mag tot 29 augustus 2009 grondwater
aangewend worden. Indien de uitbreidingsplannen van het bedrijf niet plaatsvinden en/of
de bestaande zeefbandpers en wzi behouden blijven, dient vóór het verval van deze
termijn de omschakeling naar wzi-effluent voor de zeefbandpers doorgevoerd te zijn.
De zeefbandpers werd intussen uit dienst genomen en vervangen door een centrifuge die
zo goed als geen grondwater verbruikt.
D/PVMC/13B19/19891 HERVERGUNNING GRONDWATERWINNING
 In afwijking van art. 5.53.4.6 van Vlarem II mag de jaarlijkse meting van het
grondwaterpeil na ten minste 7 uur stillegging van de grondwaterwinning uitgevoerd
worden. Het peil dient gemeten met een frequentie van minimum 1 meting per minuut
vanaf 1 uur voor tot en met 1 uur na de stilstand van de volledige winning in 1
productieput die voor de stilstand in werking was in het Landeniaan én in het
Brusseliaan en in één peilput in het Landeniaan én het Brusseliaan. In alle andere
productieputten en peilputten wordt het peil 1 uur voorafgaand aan de stilstand en aan
het einde van de stilstand gemeten. De tijd van stilstand van de grondwaterwinning,
het gewonnen volume (per productieput) gedurende zeven uur voorafgaand aan de
stilstand en de peilmetingen worden zorgvuldig genoteerd.
 Overeenkomstig art. 5.53.4.3 van Vlarem II mag het peil in werking in de twee
productieputten in het Landeniaan niet dalen onder de 86 meter onder het maaiveld.
Hiertoe moet door de exploitant een beveiliging worden voorzien: het plaatsen van
contactelectrodes in de productieputten in het Landeniaan of het vastleggen van de
maximale ophangdiepte van de pomp.
Pagina 75 van 320
BE0112.000850
2.2.3
Milieueffectrapporten
2.2.3.1
Project-MER 2008 – capaciteitsuitbreiding en hervergunning Cargill Malt te Herent
Op initiatief van Cargill Herent werd een eerste MER opgemaakt door ARCADIS (PRMER-288-GK) in het jaar 2008 ten behoeve van het vergunningstraject voor de
hervergunning en de capaciteitsuitbreiding van de site. Dit MER werd goedgekeurd door
de Dienst Mer op 25 november 2008 (ref. PR-MER-288-GK).
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de in het MER onderzochte alternatieven en
de besluiten m.b.t. milieueffecten.
Onderzochte alternatieven
In het project-MER 2008 werden een aantal locatie- en uitvoeringsalternatieven voor de
uitbreiding onderzocht.
Met betrekking tot de inplanting van de nieuwe mouterij werden 5 locatie-alternatieven
bestudeerd. Er werd hierbij rekening gehouden met het feit dat uitbreiding in theorie enkel
mogelijk is in zuid(oost)elijke en westelijke richting. De zuidelijk gelegen percelen zijn
eigendom van Cargill. De westelijke percelen niet. Rekening houdend met de ligging van
de bestaande exploitatie, is een uitbreiding in zuid(oost)elijke richting het meest voor de
hand liggende locatiealternatief voor de geplande uitbreiding. Aangezien de brouwgerst
deels via het kanaal Leuven-Dijle wordt aangevoerd, lijkt het logisch dat de uitbreiding
langs het kanaal gerealiseerd wordt. Volgende alternatieven zijn onderzocht:
1. uitbreiding in (zuid)oostelijke richting: horizontale mouterij met waterzuiveringsinstallatie aan de rand van het bedrijfsterrein;
2. uitbreiding in (zuid)oostelijke richting: horizontale mouterij met waterzuiveringsinstallatie aan de rand van het bedrijfsterrein, maar dichter tegen het procesgedeelte;
3. uitbreiding in (zuid)oostelijke richting: verticale mouterij met 2 “halve” torens;
4. uitbreiding in (zuid)oostelijke richting: verticale mouterij met 1 toren;
5. uitbreiding in westelijke richting.
Ook met betrekking tot de uitvoeringsalternatieven, nl. de aanvoer van de grondstof,
brouwgerst, werden 2 opties bestudeerd in dit MER:
 optie I: de extra aanvoer van grondstoffen gebeurt per spoor met natransport over het
water. De overslag gebeurt ergens te lande. Deze optie betekent dat het aantal
transporten licht zal verminderen in vergelijking met de huidige situatie.
 optie II: de extra aanvoer van grondstoffen gebeurt per spoor met natransport over de
weg en/of het volledige traject over de weg. Deze optie betekent meer dan een
verdubbeling van het aantal transporten.
Effecten t.g.v. de uitbreiding
Op basis van het MER werd het onderstaande besloten voor wat betreft mogelijke
milieueffecten:
 Enkele belangrijke milieuaspecten van de exploitatie van Cargill zijn het relatief grote
grondwaterverbruik en de lozing van afvalwater op eerder kleine waterlopen
(Leigracht, Lipsebeek, Leibeek en Weesbeek). Op het vlak van watergebruik presteert
het bedrijf vrij goed in vergelijking met de andere bedrijven in de sector.
 Cargill Herent beschikt over een eigen grondwaterwinning met een vergund debiet
van 770.000 m³/jaar. Momenteel pompt Cargill grondwater op uit het Krijt, het
Pagina 76 van 320
BE0112.000850
Brusseliaan en het Landeniaan. Tegen eind 2011 moet de winning in het Krijt
afgebouwd worden en vervangen worden door een winning uit het Brusseliaan. Voor
de huidige productie is er nood aan ca. 530.000 m³/jaar. Als gevolg van de uitbreiding
zal deze hoeveelheid oplopen tot ca. 1.000.000 m³/jaar. Het bijkomende debiet zal
volledig uit het Brusseliaan opgepompt worden en zal een impact hebben op twee
vergunde grondwaterwinningen in de omgeving. Ter hoogte van een VMW-winning
(Bijlok) zal er een permanente daling van het grondwaterpeil optreden met min. 0,2
meter. Ter hoogte van een nabijlegen waterwinning van een gemengde veehouderij
net ten noorden van Cargill zal een daling van het grondwaterpeil met 0,8 tot 0,9
meter optreden. Er wordt ook een effect verwacht op enkele oppervlaktewateren in de
omgeving. Voor de kasteelvijvers en omwalling van de kastelen d‟Hoogvorst en
Keulenhof wordt een verlaging van het waterpeil met 0,8 m en meer verwacht. Voor
het kanaal Leuven-Dijle wordt verhoogde lekkage verwacht, maar het waterpeil zal
niet dalen omwille van de kunstmatige voeding te Leuven. In de Leigracht die langs
het kanaal Leuven-Dijle loopt wordt geen daling van het waterpeil verwacht aangezien
het opgepompte grondwater na gebruik quasi volledig op deze waterloop geloosd
wordt. De waterwinning zal geen effect hebben op grondwaterafhankelijke vegetaties
die binnen de omliggende Natura 2000 en VEN-gebieden voorkomen. Er is wel een
effect mogelijk als gevolg van het droogvallen van de kasteelvijvers d‟Hoogvorst en
Keulenhof en ter hoogte van een perceel aan het kanaal ten noorden van Cargill waar
fragmenten van elzenbroekbossen aanwezig zijn. Daarnaast bestaat het gevaar dat
de op het terrein aanwezige grondwaterverontreinigig met minerale wordt
aangetrokken door de grondwaterwinning.
 Omwille van de te verwachten effecten dient de waterwinning aan een strikte
monitoring onderworpen te zijn op het bedrijfsterrein zelf en ter hoogte van de
omwallingen van de kastelen d‟Hoogvorst en Keulenhof, de nabijgelegen
waterwinning van de gemende veehouderij, het kanaal Leuven-Dijle en het bosgebied
ten noorden van Cargill. Bovendien moeten maatregelen getroffen worden om de
aantrekking van de verontreiniging met minerale olie te voorkomen. De meest voor de
hand liggende oplossing is het uitvoeren van een bodemsaneringsproject met bij
voorkeur een verwijdering van de verontreinigingskernen. De opgeloste fase dient ook
aangepakt te worden aangezien deze ook zal naleveren naar de winning. Andere
mogelijkheden zijn het indammen van de aanwezige verontreiniging of het
verminderen van het opgepompte debiet uit het Brusseliaan, maar in het laatste geval
moet dan weer naar een alternatieve waterbron gezocht worden.
 Cargill loost via een openbare riolering hemelwater en afvalwater op de Leigracht, een
kleine waterloop die uitmondt in de Lipsebeek. De Lipsebeek mondt op haar beurt uit
in de Leibeek en de Leibeek in de Weesbeek, vlak voor de monding van de
Weesbeek in de Dijle.
 Het procesafvalwater wordt naar de waterzuiveringsinstallatie geleid en na zuivering in
de Leigracht geloosd. Het sanitaire afvalwater wordt geloosd via twee septische
putten. De lozing van het procesafvalwater van Cargill heeft voor de Leigracht,
Lipsebeek en Weesbeek vooral een impact op de CZV-, P-, chloriden- en AOXconcentratie. Voor de Leigracht en Lipsebeek wordt de impact als significant
beoordeeld, voor de Leibeek als matig. De impact op de waterkwaliteit van de
Weesbeek is gering. De impact op de biologische kwaliteit zal het grootst zijn voor de
Leigracht, maar dit is geen ecologisch waardevolle waterloop. Voor de Lipsebeek en
de Leibeek wordt een matig negatief effect verwacht op de biologische kwaliteit. Deze
impacten zijn vooral het gevolg van het feit dat Cargill op kleine waterlopen loost,
Pagina 77 van 320
BE0112.000850
maar er zijn hiervoor niet echt alternatieven. Cargill bevindt zich in een zuiveringszone
C waardoor aansluiting op een RWZI sowieso niet mogelijk is. Bij lozing op het kanaal
Leuven-Dijle zou de impact op de waterkwaliteit minder groot zijn dan bij lozing in de
Leigracht, maar Waterwegen en Zeekanaal heeft via een mondelinge mededeling al
laten weten dat zij geen toestemming zullen geven voor de lozing van Cargill. Zij staan
sowieso weigerachtig ten opzichte van het toelaten van lozingen op het kanaal en
bovendien loopt er een haalbaarheidsstudie naar het mogelijke gebruik van het
kanaalwater voor drinkwaterproductie.
 De lozing van Cargill levert een significante bijdrage tot de afvoer van de Leigracht en
de Lipsebeek, een matige bijdrage tot de afvoer van de Leibeek en een beperkte
bijdrage tot de afvoer van de Weesbeek. De vallei van de Leibeek en de zone ter
hoogte van de monding van de Lipsebeek in de Leibeek worden als
overstromingsgevoelig aangeduid. Aan de hand van het
oppervlaktewaterkwantiteitsmodel van de Weesbeek-Leibeek dient nagegaan te
worden of de bijkomende lozing van Cargill aanleiding kan geven tot wateroverlast.
 In de discipline oppervlaktewater worden een aantal milderende maatregelen
voorgesteld om de impact van de lozing van Cargill te beperken. Het gaat hierbij om
een goede werking van de waterzuivering en een maximale beperking van het
waterverbruik. De maatregel die het grootste resultaat zou opleveren, hergebruik van
het weekwater, werd reeds overwogen, maar wordt niet aanvaard door de klanten,
tenzij het water in die mate gezuiverd wordt dat het dezelfde kwaliteit heeft als het
grondwater dat momenteel gebruikt wordt. Deze zuivering vergt een grote investering
en is niet als BBT opgenomen in de BBT-studie voor de drankenindustrie.
 De stationaire bronnen van Cargill zullen na de geplande uitbreiding wel aanleiding
geven tot een beperkte toename van de omgevingsconcentraties van de relevante
parameters (SO2, NO2 en CO), maar de luchtkwaliteitsdoelstelligen zullen niet
overschreden worden. De luchtkwaliteitsdoelstellingen zijn er op gericht om de
gezondheid en het welzijn van de burgers te vrijwaren en er worden dan ook geen
nadelige effecten op de gezondheid van de omwonenden verwacht. Aangezien de
bewoners van de omliggende woonkernen wel aan hogere omgevingsconcentraties
zullen worden blootgesteld, zij het dan in zeer beperkte mate, wordt de impact op de
mens via luchtemissies als gering negatief beoordeeld. Langsheen de aan- en
afvoerroutes van en naar Cargill wordt verwacht dat de luchtkwaliteit ondanks de
bijkomende transporten van Cargill in de toekomst zal verbeteren. Niettemin is de
impact van Cargill hier relevant. Het transport van en naar Cargill geeft in optie II
aanleiding tot grotere bijdrages dan in optie I en optie I is vanuit het oogpunt van de
impact op de mens dan ook absoluut te verkiezen. Op het vlak van verzurende
depositie worden geen significante effecten verwacht.
 In de huidige situatie is het geluidsklimaat in de Hambosstraat en d‟Hoogvorstdreef
goed en hier is dan ook geen sprake van geluidshinder. In de Zijpstraat daarentegen
is het geluidsklimaat slecht. Het omgevingsgeluid wordt hier gedomineerd door het
geluid dat afkomstig is van Cargill Herent en er is sprake van geluidshinder voor de
bewoners van de Zijpstraat. Het gaat hierbij om 6 personen. Ter hoogte van de
Zijpstraat zal de geluidshinder als gevolg van de uitbreiding van Cargill nog toenemen
wat als een significant negatief effect beoordeeld wordt. In de discipline geluid worden
milderende maatregelen voorgesteld om de geluidshinder te beperken. Ter hoogte
van de Hambosstraat en d‟Hoogvorstdreef zal het geluidsklimaat blijven voldoen aan
de milieukwaliteitsnormen zodat wordt aangenomen dat de uitbreiding hier geen
geluidshinder zal veroorzaken. Hier is er sprake van een gering negatief effect. Bij een
Pagina 78 van 320
BE0112.000850
uitbreiding in westelijke richting zal de impact op de omwonenden van de Zijpstraat
nog groter zijn dan bij een uitbreiding in zuid(oost)elijke richting. Bijkomende
transporten via de weg zullen bijkomende geluidshinder veroorzaken voor de
omwonenden van de transportroute. Ook op het vlak van geluidshinder is optie I
duidelijk te verkiezen boven optie II. Er wordt geen rustverstoring verwacht in de
meest nabijgelegen groengebieden.
 De inplanting van de uitbreiding, waarvoor 5 alternatieven werden bestudeerd, heeft
vooral een impact op de landschappelijke aspecten, visuele beleving, inname van
biotopen, geluid (zie eerder) en veiligheid. De sites d‟Hoogvorst en Keulenhof worden
steeds gevrijwaard. Enkel de alternatieven 2, 3 en 4 passen binnen de contour die in
het planologisch attest wordt opgelegd.
 Bij de eerste vier alternatieven wordt de (zuid)westelijke grens van het huidige
projectgebied aangehouden. De gebouwen worden ingeplant in de richting van de site
van het kasteel d‟Hoogvorst. De alternatieven verscheiden zich onderling van elkaar
door de mate van compactheid van de gebouwen en bijgevolg ook een verschillende
afstand van de gebouwen tot de site van het kasteel d‟Hoogvorst. De gebouwen bij
alternatief 1 zijn daarbij het meest verspreid ingeplant en grenzen het dichtst bij de
site. De gebouwen bij alternatief 4 worden het meest compact ingeplant en laten dan
ook het meeste ruimte ten opzichte van de site. Een pluspunt bij deze eerste 4
alternatieven met oostelijke uitbreiding is dat de gehele site een sterke grens blijft
kennen. Op vlak van ruimte-inname én impact op grotere afstand biedt alternatief 3 de
meest geschikte oplossing. Het vijfde alternatief is een horizontale mouterij, aan de
andere kant ingeplant dan de andere alternatieven (namelijk in westelijke richting).
Hierbij wordt de (zuid)westelijke grens van het huidige projectgebied verlegd. Hierdoor
wordt de westelijke grens minder eenduidig en daarbij enigszins fragiel. Deze
uitbreiding biedt daartegenover wel de mogelijkheid om de bestaande oostelijke buffer
gedeeltelijk te behouden. De compositie van de gebouwen komt wat onlogisch over
aangezien een groot deel van de bijkomende gebouwen worden ingeplant volgens
een knik ten opzichte van de bestaande opstelling. Met betrekking tot de inname van
biotopen is een uitbreiding in westelijke richting te verkiezen, gevolgd door de
alternatieven 2, 3 en 4. Alternatief 1 scoort in dit opzicht het minst goed. Op het vlak
van geluid scoren de alternatieven 1, 2, 3 en 4 ongeveer even goed. Alternatief 5
betekent in dit opzicht een extra belasting voor de bewoners van de Zijpstraat. Ook op
het vlak van veiligheid is alternatief 5 het minst gunstig en zelfs onaanvaardbaar. Bij
een uitbreiding in zuidoostelijke richting komen er geen woningen of andere kwetsbare
locaties binnen de berekende gevaarsafstanden voor stofexplosies te liggen. Bij een
uitbreiding in westelijke richting komen de woningen aan de Zijpstraat wel op een
afstand van minder dan 100 meter van de installaties te liggen en dat betekent dat er
mogelijk een aanzienlijk bijkomend veiligheidsrisico ontstaat voor deze omwonenden.
 De non-stop hoofdroute voor fietsers langsheen het Kanaal Leuven – Dijle wordt door
de bedrijfsontwikkelingen onderbroken. De meest geschikte manier om de continuïteit
van de fietsroute langs het kanaal Leuven-Dijle te garanderen is dan ook een
gedeeltelijke hertracering van de reeds bestaande omleiding omheen het
bedrijfsterrein.
 Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de uitbreiding van Cargill enkel
aanvaardbaar is indien rekening gehouden wordt met de milderende maatregelen die
in dit MER zijn opgenomen. Het voorstel tot monitoring van de impact van de
grondwaterwinning moet ten uitvoer gebracht worden, er dienen maatregelen
genomen te worden om te vermijden dat de op het bedrijfsterrein aanwezige
Pagina 79 van 320
BE0112.000850
verontreiniging wordt aangetrokken door de grondwaterwinning en er dient blijvend
gestreefd te worden naar een beperking van het waterverbruik en de geloosde
vrachten. Op het vlak van transport is een optimalisatie van het transport over het
water (optie I) een absolute noodzaak. Optie II (alle extra aanvoer over de weg) is
onaanvaardbaar. Met betrekking tot de inplanting van de nieuwe mouterij dient een
keuze gemaakt te worden uit de alternatieven 2 en 3 die beiden binnen de contour
passen die in het planologisch attest werd opgelegd. Alternatief 4 valt ook binnen die
contour, maar bij de bouw van één hoge toren zal de beleving van het
gebouwencomplex van op afstand het meest wijzigen.
2.2.3.2
Plan-MER 2010 GRUP “Historisch gegroeid bedrijf Cargill Malt te Herent”
Aangezien de geplande capaciteitsuitbreiding die de aanleiding vormde voor de opmaak
van het GRUP een MER-plichtig project is, diende het GRUP voorafgegaan te worden
door de opmaak van een plan-MER. Hierbij werd de procedure volgens integratiespoor
gevolgd. Het plan-MER werd volledig opgenomen in de toelichtingsnota van het GRUP.
In het plan-MER werden dezelfde locatiealternatieven onderzocht als in het project-MER
De besluiten m.b.t. de milieueffecten die werden genomen in het plan-MER worden
hieronder samengevat.
 Een vergelijking van de inplantingsalternatieven in het plan-MER geeft aan dat twee
alternatieven vanuit de milieubeoordeling onaanvaardbare effecten veroorzaken m.b.t.
de planologische aspecten: 1) uitbreiding in zuidelijke richting: horizontale mouterij
met waterzuiveringsinstallatie aan de rand van het bedrijfsterrein; 2) uitbreiding in
westelijke richting.
 De uitbreiding in westelijke richting geeft aanleiding tot extra geluidshinder voor de
bewoners van de Zijpstraat en houdt mogelijk een bijkomend veiligheidsrisico in. De
bedrijfsgebouwen komen in dat geval zo dicht bij de bebouwing te liggen dat de
leefbaarheid voor de bewoners in het gedrang komt. Dit alternatief is enkel
aanvaardbaar op voorwaarde dat minstens de woning die in het akkerland ten westen
van Cargill gelegen is, onteigend wordt. Dit zal zoals al eerder werd aangehaald een
aanzienlijke impact hebben op de eigenaars/bewoners van deze woning en zal ook
een serieuze financiële implicatie hebben gezien de onteigening en flankerende
maatregelen voor landbouwexploitatie.
 Bij de uitbreiding in zuidelijke richting met een horizontale mouterij en de
waterzuiveringsinstallatie aan de rand van het bedrijfsterrein,komt de waterzuivering
zeer dicht bij site d‟Hoogvorst te liggen. Dit zal een aanzienlijke impact hebben op de
landschappelijke, historische en archeologische waarde van deze site. Dit verlies is
onherstelbaar en kan perfect vermeden worden door een meer compacte configuratie
van de bedrijfsonderdelen. Bovendien is ook het verlies aan kleine
landschapselementen in de graslanden/weilanden tussen het bedrijfsterrein van
Cargill Herent en d‟Hoogvorst voor dit alternatief het grootst.
 De overige zuidelijke uitbreidingsalternatieven geven geen aanleiding tot
onaanvaardbare effecten. Bij deze alternatieven worden alle bedrijfsonderdelen op
een redelijke afstand van site d‟Hoogvorst ingeplant zodat er geen directe impact is op
de waarden van deze site, zeker niet indien er een voldoende brede buffer rond de
mouterij wordt voorzien. Bovendien komen de installaties in dat geval ook niet te dicht
bij bestaande bebouwing te liggen. De belangrijkste impact van deze alternatieven is
de inname van delen van de graslanden/weilanden ten zuiden van Cargill en het
daaraan gekoppelde verlies van kleine landschapselementen. Voor het alternatief met
Pagina 80 van 320
BE0112.000850
een verticale mouterij met 1 hoge toren is de ruimte-inname in de
graslanden/weilanden het kleinst, gevolgd door het alternatief met een verticale
mouterij met 2 halve torens en tot slot het alternatief met een horizontale mouterij met
de waterzuivering aansluitend aan het procesgedeelte. Vanuit de randvoorwaarde van
zuinig ruimtegebruik is laatstgenoemde dan ook niet te verkiezen en gaat de voorkeur
uit naar de meest compacte configuratie. Naast het ruimtegebruik dient echter ook
rekening gehouden te worden met de visuele impact van de alternatieven. Het
bepalende element hierbij is de mouterijtoren, een deelinstallatie van het
bedrijfsonderdeel „vermouting en moutontkieming‟. Bij de bouw van een verticale
mouterij met 1 hoge toren van ca. 58 m hoog zal de visuele verstoring groter zijn dan
bij de bouw van een verticale mouterij met 2 halve torens van ca. 32 m hoog. Bij de
bouw van een horizontale mouterij wordt geen mouterijtoren voorzien. Bij combinatie
van de aspecten zuinig ruimtegebruik en visuele verstoring blijkt een verticale mouterij
met 2 halve torens de beste oplossing te zijn: dit alternatief vormt het midden tussen
een zo compact mogelijke configuratie en een beperking van de visuele hinder.
 Het is noodzakelijk om een goede visuele buffering van het bedrijf te voorzien. Het
GRUP gaat hierin verder dan de klassieke standaardoplossing van een 15 meter
brede, beplante strook en gaat uit van een dubbele strategie. Enerzijds wordt een
dicht beboste bufferstrook van minstens 20 meter breedte rondom het bedrijf zelf
voorzien die voortbouwt op de buffer die vandaag reeds aanwezig is en de
voorwaarde over buffering in het planologisch attest. Daarnaast kunnen ook twee
strategisch ingeplante landschapselementen bijdragen tot een visueel milderende
landschappelijke inpassing ten aanzien van de ruimere omgeving. Het gaat om een
bestaand bosfragment ter hoogte van het kanaal ten zuidoosten van het bedrijf en een
nieuw aan te planten bosje ten zuiden van het bedrijfsterrein, aansluitend op de dichte
bufferzone van 20 m. In combinatie met de herwaardering van de oorspronkelijke
kasteeldreven die eveneens in het RUP voorzien is, resulteert dit in een kleinschalig
coulisselandschap dat deels refereert naar het oorspronkelijk aanwezige landschap in
en rond het kasteeldomein. Op de niet beboste delen ten zuiden van het
bedrijfsterrein van Cargill kan de agrarische activiteit behouden blijven. Het
landbouwgebied moet wel bouwvrij blijven. De landschappelijke inpassing van het
bedrijf zoals voorzien in het RUP betekent een merkelijke verbetering ten opzichte van
de huidige situatie en speelt ook in op de vraag tot herwaardering van het parkgebied
rond de site d‟Hoogvorst. Dit planelement wordt dan ook als positief beoordeeld.
 De zonering zoals voorgesteld in het GRUP draagt enerzijds bij tot een beperking van
de impact op de leefbaarheid en de woonkwaliteit voor de omwonenden en anderzijds
tot een beperking van de impact op de natuur- en landschapswaarden in en rond het
studiegebied. Er kan dan ook gesteld worden dat de voorgestelde zonering tegemoet
komt aan de relevante elementen uit de milieubeoordeling.
2.3
Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden
2.3.1
Juridische randvoorwaarden
Een overzicht van de juridische randvoorwaarden met aanduiding van hun relevantie
voor het project is terug te vinden in Tabel 2.3.1.
Pagina 81 van 320
BE0112.000850
Figuur 2.3.1: Risicozones voor overstroming
Figuur 2.3.2: VEN- en IVON-gebieden in de omgeving
Figuur 2.3.3: Natura 2000-gebieden in de omgeving
Figuur 2.3.4: Landschapsatlas
2.3.2
Beleidsmatige randvoorwaarden
In Tabel 2.3.2 wordt een overzicht gegeven van de beleidsmatige randvoorwaarden met
enige relevantie voor de milieu-effectbeoordeling van het project. Telkens wordt
aangegeven om welke reden één of andere randvoorwaarde relevant is en waar in het
MER de randvoorwaarde verder zal besproken of beoordeeld worden.
Pagina 82 van 320
BE0112.000850
Tabel 2.3.1: Juridische randvoorwaarden
Randvoorwaarde
Toelichting
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Decreet betreffende de
milieuvergunning (28/06/1995) en
uitvoeringsbesluiten: Vlaams
Reglement betreffende de
Milieuvergunning - VLAREM I
(06/02/1991) en VLAREM II
(01/06/1995)
Het decreet van 28/06/1985 betreffende de
milieuvergunning en de uitvoeringsbesluiten VLAREM
I en VLAREM II vormen samen de basis van het
Vlaamse milieubeleid.
Ja
De belangrijkste Vlarem-rubrieken die van
toepassing zijn voor het project zijn 10 (Mouterij),
12 (energieproductie), 31 (motoren), 43
(stookinstallaties), 45.13 (behandeling granen
e.d.), 45.14 (opslag granen) en 53 (winning van
grondwater).
Materialendecreet (28/02/2012) en
Vlaams Reglement betreffende
het duurzaam beheer van
materiaalkringlopen en
Afvalstoffen (VLAREMA)
(23/05/2012)
Het Materialendecreet en haar uitvoeringsbesluit, het
VLAREMA, bevatten alle bepalingen over afvalstoffen,
materialen, grondstoffen, selectieve inzameling,
vervoer en verwerking van afvalstoffen.
Ja
Aangezien er afvalstoffen vrijkomen bij de
werking van de installaties van Cargill Herent is
dit decreet van toepassing. Verdere bespreking
gebeurt in de projectbeschrijving, deel
afvalstoffen.
Samenwerkingsakkoord van 21
juni 1999 tussen de Federale
Staat, het Vlaamse Gewest, het
Waalse Gewest en het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest betreffende
de preventie van zware
ongevallen waarbij gevaarlijke
stoffen betrokken zijn.
Het Samenwerkingsakkoord, dat de omzetting is van
de Seveso II-richtlijn naar Belgisch recht, legt
verplichtingen op aan Seveso-inrichtingen met
betrekking tot de beheersing van de gevaren
verbonden aan de aanwezigheid van gevaarlijke
stoffen op het terrein van de inrichting.
Neen
Cargill Herent is niet OVR-plichtig.
Milieuhygiëne – algemeen
VLAREM I legt vast voor welke activiteiten een
milieuvergunning noodzakelijk is. VLAREM II bevat de
milieukwaliteitsnormen waarop de overheid haar
vergunningenbeleid moet afstemmen, algemene en
sectorale milieuvoorwaarden en milieuvoorwaarden
voor niet in VLAREM I opgenomen inrichtingen of
activiteiten.
Bedrijven waarbij een bepaalde hoeveelheid
gevaarlijke stoffen op hun terrein aanwezig is, zijn
Bespreking in de verschillende disciplines, vooral
van belang met betrekking tot emissies en
residuen.
De veiligheidsaspecten van het project worden in
een apart hoofdstuk „veiligheid‟ besproken.
Pagina 83 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
Inwerkingtreding op (26/06/2001)
onderworpen aan de veiligheidsrapportage (VR)-plicht.
Zij moeten een veiligheidsrapport opstellen waarmee
zij moeten aantonen dat zij de risico‟s verbonden aan
de aanwezigheid van die gevaarlijke stoffen kennen
en beheersen, en dat zij voldoende geachte
maatregelen nemen of genomen hebben om de
ongewenste (accidentele) vrijzetting van gevaarlijke
stoffen te voorkomen of de mogelijke gevolgen van
gebeurlijke accidentele vrijzettingen voor mens en
milieu te beperken.
IED-richtlijn (2010/75/EU d.d.
17/12/2010, inwerkingtreding op
6/01/2011)
De Richtlijn Industriële Emissies (Industrial Emissions
Directive (IED)) integreert de IPPC- en zes andere
richtlijnen (de Richtlijn grote stookinstallaties, de
Afvalverbrandingsrichtlijn, de Oplosmiddelenrichtlijn en
drie Richtlijnen voor de titaniumdioxide-industrie). De
richtlijn trad in werking op 6 januari 2011 en moet
uiterlijk 2 jaar later omgezet zijn.
BE0112.000850
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Ja
Op basis van de vergunde rubrieken betreffende
de activiteiten heeft Cargill Herent GPBVactiviteiten als bedoeld in EU-richtlijn
2010/75/EU. Er wordt een BBT-toetsing
uitgevoerd in het MER.
Ja
Het bedrijfsterrein van Cargill bevindt zich in
industriegebied.
De IED-richtlijn (en de IPPC-richtlijn) bepalen o.m. de
vergunningsvoorwaarden voor IPPC bedrijven en
verplicht deze bedrijven o.m. tot het gebruik van de
BBT.
Ruimtelijke ordening
Gewestplan / Gewestelijk
Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP)
“Historisch gegroeid bedrijf Cargill
Malt te Herent”
Vroeger maakte de overheid gewestplannen waarin de
bestemming van de zone verordenend werd
vastgesteld. Enkel ruimtelijke uitvoeringsplannen
(RUP's) kunnen de bepalingen van het gewestplan
vervangen.
Pagina 84 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
BE0112.000850
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Neen
-
Ja
Het project heeft geen toename van de verharde
oppervlakte tot gevolg.
Een ruimtelijke uitvoeringsplan is een plan waarmee
de overheid in een bepaald gebied de
bodembestemming vastlegt. Voor alle percelen in een
bepaald gebied wordt zo heel duidelijk wat er kan en
wat niet. Op basis van de stedenbouwkundige
voorschriften die zijn opgenomen in het RUP, kunnen eens het RUP is goedgekeurd - stedenbouwkundige
vergunningen afgeleverd worden
Vlaamse Codex Ruimtelijke
Ordening (1/09/2009) en haar
uitvoeringsbesluiten
Deze omvat o.a. bepalingen i.v.m. de afgifte van
bouwvergunningen.
De algemene doelstellingen van het ruimtelijke
ordeningsbeleid zijn, op het gebied van de structuurplanning, omschreven in de 4 basisdoelstellingen van
het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen:
De selectieve uitbouw van stedelijke gebieden en het
gericht verweven van functies en voorzieningen
daarbinnen;
Het behoud en waar mogelijk de versterking van het
buitengebied en een bundeling van wonen en werken
in de kernen daarvan;
Het concentreren van economische activiteiten in de
bestaande economische structuur;
Het optimaliseren van de bestaande verkeers- en
vervoersinfrastructuur.
Gewestelijke stedenbouwkundige
verordening inzake
De gewestelijke stedenbouwkundige verordening
bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet-
Pagina 85 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
hemelwaterputten,
infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing
van afvalwater en hemelwater
(01/10/2004)
verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde
oppervlakken. Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is
dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk
gebruikt wordt. In tweede instantie moet het
resterende gedeelte van het hemelwater worden
geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie
slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd.
Ook de plaatsing van de overloop van de
hemelwaterput en de infiltratie-voorziening dient aan
dit principe te beantwoorden.
BE0112.000850
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Bespreking in de projectbeschrijving, discipline
Oppervlaktewater, input voor de uitvoering van
de watertoets.
Bodem en grondwater
Decreet betreffende de
bodemsanering en de
bodembescherming (20/10/2006)
en uitvoeringsbesluit VLAREBO
(14/12/2007)
Het bodemsaneringsdecreet en de
uitvoeringsbesluiten ervan regelen de
bodemwetgeving in Vlaanderen.
Ja
Het project kan aanleiding geven tot
bodemverontreiniging. Evaluatie binnen de
disciplines bodem en grondwater.
Grondwaterdecreet (1984)
De bescherming van het grondwater wordt via dit
decreet geregeld. De procedure m.b.t. het aanvragen
van een vergunning voor de onttrekking van of
infiltratie naar het grondwater is opgenomen in
Vlarem.
Ja
Cargill Herent beschikt over een
grondwaterwinning. Bespreking binnen de
discipline bodem en grondwater.
Regelt het integraal waterbeleid en is de Vlaamse
vertaling van de Europese Kaderrichtlijn Water.
Ja
Het afvalwater van Cargill Herent wordt in de
Leigracht geloosd en kan daardoor een impact
hebben op de afvoer en de waterkwaliteit van
deze waterloop.
Oppervlaktewater
Decreet integraal waterbeleid
(09/07/2003) en haar
uitvoeringsbesluiten. Besluit tot
vaststelling van nadere regels
voor de toepassing van de
Enkele van de doelstellingen van dit decreet zijn:
De bescherming, de verbetering of het herstel van
Het bedrijfsterrein van Cargill Herent ligt volgens
Pagina 86 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
watertoets (20/07/2006)
oppervlaktewater- en grondwaterlichamen op zo‟n
wijze dat uiterlijk tegen 22/12/2015 een goede
toestand van de watersystemen wordt bereikt. Om
deze toestand te bereiken werden per stroomgebied
beheerplannen opgesteld.
BE0112.000850
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
de overstromingskaarten op de website van het
AGIV niet in een overstromingsgebied of een
risicozone voor overstroming (Figuur 2-6)
Ook volgens de watertoetskaart ligt het
bedrijfsterrein in een niet overstromingsgevoelig
gebied.
Het beheer van hemelwater en oppervlaktewater zo
organiseren dat overtollig hemelwater bij voorkeur op
een vertraagde wijze via het oppervlaktewaternet
wordt afgevoerd en dat verdroging wordt voorkomen;
De elementen die noodzakelijk zijn voor de
opmaak van de watertoets worden in een apart
hoofdstuk „watertoets‟ gebundeld.
Een van de instrumenten om deze doelstellingen te
bereiken is de „watertoets‟, waarin moet nagegaan
worden of een plan of activiteit een schadelijk effect
heeft op watersystemen.
Voor MER-plichtige activiteiten dienen in het MER de
nodige elementen aangereikt te worden voor de
uitvoering van de watertoets. Het in werking getreden
uitvoeringsbesluit geeft de lokale, provinciale en
gewestelijke overheden, die een vergunning moeten
afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de
watertoets.
Kwaliteitsdoelstellingen
waterlopen (24/05/1989)
Besluit van de Vlaamse Regering
tot wijziging van het besluit van de
Vlaamse Regering van 6 februari
1991 houdende vaststelling van
het Vlaams reglement betreffende
De wet van 25 mei 1983 werd genomen ter uitvoering
van EG-richtlijnen en voorziet een wettelijke basis voor
de kwaliteitsobjectieven waaraan oppervlaktewater,
bestemd voor welbepaalde doeleinden, moet voldoen
Het besluit van 21/05/2010 definieert de
milieukwaliteitsdoelstellingen voor
oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater. De
Ja
Het afvalwater van Cargill Herent wordt na
zuivering in de openbare riolering geloosd en
komt via die weg in de Leigracht terecht. De
Leigracht is een waterloop met beperkt debiet
die uitmondt in de Lipsebeek. De Lipsebeek
mondt uit in de Leibeek en de Leibeek in de
Weesbeek, vlak voor de monding van de
Weesbeek in de Dijle. Al deze waterlopen
Pagina 87 van 320
BE0112.000850
Randvoorwaarde
Toelichting
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
de milieu-vergunning en van het
besluit van de Vlaamse Regering
van 1 juni 1995 houdende
algemene en sectorale bepalingen
inzake milieuhygiëne, voor wat
betreft de milieukwaliteitsnormen
voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater
(21/05/2010)
milieukwaliteitsdoelstellingen voor oppervlaktewateren
verschillen naargelang de categorie en het type
oppervlaktewater.
Beschermingszone rond
waterwingebieden (24/01/1984)
Duiden de zones aan die ter bescherming van de
waterwinningen zijn aangeduid.
Neen
Het bedrijfsterrein van Cargill Herent ligt niet een
beschermingszone rond een waterwingebied.
Cargill Herent beschikt zelf wel over een aantal
winningsputten.
NEC-richtlijn 2001/81/EG
betreffende nationale
emissieplafonds en het Vlaams
NEC-reductieprogramma
Het doel van de NEC-richtlijn is om de emissies van
SO2, NOx, VOS en NH3 te beperken. In het kader van
de NEC richtlijn werd een emissiereductie-programma
opgesteld voor het Vlaamse Gewest.
Ja
Bespreking binnen de discipline lucht
Richtlijn 2008/50/EG van het
Europees Parlement en de Raad
van 20 mei 2008 betreffende de
luchtkwaliteit en schonere lucht
voor Europa. Inwerkingtreding op
1/01/2010
De EU richtlijn 2008/50/EG vervangt de Kaderrichtlijn
96/62/EG en de eerste drie dochterrichtlijnen
(1999/30, 2000/69/EG en 2002/3/EG). De
grenswaarden, streefwaarden, info- en alarmdrempels
werden behouden, behalve de "2de fase" voor de
PM10 grenswaarde die vervalt. In de plaats hiervan
wordt een grens- en streefwaarde ingevoerd voor
PM2.5 (de nog kleinere fijn stof fractie).
Ja
Binnen de bespreking van milieueffecten via
luchtemissies van PM10, PM2,5 en NO2 zal
rekening gehouden worden met de bestaande
normgeving.
kunnen beïnvloed worden door de lozing van
Cargill Herent.
Bespreking in de discipline oppervlaktewater
Lucht
Pagina 88 van 320
BE0112.000850
Randvoorwaarde
Toelichting
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Speciale beschermingszones
Zones waarin de te verwachten toename van de
verontreiniging ten gevolge van stedelijke en
industriële ontwikkelingen moet worden beperkt of
voorkomen. De speciale beschermingszones zijn
vastgelegd in VLAREM II
Neen
Het project is gesitueerd in de gemeente Herent.
Deze locatie is niet aangeduid als speciale
beschermingszone (art. 1.1.2. Vlarem II)
Besluit van de Vlaamse Regering
van 22/7/05
Besluit inzake de evaluatie en de beheersing van het
omgevingslawaai. (Dit besluit is o.a de omzetting van
Europese richtlijn).
Ja
Verdere bespreking in de discipline geluid
Ontwerp KB 1991
In ontwerp KB tot vaststelling van grenswaarden voor
lawaai binnenshuis en buitenshuis en van
geluidsisolatie richtwaarden en maximale waarden
voorgesteld voor het LAeq,T van wegverkeer.
Ja
Verdere bespreking in de discipline geluid
Het decreet Natuurbehoud legt de algemene
doelstellingen van het natuurbeleid in Vlaanderen uit.
Basisprincipes zijn het stand-still-principe en het
voorzorgsprincipe. In het decreet wordt het Vlaams
Ecologisch Netwerk toegelicht.
Ja
De dichtst bijgelegen natuurgebieden in de
omgeving van Cargill Herent zijn (zie Figuur
2.3.2 en Figuur 2.8):
Geluid
Natuur
Decreet betreffende het
natuurbehoud en het natuurlijk
milieu (21/10/1997 met wijziging
19/07/2002) en besluit van de
Vlaamse regering houdende
maatregelen ter uitvoering van het
gebiedsgericht natuurbeleid of het
„Maatregelenbesluit‟ (21/11/2003)
In uitvoering van het natuurdecreet werd een Vlaams
Ecologisch Netwerk (VEN) afgebakend, bestaande uit
Grote Eenheden Natuur (GEN) en Grote Eenheden
Natuur in Ontwikkeling (GENO). In de VEN-gebieden
komen natuurbehoud en –ontwikkeling op de eerste
VEN-gebied „Het Wijgmaalbroek – Kwellenberg –
Gevel op ca. 1,5 km ten NO van de terreingrens van
Cargill Herent;
VEN-gebied „Het Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos‟
op ca. 2,5 km ten ZW van Cargill Herent;
Habitatrichtlijngebied „Demervallei‟ op ca. 2 km ten
Pagina 89 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
BE0112.000850
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
plaats en moeten minstens de bestaande
natuurkwaliteiten bewaard blijven. In functie hiervan
gelden binnen het VEN een aantal verbodsbepalingen.
NO
Het maatregelenbesluit omvat o.a. algemene
bepalingen betreffende natuurrichtplannen en speciale
beschermings-voorschriften voor VEN-gebieden.
ZW.
Habitatrichtlijngebied „Valleigebied tussen Melsbroek,
Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟ op ca. 3 km ten
In dit MER werd een toetsing uitgevoerd aan
Artikel 26bis en Artikel 36ter van het
Natuurdecreet (voortoets).
De Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn heeft de
instandhouding van de biologische diversiteit binnen
de EU tot doel. De Europese richtlijnen werden in het
Vlaams natuurdecreet geïntegreerd. In het kader
hiervan werden speciale beschermingszones
afgebakend.
Een aantal wijzigingen van de vegetatie is verboden,
vergunningsplichtig of meldingsplichtig. Deze
bepalingen zijn algemeen van toepassing.
Vlaamse en erkende natuur- en
bosreservaten en Bosdecreet
(13/06/1990 met wijziging
17/07/2002)
Door de Vlaamse regering worden terreinen die
belangrijk zijn voor het behoud en ontwikkeling van het
natuurlijk milieu aangewezen of erkend.
Besluit van de Vlaamse Regering
m.b.t. soortenbescherming en
soortenbeheer (Soortenbesluit)
(15/05/2009)
Het soortenbeleid van de Vlaamse overheid gaat over
maatregelen en acties voor planten en dieren in
positieve of in negatieve zin: beschermen,
begunstigen versus bestrijden, verdelgen.
Ja
Het dichtst bijgelegen erkende natuurreservaat is
het Wijgmaalbroek (E261) dat op ca. 2 km ten
NO van Cargill gesitueerd is. Andere erkende of
Vlaamse natuurreservaten liggen op grotere
afstand. Indien uit de effectbespreking zou
blijken dat een impact op dit gebied mogelijk is,
volgt een bespreking in de discipline fauna en
flora.
Ja
Binnen de discipline fauna en flora wordt
nagegaan of in de nabije omgeving van het
projectgebied beschermde soorten voorkomen
Het behoud, bescherming, aanleg en beheer van
bossen wordt geregeld in het bosdecreet evenals de
kappingen, vergunningsvoorwaarden en eventuele
compensaties.
Pagina 90 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
BE0112.000850
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Ja
Binnen de discipline fauna en flora wordt
nagegaan of in de nabije omgeving van het
projectgebied bedreigde wilde planten- en
dierensoorten voorkomen.
Algemeen is het soortenbeleid gericht op:
- het herstel van een populatie/soort/ecosysteem;
- het duurzame gebruik van een soort;
- het vermijden van schade/overlast veroorzaakt door
een aanwezige soort.
Conventie van Bern (20/04/1989)
voor het behoud van wilde dieren
en planten en hun natuurlijk milieu
De Bern Conventie behandelt het behoud van wilde
flora en fauna en hun natuurlijke habitats, in het
bijzonder de soorten waarvan het behoud een
samenwerking tussen verschillende landen vereist.
Evaluatie binnen de discipline fauna en flora.
Ramsar Conventie ter
bescherming van voor
watervogels belangrijke gebieden
(1971)
De Conventie van Ramsar betreft de bescherming van
watervogels.
Neen
Er komen in de ruime omgeving van Cargill
Herent geen Ramsargebieden voor.
Verdrag van Bonn inzake
bescherming van trekkende wilde
diersoorten
Het Verdrag van Bonn stelt bepalingen inzake de
bescherming van bepaalde trekkende wilde
diersoorten
Ja
Binnen de discipline fauna en flora wordt
nagegaan of in de nabije omgeving van het
projectgebied beschermde trekkende wilde
diersoorten voorkomen
De Conventie regelt de archeologische
monumentenzorg op Europees niveau. Het decreet
regelt de bescherming, het behoud, de
instandhouding, het herstel en het beheer van het
archeologisch patrimonium op Vlaams niveau. Tevens
worden de archeologische opgravingen georganiseerd
Ja
Bespreking in de discipline landschap,
bouwkundig erfgoed en archeologie.
Landschap
Conventie van Malta en Decreet
houdende Bescherming van het
Archeologisch Patrimonium van
30 juni 1993 (B.S. 15/09/1993)
gewijzigd bij decreet van 18 mei
1999 (B.S. 08/06/1999) en 28
Pagina 91 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
februari 2003 (B.S. 24/03/2003)
en gereglementeerd. Het decreet voorziet in advies
met bindende maatregelen. Voor archeologische
vondsten geldt een meldingsplicht bij de afdeling
Monumenten en landschappen.
Bescherming van landschappen
(Decreet 16/04/2001 met wijziging
21/12/2001)
Beschermde monumenten, en/of
dorpsgezichten (Decreet
03/03/1976 met wijzigingen 1993,
1995 en 2001)
BE0112.000850
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
In de landschapsatlas worden gebieden aangeduid
met een hoge waarde aan gaafheid (ankerplaatsen) of
grote concentratie aan relicten (relictzones). Deze
zones genieten geen wettelijke bescherming, maar op
termijn worden beheersplannen opgesteld. Daarnaast
worden ook lijn- en puntrelicten aangeduid.
Ja
Binnen een straal van 1,5 km rond Cargill Herent
komen geen beschermde landschappen voor.
Ter bescherming van monumenten, landschappen,
stads- of dorpsgezichten
Ja
Bespreking in de discipline landschap,
bouwkundig erfgoed en archeologie.
Het dichtst bijgelegen beschermde dorpsgezicht
bevindt zich op een afstand van ca. 1,5 km ten N
van Cargill.
Bespreking in de discipline landschap,
bouwkundig erfgoed en archeologie.
Pagina 92 van 320
BE0112.000850
Tabel 2.3.2: Beleidsmatige randvoorwaarden
Randvoorwaarde
Toelichting
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Ruimtelijk Structuurplan
Vlaanderen (RSV) (23/09/1997 met
wijzigingen 19/03/2004)
Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van
Vlaanderen en de Provincie Vlaams-Brabant. Ze leggen
de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de
toekomst toe en zijn tegelijk het referentiekader voor de
gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen.
Ja
Herent wordt in het Ruimtelijk Structuurplan
Vlaanderen aangeduid als buitengebied.
Ruimtelijk Structuurplan Provincie
Vlaams-Brabant (16/11/2004) en
partiële herziening van het RSP
(21/11/2012)
Gemeentelijk Ruimtelijk
Structuurplan Leuven
Volgens het Structuurplan van de Provincie
Vlaams-Brabant behoort Herent tot het
verdicht netwerk, een uitgestrekte en zeer
gediversifieerde regio. Het verdicht netwerk
is niet alleen een stedelijk netwerk, het is
tevens een netwerk van alle verschillende
ruimtelijke structuren en in die zin dus ruimer
dan een stedelijk netwerk. Het provinciaal
beleid is gericht op het verlenen van een
eigen identiteit aan elk van de fragmenten.
Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS) geeft de
richting aan die de stad de komende jaren uit wil.
Enerzijds zal het algemeen planningsinstrumentarium
worden vernieuwd, anderzijds zal actief worden ingezet
op een strategische stadsontwikkeling door specifieke
projecten.
Gemeentelijk Ruimtelijk
Structuurplan Herent (2004)
Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Herent is een
beleidsplan waarin Herent stelt hoe ze in de toekomst
de ruimte op haar grondgebied wil invullen. Het GRS
vormt de basis voor ruimtelijke uitvoeringsplannen
(RUP).
MINA-plan 4: Vlaams
milieubeleidsplan 2011-2015
Het milieubeleidsplan (MBP) bevat 8
hoofddoelstellingen die de Vlaamse regering binnen 1
generatie wil bereiken. Deze worden verder vertaald in
In het gemeentelijk structuurplan van Herent
wordt vermeld dat de bedrijvigheid langs het
kanaal Leuven-Dijle niet verder zal worden
ontwikkeld.
De bestaande bedrijvigheid langs het kanaal
kan behouden blijven binnen de bestaande
beschikbare ruimte van de bestemmingszone
industrie. Er wordt geen uitbreiding van de
bestemmingszone voorzien. Op het ogenblik
dat de activiteiten van Cargill Herent op deze
site stoppen, is er een heroverweging van de
gewenste ruimtelijke structuur.
Ja
De thema‟s die relevant zijn in het kader van
dit MER zijn:
Pagina 93 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
BE0112.000850
Relevantie:
ja of neen
concrete doelstellingen voor de planperiode 2011-2015,
voornamelijk m.b.t. biodiversiteit, schone lucht, proper
water en milieuverantwoorde productie en consumptie.
Het MBP bepaalt de hoofdlijnen van het milieubeleid dat
door het Vlaamse Gewest, alsmede door de provincies
en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk
belang, dient te worden gevoerd.
Schone lucht (discipline lucht)
Goede toestand watersystemen (discipline
oppervlaktewater en grondwater)
Biodiversiteit (discipline fauna en flora)
Betere leefkwaliteit („milieuhinder‟ - discipline
mens en disciplines geluid en „groenbeleving‟
- disciplines mens, landschap en fauna en
flora)
De primaire functie van het plan is het bevorderen van
de doeltreffendheid, de efficiëntie en de interne
samenhang van het milieubeleid op alle niveaus en
terreinen.
Milieubeleidsplan provincie VlaamsBrabant 2009-2013
De opmaak van een milieubeleidsplan is een
verplichting voor lokale overheden die de
samenwerkingsovereenkomst milieu met het Vlaams
Gewest hebben ondertekend.
Bespreking relevantie + Verwijzing
Minder absolute milieudruk (discipline lucht,
discipline water, discipline bodem en
grondwater)
Ja
Het milieubeleidsplan omvat het kader van
het milieu- en natuurbeleid van de komende
jaren.
Relevante aandachtspunten zijn
In het provinciaal milieubeleidsplan 2009-2013 legt de
provincie Vlaams-Brabant klemtonen en actiepunten die
moeten worden in acht genomen tijdens de jaren 2009
t.e.m. 2013.
meer biodiversiteit
aandacht voor de Kyoto-doelstellingen.
Andere prioriteiten zijn duurzame
consumptie, duurzaam bouwen en wonen,
duurzaam samenleven en natuur- en
milieueducatie.
Bespreking in verschillende disciplines
Strategische beleidsnota leefmilieu
Vlaams-Brabant
Voor elke nieuwe legislatuur (momenteel de periode
2007-2012) wordt voor elk beleidsdomein een
strategische beleidsnota opgemaakt door de deputatie.
Dit is een verplichting in het kader van het nieuwe
Ja
De strategische nota omvat actiepunten van
het milieu- en natuurbeleid van de komende
jaren. Aandacht gaat naar:
Ondersteuningsbeleid voor gemeenten
Pagina 94 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
BE0112.000850
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
provinciedecreet.
Duurzaam milieubeleid
De strategische beleidsnota leefmilieu bevat:
Duurzaam natuurbeleid
een analyse van het beleidsdomein
de missie en visie
Beleid rond communicatie en natuur- &
milieu educatie
de strategische doelstellingen
Milieubeleid voor ondernemingen
een fasering van de doelstellingen doorheen de
legislatuur.
Gemeentelijk
natuurontwikkelingsplan (GNOP)
Herent (12/11/1996)
Beoogt een doorgedreven natuurbeleid in de gemeente
op zowel korte als lang termijn.
Neen
Het bedrijfsterrein van Cargill Herent ligt niet
in een zone waarvoor in het GNOP
gebiedsgerichte beleidskeuzes zijn
opgenomen.
Bekkenbeheerplan DijleZennebekken (2008 – 2013)
Vlaanderen is ingedeeld in 11 rivierbekkens en voor elk
bekken wordt een comité opgericht, dat is
samengesteld uit een plenaire vergadering, een
stuurgroep en niet gespecificeerde werkgroepen
bevoegd voor waterkwaliteit, waterkwantiteit en
ecologie.
Ja
Het projectgebied maakt deel uit van het
Dijlebekken.
Lozingen van bedrijfsafvalwater en/of van
(niet-) verontreinigd hemelwater zijn niet
toegelaten in het kanaal Leuven-Dijle
(opgelegd door de waterbeheerder).
Bespreking binnen de discipline
oppervlaktewater.
Reductieprogramma gevaarlijke
stoffen 2005
Het Reductieprogramma kadert de diverse elementen
van het beleid gevaarlijke stoffen in het
oppervlaktewater op Vlaams niveau. Het geeft aan
welke (bestaande) principes en instrumenten dienen
uitgebouwd of ingezet te worden en op welke manier dit
hoort te gebeuren. Het Reductieprogramma vormt een
Ja
Het afvalwater komt na behandeling in de
waterzuiveringsinstallatie van Cargill in de
Leigracht terecht.
De lozing van het afvalwater en de impact
wordt besproken en geëvalueerd in de
discipline oppervlaktewater.
Pagina 95 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
BE0112.000850
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Het Kyotoprotocol en de klimaatplannen regelen de
vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.
Ja
Cargill Herent emitteert CO2. Het bedrijf is
toegetreden tot het convenant Benchmarking
(jaarlijks energieverbruik > 0,5 PJ). Cargill
Herent is een BKG-inrichting en valt onder de
bepalingen van het Besluit van de Vlaamse
Regering inzake verhandelbare
emissierechten voor broeikas-gassen voor
vaste installaties en de inzet van flexibele
mechanismen.
Vlaanderen behoort bij de lidstaten die uitstel konden
aanvragen voor inwerkingtreding van de normen
conform de richtlijn 2008/50/EG. Uitstel kan
aangevraagd worden tot uiterlijk 2015, maar dan
moeten er wel extra maatregelen worden genomen
waarmee de normen kunnen gehaald worden. Voor de
industrie zijn de maatregelen voornamelijk gericht op:
Ja
Binnen de bespreking van milieueffecten
door de luchtemissies zal rekening gehouden
worden met de maatregelen die in dit plan
worden vastgelegd.
verplichte invalshoek en handleiding voor alle hierbij
betrokken diensten en administraties van de Vlaamse
overheid. Het programma heeft betrekking op stoffen
bedoeld in lijst II van bijlage 2C van titel I van het
VLAREM
Kyotoprotocol
Nationaal klimaatplan
Vlaams klimaatbeleidsplan 20062012
Vlaams luchtkwaliteitsplan
(30/03/2012)
een milieubeleidsovereenkomst waarin Essencia en haar
leden moet onderzoeken of redelijke emissie reducerende
maatregelen mogelijk zijn, voornamelijk in de probleemzone
van het Antwerpse Havengebied;
de implementatie van de Richtlijn Industriële Emissies
(2010/75/EU) tegen januari 2013;
de uitvoering van het „Actieplan fijn stof en NO2 voor de stad
Pagina 96 van 320
Randvoorwaarde
Toelichting
en de haven van Antwerpen.
BE0112.000850
Relevantie:
ja of neen
Bespreking relevantie + Verwijzing
Pagina 97 van 320
3
Beschrijving van het project
3.1
Afbakening van het projectgebied
BE0112.000850
Het projectgebied omvat de huidige installaties van Cargill Herent. Een grondplan van de
vestiging van Cargill Herent met de bestaande installaties wordt weergegeven in Figuur
3.1.1.
Figuur 3.1.1: Situering bestaande installaties Cargill Herent
3.2
Historiek van het bedrijf
e
Het bedrijf heeft haar oorsprong in de 19 eeuw en was gevestigd in het centrum van
Leuven op naam van „Les Malteries Leon Dreyfus‟. Omwille van beperkingen in verband
met uitbreiding werd in 1967 besloten om te verhuizen naar de huidige locatie in Herent
op de linker oever van het kanaal Leuven-Dijle. In 1984 werd het bedrijf overgenomen
door Cargill. De jaarlijkse productiecapaciteit werd in de loop van de jaren verhoogd van
10.000 ton mout tot de huidige 120.000 ton.
3.3
Verantwoording van het project
De huidige milieuvergunning van Cargill Herent vervalt op 04/01/2016. Het bedrijf wenst
de bestaande exploitatie verder te zetten.
3.4
Constructiefase
Het project omvat de hervergunning van de bestaande activiteiten van Cargill Herent en
gaat bijgevolg niet gepaard met een constructiefase.
3.5
Procesbeschrijving
3.5.1
Procesbeschrijving moutproductie-eenheid
Cargill Herent beschikt momenteel over twee parallelle productielijnen: een oudere lijn,
“Miag”, en een nieuwere lijn, “Nordon”. Het procesverloop is analoog in beide lijnen en
wordt weergegeven in onderstaand schema.
Pagina 98 van 320
3.5.1.1
BE0112.000850
Brouwgerst: ontvangst en opslag
De jaarlijkse behoefte van brouwgerst wordt voor ongeveer 55% bevoorraad via het
water, rechtstreeks vanuit de Franse teeltgebieden. De schepen worden gelost op een
kade vlakbij de mouterij door middel van een grijperkraan. Ongeveer 45% wordt
bevoorraad via wegtransport. De vrachtwagens worden gelost in de losput.
Na bemonstering en analyse van de grondstof, wordt de brouwgerst getransporteerd
door middel van schroeven, bekerelevatoren en kettingtransport in betonnen, verticale
silo‟s.
De totale opslagcapaciteit voor brouwgerst bedraagt 20.000 ton (9.000 ton
opslagcapaciteit kan ook gebruikt worden voor mout). In realiteit wordt slechts 6.000 tot
8.000 ton opgeslagen met pieken van 13.000 ton. Hogere inventarissen hebben een
negatieve impact op de financiële resultaten van het bedrijf en lange opslag brengt een
Pagina 99 van 320
BE0112.000850
hoger risico mee voor het ontwikkelen van schimmels en insecten. De gemiddelde
opslagtijd van de brouwgerst bedraagt 3 tot 4 weken.
Tijdens de opslag van de brouwgerst zijn transfers van de ene silo naar de andere soms
noodzakelijk voor het optimaliseren van de opslagcappaciteit. Voor deze transfers
worden bekerelevatoren en kettingtransport gebruikt.
3.5.1.2
Brouwgerst: reiniging
Vooraleer gestart kan worden met de effectieve productie van mout, moet de grondstof
gereinigd worden. Dit betekent dat verschillende ongewenste delen verwijderd moeten
worden.
Verschillende kettingtransporten en bekerelevatoren extraheren de gerst uit de
opslagsilo‟s en brengen de gerst naar de hoogste verdieping van de elevatortoren van
het silocomplex. Door vrij verticaal transport gaat de brouwgerst over verschillende
reinigingsmachines.
Loshangend kaf en kleine deeltjes, ontstaan bij externe en interne behandeling, worden
verwijderd door een voorreiniger. Met een sterke afzuigventilator worden de lichte
deeltjes d.m.v. een luchtstroom verwijderd van de „zware‟ brouwgerst. De fractie lichte
deeltjes, in de nationale handel „gerstpellen‟ genoemd, wordt gescheiden van de
luchtstroom door middel van cyclonen en stoffilters en gedurende een korte periode
opgeslagen in een hiervoor toegewezen silo. Dit in afwachting voor aflevering in
vrachtwagens naar de veevoederindustrie. Deze fractie wordt gebruikt als een grondstof
in dierenvoeders omwille van de hoge waarde aan ruwe vezel die het bevat. Het bedrijf
investeert momenteel in een installatie om de gerstpellen toe te voegen aan de
moutkiempellets.
Hierna worden de gebroken korrels verwijderd in zogeheten „trieurs‟. Deze machine
bestaat uit roterende cilinders die in de mantel voorzien zijn van inkepingen. De grootte
van deze inkepingen is zodanig dat enkel de gebroken korrels hierin vallen, terwijl de
hele graankorrels erover glijden. De gebroken korrels brouwgerst kunnen niet kiemen en
zijn bijgevolg niet van nut bij het op kieming gebaseerd proces. De voedingswaarde van
gebroken brouwgerst is dezelfde als gewone brouwgerst en is rijk aan eiwit en zetmeel.
Kleine brouwgerst is niet interessant voor de mouterij omwille van zijn relatieve hoge
ruwe-vezelwaarde in vergelijking met eiwit en zetmeel. Deze fractie wordt verwijderd door
middel van roterende zeven met een gleufopening van +/- 2,2 millimeter en worden
samen met de gebroken graankorrels gedurende een korte periode opgeslagen in een
toegewezen silo.
In de handel noemt het mengsel van gebroken brouwgerst en kleine brouwgerst “Kleine
brouwgerst”. Kleine brouwgerst wordt in vrachtwagens van 25 ton geleverd als grondstof
naar de veevoederindustrie.
Uiteindelijk weegt een weger het gewicht van een batch gekuiste gerst. De grootte van de
batch wordt ingesteld op de weger. Van zodra dit gewicht bij het reinigen van de gerst
bereikt wordt, stoppen de machines automatisch.
De gereinigde batchen van 340 ton worden gedurende enkele uren opgeslagen in 4
buffersilo‟s in afwachting van de eigenlijke vermouting.
De capaciteit van gekuiste gerst bedraagt 20 ton/uur, dit betekent dat de
reinigingsinstallatie gedurende 17 uur per dag operationeel is.
Pagina 100 van 320
3.5.1.3
BE0112.000850
Vermouting/moutontkiemen
Het vermoutingsproces is in eerste instantie een biochemisch proces. Het beschikbare
zetmeel in het graan wordt vrijgemaakt. Er worden ook enzymen geproduceerd in het
graan. Het zetmeel wordt door de enzymen omgezet tot vergistbare suikers, die op hun
beurt door de toegevoegde gist worden omgezet in alcohol tijdens het brouwproces.
De batch gekuiste brouwgerst wordt met kettingtransport en bekerelevatoren uit de
buffersilo naar de eerste stap van het productieproces getransporteerd: de weking. Het
totale proces bestaat uit vier stappen:
 Weken gedurende ongeveer 2 dagen,
 Kieming gedurende ongeveer 4 à 5 dagen,
 Eesten gedurende 1 of 2 dagen,
 Ontkiemen en opslag in moutsilo‟s.
Het doel van het weken is de stimulatie van de kiem van de gerstkorrel, om van een
rustfase over te gaan naar een kiemfase. Het weken gebeurt in open of gesloten gecoate
of roestvrije stalen tanks. Het graan wordt gedurende verschillende uren
ondergedompeld in drinkbaar water. Het vochtgehalte stijgt hierdoor van 14% tot
ongeveer 45%. Gedurende de twee dagen van weking worden minstens twee en
maximum drie onderdompelingen of „natte periodes‟ toegepast. Tijdens de intervallen
tussen de onderdompelingen of „droge periodes” genoemd, worden de geproduceerde
warmte en CO2 verwijderd via afzuigventilatoren. Het water dat tijdens de natte periodes
niet door het graan geabsorbeerd wordt, wordt geloosd in een buffertank van de
waterzuiveringsinstallatie. Het water bevat een deel van de oplosbare substanties van het
graan en gesuspendeerde vaste delen, bestaande uit strohalmen, kleine gerst en deeltjes
kaf.
Tijdens de kieming gebeurt de effectieve zetmeelmodificatie en enzymproductie. De
kieming heeft plaats in grote en open betonnen tanks, die op de bodem voorzien zijn van
geperforeerde vloeren, die luchtverversing via ventilatoren mogelijk maken. Het
eindproduct van de kieming noemt men groenmout.
De ideale temperatuur voor kieming (en weking) is ongeveer 18°C. Tijdens de
zomermaanden wordt een ammoniak koelinstallatie gebruikt om inkomende
luchttemperaturen te controleren. Wanneer de buitentemperatuur te laag is, wordt de
lucht in de kiemruimte gerecycleerd, resulterend in opwarming van de batch, vermouting
is namelijk een exotherm proces. De geventileerde lucht wordt bijna permanent
bevochtigd om uitdroging van de batch te voorkomen.
Het doel van het eesten of drogen is het gradueel stoppen van de biochemische activiteit,
bepaalde kleur en smaakaspecten te ontwikkelen en een voldoende droog product te
krijgen (4% vocht) voor lange en hygiënische opslag in de moutsilo‟s. Het eesten van de
gekiemde mout vindt ook plaats op geperforeerde vloeren. Grote hoeveelheden
verwarmde lucht worden door de productlaag gestuurd.
Tijdens de eestcyclus wordt gegranuleerde zwavel verbrand en de SO2-dampen worden
vermengd met de eestlucht om de vorming van nitrosamines in de mout te verhinderen.
Vooraleer het eindproduct op te slaan in de moutsilo‟s, wordt de mout eerst ontkiemd. In
een reinigingsmachine worden de lichte deeltjes, zoals veldscheuten en worteltjes
gevormd tijdens het kiemingsproces, verwijderd door een sterke luchtstroming. Het coproduct wordt gepelletiseerd en verkocht als grondstof voor de veevoederindustrie onder
de handelsnaam „moutkiempellets‟. Voor de beschrijving van de productie, opslag en
levering van moutkiempellets als co-product wordt verwezen naar paragraaf 3.5.1.6.
Pagina 101 van 320
BE0112.000850
De transfers tussen de verschillende productiestappen worden gerealiseerd door middel
van bekerelevatoren en kettingtransport.
Zoals reeds hoger gemeld dient opgemerkt dat de bestaande kuipenzaal van de „Miag‟
productie-eenheid zal worden vervangen door een nieuwe. Hierbij zullen de nodige
installaties ook worden vernieuwd.
3.5.1.4
Moutopslag
De ontkiemde mout wordt opgeslagen in de moutsilo‟s. Deze zijn gelijkwaardig aan de
gerstsilo‟s; betonnen, verticale cilindervormige silo‟s, groot genoeg om één complete
productiebatch te bevatten. In het laboratorium worden allerhande soorten analyses
uitgevoerd, met als doel na te gaan of de kwaliteit overeenkomt met de specificaties van
de klant. Omwille van de lage vochtigheidsgraad (4%) en geen externe waterinfiltratie,
zijn zelfverwarming en ontbranding niet mogelijk.
Tijdens de opslag is een transfer van één silo naar een andere soms noodzakelijk om de
beschikbare opslagruimte te optimaliseren. Voor mouttransfer worden bekerelevatoren
en kettingtransport gebruikt. De transfercapaciteit is 30-50 ton/u.
3.5.1.5
Moutverscheping
Moutleveringen aan brouwerijen zijn meestal het resultaat van de vermenging van
verschillende productiebatches overeenstemmend met een vooraf bepaald recept dat
tegemoet komt aan de specifieke kwaliteitseisen van een welbepaalde klant. Door een
juiste instelling van de uitwendige schuiven aan de uitlaat van de silo‟s, wordt het juiste
mengsel verkregen.
Door middel van bekerelevatoren en kettingtransport wordt de moutmengeling
getransporteerd naar de toren van het silocomplex. Met vrij verticaal transport passeert
de mout over de verschillende reinigingstappen. Door middel van een sterke
luchtstroming worden de lichte moutdeeltjes verwijderd. Een roterende zeef zeeft de
kleine korrels uit. De mout wordt in een weger gewogen. Eens het vooropgestelde
gewicht bereikt wordt, wordt het moutreinigingscircuit automatisch afgeschakeld. De
capaciteit van de moutverscheping bedraagt ongeveer 50 ton/u.
Het mout wordt in een wachtsilo gestockeerd bij aflevering per vrachtwagen. Bij
containers in bulk of in zakgoed evenals per schip wordt er rechtstreeks geladen vanuit
de opslagsilo‟s Gevulde bulk- en zakgoedcontainers worden ter hoogte van de
containerterminal op boten geplaatst en via de waterwegen afgevoerd naar de Haven van
Antwerpen. Op de terugweg worden steeds lege containers aangevoerd.
De huidige toestand m.b.t. de afvoer per vrachtwagen van het eindproduct wordt ook
weergegeven in Tabel 3.6.3
3.5.1.6
Productie, opslag en levering van moutkiempellets
Zoals hierboven reeds werd aangegeven, wordt het bijproduct, de „moutkiemen‟,
gepelletiseerd in de pers. Het product bestaat uit vier ingrediënten; scheuten, wortels,
lichte en kleine moutdeeltjes. De voorziening van de ingrediënten gebeurt in twee
gescheiden deelstromingen door middel van pneumatisch transport naar een buffertank
die zich boven de pelletisatie bevindt.
De mengeling komt binnen via een doseerschroef, een mixschroef via de welke water
gemengd wordt met het bijproduct, naar een pers, een productkoeler, een
Pagina 102 van 320
BE0112.000850
transportsysteem bestaande uit bekerelevatoren en schroeven. De pellets worden
uiteindelijk opgeslagen in een stalen opslagsilo. De maximum opslagcapaciteit bedraagt
100 ton. De capaciteit van de pers is ongeveer 3 ton/u.
De pellets worden vervoerd via vrachtwagens. Het laden van de vrachtwagens gebeurt
door middel van een schroef en bekerelevator en een flexibele slurf met geïntegreerde
stofafzuiger. Moutkiempellets worden sterk geapprecieerd door de veevoederindustrie
omwille van de hoge hoeveelheid ruw eiwit (ongeveer 24% op droge basis).
3.5.2
Ondersteunende processen
3.5.2.1
Onderhoud
De afdeling onderhoud zorgt voor regelmatig elektrisch en mechanisch onderhoud. In
deze afdeling zijn in totaal 6 personen tewerkgesteld. Zij zijn ook stand-by in het weekend
en tijdens de nacht. Subcontractors zorgen voor gespecialiseerde onderhoudstussenkomsten zoals gasmotoren, infrarood onderzoek van de elektrische installaties, vibratie
monitoring etc.
3.5.2.2
Staalname en kwaliteitscontrole
Het Business Unit Centraal Laboratorium is verantwoordelijk voor de kwaliteitscontrole
van grondstoffen, processtalen, eindproducten en bijproducten van de 6 Europese
mouterijen van Cargill. In totaal zijn er 7 personen tewerkgesteld in dagdienst, maar niet
tijdens het weekend of verlofdagen. Alle activiteiten zijn beschreven volgens de ISOinstructies en volgens het EBC analyse protocol (European Brewing Convention).
3.5.2.3
Nutsvoorzieningen
3.5.2.3.1
Watervoorziening
Water voor de weking wordt onttrokken uit twee watervoerende lagen (het Brusseliaan en
het Landeniaan. De totale vergunde capaciteit bedraagt 1.800 m³/dag en 520.000 m³/jaar
en bestaat uit:
 2 putten in het Landeniaan op een diepte van 110 m onder het maaiveld met een
maximaal vergund debiet van 900 m³/dag en 320.000 m³/jaar;
 6 putten in het Brusseliaan op een diepte van 42 m (put 1) en 52 m (putten 6 tot 10)
met een maximaal vergund debiet van 1.200 m³/dag en 300.000 m³/jaar.
3
Het jaarlijkse volume gewonnen grondwater zal de totale capaciteit van 520.000 m niet
overschrijden. De vergunde debieten voor beide watervoerende lagen (resp. 320.000
m³/jaar en 300.000 m³/jaar) zijn echter dermate dat er een flexibiliteit tussen beide lagen
wordt voorzien voor een debiet van 50.000 m³/jaar (bv. in extremis 320.000 m³/jaar uit het
Landeniaan en 200.000 m³/jaar uit het Brusseliaan of 220.000 m³/jaar uit het Landeniaan
en 300.000 m³/jaar uit Brusseliaan).
Aangezien het Brusseliaan doorgaans Fe-concentraties bevat die de drinkwaternorm
overschrijden, bestaat de mogelijkheid dat er een installatie moet voorzien worden om
het grondwater te ontdoen van Fe. Momenteel wordt echter nog aan de norm voor Fe
voldaan. De ontijzering van het grondwater zal indien nodig gebeuren door middel van
2+
3+
zandfiltratie. Door beluchting van het grondwater wordt het ijzer geoxideerd (Fe → Fe )
en worden vlokken gevormd die vervolgens in een zandfilter worden afgevangen. Na
verloop van tijd is de filter verzadigd met deeltjes en dient deze te worden gereinigd om
verstopping te voorkomen. Het reinigen van een zandfilter vindt plaats door lucht en/of
Pagina 103 van 320
BE0112.000850
water in opwaartse richting door de zandfilter te sturen. Bij Cargill zullen de zandfilters
met water gereinigd worden. Het tegenspoelwater zal afgeleid worden naar de
waterzuiveringsinstallatie.
Leidingwater wordt gebruikt voor de sanitaire voorzieningen, labo, R&D en de pers voor
moutkiempellets.
3.5.2.3.2
Electriciteit
De elektriciteit van het bedrijf wordt voor een groot deel geproduceerd door de eigen
Cargill warmtekrachtkoppelingsinstallatie (WKK). Cargill beschikt over 2 WKK‟s met een
respectievelijk vermogen van 975 kW („WKK2‟) en 1656 kW („WKK3‟). De warmte die
vrijkomt tijdens dit proces wordt gerecupereerd voor het drogen van groenmout (het
eindproduct van de kieming) in de Nordon eesten.
De benodigde resterende warmte wordt geleverd door verwarmingstoestellen
(luchtverwarmers), nl. de branders ANOX T1 (4MWth), T2 (9,6 MWth), T3a (4 MWth) en
T3b (4MWth).. De verwarming gebeurt indirect.
Zowel de twee gasmotoren van de WKK-eenheid als de verwarmingstoestellen werken
op aardgas.
3.5.2.4
Stofafzuiging
Alle graantransportsystemen voor brouwgerst, mout en bijproducten zijn voorzien van
stofafzuiging. Het doel is de transportsystemen in lichte onderdruk te houden. Hierdoor
wordt de migratie van stof naar de omgeving vermeden en blijven de siloafdelingen
proper. Alle transportsystemen in het silogebouw zijn verbonden met een centraal
stofafzuigsysteem. Machines buiten de silotoren, zoals in de boven- en benedengalerijen,
zijn voorzien van plaatselijke, kleine stofafzuigsystemen. De hoofdstoffilters zijn voorzien
van droge leidingen voor brandbestrijding en explosieluiken naar buiten.
3.5.2.5
Hygiëne – reiniging en desinfectie
Het reinigen van de productieruimtes is niet alleen belangrijk voor vuur- en (secundair)
explosiepreventie, maar is ook gerelateerd aan voedselveiligheid. Kuisfaciliteiten zijn dan
ook van groot belang. In de „natte‟ ruimtes zoals weking en kieming, wordt het reinigen
uitgevoerd via hoge waterdruk en desinfectie met een desinfecteermiddel. In alle „droge‟
ruimtes, gebeurt het reinigen door middel van een centrale stofafzuiging.
De werknemers van Cargill voeren over het algemeen de kuisinterventies uit,
overeenkomstig het voorgeschreven housekeeping programma.
3.5.2.6
Behandeling afvalwater
Ongeveer 95% van het influent van de waterzuiveringsinstallatie (WZI) is afkomstig van
de weking van het vermoutingsproces. Het gemiddelde dagdebiet bedraagt ongeveer
3
1000 m . De waterzuiveringsinstallatie is aeroob en bestaat uit een buffertank, een
trommelzeef, een biologische toren, een actief slib reactor, een nabezinker, een indikker,
een beluchtingstank en een debietmeter met ingebouwd staalname apparaat.
Het slib in de nabezinker wordt verder behandeld in respectievelijk de indikker en de
actieve slibreactor. Het persen van het slib gebeurt door middel van een centrifuge.
Polymeer wordt gebruikt als flocculatiemiddel om de vaste bestanddelen in het slib te
laten uitvlokken en te kunnen centrifugeren. In de actief slib reactor wordt ijzerchloride
Pagina 104 van 320
BE0112.000850
toegevoegd om fosfor te verwijderen met als doel te voldoen aan de vooropgestelde
waterkwaliteitseisen.
3.5.2.7
Koeling
Om extreme temperaturen te voorkomen tijdens de weking en de kieming, die zouden
resulteren in een slechte moutkwaliteit, gebruikt de mouterij tijdens de warmere maanden
een koelinstallatie. Het systeem bestaat uit twee circuits, één voor koud water en een
ander voor ammoniak. De transfer van warmte gebeurt via verschillende types
warmtewisselaars. „Lucht-water‟ in de kiemafdelingen en weektanks, „ammoniak-water‟ in
een plaatwarmtewisselaar nabij de schroef-compressor, „ammoniak – lucht/water‟ in een
evaporatieve condensor, geplaatst bovenaan de koeler.
Tijdens de wintermaanden wordt het water gedraineerd, om vorstschade te voorkomen.
Een gespecialiseerde subcontractor is verantwoordelijk voor het onderhoud, inspecties
op regelmatige basis en een jaarlijkse opstart van het koelsysteem.
De koelinstallatie bevat een beperkte hoeveelheid ammoniak (ongeveer 800 kg).
3.5.2.8
Opslag van chemicaliën
Chemicaliën worden opgeslagen in een specifiek en speciaal ontworpen gebouw. Het
gebruik van chemicaliën in een mouterij is gelimiteerd. De meest gebruikte producten zijn
gegranuleerde zwavel voor het eesten, gibberellinezuur tijdens de kieming, kuismiddelen
en chemicaliën voor onderhoudsdoeleinden zoals verf en oplosmiddelen. Chemische
opslag wordt niet beschouwd als een explosieve ruimte en is niet omgeven door of
gelokaliseerd in of dichtbij explosieve ruimtes.
3.5.2.9
Gasontspanstation
Hoofdzakelijk wordt aardgas gebruikt als brandstof in de mouterij. Het aardgas wordt
aangeleverd via een hoofdleiding op 40 bar. Aangezien de gasdistributie in de mouterij
gebeurt op 4 bar, is een drukreductie noodzakelijk. Een speciaal voorzien gebouw aan de
rand van het domein heeft een drukreductieklep, een water-gas warmtewisselaar en een
reguliere gasbrander. In het gebouw zijn er ook gastellers geïnstalleerd, zijn er
handafsluiters, noodafsluiters en adequate verlichting. Buiten aan het gasstation kan de
volledige aardgastoevoer door middel van een speciale sleutel worden afgesloten. Er zijn
geen werknemers permanent aanwezig in het gebouw.
3.6
Beschrijving van overige projectkenmerken
3.6.1
Productiecapaciteit en geproduceerde mout hoeveelheden
De vestiging van Cargill Herent is vandaag vergund voor de productie van 120.000 ton
mout/jaar.
De effectieve productie bedroeg in 2012 102.000 ton.
3.6.2
Verbruik grondstoffen, hulpstoffen en nutsvoorzieningen
Het verbruik van grondstoffen en hulpstoffen in de referentiesituatie (referentiejaar 2012:
productie 102.000 ton) en de geplande situatie (hervergunning: capaciteit 120.000 ton/j
wordt weergegeven in Tabel 3.6.1.
Pagina 105 van 320
BE0112.000850
Tabel 3.6.1: Verbruik van grondstoffen, hulpstoffen en nutsvoorzieningen
Product
Verbruik
Referentiesituatie
Geplande situatie
(2012)
Grondstoffen
Brouwgerst
121.466 ton/j
150.000 ton/j
12.000 kg/jaar
14.000 kg/jaar
18 kg/jaar
20 kg/jaar
Grondwater
470.863 m³/j
520.000 m³/j
Stadswater
11.091 m³/j
8.000 m³/j
16.296.725 kWh
19.000.000 kWh
8 l/min.
8 l/min
89.815 MWh
101.000 MWh
Hulpstoffen
S in granulaatvorm
gibberellinezuur
Nutsvoorzieningen
Elektriciteit (geproduceerd +
aangekocht)
perslucht
Gas
3.6.3
Productopslag
De belangrijkste producten die bij Cargill Herent worden opgeslagen, worden
weergegeven in Tabel 3.6.2. De hoeveelheden voor zowel de referentiesituatie (2012) als
de geplande situatie (hervergunning) worden weergegeven.
Tabel 3.6.2: Hoeveelheden opgeslagen producten (referentiesituatie en geplande situatie)
Product
Opslagcapaciteit
Referentiesituatie
Geplande situatie
(2012)
Brouwgerst
20.000 ton
20.000 ton
1
Mout
Grondwater
1
2
2
(9.000 ton gerst/mout )
(9.000 ton gerst/mout )
21.000 ton
21.000 ton
(9.000 ton gerst/mout)
(9.000 ton gerst/mout)
1 x 200 m³
1 x 200 m³
1 x 300 m³
1 x 300 m³
9.000 ton opslagcapaciteit kan zowel gebruikt worden voor brouwgerst als voor mout
9.000 ton opslagcapaciteit kan zowel gebruikt worden voor brouwgerst als voor mout
Pagina 106 van 320
Product
BE0112.000850
Opslagcapaciteit
Referentiesituatie
Geplande situatie
(2012)
3.6.4
1x 400 m³
1x 400 m³
Pellets
100 ton
100 ton
Zwavel
10 ton
10 ton
Transport
Het transport van de grondstof, brouwgerst, naar Cargill Herent gebeurt via het water en
over de weg. Er wordt ongeveer 70.000 ton per schip aangevoerd de overige 55.000 ton
komt aan in vrachtwagen. In totaal gaat het om ca. 2.000 wegtransporten per jaar.
De afvoer van mout naar de Belgische en Franse brouwers gebeurt in vrachtwagens met
een nettogewicht van 25-28 ton. In de referentiesituatie gaat het om ongeveer 2.000
vrachten per jaar (50% van de jaarproductie)
De afvoer naar klanten buiten de EU gebeurt in containers van 20” en 40” (50% van de
jaarproductie). Met een gemiddeld gewicht van 18 ton per container zijn dit in totaal 2.700
containers per jaar die tot juni 2003 per vrachtwagen naar de havens van Antwerpen
werden vervoerd. Sinds juni 2003 wordt het grootste deel van de containers niet meer
over de weg maar over water naar Antwerpen vervoerd.
Occasioneel wordt mout afgevoerd in bulkschepen (Kempeneers) naar de haven van
Antwerpen. De bulkschepen worden aan de bestaande laad- en loskade geladen.
De nevenproducten die vrijkomen tijdens de fabricatie vinden hun weg naar de
veevoedersector in België en Noord Frankrijk. Afvoer gebeurt volledig met vrachtwagens
en vertegenwoordigt ongeveer 7.500 ton of ongeveer 340 ritten per jaar.
Het slib afkomstig van de waterzuivering van het bedrijf wordt afgezet in de landbouw.
Het jaarlijkse volume bedraagt 1.700 ton ofwel 85 vrachtwagens.
In Tabel 3.6.3 worden het aantal vrachtwagentransporten voor aanvoer van grondstoffen
en afvoer van producten weergegeven in de huidige en de geplande situatie.
Pagina 107 van 320
BE0112.000850
Tabel 3.6.3: Aantal vrachtwagentransporten in de huidige en geplande situatie
Aantal vrachtwagentransporten
Referentiesituatie (2012)
Geplande situatie
1.707
2.058
mout Belgische en Franse brouwers
1.436
2.300
nevenproducten veevoedersector
386
454
waterzuiveringsslib
85
68*
Totaal
3.614
4.880
Aanvoer
Brouwgerst
Afvoer
* Aantal transporten voor waterzuiveringsslib neemt af in de geplande situatie door gewijzigd gehalte aan droge
stof, optimale werking van de waterzuivering
Het aantal vrachtwagentransporten is niet enkel afhankelijk van de productie, maar ook
van externe factoren:
 kwaliteit van de gerst is bepalend voor de herkomst; waarbij de herkomst de
transportwijze beïnvloedt;
 de afzetmarkt is eveneens bepalend voor de transportmethodiek: verre bestemmingen
via container, lokale afzet via vrachtwagens
Het aantal vrachtwagentransporten wordt beperkt tot 4880 per jaar, dit wordt gerealiseerd
door optimale inzet van watertransport.
3.6.5
Afvalstoffen
Tijdens het productieproces ontstaan afvalstoffen. In Tabel 3.6.4 worden de verschillende
afvalstoffen, de afgevoerde hoeveelheid in het referentiejaar 2012, de af te voeren
hoeveelheid in de geplande situatie en de eindbestemming aangegeven.
Tabel 3.6.4: Afvalstoffen voor de huidige en geplande situatie
Afvalstof
Af te voeren hoeveelheid
Verwerkingswijze
Referentiesituatie (2012)
Geplande
situatie
groenafval
194,18 ton
195 ton
extern composteren
bruingoed
0,068 ton
0,1 ton
andere
voorbehandeling
koelvloeistof
2.000 liter
2.000 liter
andere
Pagina 108 van 320
Afvalstof
Af te voeren hoeveelheid
Referentiesituatie (2012)
BE0112.000850
Verwerkingswijze
Geplande
situatie
voorbehandeling
recyclage
labo-chemicaliën
4,998 ton
5 ton
andere
voorbehandeling
laboglas gemengd
0,573 ton
0,6 ton
andere
voorbehandeling
lege pe en me
verp. ex olie/verf
0,132 ton
0,15 ton
andere
voorbehandeling,
recyclage
restafval
44,868 ton
45 ton
sorteren
tonercassettes
0,028 ton
0,03 ton
andere
voorbehandeling
waterzuiveringsslib
1.168 ton
1.374 ton
landbouw
ijzerschroot
15,450 ton
15 ton
sorteren
motoren
2,320 ton
2,500 ton
sorteren
INOx
0,050 ton
0,050 ton
sorteren
alluminium
0,320 ton
0,300 ton
sorteren
koperen kabels
0,180 ton
0,200 ton
sorteren
afvalolie
2.300 liter
2.300 liter
recyclage
bont papier
1,650 ton
1,650 ton
recyclage
ontvettervoeistof
werkplaats
0,77 ton
1 ton
andere
voorbehandeling
bevuilde lege
plastiek
verpakkingen labo
0,436 ton
0,400 ton
andere
voorbehandeling
recyclage
met olie bevuilde
poetsdoeken
0,59 ton
0,60 ton
andere
voorbehandeling
recyclage
spuitbussen
0,004 ton
0,005 ton
andere
voorbehandeling,
recyclage
tl-lampen
0,036 ton
0,04 ton
andere
voorbehandeling,
recyclage
Pagina 109 van 320
4
Alternatieven
4.1
Nulalternatief
BE0112.000850
Het nulalternatief omschrijft de ontwikkeling die volgt wanneer noch het project noch enig
alternatief ervoor wordt uitgevoerd. Het nulalternatief kan gebruikt worden als
referentiekader om de milieueffecten te beoordelen. Het nulalternatief is bijgevolg de
toestand en de evolutie van het studiegebied, indien het project geen doorgang vindt. Dit
wil zeggen dat er onder de huidige voorwaarden verder zal geëxploiteerd worden tot het
einde van de vergunning (04/01/2016).
4.2
Locatiealternatieven
Uit het MER blijkt dat de mogelijke effecten die ontstaan als gevolg van de huidige en de
geplande activiteiten van Cargill Herent, voldoende kunnen gemilderd worden zodat het
niet noodzakelijk geacht wordt om locatiealternatieven te beschouwen. Tevens betreft het
project een hervergunning van een bestaande productiesite. De locatiekeuze werd
indertijd bepaald op basis van de beschikbare infrastructuur, het juiste bestemmingstype
volgens het gewestplan, de onmiddellijke omgeving van het kanaal,… zodat een
voorkeur bestaat om op de huidige locatie verder te exploiteren.
4.3
Uitvoeringsalternatieven
4.3.1
Toetsing aan de Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de drankenindustrie
Het „Reference Document on Best Available Techniques for Food, Drink and Milk
Industries‟ (augustus 2006) is niet specifiek van toepassing voor mouterijen. Sinds eind
augustus 2008 is er evenwel een Vlaamse BBT-studie voor de drankenindustrie
beschikbaar. In deze studie wordt vermeld dat het watergebruik in Vlaamse mouterijen
varieert tussen 1,8 en 5,5 m³/ton verwerkte gerst en dat dit watergebruik afhankelijk is
van verschillende factoren, waaronder:
 de kwaliteit van de grondstof: in het geval van een slechte oogst zal meer water
vereist zijn om mout te produceren uitgaande van gerst van mindere kwaliteit;
 de toegepaste productieprocessen: indien het weken door onderdompeling gebeurt
zal meer water vereist zijn dan wanneer een combinatie van onderdompeling en
besproeiing toegepast wordt;
 de geproduceerde moutsoorten: indien speciale mouten geproduceerd worden, zijn de
productiebatchen veelal kleiner, waardoor meer water voor o.a. reiniging vereist is;
 de door de klant geëiste productspecificaties: sommige klanten laten hergebruik van
water niet toe in hun productspecificaties;
 de mate van waterbesparing: verregaande waterbesparing is mogelijk door het
toepassen van o.a.:
 droge reiniging van de procesinstallaties;
 niveaudetectie van het water in de weekinstallatie;
 gebruik van het laatste weekwater als transportmiddel om de geweekte gerst over te
brengen naar de kieminstallatie in het geval natweken wordt toegepast;
 droog transport van het geweekte graan vanuit de weektank of weekkuip naar de
kieminstallatie;
Pagina 110 van 320
BE0112.000850
 optimalisatie van de luchtbevochtigingsinstallatie;
 optimalisatie van de reinigingsprocessen (bv. automatische reiniging van de
geperforeerde vloeren);
 hergebruik van het verregaand gezuiverd afvalwater als reinigingswater.
De gemiddelde waarde voor het specifiek waterverbruik van Cargill voor het
referentiejaar 2012 bedroeg 4,7 m³/ton verwerkte gerst (zie verder discipline
oppervlaktewater).
De volgende 6 technieken zijn voor alle drankenbedrijven als BBT ter beperking van het
watergebruik weerhouden. Er wordt telkens aangegeven of Cargill deze maatregelen
toepast:
 Vaste materialen droog transporteren (W1): bij de bouw van de tweede productielijn
werd droog transport voorzien zodat een lager specifiek waterverbruik gerealiseerd
kon worden. Het water dat gebruikt wordt voor het transport in de Miag, wordt in
gesloten kring gebruikt, waardoor de benodigde hoeveelheid water aanzienlijk
gereduceerd kon worden
 Grof vuil van uitrustingen, installaties en vloeren zoveel mogelijk droog verwijderen
(W2): wordt toegepast
 Waterbronnen selecteren in functie van de vereiste kwaliteit (W3): Voor de productie
van mout is water van zeer goede kwaliteit nodig. Gezien het contact van het water
met het product is, overeenkomstig het KB van 14/01/2002 , het gebruik van water
van drinkwaterkwaliteit vereist. Om die reden wordt gebruik gemaakt van grondwater.
In de discipline mens wordt aangegeven dat het gebruikte water wel degelijk voldoet
aan drinkwaterkwaliteit. .
 Watertoevoer optimaliseren (W4): De weekkuipen van beide installaties zijn voorzien
van ultrasone niveaumeters en een hoog niveau alarm (vlotter). Dit laat toe de
gebruikte hoeveelheid water te regelen in functie van de vulhoogte van de kuipen, dit
in tegenstelling tot de vroegere vaste niveaumeting, waarbij onafhankelijk van de
hoeveelheid gerst steeds dezelfde hoeveelheid water gebruikt werd.
 Vloeren vooraf laten inweken en installaties (deels) demonteren om uitgehard en
ingebakken vuil los te maken alvorens nat te reinigen (W5): wordt toegepast
 CIP-reinigingssysteem zoveel als mogelijk toepassen en optimaliseren (W6): dit
systeem wordt niet toegepast bij Cargill. Deze techniek wordt in de Europese BREF
Food, Drink and Milk Industries als niet relevant beschouwd voor de subsector
mouterijen.
De volgende 5 technieken zijn als BBT inzake afvalwater weerhouden voor alle
drankenbedrijven:
 Gebruik van EDTA minimaliseren (AW1): Niet van toepassing: Cargill gebruikt geen
EDTA
 Afdichting bij vloerdrainage voorzien en gebruiken, en regelmatig onderzoeken en
reinigen (AW3): wordt toegepast
 Het toepassen van een geschikte zuivering van het afvalwater bestaande uit primaire
en/of secundaire en/of tertiaire zuiveringstechnieken (AW6): Het afvalwater van Cargill
wordt gezuiverd en voldoet aan de normen die voor de sector van toepassing zijn.
Pagina 111 van 320
BE0112.000850
 Spuien van de stoomketel beperken (AW8): wordt toegepast
 Terugvoer van het condensaat naar de stoomketel maximaliseren (AW9): wordt
toegepast
Daarnaast zijn er nog 2 technieken als bijkomende BBT inzake afvalwater weerhouden
voor alle drankenbedrijven mits de aangegeven randvoorwaarden:
 Gebruik van gehalogeneerde oxiderende biociden voorkomen (AW2), voor zover de
alternatieven voldoende doeltreffend zijn: Momenteel wordt onderzoek gedaan naar
de vervanging van natriumhypochloriet voor de reiniging van machines en het
behandelen van grondwater. In het verleden werden hiervoor reeds testen uitgevoerd
in het bedrijf maar de resultaten waren onvoldoende doeltreffend.
 Zelfneutralisatie toepassen (AW5) in drankenbedrijven waar afvalwaterstromen met
een geschikte variatie in pH vrijkomen: Niet van toepassing: het afvalwater van Cargill
heeft een constante pH van ongeveer 7.
Tenslotte wordt vermeld dat de BBT-aanbeveling ter voorkoming van nitrosaminevorming
wordt toegepast, nl. tijdens de eestcyclus wordt gegranuleerde zwavel verbrand en de
SO2-dampen worden vermengd met de eestlucht (indirecte verwarming) zodat de
vorming van nitrosamines in de mout wordt verhinderd.
4.3.2
Toetsing van de WKK aan de BBT stookinstallaties
Voor stationaire gasmotoren met een vermogen < 5 MWth zijn er 3 BBT (Beste
Beschikbare Technieken voor nieuwe, kleine en middelgrote stookinstallaties, stationaire
motoren en gasturbines gestookt met fossiele brandstoffen. VITO, September 2011):
 Lean burn (met oxidatiekatalysator). NOx vorming tegengaan door verlaging van de
verbrandingstemperatuur door verlaging van de verhouding lucht/brandstof (armmengsel principe). Om CO-emissies te vermijden bij lean burn worden gasmotoren
vaak ook nog voorzien van een oxidatiekatalysator
 Advanced lean burn (enkel BBT bij gasmotoren met minder dan 2000 draaiuren per
jaar)
 SCR (selectieve katalytische reductie - enkel BBT bij gasmotoren met meer dan 2000
draaiuren per jaar)
De lead burn-techniek wordt toegepast bij de WKK van Cargill Herent.
Pagina 113 van 320
5
Referentiesituatie, geplande situatie en
ontwikkelingsscenario’s
5.1
Referentiesituatie
BE0112.000850
De referentiesituatie wordt gedefinieerd als „de toestand van het studiegebied waarnaar
gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling‟. In deze studie wordt de huidige
situatie van het studiegebied en van de leefgemeenschap, met name de huidige situatie
van lucht-, water- en bodemkwaliteit en de huidige geluidstoestand als referentiesituatie
weerhouden. Als referentiejaar wordt 2012 weerhouden.
Met betrekking tot de emissies betekent dit de emissies van de bestaande exploitatie,
eveneens in het referentiejaar 2012. In 2012 werd 102.000 ton mout geproduceerd.
5.2
Geplande situatie
De geplande situatie is de toestand van het studiegebied na hervergunning van de
activiteiten, zonder rekening te houden met eventuele milderende maatregelen. In dit
MER komt dit overeen met een hervergunning van de bestaande productie, met een
capaciteit van 120.000 ton/jaar.
5.3
Gewenste situatie
De gewenste situatie is deze waarbij rekening wordt gehouden met
kwaliteitsdoelstellingen, waarin ook de beleidsdoelstellingen zijn vervat (bvb. de
kwaliteitsdoelstellingen voor oppervlaktewater, etc.). In het MER wordt de huidige
toestand getoetst aan de relevante kwaliteitsdoelstellingen.
5.4
Ontwikkelingsscenario’s
Er zijn in deze fase van de m.e.r.-procedure geen ontwikkelingsscenario‟s bekend die
relevant zijn in het kader van het project dat in dit MER beoordeeld wordt.
Pagina 115 van 320
6
BE0112.000850
Ingreep-effectrelaties
Bij de bepaling van de te verwachten effecten worden de mogelijke ingrepen in
beschouwing genomen die aanleiding kunnen geven tot effecten. Voor het beschouwde
project kunnen de ingrepen of oorzaken globaal gezien als volgt onderverdeeld worden:
de exploitatiefase die bestaat uit:
 de productie;
 de op- en overslag van grond- en hulpstoffen en eindproducten;
 het transport.
De hervergunning gaat niet gepaard met een constructiefase
Hierna wordt per discipline een overzicht gegeven van de voornaamste te verwachten
milieueffecten.
6.1
Lucht
Ten gevolge van de productie en door op- en overslag ontstaan emissies. De
belangrijkste geëmitteerde parameters zijn stof, SO2, CO en NOx. Het belangrijkste te
verwachten milieueffect voor het compartiment lucht is beïnvloeding van de luchtkwaliteit
ten gevolge van de emissie van deze stoffen (laad- en losactiviteiten, stookinstallaties,
SO2-houdende lucht eest).
6.2
Oppervlaktewater
Het afvalwater van Cargill Herent wordt na zuivering in een waterzuiveringsinstallatie via
een riool in de Leigracht geloosd, een niet geklasseerde waterloop die evenwijdig met het
kanaal Leuven-Dijle loopt. Het belangrijkste te verwachten milieueffect is hier dan ook de
verontreiniging van de Leigracht en de afwaarts gelegen waterlopen (Lipsebeek, Leibeek,
Weesbeek).
6.3
Bodem en grondwater
De belangrijkste mogelijk te verwachten effecten zijn:
 bodemverontreiniging t.g.v.:
 mogelijke incidenten/lekken bij exploitatie;
 mogelijke incidenten/lekken bij opslag en overslag van smeermiddelen, chemicaliën,
etc.;
 grondwaterverontreiniging: zelfde oorzaken als voor bodemverontreiniging;
 beïnvloeding van de grondwaterhuishouding als gevolg van het oppompen van
grondwater.
6.4
Geluid en trillingen
Productie, overslag en transport zijn de belangrijkste bronnen voor mogelijke
geluidseffecten. De geluidsemissie ten gevolge van de exploitatie zal het dominante
effect zijn voor deze discipline.
Pagina 116 van 320
6.5
BE0112.000850
Fauna en flora
De effecten ten opzichte van fauna en flora zijn het gevolg van de abiotische effecten. De
belangrijkste mogelijk te verwachten effecten zijn:
 ecotoop- en biotoopverlies;
 verdroging;

(fyto)toxiciteit voor fauna en flora via atmosferische emissies;
 ecotoxiciteit voor aquatische organismen ten gevolge van de lozingen;
 verschraling door voedselaanrijking ontvangende waterlopen.
Er kan ook mogelijk verstoring optreden ten gevolge van geluidsoverlast en lichthinder.
6.6
Mens
Voor de mens zijn de te verwachten effecten in de eerste plaats het gevolg van
abiotische effecten. De belangrijkste effecten die de nodige aandacht verdienen,
betreffen:
 gezondheidseffecten: toxicologische effecten ten gevolge van gasvormige emissies;
 hinder ten gevolge van transport, geluid, licht, …;
 visuele aspecten,
 wijzigingen veiligheidssituatie.
6.7
Overige disciplines
6.7.1
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
Aangezien het project de hervergunning van bestaande installaties omvat, wordt de
discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie beknopt behandeld.
Er zal hierbij vooral aandacht besteed worden aan de impact van de bestaande
installaties op het landschappelijk erfgoed (archeologisch erfgoed, overblijfselen kasteel
d‟Hoogvorst) en aan de impact van Cargill Herent op de perceptieve en belevingswaarde.
6.8
Ingreep-effectmatrix
In Tabel 6.8.1 wordt tenslotte een overzicht gegeven van de ingrepen en de te
verwachten effecten onder de vorm van een matrix.
Pagina 117 van 320
BE0112.000850
Tabel 6.8.1: Ingreep effectrelatie voor abiotische en biotische effecten
Oorzaak/effect
Exploitatie
Opslag
Transport
Abiotische effecten
1. Bodem- en grondwater
-
bodemstructuur en -profiel
-
-
-
-
bodem en grondwaterverontreiniging
X
X
X
-
grondwaterhuishouding
X
-
-
2. Oppervlaktewater
-
hydrografie
-
-
-
-
verontreiniging
X
-
-
-
emissie van stof, SO2, CO en NOx
X
-
X
X
-
X
3. Lucht
4. Geluid
Biotische effecten
5. Fauna & Flora
-
ecotoop- en biotoopverlies
-
-
-
-
bodemverstoring
-
-
-
-
(fyto)toxiciteit via atmosferische emissies
X
-
-
-
ecotoxiciteit (aquatische organismen)
X
-
-
-
rustverstoring
X
-
-
-
hinder (transport, geluid, …)
X
X
X
-
gezondheidseffecten
X
-
X
-
visuele aspecten
wijziging veiligheidssituatie
X
X
X
X
-
6. Mens
X : er is mogelijk een effect
- : er is geen effect te verwachten
6.9
Interdisciplinaire gegevensoverdracht
Uiteraard bestaan tussen de disciplines belangrijke interacties en zal een
gegevensoverdracht nodig zijn.
-
Pagina 118 van 320
De belangrijkste vectoren van gegevensoverdracht zijn de volgende:
 Effecten met betrekking tot de luchtkwaliteit:
-
Fytotoxiciteit (fauna en flora);
-
Gezondheid van de mens;
-
Hinder voor de mens (geur, geluid, licht);
-
Zure depositie (bodem);
 Effecten met betrekking tot oppervlaktewater:
-
Emissies naar lucht;
-
Ecotoxiciteit (fauna en flora);
 Effecten met betrekking tot geluid:
-
Hinder voor de mens;
-
Rustverstoring (fauna en flora);
 Effecten met betrekking tot bodem en grondwater:
-
Gezondheidseffecten voor de mens;
 Lichtinvloed:
-
Hinder voor de mens;
 Landschappelijke beleving:
-
Visuele hinder voor de mens.
BE0112.000850
Pagina 119 van 320
7
BE0112.000850
Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten per
discipline
Hierna wordt per discipline een beschrijving gegeven van de methodiek die gevolgd zal
worden voor de beschrijving en beoordeling van de milieueffecten. Deze beschrijving
omvat telkens de volgende elementen:
 afbakening van het studiegebied;
 beschrijving van de referentiesituatie;
 effectbeschrijving en –beoordeling;
 milderende (en compenserende) maatregelen.
Binnen elke discipline zal voor de effectbeoordeling het significantiekader gebruikt
worden dat wordt gedefinieerd in de richtlijnenboeken voor milieueffectrapportage.
Pagina 120 van 320
7.1
Bodem en grondwater
7.1.1
Afbakening van het studiegebied
BE0112.000850
In horizontale richting beperkt het studiegebied voor de discipline bodem zich voor het
merendeel van de te verwachten effecten tot het projectgebied. Aangezien er zich
binnen de discipline bodem ook effecten kunnen voordoen als gevolg van de
grondwaterwinning, wordt het studiegebied uitgebreid met de invloedstraal van de
winning. In verticale richting komt het studiegebied overeen met de diepte van de
grondwaterwinning.
De afbakening van het studiegebied voor de discipline grondwater wordt in horizontale
richting bepaald door de invloedssfeer van de winning en in verticale richting door de
diepte van de winning.
7.1.2
Beschrijving van de methodiek
7.1.2.1
Beschrijving van de referentiesituatie
Bij de bespreking van de referentiesituatie wordt een beschrijving gegeven van:
 de geografische situering en topografie van het studiegebied: hiervoor wordt
gebruik gemaakt van literatuurgegevens en de topografische kaart;
 de pedologische karakteristieken in het studiegebied: wordt behandeld op basis
van de Bodemkaart van België, de Databank Ondergrond Vlaanderen (DOV,
raadpleegbaar via www.dov.vlaanderen.be) en boringen die in het projectgebied
werden uitgevoerd in het kader van bodemonderzoeken;
 de geologische gesteldheid: de geologische opbouw wordt bestudeerd op basis
van de nieuwe geologische kaart van België, data uit de DOV-databank en de
hydrogeologische studies die werden opgemaakt voor Cargill Herent;
 de hydrogeologische opbouw: wordt besproken op basis van informatie uit de
DOV-databank en de hydrogeologische studies;
 hydraulische parameters: hydraulische basisparameters zijn o.a. de hydraulische
doorlatendheid, de hydraulische weerstand en de grondwaterstand of stijghoogte.
De voor dit project relevante hydraulische parameters worden besproken op basis
van gegevens uit de uitgevoerde bodemonderzoeken (grondwaterstand en
hydraulische weerstand) de hydrogeologische studies en literatuurgegevens
(hydraulische doorlatendheid);
 stijghoogte en grondwaterstromingspatroon: wordt besproken op basis van
gegevens uit de uitgevoerde bodemonderzoeken en de hydrogeologische studies;
 grondwatervergunningen/grondwaterwinningen: de aanwezigheid van grondwaterwinningen wordt besproken op basis van informatie uit de DOV-databank;
 grondwaterkwetsbaarheid: wordt besproken op basis van de Kwetsbaarheidskaart
van het grondwater in Vlaams-Brabant;
 de bodem- en grondwaterkwaliteit: bespreking op basis
bodemonderzoeken die in het projectgebied werden uitgevoerd.
van
de
Pagina 121 van 320
7.1.2.2
BE0112.000850
Effectbeschrijving en –beoordeling
In het kader van dit project kunnen volgende effecten optreden:
 wijziging grondwaterhuishouding:
-
wijziging grondwaterkwantiteit: Cargill Herent beschikt over een grondwaterwinning met een vergund debiet van 520.000 m³/jaar. Deze winning kan een
impact hebben op de grondwaterkwantiteit. Ook eventuele effecten t.a.v. het
nabijgelegen station van Aquafin worden bekeken.
 aantasting bodemhygiëne en wijziging grondwaterkwaliteit: beïnvloeding van de
bodem- en grondwaterkwaliteit als gevolg van de verspreiding van bodemvreemde
stoffen (calamiteiten, lekken, zure depositie), etc.
De beschrijving van de effecten gebeurt hoofdzakelijk kwalitatief en slechts in een
minderheid van de gevallen kwantitatief:
 wijziging grondwaterhuishouding:
-
wijziging grondwaterkwantiteit: dit effect wordt besproken aan de hand van de
resultaten van een hydrogeologische studie die werd uitgevoerd in het kader
van de hervergunning van de grondwaterwinning;
 aantasting bodemhygiëne en wijziging grondwaterkwaliteit: de beïnvloeding van de
bodem- en grondwaterkwaliteit door verspreiding van bodemvreemde stoffen wordt
kwalitatief behandeld in het licht van het bodemsaneringsdecreet en het Vlarebo.
Zure depositie wordt gekwantificeerd en getoetst aan de langetermijndoelstelling
uit het MINA plan 4.
In de mate van het mogelijke zal aangegeven worden welke zones binnen het af te
bakenen studiegebied het meest kwetsbaar zijn voor de hoger vermelde effecten. Van
elk potentieel effect wordt de ernst van het effect beoordeeld volgens het eerder
aangegeven significantiekader. De significantie van de hoger vermelde effecten is
afhankelijk van verschillende aspecten zoals:
 duur van het effect (tijdelijk of permanent);
 oppervlakte van het gebied waarin het effect zich voordoet;
 het feit of het effect al dan niet een hypotheek legt op het bodemgebruik, zo zal
bvb. verdroging in waardevolle natuurgebieden zwaarder beoordeeld worden dan
in stedelijke gebieden.
7.1.2.3
Milderende maatregelen
In het project-MER 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld, die integraal
werden overgenomen in de bijzondere voorwaarden van de (intussen nietig
verklaarde) milieuvergunning D/PMVC/08L22/12525 (23/04/2009). In 2013 werd een
uitbreiding van de grondwaterwinning vergund (D/PMVC/13819/19891, 20/06/2013),
met ook daarin een aantal bijzondere voorwaarden specifiek m.b.t. de
grondwaterinning. In onderhavig MER wordt getoetst of de milderende maatrelen uit
bovenstaande vergunningenbesluiten nog steeds relevant zijn m.b.t. effecten voor
bodem en grondwater. Indien nodig worden de milderende maatregelen bijgesteld.
Pagina 122 van 320
7.1.3
Beschrijving van de referentiesituatie
7.1.3.1
Geografie en topografie
BE0112.000850
Cargill Herent is gelegen aan de Zijpstraat te Herent. Het bedrijf is gesitueerd op de
westelijke zijde van het kanaal Leuven-Mechelen, stroomopwaarts Tildonk-Sas op een
hoogte van ongeveer +17 m TAW. Fysisch-geografisch bevindt Cargill Herent zich in
het gebied tussen Dijle en Zenne in de driehoek Leuven-Mechelen-Vilvoorde. Mogelijk
vormt de omgeving een oud, afgevlakt terrassenlandschap. Dit is een relatief vlak
gebied dat geleidelijk naar het noorden helt van +30 tot +8 m TAW. Naast het kanaal
Leuven-Dijle komt er nog een vrij dicht net van belangrijke beken en greppels voor in
het gebied.
7.1.3.2
Pedologie
De bodemkaart van België geeft informatie over het oorspronkelijke bodemprofiel tot
op een diepte van 1,25 meter onder het maaiveld. Op de Bodemkaart van België
wordt het bebouwde gedeelte van het bedrijfsterrein van Cargill Herent aangeduid als
bebouwde zone (OB, zie Figuur 7.1.1). Aangrenzend komen de volgende bodemtypes
voor:
 Lhc: natte zandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont
(westelijke richting);
 Aha: natte leembodem met textuur B horizont (zuidelijke richting);
 Ldc: matig natte zandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B
horizont (zuidoostelijke richting).
Figuur 7.1.1: Bodemkaart
Het veldwerk dat werd uitgevoerd in het kader van de bodemonderzoeken bevestigt
dat de ondergrond lemig is en dat de grondwatertafel ondiep voorkomt (zie verder).
7.1.3.3
Geologie
Cargill Herent situeert zich net ten noorden van een fossiel beekdal dat ingesneden is
in de overgangszone van de tertiaire Formatie van Brussel en de Formatie van Lede
(vroeger “Brusseliaan” en “Lediaan” genoemd), beide hoofdzakelijk bestaand uit
kalkrijk fijn zand. Deze beide zandlagen worden bovenaan afgesloten door een
zandlaag uit de Formatie van Maldegem, het Lid van Wemmel (vroeger
“Wemmeliaan”). Dit zandpakket bevindt zich op een tertiair kleisubstraat behorend tot
de Formatie van Kortrijk (“Ieperiaanse Klei”) en waarvan de top zich hier bevindt op
een diepte van ca. 60 m. Hieronder bevinden zich achtereenvolgens de Formatie van
Hannut (Landeniaan) (80 – 155 m-mv), het Krijt (155 – 233 m-mv) en de Sokkel (>235
m-mv). De Formatie van Hannut bestaat bovenaan uit een 15 m dikke zandhoudende
laag maar is naar beneden toe voornamelijk kleihoudend. De samenstelling in het Krijt
varieert van compact Krijt tot kleihoudende mergel. De sokkel bestaat uit klastische
gesteenten (fylladen, kwartsieten,…). De helling van de lagen is algemeen
noordnoordoost gericht.
Een overzicht van de opeenvolgende geologische lagen is terug te vinden in Figuur
7.1.2 en Tabel 7.1.1.
Pagina 123 van 320
BE0112.000850
Figuur 7.1.2: Geologische doorsnede (bron: Grondwaterkwetsbaarheidskaart Vlaams-Brabant,
AROL)
Tabel 7.1.1: Geologische lagen
Lithostratigrafie –
Groep
Diepteinterval
Lithostratigrafie –
Hoofdtextuur
Formatie/lede
(m-mv)
QUARTAIR DEK
0 – 14 m
TERTIAIR:
wisselend: zand, leem,
klei of turf
Zenne Groep
14 – 60 m
Formatie van Lede en
Brussel
zand
Ieper Groep
60 – 91 m
Formatie van Kortrijk
klei
Landen Groep
91-155
Formatie van Hannut
(91 – 115) zand
(115 – 155) klei
SECUNDAIR:
155 – 233
Maastrichtiaan/
Campaniaan
krijt
> 233 m
Cambro-Siluur
Klastische gesteenten
(Krijt)
PRIMAIR:
(Sokkelgesteenten)
7.1.3.4
Hydrogeologie
Het Quartair en de onderliggende Formaties van Lede en Brussel worden
hydrogeologisch tot dezelfde watervoerende laag gerekend. De formatie van Kortrijk is
een afsluitende laag tussen de freatische watervoerende laag en het watervoerende
deel van de formatie van Hannut. Het onderste, kleiige deel van de formatie van
Hannut heeft een afsluitend karakter, doch niet in dezelfde mate als een compacte
klei. Het onderliggende Krijt vormt de tweede belangrijkste watervoerende laag in het
studiegebied (Tabel 7.1.2).
Tabel 7.1.2: Hydrogeologie
Formaties/leden
HCOVcode
Quartair
Formatie van Lede en Brussel
(Brusseliaan)
wisselend doorlatend; wisselend
watervoerend
0612/0620
goed doorlatend – goed
watervoerend
zeer slecht doorlatend – niet
watervoerend
Formatie van Kortrijk
Formatie van Hannut
(Landeniaan)
Hydrogeologie
1010
goed doorlatend – goed
watervoerend
zeer slecht doorlatend – niet
Pagina 124 van 320
Formaties/leden
HCOVcode
BE0112.000850
Hydrogeologie
watervoerend
Maastrichtiaan / Campaniaan
(Krijt)
1100
Cambro-Siluur
7.1.3.5
wisselend doorlatend; (wisselend)
watervoerend
lokaal slecht/goed doorlatend
(spleten)
Hydraulische parameters en grondwaterstroming
In 2013 werd een hydrogeologische studie uitgevoerd naar aanleiding van de
aanvraag voor de hervergunning van de grondwaterwinning. Hierin werd o.a. de
bestaande piëzometrie gemodelleerd. Er werd rekening gehouden met het volledige
vergunde debiet van de in het modelgebied gelegen grondwaterwinningen (zie
paragraaf 7.1.3.7.1). De hydraulische parameters die werden toegepast in het
grondwatermodel worden samengevat in Tabel 7.1.3.
Tabel 7.1.3: Hydraulische parameters grondwatermodel
Laag
Horizontale hydraulische doorlatendheid (Kh)
Formaties van Lede en Brussel
7,7 m/dag
F.v. Kortrijk
0,002 m/dag
F.v. Hannut (boven) - zand
2 m/dag
F.v. Hannut (onder) - klei
0,0001 m/dag
Krijt
0,121 m/dag
Het piëzometrisch patroon gemodelleerd in deze studie wordt weergegeven in Figuur
7.1.3.
Figuur 7.1.3: Bestaand gemodelleerd piëzometrisch patroon t.h.v. modelgebied
De piëzometrie helt van het zuiden naar het noorden en daalt ongeveer 25 m over 7
km (van 36 naar 11 m-TAW). Naar het noorden wordt het verhang minder steil en zit
de watertafel en de drainagebasis op geringere diepte. Centraal in het modelgebied
wordt een duidelijke opbolling zichtbaar tussen de Lipsebeek (W) en de Dijle (O).
De indruk bestaat dat de bovenloop van de Lipsebeek niet drainerend werkt. Ook is
de distortie van het piëzometrisch patroon t.h.v. de winningen van De Watergroep niet
echt uitgesproken wat waarschijnlijk te wijten is aan de hoge tranmissiviteitswaarden
van de Formatie van Brussel. Eveneens opvallend is het volledig onzichtbaar zijn van
de INBEV-onttrekking. Dit komt waarschijnlijk door irrigatie vanuit de Dijle.
Het grondwaterpeil t.h.v. Cargill Herent is ca. +16.5 m-TAW. De invloed van het ZONW lopende Dijlekanaal is nagenoeg onbestaand.
Uit de peilmetingen in het kader van het meest recente bodemonderzoek (2011) op
het bedrijfsterrein, is gebleken dat de grondwaterstand zich ter hoogte van Cargill
Herent ca. 1,6 m onder het maaiveld bevindt.
Pagina 125 van 320
7.1.3.6
BE0112.000850
Grondwaterkwetsbaarheid
Volgens de Kwetsbaarheidskaart van het grondwater in Vlaams-Brabant (Ministerie
van de Vlaamse Gemeenschap, 1986) is het grondwater ter hoogte van het terrein
zeer kwetsbaar (code Ca.1). Dit betekent dat het watervoerende pakket uit zand
bestaat, de beschermende deklaag dunner is dan 5 m en/of zandig en de dikte van de
onverzadigde zone kleiner is dan 10 m.
Binnen een straal van 1 km komen geen beschermingszones voor van
drinkwatermaatschappijen. De dichtst bijgelegen waterwinningen zijn de Watergroep winningen Bijlok en Kastanjebos op respectievelijk 1,8 en 3 km van Cargill Herent.
7.1.3.7
Grondwatervergunningen / grondwaterwinningen
7.1.3.7.1
Grondwaterwinningen
Winningen op de site van Cargill Herent
Cargill Herent beschikt over een eigen grondwaterwinning. Volgens de meest recente
vergunning (D/PMVC/13B19/19891, juni 2013) bestaat de grondwaterwinningseenheid van Cargill Herent uit:
 een grondwaterwinning van 2 putten van 110 m diep voor de winning uit de
Formatie van Hannut (Landeniaan), PUT 3 en PUT 4, met een maximumdebiet van
900 m³/dag en 320.000 m³/jaar;
 een grondwaterwinning van 6 putten van 1x42 en 5x52 m diep voor de winning uit
het Brusseliaan, PUT 1, PUT 6, PUT 7, PUT 8, PUT 9 en PUT 10, met een
maximumdebiet van 1.200 m³/dag en 300.000 m³/jaar.
Het gezamenlijk vergunde debiet bedraagt maximaal 1.800 m³/dag en 520.000
m³/jaar. Er wordt nl. een flexibiliteitsprincipe toegepast voor de winningen uit zowel het
Brusseliaan als het Landeniaan voor telkens een volume van 50.000 m³.
De boorputten voor het winnen van grondwater vanuit het Krijt (PUT2 en PUT5)
werden tot 2006 gebruikt. Ze werden intussen buiten werking gesteld.
De inplanting van de putten wordt weergegeven in Figuur 7.1.4.
Figuur 7.1.4: Inplanting boorputten grondwaterwinning Cargill Herent
Winningen in de omgeving
De vergunde grondwaterwinningen in het Brusseliaan in de omgeving van Cargill
Herent (straal 5.000 m) van de grondwatermodellering worden weergegeven in Tabel
7.1.4. Deze in het Landeniaan zijn weergegeven in Tabel 7.1.5.
De vier grootste winningen uit het Brusseliaan (zie Tabel 7.1.4) zijn er twee van de
Watergroep nl. Kastanjebos (1.752.000 m³/jaar) en Bijlok (875.000 m³/jaar), de cluster
winningen van INBEV (2.900.000 m³/jaar) ten zuidoosten van Leuven-centrum en de
winning van Danone (900.000 m³/jaar).
De vier grootste winningen uit het Landeniaan (zie Tabel 7.1.5) zijn Beneo Remy
(554.000 m³/jaar), AB Inbev (550.000 m³/jaar), Cargill Herent zelf (270.000 m³/jaar) en
Brouwerij Haacht (20.000 m³/jaar).
Pagina 127 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.1.4: Vergunde grondwaterwinningen Brusseliaan (5.000 m rond Cargill Herent)
Volgnr
Exploitant
Adres Expl.
Postcode exploitant Gemeente exploitant X inst (m) Y inst (m) Deelgemeente installatie Aquifercode
Aquiferbeschrijving
Vergund dagdebiet (m³) Vergund jaardebiet (m³)
1 BRALAND
2 DE GREEF JOZEF
Boerbemdstraatje 1
3020 HERENT
166953.0
179054.0
VELTEM-BEISEM
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem10.00
2500.00
Haachtstraat 123
3020 HERENT
167375.0
180286.0
VELTEM-BEISEM
100 Quartaire aquifersystemen
3.00
1000.00
3 RAYMAEKERS JACOBUS
4 BLANPAIN BRUNO
Haachtstraat 133
3020 HERENT
167371.0
180422.0
VELTEM-BEISEM
620 Zand van Brussel
6.00
2000.00
HENRICUS WITTEBOLSSTRAAT 59
3000 LEUVEN
173872.0
180003.0
LEUVEN
620 Zand van Brussel
6 DANONE
8 DIOOS WILLY
DE BROQUEVILLELAAN 12B2
1150 SINT-PIETERS-WOLUWE 175333.3
181390.3
ROTSELAAR
620 Zand van Brussel
3000.00
900000.00
Provinciebaan 61
3110 ROTSELAAR
173613.0
182797.0
ROTSELAAR
160 Pleistocene afzettingen
1.00
75.00
9 BERCK
10 WOUTERS MARCEL
Torenstraat 122
3110 ROTSELAAR
175000.0
182761.0
ROTSELAAR
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem1.00
100.00
Hellichtstraat 22
3110 ROTSELAAR
173651.0
183308.0
ROTSELAAR
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem1.00
365.00
11 ROSSEEL FIRMIN
13 VERMEYLEN LUC
Waterstraat 4
3150 HAACHT
171860.0
181619.0
TILDONK
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem10.00
500.00
Vinkstraat 61
3150 HAACHT
170555.0
182884.0
TILDONK
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem
450.00
17 VAN DEN BROECK ANDRE
19 A.B INBEV (INTERBREW BELGIUM)
OUDE HAEGESTRAAT 1B
1910 KAMPENHOUT
167120.0
181234.0
BUKEN
100 Quartaire aquifersystemen
3.00
225.00
INDUSTRIELAAN 21
1070 ANDERLECHT
174011.0
175503.0
WILSELE
620 Zand van Brussel
3000.00
700000.00
24 FRAGEL
25 FETS BENNY
Vilvoordsebaan 54
3020 HERENT
169616.0
176985.0
WINKSELE
620 Zand van Brussel
Duigemstraat 11
3020 HERENT
169942.0
177250.0
WINKSELE
620 Zand van Brussel
2.00
500.00
28 WOUTERS MARCEL
29 VRANCKX GEBROEDERS
Zandstraat 15
3110 ROTSELAAR
174373.0
182812.0
ROTSELAAR
620 Zand van Brussel
40.00
5000.00
Wijgmaalsesteenweg 132
3012 LEUVEN
173805.0
177970.0
WILSELE
160 Pleistocene afzettingen
30.00
1000.00
30 PROVINCIE VLAAMS BRABANT
32 BULTINCKX ANDRE
PROVINCIEPLEIN 1
3010 KESSEL-LO
172784.0
178377.0
HERENT
620 Zand van Brussel
Kwellenberg 1
3110 ROTSELAAR
174368.0
181091.0
ROTSELAAR
160 Pleistocene afzettingen
33 SAELENS PAUL
34 YSERBIJT GERARD
Karrestraat 12
3020 HERENT
172130.0
178592.0
HERENT
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem20.00
2500.00
VAARTDIJK 72
3020 HERENT
171729.0
180106.0
HERENT
620 Zand van Brussel
300.00
35 ELNOR
37 PIJPEN JOZEF
De Costerstraat 45
3150 HAACHT
169169.0
182618.0
WESPELAAR
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem
2500.00
Kruineikestraat 97A
3150 HAACHT
169470.0
182420.0
TILDONK
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem
1000.00
38 BENEO REMY (VROEGER REMY INDUSTRIES)REMYLAAN 4
39 TUINCENTRUM EDELWEISS
Wilselsesteenweg 59
3000 LEUVEN
173250.0
179261.0
LEUVEN
620 Zand van Brussel
246000.00
3020 HERENT
171780.0
177320.0
HERENT
620 Zand van Brussel
3740.00
41 VANDEVENNE BRUNO
42 ROBIJNS JULIUS
Mechelsesteenweg 2002
3020 HERENT
169000.0
180409.0
WINKSELE
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem2.00
350.00
Eksterveldstraat 3
3012 LEUVEN
173367.0
178215.0
WILSELE
620 Zand van Brussel
7000.00
43 VMW - VLAAMSE MAATSCHAPPIJ VOOR WATERVOORZIENING
VOORUITGANGSTRAAT 189
1030 SCHAARBEEK
168848.0
178596.0
WINKSELE
620 Zand van Brussel
4800.00
1752000.00
44 VMW - VLAAMSE MAATSCHAPPIJ VOOR WATERVOORZIENING
VOORUITGANGSTRAAT 189
45 VAN MINSEL PATRICK
KLEIN DALENSTRAAT 40A
46 STESSEL PIETER
SCHOONSTRAAT 9
1030 SCHAARBEEK
172296.0
178084.0
HERENT
620 Zand van Brussel
2400.00
875000.00
3020 WINKSELE
170084.0
176756.0
WINKSELE
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem
2400.00
3020 VELTEM-BEISEM
167248.0
180610.0
VELTEM-BEISEM
620 Zand van Brussel
5.00
1500.00
47 THIJS EDWARDUS
KASTEELDREEF 5
48 CARGILL FRANCE (VROEGERE CARGILL MALT)
ZIJPSTRAAT 155
3150 HAACHT
170391.0
181956.0
TILDONK
610 Wemmel-Lede Aquifer
7.00
2497.00
3020 HERENT
171864.0
179847.0
620 Zand van Brussel
3000.00
750000.00
49 DANNEELS LUDO
50 SAELENS WILLY
NOTELARENWEG 18
3020 HERENT
168326.0
179547.0
900 Ieperiaan aquitardsysteem
0.00
0.00
HOGEBEEKSTRAAT 51
3020 HERENT
170830.0
178857.0
620 Zand van Brussel
51 GYSEMANS KURT
IJZERWEGSTRAAT 2
52 BENEO REMY (VROEGER REMY INDUSTRIES)REMYLAAN 4
3150 HAACHT
170771.0
181646.0
900 Ieperiaan aquitardsysteem
3000 LEUVEN
173270.0
179258.0
LEUVEN
53 C.C.C. DE VUNT
54 RECTOR LOUIS
DE VUNT 1
3220 HOLSBEEK
174445.0
178250.0
HOLSBEEK
ROTSELAARSESTEENWEG 81
3000 LEUVEN
173128.0
55 T.D.C
56 BELMANS GEERT
HAACHTSESTEENWEG 6
3110 ROTSELAAR
BOEKWEITSTRAAT 12
3150 HAACHT
1010 Landeniaan Aquifersysteem
4800.00
600.00
120.00
3.00
3.00
955.00
400.00
1000.00
0.00
0.00
1535.00
554000.00
600 Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem9.00
3285.00
180595.0
900 Ieperiaan aquitardsysteem
0.00
172531.0
184433.0
620 Zand van Brussel
168859.0
183448.0
900 Ieperiaan aquitardsysteem
0.00
7500.00
0.00
0.00
Pagina 128 van 320
Tabel 7.1.5 Vergunde grondwaterwinningen Landeniaan (5.000 m rond Cargill Herent)
BE0112.000850
Pagina 129 van 320
7.1.3.7.2
BE0112.000850
Technische kenmerken
De technische kenmerken van de boorputten van Cargill Herent worden weergegeven in
Tabel 7.1.6.
Tabel 7.1.6: Technische kenmerken boorputten
7.1.3.7.3
Technische kenmerken
PUT1
PUT3
PUT4
PUT6
PUT7
PUT8
PUT9
PUT10
Diepte van de put (m)
42
110
110
52
52
52,5
52,5
52,5
Diameter van verbuizing (mm)
225
280
220
200
200
200
200
200
Lengte van de filter (m)
15
32
34
20
20
20
20
20
Jaar uitvoering van de filter
1976
1976
1977
2008
2008
2011
2011
2011
Diameter van de filter (mm)
37
36
36
125
125
125
125
125
Diepte van de filter (m-mv)
26
78
76
32
32,5
32,5
32,5
32,5
Gebruik van grondwater op de site
Het overgrote gedeelte van het opgepompte grondwater (98%) wordt gebruikt voor de
weking van de brouwgerst. De overige 2% wordt vooral gebruikt voor koeling en
reiniging.
Het opgepompte grondwater wordt gestockeerd in met elkaar verbonden opslagtanks van
1 x 300 m³ en 1 x 400 m³. Het grondwater uit de verschillende putten wordt dus
gemengd. Opdat de bacteriële kwaliteit van het gestockeerde water aan de
kwaliteitsvereisten zou blijven voldoen, wordt het gedesinfecteerd. De waterafname
vanuit de tanks is onregelmatig verdeeld over de dag en gebeurt met een debiet tussen
120 en 200 m³/uur.
Zoals reeds eerder werd aangegeven, bedraagt het vergunde debiet van de
grondwaterwinning in totaal 520.000 m³/jaar. De debieten die in de voorbije jaren effectief
werden onttrokken, worden weergegeven in Tabel 7.1.7. Om deze cijfers beter te kunnen
plaatsen, werden ook de productiecijfers in de tabel opgenomen.
Tabel 7.1.7: Onttrokken grondwaterdebieten / productievolumes
Jaar
Geproduceerde
mouthoeveelheid (Mt)
Opgepompt
volume (m³)
m³/Mt
2005
103.132
574.189
5,6
2006
105.127
530.581
5,0
2007
109.095
559.769
5,1
2008
107.832
542.361
5,0
2009
109.525
571.123
5,2
2010
95.105
541.593
5,7
2011
95.876
546.898
5,7
2012
101.687
476.685
4,7
Pagina 130 van 320
BE0112.000850
Van het totale opgepompte grondwaterdebiet van 476.685 m³ in 2012 werd 249.728 m³
opgepompt uit het Brusseliaan en 221.135 m³ uit het Landeniaan. Het totale opgepompte
debiet voor 2012 is beduidende lager dan voor de voorgaande jaren, omwille van een
meer gunstige waterfactor (< 5 m³/Mt). De waterfactor is een maat voor het waterverbruik
per gewichtseenheid product. Deze kan van jaar tot jaar vrij grote schommelingen
vertonen omdat deze in belangrijke mate bepaald wordt door de kwaliteit van de
brouwgerst. De daling van deze factor in 2012 is, naast een gunstige kwaliteit van de
grondstof, te danken aan een aantal doorgevoerde waterbesparende maatregelen (zie
verder hoofdstuk 7.2.3 in de discipline oppervlaktewater). Deze maatregelen zullen
ervoor zorgen dat ook in de toekomst waterfactoren van minder dan 5 m³/Mt kan worden
behouden in het geval van een gunstige kwaliteit van de brouwgerst.
7.1.3.7.4
Peilmetingen
In afwijking van art. 5.53.4.6 van Vlarem II wordt het waterpeil in rust jaarlijks gemeten na
een stilstand van de winning van 7 u. in plaats van 24 u. De reden hiervoor is dat Cargill
Herent een productieregime heeft van 24u op 24u gedurende 7 dagen op 7. De productie
van het bedrijf behelst een continue watervraag, waardoor het niet mogelijk is om een
jaarlijkse meting van het grondwaterpeil uit te voeren na tenminste 24 uur stillegging van
de grondwaterwinningen. Er is wel een mogelijkheid om jaarlijks een kortere periode (7u.)
van stillegging te organiseren, waarbij elke grondwaterwinning op zijn beurt afzonderlijk
wordt stilgelegd.
De beschikbare meetwaarden van het grondwaterpeil van de afgelopen jaren zijn
weergegeven in Tabel 7.1.8. Uit deze tabel kan worden afgeleid dat er zich in de voorbije
vijf jaren geen daling van het grondwaterpeil heeft voorgedaan.
Tabel 7.1.8: Grondwaterpeil (diepte grondwater onder referentiepunt in rust na 7 u. stillegging)
Jaar
2008
Put 1
n.g.
3
Put 3
2011
n.g.
2012
n.g.
23,8
17.0
34.0
19,8
24.8
59.6
29,3
2013
n.g.
23,5
2009
n.g.
2010
n.g.
-
-
Put 4
Put 5
Put 6
Put 7
24,0
126,0
41.1 109.0
b.d.
1,1
7.5
45.3
1,0
5,6
1.5
5.3
1,0
b.d.
2,3
b.d.
b.d.
29,2
19,8
31.5
58.8
28,9
22,2
-
Put 8
Put 9
Put 10
b.d.
b.d.
b.d.
b.d.
b.d.
b.d.
b.d.
b.d.
b.d.
3,0
2,3
2,1
1,3
2,8
2,5
2,6
2,6
2,5
1,5
2,0
2,8
1,6
1,8
-
b.d. = buiten dienst
n.g. = niet gekend
7.1.3.7.5
Kwaliteit
Voor de kwaliteit van het opgepompte grondwater wordt verwezen naar punt 7.1.3.8.2.
3
In deze periode was het niet mogelijk om metingen uit te voeren na 7 uur stilstand
Pagina 131 van 320
7.1.3.8
Kwaliteit van bodem en grondwater
7.1.3.8.1
Bodem en oppervlakkig grondwater (quartair)
BE0112.000850
Zoals reeds eerder werd vermeld, werden op de site van Cargill Herent al enkele
bodemonderzoeken uitgevoerd:
 April 2002, Oriënterend bodemonderzoek, Ecolas NV;
 Mei 2005, Beschrijvend bodemonderzoek, Ecolas NV;
 Juni-juli 2005, Staalname zoutconcentraties, Bodemkundige dienst van België vzw;
 27/06/2008, Beschrijvend bodemonderzoek n.a.v. een schadegeval, ARCADIS
Belgium;
 27/11/2008, Aanvullingen op het Beschrijvend bodemonderzoek n.a.v. een
schadegeval, ARCADIS Belgium;
 10/12/2008, Aanvullingen op het Beschrijvend bodemonderzoek n.a.v. een
schadegeval (fase 3), ARCADIS Belgium NV;
 Oriënterend Bodemonderzoek n.a.v. een overdracht, ARCADIS Belgium, maart 2011.
De resultaten van deze bodemonderzoeken worden hierna besproken.
Tijdens het meest recente oriënterend bodemonderzoek (OBO) van 2011 werden de
mogelijke risicolocaties voor bodemverontreiniging onderzocht. De volgende kritische
locaties werden geselecteerd (zie ook Figuur 7.1.5):
 Zone 1: voormalige bovengrondse mazouttank 10.000 liter – T1;
 Zone 2: opslag chemicaliën/olie – voormalige opslag dichlorvos;
 Zone 3: waterzuiveringsinstallatie met ijzertrichloride – T8;
 Zone 4: ondergrondse tank 5.000 liter mazout met verdeelpomp – T7;
 Zone 5: 2 procestanks: bovengrondse tank 2.500 liter motorolie (T5) – bovengrondse
tank 2.500 liter afvalolie (T6) / 2 generatoren;
 Zone 6: 2 procestanks : 2 bovengrondse tanks 500 liter motorolie sinds 2008 (T9 en
T10) / 1 generator;
 Zone 7: oliehoudende transformator;
 Zone 8: 2 bovengrondse tanks van 5.000 liter NaOCl (T3 en T4);
 Zone 9: oliehoudende transformatoren;
 Zone 10: werkplaats.
Een plan met de situering van boringen en peilbuizen is terug te vinden in Figuur 7.1.5.
Figuur 7.1.5: Situering boringen, peilputten en risicolocaties (OBO 2011)
Hieronder worden de belangrijkste bevindingen besproken m.b.t. verontreiniging in grond
en grondwater op de site, naar de toestand volgens het meest recente bodemonderzoek
in 2011.
Sulfaat in grondwater t.h.v. de voormalige moutopslag
Naar aanleiding van een brand in juni 2005 werd mout tijdelijk opgeslagen op een
onverhard terreindeel. Tijdens het daaropvolgend beschrijvend bodemonderzoek van
2008 werd een verontreiniging met sulfaat vastgesteld. Deze verhoogde concentraties
Pagina 132 van 320
BE0112.000850
worden beschouwd als een nieuwe verontreiniging omdat aangenomen wordt dat zij
veroorzaakt is door de tijdelijke opslag van mout op onverhard terrein in juni 2005. Er
werd gesteld dat geen ernstige bedreiging uitgaat van de verhoogde concentraties aan
sulfaat en dat geen sanering noodzakelijk is.
Ionen in grondwater t.h.v. de voormalige opslag van mazout
Tijdens het beschrijvend bodemonderzoek van 2005 werd een verhoogde geleidbaarheid
vastgesteld in peilbuis P106. Het grondwater werd onderzocht op verschillende ionen.
Hieruit bleek dat Na, K en Cl in verhoogde concentraties voorkomen. Er werd geen
ernstige aanwijzing voor een ernstige bedreiging gekoppeld aan de verhoogde
geleidbaarheid waardoor geen bijkomend onderzoek noodzakelijk was.
Minerale olie in grond en grondwater t.h.v. de voormalige opslag van mazout
Tijdens het oriënterend bodemonderzoek van 2002 werd een verontreiniging met
minerale olie vastgesteld ter hoogte van voormalige mazouttanks T11 en T12. Deze
verhoogde concentraties worden beschouwd als een historische verontreiniging omdat
aangenomen wordt dat zij veroorzaakt is door de voormalige opslag van mazout. Deze
mazoutopslag werd in 1994 stopgezet. Voor deze verontreiniging werd in 2005 een
beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd en de verontreiniging werd horizontaal en
verticaal afgeperkt (zie Figuur 7.1.6). Er werd geen drijflaag meer vastgesteld. Er werd
geen risico gekoppeld aan de vastgestelde verontreiniging waardoor er geen sanering
noodzakelijk is.
Figuur 7.1.6: Afperking minerale olie in het grondwater t.h.v. voormalige mazoutopslag – BBO 2005
Figuur 7.1.7: Afperking minerale olie in de grond t.h.v. voormalige mazoutopslag – BBO 2005
Minerale olie in grond en grondwater t.h.v. de voormalige mazouttank
Ter hoogte van boring B800 en peilbuis P111 wordt in 2011 de bodemsaneringsnorm
voor minerale olie in het vaste deel van de aarde en het grondwater overschreden. Deze
verhoogde concentraties worden beschouwd als een niet-onderscheidbare gemengde
bodemverontreiniging die als een historische bodemverontreiniging wordt behandeld
omdat aangenomen wordt dat zij veroorzaakt zijn door de voormalige mazouttank.
Deze verontreiniging met minerale olie in het vaste deel van de aarde werd reeds in het
oriënterend bodemonderzoek van 2002 vastgesteld. In 2002 werd de oude mazouttank
vervangen door een nieuwe dubbelwandige tank (T1). In 2005 werd voor de
verontreiniging een beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd. De verontreiniging in het
vaste deel van de aarde werd afgeperkt (zie Figuur 7.1.8) en er werd geen
verontreiniging aangetroffen in het grondwater.
Voor de historische verontreiniging werd in 2011 een „DAEB-toetsing‟ uitgevoerd. Er werd
besloten dat er geen duidelijke aanwijzing voor een ernstige bedreiging (DAEB) dient
gedefinieerd te worden. In een „DAEB-toetsing‟ moet de invloed van de verontreiniging op
de grondwaterwinningen in de buurt nagegaan worden. Op het terrein zijn verschillende
grondwateronttrekkingsputten aanwezig. Aangezien deze grondwater aantrekken op een
diepte van minimaal 65 meter wordt geen negatief effect van de ondiepe minerale
olieverontreiniging op deze winning verwacht. Bovendien komt de verontreiniging enkel
Pagina 133 van 320
BE0112.000850
lokaal voor, is de overschrijding van de bodemsaneringsnorm beperkt (1,44x de norm) en
is het totaal debiet van het opgepompte water dermate groot dat er geen nadelig effect
op de winning verwacht wordt. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van een
beschrijvend bodemonderzoek.
Figuur 7.1.8: Afperking minerale olie in grond - zone 1 – BBO 2005
Minerale olie in grond en grondwater t.h.v. de natriumhypochloriettanks
Ter hoogte van peilbuis P809 wordt de bodemsaneringsnorm voor minerale olie in het
vaste deel van de aarde overschreden. In het grondwater werd de richtwaarde voor
minerale olie niet overschreden.
De aangetroffen verontreiniging bevestigt de waarnemingen die reeds in het oriënterend
bodemonderzoek van 2002 werden vastgesteld. In dit onderzoek werd in het grondwater
eenmalig een licht verhoogd gehalte aan minerale olie vastgesteld. Dit gehalte werd
echter niet herbevestigd bij een herbemonstering.
De verhoogde concentraties aan minerale olie werden in voorgaand oriënterend
onderzoek beschouwd als een historische verontreiniging aangezien in deze zone geen
gebruik wordt gemaakt van olie-of afgeleide producten. Aanvullend kan gesteld worden
dat deze zone volledig verhard is (40 cm beton) en er geen weet is van calamiteiten.
Mogelijk is de verontreiniging toe te schrijven aan de puinlaag die op deze locatie
aanwezig is.
Indien de verontreiniging toch ontstaan zou zijn ten gevolge van activiteiten op het terrein
dan zouden deze verhoogde concentraties worden beschouwd als een nietonderscheidbare gemengde bodemverontreiniging die als een historische
bodemverontreiniging wordt behandeld. De activiteiten op het terrein lopen immers van
1965 tot heden.
Voor de historische verontreiniging werd in 2011 een „DAEB-toetsing‟ uitgevoerd. Er werd
besloten dat er geen duidelijke aanwijzing voor een ernstige bedreiging (DAEB) dient
gedefinieerd te worden. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van een beschrijvend
bodemonderzoek.
Ionen in het grondwater t.h.v. de natriumhypochloriettanks
Ter hoogte van peilbuis P809 werd een verhoogde geleidbaarheid vastgesteld. Naar
aanleiding van deze verhoogde waarde werd een anionen en kationen analyse
uitgevoerd. Hierbij werd voor natrium en chloriden de richtwaarde overschreden. De
(80% van de) bodemsaneringsnorm werd hierbij niet overschreden.
Deze verhoogde concentraties worden beschouwd als een niet-onderscheidbare
gemengde bodemverontreiniging die als een nieuwe bodemverontreiniging wordt
behandeld omdat aangenomen wordt dat zij veroorzaakt zijn door de
natriumhypochloriettanks. Deze tanks zijn in gebruik sinds 1988.
Er is geen duidelijke aanwijzing voor een ernstige bedreiging. Er is geen noodzaak tot het
uitvoeren van een beschrijvend bodemonderzoek.
Zware metalen in grond t.h.v. P5, P4, P3, B11, B12
Tijdens het oriënterend bodemonderzoek van 2002 werd ter hoogte van P5, P4, P3, B11
en B12 concentraties aan zware metalen boven de richtwaarde vastgesteld. De
Pagina 134 van 320
BE0112.000850
bodemsaneringsnorm werd hierbij niet overschreden. Deze verhoogde concentratie kan
beschouwd worden als een historische verontreiniging aangezien dergelijke producten
niet gebruikt worden op deze locatie. Bijgevolg is er geen aanwijzing voor een ernstige
bedreiging.
PAK’s in het vaste deel van de aarde t.h.v. peilbuis P5 en boring B10
Tijdens het oriënterend bodemonderzoek van 2002 werd ter hoogte van peilbuis P5 en
boring B10 concentraties aan PAK‟s boven de richtwaarde vastgesteld. De
bodemsaneringsnorm werd hierbij niet overschreden. Deze verhoogde concentratie kan
beschouwd worden als een historische verontreiniging aangezien dergelijke producten
niet gebruikt worden op deze locatie. Bijgevolg is er geen aanwijzing voor een ernstige
bedreiging.
Arseen in grondwater t.h.v. peilbuis 2
Tijdens het oriënterend bodemonderzoek van 2002 werd ter hoogte van peilbuis P2 een
overschrijding van 80% van de bodemsaneringsnorm vastgesteld voor arseen in het
grondwater. De bodemsaneringsnorm werd hierbij niet overschreden. Deze verhoogde
concentratie kan beschouwd worden als een historische verontreiniging aangezien
dergelijke producten niet gebruikt worden op deze locatie. Er werd geen ernstige
aanwijzing op een ernstige bedreiging gedefinieerd waardoor geen bijkomend onderzoek
noodzakelijk is.
7.1.3.8.2
Grondwater diepere watervoerende lagen (Krijt, Landeniaan, Brusseliaan)
Een tweetal recentere fysico-chemische grondwateranalyses van zowel de Formatie van
Brussel als die van Hannut, voor de respectievelijke jaren 2011 en 2012 zijn hieronder
weergegeven.
De kwaliteit van het opgepompte grondwater (PUT4 en PUT6 via metingen in 2011, en
PUT 3 en PUT 6 via metingen in 2012) wordt weergegeven in Tabel 7.1.9. De
milieukwaliteitsnormen voor grondwater, zoals opgenomen in Bijlage 2.4.1 van Vlarem II,
worden eveneens vermeld.
Zowel in de Formatie van Brussel als de Formatie van Hannut is het grondwater van het
calciumbicarbonaattype, zijn ze beide volledig „zoet‟ (chloridegehalte < 150 mg/l) tot „erg
zoet‟ (=chloridegehalte <30 mg/l). De alkaliteit in de Formatie van Hannut is iets lager dan
in de Formatie van Brussel.
Uit de resultaten blijkt eveneens dat het ijzergehalte in het Brusselaan beduidend hoger
ligt dan in het Landeniaan.
Tabel 7.1.9: Resultaten grondwateranalyse (2011/2012)
Parameter
Eenheid
temperatuur
geleidbaarheid
µS/cm 20°C
PUT 4 - 2011
PUT 6 - 2011
PUT 3 - 2012
PUT 6 - 2012
Land.
Bruss.
Land.
Bruss.
11,9
11,9
-
-
25
590
530
560
520
1600
MKN grondwater
7,9
7,4
7,9
7,5
5-8,5
totale hardheid
°F
22,5
25,2
18,3
28,5
-
zuurstof
mg/l
9,1
6,35
9,32
7,98
-
pH
Pagina 135 van 320
BE0112.000850
Parameter
Eenheid
PUT 4 - 2011
PUT 6 - 2011
PUT 3 - 2012
PUT 6 - 2012
MKN grondwater
Sulfaat
mg/l
46
43
-
-
250
Nitriet
mg/l
17
0,085
< 0,075
< 0,075
0,1
Nitraat
mg/l
6,3
<1,0
< 1,0
<1,0
50
Chloride
mg/l
48,3
25,2
43,6
22,7
250
Fosfaat
mg/l
<0,5
<0,5
< 0,50
< 0,50
1,34
Carbonaten
mg/l
<5
<5
< 5,0
< 5,0
-
Hydroxide
mg/l
<5
<5
< 5,0
< 5,0
-
Fluoride
mg/l
<0,2
<0,2
-
-
1,5
Calcium
mg/l
65,4
81,2
49,4
95,3
270
Kalium
mg/l
20
7,22
19
2,32
12
Natrium
mg/l
54,6
23,7
52,8
9,01
150
Magnesium
mg/l
14,9
11,9
14,4
11,5
50
Ammonium
mg/l
5
0,22
0,59
0,19
0,5
Mangaan
mg/l
0,045
0,032
0,038
0,029
1
Tweewaardig ijzer
mg/l
<0,05
1,2
0,085
2,2
20*
2,1
< 0,020
20*
Driewaardig ijzer
mg/l
0,1
0,21
* norm voor totaal Fe; x verhoogde waarden t.o.v. de MKN
Van de verhoogde waarden voor kalium en ammonium in het Landeniaan (2011 en 2012)
wordt verondersteld dat zij inherent zijn aan deze watervoerende laag. De verhoogde
waarde nitriet in het Landeniaan (2011) is vermoedelijk te wijten aan een meetfout. Er zijn
immers geen aanwijzigingen om aan te nemen dat de exploitatie van Cargill tot
verhoogde concentraties van deze parameters zouden kunnen leiden.
7.1.3.8.3
Zure depositie
Voor verzurende depositie naar de bodem in de referentiesituatie wordt verwezen naar
discipline lucht. De lange termijndoelstelling voor verzurende depositie (< 1.400
Zeq/ha/jaar) wordt reeds gehaald.
7.1.4
Effectbeschrijving en –beoordeling
Gezien het project een hervergunning betreft en er geen wijzigingen worden voorzien op
het terrein of voor de installaties, is de beschrijving van een constructiefase niet van
toepassing. Volgende effectbeschrijving- en beoordeling heeft bijgevolg enkel betrekking
op de exploitatiefase.
7.1.4.1
Wijziging grondwaterkwantiteit
In Tabel 7.1.10 wordt een overzicht gegeven van de evolutie van de onttrokken/te
onttrekken grondwaterdebieten in de reële situatie in 2012 en de geplande situatie na
hervergunning.
Pagina 136 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.1.10: Evolutie grondwaterwinning
Diepte
Reële situatie in 2012
Geplande situatie
Aantal
putten
Debiet (m³/j)
Aantal
putten
Brusseliaan
1x42m
5x52m
6
Gem. 249.728
6
Landeniaan
110m
2
Gem. 221.135
2
Totaal
debiet
Gem. 470.863
Debiet (m³/j)
Gem. 293.798
Max. 300.00)
Gem. 260.158
Max. 320.000
Max. 520.000
In 2013 werd een hydrogeologische studie uitgevoerd naar aanleiding van een aanvraag
van Cargill Herent voor de hervergunning van de grondwaterwinning uit het Landeniaan
en het verhogen van de winning uit het Brusseliaan. Het doel van deze studie was om na
te gaan in hoeverre de afpomping in de Formatie van Hannut en de Formatie van Brussel
in evenwicht is met de capaciteit van deze watervoerende lagen.
Er werd een modellering gebruikt die de impact van de grondwaterwinning door Cargill
Herent bepaalt t.o.v. de “maagdelijke situatie”, zijnde de toestand zonder onttrekking door
Cargill Herent, maar wel met alle andere onttrekkingen (De Watergroep, Beneo Remy,
INBEV, …) in beschouwing genomen. Dit uitgangspunt is voor beide grondwaterlagen
toegepast. Hierdoor werd enkel het marginaal effect van Cargill Herent beoordeeld, niet
de cumulatieve effecten van alle onttrekkingen. Hieronder worden de besluiten per
watervoerende laag toegelicht.
Formatie van Brussel (Brusseliaan)
Om de effecten van Brusseliaan-winning (max. 300.000 m³/jaar) in te schatten werd een
numeriek grondwatermodel opgesteld. Het model werd schematisch opgesteld aan de
hand van gegevens betrokken uit HCOV en het Vlaams Grondwatervoedingsmodel.
De winning werd gesimuleerd aan een gemiddeld dagdebiet van 822 m³/dag. De
grondwaterdalingen die hieruit voorvloeien zijn weergegeven in Figuur 7.1.9.
De afpompingskegel van Brusseliaan zit „gevat‟ tussen de Elst-Sussenhoek (W) en
Wijgmaal (O) en is licht N-Z uitgerekt. De 0,1-m-verlagingscontour strekt zich uit over een
N-Z-afstand van ca. 3 km. Voor de 0,2-m-verlaginscontour is dit ca. de helft. Dit is slechts
een fractie meer dan de verlaging na 5 jaar, zodat een quasi-stationaire toestand wordt
bekomen.
Naar nabije vergunde waterwinningen zijn er mogelijke effecten op een tweetal
winningen, nl. Beneo Remy (nabij de toponiem Langeveld, met een vergund jaardebiet
van 246.000 m³) en Gemengde veehouderij Yserbyt Gerard (Vaartdijk 72 te Herent op
ca. 300 m ten noordwesten van Cargill Herent). De daling van het grondwaterpeil
bedraagt ca. 0,3 m. Op de verderaf gelegen Watergroep-winning Bijlok is de invloed
verwaarloosbaar (<0.1m).
Daarnaast zijn er mogelijks effecten te verwachten op de volgende oppervlaktewaters:
 Kasteelvijvers Hoogvorst en Keulenhof: waterpeilverlaging van ca. 0.35 m. De kans
bestaat dat deze (gedeeltelijk) droogvallen, afhankelijk van externe voeding en/of dikte
bodemsliblaag.
 Dijlekanaal: verhoogde lekkage uit vak De Hond – Tildonk; geen peilverlaging door –
handhaving/kunstmatige voeding, bovenstrooms te Leuven. De voeding zal eventueel
Pagina 137 van 320
BE0112.000850
verhoogd dienen te worden. De hoeveelheid waarmee is niet te begroten met de
huidige gegevens.
 Langsgracht Dijlekanaal (leigracht): deze wordt deels gevoed door kwel vanuit het
kanaal en deels door de opvang van afwateringssystemen op de linkeroever van het
Dijlekanaal. Het wordt niet verwacht dat hier dalingen van het waterpeil optreden,
aangezien de volledige onttrokken hoeveelheid grondwater op deze kwelgracht
terechtkomt.
Deze modellering maakt echter een vergelijking van de huidige vergunde toestand (max.
300.000 m³/jaar) t.o.v. de „nulsituatie‟, waarbij de winning van Cargill Herent helemaal
niet wordt beschouwd, terwijl de winning van Cargill in realiteit al vele jaren actief is.
De vergunde debieten in de geplande toestand blijven identiek als voor de
referentiesituatie (max. 300.000 m³/jaar uit het Brusseliaan).
Figuur 7.1.9: Formatie van Brussel (Brusseliaan) – Verlagingscontouren grondwaterstijghoogte bij
jaardebiet van 300.000 m³
Formatie van Hannut (Landeniaan)
Voor de winning uit het Landeniaan (max. 320.000 m³/jaar) werd een analytische
benadering gehanteerd. De grondwaterdalingen die hieruit voortvloeiden zijn
weergegeven in Figuur 7.1.10. De totale diameter van de 0,1 m-verlagingscontour
bedraagt 11 km. De maximale verlaging ter hoogte van de putzone is 20 m. De grootste
invloed door de Landeniaanwinning vanuit Cargill Herent wordt uitgeoefend op twee nabij
gelegen winningen Beneo Remy (nabij de toponiem Langeveld, met een vergund
jaardebiet van 246.000m³) en Vandendriesche Guy in Tildonk (met een vergund
jaardebiet van 6.500 m³). De invloed bedraagt maximaal 2 meter.
Er werd in de hydrogeologische studie gesteld dat, mits een goede opvolging van het
debiet de vergunde winning in de Formatie van Hannut (max. 320.000 m³/jaar) op
kwantitatief vlak lokaal geen problemen geeft. Deze opvolging is nodig om te vermijden
dat de afpompingskegel niet onder het dak van de watervoerende laag zou vallen, anders
bestaat de mogelijkheid dat carbonaat-bicarbonaat-koolzuur evenwicht verschuift en
alsnog de kwaliteit zoals ze nu bestaat, wijzigt. Dit kan bvb. aanleiding geven tot
agressiever worden van het opgepompte grondwater.
In het vergunningenbesluit voor de grondwaterwinning bij Cargill Herent werd opgelegd
dat het peil in werking in de twee putten van het Landeniaan niet mag dalen tot onder de
86 meter. Cargill heeft hiertoe een beveiliging voorzien, nl. het plaatsen van
contactelektrodes in de productieputten. De goede opvolging van het debiet is dus
verzekerd.
Ook deze modellering maakt een vergelijking van de huidige vergunde toestand (max.
320.000 m³/jaar) t.o.v. de „nulsituatie‟, waarbij de winning van Cargill Herent helemaal
niet wordt beschouwd. Ook hier geldt dat de winning van Cargill al vele jaren in werking
is.
De vergunde debieten in de geplande toestand blijven identiek als voor de
referentiesituatie (max. 320.000 m³/jaar uit het Landeniaan). Er zijn bijgevolg voor de
huidige noch voor de geplande situatie belangrijke effecten te verwachten als
gevolg van de activiteiten van Cargill
Figuur 7.1.10: Formatie van Hannut (Landeniaan) – Verlagingscontouren grondwaterstijghoogte bij
jaardebiet van 320.000 m³
Pagina 138 van 320
BE0112.000850
Effecten t.o.v. het nabijgelegen station Aquafin
In de omgeving van Cargill Herent, t.h.v. Keulenstraat en jaagpad Kanaal LeuvenMechelen, bevindt zich het retentiebekken van Aquafin met rietbegroeiing. Dit bekken
vangt bij hevige buien het sterk met regen verdunde afvalwater op dat via het overstort uit
de riolering in het bekken terecht komt. De hydrogeologische studie vermeldt geen effect
van de grondwaterwinning van Cargill Herent op het functioneren van de installatie van
Aquafin en omgekeerd. Er zijn voor de huidige en geplande situatie geen negatieve
effecten te verwachten m.b.t. het functioneren van de installatie van Aquafin. Dit
werd eveneens schriftelijk bevestigd door Dhr. Jan Peeters, Bekkenverantwoordelijke
Dijle bij Aquafin (d.d. 24/03/2014).
7.1.4.2
Aantasting bodemhygiëne en wijziging grondwaterkwaliteit
Tijdens de exploitatiefase kan de kwaliteit van bodem en grondwater beïnvloed worden
door de verspreiding of verplaatsing van bodemvreemde, milieugevaarlijke stoffen.
Bodem
Uit de bodemonderzoeken die reeds op het terrein werden uitgevoerd, blijkt dat er zich
enkele historische verontreinigingen voordoen en dat er één nieuwe verontreiniging
aanwezig is ten gevolge van een bedrijfsbrand. Er zijn voldoende structurele
bodembeschermende maatregelen voorzien om verontreiniging tijdens de normale
werking van het bedrijf te voorkomen. De tanks zijn ingekuipt en het bedrijfsterrein is ter
hoogte van de installaties verhard. Het risico op bodemverontreiniging als gevolg van de
productieactiviteiten van Cargill Herent is beperkt. Gezien er in de geplande situatie
geen risicolocaties m.b.t. bodem bijkomen en gezien er momenteel reeds
voldoende structurele bodembeschermende maatregelen zijn voorzien, is er geen
significant effect te verwachten naar bodem toe ten gevolge van de activiteiten.
Voor verzurende depositie naar de bodem in de referentiesituatie wordt verwezen naar
discipline lucht. De bijdrage van Cargill voor de verzurende depositie bedraagt ca. 1,6%.
In de geplande situatie wordt geen waarneembare stijging van de verzurende depositie
verwacht ter hoogte van deze locatie. De lange termijn doelstelling voor de verzurende
depositie wordt vandaag gehaald en is in de toekomst ook gegarandeerd. De impact van
Cargill in de huidige en in de geplande situatie m.b.t. verzurende depositie is
bijgevolg aanvaardbaar.
Grondwater
De eventuele effecten van de grondwateronttrekking op de kwaliteit van het grondwater
bestaat uit twee aspecten: 1) het verplaatsen of aantrekken van de aanwezige
verontreiniging in het grondwater, en 2) het verstoren van het pH-evenwicht in het
grondwater.
 Verplaatsing of aantrekking van grondwaterverontreiniging met minerale olie op de
site
Na het stopzetten van grondwaterwinning uit het Krijt na 2006, werd overgeschakeld
op grondwater uit het Brusseliaan. Mogelijks zou deze onttrekking aanleiding geven
Pagina 139 van 320
BE0112.000850
tot verplaatsing of aantrekking van grondwaterverontreiniging met minerale olie ter
hoogte van de voormalige tanks voor zware fuel en mazout (zie eerder Figuur 7.1.6 en
Figuur 7.1.7). In het meest recente oriënterend bodemonderzoek van 2011 werd voor
deze aanwezige verontreiniging een DAEB4-toetsing uitgevoerd, waarin de invloed
van de verontreiniging op de grondwaterwinningen op het terrein en in de buurt
nagegaan werd. Aangezien de winningen grondwater aantrekken op een diepte van
minimaal 65 meter wordt geen negatief effect van de ondiepe minerale
olieverontreiniging op deze winning verwacht. Bovendien komt de verontreiniging
enkel lokaal voor, is de overschrijding van de bodemsaneringsnorm beperkt en is het
totaal debiet van het opgepompte water dermate groot dat er geen nadelig effect op
de waterkwaliteit van de winning verwacht wordt.
 Verstoren van het pH-evenwicht
Het effect van de grondwaterwinning op het chemische evenwicht in het grondwater
werd besproken in de hydrogeologische studie i.k.v. hervergunning van de
grondwaterwinning. Er werd gesteld dat de mogelijkheid bestaat dat het carbonaatbicarbonaat-koolzuur evenwicht in het water verschuift bij overlappende
afpompingskegels, en daardoor alsnog de kwaliteit wijzigt. Dit kan aanleiding geven
tot agressiever worden van het opgepompte grondwater. In de Formatie van Hannut
moet er speciaal op gelet worden om de afpompingskegel niet onder het dak van de
watervoerende laag te laten vallen. Dit kan aanleiding geven tot verhoogde
sulfaatconcentraties en verlaagde pH-waarden. Gezien de goede debietbeheersing, in
combinatie met frequente peilmonitoring in en rond de pompputten op de site van
Cargill Herent, worden m.b.t. deze chemische samenstelling geen negatieve
effecten verwacht als gevolg van de onttrekking van de huidige en geplande
debieten.
7.1.5
Milderende maatregelen
Met betrekking tot het voorkomen van verontreiniging in bodem en grondwater als gevolg
van de exploitatie van Cargill Herent op de site kan gesteld worden dat er voldoende
bodembeschermende maatregelen voorzien zijn om verontreiniging op risicolocaties te
voorkomen. Bijkomende milderende maatregelen m.b.t. de bodem zijn niet vereist.
Er worden m.b.t. de grondwaterwinning noch in de huidige noch in de geplande situatie
negatieve effecten verwacht t.o.v. de huidige situatie. Dit geldt zowel voor kwalitatieve als
kwantitatieve aspecten. De maatregelen die door Cargill Herent vandaag worden
getroffen (o.a. opgelegd via het vergunningenbesluit voor de grondwaterwinning
D/PMVC/13819/19891), nl. een optimale monitoring van de grondwaterwinning, zullen
echter ook in de toekomst moeten worden verdergezet. Bijkomende milderende
maatregelen m.b.t. het grondwater zijn niet vereist.
4
DAEB = duidelijke aanwijzing voor een ernstige bedreiging
Pagina 140 van 320
7.2
Oppervlaktewater
7.2.1
Afbakening van het studiegebied
BE0112.000850
Het afvalwater van Cargill wordt na zuivering in een waterzuiveringsinstallatie via de
openbare riolering in de Leigracht geloosd. Het afvalwater van Cargill komt in een
waterloop met een uiterst beperkt debiet terecht zodat de kwaliteit van de Leigracht in
belangrijke mate bepaald wordt door de lozing van Cargill. Om na te gaan of de
kwaliteit van de stroomafwaarts gelegen waterlopen eveneens beïnvloed wordt door
de instroom van de Leigracht (en bijgevolg beïnvloed wordt door de lozing van
Cargill), omvat het studiegebied voor de discipline oppervlaktewater naast de
Leigracht ook de afwaarts gelegen waterlopen waar het afvalwater via de Leigracht in
terecht komt. Meer bepaald gaat het om de Lipsebeek, de Leibeek en de Weesbeek.
Het studiegebied strekt zich uit van aan het lozingspunt van Cargill tot aan de
monding van de Weesbeek in de Dijle (ter hoogte van VMM-meetpunt 380900).
7.2.2
Beschrijving van de methodiek
7.2.2.1
Beschrijving van de referentiesituatie
De voor dit project relevante hydrologische karakteristieken (vnl. afvoer) en de
waterkwaliteit van de Leigracht, Lipsebeek, Leibeek en Weesbeek worden, voor zover
hierover gegevens beschikbaar zijn, stroomopwaarts en stroomafwaarts van het
lozingspunt van Cargill gekarakteriseerd. Hiervoor wordt o.a. gebruik gemaakt van
literatuurgegevens en meetgegevens van de VMM. De actuele waterkwaliteit van de
beïnvloede waterlopen wordt getoetst aan de van toepassing zijnde
kwaliteitsdoelstellingen.
Er wordt ook nagegaan of het bedrijfsterrein van Cargill in een overstromingsgevoelig
gebied ligt.
7.2.2.2
Effectbeschrijving en –beoordeling
De effecten die met betrekking tot oppervlaktewater onderzocht worden, zijn:
 de waterhuishouding/waterbalans;
 mogelijke oppervlaktewaterverontreiniging ten gevolge van de lozing van
afvalwater;
 impact op de afvoer van de ontvangende waterlopen.
Bij de kwantificering van de waterbalans zullen alle relevante waterstromen
(procesafvalwater, sanitair afvalwater, hemelwater, …) in de huidige en geplande
situatie in rekening gebracht worden.
Met het oog op de evaluatie van de mogelijke oppervlaktewaterverontreiniging wordt
overgegaan tot een zo kwantitatief mogelijke inschatting van het debiet en de
samenstelling van het geloosde afvalwater (zowel sanitair afvalwater als
procesafvalwater). Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de beschikbare
meetgegevens voor het geloosde afvalwater van Cargill in het referentiejaar 2012.
Naast het debiet en de samenstelling van de afvalwaterstromen wordt tevens de
werking en de efficiëntie van de waterzuiveringsinstallatie besproken.
140
Pagina 141 van 320
BE0112.000850
De emissiesituatie wordt voor alle relevante parameters (BZV, CZV, stikstof, fosfor,
zwevende stoffen, chloriden, AOX, Cu, Ni, Zn,) in kaart gebracht en de geloosde
vuilvrachten worden berekend. De lozingsvrachten in de geplande situatie worden in
kaart gebracht aan de hand van extrapolatie op basis van gegevens voor de
referentiesituatie.
Vervolgens wordt de permanente (gemiddelde) impact en de tijdelijke (worst case)
impact op de ontvangende oppervlaktewateren bepaald door de berekening van de
totale concentratieverhoging van de huidige lozing en van de geplande lozing bij
volledige menging in het oppervlaktewater.
De concentratieverhoging als gevolg van de lozing wordt berekend met de volgende
formule:
Waarbij:
Ce x QL = jaarvracht van het bedrijfsafvalwater van Cargill geloosd in de
Leigracht;
Qopp = afvoerdebiet van de Leigracht;
Cv = stroomafwaartse concentratieverhoging als gevolg van de lozing.
Voor de evaluatie van de permanente (gemiddelde) impact van de lozing wordt de
concentratieverhoging berekend op basis van de gemiddelde lozingsconcentraties en
het jaardebiet van de lozing van Cargill bij het gemiddeld afvoerdebiet van de
ontvangende waterlopen. De berekende totale concentratieverhogingen worden
getoetst aan de milieukwaliteitsdoelstelling en beoordeeld in functie van de
verhouding van de huidige immissiekwaliteit t.o.v. de milieukwaliteitsdoelstelling
(MKN). Het relevante beoordelingskader voor de evaluatie van de permanente
(gemiddelde) impact van de lozing wordt weergegeven in Tabel 7.2.1.
Tabel 7.2.1: Beoordelingskader voor de evaluatie van de permanente (gemiddelde) impact van
de lozing
Totale concentratieverhoging t.g.v. de lozing
t.o.v. de huidige MKN
Huidige immissiekwaliteit
(stroomopwaarts)
t.o.v. de huidige MKN
> 1% en < 10%
> 10% en <20%
> 20%
< 50%
Beperkt
Beperkt
Relevant
> 50% en
Beperkt
Relevant
Belangrijk
Relevant
Belangrijk
Belangrijk
< 75%
> 75%
MKN: milieukwaliteitsdoelstelling
141
Pagina 142 van 320
BE0112.000850
Voor de evaluatie van de tijdelijke (worst case) impact van de lozing wordt de
concentratieverhoging berekend op basis van de lozingsnormen en het jaardebiet van
de lozing van Cargill en een laag afvoerdebiet in de ontvangende waterlopen. De
berekende totale concentratieverhogingen worden getoetst aan de milieukwaliteitsdoelstelling en beoordeeld in functie van de gevaareigenschappen van de parameter
en de frequentie van voorkomen van een overschrijding van de
milieukwaliteitsdoelstelling als gevolg van de lozing. Het relevante beoordelingskader
voor de evaluatie van tijdelijke (worst case) voor gevaarlijke en niet gevaarlijke
parametersimpact van de lozing wordt weergegeven in Tabel 7.2.2.
Tabel 7.2.2: Beoordelingskader voor de evaluatie van de tijdelijke (worst case) impact voor
gevaarlijke en niet gevaarlijke parameters
Concentratieverhoging (CV)
Effectbeoordeling
Gevaarlijke stoffen
CV ≤ 50% van MKN
Beperkt tijdelijk effect
50% MKN < CV ≤ MKN
Relevant (aanvaardbaar) tijdelijk effect
MKN < CV
Belangrijk (onaanvaardbaar) tijdelijk effect. Potentieel risico
op acuut toxische effecten
Niet gevaarlijke stoffen
CV ≤ 50% van MKN
Verwaarloosbaar tijdelijk effect
50% MKN < CV ≤ MKN
Beperkt tijdelijk effect
MKN < CV voor een frequentie ≤ 10% op
Relevant tijdelijk effect
jaarbasis
MKN < CV voor een frequentie > 10% op
Belangrijk (onaanvaardbaar) tijdelijk effect. Tijdelijk effect
jaarbasis
vorm op zich aanleiding tot het niet respecteren van de
kwaliteitsdoelstelling op jaarbasis.
CV: concentratieverhoging
MKN: milieukwaliteitsdoelstelling
7.2.2.3
Milderende maatregelen
In het project-MER 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld, die integraal
werden overgenomen in de bijzondere voorwaarden van de (intussen nietig
verklaarde) milieuvergunning D/PMVC/08L22/12525 (23/04/2009). In onderhavig MER
zal worden getoetst of deze milderende maatrelen nog steeds relevant zijn m.b.t.
effecten voor oppervlaktewater. Indien nodig worden de milderende maatregelen
bijgesteld.
7.2.3
Beschrijving van de referentiesituatie
7.2.3.1
Hydrografische kenmerken en waterkwaliteit Leigracht, Lipsebeek, Leibeek en
Weesbeek
7.2.3.1.1
Hydrografische kenmerken
De situering van de relevante waterlopen worden weergegeven op Figuur 7.2.1.
142
Pagina 143 van 320
BE0112.000850
Figuur 7.2.1: Hydrografische situering
De Leigracht is een niet geklasseerde waterloop die deel uitmaakt van het
Dijlebekken. Leigrachten of leibeken zijn door de mens gegraven
ontwateringsgrachten. Door het historische proces van overstromingen tijdens de
winter en in periodes van hevige regenval is er in de Dijlevallei een typisch oeverwalkomgrondsysteem ontstaan. Tijdens de overstromingen is het rivierwater sterk
beladen met slib en het meeste materiaal (voornamelijk de zwaardere zanddeeltjes)
bezinkt dicht bij de oever van de rivier. Na verloop van tijd ontstaan oeverwallen die
relatief hoger gelegen en daardoor ook droger zijn. Verder weg van de rivierbedding
wordt minder en fijner materiaal afgezet. Die lager gelegen gronden worden
„komgronden‟ genoemd en zijn het hele jaar door vochtig. Om deze komgronden te
kunnen gebruiken heeft de mens er leigrachten gegraven voor de ontwatering.
De Leigracht (VHAG-code 6886, niet geklasseerd) waarin het gezuiverde afvalwater
van Cargill terechtkomt, loopt evenwijdig met het kanaal Leuven – Dijle. De gracht
ontspringt ca. 700 m ten zuiden van de site van Cargill en mondt ca. 2 km afwaarts
van de site uit in de Lipsebeek.
De Lipsebeek (VHAG-code 6743, categorie 2/3) ontspringt in Veltem-Beisem, een
deelgemeente van Herent en mondt in Herent uit in de Leibeek.
De Leibeek (VHAG-code 6558, categorie 1/2/3) ontspringt in Wijgmaal (Leuven) en
mondt op de grens van Bonheiden en Boortmeerbeek uit in de Weesbeek.
De Weesbeek (VHAG-code 6559, categorie 1/2/3) ontspringt in Kortenberg op een
hoogte van ca. 36 m TAW. De Weesbeek mondt in Boortmeerbeek uit in de Dijle.
7.2.3.1.2
Hydraulische karakteristieken
Het debiet van de Leigracht kan sterk variëren en wordt vooral in droge periodes
grotendeels bepaald door het lozingsdebiet van Cargill. Het debiet van de Leigracht,
Lipsebeek, Leibeek en Weesbeek wordt niet gemeten door de VMM.
In het overstromingsmodel van de VMM worden de volgende basisdebieten berekend
(pers. communicatie VMM, 04/02/2014) voor de gemodelleerde waterlopen (Leibeek,
Lipsebeek en Weesbeek):
 Leibeek: 0,05 m³/s;
 Lipsebeek: 0,07 m³/s
 Weesbeek: 0,1 m³/s.
VMM geeft aan dat de nauwkeurigheid op deze (laagwater)gegevens eerder laag is
gezien deze modellen bedoeld zijn voor de reproductie van hoogwatersituaties. Het
modelresultaat op de Weesbeek is een heel eind stroomopwaarts gelegen vóór de
monding in de Leibeek en is bijgevolg niet bruikbaar voor voorliggend MER. De
modelresultaten voor de Leibeek en de Lipsebeek wel. VMM communiceerde
eveneens dat er tussen 25/11/2002 en 8/1/2003 een debietmeetcampagne plaatsvond
in het stroomgebied van de Weesbeek. Het basisdebiet op de Lipsebeek bedroeg
toen 0,04 m³/s, wat toch dezelfde grootteorde is als het modelresultaat van 0,07 m³/s.
143
Pagina 144 van 320
BE0112.000850
Bijgevolg worden de basisdebieten van de VMM bruikbaar geacht voor wat betreft de
Leibeek en de Lipsebeek.
In het MER van 2008 werd gebruik gemaakt van de debietmetingen die werden
uitgevoerd in het kader van de oppervlaktewaterkwantiteitsmodellering voor de
Weesbeek-Leibeek tussen 10/10/2002 en 10/01/2003. Het gemiddelde debiet bedroeg
in die periode respectievelijk 0,16 m³/s voor de Lipsebeek (Lipsestraat Tildonk, net
opwaarts van de instroom van de Leigracht), 0,34 m³/s voor de Leibeek
(Rijmenamsebaan Boortmeerbeek, kort voor de monding in de Weesbeek) en 0,99
m³/s voor de Weesbeek (Molenbeekstraat Boortmeerbeek, opwaarts van de monding
van de Leibeek). Uit contact met de VMM blijkt dat er geen meer recente
debietsgegevens ter beschikking zijn.
Bijgevolg wordt er voor de permanente impact rekening gehouden met de gemiddelde
debietsgegevens voor Leibeek, Lipsebeek en Weesbeek en voor de worst case
impact rekening gehouden met de basisdebieten voor de Lipsebeek en de Leibeek die
werden overgenomen uit de modellering van de VMM.
Om een inschatting te maken van het debiet van de Leigracht zelf, werd het debiet
berekend uit de gekende concentraties op het lozingspunt van Cargill, en de
dichtstbijzijnde meetpunten van de VMM stroomop- en stroomafwaarts van het
lozingspunt van Cargill. Tussen deze meetpunten wordt de samenstelling van de
Leigracht immers nagenoeg volledig bepaald door de lozing van Cargill. We gaan als
volgt te werk:
 Voor verschillende parameters in het afvalwater van Cargill zijn de concentraties
stroomop- en stroomafwaarts in de meetpunten van de VMM eveneens gekend, nl.
CZV, BZV, totaal N, NKjehldahl, zwevende stoffen, chloride. Naast de concentratie in
het afvalwater van Cargill is ook het lozingsdebiet (op dagbasis) gekend;
 Gezien de meetpunten van de VMM stroomopwaarts (389860) en stroomafwaarts
(389820) van het lozingspunt van Cargill slechts ca. 500 meter uit elkaar liggen,
wordt ervan uitgegaan dat het debiet van de Leigracht stroomafwaarts ongeveer
gelijk is aan het debiet stroomopwaarts vermeerderd met het geloosde debiet van
Cargill;
 Op basis van de jaargemiddelde concentraties in het afvalwater en het
jaargemiddelde lozingsdebiet van Cargill voor 2012, de gemiddelde gemeten
concentraties in de VMM-meetpunten stroomop- en stroomafwaarts van de lozing
van Cargill voor 2012, schommelt het gemiddelde debiet van de Leigracht tussen 0
en 0,01 m³/s, wat overeenkomt met het gemiddelde lozingsdebiet van Cargill zelf
(977 m³/dag of 0,01 m³/s in 2012).
Hieruit kan besloten worden dat het debiet van de Leigracht ter hoogte van de VMMmeetpunten nagenoeg volledig bepaald wordt door Cargill. Verder stroomafwaarts zijn
er geen andere lozingen van bedrijfsafvalwater in de Leigracht, vooraleer de Leigracht
uitmondt in de Lipsebeek.
144
Pagina 145 van 320
7.2.3.1.3
Actuele waterkwaliteit
7.2.3.1.3.1
Fysicochemische kwaliteit
BE0112.000850
Om de waterkwaliteit van de Leigracht, Lipsebeek, Leibeek en Weesbeek te
beoordelen, wordt in dit MER gebruik gemaakt van de informatie uit de VMMdatabank (www.vmm.be). De ligging van de meetpunten wordt in Figuur 7.2.2.
weergegeven.
Figuur 7.2.2: Situering site Cargill en meetpunten VMM
In de Leigracht zijn er 2 VMM-meetpunten:
 389860: Zijbeek Lipsebeek, Herent, Kanaalweg, t.h.v. Kasteel Hoogvorst - een
kleine 400 m opwaarts lozingspunt Cargill;
 389820: Zijbeek Lipsebeek, Tildonk, Tildonk-Sas, langs Vaart, afwaarts brug - ca.
1.500 meter afwaarts lozingspunt Cargill.
In de Lipsebeek is er slechts één meetpunt waar na 1995 nog metingen van de
waterkwaliteit werden uitgevoerd:
 389600: afwaarts monding Leigracht: Wespelaar, Vinkstr/Brugstr, afw weg (ca. 2,5
km afw. van de monding van de Leibeek in de Lipsebeek).
In de Leibeek zijn er 4 meetpunten waarvoor in de VMM-databank gegevens
beschikbaar zijn. Al deze meetpunten liggen afwaarts van de monding van de
Lipsebeek in de Leibeek.
 388500: Haacht/Boortmeerbeek, Spoorwegstraat, voor kilometerpaal 50 aan
spoorweg, afwaarts brug;
 388000: Boortmeerbeek/Haacht, Meerbemdweg/Vossenberg, ter hoogte van huis
nr. 22, afwaarts brug;
 387950: Boortmeerbeek/Rijmenam, Rijmenamsebaan/Boortmeerbeeksebaan,
afwaarts brug;
 387900: Boortmeerbeek, Looikestraat/ Streepkensdreef, zandweggetje, opwaarts
brug.
De relevante meetpunten in de Weesbeek zijn:
 381000: Boortmeerbeek, Molenbeekstraat, afwaarts weg (opwaarts monding
Leibeek);
 380900: Hever, langs rustoord Ravenstein en via dijk monding in Dijle, opwaarts
brug (afwaarts monding Leibeek).
Door de wet van 24/05/1983 betreffende de algemene normen die de
kwaliteitsobjectieven bepalen van oppervlaktewater bestemd voor welbepaalde
doeleinden (BS 15/06/1983) wordt er een onderscheid gemaakt tussen
oppervlaktewater bestemd als viswater, zwemwater of drinkwater. Volgens het Besluit
van de Vlaamse Regering van 08/12/1998 dienen zowel de Leigracht als de
Lipsebeek, Leibeek en Weesbeek aan de basismilieukwaliteitsnormen voor
oppervlaktewater te voldoen. De Leibeek en Weesbeek worden volgens het
Stroomgebiedbeheersplan van de Schelde gecategoriseerd als type Grote Beek (Bg)
145
Pagina 146 van 320
BE0112.000850
en dienen te voldoen aan de normen zoals vermeld in VLAREM II – Bijlage 2.3.1, Art.
2.3.). De Leigracht en Lipsebeek zijn niet gecategoriseerd en dienen te voldoen aan
de normen voor de niet in de stroomgebiedbeheer- of bekkenbeheerplannen
afgebakende waterlichamen (VLAREM II – Bijlage 2.3.1, Art. 2.1.).
In Tabel 7.2.3 t.e.m. Tabel 7.2.11 worden de gemiddelde meetresultaten van de
fysico-chemische waterkwaliteit van de relevante waterlopen weergegeven voor de
periode 2008 – 2012 op de hoger vermelde meetpunten. De milieukwaliteitsnormen
zijn eveneens in de tabel opgenomen. Voor het referentiejaar 2012 wordt voor de
verschillende meetpunten ook weergegeven wat de hoogste en laagste gemeten
waarden zijn en naar gelang de toetsingswijze van de milieukwaliteitsnormen wordt
voor bepaalde parameters ook de 90- (of 10-) percentielwaarde of het
winterhalfjaargemiddelde weergegeven. Waarden die niet voldoen aan de
milieukwaliteitsnorm worden vet en onderlijnd weergegeven.
Uit Tabel 7.2.3 en Tabel 7.2.4 blijkt dat de Leigracht, zowel afwaarts als opwaarts van
de lozing van Cargill, in de afgelopen jaren doorgaans niet aan de
kwaliteitsdoelstelling voldeed voor het gehalte opgeloste zuurstof, zwevende stoffen,
kjeldahl-N, totaal N, totaal P, orthofosfaat en geleidbaarheid. Afwaarts van het
lozingspunt van Cargill (Tabel 7.2.3) wordt voor CZV, BZV, nitraat, zwevende stoffen
en chloriden niet aan de doelstelling voldaan, opwaarts (Tabel 7.2.4) wel. Voor deze
componenten kan bijgevolg besloten worden dat de verhoogde concentraties
stroomafwaarts toe te schrijven zijn aan de lozing van Cargill.
In de Lipsebeek (Tabel 7.2.5) zijn er meetresultaten beschikbaar voor een meetpunt
dat afwaarts van de monding van de Leigracht gesitueerd is (389600). In dit meetpunt
wordt voor zuurstofgehalte, BZV, CZV, kjeldahl-N, totaal N, totaal P, orthofosfaat,
geleidbaarheid en chloride niet aan de kwaliteitsdoelstelling voldaan.
In de Leibeek (Tabel 7.2.6 t.e.m. Tabel 7.2.9) is de waterkwaliteit enkel afwaarts van
de monding van de Lipsebeek bekend. Ter hoogte van twee meetpunten (388500 en
387900) zijn resultaten van 2008 t.e.m. 2012 beschikbaar. Voor de andere twee
(388000 en 387950) zijn slechts enkele gegevens voorhanden. Voor het gehalte
opgeloste zuurstof, CZV, BZV, totaal N, totaal P, orthofosfaat, geleidbaarheid en
chloride wordt de kwaliteitsdoelstelling algemeen niet gehaald. Voor Kjeldahl-N en
zwevende stoffen zijn overschrijdingen vastgesteld in meetpunt 388500.
Gegevens over de waterkwaliteit van de Weesbeek (Tabel 7.2.10 en Tabel 7.2.11) in
van 2008 t.e.m. 2012 zijn er voor het meetpunt 381000 (opwaarts monding Leibeek).
Voor het meetpunt 380900 (afwaarts monding Leibeek) zijn gegevens t.e.m. 2011
beschikbaar. Voor het gehalte opgeloste zuurstof, CZV, BZV, totaal N, totaal P,
orthofosfaat en geleidbaarheid wordt de kwaliteitsdoelstelling opwaarts van de
monding met Leibeek (381000) niet gehaald. Afwaarts (380900) kan geen
representatieve toetsing aan de kwaliteitsdoelstellingen worden gedaan (geen
gegevens voor 2012), maar wordt op basis van de gemiddelde concentraties voor de
jaren 2008-2011 verwacht dat de kwaliteit gelijkaardig is aan het meetpunt opwaarts
van monding Leibeek.
146
Pagina 147 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.3: Waterkwaliteit van de Leigracht (afwaarts lozing Cargill)
Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C)
25
max
pH
6,5-8,5
min-max
O2 (mg/l)
6
P10
CZV (mg/l)
30
P90
BZV (mg/)
6
P90
zwevende stoffen (mg/l)
50
P90
+
NH4 -N (mg N/l)
Kjeldahl-N (mg N/l)
6
P90
NO3 (mg N/l)
10
P90
NO2 (mg N/l)
NO3 +NO2 (mg N/l)
totaal N (mg N/l)**
4
zomerhalfjaargem.*
totaal P (mg P/l)
0,14
zomerhalfjaargem.*
o-PO4 (mg P/l)
0,1
gem
Sulfaat (mg SO42-/l)
90
gem
Geleidbaarheid (µS/cm)
600
P90
Chloride (mg Cl /l)
120
P90
Cu (µg/l)
7
gem
Ni (µg/l)
20
gem
Zn (µg/l)
20
gem
*op basis van meetresultaten van begin april tot eind september
** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet
xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM meetpunt 389820 (Leigracht afwaarts lozing Cargill)
2008
2009
2010
2011
gem
13,76
7,46
4,58
338,17
84,58
69,66
3,15
15,99
7,74
0,24
8,00
17,95
3,15
2,04
54,83
1665,31
323,50
gem
-
gem
-
gem
15,53
7,54
5,26
98,38
13,13
29,63
2,42
7,49
3,41
0,19
3,60
9,16
1,19
0,23
64,63
1434,50
207,00
-
-
147
2012
min
5,60
7,20
0,90
70,00
5,00
7,60
0,51
4,70
<0,1
<0,01
0,67
8,06
0,99
0,18
43,00
957,00
120,00
-
P10
3,28
gem
13,34
7,70
5,48
162,57
18,86
38,23
2,85
9,00
6,21
0,18
6,39
13,99
2,98
0,58
53,50
1375,75
188,33
-
zomergem
P90
340,00
36,80
80,60
12,40
11,60
17,00
1,90
1654,00
235,00
max
20,90
8,10
7,60
340,00
59,00
92,00
8,00
13,00
15,00
0,33
15,28
20,58
9,50
0,93
66,00
1752,00
240,00
-
Pagina 148 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.4: Waterkwaliteit van de Leigracht (opwaarts lozing Cargill)
Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C)
25
max
pH
6,5-8,5
min-max
O2 (mg/l)
6
P10
CZV (mg/l)
30
P90
BZV (mg/)
6
P90
zwevende stoffen (mg/l)
50
P90
+
NH4 -N (mg N/l)
Kjeldahl-N (mg N/l)
6
P90
NO3 (mg N/l)
10
P90
NO2 (mg N/l)
NO3 +NO2 (mg N/l)
totaal N (mg N/l)**
4
zomerhalfjaargem.*
totaal P (mg P/l)
0,14
zomerhalfjaargem.*
o-PO4 (mg P/l)
0,1
gem
Sulfaat (mg SO42-/l)
90
gem
Geleidbaarheid (µS/cm)
600
P90
Chloride (mg Cl /l)
120
P90
Cu (µg/l)
7
gem
Ni (µg/l)
20
gem
Zn (µg/l)
20
gem
*op basis van meetresultaten van begin april tot eind september
** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet
xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM-meetpunt 389860 (Leigracht, opwaarts lozing Cargill)
2008
2009
2010
2011
gem
10,33
7,57
3,08
25,25
5,00
10,30
3,49
5,29
0,51
0,03
0,58
3,99
1,07
0,92
57,33
591,00
52,17
-
gem
-
gem
-
gem
13,66
7,40
2,70
36,57
5,60
13,84
4,21
5,68
0,73
0,05
0,77
3,57
1,64
1,05
27,00
479,43
45,00
-
148
2012
min
2,50
7,20
1,90
23,00
<3
<7
0,48
1,70
<0,1
<0,01
0,21
2,67
0,31
0,15
7,00
386,00
25,00
-
P10
2,08
gem
10,49
7,54
4,50
27,29
3,67
16,08
4,18
5,41
1,55
0,07
1,62
6,10
1,16
0,78
42,67
571,14
49,83
-
zomergem
P90
30,00
4,00
21,80
11,00
3,55
6,42
1,60
648,20
65,00
max
17,10
7,80
6,90
30,00
4,00
25,00
10,00
11,00
4,50
0,11
4,60
11,37
2,30
2,40
85,00
659,00
67,00
-
Pagina 149 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.5: Waterkwaliteit van de Lipsebeek (afwaarts monding Leigracht)
Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C)
25
max
pH
6,5-8,5
min-max
O2 (mg/l)
6
P10
CZV (mg/l)
30
P90
BZV (mg/)
6
P90
zwevende stoffen (mg/l)
50
P90
+
NH4 -N (mg N/l)
Kjeldahl-N (mg N/l)
6
P90
NO3 (mg N/l)
10
P90
NO2 (mg N/l)
NO3 +NO2 (mg N/l)
totaal N (mg N/l)**
4
zomerhalfjaargem.*
totaal P (mg P/l)
0,14
zomerhalfjaargem.*
o-PO4 (mg P/l)
0,1
gem
Sulfaat (mg SO42-/l)
90
gem
Geleidbaarheid (µS/cm)
600
P90
Chloride (mg Cl /l)
120
P90
Cu (µg/l) totaal
Cu (µg/l) opgelost
7
gem
Ni (µg/l) totaal
Ni (µg/l) opgelost
20
gem
Zn (µg/l) totaal
Zn (µg/l) opgelost
20
gem
*op basis van meetresultaten van begin april tot eind september
** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet
xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM-meetpunt 389600 (Lipsebeek, afwaarts monding Leigracht)
2008
gem
11,81
7,61
3,80
57,42
11,55
44,56
4,94
7,59
1,65
0,10
1,77
7,63
1,52
0,87
56,08
834,50
110,58
-
2009
gem
10,70
7,58
5,05
42,17
7,20
42,73
3,89
5,58
0,70
0,08
0,79
5,68
0,90
0,55
57,08
899,23
130,25
-
2010
gem
9,03
7,81
6,92
24,58
4,60
26,12
1,75
3,07
1,37
0,07
1,44
4,55
0,53
0,27
754,00
83,50
-
149
2011
gem
-
min
5,00
6,90
0,40
15,00
<3
8,80
1,20
2,30
<0,1
<0,01
0,42
3,82
0,36
0,07
258,00
19,00
-
P10
3,79
-
gem
11,38
7,57
6,23
41,42
16,00
30,20
2,42
4,39
1,23
0,09
1,32
5,31
1,14
0,45
756,58
81,33
-
2012
zomergem
P90
82,90
36,00
49,60
6,58
1,60
4,81
0,98
-
1047,90
127,00
-
max
18,90
7,90
8,90
140,00
55,00
60,00
3,80
8,80
2,70
0,17
2,79
8,07
2,90
1,40
1071,00
140,00
-
Pagina 150 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.6: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek)
Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C)
25
max
pH
6,5-8,5
min-max
O2 (mg/l)
6
P10
CZV (mg/l)
30
P90
BZV (mg/)
6
P90
zwevende stoffen (mg/l)
30
P90
+
NH4 -N (mg N/l)
Kjeldahl-N (mg N/l)
6
P90
NO3 (mg N/l)
10
P90
NO2 (mg N/l)
NO3 +NO2 (mg N/l)
totaal N (mg N/l)**
4
zomerhalfjaargem.*
totaal P (mg P/l)
0,14
zomerhalfjaargem.*
o-PO4 (mg P/l)
0,1
gem
Sulfaat (mg SO42-/l)
90
gem
Geleidbaarheid (µS/cm)
600
P90
Chloride (mg Cl /l)
120
P90
Cu (µg/l) totaal
Cu (µg/l) opgelost
7
gem
Ni (µg/l) totaal
Ni (µg/l) opgelost
20
gem
Zn (µg/l) totaal
Zn (µg/l) opgelost
20
gem
*op basis van meetresultaten van begin april tot eind september
** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet
xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM-meetpunt 388500 (Leibeek, afwaarts monding Lipsebeek)
2008
gem
12,82
7,65
4,60
50,33
10,27
44,18
4,99
6,94
1,59
0,08
1,70
6,44
1,29
0,82
60,00
907,58
120,42
-
2009
gem
12,22
7,68
4,29
55,92
12,91
39,48
4,18
6,60
1,10
0,07
1,19
5,69
1,13
0,74
67,33
1045,77
143,83
4,67
4,16
2,30
22,03
6,42
2010
gem
10,50
7,59
6,05
45,92
16,00
42,11
2,47
5,03
1,79
0,09
1,88
6,66
0,79
0,45
71,58
935,00
93,75
-
150
2011
gem
12,13
7,64
4,40
57,00
14,82
39,33
3,04
5,70
1,09
0,07
1,25
5,40
0,89
0,26
70,92
915,58
104,67
-
min
5,50
7,20
1,70
20,00
<3
19,00
1,10
2,40
<0,1
<0,01
0,36
4,82
0,33
0,09
23,00
339,00
26,00
0,00
<2
<2,5
<5
P10
3,55
gem
13,49
7,69
5,56
45,31
11,58
33,92
3,02
5,04
1,12
0,09
1,21
6,47
0,89
0,35
67,50
840,21
86,92
2,45
10,62
2012
zomergem
P90
91,20
24,50
50,40
7,68
1,89
7,27
0,99
1212,40
142,00
max
22,00
8,00
9,00
110,00
62,00
52,00
6,00
8,70
2,70
0,17
2,78
9,06
2,10
0,91
120,00
1368,00
150,00
0,00
2,60
<5
18,00
Pagina 151 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.7: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) – vervolg
Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C)
25
max
pH
6,5-8,5
min-max
O2 (mg/l)
6
P10
CZV (mg/l)
30
P90
BZV (mg/)
6
P90
zwevende stoffen (mg/l)
30
P90
+
NH4 -N (mg N/l)
Kjeldahl-N (mg N/l)
6
P90
NO3 (mg N/l)
10
P90
NO2 (mg N/l)
NO3 +NO2 (mg N/l)
totaal N (mg N/l)**
4
zomerhalfjaargem.*
totaal P (mg P/l)
0,14
zomerhalfjaargem.*
o-PO4 (mg P/l)
0,1
gem
Sulfaat (mg SO42-/l)
90
gem
Geleidbaarheid (µS/cm)
600
P90
Chloride (mg Cl /l)
120
P90
Cu (µg/l) totaal
Cu (µg/l) opgelost
7
gem
Ni (µg/l) totaal
Ni (µg/l) opgelost
20
gem
Zn (µg/l) totaal
Zn (µg/l) opgelost
20
gem
*op basis van meetresultaten van begin april tot eind september
** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet
xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM meetpunt 388000 (Leibeek, afwaarts monding Lipsebeek)
2008
gem
13,87
7,72
3,92
43,50
8,00
26,33
4,27
6,42
1,15
0,07
1,69
5,55
0,80
0,41
905,50
99,83
-
2009
gem
-
151
2010
gem
-
2011
gem
12,52
7,61
3,43
45,58
8,80
24,67
4,75
6,68
1,59
0,07
1,27
6,22
1,58
1,15
891,83
117,67
-
2012
gem
-
Pagina 152 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.8: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) – vervolg
Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C)
25
max
pH
6,5-8,5
min-max
O2 (mg/l)
6
P10
CZV (mg/l)
30
P90
BZV (mg/)
6
P90
zwevende stoffen (mg/l)
30
P90
+
NH4 -N (mg N/l)
Kjeldahl-N (mg N/l)
6
P90
NO3 (mg N/l)
10
P90
NO2 (mg N/l)
NO3 +NO2 (mg N/l)
totaal N (mg N/l)**
4
zomerhalfjaargem.*
totaal P (mg P/l)
0,14
zomerhalfjaargem.*
o-PO4 (mg P/l)
0,1
gem
Sulfaat (mg SO42-/l)
90
gem
Geleidbaarheid (µS/cm)
600
P90
Chloride (mg Cl /l)
120
P90
Cu (µg/l) totaal
Cu (µg/l) opgelost
7
gem
Ni (µg/l) totaal
Ni (µg/l) opgelost
20
gem
Zn (µg/l) totaal
Zn (µg/l) opgelost
20
gem
*op basis van meetresultaten van begin april tot eind september
** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet
xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM-meetpunt 387900 (Leibeek, afwaarts monding Lipsebeek)
2008
gem
13,78
7,50
5,16
33,92
5,13
16,16
3,68
5,14
2,54
0,09
2,63
7,77
1,03
0,72
61,67
791,15
106,25
9,50
24,40
-
2009
gem
11,95
7,55
4,43
38,40
12,29
21,80
4,36
6,13
1,86
0,09
1,95
7,60
0,88
0,66
60,20
850,91
114,70
4,85
3,94
2,74
21,12
10,85
2010
gem
11,08
7,49
5,91
30,45
10,75
19,86
2,49
4,29
1,84
0,07
1,91
6,20
0,75
0,50
68,18
742,55
97,18
3,33
5,22
3,78
23,00
13,30
152
2011
gem
13,69
7,67
5,17
34,64
6,50
19,75
3,03
4,94
1,74
0,07
1,55
5,88
0,99
0,52
62,18
830,08
100,73
12,00
12,00
21,00
7,82
min
5,30
6,80
3,50
18,00
<3
<7
1,20
2,50
0,49
0,04
0,55
4,02
0,54
0,14
35,00
373,00
38,00
<2
<5
<5
P10
4,16
gem
13,10
7,52
5,47
27,58
5,17
19,00
1,96
3,38
2,36
0,09
2,44
5,82
0,83
0,51
58,67
686,00
85,08
2,10
<5
12,03
2012
zomergem
P90
32,70
7,50
22,60
3,99
3,50
5,39
0,88
955,80
137,00
max
20,60
7,90
7,50
38,00
8,00
24,00
3,70
4,70
4,90
0,24
4,94
9,64
1,50
1,50
76,00
977,00
150,00
2,10
<5
20,00
Pagina 153 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.9: Waterkwaliteit van de Leibeek (afwaarts monding Lipsebeek) – vervolg
Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C)
25
max
pH
6,5-8,5
min-max
O2 (mg/l)
6
P10
CZV (mg/l)
30
P90
BZV (mg/)
6
P90
zwevende stoffen (mg/l)
30
P90
+
NH4 -N (mg N/l)
Kjeldahl-N (mg N/l)
6
P90
NO3 (mg N/l)
10
P90
NO2 (mg N/l)
NO3 +NO2 (mg N/l)
totaal N (mg N/l)**
4
zomerhalfjaargem.*
totaal P (mg P/l)
0,14
zomerhalfjaargem.*
o-PO4 (mg P/l)
0,1
gem
Sulfaat (mg SO42-/l)
90
gem
Geleidbaarheid (µS/cm)
600
P90
Chloride (mg Cl /l)
120
P90
Cu (µg/l) totaal
Cu (µg/l) opgelost
7
gem
Ni (µg/l) totaal
Ni (µg/l) opgelost
20
gem
Zn (µg/l) totaal
Zn (µg/l) opgelost
20
gem
*op basis van meetresultaten van begin april tot eind september
** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet
xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM meetpunt 387950 (Leibeek, afwaarts monding Lipsebeek)
2008
gem
-
2009
gem
11,62
7,58
3,96
48,58
13,17
27,06
5,31
7,19
0,79
0,09
0,89
6,62
1,15
0,90
966,85
126,08
-
153
2010
gem
-
2011
gem
-
2012
-
Pagina 154 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.10: Waterkwaliteit van de Weesbeek
Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C)
25
max
pH
6,5-8,5
min-max
O2 (mg/l)
6
P10
CZV (mg/l)
30
P90
BZV (mg/)
6
P90
zwevende stoffen (mg/l)
30
P90
+
NH4 -N (mg N/l)
Kjeldahl-N (mg N/l)
6
P90
NO3 (mg N/l)
10
P90
NO2 (mg N/l)
NO3 +NO2 (mg N/l)
totaal N (mg N/l)**
4
zomerhalfjaargem.*
totaal P (mg P/l)
0,14
zomerhalfjaargem.*
o-PO4 (mg P/l)
0,1
gem
Sulfaat (mg SO42-/l)
90
gem
Geleidbaarheid (µS/cm)
600
P90
Chloride (mg Cl /l)
120
P90
Cu (µg/l) totaal
Cu (µg/l) opgelost
7
gem
Ni (µg/l) totaal
Ni (µg/l) opgelost
20
gem
Zn (µg/l) totaal
Zn (µg/l) opgelost
20
gem
*op basis van meetresultaten van begin april tot eind september
** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet
xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM-meetpunt 381000 (Weesbeek, opwaarts monding Leibeek)
2008
gem
12,60
7,73
7,38
20,08
3,75
18,06
0,94
2,33
2,08
0,13
2,21
4,01
0,50
0,33
69,75
655,77
52,67
6,70
32,03
-
2009
gem
11,28
7,68
7,82
19,25
6,67
16,83
1,21
2,87
2,01
0,13
2,14
5,05
0,50
0,37
67,25
640,18
59,67
5,00
4,35
2,20
16,77
13,65
2010
gem
10,95
7,71
9,13
15,25
31,20
0,68
1,90
1,99
0,11
2,10
4,31
0,47
0,33
72,75
649,38
62,38
2,20
5,23
3,60
12,88
8,18
154
2011
gem
-
min
6,20
7,60
6,50
<7
<3
<7
0,33
<1,5
1,40
0,06
1,47
3,19
0,32
0,09
36,00
355,00
29,00
<2
<5
0,00
<5
P10
6,59
gem
13,25
7,87
7,88
20,22
6,00
41,63
0,79
2,66
2,22
0,12
2,34
4,96
0,55
0,25
63,00
611,30
54,30
2,30
9,55
2012
zomergem
P90
31,60
6,80
93,00
4,42
3,06
4,02
0,44
750,50
80,10
max
19,50
8,10
9,70
46,00
7,00
150,00
2,20
5,20
3,60
0,29
3,89
7,09
1,30
0,39
92,00
764,00
81,00
2,30
<5
12,00
Pagina 155 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.11: Waterkwaliteit van de Weesbeek (vervolg)
Parameter
Kwaliteitsdoelstellingen
Toetsingswijze
Temperatuur (°C)
25
max
pH
6,5-8,5
min-max
O2 (mg/l)
6
P10
CZV (mg/l)
30
P90
BZV (mg/)
6
P90
zwevende stoffen (mg/l)
30
P90
+
NH4 -N (mg N/l)
Kjeldahl-N (mg N/l)
6
P90
NO3 (mg N/l)
10
P90
NO2 (mg N/l)
NO3 +NO2 (mg N/l)
totaal N (mg N/l)**
4
zomerhalfjaargem.*
totaal P (mg P/l)
0,14
zomerhalfjaargem.*
o-PO4 (mg P/l)
0,1
gem
Sulfaat (mg SO42-/l)
90
gem
Geleidbaarheid (µS/cm)
600
P90
Chloride (mg Cl /l)
120
P90
Cu (µg/l) totaal
Cu (µg/l) opgelost
7
gem
Ni (µg/l) totaal
Ni (µg/l) opgelost
20
gem
Zn (µg/l) totaal
Zn (µg/l) opgelost
20
gem
*op basis van meetresultaten van begin april tot eind september
** als som van Kjeldahl-N, Nitraat en Nitriet
xx = voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstelling
VMM-meetpunt 380900 (Weesbeek, afwaarts monding Leibeek)
2008
gem
12,98
7,72
5,93
23,64
3,75
22,00
1,67
2,94
2,25
0,15
2,40
5,29
0,66
0,48
726,33
78,36
24,33
-
2009
gem
11,64
7,64
6,35
27,67
4,88
23,21
3,29
4,60
1,94
0,15
2,09
6,66
0,88
0,72
741,82
88,92
4,55
3,33
2,00
20,15
11,18
155
2010
gem
10,25
7,70
7,57
21,75
3,33
25,64
1,34
3,09
2,29
0,10
3,43
5,22
0,52
0,30
729,92
100,08
3,40
5,05
3,80
20,40
7,23
2011
gem
13,30
7,67
5,10
23,83
17,67
1,37
2,62
1,78
0,31
1,89
4,25
0,53
0,39
660,33
65,17
5,30
17,40
7,96
2012
gem
-
Pagina 156 van 320
7.2.3.1.3.2
BE0112.000850
Prati-index voor opgeloste zuurstof
De Prati-index is een bijkomende parameter die de kwaliteit van het water aangeeft.
Aan de hand van transformatieformules wordt aan de fysicochemische parameters
een cijfer tussen 0,1 en >16 toegekend. De bekomen cijfers worden dan in klassen
van 1 tot 6 ingedeeld die de kwaliteit van het water beoordelen van niet verontreinigd
(klasse 1) tot zeer zwaar verontreinigd (klasse 6) (zie Tabel 7.2.12). In Tabel 7.2.13
(VMM, stand van zaken december 2013) wordt de Prati-index op de in beschouwing
genomen meetpunten weergegeven in de periode 2008-2012.
Tabel 7.2.12: Prati-index volgens zuurstof: indeling in klassen
Klasse
Index
Omschrijving
1
0,1 – 1
Niet verontreinigd
2
1–2
Aanvaardbaar
3
2–4
Matig verontreinigd
4
4–8
Verontreinigd
5
8 – 16
Zwaar verontreinigd
6
> 16
Zeer zwaar verontreinigd
Tabel 7.2.13: Prati-index volgens zuurstof in de relevante VMM-meetpunten
Meetpunt
2008
2009
2010
2011
2012
Leigracht 389860
6,71
-
-
6,91
5,41
Leigracht 389820
4,53
-
-
4,05
4,25
Lipsebeek 389600
6,46
4,71
3,36
-
3,83
Leibeek 388500
4,94
5,24
4,02
5,57
3,87
Leibeek 388000
7,02
-
-
5,8
-
Leibeek 387950
-
5,77
-
-
-
Leibeek 387900
4,51
5,19
3,88
4,53
3,92
Weesbeek 381000
2,63
2,26
1,9
1,86
1,71
Weesbeek 380900
3,9
3,37
2,79
4,28
-
Voor de Leigracht wijst de Prati-index voor de jaren 2008 t.e.m. 2012 op een
verontreiniging.
De Lipsebeek kent een verbetering in kwaliteit op basis van de Prati-index voor
zuurstof: ze werd beschouwd als verontreinigd tot en met 2009. Vanaf 2010 is er
sprake van een matige verontreiniging.
De Leibeek werd tot in 2011 als verontreinigd ingedeeld. Vanaf 2012 is ze als matig
verontreinigd ingedeeld.
De Weesbeek, opwaarts van de monding van de Leibeek, was matig verontreinigd tot
2009 maar is aanvaardbaar sinds 2010. Voor de Weesbeek afwaarts van de monding
van de Leibeek is er sprake van een matige verontreiniging voor 2010 maar een
verontreiniging voor 2011. Voor 2012 werd de Prati-index niet berekend.
156
Pagina 157 van 320
7.2.3.1.3.3
BE0112.000850
Biologische kwaliteit
De VMM bepaalt ook de biologische kwaliteit van het oppervlaktewater. Het biologisch
onderzoek evalueert de waterloop als biotoop, eerder dan enkel de kwaliteit van de
waterkolom te bekijken. Voor het bepalen van de biologische waterkwaliteit wordt
gebruik gemaakt van de methode van de Belgisch Biotische Index (BBI). Voor de
bepaling van de BBI worden met een schepnet macro-invertebraten van de bodem en
uit het water verzameld. De aan- of afwezigheid van bepaalde macro-invertebraten is
bepalend voor de BBI. De biotische index staat in functie van de relatieve
gevoeligheid van bepaalde indicatorsoorten ten opzichte van verontreiniging enerzijds
en diversiteit anderzijds. In tegenstelling tot de chemische analysen, die een
weerspiegeling geven van het moment waarop het waterstaal genomen wordt,
evalueert de biologische bepaling verontreinigingseffecten die over een langere
periode zijn opgetreden. Voor de boordeling wordt een waardecijfer van 10 (zeer
goede kwaliteit) tot 0 (uiterst slechte kwaliteit) toegekend (zie Tabel 7.2.14). In Tabel
7.2.15 (VMM, stand van zaken december 2013) wordt de BBI op de in beschouwing
genomen meetpunten weergegeven in de periode 2008-2012.
Tabel 7.2.14: Indexwaarden Belgische Biotische Index
BBI
Kwaliteitsklasse
10 – 9
zeer goede kwaliteit
8–7
goede kwaliteit
6–5
matige kwaliteit
4–3
slechte kwaliteit
2–1
zeer slechte kwaliteit
0
uiterst slechte kwaliteit
Tabel 7.2.15: BBI in de relevante VMM-meetpunten
Meetpunt
2008
2009
2010
2011
2012
Leigracht 389860
5
-
-
-
5
Leigracht 389820
5
-
-
-
2
Lipsebeek 389600
-
2
-
-
-
Leibeek 388500
-
-
-
-
5
Leibeek 388000
-
-
-
-
-
Leibeek 387950
-
2
-
-
-
Leibeek 387900
-
5
-
-
6
Weesbeek 381000
7
-
-
7
-
Weesbeek 380900
6
-
-
-
-
De biologische kwaliteit van de Leigracht is de afgelopen jaren matig opwaarts van het
lozingspunt van Cargill (389860). Voor het meetpunt stroomafwaarts (389820) was de
biologische kwaliteit in 2008 matig, maar in 2012 zeer slecht.
Voor de Lipsebeek is de index enkel voor het jaar 2009 gekend, de biologische
kwaliteit was toen zeer slecht.
De biologische kwaliteit van de Leibeek varieert van zeer slecht tot matig voor 2009,
naar matig tot goed voor 2012.
De Weesbeek kent een matige tot goede kwaliteit de afgelopen jaren.
157
Pagina 158 van 320
7.2.3.1.3.4
BE0112.000850
Besluit
Algemeen kan, aan de hand van de bovenvermelde gegevens uit het meetnet van de
VMM, besloten worden dat zowel de Leigracht als de Lipsebeek en de Leibeek voor
verschillende parameters niet aan de basismilieukwaliteitsnormen voor
oppervlaktewater voldoen.
De meest kritische parameters zijn BZV, CZV, totaal N, totaal P, orthofosfaat en
geleidbaarheid. Zij worden in alle relevante waterlopen overschreden. Het gehalte
opgeloste zuurstof, Kjeldahl-N en chloride voldoet niet aan de kwaliteitsdoelstellingen
in de Lipsebeek, Leigracht en Leibeek, maar wel in de Weesbeek. De concentratie
zwevende stoffen overschrijdt de kwaliteitsdoelstelling in de Leibeek, de Weesbeek en
de Leigracht, maar voldoet in de Lipsebeek. De concentratie Nitraat-N overschrijdt
enkel in de Leigracht de kwaliteitsdoestelling.
7.2.3.2
Situering van het projectgebied t.o.v. overstromingsgevoelige gebieden
Het bedrijfsterrein van Cargill Herent ligt volgens de overstromingskaarten op de
website van het AGIV niet in een overstromingsgebied of een risicozone voor
overstroming (zie Figuur 2.6).
Ook volgens de watertoetskaart (Figuur 7.2.3) ligt het bedrijfsterrein in een niet
overstromingsgevoelig gebied. De vallei van de Leibeek en de zone ter hoogte van de
monding van de Lipsebeek in de Leibeek worden op de watertoetskaart wel
grotendeels aangeduid als mogelijk tot effectief overstromingsgevoelig.
Figuur 7.2.3: Situering t.o.v. de watertoetskaart voor overstromingsgevoeligheid (2011) en de
risicozones voor overstroming
7.2.3.3
Beschrijving van de emissies in de referentiesituatie en de geplande situatie
7.2.3.3.1
Watervoorziening / waterbalans
Cargill heeft volgende waterbronnen ter beschikking:
 grondwater voor het weken van de brouwgerst. Het verbruik in 2012 bedroeg
470.863 m³/jaar (voor een productie van 102.000 ton mout). De vergunde
grondwaterwinning bedraagt 520.000 m³/jaar. Het grondwater wordt momenteel
5
onttrokken uit twee watervoerende lagen (Landeniaan en Brusseliaan) ;
 leidingwater voor sanitaire voorzieningen, labo, R&D en pers moutkiempellets;
 hemelwater wordt niet genuttigd op de site en wordt integraal geloosd.
5
In juni 2013 werd de grondwaterwinning hervergund met een maximale totale winningscapaciteit
(Landeniaan en Brusseliaan) van 1.800 m³/dag en 520.000 m³/jaar door:
•
hervergunning en verhoging van het maximaal opgepompt debiet met 50.000 m³/jaar van de
grondwaterwinning uit het Landeniaan, bestaande uit 2 putten op een diepte van 110 m
onder het maaiveld tot een maximaal opgepompt debiet van 900 m³/dag en 320.000 m³/jaar;
•
verhoging van het maximaal opgepompt debiet met 50.000 m³/jaar van de
grondwaterwinning uit het Brusseliaan, bestaande uit 6 putten op een diepte van 42 m (put 1)
en 52 m (putten 6 tot 10) tot een maximaal opgepompt debiet van 1.200 m³/dag en 300.000
m³/jaar
158
Pagina 159 van 320
BE0112.000850
Cargill loost de volgende waterstromen:
 procesafvalwater;
 sanitair afvalwater;
 hemelwater.
Deze waterstromen worden via afzonderlijke lozingspunten in de Leigracht geloosd.
De huidige en toekomstige waterbalans voor de vestiging van Cargill te Herent is
opgenomen in Tabel 7.2.16.
Tabel 7.2.16: Waterbalans in de huidige en de geplande situatie
IN (w aterinnam e)
grondw ater
2012
Na hervergunning
Opm erking
470.863
max. 520.000
Het totale maximale opgepompte grondw ater zal de vergunde
520.000 m³/j niet overschrijden.
leidingw ater
11.091
46.814
Het leidingw aterverbruik voor sanitair bedraagt ca. 1080
m³/jaar en blijft ongew ijzigd in de geplande situatie (na
hervergunning).
Het overige volume (ca. 10.011 m³ in 2012) betreft
leidingw ater dat gebruikt w ordt ter aanvulling van het
grondw ater, om de vergunde hoeveelheid grondw ater niet te
overschrijden. De nood hieraan hangt af van de vereiste
w aterfactor, die voornamelijk afhankelijk is van de kw aliteit
van de grondstof.
De
som
van
het
grondw aterverbruik
en
het
leidingw aterverbruik (min het gedeelte sanitair van 1080 m³),
neemt proportioneel toe met de productie. Dus uitgaande van
een maximale productie van 120.000 ton/jaar na
hervergunning, w ordt deze som vermeningvuldigd met factor
120.000 / 102.000), en nadien opnieuw vermeerderd met het
gedeelte leidingw aterverbruik voor sanitair (1080 m³).
hemelw ater
15.870
15.870
Er w orden geen w ijzigingen verw acht m.b.t. de verharde
oppervlakte.
Totaal
497.824
582.684
2012
Na hervergunning
UIT (verbruik, lozing)
Opm erking
procesafvalw ater
338.484
398.216
Het geloosde procesafvalw ater neemt lineair toe met de
productiehoeveelheid. Dus uitgaande van een maximale
productie van 120.000 ton/jaar na hervergunning, w ordt dit
getal vermeningvuldigd met factor 120.000 / 102.000).
hemelw ater
15.870
15.870
Het hemelw ater w ordt integraal geloosd. Er w orden geen
w ijzigingen verw acht m.b.t. de verharde oppervlakte.
sanitair
1.080
1.080
verliezen
142.390
167.518
Totaal
497.824
582.684
Er w orden geen w ijzigingen verw acht m.b.t. het aantal
w erknemers op de site.
Verliezen door verdamping in het proces zijn evenredig met
de productie. Dus uitgaande van een maximale productie van
120.000 ton/jaar na hervergunning, w ordt dit getal
vermeningvuldigd met factor 120.000 / 102.000).
*het maximale vergunde lozingsdebiet bedraagt 2.010 m³/dag, of uitgaande van een continu lozingsdebiet, 733.650 m³/jaar
** op basis van de debietsmetingen van de VMM in 2012, bedraagt het daggemiddelde lozingsdebiet 979 m³. Het daggemiddelde
lozingsdebiet in 2012 varieert van ca.630 tot ca. 1270 m³ op basis van het 10- respectievelijk 90-percentiel van de dagdebieten.
159
Pagina 160 van 320
BE0112.000850
Uit de actuele waterbalans (2012) blijkt dat het opgepompte grondwater voor ca. 75%
terug geloosd wordt, de rest verdampt. Ten tijde van het MER bedroeg dit aandeel
nog 95%. Deze reductie is toe te schrijven aan de grotere verdamping tijdens het
productieproces.
7.2.3.3.2
(afval)waterstromen en rioleringsstelsel
Cargill beschikt over gescheiden rioleringssystemen voor de opvang van hemelwater,
sanitair afvalwater en procesafvalwater.
7.2.3.3.2.1
Procesafvalwater
Het procesafvalwater wordt naar de waterzuiveringsinstallatie (klassieke biologische
zuivering) geleid en na zuivering via de openbare riolering in de Leigracht geloosd.
Bronnen van procesafvalwater
Het afvalwater van het productieproces wordt naar de biologische afvalwaterzuivering
geleid. Dit afvalwater is voor ongeveer 95 % afkomstig van de weking van het
vermoutproces. In dit proces wordt de kieming van de gerstkorrel gestimuleerd. Dit
gebeurt in open of gesloten stalen tanks. Het graan wordt hierbij meerdere keren
ondergedompeld in water gedurende 2 dagen. Het water dat niet geabsorbeerd wordt
door het graan, wordt afgeleid naar de waterzuiveringsinstallatie.
Het afvalwater wordt afzonderlijk afgevoerd vanuit de twee afdelingen, Nordon en
Miag. Het Nordon-afvalwater wordt verzameld in een buffertank met een benaderend
volume van 300 m³ en per batch verpompt naar de waterzuivering. Het Miagafvalwater wordt gecentraliseerd in een pompput met een volume van ongeveer 50 m³
en in functie van een niveauregeling verpompt naar de waterzuiveringsinstallatie
(WZI).
Het afvalwater in de weking en de kieming is voornamelijk belast met zwevende
stoffen, BZV en CZV.
Het overige afvalwater is afkomstig van:
 Afvalwater eestproces. Het condensaat dat ontstaat in de recuperator na het
2koelen van de drooglucht heeft een vrij lage pH ten gevolge van opgelost SO 4 en
is in beperkte mate belast met zwevende stoffen, BZV en CZV;
 Afvalwater transport. Enkel bij de Miag wordt bij het transport afvalwater gevormd.
Dit afvalwater is hoofdzakelijk belast met BZV, CZV en zwevende stoffen.
 Afvalwater reiniging. De belasting van het afvalwater bestaat hoofdzakelijk uit BZV,
CZV en zwevende stoffen.
 Afvalwater hulpinstallaties (koeltoren, minimale spoeling centrifuge
slibontwatering): hoofdzakelijk met zouten belast
Afvalwaterzuivering
Hierna wordt een beschrijving gegeven van de huidige waterzuiveringsinstallatie van
Cargill (EPAS, 2011). In Figuur 7.2.4 wordt de afvalwaterzuivering schematisch
weergegeven.
160
Pagina 161 van 320
BE0112.000850
Figuur 7.2.4: Schematisch overzicht van de huidige waterzuiveringsinstallatie bij Cargill (EPAS,
2011)
Deze WZI bestaat uit volgende onderdelen:
 Voorzuivering:
-
Trommelzeef + Buffertank;
-
Twee influentpompen met een maximaal gezamenlijk debiet van 85 m³/h;
-
Oxidatiebed in twee trappen.
 Actief slibsysteem met nabezinker;
 Slibindikker, slibstabilisatie en een centrifuge voor ontwatering.
Voorzuivering
Het afvalwater wordt voorbehandeld in een trommelzeef (maaswijdte 1 mm) voor de
verwijdering van particulair materiaal (voornamelijk resten van gerstkorrels). De buffer
wordt momenteel niet meer belucht. Het gezeefde water wordt over twee
oxidatietorens in serie geleid waar een eerste afbraak van organisch materiaal wordt
gerealiseerd. De oxidatietorens of trickling filters zijn gevuld met plastic
pakkingsmateriaal. Dit is een eerste biologische verwijdering van de verontreiniging
dankzij bacteriën die in een biofilm aan het pakkingsmateriaal zijn gehecht.
De oxidatiebedden hebben een totaal volume van 738 m³ en bestaan uit twee
compartimenten die in serie geschakeld zijn. Onder beide compartimenten bevindt
zich een opvang- en tussenopslagbekken. Vanuit deze bekkens wordt het afvalwater
intern over beide filters gecirculeerd (met een recirculatiedebiet van elk 160 m³ /h
volgens Cargill).
Biologische zuivering
Het voorgezuiverde water wordt behandeld in een (rond) beluchtingsbekken van 1.500
m³ (waterdiepte ongeveer 5 m). Het bekken wordt belucht met een
oppervlaktebeluchter (vermogen van 37kW). Het mengsel van afvalwater en
zuiveringslib stort gravitair over naar een ronde nabezinker met een oppervlak van
ongeveer 125 m² en een mobiele schraperbrug voor het verzamelen van het
bezonken slib. Vanuit de nabezinker vindt een slibrecirculatie plaats met een
capaciteit tot 60-80 m³ /h (inschatting 2008). Een gedeelte van het bezonken slib
wordt gravitair en discontinu gespuid naar de slibindikker, op dat moment wordt er
geen slib gerecirculeerd naar de beluchtingstank.
Het effluent van de nabezinker wordt via een meetgoot en vervolgens via de openbare
riolering uiteindelijk in de Leigracht geloosd. De Leigracht zelf mondt uit in de
Lipsebeek, die op zijn beurt in de Leibeek terechtkomt en vervolgens afvoert naar de
Weesbeek.
Slibbehandeling
Het residu van trommelzeef wordt rechtstreeks naar een afvalcontainer gestuurd en
wordt verder verwerkt in een externe composteerinstallatie.
161
Pagina 162 van 320
BE0112.000850
In een stabilisatiebekken (volume 100 m³) wordt het slib belucht. Vanuit dit bekken
wordt het slib ontwaterd met een centrifuge. Het water dat hierbij vrijkomt wordt terug
naar het influent van de zuivering gestuurd.
Het verwijderingsrendement van de waterzuiveringsinstallatie voor de belangrijkste
verontreinigende componenten in het afvalwater van Cargill ziet er als volgt uit:
 zwevende stoffen: 87%;
 totaal stikstof: 85%;
 chemisch zuurstofverbruik (CZV): 93%;
 totaal fosfor: 86%.
De voorbije jaren werden een aantal aanpassingen gerealiseerd ter hoogte van de
waterzuivering, teneinde de lozingsresultaten te optimaliseren., nl.:
 De installatie van frequentie gestuurde pompen om de waterzuivering zo constant
mogelijk te voeden, de capaciteit van de buffer zo optimaal mogelijk te benutten en
de waterzuivering zo constant mogelijk te belasten;
 Regelmatig het influent analyseren en de belasting van de beluchtingsreactor zo
constant mogelijk houden;
 De juistheid en uniformiteit van de slibanalyses controleren en optimaliseren. Er
wordt gestreefd naar een slibconcentratie tussen 4 en 5 kg DS/m³ om een
aanvaardbare slibbelasting te garanderen;
 De belasting van het systeem zo goed mogelijk spreiden zodat te allen tijde
voldoende zuurstof aanwezig is;
 Om de mengcapaciteit te verbeteren werd een dompelmenger of een ander toestel
met gelijksoortige functionaliteit geïnstalleerd (bv bodembeluchter);
 De slibconcentratie in het beluchtingsbekken goed opvolgen en sturen tussen 4 en
5 kg/m³ door het spuidebiet aan te passen. Concreet betekent dit:
-
Onderzoeken waar de hydraulische pieken vandaan komen en de oorzaak
ervan aan te pakken;
-
Een spuipomp installeren zodat spuien op een meer continue manier kan
gebeuren, gezien de huidige manier van werken niet optimaal is.
 Teneinde de denitrificatie te optimaliseren, wordt het beluchtingsregime en
mengcapaciteit geoptimaliseerd zodat de denitrificatie te allen tijde voldoende
doorgaat. Concreet betekent dit:
-
Een extra menger plaatsen in het beluchtingsbekken;
-
Aanpassingen van het beluchtingsprogramma zodat af en toe een onbeluchte
fase wordt ingelast om het overtollig nitraat kwijt te geraken. Dit kan enkel als er
een menger aanwezig is.
Daarnaast zijn nog een aantal verbeterprojecten opgestart met betrekking tot het goed
functioneren van de waterzuivering, bv.:
 De inspanningen naar waterreductie resulteren in een voorlopige daling van het
opgepompt volume van ca. 30%. Uiteraard moet deze reductie over langere
termijn bevestigd worden;
162
Pagina 163 van 320
BE0112.000850
 Het huidige beluchtingssysteem in de slibstabilisatietank werd vervangen. Hierdoor
zal de slibstabilisatie efficiënter gebeuren naar homogeniteit en energie efficiëntie
toe;
 Het transport van slib van de centrifuge naar de containers is volledig vernieuwd.
De transportbanden zijn vervangen door een geautomatiseerd schroevensysteem
in duurzaam inox. Hierdoor wordt het morsen van slib vermeden waardoor de
zuivering proper blijft;
 Het afgelopen half jaar werden verschillende pompen, isolatie, tracings,
debietsmeters vernieuwd of toegevoegd teneinde de betrouwbaarheid van de
zuivering ook in de winterperiode te garanderen.
7.2.3.3.2.2
Sanitair afvalwater
Het sanitair afvalwater van de 45 werknemers van Cargill wordt behandeld met een
IBA systeem en na zuivering in de Leigracht geloosd. Cargill is gelegen in een
zuiveringszone individueel te optimaliseren buitengebied. Er is dus geen aansluiting
op een openbare afvalwaterzuiveringsinstallatie aanwezig of gepland.
7.2.3.3.2.3
Hemelwater
De totale verharde oppervlakte op het bedrijfsterrein van Cargill Malt bedraagt
momenteel ca. 20.346 m². Het hemelwater van het terrein is afkomstig van de daken
en de wegenis. Het hemelwater wordt via 3 lozingspunten in de Leigracht geloosd. De
verhouding tussen dak- en wegenisoppervlakte wordt op ongeveer 50/50 ingeschat.
Zowel de daken als de wegenis zitten hierbij op hetzelfde stelsel van
regenwatercollectoren.
De verschillende mogelijkheden voor hergebruik van hemelwater werden onderzocht
(EPAS, 2011) namelijk:
 Hergebruik van hemelwater voor sanitaire doeleinden;
 Hergebruik van hemelwater voor productiedoeleinden.
Hieruit kon besloten worden dat de grootste kwalitatieve verschillen tussen het
grondwater en het hemelwater zich situeren op het vlak van bacteriële contaminatie
en troebelheid. Intensief hergebruik van hemelwater is enkel mogelijk indien het
ingeschakeld wordt in de productie. De minimale behandeling om hergebruik mogelijk
te maken bestaat uit desinfectie (UV) en (zand)filtratie van het gecollecteerde
hemelwater. Naast de investeringskosten voor de behandeling van het opgevangen
hemelwater is er nog een significante kost gerelateerd aan bijkomende infrastructuur
(buffers, pompputten, pompen, aan- en afvoerleidingen e.d.).
De totale investeringskost om een intensief hergebruik van hemelwater mogelijk te
maken wordt geschat op een 200 tot 270 k€ zonder rekening te houden met
operationele kost. Indien vergeleken wordt met de kost voor het oppompen van
grondwater, kan besloten worden dat het hergebruik van hemelwater, economisch
gezien, niet gunstig is.
De EPAS-studie van 2011 wordt bijgevoegd in Bijlage 1.
163
Pagina 164 van 320
BE0112.000850
Bijlage 1 Haalbaarheidsstudie voor optimalisatie van de effluentkwaliteit en hergebruik van
hemelwater (EPAS, 2011)
7.2.3.3.3
Afvalwaterdebiet en vuilvrachten
In het referentiejaar 2012 bedroeg de totale hoeveelheid afvalwater die door Cargill
geloosd werd 338.484 m³/jaar (bron: IMJV over 2012) en gemiddeld 977 m³/dag (bron:
debietsgegevens VMM) voor een productie van 102.000 ton. Bij maximale productie
(120.000 ton/jaar) en uitgaande van een evenredige stijging van het lozingsdebiet, zou
dit ca. 398.216 m³/jaar bedragen en gemiddeld 1.150 m³/dag bedragen. Het maximaal
te vergunnen lozingsdebiet bedraagt 2.010 m³/dag, dit komt overeen met de huidige
lozingsnorm. Het lozingsdebiet varieert met het waterverbruik, dat op haar beurt
voornamelijk bepaald wordt door de kwaliteit van de grondstof. Bij goede gerstoogst
(bv. oogst verwerkt in 2012) is de waterbehoefte systematisch lager dan in jaren
waarin bijvoorbeeld wintergerst moet worden verwerkt.
De variabiliteit in het geloosde dagdebiet voor de voorbije 5 jaren wordt weergegeven
in onderstaande figuur (bron: debietsgegevens VMM). Hieruit blijkt dat het maximaal
te vergunnen lozingsdebiet van 2.010 m³/dag realistisch is, rekening houdend met de
variabiliteit van de waterbehoefte in functie van de kwaliteit van de grondstof en met
een maximale productiehoeveelheid van 120.000 ton/jaar.
Figuur 7.2.5 Overzicht gemiddelde, 90-percentiel, 99-percentiel en max. geloosd dagdebiet (m³)
van Cargill (gegevens VMM) voor de periode 2009 - 2013
In Tabel 7.2.17 worden de huidige lozingsvoorwaarden van Cargill weergegeven. Het
afvalwater dient te voldoen aan de sectorale lozingsnormen zoals vermeld in VLAREM
164
Pagina 165 van 320
BE0112.000850
II - Bijlage 5.3.2., Art. 3.a. De huidige voorwaarden gelden t.e.m. 31 december 2014.
Vanaf 1 januari 2015 gelden aangepaste lozingsvoorwaarden. Wijzigingen zijn van
toepassing voor CZV, totaal P, totaal N en Kjeldahl-N. Zowel de huidige als de
toekomstige voorwaarden worden in Tabel 7.2.17 aangegeven. In de tabel worden
tevens de basismilieu-kwaliteitsnormen voor oppervlaktewater en de gemiddelde
lozingsconcentraties in 2012 en 2013 weergegeven.
Op basis van deze tabel blijkt dat op basis van de gemiddelde lozingsresultaten van
2012 steeds aan de actuele lozingsnormen kan voldaan worden. In 2013 was het
gemiddelde gehalte aan fosfor (totaal) hoger dan de lozingsnorm. Sporadisch zijn er
overschrijdingen van de huidige lozingsnormen voor CZV, BZV, zwevende stoffen,
totaal P en AOX. Aan de toekomstige lozingsnorm voor CZV kan op basis van de
resultaten van 2012 en 2013 doorgaans nog niet worden voldaan.
De parameters CZV, BZV, totaal N, totaal P, chloride en AOX worden geloosd in
concentraties hoger dan de milieukwaliteitsdoelstelling voor de Leigracht. Gezien de
lozing van Cargill in belangrijke mate de waterkwantiteit en –kwaliteit van de Leigracht
bepaalt, zullen de overschrijdingen in de Leigracht bepaald worden door de lozing van
Cargill.
Er werd een haalbaarheidsstudie (EPAS, 2011) uitgevoerd naar mogelijke tertiaire
technieken voor behandeling van het effluent. Enerzijds werd een evaluatie gemaakt
van de huidige waterzuivering en werden optimalisatiemogelijkheden aangehaald.
Hierover werd reeds hoger (§7.2.3.3.2.1) gerapporteerd. Op basis van de resultaten
van de lozing in 2012 en 2013 kan, na de implementatie van deze optimalisaties, nog
niet voldaan worden aan de opgelegde lozingsnorm vanaf 2015.
Cargill voert momenteel proeven uit teneinde de best mogelijke nageschakelde
zuiveringstechniek (bv. nabehandeling met actieve kool of een DAF-eenheid) te
bepalen teneinde tegen 2015 aan de opgelegde lozingsnorm te kunnen voldoen.
Anderzijds werden in diezelfde studie, op basis van een bijkomende karakterisering
van het effluent, een aantal tertiaire technieken voor een verregaande zuivering van
het afvalwater, besproken. Deze technieken worden op vlak van technische en
economische haalbaarheid besproken: zandfiltratie, zandfiltratie + actief koolfiltratie,
ozonisatie, zandfiltratie + ultrafiltratie en membraanfiltratie (MBR). In het rapport werd
besloten dat enerzijds een iets betere effluentkwaliteit kan bekomen worden met elk
van bovenstaande technieken. Anderzijds kan voor elk van de mogelijke technieken
een zeer lange payback tijd berekend worden. Er wordt besloten dat, gezien
belangrijke extra investeringen ter hoogte van de waterzuivering moeilijk te
verantwoorden zijn zolang er geen uitbreiding kan gerealiseerd worden en gezien het
feit dat er geen acuut toxische effecten zijn op de ontvangende beken, eventuele
bijkomende zuiveringstechnieken moeilijk verantwoord kunnen worden.
Voor de parameter AOX zal de bijzondere vergunningsvoorwaarde (300 µg/l)
gehandhaafd blijven. Een studie van EPAS uit 2002 heeft aangetoond dat de AOX in
het afvalwater grondstofgebonden is en dat er geen BBT bestaat voor de verwijdering
of reductie ervan (Bijlage 2).
Bijlage 2 Evaluatie van de lozingsproblematiek (EPAS, 2002)
165
Pagina 166 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.17: Lozingsvoorwaarden en actuele lozingsconcentraties
Parameter
Debiet
Temperatuur (°C)
pH
O2
CZV
BZV
zwevende stoffen
NH4+-N
Kjeldahl-N
NO3NO2NO3-+NO2totaal N
totaal P
o-PO4
Sulfaat
Geleidbaarheid
Chloride
AOX
Cu totaal
Cu opgelost
Zn totaal
Zn opgelost
Eenheid
m³/j
m³/d
m³/u
°C
mg/l
mg/l
mg/l
mg/l
mg/l
mg/l
mg/l
mg/l
mg/l
mg/l
mg/l
mg/l
mg/l
µS/cm
mg/l
mg/l
µg/l
µg/l
µg/l
µg/l
Kwaliteitsdoelstelling
ontvangende waterlopen
Lozingsvoorwaarden
Cargill
Waarde
Type
t.e.m. 2014
v.a. 2015
Gem.
Min.
P90
Max.
Aantal
Gem.
Min.
P90
Max.
Aantal
max
min-max
P10
P90
P90
P90
P90
P90
zomerhalfjaargem.*
zomerhalfjaargem.*
gem
gem
P90
P90
gem
gem
gem
2010
162
30
6,5-9
200
25
60
60
2
1000
0,3
-
2010
162
30
6,5-9
125
25
60
15
2
360
0,3
-
977,1
-
235,0
79,0
3,3
6,0
0,1
1,7
0,0
8,1
0,3
0,0
40,0
119,0
0,1
8,0
12,0
-
1269,0
-
1802,0
-
803,2
-
1459,0
-
677,0
86,0
190,0
75,0
88,0
3,1
6,0
0,1
1,6
0,1
0,0
0,4
2,5
0,5
0,1
242,0
0,2
5,0
8,0
-
984,6
-
156,5
309
16
16
16
11
11
1
3
6
16
11
6
11
2
5
5
-
258,0
27,4
280,0
34,0
190,0
365
22
20
22
17
5
9
14
8
8
22
16
17
11
5
6
-
25
6,5-8,5
6
30
6
50
6
10
4
0,14
0,1
90
600
120
0,04
7
20
Lozingsconcentratie referentiesituatie 2012 o.b.v.
meetresultaten VM M
136,7
11,9
28,3
2,0
7,6
5,9
0,2
-
20,9
1,8
1,0
48,5
235,5
0,1
11,4
29,6
-
13,0
39,5
6,5
13,8
0,4
-
27,0
2,3
27,0
13,2
2,0
53,5
259,0
0,1
14,2
49,0
-
6,1
54,0
282,0
0,2
15,0
55,0
-
hoger dan de norm vanaf 2015
hoger dan de huidige lozingsnorm
166
10,4
35,4
0,5
-
Lozingsconcentratie referentiesituatie 2013 o.b.v.
meetresultaten VM M
171,4
12,3
36,8
1,3
3,6
0,5
0,2
0,8
10,3
2,4
1,4
292,5
0,3
8,2
23,2
-
53,1
2,4
5,6
0,9
0,5
1,3
8,3
5,7
1,7
0,6
1,9
20,0
4,7
20,0
6,9
2,2
331,6
2,3
338,0
0,6
0,7
12,8
35,5
-
14,0
36,0
-
Pagina 167 van 320
7.2.3.3.4
Evolutie waterverbruik
7.2.3.3.4.1
Waterfactor
BE0112.000850
Aangezien het waterverbruik sterk afhankelijk is van het productievolume, wordt in de
sector veelvuldig gebruik gemaakt van een waterfactor. Dit is het waterverbruik per
gewichtseenheid product. In Figuur 7.2.6 is de waterfactor in verschillende jaren
opgegeven. De waterfactor kan van jaar tot jaar vrij grote schommelingen vertonen
omdat deze in belangrijke mate bepaald wordt door de kwaliteit van de brouwgerst en
het productgamma. De waarde schommelde de voorbije jaren rond de 5 m³/Mt. De
gemiddelde waarde voor het referentiejaar 2012 bedroeg 4,7 m³/Mt. Voor 2012 is de
waterfactor tevens per maand weergegeven. Vanaf september is een duidelijk
dalende trend waar te nemen, met in december een waterfactor van slechts 3,3 m³/Mt.
Deze daling is het resultaat van een aantal waterbesparende maatregelen die door
Cargill recentelijk werden geïmplementeerd (zie paragraaf 7.2.3.3.4.2).
6,0
5,7
5,7 5,7
5,6
5,6
5,5
5,1
5,0
5,1
5,2
5,0
5,2
5,4
5,4
5,3
5,3
5,0
Gem. 2012 = 4,7
4,9
5,0
4,6
4,5
4,0
3,6
3,5 3,4
3,5
3,3
3,0
Figuur 7.2.6: Evolutie van de waterfactor (m³/Mt) voor verschillende jaren
Ter vergelijking zijn in onderstaande grafiek de resultaten van een benchmarking in de
sector gegeven. Hieruit blijkt dat het gemiddelde waterverbruik van Cargill in de
afgelopen jaren zich situeert bij de 60 % best presterende bedrijven. Rekening
houdend met het feit dat het productgamma bij Cargill zeer verscheiden is – wat leidt
tot een hoger waterverbruik – kan besloten worden dat het bedrijf goed presteert op
het vlak van waterverbruik.
167
Pagina 168 van 320
BE0112.000850
% bedrijven met een waterfactor
lager dan opgegeven waarde
120%
100%
80%
60%
40%
20%
0%
0,00
5,00
10,00
15,00
Waterfactor (l water/kg mout)
20,00
Figuur 7.2.7: Benchmarkgegevens van de mouterijsector in Europa
7.2.3.3.4.2
Waterbesparende maatregelen
Cargill heeft in het verleden reeds heel wat inspanningen gedaan om het
waterverbruik te reduceren. Het bedrijf scoort, rekening houdend met de specifieke
activiteiten, in vergelijking met andere bedrijven uit de sector reeds zeer goed wat
waterverbruik betreft.
Cargill Malt gebruikte de voorbije jaren gemiddeld 5 m³ water per geproduceerde ton
(zie voorgaande hoofdstuk). Afhankelijk van de variatie in de kwaliteit van de
aangevoerde gerst, de productie en de eisen van de klant is een hogere waterfactor
mogelijk. Het bedrijf heeft sterk ingezet op waterbesparing, waardoor het “referentieverbruik” per ton geproduceerde mout gedaald is (Figuur 7.2.6).
De volgende besparingsmaatregelen liggen daartoe aan de basis en werden
gedeeltelijk ingegeven door een waterbesparingsstudie die in 2006 door ARCADIS
werd uitgevoerd.
 In de vroegere situatie werd de zeefbandpers gereinigd door grondwater. Er werd
initieel overwogen om andere waterbronnen voor deze activiteit te gebruiken, doch
na doorgedreven analyse is gebleken dat de plaatsing van een centrifuge ter
vervanging van de zeefbandpers een meerwaarde zou betekenen. Uiteindelijk is
hierdoor een waterbesparing van 12.000 m³ gerealiseerd;
 Een specifieke maatregel is de geoptimaliseerde organisatie van het transport van
de gerst naar de kiemkamers. Optimalisatie van dit transport levert een
waterbesparing van 22.000 m³ op jaarbasis op, veelal door bewustmaking van de
operatoren en nauwkeurigere controle van het waterverbruik i.f.v. het transport;
 Monitoringssysteem – Cargill Malt heeft het volledige proces-systeem uitgerust met
watertellers die een day-by-day monitoring toelaten. Voor dit “meten is weten”principe is het verwachte besparingspotentieel nog niet begroot. In de literatuur en
uit ervaringsgegevens gaat de implementatie van een dergelijk
monitoringssysteem gepaard met een besparingspotentieel tussen 10 en 30%
afhankelijk van de initiële verbruikssituatie;
 Besprenkeling van gerst i.p.v. onderdompeling – om tot de kieming van het gerst te
komen worden er opeenvolgende bevochtingscycli voorzien. Traditioneel gebeurt
dit door onderdompeling. Een alternatief echter is de techniek van “besprenkeling”
volgens een terugstroomprincipe toe te passen. Dit laat toe met een veel kleinere
hoeveelheid water toch een vergelijkbaar resultaat te bekomen. In de huidige
pilootfase, kunnen besparingen van 100 m³/dag worden gerealiseerd. Door
168
Pagina 169 van 320
BE0112.000850
verdere optimalisatie lijken uiteindelijke besparingen tot 200 m³/dag gerealiseerd te
kunnen worden.
De maatregelen die reeds vóór 2006 genomen werden om het waterverbruik te
reduceren, zijn:
 Bij de bouw van de tweede productielijn werd geopteerd voor nieuwere technieken,
met name droog transport, zodat een lager specifiek waterverbruik gerealiseerd
kon worden;
 Bij de tweede productielijn wordt het water van de luchtbevochtiging gerecupereerd
en gebruikt als weekwater;
 De weekkuipen van beide installaties zijn voorzien van ultrasone niveaumeters en
een hoog niveau alarm (vlotter). Dit laat toe de gebruikte hoeveelheid water te
regelen in functie van de vulhoogte van de kuipen, dit in tegenstelling tot de
vroegere vaste niveaumeting, waarbij onafhankelijk van de hoeveelheid gerst
steeds dezelfde hoeveelheid water gebruikt werd;
 Het water dat gebruikt wordt voor het transport in de Miag, wordt in gesloten kring
gebruikt, waardoor de benodigde hoeveelheid water aanzienlijk gereduceerd kon
worden;
 Bij de Miag installatie werden de oorspronkelijke sproeinozzles voor de
luchtbevochtiging vervangen door efficiëntere sproeinozzles;
 Waar de eigenschappen van de gerst en de kwaliteitsvereisten van het
eindproduct het toelaten, wordt gebruik gemaakt van 2 of uitzonderlijk 1 waterfase;
 Hergebruik van weekwater werd reeds overwogen, maar wordt door de klanten
niet aanvaard tenzij het water in die mate gezuiverd wordt dat het dezelfde kwaliteit
heeft als het grondwater dat momenteel gebruikt wordt. Een studie dienaangaande
is in het verleden door de firma Seghers Engineering uitgevoerd, maar een
dergelijke zuivering bleek economisch niet haalbaar;
 Daarnaast lopen diverse water management programma‟s:
-
Door de afdeling Environment, Health & Safety van Cargill Corporate werd als
streefdoel een reductie van het waterverbruik van 5 % ten opzichte van het
fiscaal jaar 2010 vooropgesteld, gecorrigeerd voor eventuele uitbreidingen;
-
De afdeling Environment, Health & Safety van Cargill Malt streeft een reductie
van 15 % na. Hiertoe zijn targets opgenomen in de “standard and goals” van de
plant managers die ze maandelijks moeten realiseren. Tevens zijn maxima voor
het jaarlijks waterverbruik opgenomen in de “key result areas” waarop de plant
managers jaarlijks beoordeeld worden. Het waterverbruik wordt maandelijks
opgevolgd en opgenomen in het intern rapporteringssysteem.
In 2011 werd voor de site Cargill in Herent door EPAS een haalbaarheidsstudie
uitgevoerd voor het hergebruik van hemelwater (bijlage 2). De resultaten hiervan
werden reeds hoger (§7.2.3.3.2.3) besproken.
7.2.3.3.5
Problematiek waterlozing
7.2.3.3.5.1
Onderzoek naar oorzaken problematiek waterlozing
In 2011 werd door EPAS een evaluatie gemaakt van de bestaande waterzuivering
(rapport bijgevoegd in bijlage 2, hoofdstuk 1.1.2 – 1.1.4), die enerzijds bestaat uit een
evaluatie (dimensies, belasting, efficiëntie…) van alle onderdelen van het
169
Pagina 170 van 320
BE0112.000850
waterzuiveringsproces (buffer, oxidatietorens, het actief slibsysteem (influent, slib,
beluchting, bezinking). Anderzijds wordt de effluentkwaliteit besproken op basis van
de relevante parameters (CZV, BZV, ZS, N, P, AOX, chloriden) in het effluent (op
basis van de beschikbare analyseresultaten van Cargill voor de periode 2009-2010,
VMM en bijkomende meetcampagnes, uitgevoerd door EPAS en Enprotech).
Op basis van deze evaluatie, kunnen een aantal algemene conclusies en
aanbevelingen geformuleerd worden (hfst 1.1.5 van het rapport), nl.:
1. Voorbehandeling:
 De verblijftijd van het afvalwater in de buffer varieert van 6u tot 8u en is in principe
voldoende.
 De influentpompen worden echter niet frequentie gestuurd, waardoor het
influentdebiet afhankelijk is van de productieactiviteiten en daardoor vaak pieken
vertoont. De buffer wordt wellicht niet optimaal ingezet.
De installatie van frequentiegestuurde pompen wordt aanbevolen om de
waterzuivering zo constant mogelijk te voeden en de capaciteit van de buffer zo
optimaal mogelijk te benutten en de waterzuivering zo constant mogelijk te
belasten.
 De oxidatietorens worden relatief hoog belast en zorgen voor een goede
verwijdering van de opgeloste CZV, maar een doorstroming van de particulaire CZ.
Hierdoor blijkt het totale rendement schijnbaar eerder beperkt.
 Door de vrij hoge hydraulische belasting is er sprake van een redelijke hoge
uitspoeling van particulair organisch materiaal, wat een extra (particulaire)
belasting betekent voor de beluchtingsreactor.
2. Actief slib reactor en nutriëntenverwijdering
 Algemeen wordt een vrij hoge belasting van de beluchtingsreactor vastgesteld.
Een groot deel van de totale CZV-vracht is afkomstig van particulair materiaal door
slibuitspoeling van de oxidatietorens, wat verondersteld wordt te adsorberen aan
het slib in het beluchtingsbekken.
Er wordt aanbevolen om regelmatig het influent te analyseren en de belasting van
de beluchtingsreactor zo constant mogelijk te houden.
 Opvallend zijn de vrij grote fluctuaties van de slibconcentratie en aldus ook de
slibbelasting.
 De gemiddelde slibconcentratie tijdens de periode onder beschouwing is vrij laag.
Er wordt aanbevolen om de juistheid en uniformiteit van de slibanalyses te
controleren en te optimaliseren. Er dient gestreefd te worden naar een
slibconcentratie tussen 4 en 5 kg DS/m³ om een aanvaardbare slibbelasting te
garanderen.
 Er wordt een vrij goede slibbezinking vastgesteld.
 De beluchtingscapaciteit is net voldoende tijdens piekmomenten. Af en toe tonen
de analyseresultaten (BZV) echter aan dat er een tijdelijk gebrek is van zuurstof.
 Daarnaast wordt vermoed dat de huidige beluchter onvoldoende mengcapaciteit
bezit om de slibmassa volledig in suspensie te brengen.
170
Pagina 171 van 320
BE0112.000850
Er wordt aanbevolen de belasting van het systeem zo goed mogelijk te spreiden
zodat te allen tijde voldoende zuurstof aanwezig is.
Om de mengcapaciteit te verbeteren wordt de installatie van een dompelmenger
aanbevolen.
 De nabezinker wordt gemiddeld genomen vrij normaal belast, er komen echter af
en toe hydraulische pieken voor. Algemeen kan besloten worden dat voor een
goede werking van de nabezinker en de daaraan gekoppelde goede slibbezinking
en effluentkwaliteit, een constante of ten minste geleidelijke hydraulische belasting
vereist is. Hydraulische schokken ter hoogte van de nabezinker dienen vermeden
te worden.
Er wordt aanbevolen om de slibconcentratie in het beluchtingsbekken goed op te
volgen en te sturen tussen 4 en 5 kg/m³ door het spuidebiet aan te passen.
Concreet wordt voorgesteld om:
1. Te onderzoeken waar de hydraulische pieken vandaan komen en de oorzaak
ervan aan te pakken (Verstoppingen? Luchtzakken?)
2. Een spuipomp te installeren zodat spuien op een meer continue manier kan
gebeuren, gezien de huidige manier van werken niet optimaal is;
 Gemiddeld genomen is er een CZV-verwijdering in de beluchtingsreactor van 95%.
De BZV concentratie is vrijwel steeds laag, wijzend op een efficiënte omzetting van
biologisch afbreekbaar materiaal.
 De stikstofverwijdering bedroeg in 2008 en 2009 respectievelijk 68% en 80%.
Meestal verloopt het nitrificatieproces volledig maar is het de denitrificatie fase die
vaak onvolledig doorgaat. Dit wordt bevestigd door de soms vrij hoge
nitraatgehaltes in het effluent.
 Door de onvolledige denitrificatie (nitraat > 7- 10 ppm) is het mogelijk dat dit proces
optreedt in de nabezinker, waar het aanleiding kan geven tot het liften van
bezonken slib en aldus uitspoeling kan veroorzaken. Op basis van de beschikbare
gegevens kon deze relatie niet duidelijk worden aangetoond. Ook op praktijkschaal
werd dit nog niet waargenomen
Teneinde de denitrificatie te optimaliseren, kan aanbevolen worden om het
beluchtingsregime en mengcapaciteit te optimaliseren zodat de denitrificatie te
allen tijde voldoende doorgaat. Concreet wordt voorgesteld om:
1.Een extra menger te plaatsen in het beluchtingsbekken
2.Eventueel aanpassingen van het beluchtingsprogramma te voorzien zodat af en
toe een onbeluchte fase wordt ingelast om het overtollig nitraat kwijt te geraken. Dit
kan enkel als er een menger aanwezig is.
 Voor fosfor werd een vrij goede verwijdering vastgesteld (ca 94%). De dosering
van ijzerchloride is hoger dan de theoretische vereiste maar voldoende ingesteld
om de opgeloste fosfor verregaande te verwijderen. Hierdoor wordt de
effluentnorm voor fosfor vrijwel steeds gerespecteerd maar wordt het
chloridengehalte met een 150 mg/l verhoogd. Lichte overschrijdingen van fosfor in
het effluent worden gerelateerd aan de uitspoeling van slib.
3. Effluentkwaliteit
 In het algemeen kan besloten worden dat de effluentparameters in 2009 en 2010
vrij goed gerespecteerd werden, met uitzondering van CZV, zwevende stoffen en
stikstof. De oorzaak kon in hoofdzaak toegeschreven worden aan respectievelijk
171
Pagina 172 van 320
BE0112.000850
een verhoogd gehalte zwevende stof (onvolledige slibafscheiding) en nitraatstikstof
(onvolledige denitrificatie). Daarnaast werd de AOX norm enkele keren
overschreden. Momenteel is de huidige installatie niet uitgerust voor een
verregaande verwijdering van AOX.
Teneinde met de huidige zuivering de effluentnormen te respecteren, dient in
hoofdzaak de hydraulica van het systeem geoptimaliseerd te worden zodat de
slibafscheiding in de nabezinker volledig kan verlopen:
1. Frequentiesturing influentpompen
2. Installatie menger in het beluchtingsbekken
3. Optimalisatie beluchtingsregime
4. Installatie van een slibspuipomp
5.Verder onderzoek naar de hydraulische schokken ter hoogte van de nabezinker
en mogelijkheden om deze te beperken
Op basis van de resultaten van deze studie werden de voorbije jaren heel wat
maatregelen genomen om de werking van de waterzuivering te verbeteren (zie lager).
Naast bovenstaande oorzaken van overschrijdingen van lozingsnormen op het niveau
van de waterzuivering zelf, waren sporadische overschrijdingen nagenoeg steeds
terug te brengen tot uitzonderlijke omstandigheden zoals een technische panne of
specififeke weersomstandigheden (bv. vriesperiodes feb 2011 en feb 2012).
7.2.3.3.5.2
Genomen en geplande maatregelen om de lozingsproblematiek te verhelpen
Hierna wordt een overzicht gegeven van de reeds uitgevoerde en nog geplande
verbeteringen (ref: schrijven van 5 mei 2011 met als referentie Vlarem
Milieuvergunningsdossier Cargill France, Zijpstraat 155, Herent – beslissing dd. 23
nov 2009):
Omschrijving van de aanpassing in de
waterzuiveringsinstallatie
Termijn
Status
1
De installatie van frequentiegestuurde pompen om de
waterzuivering zo constant mogelijk te voeden en de
capaciteit van de buffer zo optimaal mogelijk te benutten en
de waterzuivering zo constant mogelijk te belasten.
31 mei, 2012
Uitgevoerd
2
Regelmatig het influent analyseren en de belasting van de
beluchtingsreactor zo constant mogelijk houden.
1 juli, 2011
Uitgevoerd
3
De juistheid en uniformiteit van de slibanalyses controleren en
optimaliseren. Er wordt gestreefd naar een slibconcentratie
tussen 4 en 5 kg DS/m³ om een aanvaardbare slibbelasting te
garanderen.
1 juli, 2011
Uitgevoerd
31 mei, 2012
Uitgevoerd
4
De belasting van het systeem zo goed mogelijk spreiden
zodat te allen tijde voldoende zuurstof aanwezig is.
Om de mengcapaciteit te verbeteren wordt een
dompelmenger of een ander toestel met gelijksoortige
functionaliteit geïnstalleerd (bijv bodembeluchter).
172
Pagina 173 van 320
Omschrijving van de aanpassing in de
waterzuiveringsinstallatie
5
Termijn
Status
31 dec, 2011
Uitgevoerd
31 mei, 2012
Uitgevoerd
Zie item 4
Uitgevoerd
31 mei, 2012
Momenteel in
uitvoering
De slibconcentratie in het beluchtingsbekken goed op volgen
en sturen tussen 4 en 5 kg/m³ door het spuidebiet aan te
passen. Concreet betekent dit:
-
6
BE0112.000850
Onderzoeken waar de hydraulische pieken vandaan
komen en de oorzaak ervan aan te pakken
- Een spuipomp installeren zodat spuien op een meer
continue manier kan gebeuren, gezien de huidige
manier van werken niet optimaal is;
Teneinde de denitrificatie te optimaliseren, wordt het
beluchtingsregime en mengcapaciteit geoptimaliseerd zodat
de denitrificatie te allen tijde voldoende doorgaat. Concreet
betekent dit:
-
Een extra menger te plaatsen in het
beluchtingsbekken
-
Aanpassingen van het beluchtingsprogramma zodat
af en toe een onbeluchte fase wordt ingelast om het
overtollig nitraat kwijt te geraken. Dit kan enkel als er
een menger aanwezig is.
Daarnaast zijn er nog een aantal andere verbeteringsprojecten met betrekking tot het
goed functioneren van onze waterzuivering uitgevoerd, nl.:
 De inspanningen naar waterreductie resulteren in een significante daling van het
opgepompt volume van om en bij de 30%. Waterreductie leidt ook tot
opconcentratie van de vervuiling. Een kleiner debiet leidt overigens wel tot een
lagere hydraulische belasting van de zuivering en hierdoor is er doorgaans een
hoger verwijderingsrendement:
 Het beluchtingssyteem in de slibstabilisatietank is vervangen. Hierdoor zal de
slibstabilisatie efficiënter gebeuren naar homogeniteit en energie efficiëntie toe:
 Het transport van slib van de centrifuge naar de containers is volledig vernieuwd.
De transportbanden zijn vervangen door een geautomatiseerd schroevensysteem
in duurzaam inox:
 Er werden verschillende pompen, isolatie, tracing en debietsmeters vernieuwd of
toegevoegd teneinde de betrouwbaarheid van de zuivering ook tijdens
uitzonderlijke winterperiodes te garanderen;
 De elektrische sturing en automatisatie werd volledig vernieuwd in 2014 waardoor
de zuivering nu veel transparanter is en er daardoor tijdig en gericht kan
ingegrepen worden in geval van afwijkingen;
 Het personeel van Cargill kreeg in 2014 een uitgebreide opleiding in de werking
van de zuivering.
Sinds augustus 2010 wordt de waterzuivering in samenwerking met Enprotech
geëxploiteerd (technische opvolging), de eindverantwoordelijkheid voor de exploitatie
blijft uiteraard bij Cargill.
173
Pagina 174 van 320
BE0112.000850
Vanaf 1 januari 2015 wordt de normering voor CZV verlaagd van 200 mg/l naar 125
mg/l. Teneinde deze nieuwe norm te halen werd met EPAS overleg gepleegd en
verschillende technieken onderzocht. In augustus 2014 werd de bestelling geplaatst
voor een flotatie unit (DAF) die tegen einde 2014 operationeel gaat zijn. De prognose
is dat deze DAF unit niet enkel het niveau aan zwevende stoffen en CZV permanent
gaat verlagen maar eveneens de incidentele slibuitspoelingen gaat opvangen.
Algemeen kunnen volgende verwijderingsrendementen worden aangenomen:
-
Zwevende stoffen: 50-90% verwijdering
-
CZV: 50-90% verwijdering
-
Extra verwijdering van P (precipitatie)
De rendementen hangen sterk af van de dosering en het type van coagulans en
flocculant. De leverancier van de installatie (AAQUA NV) garandeert dat de
effluentwaarden (CZV < 125 mg/l, P < 2 mg/l en ZS < 30 mg/l) zullen gehaald worden
bij een ingaande stroom met zwevende stoffen < 500 mg/l.
7.2.3.3.5.3
Conclusies
Uit het bovenstaande blijkt dat de voorbije jaren doorgedreven onderzoek is gebeurd
naar de oorzaken van de problemen met de waterlozing van Cargill. De resultaten van
het onderzoek hebben geleid tot het nemen van verschillende verbetermaatregelen,
waarvan een aantal nog steeds lopende / gepland zijn.
Er kan bijgevolg gesteld worden dat de lozingsproblematiek de voorbije jaren op
gepaste wijze is aangepakt en dat de combinatie van de genomen maatregelen en de
verbeterde opvolging van de lozing, zich zou moeten vertalen in een aanzienlijke
verbetering van de lozingsresultaten.
Hierna worden een aantal grafieken gegeven van de lozingsresultaten voor de periode
2011 tot maart 2014 (bron: gegevens VMM) weergegeven.
Zwevende stoffen
200
180
160
140
120
100
80
60
40
20
0
2/01/2011
2/01/2012
1/01/2013
1/01/2014
Figuur 7.2.8 Zwevende stoffen (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = norm 60 mg/l)
174
Pagina 175 van 320
BE0112.000850
BZV
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
2/01/2011
2/01/2012
1/01/2013
1/01/2014
Figuur 7.2.9 BZV (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = norm 25 mg/l)
CZV
400
350
300
250
200
150
100
50
0
2/01/2011
2/01/2012
1/01/2013
1/01/2014
Figuur 7.2.10 CZV (mg/l) in het effluent van Cargill (groene lijn = actuele norm 200 mg/l, rode
lijn = toekomstige norm 125 mg/l)
175
Pagina 176 van 320
BE0112.000850
N totaal
25
20
15
10
5
0
2/01/2011
2/01/2012
1/01/2013
1/01/2014
Figuur 7.2.11 Totaal stikstof (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = toekomstige norm 15
mg/l)
P totaal
8
7
6
5
4
3
2
1
0
2/01/2011
2/01/2012
1/01/2013
1/01/2014
Figuur 7.2.12 Totaal fosfor (mg/l) in het effluent van Cargill (rode lijn = norm 2 mg/l)
Hieruit blijkt dat, met de huidige reeds uitgevoerde maatregelen de huidige en
toekomstige sectorale lozingsnormen voor de parameters zwevende stoffen, BZV en
totaal N het laatste jaar doorgaans kunnen worden gerespecteerd.
De voornaamste problemen situeren zich nog in de concentraties van CZV t.a.v. de
toekomstige sectorale lozingsnorm en totaal P (actuele en toekomstige bijzondere
176
Pagina 177 van 320
BE0112.000850
lozingsnorm) in het effluent. Voor deze laatste parameters zal, rekening houdend met
het vooropgestelde theoretische verwijderingsrendement van de bijkomende flotatieeenheid (zie hoger), ook in de toekomst de effluentnorm naar verwachting kunnen
gerespecteerd worden.
Hieruit kan besloten worden dat, met de reeds gerealiseerde en geplande
maatregelen, de vooropgestelde lozingsnormen zullen kunnen gerespecteerd worden.
7.2.3.3.6
Beheersing van calamiteiten in de waterzuivering
1) Detectie van calamiteiten in de waterzuivering
Ten behoeve van de efficiënte detectie van calamiteiten in de waterzuivering,
werd de waterzuivering uitgerust met verschillende systemen (Functionele
analyse waterzuivering Herent, Enprotech, 2009). Elk element van de
waterzuiveringsinstallatie wordt gestuurd door de nieuwe Siemens S7 PLCsturing. De PLC-sturing communiceert met een PC voor visualisatie, bediening en
archivering. Elk onderdeel is voorzien van een aantal mogelijke alarmen, die
vervolgens onmiddellijk worden uitgelezen en gerapporteerd op PC.
Naast de alarmen van de waterzuiveringsinstallatie zelf, kunnen calamiteiten
geregistreerd worden aan de hand van dagelijkse inspectierondes, analyse van
zuiveringsgegevens (grafieken), opvolging van wekelijkse afvalwateranalyses
(staalnamekast meetgoot), maandelijkse analyse van het schepstaal uit de venturi
en de Leigracht en tenslotten de resultaten van de jaarlijkse 5-daagse
meetcampagnes.
2) Calamiteiten worden opgemerkt door het personeel van Cargill (operatoren,
technische dienst, supervisie) en medewerkers van de firma Enprotech die in
opdracht van Cargill Herent de waterzuivering uitbaten. Alle calamiteiten worden
onmiddellijk gerapporteerd aan de bedrijfsleider of zijn plaatsvervanger. De
bedrijfsleider dient vervolgens in te staan voor het formuleren van passende
maatregelen om impact op de omgeving te vermijden.
Cargill beschikt in het kader van haar gecertificeerd ISO14001-milieuzorgsysteem
over een procedure waarin de nodige acties - in geval van noodsituaties of
ongevallen met mogelijke nadelige effecten voor het milieu – zijn vastgelegd.
Deze procedures worden periodiek beoordeeld en waar nodig herzien.
3) Calamiteiten worden zoals wettelijk vastgelegd steeds gemeld aan LNE
Milieuinspectie.
Het is niet duidelijk of er voldoende voorzieningen aanwezig zijn om te verhinderen
dat een calamiteit aanleiding zou geven tot een lozing van on(voldoende) gezuiverd
effluent in de waterloop.
Daarom wordt aanbevolen om een studie uit te voeren ter evaluatie van de voorziene /
en eventueel nog bijkomend te voorziene maatregelen voor beheersing van
calamiteiten met mogelijke belangrijke gevolgen voor de waterloop.
7.2.4
Effectbeschrijving en –beoordeling
Het afvalwater van Cargill wordt na zuivering in de waterzuiveringsinstallatie via de
openbare riolering in de Leigracht geloosd. De Leigracht mondt uit in de Lipsebeek die
177
Pagina 178 van 320
BE0112.000850
op haar beurt uitmondt in de Leibeek. De Leibeek mondt dan weer uit in de
Weesbeek, vlak voor de monding van de Weesbeek in de Dijle.
Aangezien Cargill relatief grote hoeveelheden afvalwater loost op eerder „kleine‟
waterlopen, wordt de impact van de lozing, voor zover voldoende gegevens
beschikbaar zijn, zowel berekend voor de Leigracht als voor de Lipsebeek, de Leibeek
en de Weesbeek.
7.2.4.1
Hydraulische impact
Voor de waterbevoorrading wordt gebruik gemaakt van grondwater en leidingwater.
Cargill heeft in 2012 ca. 338.484 m³ gezuiverd afvalwater geloosd (voor een productie
van 102.000 ton mout/jaar). De maximale vergunde lozing bedraagt (ook na
hervergunning) 2.010 m³/dag of, uitgaande van een continue lozing, 733.650 m³/jaar.
Naast het procesafvalwater komt ook het hemelwater (ca. 15.870 m³/jaar) en het
sanitair afvalwater (1.080 m³/jaar) integraal in de Leigracht terecht.
Het gemiddelde debiet van de overige relevante waterlopen bedroeg in de periode
oktober 2002 – januari 2003 gemiddeld ca. 0,16 m³/s voor de Lipsebeek (net opwaarts
van de instroom van de Leigracht), ca. 0,34 m³/s voor de Leibeek (kort voor de
monding in de Weesbeek) en ca. 1 m³/s voor de Weesbeek (opwaarts van de
monding van de Leibeek).
Het debiet van de Leigracht is niet bekend, maar wordt, vooral in droge periodes,
grotendeels bepaald door de lozing van Cargill. De hydraulische impact op de
Leigracht is bijgevolg belangrijk.
Op gemiddelde basis bedraagt de hydraulische impact t.a.v. het gemiddelde debiet
van de Lipsebeek ca. 7%, t.a.v. het gemiddelde debiet van de Leibeek ca. 3,3% en
t.a.v. het gemiddelde debiet van de Weesbeek ca. 1,1%. De vallei van de Leibeek is
op de watertoetskaart aangeduid als mogelijk tot effectief overstromingsgevoelig.
In vergelijking met het gemiddelde afvoerdebiet van de waterlopen waarin het
afvalwater van Cargill terecht komt, is het gemiddelde lozingsdebiet verwaarloosbaar
voor de Weesbeek en beperkt tot belangrijk voor Leibeek en de Lipsebeek. Bij
hoogwatersituaties (relevant in het kader van de lokale overstromingsproblematiek)
zal de hydraulische impact van de lozing van Cargill steeds beduidend lager zijn dan
in de gemiddelde situatie.
 In de periode waarvoor debietsmetingen beschikbaar zijn voor de Lipsebeek
(10/10/2002 – 10/01/2003), was het piekdebiet 1,34 m³/s. Ten opzichte van dit
piekdebiet bedraagt de lozing van Cargill 0,85% (op basis van het lozingsdebiet
van 2012) en – rekening houdend met het maximale lozingsdebiet - steeds
beduidend minder dan 2%. Rekening houdend met het gekende piekdebiet zal de
impact van de bijkomende lozing van Cargill op het overstromingsrisico van de
Lipsebeek bijgevolg hoogstens beperkt zijn;
 Het piekdebiet van de Leibeek in de periode 10/10/2002 – 10/01/2003 was 5,23
m³/s. Ten opzichte van dit piekdebiet bedraagt de lozing van Cargill 0,22% (op
basis van het lozingsdebiet van 2012) en – rekening houdend met het maximale
lozingsdebiet - steeds minder dan 0,5%. Rekening houdend met het gekende
piekdebiet zal de impact van de bijkomende lozing van Cargill op het
overstromingsrisico van de Leibeek bijgevolg verwaarloosbaar zijn.
178
Pagina 179 van 320
BE0112.000850
Bijgevolg wordt de hydraulische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende
waterlopen en de impact op het overstromingsrisico in de omgeving aanvaardbaar
geacht.
Het aandeel hemelwater bedraagt minder dan 5% van het totale debiet (afvalwater +
hemelwater + sanitair afvalwater) van Cargill dat jaarlijks in de Leigracht terechtkomt.
Gezien uit de bovenstaande evaluatie blijkt dat impact van de totale lozing op het
overstromingsrisico aanvaardbaar is, dringen zich vanuit de omgeving bijgevolg geen
bijkomende maatregelen op voor infiltratie- of buffervoorzieningen voor afvoer van
hemelwater. In het geval er in de toekomst nieuwe verharding of nieuwe overdekte
constructies worden (her)aangelegd of gebouwd, dient er onverminderd te worden
voldaan aan de voorwaarden uit het Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013
houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake
hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing
van afvalwater en hemelwater.
7.2.4.2
Impact van de fysicochemische verontreiniging
De concentratieverhoging in deze ontvangende waterlopen als gevolg van de lozing
van Cargill werd berekend zoals beschreven in paragraaf 7.2.2.2. Hieronder wordt
tabelmatig samengevat welke parameterwaarden werden gebruikt bij de berekening
van de impact.
Tabel 7.2.18: Gehanteerde parameters voor de berekening van de concentratieverhoging
Permanente gemiddelde impact
Worst case tijdelijke impact
Ce = concentratie parameter X in
Gemiddelde concentratie in
Bijzondere lozingsnormen in het
het geloosde water
afvalwater Cargill (na
afvalwater van Cargill en –voor
hervergunning identiek als voor
de overige parameters – het 10-
2012)
percentiel van de
meetresultaten voor 2012
Ql = lozingsdebiet
Reëel lozingsdebiet Cargill
Vergunde lozingsdebiet van
afvalwaterstroom

Cargill = 2.010 m³/dag
338.484 m³/jaar voor 2012 en
productie van 102.000 ton
mout/jaar,

398.216 m³/jaar na
hervergunning en productie
van 120.000 ton mout/jaar
Qopp = afvoerdebiet
Gemiddeld afvoerdebiet van de
Basisdebiet van de waterlopen
oppervlaktewater
waterlopen (Leibeek, Lipsebeek,
(Leibeek en Lipsebeek) en
Weesbeek)
gemiddeld afvoerdebiet van de
Weesbeek
Bij gebrek aan debietgegevens kan de concentratieverhoging door Cargill in de
Leigracht niet berekend worden. Algemeen wordt de impact van de lozing van Cargill
op de waterkwantiteit en de waterkwaliteit van de Leigracht evenwel als significant
ingeschat gezien het debiet in de gracht in belangrijke mate wordt toegeschreven aan
Cargill. Uit de meetresultaten van de VMM in de meest dichtbijzijnde meetpunten
179
Pagina 180 van 320
BE0112.000850
stroomop- en stroomafwaarts van Cargill blijkt dat de concentratieverhoging in het
oppervlaktewater na de lozing van Cargill steeds belangrijk (>20%) is t.a.v. de
milieukwaliteitsnorm.
De berekende gemiddelde en maximale concentratieverhoging van Cargill Malt in de
Lipsebeek, de Leibeek en de Weesbeek in het referentiejaar 2012 is opgenomen in
Tabel 7.2.19 tot en met Tabel 7.2.24.
De beoordelingscriteria die kunnen aangehaald worden voor de beoordeling van de
berekende concentratieverhoging, zoals beschreven in paragraaf 7.2.2.2., zijn
eveneens opgenomen in de tabellen.
180
Pagina 181 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.19: Verwachte permanente bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Lipsebeek
Im m issieGem iddelde
Gem .
Vuilvracht
kw aliteit
Vuilvracht
huidige
Kw aliteitsdoels
concentratie
lozing
Gem iddelde Gem iddelde
LIPSEBEEK
lozing Cargill Gem iddelde Gem iddelde
concentratietelling
lozing Cargill Cargill (obv
huidige
geplande
(VMM
(extrapolatie
huidige
geplande
verhoging tov
Lipsebeek
(obv VMM VMM m eetconcentratie- concentratiem eetpunt
120000
concentratie- concentratiestroom m eetgegevens
verhoging
verhoging
389600)
ton/jaar)
verhoging
verhoging
afw aartse
gegevens
2012)
tov norm (%) tov norm (%)
(kg/jaar)
im m issie2012)
(kg/jaar)
kw aliteit
Gem P90 Max
2012
Param eter
Debiet
m³/j
Gem iddelde
geplande
concentratieverhoging tov
stroom afw aartse
im m issiekw aliteit
Stroom afw
im m issieBeoordeling
kw aliteit /
bijdrage
kw aliteitsdoelstelling
338.484
m³/d
977,1
CZV
mg/l
30
41,42
136,6
46.236,9
54.396,4
8,587
9,992
28,62%
33,31%
20,73%
24,13%
138,06%
Belangrijk
BZV
mg/l
6
16,00
11,9
4.028,0
4.738,8
0,748
0,870
12,47%
14,51%
4,68%
5,44%
266,67%
Belangrijk
zw evende stoffen
mg/l
50
30,20
28,3
9.562,2
11.249,6
1,776
2,066
3,552%
4,133%
5,88%
6,84%
60,40%
Beperkt
NH4+-N
mg/l
2,42
2,0
674,6
793,6
0,125
0,146
-
-
5,18%
6,03%
-
Kjeldahl-N
mg/l
6
4,39
7,6
2.565,7
3.018,5
0,477
0,554
7,942%
9,241%
10,85%
12,63%
73,19%
Beperkt
NO3-
mg/l
10
1,23
5,9
1.997,1
2.349,5
0,371
0,432
3,709%
4,316%
30,24%
35,19%
12,26%
Beperkt
NO2-
mg/l
-
0,09
0,2
57,5
67,7
0,011
0,012
-
-
11,31%
13,17%
-
NO3-+NO2-
mg/l
-
1,32
6,1
2.054,6
2.417,2
0,382
0,444
-
-
28,89%
33,62%
-
totaal N
mg/l
4
5,31
20,9
7.057,4
8.302,8
1,311
1,525
32,77%
38,13%
24,68%
28,71%
132,79%
Belangrijk
totaal P
mg/l
0,14
1,14
1,8
614,7
723,2
0,114
0,133
81,55%
94,88%
10,05%
11,70%
811,31%
Belangrijk
Sulfaat
mg/l
90
-
48,5
16.416,5
19.313,5
3,049
3,548
3,388%
3,942%
-
-
-
beperkt
Chloride
mg/l
81,33
235,5
79.697,6
93.761,9
14,802
17,223
12,34%
14,35%
18,20%
21,18%
67,78%
Relevant
AOX
mg/l
0,04
-
0,1
43,7
51,5
0,008
0,009
20,31%
23,64%
-
-
-
Relevant
Cu totaal
µg/l
-
-
0,011
0,004
0,005
0,717
0,834
-
-
-
-
Cu opgelost
µg/l
7
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Zn totaal
µg/l
-
-
0,030
0,010
0,012
1,861
2,165
-
-
-
-
Zn opgelost
µg/l
20
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
120
>1% en <10%
toetsingsw aarde ≥ 75%
>10% en <20%
toetsingsw aarde ≥ 50%
>20%
181
Pagina 182 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.20: Verwachte worst case bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Lipsebeek
Param eter
Gem
Debiet
Im m issiekw aliteit Lozing Cargill (net
Lozing Cargill
Max
Maxim ale
Maxim ale
Max
LIPSEBEEK
voldoen aan
(net voldoen aan
concentratieconcentratie- concentratie- concentratie(VMM
actuele
toekom stige
verhoging
Gevaarlijke
verhoging
verhoging
verhoging
m eetpunt lozingsnorm en /
lozingsnorm en
obv
stof (GS)
huidige
toekom stige obv huidige
389600) P90 van resultaten
/P90 van
geplande
norm en
norm en
norm (%)
2012)
resultaten 2012)
norm (%)
Max
2012
Kw aliteitsdoelstelling
Lipsebeek
P90
m³/j
Beoordeling obv
huidige norm en / P90
van m eetresultaten
Beoordeling obv
geplande norm en /
P90 van
m eetresultaten
733.650
m³/d
2.010,0
CZV
mg/l
30
41,42
200,0
125,0
49,9
31,2
166,29%
103,93%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
BZV
mg/l
6
16,00
25,0
15,0
6,2
3,7
103,93%
62,36%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
zw evende stoffen mg/l
50
30,20
60,0
60,0
15,0
15,0
29,93%
29,93%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
2,42
6,5
6,5
1,6
1,6
-
-
-
-
-
6
4,39
60,0
13,8
15,0
3,4
249,44%
57,37%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
10
NH4+-N
mg/l
-
Kjeldahl-N
mg/l
NO3-
mg/l
1,23
-
-
-
-
-
-
-
-
-
NO2-
mg/l
-
0,09
0,4
0,4
0,1
0,1
-
-
GS
-
-
NO3-+NO2-
mg/l
-
1,32
-
-
-
-
-
-
-
-
-
totaal N
mg/l
4
5,31
27,0
15,0
6,7
3,7
168,37%
93,54%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
totaal P
mg/l
0,14
1,14
2,0
2,0
0,5
0,5
356,35%
356,35%
GS
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
Sulfaat
mg/l
90
-
53,5
53,5
13,3
13,3
14,83%
14,83%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
Chloride
mg/l
81,33
1.000,0
360,0
249,4
89,8
207,87%
74,83%
-
Relevant tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
AOX
mg/l
0,04
-
0,3
0,3
0,1
0,1
187,08%
187,08%
GS
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
Cu totaal
µg/l
-
-
-
Cu opgelost
µg/l
7
-
-
Zn totaal
µg/l
-
-
-
Zn opgelost
µg/l
20
-
-
120
182
Pagina 183 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.21: Verwachte permanente bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Leibeek
Im m issieGem iddelde
Gem .
Vuilvracht
kw aliteit
Vuilvracht
huidige
concentratie
lozing
Gem iddelde Gem iddelde
Kw aliteitsdoels LEIBEEK
lozing Cargill Gem iddelde Gem iddelde
concentratielozing Cargill Cargill (obv
huidige
geplande
telling Leibeek
(VMM
(extrapolatie
huidige
geplande
verhoging tov
(obv VMM VMM m eetconcentratie- concentratiem eetpunt
120000
concentratie- concentratiestroom m eetgegevens
verhoging
verhoging
388500)
ton/jaar)
verhoging
verhoging
afw aartse
gegevens
2012)
tov norm (%) tov norm (%)
(kg/jaar)
im m issie2012)
(kg/jaar)
kw aliteit
Gem P90 Max
2012
Param eter
Debiet
m³/j
Gem iddelde
geplande
concentratieverhoging tov
stroom afw aartse
im m issiekw aliteit
Stroom afw
im m issieBeoordeling
kw aliteit /
bijdrage
kw aliteitsdoelstelling
338.484
m³/d
977,1
CZV
mg/l
30
45,31
136,6
46.236,9
54.396,4
4,180
4,892
13,93%
16,31%
9,23%
10,80%
151,03%
Belangrijk
BZV
mg/l
6
11,58
11,9
4.028,0
4.738,8
0,364
0,426
6,07%
7,10%
3,14%
3,68%
193,06%
Relevant
zw evende stoffen
mg/l
50
33,92
28,3
9.562,2
11.249,6
0,865
1,012
1,729%
2,023%
2,55%
2,98%
67,85%
Beperkt
NH4+-N
mg/l
3,02
2,0
674,6
793,6
0,061
0,071
-
-
2,02%
2,36%
-
Kjeldahl-N
mg/l
6
5,04
7,6
2.565,7
3.018,5
0,232
0,271
3,866%
4,524%
4,60%
5,39%
83,97%
Relevant
NO3-
mg/l
10
1,12
5,9
1.997,1
2.349,5
0,181
0,211
1,806%
2,113%
16,16%
18,91%
11,18%
Beperkt
NO2-
mg/l
-
0,09
0,2
57,5
67,7
0,005
0,006
-
-
5,83%
6,82%
-
NO3-+NO2-
mg/l
-
1,21
6,1
2.054,6
2.417,2
0,186
0,217
-
-
15,39%
18,01%
-
totaal N
mg/l
4
6,47
20,9
7.057,4
8.302,8
0,638
0,747
15,95%
18,67%
9,87%
11,55%
161,63%
Belangrijk
totaal P
mg/l
0,14
0,89
1,8
614,7
723,2
0,056
0,065
39,70%
46,45%
6,26%
7,33%
634,07%
Belangrijk
Sulfaat
mg/l
90
67,50
48,5
16.416,5
19.313,5
1,484
1,737
1,649%
1,930%
2,20%
2,57%
75,00%
Beperkt
Chloride
mg/l
86,92
235,5
79.697,6
93.761,9
7,205
8,431
6,00%
7,03%
8,29%
9,70%
72,44%
Beperkt
AOX
mg/l
0,04
-
0,1
43,7
51,5
0,004
0,005
9,89%
11,57%
-
-
-
Beperkt
Cu totaal
µg/l
-
-
0,011
0,004
0,005
0,349
0,408
-
-
-
-
Cu opgelost
µg/l
7
2,45
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Zn totaal
µg/l
-
-
0,030
0,010
0,012
0,906
1,060
-
-
-
-
Zn opgelost
µg/l
20
10,62
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
120
>1% en <10%
toetsingsw aarde ≥ 75%
>10% en <20%
toetsingsw aarde ≥ 50%
>20%
183
Pagina 184 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.22: Verwachte worst case bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Leibeek
Param eter
Gem
Debiet
Im m issiekw aliteit Lozing Cargill (net
Lozing Cargill
Max
Maxim ale
Maxim ale
Max
LeiBEEK
voldoen aan
(net voldoen aan
concentratieconcentratie- concentratie- concentratie(VMM
actuele
toekom stige
verhoging
Gevaarlijke
verhoging
verhoging
verhoging
m eetpunt lozingsnorm en /
lozingsnorm en
obv
stof (GS)
huidige
toekom stige obv huidige
388500) P90 van resultaten
/P90 van
geplande
norm en
norm en
norm (%)
2012)
resultaten 2012)
norm (%)
Max
2012
Kw aliteitsdoelstelling
Leibeek
P90
m³/j
Beoordeling obv
huidige norm en / P90
van m eetresultaten
Beoordeling obv
geplande norm en /
P90 van
m eetresultaten
733.650
m³/d
2.010,0
CZV
mg/l
30
45,31
200,0
125,0
63,5
39,7
211,69%
132,31%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
BZV
mg/l
6
11,58
25,0
15,0
7,9
4,8
132,31%
79,38%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
zw evende stoffen mg/l
50
33,92
60,0
60,0
19,1
19,1
38,10%
38,10%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
3,02
6,5
6,5
2,1
2,1
-
-
-
-
-
6
5,04
60,0
13,8
19,1
4,4
317,54%
73,03%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
10
NH4+-N
mg/l
-
Kjeldahl-N
mg/l
NO3-
mg/l
1,12
-
-
-
-
-
-
-
-
-
NO2-
mg/l
-
0,09
0,4
0,4
0,1
0,1
-
-
GS
-
-
NO3-+NO2-
mg/l
-
1,21
-
-
-
-
-
-
-
-
-
totaal N
mg/l
4
6,47
27,0
15,0
8,6
4,8
214,34%
119,08%
-
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
totaal P
mg/l
0,14
0,89
2,0
2,0
0,6
0,6
453,62%
453,62%
GS
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
Sulfaat
mg/l
90
67,50
53,5
53,5
17,0
17,0
18,88%
18,88%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
Chloride
mg/l
86,92
1.000,0
360,0
317,5
114,3
264,61%
95,26%
-
Relevant tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
AOX
mg/l
0,04
-
0,3
0,3
0,1
0,1
238,15%
238,15%
GS
Belangrijk tijdelijk effect
Belangrijk tijdelijk effect
Cu totaal
µg/l
-
-
-
Cu opgelost
µg/l
7
2,45
-
Zn totaal
µg/l
-
-
-
Zn opgelost
µg/l
20
10,62
-
120
184
Pagina 185 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.23: Verwachte permanente bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Weesbeek
Im m issieGem iddelde
Gem .
Vuilvracht
kw aliteit
Vuilvracht
huidige
Kw aliteitsdoels
concentratie
lozing
Gem iddelde Gem iddelde
WEESBEEK
lozing Cargill Gem iddelde Gem iddelde
concentratietelling
lozing Cargill Cargill (obv
huidige
geplande
(VMM
(extrapolatie
huidige
geplande
verhoging tov
Weesbeek
(obv VMM VMM m eetconcentratie- concentratiem eetpunt
120000
concentratie- concentratiestroom m eetgegevens
verhoging
verhoging
380900)
ton/jaar)
verhoging
verhoging
afw aartse
gegevens
2012)
tov norm (%) tov norm (%)
(kg/jaar)
im m issie2012)
(kg/jaar)
kw aliteit
Gem P90 Max
2011
Param eter
Debiet
m³/j
Gem iddelde
geplande
concentratieverhoging tov
stroom afw aartse
im m issiekw aliteit
Stroom afw
im m issiekw aliteit /
kw aliteitsdoelstelling
Beoordeling
bijdrage
Relevant
338.484
m³/d
977,1
CZV
mg/l
30
23,83
136,6
46.236,9
54.396,4
1,451
1,703
4,84%
5,68%
6,09%
7,15%
79,43%
BZV
mg/l
6
3,99
11,9
4.028,0
4.738,8
0,126
0,148
2,11%
2,47%
3,17%
3,72%
66,44%
Beperkt
zw evende stoffen
mg/l
50
17,67
28,3
9.562,2
11.249,6
0,300
0,352
0,600%
0,705%
1,70%
1,99%
35,34%
Verw aarloosbaar
NH4+-N
mg/l
1,37
2,0
674,6
793,6
0,021
0,025
-
-
1,54%
1,81%
-
Kjeldahl-N
mg/l
6
2,62
7,6
2.565,7
3.018,5
0,080
0,095
1,342%
1,575%
3,07%
3,61%
43,67%
Beperkt
NO3-
mg/l
10
1,78
5,9
1.997,1
2.349,5
0,063
0,074
0,627%
0,736%
3,52%
4,13%
17,80%
Verw aarloosbaar
NO2-
mg/l
-
0,31
0,2
57,5
67,7
0,002
0,002
-
-
0,58%
0,68%
-
NO3-+NO2-
mg/l
-
1,89
6,1
2.054,6
2.417,2
0,064
0,076
-
-
3,41%
4,00%
-
totaal N
mg/l
4
4,25
20,9
7.057,4
8.302,8
0,221
0,260
5,54%
6,50%
5,21%
6,12%
106,25%
Relevant
totaal P
mg/l
0,14
0,53
1,8
614,7
723,2
0,019
0,023
13,77%
16,18%
3,64%
4,27%
378,57%
Relevant
Sulfaat
mg/l
90
-
48,5
16.416,5
19.313,5
0,515
0,605
0,572%
0,672%
-
-
-
Chloride
mg/l
65,17
235,5
79.697,6
93.761,9
2,500
2,936
2,08%
2,45%
3,84%
4,51%
54,31%
Beperkt
AOX
mg/l
0,04
-
0,1
43,7
51,5
0,001
0,002
3,43%
4,03%
-
-
-
Beperkt
Cu totaal
µg/l
-
-
0,011
0,004
0,005
0,121
0,142
-
-
-
-
Cu opgelost
µg/l
7
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Zn totaal
µg/l
-
17,40
0,030
0,010
0,012
0,314
0,369
-
-
-
-
Zn opgelost
µg/l
20
7,96
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
120
De meetwaarde voor BZV in de Weesbeek is het gemiddelde van de meetwaarden voor 2008-2010
>1% en <10%
toetsingsw aarde ≥ 75%
>10% en <20%
toetsingsw aarde ≥ 50%
>20%
185
Pagina 186 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.2.24: Verwachte worst case bijdrage van Cargill tot de verontreiniging van de Weesbeek
Param eter
Gem P90
Debiet
Im m issiekw aliteit Lozing Cargill (net
Lozing Cargill
Max
Maxim ale
Maxim ale
Max
WEESBEEK
voldoen aan
(net voldoen aan
concentratieconcentratie- concentratie- concentratie(VMM
actuele
toekom stige
verhoging
Gevaarlijke
verhoging
verhoging
verhoging
m eetpunt lozingsnorm en /
lozingsnorm en
obv
stof (GS)
huidige
toekom stige obv huidige
380900) P90 van resultaten
/P90 van
geplande
norm en
norm en
norm (%)
2012)
resultaten 2012)
norm (%)
Max
2011
Kw aliteitsdoelstelling
Weesbeek
m³/j
Beoordeling obv
huidige norm en / P90
van m eetresultaten
Beoordeling obv
geplande norm en /
P90 van
m eetresultaten
733.650
m³/d
2.010,0
CZV
mg/l
30
23,83
200,0
125,0
4,5
2,8
15,16%
9,47%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
BZV
mg/l
6
3,99
25,0
15,0
0,6
0,3
9,47%
5,68%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
zw evende stoffen mg/l
50
17,67
60,0
60,0
1,4
1,4
2,73%
2,73%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
1,37
6,5
6,5
0,1
0,1
-
-
-
-
-
6
2,62
60,0
13,8
1,4
0,3
22,73%
5,23%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
10
NH4+-N
mg/l
-
Kjeldahl-N
mg/l
NO3-
mg/l
1,78
-
-
-
-
-
-
-
-
-
NO2-
mg/l
-
0,31
0,4
0,4
0,0
0,0
-
-
GS
-
-
NO3-+NO2-
mg/l
-
1,89
-
-
-
-
-
-
-
-
-
totaal N
mg/l
4
4,25
27,0
15,0
0,6
0,3
15,35%
8,53%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
totaal P
mg/l
0,14
0,53
2,0
2,0
0,0
0,0
32,48%
32,48%
GS
Beperkt tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
Sulfaat
mg/l
90
-
53,5
53,5
1,2
1,2
1,35%
1,35%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
Chloride
mg/l
65,17
1.000,0
360,0
22,7
8,2
18,95%
6,82%
-
verw aarloosbaar
verw aarloosbaar
AOX
mg/l
0,04
-
0,3
0,3
0,0
0,0
17,05%
17,05%
GS
Beperkt tijdelijk effect
Beperkt tijdelijk effect
Cu totaal
µg/l
-
-
-
Cu opgelost
µg/l
7
-
-
Zn totaal
µg/l
-
17,40
-
Zn opgelost
µg/l
20
7,96
-
120
186
Pagina 187 van 320
7.2.4.2.1.1
BE0112.000850
Impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Leigracht
De bijdrage van Cargill tot de Leigracht kon bij gebrek aan gegevens niet berekend
worden. Rekening houdend met het feit dat het debiet van de Leigracht in droge periodes
grotendeels bepaald wordt door de lozing van Cargill en dat er in de Leigracht voor
verschillende parameters die door Cargill geloosd worden (BZV, CZV, zwevende stoffen,
N en P) overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen worden vastgesteld, dient
besloten te worden dat de impact van de lozing van Cargill op de waterkwaliteit en de
afvoer van de Leigracht significant is.
7.2.4.2.1.2
Impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Lipsebeek
Op basis van de resultaten in Tabel 7.2.19 blijkt dat de permanente impact van Cargill
belangrijk wordt geacht voor de parameters totaal N, totaal P, CZV en BZV. Voor
zwevende stoffen, nitraat-N; Kjehldahl-stikstof en sulfaat is de impact beperkt en voor
chloride en AOX is de impact relevant.
Bij extrapolatie naar de volledige productiecapaciteit neemt de impact verder toe, de
toename van de concentratieverhoging in de Lipsebeek bedraagt ca. 16% bij extrapolatie
naar de volledige productiecapaciteit van 120.000 ton/jaar. De beoordeling van de
permanente impact van de lozing blijft evenwel gelijk aan de beoordeling van de
permanente impact in de huidige situatie.
Voor de parameters totaal N, totaal P, CZV en BZV wordt in de Lipsebeek niet voldaan
aan de kwaliteitsdoelstelllingen. Uit de berekeningen blijkt dat – voornamelijk voor totaal
P, totaal N en CZV - een relevant aandeel van de actuele concentraties in de Lipsebeek
voor deze parameters kan verklaard worden door de lozing van Cargill. Met uitzondering
van het gehalte aan P, blijven de concentratieverhogingen als gevolg van de lozing van
Cargill evenwel steeds beduidend lager dan de kwaliteitsdoelstellingen. Uit de actuele
concentraties blijkt bijgevolg ook dat er een aantal belangrijke andere bronnen van
verontreiniging in de Lipsebeek aanwezig zijn, met name voor de componenten BZV,
CZV en totaal P. Aangezien de Lipsebeek voor een groot deel door landbouwgebied
loopt, zijn er zeker nog andere bronnen die deze concentraties beïnvloeden. De
vuilvracht van Cargill komt niet rechtstreeks in de Lipsebeek terecht, maar stroomt eerst
over een afstand van ca. 2 km door de Leigracht. Rekening houdend met de slechte
waterkwaliteit in de Leigracht wordt verwacht dat het zelfzuiverende vermogen van deze
waterloop beperkt is.
Voor de parameters zwevende stoffen, sulfaat en chloride wordt in de Lipsebeek
steeds voldaan aan de kwaliteitsdoelstellingen. De bijdrage van Cargill voor deze
parameters stelt bijgevolg geen probleem voor de omgeving.
Voor de parameter AOX zijn de actuele concentraties in de Lipsebeek onbekend.
Studiewerk in het verleden heeft reeds aangetoond dat de AOX in het afvalwater
grondstofgebonden is en dat er geen echte BBT bestaat voor verwijdering hiervan. Op
basis van de berekende concentratieverhoging in de Lipsebeek blijkt dat eventuele
overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstelling niet toe te schrijven zijn aan de lozing van
Cargill gezien de concentratieverhoging (0,01 mg/l) steeds beduidend lager is dan de
kwaliteitsdoelstelling (0,04 mg/l).
187
Pagina 188 van 320
BE0112.000850
Voor de beoordeling van de tijdelijke impact wordt de concentratieverhoging berekend op
basis van de (huidige en toekomstige) lozingsnormen of – bij gebrek aan een
lozingsnorm - het 90-percentiel van de gekende meetresultaten en het maximale
lozingsdebiet. Hieruit blijkt dat (Tabel 7.2.20) de tijdelijke impact belangrijk is voor CZV,
BZV, totaal N, totaal P en AOX. Op basis van de toekomstige lozingsnormen is de
tijdelijke impact belangrijk voor CZV, totaal P en AOX. Voor chloride is de tijdelijke impact
relevant voor de huidige lozingsnorm (1000 mg/l) en beperkt voor de toekomstige
lozingsnorm (360 mg/l). Voor de overige parameters is het tijdelijk effect verwaarloosbaar
tot beperkt. Het behoud van de opgelegde lozingsnormen voor deze parameters is
bijgevolg gerechtvaardigd.
Ondanks het feit dat de opwaartse kwaliteit niet bekend is en dat het afvalwater van
Cargill niet rechtstreeks in de Lipsebeek terecht komt, dient toch besloten te worden dat
de impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Lipsebeek voor deze parameters
significant is. Het effect strekt zich uit over een afstand van ca. 3,5 km, van aan de
monding van de Leigracht tot de monding van de Lipsebeek in de Leibeek.
7.2.4.2.1.3
Impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Leibeek
Op basis van de resultaten in Tabel 7.2.21 blijkt dat de permanente impact van Cargill
belangrijk wordt geacht voor de parameters CZV, totaal N en totaal P. Voor BZV en
kjehldahl-N is de impact relevant en de overige parameters is de impact beperkt.
Bij extrapolatie naar de volledige productiecapaciteit neemt de impact verder toe, de
toename van de concentratieverhoging in de Leibeek bedraagt ca. 17% bij extrapolatie
naar de volledige productiecapaciteit van 120.000 ton/jaar. De beoordeling van de
permanente impact van de lozing blijft evenwel gelijk aan de beoordeling van de
permanente impact in de huidige situatie.
Voor de parameters totaal N, totaal P, CZV en BZV wordt in de Leibeek niet voldaan
aan de kwaliteitsdoelstelllingen. Uit de berekeningen blijkt evenwel dat de actuele
concentraties voor deze parameters in de Leibeek slechts voor een beperkt aandeel toe
te schrijven zijn aan de lozing van Cargill. De berekende concentratieverhogingen als
gevolg van de lozing van Cargill blijven steeds beduidend lager dan de
kwaliteitsdoelstellingen. Er zijn bijgevolg een aantal belangrijke andere bronnen van
verontreiniging aanwezig.
Het dichtst bijgelegen afwaartse meetpunt bevindt zich ettelijke kilometers afwaarts van
de monding van de Lipsebeek. Het afvalwater van Cargill komt ook niet rechtstreeks in
de Leibeek terecht, maar via de Leigracht en de Lipsebeek zodat een deel van de
vuilvracht reeds verwijderd zal zijn ter hoogte van het beschouwde meetpunt.
Voor de beoordeling van de tijdelijke impact wordt de concentratieverhoging berekend op
basis van de (huidige en toekomstige) lozingsnormen of – bij gebrek aan een
lozingsnorm - het 90-percentiel van de gekende meetresultaten en het maximale
lozingsdebiet. Hieruit blijkt dat (Tabel 7.2.22) de tijdelijke impact belangrijk is voor CZV,
BZV, totaal N, totaal P en AOX. Op basis van de toekomstige lozingsnormen is de
tijdelijke impact belangrijk voor CZV, totaal N, totaal P en AOX. Voor chloride is de
tijdelijke impact relevant voor de huidige lozingsnorm (1000 mg/l) en beperkt voor de
188
Pagina 189 van 320
BE0112.000850
toekomstige lozingsnorm (360 mg/l). Voor de overige parameters is het tijdelijk effect
verwaarloosbaar tot beperkt. Het behoud van de opgelegde lozingsnormen voor deze
parameters is bijgevolg gerechtvaardigd.
Ondanks het feit dat de opwaartse kwaliteit niet bekend is en dat het afvalwater van
Cargill niet rechtstreeks in de Leibeek terecht komt, dient toch besloten te worden dat de
impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Leibeek voor een aantal parameters
belangrijk is. Hoewel het aandeel van deze parameters dat is toe te schrijven aan de
lozing van Cargill geen aanleiding zal geven tot nieuwe overschrijdingen van de
kwaliteitsdoelstellingen in de Leibeek.
7.2.4.2.1.4
Impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Weesbeek
Op basis van de resultaten in Tabel 7.2.23 blijkt dat de permanente impact van Cargill
relevant wordt geacht voor de parameters CZV, totaal N en totaal P. Voor BZV, kjehldahlN, chloride en AOX is de impact beperkt en voor de overige parameters is de impact
verwaarloosbaar.
Bij extrapolatie naar de volledige productiecapaciteit neemt de impact verder toe, de
toename van de concentratieverhoging in de Weesbeek bedraagt ca. 17% bij extrapolatie
naar de volledige productiecapaciteit van 120.000 ton/jaar. De beoordeling van de
permanente impact van de lozing blijft evenwel gelijk aan de beoordeling van de
permanente impact in de huidige situatie.
Voor de parameters totaal N en totaal P wordt in de Weesbeek niet voldaan aan de
kwaliteitsdoelstelllingen, voor CZV en BZV wel. Uit de berekeningen blijkt evenwel dat de
actuele concentraties voor de parameters totaal N en totaal P in de Weesbeek slechts
voor een zeer beperkt aandeel toe te schrijven zijn aan de lozing van Cargill. De
berekende concentratieverhogingen als gevolg van de lozing van Cargill blijven steeds
beduidend lager dan de kwaliteitsdoelstellingen. Er zijn bijgevolg een aantal belangrijke
andere bronnen van verontreiniging aanwezig.
Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat de Weesbeek zich ettelijke kilometers
afwaarts van het lozingspunt van Cargill bevindt en dat de werkelijke vuilvracht van
Cargill die in deze waterloop terechtkomt beduidend lager zal liggen dan de geloosde
vuilvracht.
Voor de beoordeling van de tijdelijke impact wordt de concentratieverhoging berekend op
basis van de (huidige en toekomstige) lozingsnormen of – bij gebrek aan een
lozingsnorm - het 90-percentiel van de gekende meetresultaten en het maximale
lozingsdebiet. Gezien het basisdebiet van de Weesbeek niet gekend is, wordt rekening
gehouden met het gemiddeld afvoerdebiet van 1 m³/s. Hieruit blijkt dat (Tabel 7.2.24) de
tijdelijke impact verwaarloosbaar is voor alle parameters, uitgezonderd totaal P en AOX.
Voor deze laatste parameters is de impact beperkt, zowel rekening houdend met de
huidige als met de geplande lozingsnormen.
Rekening houdende met de grote afstand tussen het lozingspunt van Cargill en de
monding van de Leibeek in de Weesbeek wordt de permanente impact van Cargill op de
waterkwaliteit van de Weesbeek als verwaarloosbaar tot hoogstens beperkt beoordeeld.
189
Pagina 190 van 320
BE0112.000850
Er wordt geen merkbare impact verwacht op de waterkwaliteit of de afvoer van de Dijle.
7.2.4.3
Impact van de grondwaterwinning op oppervlaktewateren
In de discipline bodem en grondwater werd reeds aangegeven dat een winning van max.
300.000 m³ grondwater uit het Brusseliaan mogelijk een impact kan hebben op een
aantal oppervlaktewateren in de omgeving van Cargill. Mogelijke effecten zijn te
verwachten op de volgende oppervlaktewateren:
 Kasteelvijvers Hoogvorst en Keulenhof: waterpeilverlaging van ca. 0.35 m. De kans
bestaat dat deze droogvallen, afhankelijk van externe voeding en/of dikte
bodemsliblaag;
 Dijlekanaal: verhoogde lekkage uit vak De Hond – Tildonk; geen peilverlaging door –
handhaving/kunstmatige voeding, bovenstrooms te Leuven. De voeding zal eventueel
verhoogd dienen te worden. De hoeveelheid waarmee is niet te begroten met de
huidige gegevens;
 Langsgracht Dijlekanaal (Leigracht): deze wordt deels gevoed door kwel vanuit het
kanaal en deels door de opvang van afwateringssystemen op de linkeroever van het
Dijlekanaal. Er wordt niet verwacht dat hier dalingen van het waterpeil optreden,
aangezien de volledige onttrokken hoeveelheid grondwater op deze kwelgracht
terechtkomt.
De impact van de waterwinning op het Dijlekanaal en de Leigracht wordt als gering
negatief tot verwaarloosbaar beoordeeld. De impact op de kasteelvijvers Hoogvorst en
Keulenhof is afhankelijk van de werkelijke verlaging die hier zal optreden. Indien er in
deze vijvers een voldoende dikke sliblaag aanwezig is, is het mogelijk dat er geen
verlaging optreedt en is het effect verwaarloosbaar. Uit de discipline bodem en
grondwater blijkt dat de kans op de mogelijke waterpeilverlaging ca. 0,35 m bedraagt
zodat er geen significant negatief effect moet worden verwacht. De impact van de
waterwinning op de kasteelvijvers Hoogvorst en Keulenhof wordt als beperkt beoordeeld.
7.2.5
Synthese en milderende maatregelen
Uit de evaluatie van de hydraulische impact van de lozing van Cargill op de
ontvangende waterlopen blijkt dat de impact op de Leigracht en de Lipsebeek belangrijk
is, en op de Leibeek beperkt. In hoogwatersituaties (relevant in het kader van de lokale
overstromingsproblematiek, is de lozing van Cargill verwaarloosbaar tot beperkt in de
Leibeek resp. de Lipsebeek. Er zijn geen alternatieven (lozing op andere waterlopen
zoals het kanaal Leuven-Dijle wordt niet toegestaan door de waterbeheerder en
aansluiting op de riolering is geen optie gezien de ligging in zuiveringszone C)
beschikbaar voor de lozing van Cargill. Bijgevolg wordt de hydraulische impact van de
lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen en de impact op het overstromingsrisico
in de omgeving aanvaardbaar geacht.
Er dringen zich vanuit de omgeving bijgevolg geen bijkomende maatregelen op voor
infiltratie- of buffervoorzieningen voor afvoer van hemelwater. In het geval er in de
toekomst nieuwe verharding of nieuwe overdekte constructies worden (her)aangelegd of
gebouwd, dient er onverminderd te worden voldaan aan de voorwaarden uit het Besluit
van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke
stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen,
buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.
190
Pagina 191 van 320
BE0112.000850
Wat de fysicochemische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende
waterlopen betreft, blijkt:
 De waterkwaliteit van de Leigracht wordt in belangrijke mate bepaald door de lozing
van Cargill. In de Leigracht worden er voor verschillende parameters die door Cargill
geloosd worden (BZV, CZV, zwevende stoffen, N en P) overschrijdingen van de
kwaliteitsdoelstellingen vastgesteld. De impact van Cargill op de kwaliteit van de
Leigracht is bijgevolg significant;
 De actuele concentraties van CZV, totaal N en totaal P in de Lipsebeek kunnen voor
een relevant deel toegeschreven worden aan de lozing van Cargill. Met uitzondering
van de parameter P, zijn de berekende concentratieverhogingen als gevolg van de
lozing van Cargill evenwel steeds beduidend lager dan de
milieukwaliteitsdoelstellingen. Er zijn dus een paar andere belangrijke bronnen van
verontreiniging (landbouw) in de omgeving die mee de hoogte van de actuele
immissieconcentraties (vnl. BZV, CZV en P) bepalen. Ondanks het feit dat het
afvalwater van Cargill niet rechtstreeks in de Lipsebeek terecht komt, dient toch
besloten te worden dat de impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Lipsebeek
voor deze parameters significant is. Het effect strekt zich uit over een afstand van ca.
3,5 km, van aan de monding van de Leigracht tot de monding van de Lipsebeek in de
Leibeek;
 Uit de berekeningen blijkt dat de actuele concentraties voor de parameters totaal N,
totaal P, CZV en BZV in de Leibeek slechts voor een beperkt aandeel toe te schrijven
zijn aan de lozing van Cargill. De berekende concentratieverhogingen als gevolg van
de lozing van Cargill blijven steeds beduidend lager dan de kwaliteitsdoelstellingen.
Rekening houdend met het feit dat het meetpunt zich al op ruime afstand van het
lozingspunt van Cargill bevindt, dat een deel van de vuilvracht reeds verwijderd zal
zijn ter hoogte van het beschouwde meetpunt en dat de lozing van Cargill geen
aanleiding zal geven tot nieuwe overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen in de
Leibeek, wordt de impact van de lozing van Cargill op de Leibeek aanvaardbaar
geacht;
 Rekening houdende met de grote afstand tussen het lozingspunt van Cargill en de
monding van de Leibeek in de Weesbeek wordt de impact van Cargill op de
waterkwaliteit van de Weesbeek als verwaarloosbaar tot hoogstens beperkt
beoordeeld, en bijgevolg aanvaardbaar geacht;
 Tenslotte blijkt eveneens uit de berekeningen dat de voorziene lozingsnormen
aanvaardbaar zijn.
Met betrekking tot de fysicochemische impact van de lozing van Cargill op de
ontvangende waterlopen, dient vermeld dat in de loop van 2002 en 2010, in opdracht van
Cargill, een evaluatie werd gemaakt van de ecotoxicologische impact van de
effluentlozing (EPAS, 2011). In het kader van deze studie werden acute toxiciteitstesten
uitgevoerd op het effluent. Op basis van beide testen (in 2002 en 2010) is gebleken dat
het effluentstaal telkens kon geclassificeerd worden als „niet acuut toxisch‟. Op basis van
deze testresultaten kan besloten worden dat – ondanks de belangrijke bijdrage van de
lozing van Cargill – er geen acuut toxisch effect kon worden vastgesteld.
191
Pagina 192 van 320
BE0112.000850
Bijgevolg kan de impact van de lozing op de Leigracht en de Lipsebeek toch enigszins
gerelativeerd worden. Ter hoogte van de Lipsebeek en verderop de Leibeek en de
Weesbeek is het effluent bovendien al vele malen verdund, zodat ook hier zeker geen
sprake meer kan zijn van mogelijke acuut toxische effecten.
De impact is vooral het gevolg van het feit dat Cargill op kleine waterlopen loost, maar er
zijn hiervoor niet echt alternatieven. Cargill bevindt zich in een zuiveringszone C
waardoor aansluiting op een RWZI sowieso niet mogelijk is. Bij lozing op het kanaal
Leuven-Dijle zou de impact op de waterkwaliteit minder groot zijn dan bij lozing in de
Leigracht, maar Waterwegen en Zeekanaal heeft laten weten dat zij geen toestemming
geven voor lozingen in het kanaal.
Zoals ook in het MER van 2008 werd besloten zijn de belangrijkste milderende
maatregelen die door Cargill kunnen voorzien worden, een beperking van het
waterverbruik en een optimale werking van de waterzuivering. Zoals hoger beschreven
zijn voor elk van beide maatregelen reeds een aantal fundamentele studies uitgevoerd.
Er dient evenwel in rekening gebracht te worden dat verdere beperking van het
waterverbruik kan leiden tot een opconcentratie van bepaalde polluenten in het effluent.
Beperking van het waterverbruik dient dan ook in de toekomst een continu
aandachtspunt te blijven.
De voorbije jaren is omstandig onderzoek uitgevoerd naar de oorzaken van de
problemen met de waterlozing van Cargill. De resultaten van het onderzoek hebben
geleid tot het nemen van verschillende verbetermaatregelen aan de waterzuivering,
waarvan een aantal nog steeds lopende / gepland zijn. Tegen 2015 wordt voorzien om de
waterzuivering uit te breiden met een flotatie-eenheid (DAF).
Er mag gesteld worden dat de lozingsproblematiek de voorbije jaren op gepaste wijze is
aangepakt en dat de combinatie van de genomen maatregelen en de verbeterde
opvolging van de lozing, zich reeds heeft vertaald in een belangrijke verbetering van de
lozingsresultaten. De voornaamste problemen situeren zich nog in de concentraties van
CZV en totaal P in het effluent. Voor deze laatste parameters zal, rekening houdend met
het vooropgestelde theoretische verwijderingsrendement van de bijkomende flotatieeenheid, ook in de toekomst de vooropgestelde effluentnorm naar verwachting kunnen
gerespecteerd worden.
Ten slotte wordt aanbevolen om een studie uit te voeren ter evaluatie van de voorziene /
en eventueel nog bijkomend te voorziene maatregelen voor beheersing van calamiteiten
met mogelijke belangrijke gevolgen voor de waterloop.
192
Pagina 193 van 320
7.3
Lucht
7.3.1
Afbakening van het studiegebied
BE0112.000850
Rekening houdend met de aard van de emissies kan het studiegebied voor de
stationaire bronnen beperkt worden tot een straal van 5 km in de omgeving van het
bedrijf.
Voor de emissies als gevolg van het transport naar en van het bedrijf wordt het
studiegebied uitgebreid tot de voornaamste aan- en afvoerwegen.
7.3.2
Beschrijving van de methodiek
7.3.2.1
Beschrijving van de referentiesituatie
Huidige luchtkwaliteit
De luchtkwaliteit in en rond de site van Cargill Herent wordt voor de referentiesituatie
voor de relevante polluenten (SO2, CO, NOX en stof) gekarakteriseerd.
Voor beschrijving van de parameters NOX en PM10 (fijn stof) wordt gebruik gemaakt
van de resultaten van de “Life+ ATMOSYS: NO2-stedencampagne” (VMM). Deze door
VMM en VITO uitgevoerde specifieke meetcampagne en ontwikkelde luchtmodellen
maakt deel uit van het Life+ ATMOSYS project gefinancierd door de Europese
Commissie. Het doel van het Life+ ATMOSYS project is om een geavanceerde
website te ontwikkelen die gebruik maakt van de allernieuwste
luchtkwaliteitsmodellen. Op de website van ATMOSYS worden jaargemiddelde
luchtkwaliteitskaarten getoond. Momenteel is 2012 het meest recente jaar voor
beschikbare kaarten van NO2, PM10. Deze kaarten kunnen bijgevolg worden gebruikt
in dit MER om de luchtkwaliteit in het referentiejaar 2012 in het studiegebied te
beschrijven. Ze werden gemaakt, gebruik makende van de RIO-interpolatietechniek,
gekoppeld aan IFDM, een bi-gaussiaans verspreidingsmodel.
Naast deze kaarten van “Life+-ATMOSYS” kunnen ook achtergrondgegevens uit het
model CAR Vlaanderen worden gebruikt voor NO2 en PM10. Dit model levert waarden
voor 2010, 2015 en 2020.
Voor beschrijving van de parameters SO2 en CO wordt gebruik gemaakt van de
gegevens van VMM meetstations. Er bevinden zich echter geen meetstations in de
nabije omgeving van Cargill Herent. De dichtstbijgelegen VMM-stations bevinden zich
op een afstand van meer dan 10 km en kunnen niet als representatief voor de
luchtkwaliteit in het studiegebied beschouwd worden. Er kan wel gebruik worden
gemaakt van de VMM interpollatiekaarten voor de polluent SO2. Voor de parameter
CO wordt gebruik gemaakt van de gemiddelde waarde van de VMM-stations in
Vlaanderen, gerapporteerd in het VMM jaarrapport „Luchtkwaliteit in het Vlaams
Gewest, 2012‟ (VMM, 2013).
Emissies
Voor wat betreft de emissies wordt een onderscheid gemaakt tussen de stationaire
(geleide en niet geleide) en mobiele bronnen.
Voor de referentiesituatie van de emissies van stationaire bronnen zal gebruik
gemaakt worden van de resultaten van emissiemetingen voor de relevante polluenten
als gevolg van alle activiteiten bij Cargill Herent in het referentiejaar 2012 (productie
102.000 ton). Gezien alle installaties gasgestookt zijn, zijn enkel de emissies van
NOx/NO2 en van CO relevant. Daarnaast dient ook nog rekening gehouden te worden
193
Pagina 194 van 320
BE0112.000850
met emissies van SO2 gezien op bepaalde ogenblikken tijdens het eesten kleine
hoeveelheden zwavel vrijkomen.
Voor de mobiele bronnen gerelateerd aan het verkeer zullen de parameters NOx (als
NO2) en PM10 in rekening worden gebracht.
7.3.2.2
Effectbeschrijving en –beoordeling
7.3.2.2.1.1
Emissies en immissiebijdragen
Voor het in kaart brengen van de emissiesituatie van stationaire bronnen in de
geplande stuatie, zullen de emissies van het referentiejaar (productie 102.000 ton)
worden vermeerderd met de ingeschatte emissies van de geplande situatie (productie
120.000 ton). Dezelfde parameters worden beschouwd als hierboven beschreven.
Voor de dispersieberekeningen voor de stationaire bronnen zal gebruik gemaakt
worden van het IFDM model. De dispersieberekening wordt echter enkel uitgevoerd
voor de potentieel belangrijke polluenten. De selectie van deze potentieel belangrijke
polluenten gebeurt op basis van de criteria beschreven in het geactualiseerde
richtlijnenboek lucht (2012). Voor een welbepaalde polluent dienen
impactberekeningen uitgevoerd te worden indien voldaan is aan één van
onderstaande voorwaarden:
 de totale atmosferische emissievracht van de polluent op jaarbasis is groter dan de
drempelvrachten voor opname in het integraal milieujaarverslag.
 de polluent kan geïdentificeerd worden als een kritische parameter. Een kritische
parameter is een parameter waarvoor de gemeten waarde in de omgeving groter is
dan 80% van de milieukwaliteitsnorm.
 de poluent kent een verhoogd risico voor de gezondheid van de mens, aangeduid
door een specifieke R-zin.
Deze criteria zullen, in combinatie met een aantal omgevingsfactoren, worden
beschouwd voor de beslissing omtrent het al dan niet toepassen van
diserpersiemodellering met IFDM voor de stationaire bronnen. Daarnaast kan de
deskundige op basis van eigen criteria een dispersiemodellering overbodig of nodig
achten.
De impact van de transporten zal in rekening worden gebracht aan de hand van het
CAR model, waarbij bijdragen tot de luchtkwaliteit op verschillende afstanden van de
wegas voor relevante toegangswegen worden beschouwd.
Om zowel de huidige luchtkwaliteit als de milieu-impact als gevolg van de emissies
van Cargill Herent te evalueren, wordt de luchtkwaliteit voor de referentie- en de
geplande situatie getoetst aan de bestaande normen en richtwaarden inzake
omgevingslucht. Deze normen en richtwaarden hebben tot doel :
 de gezondheid en het welzijn van de omwonenden te vrijwaren;
 de hinder tot een minimum te beperken;
 de verontreiniging van de verschillende milieucompartimenten binnen
aanvaardbare grenzen te houden.
De van toepassing zijnde normen zijn samengevat in onderstaande Tabel 7.3.1.
194
Pagina 195 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.3.1 : Geldende en toekomstige luchtkwaliteitsdoelstellingen
Termijn
Stof
Waarde
uitmiddeling
350 µg/ m3 (mag max. 24 keer per jaar worden
Uur
overschreden), komt overeen met percentiel-99,73
Zwaveldioxide
(SO2)
125 µg/ m3 (mag max. 3 keer per jaar worden
Dag
overschreden), komt overeen met percentiel-99,18
20 µg/ m3 (bescherming ecosystemen)6
Jaar
Stikstofdioxide
(NO2)
NOx
Fijn stof (PM10)
Fijn stof
(PM2,5)
200 µg/ m3 (mag max. 18 keer per jaar worden
Uur
overschreden), komt overeen met percentiel-99,79
Jaar
40 µg/ m3
Jaar
30 µg/ m3 (bescherming ecosystemen)
Dag
50 µg/ m3 (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden)
Jaar
40 µg/ m3
25 µg/ m3 vanaf 2015
Jaar
Indicatieve grenswaarde : 20 µg/m³ vanaf 1 januari 2020
Lood (Pb)
Jaar
0,5 µg/ m3
Benzeen
Jaar
5 µg/ m3
8 uur
10.000 µg/ m3
KoolmoNOxide
(CO)
Voor de verzurende depositie wordt in het Mina-plan 4 (2011-2015) een doelstelling
opgenomen die inhoudt dat het percentage oppervlakte natuur met overschrijding van
Verzurende
depositie
de verzurende depositiegrenswaarden wordt teruggebracht tot 20%.
De in Vlarem II gedefinieerd grenswaarden voor zandgronden zijn:

1.400 Zeq/(ha.jaar) voor naaldbossen en heide op zandgronden

1.800 Zeq/(ha.jaar) loofbossen op armere zandgronden
Overeenkomstig de richtlijnen in het recent geactualiseerde richtlijnenboek lucht
(januari 2012) wordt gebruik gemaakt van de significantiekaders in functie van de
berekende immissiebijdrage X voor de in IFDM gemodelleerde relevante polluenten
en voor de met CAR gemodelleerde transportemissies. Significantiekaders bestaan
voor het effect op basis van enerzijds jaargemiddelde waarden (Tabel 7.3.2) en
anderzijds voor uur- en daggemiddelde waarden (Tabel 7.3.3).
6 Wegens de dichte bebouwing, het uitgebreid wegennet en de verspreide industrie zijn er in Vlaanderen
strikt genomen geen gebieden waarop het kritiek niveau voor de bescherming van de vegetatie van
toepassing is. Er zijn immers geen zones die voldoen aan de criteria voor de inplanting van meetstations
zoals opgelegd in de richtlijn 2008/50/EG.
195
Pagina 196 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.3.2: Significantiekader m.b.t. lucht voor de jaargemiddelde waarden
Immissiebijdrage (X)
Beoordeling
Score
Koppeling met milderende maatregelen
-1
Onderzoek naar milderende maatregelen
bijdrage
X > 1% van de
Beperkte
milieukwaliteitsnorm of
bijdrage
is minder dwingend tenzij de
richtwaarde of toegelaten aantal
milieukwaliteitsnorm in de
overschrijdingen
referentiesituatie reeds voor 80%
ingenomen is
X > 3% van de
Belangrijke
milieukwaliteitsnorm of
bijdrage
-2
Milderende maatregelen dienen gezocht te
worden binnen het MER met zicht op
richtwaarde of toegelaten aantal
implementatie op korte termijn
overschrijdingen
X > 10% van de
Zeer
milieukwaliteitsnorm of
belangrijke
richtwaarde of toegelaten aantal
bijdrage
-3
Milderende maatregelen zijn essentieel
overschrijdingen
Tabel 7.3.3: Significantiekader m.b.t. lucht voor uur- en daggemiddelden (percentielwaarden)
Immissiebijdrage (X)
Beoordeling
Score
bijdrage
X > 1% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of toegelaten aantal
Beperkte bijdrage
-1
Belangrijke bijdrage
-2
X > 20% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of toegelaten aantal
Zeer belangrijke
-3
overschrijdingen
bijdrage
overschrijdingen
X > 5% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of toegelaten aantal
overschrijdingen
Deze beoordelingscriteria zijn richtinggevend en niet noodzakelijk als absolute
waarden te beschouwen. De significantie van een effect hangt van diverse factoren af
zoals de antropogene t.o.v. de natuurlijke bijdrage van de stof, de toegevoegde
karakteristieken van de stof, ... Zo zal een stof die natuurlijk niet voorkomt steeds in
een oneindige bijdrage resulteren. De beoordeling van de significantie dient inderdaad
ook rekening te houden met bovengenoemde bijkomende aspecten (lokale situatie,
toxiciteit van de stof, blootstellingsduur, …) die de deskundige dient te evalueren.
Indien op basis van bovengenoemde aspecten dient te worden afgeweken van
bovenvermelde significantiekaders, zal dit omstandig gemotiveerd worden.
7.3.2.2.2
Energie en klimaat
De situatie van Cargill Herent m.b.t. CO2-emissies, energie en klimaat wordt waar
mogelijk kwantitatief besproken. De maatregelen die werden genomen om deze
effecten zoveel mogelijk terug te dringen worden opgelijst.
196
Pagina 197 van 320
7.3.2.2.3
BE0112.000850
Geurhinder
Geurhinder kan als speciaal geval van luchtverontreiniging beschouwd worden. Pas
wanneer de immissieconcentratie van geurpolluenten hoger is dan de detectielimiet
van de menselijke neus is er sprake van geurwaarneming. Of een geurwaarneming al
dan niet als hinderlijk wordt ervaren, is afhankelijk van allerhande factoren
(geurconcentratie, karakteristieken, demografische factoren, sociaaleconomische
factoren, cognitieve factoren, …).
In bepaalde gevallen kunnen mouterijen aanleiding geven tot geurhinder voor de
omgeving. In voorliggend MER worden eventuele geur-effecten van de
bedrijfsactiviteiten van Cargill Malt onderzocht en besproken. De potentiële bronnen
van geuremissies binnen het productieproces zullen worden gedefinieerd. De mate
waarin de bespreking van geur relevant is, wordt bepaald op basis van bepaalde in
het richtlijnenhandboek vermelde criteria:
 gebruik van geurgevoelige producten of processen;
 aan- of afwezigheid van (potentiële) hinder bij omwonenden;
 aan- of afwezigheid van klachten;
 specifieke ligging van het project.
7.3.2.3
Milderende maatregelen
In het project-MER 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld, die integraal
werden overgenomen in de bijzondere voorwaarden van de (intussen nietig
verklaarde) milieuvergunning D/PMVC/08L22/12525 (23/04/2009). In onderhavig MER
zal worden getoetst of deze milderende maatrelen nog steeds relevant zijn m.b.t.
effecten voor lucht Indien nodig worden de milderende maatregelen bijgesteld. Indien
blijkt uit de effectbesperking dat geurhinder relevant is, zullen hieromtrent eveneens
milderende maatregelen worden voorgesteld.
7.3.3
Beschrijving van de referentiesituatie
7.3.3.1
Actuele luchtkwaliteit
De actuele luchtkwaliteit in het gebied wordt voor de relevante polluenten (SO2, CO,
NOx en fijn stof) gekarakteriseerd op basis van de kaarten van het “Life+ ATMOSYS”project en de beschikbare VMM-meetresultaten in de omgeving van de site. Ook CAR
Vlaanderen geeft achtergrondwaarden voor de verkeer gerelateerde paramaters (NO2
en fijn stof).
7.3.3.1.1
SO2
Uit de interpolatiekaarten voor het jaar 2012 (VMM, 2013) volgt een jaargemiddelde
concentratie in het studiegebied voor de parameter SO 2 van <3 µg/m³.
Figuur 7.3.1: Jaargemiddelde concentratie SO2 in Vlaanderen voor 2012 (µg/m³)
7.3.3.1.2
CO
CO wordt opgevolgd in 6 stations van het telemetrisch meetnet in Vlaanderen :
 42N045 – Hasselt
 42R020 – Vilvoorde
197
Pagina 198 van 320
BE0112.000850
 42R801 - Borgerhout
 42R841 – Mechelen
 44R701 – Gent
 44R750 – Zelzate
Gezien de meetresultaten op de verschillende stations, ondanks de diverse locaties
(voorstedelijk, stedelijk, industriegebied), weinig verschillen, met uitzondering van het
meetstation te Zelzate, kan het gemiddelde van de overige 5 meetstations als
representatief genomen worden voor Vlaanderen en bijgevolg ook voor het
projectgebied (Tabel 7.3.4). De berekende gemiddelde waarde voldoet ruimschoots
aan de van toepassing zijnde grenswaarde.
Tabel 7.3.4: Actuele luchtkwaliteit voor CO op 6 locaties in Vlaanderen in 2012 (VMM, 2013)
Meetstation
8-uur gemiddelden (µg/m³)
Gemiddelde
Maximum
42R010 – Sint-Stevens-Woluwe
260
990
42R020 – Vilvoorde
280
1460
42R801 – Borgerhout
290
1210
44R701 – Gent
300
2070
44R750 – Zelzate
330
3360
40SZ01 – Zaventem
310
1020
295
1685
Gemiddelde (excl. Zelzate)
7.3.3.1.3
NO2
Uit de kaarten van het “Life+ ATMOSYS”-project (Figuur 7.3.2) volgt een
jaargemiddelde concentratie voor de parameter NO2 van 16-20 µg/m³ ter hoogte van
de site van Cargill Herent. Dichter naar Leuven toe, en meer specifiek langs de E314
en langs de belangrijkste ingangswegen naar Leuven zijn verhoogde concentraties
vastgesteld. Op de wegas van de E314 wordt de norm van 40 µg/m³ overschreden.
Figuur 7.3.2: Jaargemiddelde concentratie NO2 in 2012 (µg/m³)
Voor de parameter NO2 zijn in het model CAR Vlaanderen volgende
„achtergrondwaarden‟ opgenomen voor het studiegebied (Tabel 7.3.5).
Tabel 7.3.5: Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied voor de parameter NO2 (referentiejaar
2010) en verwachte evolutie tot 2020 – achtergrondwaarden CAR Vlaanderen in µg/m³
Luchtkwaliteit voor NO2 (µg/m³)
Omgeving Cargill Herent (Zijpstraat)
198
2010
2015
2020
25,8
23,9
22,5
Pagina 199 van 320
7.3.3.1.4
BE0112.000850
PM10
Uit de kaarten van het “Life+ ATMOSYS”-project (Figuur 7.3.3) volgt een
jaargemiddelde concentratie voor de parameter PM10 van 21-25 µg/m³ ter hoogte
van de site van Cargill Herent. Dit geldt ook voor de volledige omgeving in en rond
Leuven. Het aantal overschrijdingen van de daggrenswaarde van 50 µg/m³ varieert
tussen 16-20 (Figuur 7.3.4).
Figuur 7.3.3: Jaargemiddelde concentratie PM10 in 2012 (µg/m³)
Figuur 7.3.4: Aantal overschrijdingen van 50 µg/m³ voor PM10 in 2012 (µg/m³)
Voor de parameter PM10 zijn in het model CAR Vlaanderen volgende
„achtergrondwaarden‟ opgenomen voor het studiegebied (Tabel 7.3.5). De situatie
voor 2012 wordt in CAR niet opgenomen. De waarden voor 2010 worden bijgevolg
gehanteerd voor de referentiesitiuatie.
Tabel 7.3.6: Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied voor de parameter PM10 (2010) en
verwachte evolutie tot 2020 – achtergrondwaarden CAR Vlaanderen in µg/m³
Luchtkwaliteit voor PM10 (µg/m³)
Omgeving Cargill Herent (Zijpstraat)
7.3.3.1.5
2010
2015
2020
23,4
22,8
21,8
Verzurende depositie
In de omgeving van het studiegebied situeert zich de meetpost van Tielt-Winge op
ongeveer 15 km ten oosten. Op dit station wordt de totale natte depositie gemeten. De
droge depositie wordt berekend uit de gemiddelde luchtkwaliteit voor NO2, SO2 en
NH3 die wordt bepaald door middel van diffuse samplers. De berekende droge
depositie is afhankelijk van het vegetatietype (loofbos, naaldbos, grasland of heide). In
de omgeving van het studiegebied komen alleen de vegetatietypes loofbos en gras
voor. In Tabel 7.3.7 wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie ter
hoogte van het meetstation Tielt-Winge (VMM, 2013).
Tabel 7.3.7: Verzurende depositie ter hoogte van het meetstation Tielt-Winge in het
referentiejaar 2012 (VMM, 2013)
Totale natte depositie
Totale droge depositie
Totale verzurende depositie
Zeq/ha/jaar
Zeq/ha/jaar
Zeq/ha/jaar
Loofbos
633
758
1392
Grasland
633
558
1191
199
Pagina 200 van 320
7.3.3.1.6
BE0112.000850
Vergelijking met de beoordelingscriteria
Uit de toetsing van de gemeten immissies en de relevante grens- en richtwaarden kan
besloten worden dat:
 voor NO2 reeds ruim aan de bestaande en toekomstige jaargemiddelde
grenswaarde voor de bescherming van de mens wordt voldaan;
 voor NO2 er op basis van CAR en VMM interpolatiekaarten geen gegevens
beschikbaar zijn om vast te stellen of aan de uurgrenswaarde wordt voldaan. Door
VMM werd in 2012 echter gerapporteerd dat alle meetstations in Vlaanderen de
uurgrenswaarde voor NO2 respecteren7;
 voor NOx de grenswaarde voor de bescherming van vegetatie wordt
overschreden. Deze grenswaarde is echter niet van toepassing op het gebied
waarin Cargill Malt is gelegen;
 voor SO2 geen gegevens beschikbaar zijn om vast te stellen of aan de dag- en
uurgrenswaarde wordt voldaan. Door VMM werd in 2012 wel gerapporteerd dat
alle meetstations in Vlaanderen de uurgrenswaarde en de daggrenswaarde
2
respecteren ;
 voor SO2 aan de grenswaarde voor de bescherming van ecosystemen wordt
voldaan, hoewel deze grenswaarde strikt genomen niet van toepassing is in
Vlaanderen;
 voor CO op Vlaams niveau ruim aan de grenswaarde wordt voldaan;
 voor PM10 aan de jaargemiddelde grenswaarde wordt voldaan;
 voor PM10 de het maximum toegelaten aantal overschrijdingen van de
daggrenswaarde 50 µg/m³ wordt gerespecteerd;
 de lange termijndoelstelling voor verzurende depositie wordt gehaald in het station
Tielt-Winge (< 1.400 Zeq/ha/jaar).
7.3.3.2
Referentiesituatie van de emissies
In de referentiesituatie 2012 dient rekening te worden gehouden met 2 geleide en 3
diffuse bronnen. De drie eesten maken gebruik van een systeem waarbij de eestlucht
indirect, via een warmtewisselaar, wordt verwarmd. Er is voor elke eest een diffuus
emissiepunt (eerstlucht). De geleide emissies (afgassen verwarming) van eest 1
worden via een afzonderlijk emissiepunt geloosd. Deze van eest 2 & 3 komen samen
in één emissiepunt (zie ook Tabel 7.3.8).
Voor de verbrandingsemissies dient rekening gehouden te worden met emissies van
CO en NOX. De eestlucht bestaat in principe uit vochtige lucht. Tijdens het eestproces
wordt dagelijks gedurende 7 uur een kleine hoeveelheid zwavel verbrand. Rekening
houdend met het hoge eestluchtdebiet, is de uiteindelijke concentratie aan SO 2 steeds
lager dan de detectielimiet. De SO2-vracht kan wel worden berekend uit een
materiaalbalans. Deze werd opgesteld voor Eest 3:
 Hoeveelheid zwavel:
25 kg
 Hoeveelheid SO2:
50 kg
 SO2 opgenomen door mout:
3 kg
 SO2 in afvalwater:
0,7 kg
7 Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag Immissiemeetnetten – 2011 (VMM, 2012)
200
Pagina 201 van 320
BE0112.000850
Dit betekent dat 46,3 kg of 92,6% van de SO2 uiteindelijk via de eestlucht in de
atmosfeer wordt geloosd. Deze waarde, berekend voor Eest 3, zal ook worden
toegepast voor Eesten 1 en 2. Het dagelijkse zwavelverbruik bedraagt 5 kg op Eesten
1 & 2 en 25 kg op Eest 3.
In Tabel 7.3.8 wordt een overzicht gegeven van de emissiepunten in de
referentiesituatie.
De jaarvrachten werden bepaald op basis van de resultaten van emissiemetingen op
de verschillende geleide emissiepunten in combinatie met een uit het aardgasverbruik
berekende afgasdebiet. Voor het eestluchtdebiet is enkel een inschatting beschikbaar
(130.000 m³/uur voor Eest 1; 200.000 m³/uur voor Eest 2; 400.000 m³/uur voor Eest
3). In Tabel 7.3.9 wordt een overzicht gegeven van de vrachten in de referentiesituatie
2012.
Tabel 7.3.8: Emissiepunten bij Cargill Malt in de referentiesituatie 2012
Bron
Type
Beschrijving
ANOX T1 (Eest 1)
Geleid
Verwarming eestlucht Eest 1
ANOX T2 (Eest 2) +
Geleid
Verwarming eestlucht Eest 2
ANOX T3a (Eest 3) +
Verwarming eestlucht Eest 3
ANOX T3b (Eest T3)
Gasmotor WKK 2&3
Eest 1
Diffuus
Eestlucht + afgassen zwavelbrander
Eest 2
Diffuus
Eestlucht + afgassen zwavelbrander
Eest 3
Diffuus
Eestlucht + afgassen zwavelbrander
Tabel 7.3.9: Emissiesituatie van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de referentiesituatie
(metingen 2013)
Referentiesituatie 2012 (102.000 ton/j)
Werking
Debiet
Huidige emissieconcentraties (reëel %O2)
Concentraties (mg/Nm³)
Vracht (kg/jaar)
uur/jaar
Nm³/uur
SO2
NOx
CO
SO2
NOx
CO
ANOX Eest 1
Brander ANOX T1
8000
2500
-
61
6
-
1220
160
ANOX Eest 2 & 3
Brander ANOX T2
8000
2700
-
54
6
-
1166
151
WKK 2
8000
4100
-
576
40
-
18893
1312
Brander ANOX T3a - links
8000
3300
-
52
34
-
1373
898
Brander ANOX T3b - rechts
8000
4100
-
78
22
-
2558
722
-
8000
3600
372
354
-
10714
10195
Eest 1
WKK 3
7.300
130000
-
-
3380
-
-
Eest 2
7.300
200000
-
-
3380
-
-
Eest 3
7.300
400000
-
-
16900
-
-
23660
35924
13438
Totaal
201
Pagina 202 van 320
7.3.4
Effectbeschrijving en –beoordeling
7.3.4.1
Emissies in de geplande situatie
BE0112.000850
In de geplande situatie dient rekening gehouden te worden met een
productiecapaciteit van 120.000 ton t.o.v. de geproduceerde hoeveelheid van 102.000
ton in de referentiesituatie.
Voor wat betreft emissiepunten in de geplande situatie zijn geen wijzigingen ten
opzichte van de referentiesituatie. De emissies van de stationaire bronnen worden
voor de geplande situatie weergegeven in Tabel 7.3.10. De stijging in capaciteit tot
120.000 ton vindt enkel plaats in de stookinstallaties ANOX T3a en T3b, WKK2 en
WKK3. De werking in uur/jaar blijft ongewijzigd. Het debiet (Nm³/u) neemt toe met de
factor 120/102. De concentraties blijven ongewijzigd.
Tabel 7.3.10: Emissiesituatie van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de geplande situatie
Geplande situatie (120.000 ton/j)
Werking
Debiet
Verwachte emissieconcentraties (reëel %O2)
uur/jaar
Nm³/uur
SO2
NOx
CO
SO2
NOx
CO
61
6
-
1220
160
Concentraties (mg/Nm³)
Vracht (kg/jaar)
ANOX Eest 1
Brander ANOX T1
8000
2500
-
ANOX Eest 2 & 3
Brander ANOX T2
8000
2700
-
54
6
-
1166
151
WKK 2
8000
4824
-
576
40
-
22227
1544
Brander ANOX T3a - links
8000
3882
-
52
34
-
1615
1056
Brander ANOX T3b - rechts
8000
4824
-
78
22
-
3010
849
WKK 3
8000
4235
-
372
354
-
12604
11994
Eest 1
7.300
130000
-
-
3380
-
-
Eest 2
7.300
200000
-
-
3380
-
-
Eest 3
7.300
400000
-
-
16900
-
-
23660
41842
15754
Totaal
7.3.4.2
Evaluatie en beoordeling van de immissiebijdrage
7.3.4.2.1
Stationaire bronnen
Selectie van de te modelleren parameters
Voor welke parameters er een dispersiemodellering wordt uitgevoerd wordt bepaald
aan de hand van het richtlijnenhandboek lucht (2012), zoals besproken in de
methodiek.
Gezien voor de parameters CO:
 uit Tabel 7.3.10 blijkt dat de emissievracht voor de huidige en geplande situatie de
IMJV-drempelwaarde van 200 ton/j niet overschrijdt;
 de huidige luchtkwaliteit in de omgeving van Cargill Herent de
kwaliteitsdoelstellingen respecteren, en deze kwaliteit niet noemenswaardig afwijkt
als deze beschreven in het MER van 2008 (situatie 2006);
 de bijdrageberekeningen uit het MER van 2008 (voor de situatie in 2006 en de
vergunde situatie) slechts resulteerden in verwaarloosbare bijdragen t.o.v. zowel
de luchtkwaliteitsdoelstellingen als reële luchtkwaliteit in 2006;
 de emissies in de huidige en geplande situatie gelijkaardig zijn aan deze
beschouwd in het MER van 2008;
wordt een dispersieberekening voor CO niet noodzakelijk geacht. Er kan worden
verondersteld dat de bijdrage van CO door Cargill Herent, zowel voor de referentieals de geplande situatie verwaarloosbaar is, en dat er geen risico bestaat voor
202
Pagina 203 van 320
BE0112.000850
overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen ten gevolge van de activiteiten van
Cargill Herent.
Voor de parameters NOx (NO2) en SO2 worden wel mogelijks beperkte en/of belangrijke
immissiebijdragen door Cargill verwacht in de omgeving. Voor deze parameters wordt bijgevolg
een IFDM-modellering uitgevoerd.
203
Pagina 204 van 320
BE0112.000850
Eigenschappen emissiepunten
Voor deze dispersiemodellering wordt gebruik gemaakt van de emissiesituatie weergegeven in
respectievelijk Tabel 7.3.9 en Tabel 7.3.10. De schoorsteenhoogte, afmetingen van het
afgaskanaal en afgastemperatuur van de verschillende emissiepunten is in Tabel 7.3.11
samengevat. Bij de berekeningen wordt gebruik gemaakt van de meteogegevens van 19781979, die representatief zijn voor een gemiddeld jaar.
Tabel 7.3.11: Schoorsteenhoogte, afmetingen afgaskanaal en afgastemperatuur van de
verschillende emissiepunten bij Cargill Malt
Schoorsteenhoogte
Dimensies afgaskanaal
Afgastemperatuur
m
m²
°C
ANOX T1
60
Rond  0,5 m (0,196 m²)
50
ANOX T2-T3a-T3b
65
0,75 m x 0,75 m
50
Eest 1
25
1 m x 15 m
25
Eest 2
23
1 m x 19 m
25
Eest 3
6
2 m x 14 m
25
De immissiebijdragen worden geëvalueerd ter hoogte van de meest nabijgelegen
receptoren:
 de locatie waar de maximum bijdrage wordt gemodelleerd, met name vlakbij de
site van Cargill;
 uitlopers van de woonkern Herent op ca. 700 m ten Z van het projectgebied;
 de woonkern Wijgmaal op 700 m ten O-NO van het projectgebied aan de overzijde
van het kanaal;
 Kwellenberg en Wijgmaalbroek op 1.600 m ten O van het projectgebied.
7.3.4.2.1.1
SO2
In Tabel 7.3.12 en Figuur 7.3.5 t.e.m. Figuur 7.3.7 wordt een overzicht gegeven van
de berekende immissiebijdragen voor SO2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill
Malt in de referentie- en geplande situatie. Gezien de emissievrachten voor de
geplande situatie m.b.t. SO2 niet veranderen in de geplande situatie, is ook de
immissiebijdrage voor de geplande situatie t.o.v. de referentiesituatie ongewijzigd.
De jaargemiddelde immissiebijdragen voor SO2 ter hoogte van de locatie met de
maximale bijdrage (ca. 200 m ten NO van Cargill, vlakbij de site zelf) bedraagt ca.
23% t.o.v. de actuele luchtkwaliteit.
De P99,73 immissiebijdragen (uurwaarden) voor SO2 bedraagt ter hoogte van het
pluimmaximum (vlakbij de site, ter hoogte van het kanaal Leuven-Dijle) ca. 4,1% t.o.v.
de kwaliteitsdoelstelling. De P99,18 immissiebijdrage (dagwaarden) bedraagt er ca.
2,3% t.o.v. de kwaliteitsdoelstelling. Deze maximale berekende bijdragen (P99,73 van
de uurwaarden en P99,18 van de dagwaarden) zijn beperkt conform het vigerende
significantiekader. Dit is een logisch gevolg van de eest-emissies. Deze bronnen zijn
immers oppervlaktebronnen, waardoor de hoogste concentraties op grondniveau
voorkomen ter hoogte van de site zelf.
204
Pagina 205 van 320
BE0112.000850
Voor de overige receptoren is de bijdrage tot de kwaliteitsdoelstelling lager dan 1%,
en bijgevolg verwaarloosbaar, behalve voor de P99,73-waarde t.h.v. Wijgmaal en
Kwellenberg/Wijgmaalbroek. Daar is de bijdrage licht hoger dan 1% en bijgevolg als
beperkt te beoordelen. Ten opzichte van de huidige luchtkwaliteit voor SO2 is de
bijdrage op basis van jaargemiddelde waarde t.h.v. Herent dorpskern, Wijgmaal en
Kwellenberg/Wijgmaalbroek hoger dan 1%. Er is echter nergens aanleiding tot een
overschrijding van de kwaliteitsdoelstelling als gevolg van de SO2-emissies van
Cargill.
Er wordt geen stijging van de immissiebijdrage verwacht in de geplande situatie, daar
de emissies van de eesten constant worden beschouwd.
De impact van Cargill Herent in de geplande situatie en de referentiesituatie
m.b.t. SO2 is bijgevolg aanvaardbaar. De activiteiten geven geen aanleiding tot
een overschrijding van de kwaliteitsdoelstellingen.
205
Pagina 206 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.3.12: Immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de emissies van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de referentie-, en geplande situatie
SO2
Jaargemiddeld
99,73 percentiel uurgrenswaarde
99,18 percentiel daggrenswaarde
Kwaliteits-
Actuele lucht-
doelstelling
kwaliteit
Immissiebijdrage Cargill Malt (µg/m³)
Referentie-
Geplande
Bijdrage Cargill Malt (%)
µg/m³
µg/m³
situatie
situatie
Max.: Herent nabij Cargill
3
0,71
0,71
23,67%
23,67%
Herent dorpskern
3
0,04
0,04
1,22%
1,22%
Wijgmaal
3
0,13
0,13
4,30%
4,30%
3
Referentie
t.o.v. KD
t.o.v. ALK
Kwellenberg/Wijgmaalbroek
20
0,085
0,085
0,43%
Max.: Herent nabij Cargill
350
14,39
14,39
4,11%
4,11%
Herent dorpskern
350
3,366
3,366
0,96%
0,96%
Wijgmaal
350
5,68
5,68
1,62%
1,62%
Kwellenberg/Wijgmaalbroek
350
3,956
3,956
1,13%
1,13%
Max.: Herent nabij Cargill
125
2,93
2,93
2,34%
2,34%
Herent dorpskern
125
0,74
0,74
0,59%
0,59%
Wijgmaal
125
1,09
1,09
0,87%
0,87%
Kwellenberg/Wijgmaalbroek
125
0,71
0,71
0,57%
0,57%
206
2,83%
Gepland
t.o.v. KD
0,43%
t.o.v. ALK
2,83%
Pagina 207 van 320
BE0112.000850
Figuur 7.3.5: Jaargemiddelde immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill
Malt in de referentie situatie en de geplande situatie (µg/m³)
Figuur 7.3.6: P99,73 immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in
de referentie situatie en de geplande situatie (µg/m³, 1u-waarden)
Figuur 7.3.7: P99,18 immissiebijdrage voor SO2 als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in
de referentie situatie en de geplande situatie (µg/m³, dagwaarden)
7.3.4.2.1.2
NOx
Bij de modellering van NO2 dient rekening te worden gehouden met de omzetting in
de atmosfeer van NO tot NO2. Rekening houdend met de aanbevelingen van het
Richtlijnenboek Lucht (Versie 1.0, September 2006) wordt alle geëmitteerde NO2 en
60% van het geëmitteerde NO als NO2 teruggevonden op grondniveau. Gegevens
rond het aandeel NO2 in de rookgassen in de referentie- en geplande situatie
ontbreken. Gezien alle bronnen, die mee in beschouwing genomen worden,
verbrandingsprocessen zijn, kan als worst case gesteld worden dat 10% van alle NOx
als NO2 wordt geëmitteerd.
In Tabel 7.3.13 en Figuur 7.3.8 t.e.m. Figuur 7.3.11 t.e.m. wordt een overzicht
gegeven van de berekende immissiebijdragen voor NOx als gevolg van de activiteiten
bij Cargill Malt in de referentie- en geplande situatie.
De jaargemiddelde immissiebijdragen in de referentiesituatie voor NO2 ter hoogte van
de locatie met de maximale bijdrage (nabij Cargill, ca. 300 m ten NO van de site)
bedraagt ca. 1,25% t.o.v. de kwaliteitsdoelstelling, en 2,5% t.o.v. de actuele
luchtkwaliteit. Deze bijdrage is beperkt conform het significantiekader. Voor de overige
receptoren is de bijdrage tot de kwaliteitsdoelstelling op basis van de jaargemiddelde
waarden telkens lager dan 1% en bijgevolg verwaarloosbaar.
De P99,79 immissiebijdragen (uurwaarden) voor NO2 bedraagt op dezelfde locatie
(ca. 800 m ten NO van de site) ca. 4,9% t.o.v. de kwaliteitsdoelstelling, en is bijgevolg
eveneens beperkt.
De bijdrage van de P99,79-uurwaarden is ter hoogte van de overige receptoren
eveneens steeds beperkt (hoger dan 1%).
Er wordt slechts een heel beperkte stijging van de immissiebijdrage verwacht in de
geplande situatie, ten gevolge van de productieverhoging waardoor voornamelijk de
emissies van ANOX T3 en WKK2&3 proportioneel met de productieverhoging
toenemen. De verwachte stijging van NOx- en NO2-immissiebijdragen ten opzichte
van de referentiesituatie is nooit hoger dan 1%. Ter hoogte van het pluimmaximum
(vlakbij de site) kan de bijdrage van de P99,79-uurwaarden tot de kwaliteitsdoelstelling
lokaal belangrijk (>5%) worden, maar in de overige receptoren blijft de bijdrage
beperkt. Op jaargemiddelde basis blijft de bijdrage tot de kwaliteitsdoelstelling
evenwel steeds overal verwaarloosbaar tot hoogstens beperkt ter hoogte van het
pluimmaximum.
207
Pagina 208 van 320
BE0112.000850
De impact van Cargill Herent in de geplande situatie en de referentiesituatie
m.b.t. NOx of NO2 is bijgevolg aanvaardbaar. De activiteiten geven geen
aanleiding tot een overschrijding van de kwaliteitsdoelstellingen.
Figuur 7.3.8: Jaargemiddelde immissiebijdrage voor als gevolg van de activiteiten bij Cargill
Malt in de referentie situatie (µg/m³)
Figuur 7.3.9: P99,79 immissiebijdrage voor NOx als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in
de geplande situatie (µg/m³, 1u-waarden)
Figuur 7.3.10: Jaargemiddelde immissiebijdrage voor NOx als gevolg van de activiteiten bij
Cargill Malt in de geplande situatie (µg/m³)
Figuur 7.3.11: P99,79 immissiebijdrage voor NOx als gevolg van de activiteiten bij Cargill Malt in
de geplande situatie (µg/m³, 1u-waarden)
208
Pagina 209 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.3.13: Immissiebijdrage voor NO2 en NOx als gevolg van de emissies van de stationaire bronnen bij Cargill Malt in de referentie-, en geplande situatie
NO2 en NOX
NO2 jaargemiddeld
Kwaliteits-
Actuele lucht-
doelstelling
kwaliteit
Referentie-
Geplande
µg/m³
µg/m³
situatie
situatie
Max.: Herent nabij Cargill
40
20
0,50
Herent dorpskern
40
20
0,04
Wijgmaal
40
20
0,01
NOx jaargemiddeld
Kwellenberg/Wijgmaalbroek
30
NO2 99,79 percentiel uurgrenswaarde
Max.: Herent nabij Cargill
200
20
Immissiebijdrage Cargill Malt (µg/m³)
Bijdrage Cargill Malt (%)
Referentie
Gepland
0,56
t.o.v. KD
1,25%
t.o.v. ALK
2,50%
t.o.v. KD
1,40%
t.o.v. ALK
2,80%
0,04
0,09%
0,18%
0,11%
0,21%
0,13
0,03%
0,05%
0,33%
0,66%
0,12
0,13
0,40%
0,60%
0,43%
0,65%
9,86
11,11
4,93%
-
5,56%
-
-
1,94%
-
Herent dorpskern
200
3,38
3,88
1,69%
Wijgmaal
200
4,66
5,27
2,33%
-
2,64%
-
Kwellenberg/Wijgmaalbroek
200
3,76
4,33
1,88%
-
2,17%
-
209
Pagina 210 van 320
7.3.4.2.1.3
BE0112.000850
CO
Zoals hierboven aangegeven kan worden besloten dat de immissiebijdrage van CO
voor de referentie- en geplande situatie t.g.v. de activiteiten van Cargill Herent
verwaarloosbaar zijn ten opzichte van zowel de huidige luchtkwaliteit als de
luchtkwaliteitsdoelstelling.
7.3.4.2.1.4
Verzurende depositie
Naast de mogelijke directe effecten op de kwaliteit van de omgevingslucht levert de
uitstoot aan NO2 en SO2 tevens een bijdrage tot de verzurende depositie. De
adsorptie aan de grond, of de droge verzurende depositie, kan worden berekend aan
de hand van volgende formule (Commissie ter Preventie van Rampen door
Gevaarlijke Stoffen, 1988): φ = ud.C
waarin:
φ verliesflux (kg/m².s)
C concentratie (kg/m³)
ud evenredigheidsconstante of depositiesnelheid (m/s)
De depositiesnelheid en hoeveelheden zijn onder meer afhankelijk van het
betreffende gas, de meteorologische condities en het ontvangende oppervlak. Sinds
2006 worden door VMM nieuwe depositiesnelheden gehanteerd voor de berekening
van droge depositie (VMM, 2007):
 NO2: 0,25 cm/s voor grasland en 0,25 cm/s voor loofbos;
 SO2: 0,9 cm/s voor grasland en 0,9 cm/s voor loofbos.
Rekening houdende met de gemiddelde actuele luchtkwaliteit in het gebied voor SO2
(3 µg/m³) en NO2 (20 µg/m³) bedraagt de droge depositie ter hoogte van Kwellenberg
en het Wijgmaalbroek 608,8 Zeq/ha/jaar8 voor grasland en loofbos.
Uit de verhouding natte/droge depositie op basis van de meetresultaten van de VMM
voor 2012, bedraagt de natte depositie ter hoogte van Kwellenberg en het
Wijgmaalbroek 690 Zeq/ha/jaar voor grasland (totale depositie 1298 Zeq/ha/jaar) en
508 voor loofbos (totale depositie 1116 Zeq/ha/jaar).
De bijdrage van de emissies als gevolg van de activiteiten op de site van Cargill Malt
tot de droge/natte/totale verzurende depositie worden weergegeven in onderstaande
tabel:
Tabel 7.3.14: Bijdrage van Cargill tot de totale verzurende depositie t.h.v. Kwellenberg en
Wijgmaalbroek
Bijdrage Cargill tot…
Droge depositie
Natte depositie
Totale depositie
Referentiesituatie
Zeq/ha/jaar
Zeq/ha/jaar
Zeq/ha/jaar
Loofbos
10
8
18 (1,6%)
8 Omdat de verschillende verzurende stoffen een verschillend zuurvormend vermogen hebben, wordt de
totale potentieel
verzurende emissie uitgedrukt in zuurequivalenten (Zeq): één zuurequivalent komt overeen met 32 gram
SO2, 46 gram NO2
of 17 gram NH3 (MIRA indicatorrapport 2011, VMM)
210
Pagina 211 van 320
BE0112.000850
Bijdrage Cargill tot…
Droge depositie
Natte depositie
Totale depositie
Grasland
10
11
21 (1,6%)
Geplande situatie
Zeq/ha/jaar
Zeq/ha/jaar
Zeq/ha/jaar
Loofbos
10
8
18 (1,6%)
Grasland
10
11
21 (1,6%)
Met betrekking tot de verzurende depositie is de bijdrage van de emissies van Cargill
Malt beperkt tot 1,6% van de actuele verzurende depositie ter hoogte van Kwellenberg
en het Wijgmaalbroek in de referentiesituatie, wat als beperkt dient beoordeeld te
worden.
In de geplande situatie wordt geen waarneembare stijging van de verzurende
depositie verwacht ter hoogte van deze locatie. De lange termijn doelstelling voor de
verzurende depositie wordt vandaag gehaald en is in de toekomst ook gegarandeerd.
De impact van Cargill in de geplande situatie en de referentiesituatie m.b.t.
verzurende depositie is bijgevolg aanvaardbaar.
7.3.4.2.2
Impact van verkeer
Cargill is enkel bereikbaar via het water en via de weg. Er gebeurt geen enkel
transport van en naar het station van Leuven aangezien de graanoverslag van spoor
naar vrachtwagen ter hoogte van de Een Meilaan in Kessel-Lo in 2012 werd gesloten.
Wegtransporten zijn vooral afkomstig van de E314, Mechelsesteenweg (N26),
Omleiding (N26), Tildonksesteenweg, Karrestraat en Zijpstraat.
Het maximale aantal transportbewegingen (enkel) van en naar Cargill bedraagt 4880
per jaar. Bovendien daalde het aantal transporten de voorbije jaren. Zo werden in
2012 4025 transportbewegingen uitgevoerd, t.o.v. 4880 in 2006. Dit werd gerealiseerd
door optimale inzet van watertransport en leveringen aan lokale brouwerijen.
Rekening houdend met de gekende knelpunten van verkeersemissies op de
luchtkwaliteit in de onmiddellijke omgeving van wegen, werd een screening
doorgevoerd met het CAR Vlaanderen model voor volgende relevante wegen in de
directe omgeving van Cargill:
 Leuven Mechelsesteenweg (N26)
 Herent Omleiding (N26)
 Herent Tildonksesteenweg
 Herent Karrestraat
 Herent Zijpstraat
Enkel voor de N26 zijn gegevens m.b.t. de totale verkeersintensiteit beschikbaar.
Hiervoor kan dus de impact van het totale verkeer en de marginale impact van het
verkeer door Cargill worden bepaald. De meest recente gepubliceerd gegevens zijn
deze voor het jaar 2010 (Agentschap Wegen en Verkeer). Het aantal
voertuigbewegingen loopt op deze locatie op tot max. 17.500 per etmaal voor
werkdagen. Er zijn geen gegevens over de verdeling tussen bussen, licht,
middelzwaar en zwaar vervoer, zodat gebruik gemaakt werd van de
standaardverdeling in CAR Vlaanderen.
211
Pagina 212 van 320
BE0112.000850
De bijdrage van het transport van en naar Cargill bedraagt maximaal 4880
vrachttransporten, en dus 9760 ritten per jaar, zowel voor de referentiesituatie als de
geplande situatie, wat overeenkomt met 40 ritten per etmaal voor vrachtwagens.
Voor de overige straten kan de impact van het totale verkeer niet worden berekend
gezien geen verkeerstellingen beschikbaar zijn. De impact van het verkeer door
Cargill, met 40 vrachtritten per etmaal, kan wel worden berekend.
Voor de impactberekening m.b.v. CAR wordt voor de referentiesituatie het jaar 2010
beschouwd, en voor de geplande situatie het jaar 2015.
Volgende karakteristieken werden gehanteerd voor de verschillende wegen (Tabel
7.3.15).
Tabel 7.3.15: Karakteristieken van de verschillende wegen opgenomen in de berekeningen
Mechelsesteenweg
Snelheids-
Weg-
Bomen-
Afstand tot
type
type
factor
wegas
Doorstromend
3a
1
5 – 10 m
stadsverkeer
Omleiding
Beschouwd in CAR
Totaal verkeer
Verkeer door Cargill
Buitenweg
3a
1
5 – 10 m
Totaal verkeer
Verkeer door Cargill
Tildonksesteenweg
Buitenweg
4
1
5m
Verkeer door Cargill
Karrestraat
Buitenweg
4
1
5m
Verkeer door Cargill
Zijpstraat
Buitenweg
1
1
5m
Verkeer door Cargill
De jaargemiddelde immissiebijdrages als gevolg van het verkeer wordt weergegeven
in Tabel 7.3.16 voor de parameters NO2 en PM10. In deze tabellen wordt tevens
aangegeven of er een risico bestaat op overschrijding het maximum toegelaten aantal
overschrijdingen van de uurgrenswaarde voor NO2 (200 µg/m³) of van de
daggrenswaarde voor PM10 (50 µg/m³).
212
Pagina 213 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.3.16: Invloed van verkeer op de luchtkwaliteit in het studiegebied in de onmiddellijke omgeving van de wegen
NO2
Jaargem.
conc.
(µg/m³)
Toegangsweg
PM10
Achtergr.
conc.
(µg/m³)
Aandeel
tot.
verkeer
(µg/m³)
Aandeel
Cargill
(µg/m³)
Aandeel Cargill
in % t.o.v. norm
40 µg/m³
Risico
overschr.
uurgrensw.
200 µg/m³
Jaargem.
conc.
(µg/m³)
Achtergr.
conc.
(µg/m³)
Aandeel
totale
verkeer
(µg/m³)
Aandeel
Cargill
(µg/m³)
Aandeel Cargill
in % t.o.v. norm
40 µg/m³
Risico
overschr.
daggrensw.
50 µg/m³
26,6
23,8
1,06
2,7% (beperkt)
Neen
28,5
24,7
3,8
0,17
0,4% (verwaarl.)
Neen
Neen
Referentiesituatie (CAR 2010)
Mechelsesteenweg – 5m
50,4
Mechelsesteenweg – 10m
44,6
26,6
18
0,80
2,0% (beperkt)
Neen
27,5
24,7
2,8
0,13
0,3% (verwaarl.)
Omleiding – 5m
45,5
26,6
18,9
0,84
2,1% (beperkt)
Neen
28,0
24,7
3,3
0,15
0,4% (verwaarl.)
Neen
Omleiding – 10m
40,9
26,6
14,3
0,64
1,6% (beperkt)
Neen
27,1
24,7
2,4
0,11
0,3% (verwaarl.)
Neen
Tildonksesteenweg – 5m
21,4
21,0
n.b.
0,4
1,0% (verwaarl.)
Neen
20,7
20,7
n.b.
0
0,0% (verwaarl.)
Neen
Karrestraat – 5m
26,1
25,7
n.b.
0,4
1,0% (verwaarl.)
Neen
23,4
23,4
n.b.
0
0,0% (verwaarl.)
Neen
Zijpstraat – 5m
25,8
25,7
n.b.
0,1
0,3% (verwaarl.)
Neen
23,4
23,4
n.b.
0
0,0% (verwaarl.)
Neen
Geplande situatie (CAR 2015)
Mechelsesteenweg – 5m
43,1
24,7
18,4
0,82
2,1% (beperkt)
Neen
26,8
23,9
2,9
0,13
0,3% (verwaarl.)
Neen
Mechelsesteenweg – 10m
38,5
24,7
13,8
0,62
1,5% (beperkt)
Neen
26,0
23,9
2,1
0,09
0,2% (verwaarl.)
Neen
Omleiding – 5m
39,0
24,7
14,3
0,64
1,6% (beperkt)
Neen
26,5
23,9
2,6
0,12
0,3% (verwaarl.)
Neen
Omleiding – 10m
35,4
24,7
10,7
0,48
1,2% (beperkt)
Neen
25,8
23,9
1,9
0,08
0,2% (verwaarl.)
Neen
Tildonksesteenweg – 5m
19,6
19,4
n.b.
0,2
0,5% (verwaarl.)
Neen
20,2
20,1
n.b.
0,1
0,2% (verwaarl.)
Neen
Karrestraat – 5m
24,0
23,8
n.b.
0,2
0,5% (verwaarl.)
Neen
22,8
22,8
n.b.
0
0,0% (verwaarl.)
Neen
Zijpstraat – 5m
23,9
23,8
n.b.
0,1
0,2% (verwaarl.)
Neen
22,8
22,8
n.b.
0
0,0% (verwaarl.)
Neen
x = overschrijding van de jaargemiddeld norm 40 µg/m³
213
Pagina 214 van 320
BE0112.000850
Voor de parameter PM10 is de bijdrage van het transport van en naar Cargill Malt op alle
locaties lager dan 1 µg/m³ (verwaarloosbare bijdrage) en dit zowel voor de
referentiesituatie als voor de geplande situatie. Er zijn nergens meer dan 35
overschrijdingen van de daggrenswaarde van 50 µg/m³ gemodelleerd. Voor de
parameter PM10 kan de bijdrage als gevolg van het transport van en naar Cargill
Malt als verwaarloosbaar beoordeeld worden, zowel in de referentie- als in de
geplande situatie. Er dienen hieromtrent geen milderende maatregelen te worden
genomen.
Voor de parameter NO2 loopt de bijdrage van het transport van en naar Cargill Malt op
sommige locaties op tot meer dan 2% (maar steeds < 3%) t.o.v. de norm van 40 µg/m³ en
dit zowel in de referentie- als in de geplande situatie, wat als beperkt dient beoordeeld te
worden. Ter hoogte van de Mechelsesteenweg en Omleiding wordt in de
referentiesituatie de jaargemiddelde kwaliteitsdoelstelling overschreden en dit zowel op 5
als 10 m van de wegas. In de geplande situatie wordt een overschrijding gemodelleerd
op 5 m afstand van de wegas van de Mechelsesteenweg. Langs de Omleiding (5 of 10 m
van de wegas) of op 10 m van de wegas van de Mechelsesteenweg wordt geen
overschrijding gemodelleerd. Er dient opgemerkt dat deze overschrijdingen zich ook
zouden voordoen indien het verkeer van en naar Cargill Herent zou wegvallen. Er is
nergens een risico op meer dan 18 overschrijdingen van de uurgenswaarde van 200
µg/m³. Voor de parameter NO2 kan de bijdrage als gevolg van het transport van en
naar Cargill Malt als beperkt beoordeeld worden. Gezien de kleine afstand van het
lijntraject dat betrekking heeft op Cargill, en gezien de verhoogde polluentconcentratie en
lokale normoverschrijdingen voor NO2 zo goed als langs de volledige N26 voorkomen, is
het niet opportuun om in kader van dit project milderende maatregelen op te
leggen voor NO2. Maatregelen om luchtvervuiling ten gevolge van het verkeer langs
drukke verkeersassen te voorkomen moeten worden aangepakt op een hoger niveau.
7.3.4.2.3
Geur
Zoals ook in de methodiek beschreven, wordt de mate waarin geur relevant is, bepaald
op basis van bepaalde criteria:
 gebruik van geurgevoelige producten of processen;
 aan- of afwezigheid van (potentiële) hinder bij omwonenden;
 aan- of afwezigheid van klachten;
 specifieke ligging van het project.
Bij de activiteiten van een mouterij kunnen een aantal processen mogelijks aanleiding
geven tot geurhinder in de omgeving. Het betreft het kiemen, eesten en de
waterzuivering:
 Kiemen: de typische geur tijdens het kiemen is te vergelijken met de geur van
komkommers. Afwijkende geuren kunnen ontstaan door zuurstoftekort. De
permanente controle van de kwaliteit en de automatische gestuurde beluchting zorgen
ervoor dat dit niet kan voorkomen. Bovendien gebeurt het kiemen in afgesloten
beluchte ruimtes, waardoor slechts een minimale geurhinder naar buiten kan.
 Eesten: bij het begin van het eesten is de geur de typische frisse komkommergeur, op
het einde meer de geur van licht gebakken brood. Het eesten gebeurt net als bij het
kiemen in afgesloten beluchte ruimtes en er is ook hier een permanente opvolging.
214
Pagina 215 van 320
BE0112.000850
 Waterzuivering: de typische geur rond de waterzuivering is niet indringend en geeft
geen geurhinder. Het afvalwater dat in de waterzuivering behandeld wordt is het
proceswater van de mouterij. Dit water wordt belucht en gezuiverd in open bekkens.
Door de uitbreiding van capaciteit zal de typische geur, die rond de waterzuivering
hangt niet verhogen.
In februari 2009 werd er 1 klacht geformuleerd t.g.v. de geuremissies door Cargill Malt.
Het betreft hier een éénmalig voorval (een batch groenmout met een sterkere zurige
geur) waarvan de oorzaak onmiddellijk door Cargill werd achterhaald en geremedieerd.
Er is bijgevolg geen sprake van een structureel probleem.
Verder zijn nooit klachten geweest met betrekking tot geur. Ook bij de verschillende
plaatsbezoeken werd nooit een geur afkomstig van het moutproces zelf of van de
waterzuivering waargenomen. De bestaande waterzuivering wordt volledig aëroob
bedreven zodat het risico op geuremissie bij normale operatie minimaal tot onbestaande
is.
Gezien de bovenstaande verduidelijking wordt besloten dat er geen aanzienlijke
effecten te verwachten zijn naar geurhinder.
In de geplande situatie zal de verhoging tot 120.000 ton/jaar geen gevolgen hebben
m.b.t. geur. Gezien immers in de bestaande situatie geen rekening dient te worden
gehouden met geuremissie als gevolg van het moutproces, zal dit in de toekomstige
situatie ook het geval zijn.
7.3.4.2.4
Stofemissies en -explosieveiligheid
Alle graantransportsystemen voor brouwgerst, mout en bijproducten zijn voorzien van
stofafzuiging. Het doel is tweeledig. Enerzijds wordt op die manier de stofconcentratie in
de transportsystemen zo laag mogelijk gehouden, anderzijds worden de
transportsystemen in lichte onderdruk gehouden. Hierdoor wordt de migratie van stof
naar de omgeving vermeden en blijven de siloafdelingen voldoende schoon.
Alle transportsystemen in het silogebouw zijn verbonden met een centraal
stofafzuigsysteem. Machines buiten de silotoren, zoals in de boven- en benedengalerijen,
zijn voorzien van plaatselijke, kleine stofafzuigsystemen.
Het risico op significante stofemissie bij normale operatie is minimaal tot onbestaande en
dit zal ook in de geplande situatie niet wijzigen. Er zijn in het verleden ook nooit klachten
geregistreerd met betrekking tot stofhinder.
Voor informatie omtrent het stofexplosieveiligheidsdocument wordt verwezen naar
Hoofdstuk 10.
7.3.4.2.5
Energie en klimaat
Cargill Herent is aangemeld als deelnemer van het Benchmarking Convenant EnergieEfficiëntie in de industrie, dat tot stand is gekomen tussen de overheid en het
bedrijfsleven over het bereiken van de wereldtop en het blijvend behoren tot de wereldtop
wat betreft energie-efficiëntie. In 2004 werd door Cargill een energieplan ingediend.
Jaarlijks wordt de stand van zaken gerapporteerd aan het Verificatiebureau. In 2002
bedroeg het energieverbruik 326.959 GJp. Zonder inspanningen op vlak van
energieverbruik zou dit voor de productie in 2012 340.934 GJp bedragen. Intussen
werden echter een aantal maatregelen uitgevoerd om het energieverbruik te milderen,
215
Pagina 216 van 320
BE0112.000850
waardoor het werkelijke verbruik voor 2012 uitkwam op 304.762 GJp. De
energiebesparing tussen 2002 en 2012 bedraagt dus 36.171GJ (2.063 ton CO2).
Cargill Herent valt onder het toepassingsgebied van emissiehandel en moet jaarlijks de
CO2-uitstoot monitoren en rapporteren. De totale CO2 uitstoot in het jaar 2012,
gerapporteerd binnen het ETS systeem9, bedroeg 16.298 ton, wat goed is voor 1,46%
van de CO2-uitstoot van de voedingsindustrie in het Vlaams Gewest, en 0,05% van de
totale industriële CO2-uitstoot in het Vlaams Gewest (telkens binnen ETS). De bijdrage
van Cargill is hierin niet significant.
Een aantal concrete installatiegerichte maatregelen die in het verleden reeds werden
getroffen om het energieverbruk en CO2-uitstoot te verlagen zijn de volgende:
 Verminderen van de luchtlekkage van de kleppen in de koeling;
 Verminderen van de preferentiële luchtstromingen door de lagen van de eest;
 Verhoging van de efficiëntie van de luchtcirculatie;
 Verbeterde werking van de WKK door een grondige revisie van gasmotor 2
(ontsteking en verbranding);
 Installatie van een frequentieaandrijving op de motor van T1;
 Vervangen van de “inner aftercooler heat-exchanger” bij gasmotor 2 en 3;
 Herstelling van de glasbuizenwarmtewisselaar Nordon;
 Verlaging van de ventilatorsnelheid van de eest Miag;
 Alternerende beluchting tijdens het weekproces in de Nordon;
 In de Nordon kiemkasten : 2 snelheden (laag en hoog) worden toegepast in functie
van activiteit van de groenmout.
Heel recent werden nog volgende bijkomende acties gesteld met betrekking tot
energiezorg:
 Monitoring verbruikers: enkele elektriciteitsverbruikers worden apart gemeten (silo,
zuivering,...). Er is ook een standaard Cargill visualisatiepakket (PI) in dienst waarbij
kritische proces parameters opgevolgd worden;
 Sensibilisatie personeel : Werknemers hebben deelgenomen aan een idee-campagne
waarbij enkele voorstellen uitgevoerd zijn om het elektriciteitsverbruik te reduceren;
 De temperaturen tijdens het begin van de eestcyclus werden verlaagd;
 Het proceskanaal waar de warme lucht in wordt getransporteerd richting eest Nordon
werd grondig onderworpen aan een onderzoek op vlak van lekkage en isolatie. De
nodige verbeteringen werden aangebracht om lekkages weg te werken.
9 De cijfers inzake CO2-emissies betreffen enkel de CO2-emissies van installaties die onder de Europese
emissiehandel vallen. Daardoor kan de vermelde hoeveelheid goedgekeurde CO 2-emissies afwijken van bv.
CO2-emissiecijfers uit andere rapporteringen.
216
Pagina 217 van 320
7.3.5
BE0112.000850
Milderende maatregelen
Stationaire bronnen
Gezien er geen belangrijke effecten voor de omgeving worden verwacht voor de
geplande situatie en de referentiesituatie m.b.t. emissies van NO2/NOx, SO2 en CO,
dienen geen maatregelen te worden genomen ter reductie van de emissies.
Verkeer
Voor de parameter PM10 kan de bijdrage als gevolg van het transport van en naar Cargill
Malt als verwaarloosbaar beoordeeld worden, zowel in de referentie- als in de geplande
situatie. Er dienen hieromtrent geen milderende maatregelen te worden genomen.
Voor de parameter NO2 kan de bijdrage als gevolg van het transport van en naar Cargill
Malt als beperkt beoordeeld worden. Gezien de kleine afstand van het lijntraject dat
betrekking heeft op Cargill, en gezien de verhoogde polluentconcentratie en
normoverschrijdingen voor NO2 langs zo goed als de volledige N26 voorkomen, is het
niet opportuun om in kader van dit project milderende maatregelen op te leggen voor
NO2. Maatregelen om luchtvervuiling ten gevolge van het verkeer langs drukke
verkeersassen te voorkomen moeten worden aangepakt op een hoger niveau.
Geur
Er wordt geen hinder m.b.t. geur verwacht. Er dienen geen milderende maatregelen te
worden voorgesteld.
Energie en klimaat
Hierboven werden m.b.t. energie en klimaat de reeds uitgevoerde maatregelen opgelijst.
Hieruit blijkt dat Cargill Herent reeds heel wat initatief neemt om de impact te verlagen.
Daarenboven tonen ETS rapporten aan dat Cargill Herent geen significante impact heeft.
Er zijn geen bijkomende milderende maatregelen vereist.
217
Pagina 218 van 320
7.4
Geluid en trillingen
7.4.1
Afbakening van het studiegebied
BE0112.000850
Voor de evaluatie van de geluidsimpact wordt het omgevingsgeluid en de specifieke
geluidsbijdrage t.g.v. Cargill Herent bepaald en beoordeeld in relevante punten
enerzijds gekozen overeenkomstig de voorschriften van Vlarem en anderzijds, indien
relevant, gekozen ten aanzien van de effectbeoordeling voor de discipline fauna en
flora.
Het studiegebied voor de akoestische beoordeling t.a.v. Vlarem wordt gekozen tot
maximaal 200 m afstand van de perceelsgrenzen van Cargill Herent. De meest
geluidsgevoelige locaties zijn de dichtste woningen gelegen ten noorden van Cargill
Herent in de Hambosstraat, ten westen in de Zijpstraat en ten zuiden in de
D‟Hoogvorstdreef. Deze beoordelingslocaties zijn gelegen binnen een afstand van
200 m van de perceelsgrenzen van Cargill Herent.
Het studiegebied voor de akoestische beoordeling t.a.v. fauna en flora wordt beperkt
tot maximaal 1000 m afstand van de terreingrenzen van Cargill Herent. Binnen 1.000
m afstand bevindt zich ten noorden en ten zuiden van Cargill Herent een parkgebied
dat eventueel kan worden beïnvloed door de geluidsbijdrage van de inrichting.
7.4.2
Beschrijving van de methodiek
7.4.2.1
Huidig omgevingsgeluid
Voor de beschrijving van het huidige omgevingsgeluid worden nieuwe langdurige
geluidsimmissiemetingen uitgevoerd. Eerder uitgevoerde omgevingsmetingen dateren
van het vorige MER van 2008 en zijn niet meer representatief voor de huidige situatie.
De geluidsmetingen zijn ouder dan 5 jaar en sinds het MER van 2008 zijn er een hele
reeks saneringsmaatregelen (zie verder, Tabel 7.4.7) doorgevoerd aan de
voornaamste geluidsbronnen van Cargill.
De omgevingsmetingen worden uitgevoerd op dezelfde drie meetlocaties zoals in het
MER van 2008.
De meetlocaties worden beschreven in Tabel 7.4.2 en aangeduid op Figuur 7.4.1.
Figuur 7.4.1: Ligging van de immissiemeetpunten voor het omgevingsgeluid
De geluidsimmissiemetingen worden uitgevoerd over een meetduur van minstens 7
opeenvolgende dagen waarbij het omgevingsgeluid wordt geanalyseerd op basis van
de akoestische grootheden LAeq,T , LA1,T , LA5,T , LA10,T , L50,T en LA95,T. Voor
de immissiemetingen wordt een integratietijd (T) van 1 uur aangehouden conform de
voorschriften van Vlarem.
Voor de beschrijving van het omgevingsgeluid wordt een toetsing uitgevoerd t.o.v. de
milieukwaliteitsnormen van Vlarem II. Dit gebeurt op basis van de gemiddelde
LA95,1h-waarden van het omgevingsgeluid gedurende de dag-, avond- en
nachtperiode.
7.4.2.2
Huidige geluidsemissie
Voor de beschrijving van de huidige geluidsemissie wordt dezelfde methodiek
toegepast zoals in het MER van 2008. Dit wil zeggen dat voor de beoordeling wordt
uitgegaan van de geluidsvoorwaarden voor “bestaande inrichtingen” en dat er een
218
Pagina 219 van 320
BE0112.000850
onderscheid wordt gemaakt tussen het continue geluid van de productie installaties en
het discontinue geluid van het laden en lossen van schepen.
Voor de bepaling van de continue specifieke geluidsemissie wordt gesteund op de
resultaten van de nieuwe omgevingsmetingen. De LA95,1h-meetwaarden die in de
drie meetpunten worden geregistreerd tijdens de nachtperiode bij meewindcondities
worden als relevante waarden weerhouden voor de continue geluidsemissie van
Cargill.
Aanvullend op de beschrijving van de huidige continue geluidsemissie wordt een
samenvatting gegeven van de resultaten van de saneringsstudies uitgevoerd door
AIB-Vinçotte in de periode tussen 2008 en 2014.
Voor de beschrijving van de discontinue geluidsemissie worden, voor het lossen van
containerschepen, de ambulante LAeq,1s-metingen gebruikt uit het MER van 2008.
Sinds het MER van 2008 hebben er geen wijzigingen plaats gevonden m.b.t. deze
activiteit. Voor het lossen van graanschepen worden nieuwe ambulante metingen
uitgevoerd omdat deze schepen nu worden gelost met een mobiele grijpkraan i.p.v.
met een blower.
7.4.2.3
Effectbeschrijving en –beoordeling
De geluidsimpact van de bestaande exploitatie wordt bepaald door het huidige
omgevingsgeluid te vergelijken met het omgevingsgeluid vóór exploitatie. Het
omgevingsgeluid vóór exploitatie wordt, indien mogelijk, theoretisch bepaald door het
huidige omgevingsgeluid te verminderen met de continue specifieke geluidsemissie
van Cargill Herent.
De impact van het huidige specifieke geluid wordt beoordeeld via het
significantiekader zoals opgenomen in het definitieve MER-richtlijnenboek voor geluid
en trillingen en wordt weergegeven in Tabel 7.4.1.
219
Pagina 220 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.4.1: Significantiekader voor geluid en koppeling met milderende maatregelen
7.4.2.4
Milderende maatregelen
In het MER van 2008 werden zowel voor de toen actuele exploitatie als de toen
geplande uitbreiding geluidsmilderende maatregelen voorgesteld. De toen geplande
uitbreiding is nooit gerealiseerd geweest vanwege de nietig verklaring van het GRUP.
Aangezien de huidige milieuvergunning van Cargill Herent in januari 2016 vervalt,
maakt Cargill Herent nu een geactualiseerd MER op in het kader van de
hervergunning. Het nieuwe MER wordt opgesteld met in acht name van bijkomende
informatie die sinds het MER van 2008 vergaard werd. Het belangrijkste t.a.v. geluid is
hierbij het geluidsaneringsproject dat opgestart werd naar aanleiding van het MER
van 2008 en ondertussen is gerealiseerd (zie bespreking lager, Tabel 7.4.7). Dit
saneringsproject moest de continue geluidsemissie van Cargill Herent binnen de
Vlarem geluidsvoorwaarden brengen.
In het voorliggende MER wordt een beschrijving gegeven van de genomen
maatregelen, worden de saneringsresultaten besproken en wordt de impact van de
huidige gesaneerde geluidsemissie beoordeeld volgens het significantiekader zoals
opgenomen in het definitieve MER-richtlijnenboek voor geluid en trillingen (zie Tabel
7.4.1). Indien nog een normoverschrijding of negatief effect wordt vastgesteld, wordt
220
Pagina 221 van 320
BE0112.000850
aangegeven hoe groot de normoverschrijding of negatief effect is en welke
maatregelen bijkomend genomen moeten worden om de normoverschrijding of het
negatief effect te milderen. In geval waar mogelijk wordt aangegeven hoe groot het
milderende effect is.
7.4.3
Beschrijving van de referentiesituatie
7.4.3.1
Bepaling van het huidige omgevingsgeluid
Voor de beschrijving van het huidige omgevingsgeluid werden
geluidsimmissiemetingen uitgevoerd op dezelfde drie meetlocaties zoals in het MER
van 2008. De meetlocaties werden gekozen rekening houdende met de voorschriften
van Vlarem. De meetlocaties werden voorgesteld in de richtlijnen en door de dienst
Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid goedgekeurd. De meetlocaties
worden beschreven in Tabel 7.4.2 en aangeduid op Figuur 7.4.1.
Tabel 7.4.2: Beschrijving immissiemeetpunten voor het omgevingsgeluid
Meetpunt
MP1
Omschrijving
Locatie
Is gelegen ter hoogte van de woning Hambosstraat 39
Vlarem-verantwoording
Woning gelegen binnen 200 m afstand van de perceelsgrenzen van de inrichting
Inkleuring volgens
Woongebied met landelijk karakter
gewestplan
MP2
Vlarem-gebied
2 = gebied op minder dan 500 m gelegen van industriegebied
Meetapparatuur
SVAN 949 (serienr. 8152)
Meetperiode
Woensdag 02/04/14 t/m woensdag 09/04/14
Locatie
Is gelegen ter hoogte van de woning Zijpstraat 125
Vlarem-verantwoording
woning gelegen binnen 200 m afstand van de perceelsgrenzen van de inrichting
Inkleuring volgens
Agrarisch gebied
gewestplan
MP3
Vlarem-gebied
2 = gebied op minder dan 500 m gelegen van industriegebied
Meetapparatuur
SVAN 957 (serienr. 28024)
Meetperiode
Woensdag 02/04/14 t/m woensdag 16/04/14
Locatie
Is gelegen ter hoogte van de woning D‟Hoogvorstdreef 20
Vlarem-verantwoording
woning gelegen binnen 200 m afstand van de perceelsgrenzen van de inrichting
Inkleuring volgens
Woongebied
gewestplan
Vlarem-gebied
2 = gebied op minder dan 500 m gelegen van industriegebied
Meetapparatuur
SVAN 945A (serienr. 5059) / SVAN 949 (serienr. 8152)
Meetperiode
Woensdag 02/04/14 t/m woensdag 16/04/14
In de drie gekozen meetpunten werd het huidige omgevingsgeluid statistisch
onderzocht op basis van de akoestische grootheden LAeq,T , LA1,T , LA5,T , LA10,T ,
221
Pagina 222 van 320
BE0112.000850
L50,T en LA95,T. Voor de immissiemetingen wordt een integratietijd (T) van 1 uur
aangehouden conform de voorschriften van Vlarem.
De metingen werden verricht conform de richtlijnen van Vlarem en met
meetapparatuur die voldoet aan de eisen gesteld voor klasse 1-instrumenten volgens
de IEC-normering. Voor en na elke meting werden de meetketens met behulp van een
aangepaste ijkbron geijkt volgens de aanwijzingen van de fabrikant.
Alle meetresultaten worden weergegeven in Bijlage 3.
Bijlage 3 Meetresultaten immissiemetingen voor het omgevingsgeluid
Bij elk meetuur wordt de windsnelheid en -richting aangegeven. De indeling van de
windrichtingen gebeurt volgens acht sectoren zoals aangegeven in onderstaande
figuur. De meteorologische gegevens werden ontleend aan het KMI-station van
Melsbroek.
Indeling windrichtingen
7.4.3.2
van
tot
Noord (N)
337,5°
22,5°
Noordoost (NO)
22,5°
67,5°
Oost (O)
67,5°
112,5°
Zuidoost (ZO)
112,5°
157,5°
Zuid (Z)
157,5°
202,5°
Zuidwest (ZW)
202,5°
247,5°
West (W)
247,5°
292,5°
Noordwest (NW)
292,5°
337,5°
Beoordeling van het huidige omgevingsgeluid
Het huidige omgevingsgeluid wordt vergeleken met de milieukwaliteitsnormen van
Vlarem II. Hiertoe wordt gesteund op de Vlarem-gemiddelde LA95,1h-waarden
respectievelijk voor de dag-, avond-, en nachtperiode. Metingen waarbij de
windsnelheid groter dan 5 m/s bedroeg of waarbij er neerslag viel, werden niet
weerhouden. De Vlarem-middeling voor de dag-, avond- en nachtperiode wordt als
volgt uitgevoerd:
dag: rekenkundig gemiddelde van alle voor elk uur bepaalde LA95,1h-waarden tussen
07u00 en 19u00;
avond: rekenkundig gemiddelde van alle voor elk uur bepaalde LA95,1h-waarden
tussen 19u00 en 22u00;
nacht: rekenkundig gemiddelde van de laagste vier waarden van alle voor elk uur
bepaalde LA95,1h-waarden tussen 22u00 en 07u00.
Een overzicht van de Vlarem-gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige
omgevingsgeluid in de meetpunten MP1, MP2 en MP3 voor elke dag van de week en
het weekend telkens voor de dag-, avond- en nachtperiode wordt weergegeven in
Tabel 7.4.3, Tabel 7.4.4 en Tabel 7.4.5. De gemiddelde LA95,1h-waarden worden
222
Pagina 223 van 320
BE0112.000850
gegeven voor alle windrichtingen genoteerd tijdens de meetcampagne en voor de
meewindrichting (wind van Cargill Herent naar meetpunt). De gemiddelde waarden
waar niet voor alle uren van de beoordelingsperiode een meetwaarde beschikbaar
was, worden tussen haakjes () aangeduid.
Tabel 7.4.3: Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid in MP1
alle windrichtingen
MP1
meewindrichting
MP1
week 1
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
week 2
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
week 1
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
week 2
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
maandag
31/03/2014
LA95,1h
maandag
7/04/2014
LA95,1h
(46,2)
44,7
37,4
dinsdag
1/04/2014
LA95,1h
dinsdag
8/04/2014
LA95,1h
(46,7)
(43,0)
(41,4)
woensdag
2/04/2014
LA95,1h
43,2
(42,4)
woensdag
9/04/2014
LA95,1h
(45,4)
(37,9)
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
45,8
45,1
41,7
(42,3)
44,1
42,3
40,7
(41,3)
40,3
38,6
37,9
37,3
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
-
maandag
31/03/2014
LA95,1h
maandag
7/04/2014
LA95,1h
(46,2)
(44,5)
(37,4)
dinsdag
1/04/2014
LA95,1h
dinsdag
8/04/2014
LA95,1h
(41,6)
woensdag
2/04/2014
LA95,1h
woensdag
9/04/2014
LA95,1h
-
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
(45,0)
(42,4)
44,1
(41,2)
(41,3)
(40,9)
(39,7)
(41,2)
37,3
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
-
223
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
Pagina 224 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.4.4: Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid in MP2
MP2
week 1
alle windrichtingen
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
week 2
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
week 3
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
MP2
week 1
meewindrichting
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
week 2
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
week 3
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
maandag
31/03/2014
LA95,1h
maandag
7/04/2014
LA95,1h
(45,6)
44,8
42,6
maandag
14/04/2014
LA95,1h
(45,2)
(44,2)
(41,7)
dinsdag
1/04/2014
LA95,1h
dinsdag
8/04/2014
LA95,1h
(45,1)
(43,9)
(43,2)
dinsdag
15/04/2014
LA95,1h
45,4
45,4
43,3
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
(40,3)
45,2
44,0
44,0
(44,1)
45,9
45,3
44,8
43,9
(44,3)
(46,3)
45,2
42,8
42,7
42,7
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
(44,8)
44,6
45,9
44,0
(44,0)
45,0
44,9
45,6
43,7
43,3
42,2
44,3
43,5
42,8
42,1
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
16/04/2014 17/04/2014 18/04/2014 19/04/2014 20/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
(46,7)
(44,2)
-
maandag
31/03/2014
LA95,1h
maandag
7/04/2014
LA95,1h
maandag
14/04/2014
LA95,1h
-
dinsdag
1/04/2014
LA95,1h
dinsdag
8/04/2014
LA95,1h
dinsdag
15/04/2014
LA95,1h
(45,6)
43,3
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
(40,3)
(48,5)
45,9
(46,4)
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
16/04/2014 17/04/2014 18/04/2014 19/04/2014 20/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
(46,7)
(46,1)
-
224
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
Pagina 225 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.4.5: Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid in MP3
MP3
week 1
alle windrichtingen
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
week 2
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
week 3
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
MP3
week 1
meewindrichting
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
week 2
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
week 3
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
maandag
31/03/2014
LA95,1h
maandag
7/04/2014
LA95,1h
maandag
14/04/2014
LA95,1h
42,3
39,1
35,9
dinsdag
1/04/2014
LA95,1h
dinsdag
8/04/2014
LA95,1h
dinsdag
15/04/2014
LA95,1h
39,7
39,8
37,1
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
37,3
40,4
41,3
38,9
38,7
40,7
39,1
41,7
38,8
37,5
39,7
37,0
34,1
37,6
33,7
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
39,1
38,9
39,9
38,7
40,6
38,8
38,5
38,5
39,6
37,6
37,0
33,7
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
16/04/2014 17/04/2014 18/04/2014 19/04/2014 20/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
40,6
36,4
-
maandag
31/03/2014
LA95,1h
maandag
7/04/2014
LA95,1h
maandag
14/04/2014
LA95,1h
(40,7)
dinsdag
1/04/2014
LA95,1h
dinsdag
8/04/2014
LA95,1h
dinsdag
15/04/2014
LA95,1h
(38,4)
39,8
(37,5)
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
(39,1)
38,9
(39,1)
40,6
38,8
(41,3)
(38,3)
(38,6)
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
16/04/2014 17/04/2014 18/04/2014 19/04/2014 20/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
(37,2)
-
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
milieukwaliteitsnorm
50
45
45
Afhankelijk van de ligging van de meetpunten volgens de gebiedsindeling van Vlarem
II zijn de volgende milieukwaliteitsnormen voor het omgevingsgeluid van toepassing:
Tabel 7.4.6: Milieukwaliteitsnormen voor het omgevingsgeluid
Meetpunt
MP1, MP2 en MP3
Gebiedsindeling volgens Vlarem-bijlage 2.2.1
Gebied 2 = gebied op minder dan 500 m
gelegen van een industriegebied
Milieukwaliteitsnormen in dB(A)
Dag
Avond
nacht
50
45
45
De vergelijking van de Vlarem gemiddelde LA95,1h-waarden van het huidige
omgevingsgeluid met de milieukwaliteitsnormen wordt weergegeven in Tabel 7.4.3,
Tabel 7.4.4 en Tabel 7.4.5. De groene waarden geven aan dat de milieukwaliteitsnorm
wordt gehaald. De rode waarden duiden op een overschrijding van de
milieukwaliteitsnorm.
Uit de vergelijking van de LA95,1h-waarden van het huidige omgevingsgeluid met de
milieukwaliteitsnormen kan het volgende gesteld worden:
225
Pagina 226 van 320
7.4.3.2.1.1
BE0112.000850
Meetpunt MP1
In dit meetpunt wordt gedurende de dag-, avond- en nachtperiode zowel tijdens de
week als tijdens het weekend en voor alle windrichtingen (inclusief meewindrichting)
de Vlarem-milieukwaliteitsnorm voor het omgevingsgeluid gehaald.
7.4.3.2.1.2
Meetpunt MP2
In dit meetpunt worden overwegend de milieukwaliteitsnormen gehaald. Slechts
gedurende enkele avond- en nachtperiodes wordt de milieukwaliteitsnorm gering
overschreden. Op 2, 3, 11, 15 en 16/04/2014 werd een omgevingsgeluid geregistreerd
dat 0,2 tot 1,4 dB(A) hoger lag dan de milieukwaliteitsnorm.
7.4.3.2.1.3
Meetpunt MP3
In dit meetpunt wordt gedurende de dag-, avond- en nachtperiode zowel tijdens de
week als tijdens het weekend en voor alle windrichtingen (inclusief meewindrichting)
de Vlarem-milieukwaliteitsnorm voor het omgevingsgeluid gehaald.
Algemeen mag geconcludeerd worden dat in alle meetpunten de kwaliteit van het
huidige omgevingsgeluid overwegend goed tot zeer goed is. Ter hoogte van meetpunt
MP2 (Zijpstraat 125) schommelt de kwaliteit van het huidige omgevingsgeluid rond de
Vlarem norm en kan tijdens enkele avond- en nachtperiodes minder goed zijn dan de
Vlarem norm.
7.4.4
Effectbeschrijving en -beoordeling
7.4.4.1
Inleiding
Voor de bepaling en beoordeling van de specifieke geluidsemissie wordt dezelfde
methodiek toegepast zoals in het MER van 2008.
Voor de bepaling en beoordeling van de specifieke geluidsbijdrage van Cargill Herent
wordt een onderscheid gemaakt in het geluid afkomstig van continue en discontinue
bronnen. Het continue geluid is voornamelijk afkomstig van de continu werkende
productie-installaties binnen in de verschillende gebouwen en de in- en
uitlaatopeningen van ventilatoren. De discontinue geluiden zijn voornamelijk afkomstig
van het laden en lossen van binnenschepen.
Voor de beoordeling van het continue en discontinue geluid van Cargill Herent worden
dezelfde drie Vlarem-relevante beoordelingspunten weerhouden als in het MER van
2008: meetpunt MP1 (Hambosstraat 39), meetpunt MP2 (Zijpstraat 125) en meetpunt
MP3 (D‟Hoogvorstdreef 20). Voor de locatie van de punten MP1, MP2 en MP3 wordt
verwezen naar Figuur 7.4.1.
Voor de vaststelling van het continue specifieke geluid worden de LA95,1hmeetwaarden gebruikt van de nieuwe omgevingsmetingen in de drie meetpunten
MP1, MP2 en MP3 tijdens de nachtperiode en bij meewindcondities (windrichting van
Cargill Herent naar meetpunt).
Voor de vaststelling van het discontinue specifieke geluid worden, voor het lossen van
de containerschepen, de resultaten van het vorige MER van 2008 gebruikt. Er hebben
sinds het MER van 2008 geen wijzigingen voorgedaan t.a.v. deze activiteit die een
invloed zouden kunnen hebben op de discontinue specifieke geluidsemissie. Voor het
lossen van graanschepen worden nieuwe ambulante metingen uitgevoerd omdat deze
schepen nu worden gelost met een mobiele grijpkraan i.p.v. met een blower.
226
Pagina 227 van 320
BE0112.000850
Voor de beoordeling van de specifieke geluidsbijdrage wordt een toetsing uitgevoerd
t.o.v. de Vlarem-geluidsvoorwaarden. Voor de bepaling van de geluidsimpact (of de
invloed op de omgeving) van Cargill Herent wordt het huidige omgevingsgeluid
vergeleken met het omgevingsgeluid vóór exploitatie (of het omgevingsgeluid van de
situatie voordat het bestaande bedrijf aanwezig was). Aangezien het een bestaande
inrichting betreft wordt het omgevingsgeluid vóór exploitatie, indien mogelijk,
theoretisch bepaald door het huidige omgevingsgeluid te verminderen met de
continue specifieke geluidsemissie van Cargill Herent.
De impact van het huidige specifieke geluid wordt beoordeeld via het
significantiekader zoals opgenomen in het definitieve MER-richtlijnenboek voor geluid
en trillingen en wordt weergegeven in Tabel 7.4.1.
7.4.4.2
Geluidsaneringsstudie
In het MER van 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld om de continue
geluidsemissie binnen de Vlarem geluidsvoorwaarden te brengen. Er werd
voorgesteld om bijkomend onderzoek te laten uitvoeren om na te gaan of de best
beschikbare technieken zijn/worden toegepast om de continue geluidsemissie te
beperken. Uit het onderzoek moest blijken of er eventuele verbeteringen of
aanpassingen mogelijk zijn binnen de economische, technische en praktische
haalbaarheidsgrenzen om de huidige geluidssituatie van Cargill Herent te verbeteren.
Naar aanleiding van de aanbevelingen van het MER van 2008 werd de opdracht
gegeven aan Vinçotte Environment om een saneringsstudie uit te voeren. Er werden
door Vinçotte Environment in de periode tussen 2008 en 2014 verschillende studies 10
opgemaakt welke integraal worden opgenomen in Bijlage 5. Een samenvatting van de
bevindingen van dit studiewerk wordt hierna gegeven.
In de eerste studie van 21/10/2008 werden bronmetingen uitgevoerd ter bepaling van
de geluidsvermogenniveaus van de relevante geluidsbronnen van Cargill. Vervolgens
werd een akoestisch model opgesteld ter bepaling van de individuele geluidsbijdrages
van de verschillende bronnen en om de geluidsbronnen te identificeren die prioritair
dienen behandeld te worden.
Met de resultaten van deze studie werden de normoverschrijdingen aangetoond die in
het MER van 2008 werden vastgesteld en werden de verantwoordelijke
geluidsbronnen geïdentificeerd. Deze zijn:
 Zuivering – beluchter waterbassin
 Nordon – uitlaat ventilator Nkuip1
 Nordon – uitlaat ventilator Nkuip2
 Nordon gasmotoren – leidingen/dichtingen/vent
 Nordon – warmtewisselaar WW_T3
 Nordon – bypasskanaal
 Nordon – kettingstransport (mout Nordon-Miag)
 Nordon – schouw
10
Studies Vinçotte Environment:
“Saneringsstudie geluid”, rapportnr. 60211748-002 (Cargill).doc, dd. 21/10/2008
“Saneringsstudie geluid – annex 1”, rapportnr. 60211748-003 (Cargill).doc, dd. 18/11/2008
“Inventaris van de noodzakelijke saneringsmaatregelen”, rapportnr. 60280034-001 – Draft (Cargill Herent).doc, dd. 28/05/2010
“Opleveringsmetingen na sanering”, rapportnr. 60359310-001 (Cargill), dd. 27/01/2014
227
Pagina 228 van 320
BE0112.000850
 Nordon – ventilator op dak
 Silo – losinstallatie schip
In een volgende fase van het saneringsonderzoek werden een aantal mogelijke
reductiescenario‟s onderzocht om aan te tonen wat de haalbare reducties zijn en om
een idee te geven van de omvang van de aanpassingen die hiermee gepaard gaan.
Er werd een saneringsvoorstel “reductiescenario 3” (volgens het verslag 60211748003, dd. 18/11/2008) weerhouden waarbij rekening is gehouden met de maximale
werking van de vijf uitlaten van de ventilatoren van de Nordon toren.
In het saneringsvoorstel is een combinatie gemaakt van bronnen die afzonderlijk
worden gesaneerd (zuivering/beluchter waterbassin, Nordon/uitlaat ventilator Nkuip1
en Nkuip2, Nordon/bypasskanaal, Nordon/kettingstransport (mout Nordon-Miag),
Nordon/schouw en Nordon/ventilator op dak) en bronnen die in groep worden
gesaneerd door middel van een akoestische wand (de warmtewisselaar WW-T3,
leidingen aan de gasmotoren en de nieuwe WKK-installatie). Voor een uitvoerige
beschrijving van het saneringsplan wordt verwezen naar het desbetreffende rapport
van Vinçotte Environment (“Inventaris van de noodzakelijke saneringsmaatregelen”,
rapportnr. 60280034-001 – Draft (Cargill Herent).doc, dd. 28/05/2010).
In een laatste fase, na realisatie van het weerhouden saneringsvoorstel, werden
controlemetingen uitgevoerd door Vinçotte Environment. In Tabel 7.4.7 wordt een
globaal overzicht gegeven van de gesaneerde geluidsbronnen met de getroffen
maatregelen en de behaalde geluidsreducties na sanering. De tabel geeft een goed
en duidelijk beeld van de bronsituaties vóór en na sanering en het uiteindelijke
behaalde resultaat van het saneringsproject.
Bijlage 4 Saneringsstudies Vinçotte Environment in de periode tussen 2008 en 2014
228
Pagina 229 van 320
7.4.4.3
BE0112.000850
Bepaling van het specifieke geluid
In dit hoofdstuk wordt de huidige gesaneerde geluidstoestand vastgesteld via
langdurige geluidsimmissiemetingen en vergeleken met de situatie vóór sanering
(2008).
Een onderscheid wordt gemaakt in de bepaling van het continue en discontinue
specifieke geluid.
7.4.4.3.1
Continue specifieke geluid
Voor de bepaling en beoordeling van het continue specifieke geluid wordt gesteund op
de LA95,1h-meetwaarden gedurende de nachtperiodes bij meewindrichting. De
LA95,1h-meetwaarde is de meest geschikte grootheid om het continue geluid vast te
leggen. Om de invloed van het achtergrondgeluid zo laag mogelijk te houden, worden
de LA95,1h-waarden weerhouden van de stilste uren van de nacht, met name tussen
02u00 en 04u00. Of met andere woorden, de laagste LA95,1h-waarden van de
nachtperiode geven de beste benadering voor het continue specifieke geluid.
Alle LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor de volledige meetperiode tussen
woensdag 2 april 2014 en woensdag 16 april 2014 worden weergegeven in Tabel
7.4.8, Tabel 7.4.9 en Tabel 7.4.10 respectievelijk voor de meetpunten MP1, MP2 en
MP3. De LA95,1h-meetwaarden tijdens de nachtperiode tussen 22u en 07u worden
grijs gearceerd weergegeven. Een volledige weergave van de meetresultaten in de
meetpunten MP1, MP2 en MP3 wordt gegeven in Bijlage 3.
229
Pagina 230 van 320
Tabel 7.4.7: Uitgevoerde saneringsmaatregelen en behaalde bronreducties (bron: Vinçotte Environment,rapport 60359310-001,27/01/2014)
230
BE0112.000850
Pagina 231 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.4.8: LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor MP1
meewindrichting = zuid
MP1
0:00
1:00
2:00
3:00
4:00
5:00
6:00
7:00
8:00
9:00
10:00
11:00
12:00
13:00
14:00
15:00
16:00
17:00
18:00
19:00
20:00
21:00
22:00
23:00
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
maandag
dinsdag
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
maandag
dinsdag
woensdag
2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014 7/04/2014 8/04/2014 9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014 14/04/2014 15/04/2014 16/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
40,4
40,4
40,2
40
38
41,6
40
40
37,6
36,3
40,3
38,1
37,5
37,2
37
38
37,1
38,7
42,7
38,5
41,1
42,2
46,9
42,5
46,9
42,7
46
42,2
45,5
44,1
45,4
43,4
46,5
44,5
45,8
46,6
42,6
45,1
45,2
45,3
44,2
42,9
42
41,3
41,2
41,2
42
42,2
40,3
40
39,8
44,2
44,8
42,3
41,1
231
Pagina 232 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.4.9: LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor MP2
meewindrichting = oost - noordoost
MP2
0:00
1:00
2:00
3:00
4:00
5:00
6:00
7:00
8:00
9:00
10:00
11:00
12:00
13:00
14:00
15:00
16:00
17:00
18:00
19:00
20:00
21:00
22:00
23:00
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
maandag
dinsdag
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
maandag
dinsdag
woensdag
2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014 7/04/2014 8/04/2014 9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014 14/04/2014 15/04/2014 16/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
44,0
45,5
43,3
43,4
43,3
44,7
46,6
43,1
47,1
44,2
45,3
47,4
48,5
46,3
48,4
46,0
49,1
45,4
45,5
45,2
45,2
45,2
45,2
40,3
45,3
46,1
46,3
232
Pagina 233 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.4.10: LA95,1h-meetwaarden bij meewindrichting voor MP3
meewindrichting = noord
MP3
0:00
1:00
2:00
3:00
4:00
5:00
6:00
7:00
8:00
9:00
10:00
11:00
12:00
13:00
14:00
15:00
16:00
17:00
18:00
19:00
20:00
21:00
22:00
23:00
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
maandag
dinsdag
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
maandag
dinsdag
woensdag
2/04/2014 3/04/2014 4/04/2014 5/04/2014 6/04/2014 7/04/2014 8/04/2014 9/04/2014 10/04/2014 11/04/2014 12/04/2014 13/04/2014 14/04/2014 15/04/2014 16/04/2014
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
LA95,1h
39,6
36,2
35,3
39,2
37,1
35,7
38,4
40,7
36,2
40,3
43,6
39,1
39,3
41,6
41
41,3
233
40,2
39,9
38,5
37,3
37,8
38,4
38,7
39,2
39,1
39,3
38,7
39,2
40,4
39
37
38
37,5
41,5
37,7
40,4
40,3
41
38,1
38
38
39,2
39,2
38,1
38,5
39,2
39,6
40,5
38,1
36,9
Pagina 234 van 320
BE0112.000850
Uitgaande van de LA95,1h-meetwaarden bij meewindcondities tussen 02u00 en 04u00
wordt gesteld dat het continue specifieke geluid als volgt bedraagt in desbetreffende
meetpunten:
 MP1 = 36,3 – 40,3 dB(A) (gemiddelde = 38,3 dB(A)) (*);
 MP2 = 43,3 – 44,7 dB(A) (gemiddelde = 44,0 dB(A)) (*);
 MP3 = 36,2 – 40,7 dB(A) (gemiddelde = 38,5 dB(A)) (*).
Als vergelijking worden de waarden uit het MER van 2008 hierna weergegeven:
 MP1 = 40,2 - 41,6 dB(A) (gemiddelde = 40,9 dB(A)) (*);
 MP2 = 52,8 - 53,9 dB(A) (gemiddelde = 53,4 dB(A)) (*);
 MP3 = 39,4 - 42,7 dB(A) (gemiddelde = 41,1 dB(A)) (*).
(*) een gemiddelde waarde voor het continue specifieke geluid wordt gehanteerd voor de
effectbeoordeling.
Tonaliteit
Het omgevingsgeluid in de meetpunten MP1, MP2 en MP3 werd onderzocht op tonale
componenten met behulp van een 1/3 octaafbandanalyse van 12 Hz tot 20.000 Hz.
Tonaal geluid wordt volgens Vlarem beschreven als geluid waarvan het tonale karakter in
het frequentiegebied van 50 Hz tot 10.000 Hz wordt aangetoond door:
 ofwel een lineaire tertsbandanalyse waarbij de waarde van minstens één tertsband
ten minste 5 dB hoger ligt dan de waarde van beide aanliggende tertsbanden;
 ofwel hoorbaarheid en een smalbandanalyse.
In meetpunt MP1 (Hambosstraat 39) zijn tijdens meewindcondities op 3, 4 en 6 april 2014
in de nachturen tussen 02u00 en 04u00 tonale componenten waargenomen bij 31,5 Hz
en 63 Hz. Het typische 1/3 oktaafbandspectrum wordt hieronder afgebeeld. Ten gevolge
van de tonale component bij 63 Hz dient voor de relevante waarde van het continue
specifieke geluid rekening gehouden te worden met 5 dB(A) penaliteit.
In meetpunt MP2 (Zijpstraat 125) zijn tijdens meewindcondities op 15 en 16 april 2014 in
de nachturen tussen 02u00 en 04u00 tonale componenten waargenomen bij 31,5 Hz en
234
Pagina 235 van 320
BE0112.000850
63 Hz. Het typische 1/3 oktaafbandspectrum wordt hieronder afgebeeld. Ten gevolge van
de tonale component bij 63 Hz dient voor de relevante waarde van het continue
specifieke geluid rekening gehouden te worden met 5 dB(A) penaliteit.
In meetpunt MP3 (D‟Hoogvorstdreef 20) zijn tijdens meewindcondities in de nachturen
tussen 02u00 en 04u00 geen tonale componenten waargenomen.
Na correctie voor tonaal geluid bedragen de relevante waarden voor het continue
specifieke geluid aldus:
 MP1 = 41,3 – 45,3 dB(A) (gemiddelde = 43,3 dB(A));
 MP2 = 48,3 – 49,7 dB(A) (gemiddelde = 49,0 dB(A));
 MP3 = 36,2 – 40,7 dB(A) (gemiddelde = 38,5 dB(A)).
7.4.4.3.2
Discontinue specifieke geluid
Het discontinue specifieke geluid wordt veroorzaakt door het lossen van binnenschepen.
Er worden schepen gelost die geladen zijn met graan en containers. Voor de bepaling en
beoordeling van het discontinue specifieke geluid afkomstig van het lossen van
containerschepen worden de resultaten van het vorige MER van 2008 gebruikt. Sinds het
MER van 2008 hebben geen wijzigingen plaats gevonden m.b.t. deze activiteit die een
invloed zouden kunnen hebben op de discontinue specifieke geluidsemissie. Voor de
bepaling en beoordeling van het discontinue specifieke geluid afkomstig van het lossen
van graanschepen worden de resultaten gebruikt van nieuwe geluidsmetingen. T.o.v. het
MER van 2008 wordt het graan nu gelost met een mobiele kraan i.p.v. met een blower.
De geluidsbijdrage van het lossen van schepen heeft enkel een relevante bijdrage in
meetpunt MP1. De specifieke geluidsbijdrage van het lossen van schepen zal in de
meetpunten MP2 en MP3 geen relevante bijdrage hebben door afscherming van de
gebouwen en opslag van containers op het bedrijfsterrein van Cargill Herent. De afstand
van de dichtste woning van de Hambosstraat (meetpunt MP1) ten opzichte van de
loskade van Cargill Herent bedraagt ongeveer 200 m.
235
Pagina 236 van 320
BE0112.000850
De meetlocaties voor het discontinue geluid afkomstig van het laden en lossen van
schepen bevinden zich aan de overzijde van het kanaal. De meetlocaties zijn aangeduid
in Figuur 7.4.2.
Figuur 7.4.2: Ligging van de meetpunten voor het discontinue geluid
7.4.4.3.2.1
Lossen van een graanschip
Voor de bepaling en beoordeling van het discontinue specifieke geluid afkomstig van het
lossen van een graanschip wordt gesteund op nieuwe metingen uitgevoerd op 21 mei
2014 tussen 11u00 en 12u00 in meetpunt MP4bis. Het lossen van een graanschip
gebeurt met een mobiele kraan die het graan uit het schip opschept. De meetresultaten
worden weergegeven in Bijlage 5.
Bijlage 5: Meetresultaten van het discontinue specifiek geluid
Ter bepaling van het discontinue specifieke geluid wordt gesteund op de LAeq,1smeetwaarden. De gemiddelde LAeq-waarde in meetpunt MP4bis wordt bepaald nadat
stoorgeluiden eruit werden gefilterd en bedraagt 59,4 dB(A). De specifieke bijdrage van
het discontinue geluid wordt weergegeven in Tabel 7.4.11.
7.4.4.3.2.2
Lossen van een containerschip
Voor de bepaling en beoordeling van het discontinue specifieke geluid afkomstig van het
lossen van een containerschip wordt gesteund op de metingen uit het MER van 2008. De
ambulante metingen werden uitgevoerd in meetpunt MP5 op maandag 26 november
2008 tussen 10u00 en 12u00. Tijdens de metingen werden een graanschip en een
containerschip gelost. Het lossen van een containerschip gebeurt met een grote vorklift
die de containers uit het schip tilt. Eventuele stoorgeluiden zijn uit de meetwaarden
gefilterd.
Ter bepaling van het discontinue specifieke geluid wordt gesteund op de LAeq,1smeetwaarden. De gemiddelde LAeq-waarde in meetpunt MP5 bedraagt 55,2 dB(A) à
55,9 dB(A). De specifieke bijdrage van het discontinue geluid wordt weergegeven in
Tabel 7.4.11.
Tabel 7.4.11: Discontinue specifiek geluid
Geluidsbron
Gemeten discontinue
geluid [dB(A)]
lossen van een graanschip
lossen van een containerschip
Berek end discontinue
geluid in MP1 (Hambosstraat 39) [dB(A)]
59,4
45,4
55,2 à 55,9
49,2 à 49,9
cumulatieve geluidsbijdrage
50,7 à 51,2
Het lossen van een graanschip en een containerboot kan gelijktijdig plaats vinden. Het
cumulatieve discontinue specifieke geluid wordt dan berekend op 50,7 à 51,2 dB(A) t.h.v.
MP1 (Hambosstraat 39).
236
Pagina 237 van 320
7.4.4.4
BE0112.000850
Beoordeling van het specifieke geluid
Het specifieke geluid van Cargill Herent wordt getoetst aan de geluidsvoorwaarden van
Vlarem. Rekening houdende met de basisvergunning die dateert van vóór januari 1993
wordt het specifieke geluid vergeleken met de geluidsvoorwaarden voor "bestaande
inrichtingen" volgens de definities van Vlarem.
De beoordeling van het continue specifieke geluid met de toepasselijke richtwaarden
wordt gegeven in Tabel 7.4.12. Ter vergelijking wordt tevens het continue specifieke
geluid gegeven van het MER van 2008.
De beoordeling van het discontinue specifieke geluid met de toepasselijke richtwaarden
wordt gegeven in Tabel 7.4.13.
Tabel 7.4.12: Vlarem-toetsing van het continue specifieke geluid
Meetpunt
Continue specifieke geluid [dB(A)]
MER 2008
40,2 – 41,6
MP1
MP2
52,8 - 53,9
MP3
39,4 - 42,7
Vlarem-richtwaarde [dB(A)]
2014
36,3 – 40,3
Dag
50
41,3 – 45,3 (*)
Avond
45
Nacht
45
43,3 – 44,7
Dag
50
48,3 – 49,7 (*)
Avond
45
Nacht
45
Dag
50
Avond
45
Nacht
45
36,2 – 40,7
(*) met 5 dB(A) correctie voor tonaal geluid
Tabel 7.4.13: Vlarem-toetsing van het discontinue specifieke geluid
Meetpunt
Discontinue specifieke geluid
[dB(A)]
Vlarem-richtwaarde [dB(A)]
MP1
Graanschip: 45,4
Dag
50
Containerschip: 49,2 - 49,9
Avond
45
Nacht
45
Dag
50
Avond
45
Nacht
45
Dag
50
Avond
45
Nacht
45
Cumulatief: 50,7 - 51,2
MP2
MP3
Niet relevant
Niet relevant
237
Pagina 238 van 320
BE0112.000850
Volgens de bepalingen van Vlarem dienen er geen maatregelen genomen te worden
indien het specifieke geluid lager is dan de richtwaarde. In geval het specifieke geluid de
richtwaarde met minder dan 10 dB(A) overschrijdt, kan de vergunningverlenende
overheid een saneringsplan ter uitvoering opleggen. Indien het specifieke geluid de
richtwaarde met 10 dB(A) of meer overschrijdt, moet de exploitant van de betrokken
inrichting een saneringsplan laten opstellen en uitvoeren.
7.4.4.4.1.1
Bespreking continue specifieke geluid
Voor het continue geluid in de meetpunten MP1 en MP3 kan gesteld worden dat de
richtwaarde voor de dag-, avond- en nachtperiode wordt gerespecteerd ook na correctie
met 5 dB(A) voor het tonale karakter van het continue specifieke geluid. Eén uitzondering
wordt genoteerd in meetpunt MP1 waar, na tonale correctie met 5 dB(A) en gedurende
slechts één meetuur (tussen 03u00 en 04u00) op 3/04/2014, het continue specifieke
geluid 0,3 dB(A) boven de nachtrichtwaarde ligt.
Voor het continue specifieke geluid in meetpunt MP2 kan gesteld worden dat de
richtwaarde voor de dagperiode wordt gerespecteerd ook na correctie met 5 dB(A) voor
het tonale karakter van het continue specifieke geluid. Tijdens de avond- en nachtperiode
ligt het continue specifieke geluid na correctie met 5 dB(A) voor het tonale karakter boven
de richtwaarde. De overschrijding t.o.v. de richtwaarde bedraagt 3,3 tot 4,7 dB(A).
Wanneer het continue specifieke geluid van 2014 (zonder de tonale correctie van 5
dB(A)) wordt vergeleken met de waarden van het MER van 2008, dan merken we een
daling op. Vooral in meetpunt MP2 (Zijpstraat 125), dat vlak naast de inrichting gelegen
is, is het continue specifieke geluid afgenomen met gemiddeld 9,4 dB(A). In de overige
meetpunten MP1 en MP3 is de daling minder uitgesproken en bedraagt gemiddeld 2,6
dB(A).
7.4.4.4.1.2
Bespreking discontinue specifieke geluid
Voor het discontinue geluid kan gesteld worden dat bij het lossen van een graanschip of
containerschip de Vlarem-dagrichtwaarde in meetpunt MP1 (dichtste woning van de
Hambosstraat) wordt gerespecteerd. In geval een graanschip en een containerschip
tegelijkertijd worden gelost, dan ligt de cumulatieve geluidsbijdrage ongeveer 0,7 tot 1,2
dB(A) hoger dan de dagrichtwaarde. Deze overschrijding wordt niet relevant beschouwd
of m.a.w. geeft geen aanleiding tot het voorstellen van eventuele maatregelen aangezien
de overschrijding binnen de nauwkeurigheidsmarge van de berekeningen ligt.
7.4.4.4.1.3
Samenvatting
Er kan geconcludeerd worden dat het continue specifieke geluid is afgenomen t.o.v. de
situatie van het MER van 2008. Het verschil tussen het continue specifieke geluid
(exclusief 5 dB(A) tonale correctie) vóór sanering en na sanering bedraagt gemiddeld 2,6
dB(A) in de meetpunten MP1 en MP3 en 9,4 dB(A) in meetpunt MP2. De afname van het
continue specifieke geluid is het resultaat van de doorgevoerde saneringsmaatregelen.
Het huidige continue specifieke geluid (exclusief 5 dB(A) tonale correctie) respecteert
daarmee de richtwaarden van Vlarem. Enkel in meetpunt MP2 tijdens de nachtperiode én
na tonale correctie met 5 dB(A), ligt het continue specifieke geluid 3,3 tot 4,7 dB(A) boven
de richtwaarde.
238
Pagina 239 van 320
7.4.4.5
BE0112.000850
Bespreking van de geluidsimpact
De geluidsimpact van de bestaande exploitatie wordt bepaald door het huidige
omgevingsgeluid te vergelijken met het omgevingsgeluid vóór exploitatie. Het
omgevingsgeluid vóór exploitatie of voordat het bedrijf aanwezig was (= het
oorspronkelijke omgevingsgeluid) is niet meer te bepalen door immissiemetingen. Het
enige wat nog wel kan worden ingeschat, is het huidige omgevingsgeluid zonder de
werking van het bedrijf (dus het huidige achtergrondgeluid). Dit kan theoretisch worden
ingeschat door het logaritmische verschil te maken tussen het huidige omgevingsgeluid
met bedrijf in werking en het huidige specifieke geluid van het bedrijf.
Voor het continue specifieke geluid worden de LA95,1h-meetwaarden van de
omgevingsmetingen aangehouden tijdens de stilste uren van de nacht bij
meewindcondities. Voor het huidige omgevingsgeluid worden alle LA95,1h-meetwaarden
bij meewindcondities aangehouden en gemiddeld voor de dag-, avond- en nachtperiode.
De geluidsimpact wordt berekend door het logaritmische verschil te maken tussen beide
voorgenoemde LA95-waarden. Als het verschil tussen het huidige omgevingsgeluid en
het huidige continue specifieke geluid kleiner is dan 3 dB(A) dan wordt geen
geluidsimpact berekend omdat dit geen juiste of betrouwbare resultaten oplevert.
De berekening van de geluidsimpact wordt gegeven in Tabel 7.4.14.
Tabel 7.4.14: Berekening van de geluidsimpact
Meetpunt
MP1
Beoordelingsperiode
week
weekend
MP2
week
weekend
MP3
week
weekend
dag
avond
nacht
dag
avond
nacht
dag
avond
nacht
dag
avond
nacht
dag
avond
nacht
dag
avond
nacht
Huidig omgevingsgeluid
(meewindrichting) [dB(A)]
Huidig continu specifiek
geluid [dB(A)]
45,5
44,3
40,6
42,4
41,2
39,6
45,9
45,9
45,2
38,7
39,7
38,7
39,1
39,3
38,3
38,3
38,3
38,3
38,3
38,3
44,0
44,0
44,0
44,0
44,0
44,0
38,5
38,5
38,5
38,5
38,5
38,5
Huidig achtergrondgeluid
effect op het
tussenscore
(meewindrichting) [dB(A)] omgevingsgeluid [dB(A)]
44,6
43,0
40,3
-
0,9
1,3
2,1
-
0
-1
-1
-
eindscore
0
-1
-1
-
Uit bovenstaande tabel wordt opgemerkt dat slechts voor meetpunt MP1 een
betrouwbaar resultaat voor de geluidsimpact kan worden gegeven. Voor de meetpunten
MP2 en MP3 is het verschil tussen het continue specifieke geluid en het omgevingsgeluid
te klein (kleiner dan 3 dB(A)) om een effect te bepalen dat enigszins betrouwbaar is.
De eindscore voor de geluidsimpact in meetpunt MP1 is “0” tot “-1” wat te omschrijven is
als “verwaarloosbaar” tot “matig significant negatief” (volgens het significantiekader in
Tabel 7.4.1).
7.4.5
Milderende en compenserende maatregelen
In het vorige MER van 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld om de continue
geluidsemissie binnen de Vlarem geluidsvoorwaarden te brengen. Er werd voorgesteld
om bijkomend onderzoek te laten uitvoeren om na te gaan of de best beschikbare
technieken zijn/worden toegepast om de continue geluidsemissie te beperken. Uit het
onderzoek moest blijken of er eventuele verbeteringen of aanpassingen mogelijk zijn
binnen de economische, technische en praktische haalbaarheidsgrenzen om de huidige
239
Pagina 240 van 320
BE0112.000850
geluidssituatie van Cargill Herent te verbeteren. Naar aanleiding van deze aanbevelingen
van het MER van 2008 werd een uitgebreid saneringsonderzoek uitgevoerd door Vinçotte
Environment. Er werden door Vinçotte Environment in de periode tussen 2008 en 2014
verschillende studies opgemaakt en metingen uitgevoerd die hebben geleid tot een
saneringsvoorstel (“reductiescenario 3” volgens het verslag 60211748-003, dd.
18/11/2008 van Vinçotte Environment).
Rekening houdende met de gerealiseerde sanering volgens “reductiescenario 3” (waarbij
rekening is gehouden met de maximale werking van de vijf uitlaten van de ventilatoren
van de Nordon toren), het feit dat de Vlarem richtwaarden voor bestaande inrichtingen
goed worden benaderd (met uitzondering voor meetpunt MP2 waar een beperkte
overschrijding met de nachtrichtwaarde van 3,3 tot 4.7 dB(A) wordt genoteerd na 5 dB(A)
tonale correctie) en geen significant negatieve effecten aantoonbaar zijn, worden geen
(bijkomende) maatregelen voorgesteld.
Opmerking tonaal geluid
In meetpunt MP2 veroorzaakt de 5 dB(A) penaliteit voor het tonale karakter van het
continue geluid een overschrijding van de nachtrichtwaarde met 3,3 tot 4,7 dB(A). Cargill
zal verder onderzoek laten uitvoeren door Vinçotte Environment om de oorzaak van het
tonaal geluid op te sporen en te saneren.
240
Pagina 241 van 320
7.5
Fauna en flora
7.5.1
Afbakening van het studiegebied
BE0112.000850
Het studiegebied voor fauna en flora kan afgebakend worden als een zone van ca. 3 km
rondom het projectgebied. De afbakening van het studiegebied is gebaseerd op de
verwachte invloed van het project op fauna en flora.
7.5.2
Beschrijving van de methodiek
7.5.2.1
Beschrijving van de referentiesituatie
De beschrijving van de referentiesituatie gebeurt als volgt:
 beschrijving van de referentiesituatie op macroschaal. Hierbij wordt een beschrijving
gegeven van de ecodistricten en ecoregio‟s waarin het studiegebied gelegen is. Er
wordt hierbij gesteund op literatuuronderzoek;
 beschrijving van de referentiesituatie op microschaal:
-
beschrijving van de aandachtsgebieden (Natura 2000-gebieden, VEN-gebieden,
natuurreservaten met beschrijving van de fauna en vegetatie op basis van
literatuuronderzoek, enz.);
-
op basis van de vegetatie: voorstelling aan de hand van de ecotooptypes zoals
gebruikt in de Biologische Waarderingskaart (BWK) van België versie 2,
beschrijving van de voorkomende Europese habitattypes en regionaal belangrijke
biotopen op basis van de habitatkaart;
-
inventaris en interpretatie van beschikbare faunagegevens: avifauna, aangevuld
met beschikbare gegevens over andere diergroepen (zoogdieren, insecten, ...).
Hierbij worden onder meer volgende informatiebronnen gebruikt: beschikbare
gegevens van Natuurpunt vzw via de databank www.waarnemingen.be, publicaties
van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, ....
 overzicht van beschermingsstatuut + bestaande beleidsopties en mogelijke
ontwikkelingsscenario‟s inzake natuurbehoud en natuurontwikkeling (GNOP, ...) m.b.t.
de aandachtsgebieden;
 kwetsbaarheid van het projectgebied en de groengebieden binnen het studiegebied
op basis van de kwetsbaarheidskaarten voor de effectengroepen verdroging,
eutrofiëring en geluidsverstoring (Van de Genachte et al., 2002). Aangezien deze
kaarten gebaseerd zijn op de BWK versie 1 wordt voor elk van deze kaarten een
interpretatie en eventuele aanpassing uitgevoerd op basis van de BWK versie 2.
7.5.2.2
Effectbeschrijving en –beoordeling
Volgende effectgroepen worden bestudeerd:
 Verdroging:
Cargill Herent beschikt over een eigen grondwaterwinning. Voor de inschatting van de
effecten op de aanwezige aandachtsgebieden wordt gesteund op de resultaten van de
grondwatermodellering die binnen de discipline bodem en grondwater wordt
beschreven.
Het effect van de grondwaterstandsdaling wordt beschreven op basis van de
invloedstraal waarbinnen de daling zal optreden, de duur van de bemaling en de
aanwezigheid van grondwaterafhankelijke ecotopen. Voor de inschatting van het
verdrogingseffect op de aanwezige vochtige bossen wordt gesteund op
Pagina 242 van 320
BE0112.000850
literatuuronderzoek (o.a. De Becker et al., 2004) en de kwetsbaarheidskaart voor
verdroging.
De beschrijving van het effect gebeurt op een kwalitatieve wijze.
 Verontreiniging naar lucht ((fyto)toxische effecten):
Voor verontreiniging naar lucht is de verzurende depositie van belang. De effecten
van verzurende depositie op de aanwezige natuurwaarden worden bepaald op basis
van:
-
de immissieberekeningen in de discipline lucht en dosiseffectrelaties uit de
literatuur;
-
de kritische last en streefwaarde van kwetsbare ecosystemen in het
Richtlijnenboek Landbouwdieren (ABO, 2011);
-
de ligging (afstand en oriëntatie) van de kwetsbare gebieden t.o.v. het bedrijf
Cargill Herent;
-
de procentuele bijdrage van het bedrijf Cargill Herent tot de totale verzurende
depositie binnen de aandachtsgebieden.
De effectbeschrijving en –beoordeling zelf gebeurt op een kwalitatieve manier.
 Verontreiniging naar water (ecotoxiciteit voor aquatische organismen):
Voor de beschrijving van het effect van verontreiniging van water door lozing van
afvalwater door Cargill Herent wordt uitgegaan van de berekeningen binnen de
discipline oppervlaktewater. Wijzigingen in abiotische omstandigheden die kunnen
leiden tot aantasting van de ecologische waarden worden beoordeeld aan de hand
van de aard van de aantasting (permanent, tijdelijk, …) en de ecologische waarde van
de betrokken ecotopen. Bij een significante verontreiniging wordt een
ecotoxicologische impactbepaling uitgevoerd.
 Rustverstoring:
Er wordt nagegaan of er binnen het studiegebied locaties voorkomen waarin
receptoren aanwezig zijn die gevoelig zijn voor rustverstoring. Op basis van de
geluidscontouren die binnen de discipline geluid en trillingen zijn weergegeven, wordt
een inschatting van het effect van rustverstoring op avifauna uitgevoerd. De
inschatting van eventuele rustverstoring t.o.v. deze zones zal gebeuren op basis van
drie elementen:
-
de akoestische verstoringsgevoeligheid van de voorkomende vogelsoorten en
vogelgroepen (op basis van Van de Genachte et al., 2002);
-
de drempelwaarde voor rustverstoring voor avifauna (op basis van
literatuuronderzoek);
-
de verstoringsgevoeligheid van het projectgebied (op basis van de resultaten
binnen de discipline geluid en literatuuronderzoek).
Voor elk van de effecten wordt een beoordeling van de verwachte effecten uitgevoerd.
Gezien er binnen het studiegebied, in de nabijheid van het project, een aantal VENgebieden en Natura 2000-gebieden voorkomen, zal in het MER een toetsing aan de
bepalingen van het Natuurdecreet gebeuren conform Artikel 36ter, Artikel 26bis, standstill-principe, zorgplicht, en het verbod op vegetatiewijziging (zie verder §7.5.4).
Pagina 243 van 320
7.5.2.3
BE0112.000850
Milderende maatregelen
In het project-MER 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld, die integraal
werden overgenomen in de bijzondere voorwaarden van de (intussen nietig verklaarde)
milieuvergunning D/PMVC/08L22/12525 (23/04/2009). In onderhavig MER wordt getoetst
of deze milderende maatrelen nog steeds relevant zijn m.b.t. effecten op fauna en flora.
Indien nodig worden de milderende maatregelen bijgesteld.
7.5.3
Beschrijving van de referentiesituatie
7.5.3.1
Beschrijving op macroschaal
Ecodistricten zijn ruimtelijke eenheden die homogeen zijn voor wat betreft de in de tijd
zeer langzaam veranderende geologische, geomorfologische, grondwater- en
oppervlaktewaterkenmerken en de daarmee samenhangende algemene bodemtypen. Op
een hoger niveau werden de ecodistricten samengevoegd tot ecoregio‟s, voornamelijk op
basis van samenhang in geologie, geomorfologie en/of bodemkenmerken.
Het studiegebied is grotendeels gelegen in het ecodistrict „Vochtig Beneden-Dijledistrict‟,
die behoort tot de „Ecoregio van de Midden-Vlaamse overgangsgebieden‟. Herent bevindt
zich in het zuidelijk deel van het ecodistrict. Andere gemeenten die tot dit district horen
zijn o.a. Leuven, Kampenhout, Vilvoorde, en Machelen.
Het Vochtig Beneden-Dijledistrict is een laaggelegen gebied (tussen 5-30 meter hoogte),
gekenmerkt door een vlak reliëf met een zwakke, geleidelijke helling naar het noorden.
Het ecodistrict maakt deel uit van een laagvlakte, die zwak naar het noorden afhelt en
gevormd werd door mariene erosie.
In het Vochtig Beneden-Dijledistrict ligt de grondwatertafel ondiep, namelijk op minder
dan 2 m in de laagplateaus en op minder dan 1,5 m in de depressies. De relatief natte
gronden zijn het gevolg van een gestoorde inwendige drainering van de
zandleemgronden door de aanwezigheid van een weinig doorlatend substraat.
Het grootste deel van het ecodistrict maakt deel uit van het Dijlebekken en wordt
ontwaterd door de Dijle en enkele van haar zijrivieren. Enkel het uiterste oostelijke deel
van het ecodistrict behoort tot het Demerbekken.
Het zuidelijk deel van het studiegebied valt samen met het „Brabants lemig heuveldistrict‟.
In de zuidoostelijke hoek van het studiegebied zijn twee kleine fragmenten van de
ecodistricten „Droog Boven-Dijledistrict‟ en „Brabants Diestiaanheuvelruggendistrict‟
gesitueerd. Alle drie behoren ze tot de ecoregio van de Zuidoostelijke Heuvelzone.
Het Brabants lemig heuveldistrict verwijst naar het heuvelachtige landschap. De
geomorfologie van het ecodistrict wordt bepaald door de aanwezigheid van de rivieren,
die in het Brabants massief zijn ingesneden. Typisch voor dit ecodistrict zijn de droge
dalen die vaak diep zijn ingesneden en een grillige loop vertonen. Omwille van de dikke
doorlatende zandlagen is het Brabants lemig heuveldistrict een inzijgingsgebied. De
grondwatertafel bevindt zich hier op een aanzienlijke diepte. Alleen in de laagste delen
van de hoofdvalleien treedt er bronwerking op. De bovenlopen van de valleien zijn dan
ook zoals hiervoor reeds gesteld droge valleien. Dit ecodistrict behoort hydrografisch
eveneens tot het Dijlebekken.
Pagina 244 van 320
7.5.3.2
Beschrijving op micoschaal
7.5.3.2.1
Natura 2000-gebieden
BE0112.000850
Binnen het studiegebied voor deze discipline (3 km rondom Cargill Herent) bevinden zich
volgende Habitatrichtlijngebieden (SBZ-H) (Figuur 7.5.2):
 Habitatrichtlijngebied „Demervallei‟ (SBZ- H BE2400014), deelgebied 2
„Wijgmaalbroek, Gevel, Kwellenberg‟, gelegen op ca. 1,3 km ten noordoosten van het
project;
 Habitatrichtlijngebied „Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en
Veltem‟ (SBZ-H BE2400010), deelgebied 4 „Kastanjebos‟, gelegen op ca. 2,4 km ten
zuidwesten van het projectgebied.
Er bevinden zich geen Vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) binnen het studiegebied. Het
dichtstbijzijnde Vogelrichtlijngebied, „De Dijlevallei‟, bevindt zich op meer dan 8 km ten
zuidwesten van het projectgebied.
Volgens de habitatkaart (Figuur 7.5.4), zijn er binnen het projectgebied noch in de
onmiddellijke omgeving ervan Europese habitattypes of regionaal belangrijke biotopen
gelegen.
De dichtstbijzijnde percelen met Europese habitattypes (nl. 9160 en 91E0*) bevinden zich
op ca. 500 m ten noordwesten van het projectgebied, aan de andere kant van het kanaal.
De dichtstbijzijnde percelen binnen de SBZ-H Demervallei met Europese habitattypes (nl.
91E0*, 6510 en 6430) bevinden zich aan de zuidwestelijke rand van de SBZ, op ca. 1,3
km van het projectgebied.
7.5.3.2.1.1
SBZ-H BE2400014 Demervallei
Het Habitatrichtlijngebied Demervallei (SBZ-H BE2400014) (4910 ha) werd aangemeld
voor volgende habitattypes en soorten:
Code
Habitattypes Bijlage I
2310
Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten
2330
Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen
3110
Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflorae)
3130
Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia
uniflora en/of de Isoeto-Nanojuncetea
3150
Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamium of Hydrocharition
4010
Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix
4030
Droge Europese heide (alle subtypen)
6230*
Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane
gebieden in het binnenland van Europa)
6430
Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones
6510
Laaggelegen, schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)
7140
Overgangs- en trilveen
Pagina 245 van 320
BE0112.000850
Code
Habitattypes Bijlage I
7150
Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion
9120
Atlantische zuurminnende beukenbossen van met Ilex en soms ook Taxus-soorten in de
ondergroei, rijk aan epifyten (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagetum)
9160
Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukenbossen
behorend tot het Carpinion-betuli
9190
Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
91E0*
Alluviale bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae,
Salicion albae)
* Prioritair habitattype
Code
Soorten Bijlage II
1134
Rhodeus sericeus - Bittervoorn
1145
Misgurnus fossilis - Grote modderkruiper
1166
Triturus cristatus - Kamsalamander
1614
Apium repens - Kruipend moerasscherm
1831
Luronium natans - Drijvende waterweegbree
Voor het projectgebied is enkel het deelgebied 2 nl. BE2400014-2 „Wijgmaalbroek,
Gevel, Kwellenberg‟ (243 ha) relevant.
De habitattypes die ter hoogte van de Kwellenberg en/of het Wijgmaalbroek voorkomen
zijn de volgende (Figuur 7.5.4):
 91E0 (+): Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion,
Alnion incanae, Salicion albae) (overgangsvormen naar Vogelkers-Essenbos in
Wijgmaalbroek);
 6430: Voedselrijke ruigten (Moerasspirearuigtes met Dauwnetel als opmerkelijke soort
in Wijgmaalbroek);
 6510: Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis).
De andere habitattypes komen voornamelijk voor in het Torfbroek, dat buiten het
studiegebied gelegen is.
De soorten die momenteel voorkomen in Kwellenberg en/of het Wijgmaalbroek zijn:
 Spaanse vlag;
 Bittervoorn (op 2 plaatsen in de Dijle net buiten Wijgmaalbroek);
 Kamsalamander;
 Gewone/Ruige dwergvleermuis;
 Ruige dwergvleermuis.
Pagina 246 van 320
7.5.3.2.1.2
BE0112.000850
SBZ-H BE2400010 Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem
Het Habitatrichtlijngebied Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en
Veltem (SBZ-H BE2400010) (1445 ha) werd aangemeld voor volgende habitattypes (het
werd niet aangemeld voor soorten):
Code
Habitattypes
3140
Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Characeeënvegetatie
4030
Droge Europese heide (alle subtypen)
6230*
Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane
gebieden in het binnenland van Europa)
6410
Grasland met Molinia op kalkhoudende bodem en kleibodem (Eu-Molinion)
6510
Laaggelegen, schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)
7210*
Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en Carex davalliana
7230
Alkalisch laagveen
9120
Atlantische zuurminnende beukenbossen van met Ilex en soms ook Taxus-soorten in de
ondergroei, rijk aan epifyten (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagetum)
9160
Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukenbossen
behorend tot het Carpinion-betuli
91E0*
Alluviale bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae,
Salicion albae)
* Prioritair Habitattype
Voor het projectgebied is enkel het deelgebied 4 nl. BE2400010-4 „Kastanjebos‟ relevant
(Figuur 7.5.4).
De habitattypes die ter hoogte van het Kastanjebos voorkomen zijn de volgende:
 9120: Beukenbossen van het type Ilex- en Taxus-soorten, rijk aan epifyten (IliciFagetum);
 91E0 (+): Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion,
Alnion incanae, Salicion albae).
De andere habitattypes komen voornamelijk voor in het Torfbroek, dat buiten het
studiegebied gelegen is.
7.5.3.2.2
Gebieden van het VEN en het IVON
Volgende VEN-gebieden bevinden zich binnen het studiegebied (3 km) (Figuur 7.5.3):
 Het VEN-gebied „Wijgmaalbroek - Kwellenberg – Gevel‟ (GEN 548), gelegen op ca.
1,3 km ten noordoosten van Cargill Herent. Dit gebied overlapt volledig met SBZ-H
Demervallei (deelgebied 2 Wijgmaalbroek, Gevel, Kellenberg);
 Het VEN-gebied „Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos‟ (GEN 526), gelegen op ca. 2,4
km ten zuidwesten van Cargill Herent. Dit gebied overlapt volledig met SBZ-H
Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem (deelgebied 4
Kastanjebos).
Pagina 247 van 320
BE0112.000850
Deze gebieden worden hieronder in detail besproken. De bespreking geldt eveneens
voor de SBZ-H gebieden en de natuurreservaten die overlappen met deze VENgebieden.
7.5.3.2.2.1
VEN-gebied Wijgmaalbroek - Kwellenberg – Gevel (GEN 548)
Met betrekking tot voorliggend project zijn enkel het Wijgmaalbroek en Kwellenberg
binnen het studiegebied gelegen. De Kwellenberg en het Wijgmaalbroek bevinden zich
respectievelijk op 2,5 km en 1,3 km ten noordoosten van het projectgebied, beiden aan
de overzijde van het Kanaal Leuven-Dijle. De andere beschermde gebieden die tot de
SBZ-H en het VEN-gebied behoren, liggen buiten het studiegebied en zullen bijgevolg
ook geen mogelijks effect ondervinden als gevolg van het project.
De SBZ-H Demervallei betreft een uitgestrekte speciale beschermingszone met
verschillende fragmenten langsheen de Demer en Dijle. Het deelgebied 2 dat binnen het
studiegebied gelegen is, betreft enerzijds de Kwellenberg en anderzijds het lager gelegen
valleigebied langsheen de meanderende Dijle en Leibeek, het zogenaamde
Wijgmaalbroek.
De Kwellenberg betreft een complex van populierenaanplant op vochtige grond met
fragmenten van rietland, natte moerasspirea-ruigte met Moesdistel en nitrofiel alluviaal
elzenbos. De Kwellenberg wordt omringd door enkele populierenaanplanten, vochtige
wilgenstruwelen al of niet in combinatie met alluviale elzenbossen, soortenrijke
permanente cultuurgraslanden en opslag van allerlei aard. Op de Biologische
Waarderingskaart wordt de Kwellenberg als biologisch zeer waardevol ingekleurd. Ten
zuiden van de Kwellenberg ligt een vochtige populierenaanplant die op de BWK als
complex van biologisch waardevol met zeer waardevolle elementen is aangeduid. De
biologisch zeer waardevolle elementen zijn voornamelijk de aanwezigheid van
fragmenten van nitrofiel alluviaal elzenbos en alluviaal essen-olmenbos.
Het Wijgmaalbroek betreft het lager gelegen valleigebied ten westen en zuidwesten van
de Kwellenberg. Het is een complex van waardevolle en minder waardevolle graslanden
afgewisseld met populierenaanplanten en hakhoutloofbosjes. Het Wijgmaalbroek dankt
zijn natuurwaarden vooral aan de Dijle. De bodemgesteldheid van het Wijgmaalbroek
wordt vooral bepaald door de lemige alluviale afzettingen van de Dijle. Aan de valleirand
komt er op enkele plaatsen kwelwater omhoog. Het gebied wordt afgewaterd via de
Leibeek, die noordelijk ter hoogte van Boortmeerbeek in de Dijle uitmondt.
De populierenaanplanten worden op de BWK als biologisch waardevol aangeduid.
Langsheen de Dijle liggen twee percelen die als biologisch zeer waardevol zijn
aangeduid, het betreft een alluviaal essen-olmenbossen. Aan de grens van het
Habitatrichtlijngebied Demervallei (deelgebied 2) ligt een natte ruigte met Moerasspirea
en een nitrofiel alluviaal elzenbos die beiden als biologisch waardevol zijn aangeduid.
Binnen het deelgebied komen ook enkele hakhoutbosjes voor die een goed ontwikkelde
voorjaarsaspect bezitten met soorten zoals Bosanemoon, Slanke sleutelbloem,
Dotterbloem en de zeer zeldzame Wilde narcis.
De afwisseling tussen de hoger gelegen oeverwal en de lager gelegen komgronden geeft
een grote variatie aan planten. Op vochtige plekken komen hooilanden voor met Holpijp,
Bosbies, Moeraszegge, Knolsteenbreek, Pinksterbloem en Moeraswalstro
(www.natuurpuntleuven.be ). Op de oeverwal zijn de hooilanden droog, met Knoopkruid,
Sint-Janskruid, Wilde bertram, Kleine bevernel en opvallend veel Wilde margriet. Typisch
voor het gebied zijn de vele restanten van houtkanten met Sleedoorn, Meidoorn, Olm en
Zwarte els.
Pagina 248 van 320
BE0112.000850
Enkele waardevolle oude loofbosjes vind je al terug op historische kaarten van Ferraris
(1770). Deze bosjes kennen dan ook een rijke plantengroei met soorten zoals Rode
kornoelje, Wilde aalbes, Bosanemoon, Slanke sleutelbloem, Gevlekte aronskelk en Wilde
narcis.
Wat fauna betreft profiteren talrijke broedvogels zoals Grasmus, Kneu, Spotvogel en
Torenvalk en dagvlinders zoals de Sleedoornpage van de aanwezige houtkanten. Ook
zoogdieren zoals Bunzing, Haas en Dwergmuis komen in dit gevarieerde gebied aan hun
trekken. Enkele andere opmerkelijke vogelsoorten die er voorkomen zijn: Zomertortel,
Nachtegaal, Grote Gele Kwikstaart en Sprinkhaanzanger die in Vlaanderen zeldzaam
geworden zijn (www.natuurpuntleuven.be).
De Dijle is hier nog steeds een natuurlijk meanderende rivier. De waterkwaliteit
verbeterde de laatste jaren sterk waardoor vissen zoals Bittervoorn, Grondel en Winde er
terug rondzwemmen. De steile natuurlijke oevers van de Dijle vormen een ideale
nestplaats voor de IJsvogel. In dit waterrijke gebied vinden we talrijke sloten en nog
enkele poelen met amfibieën zoals Groene kikker, Gewone pad en
Alpenwatersalamander. In de natte ruigten broeden vogels zoals Sprinkhaanzanger en
Bosrietzanger.
7.5.3.2.2.2
VEN-gebied Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos (GEN 526)
Beide natuurbeschermingsgebieden (VEN Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos en SBZ
Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem - deelgebied 4
Kastanjebos) worden samen besproken, aangezien de afbakening zo goed als
gelijkaardig is. Met betrekking tot voorliggend project is enkel het Kastanjebos binnen het
studiegebied gelegen. De andere beschermde gebieden (Torfbroek en Silsombos) liggen
buiten het studiegebied. Op deze gebieden worden dan ook geen effecten verwacht als
gevolg van het project.
Het Kastanjebos ligt op ca. 2,5 km ten zuidwesten van het projectgebied. In het
Kastanjebos komen bijna gaan kastanjebomen meer voor. Het betreft een eikenhaagbeukenbos afgewisseld met eikenbos met nitrofiele ondergroei. Aan de rand van het
bos liggen enkele waardevolle soortenrijke cultuurgraslanden met kleine
landschapselementen (bomenrijen en houtkanten).
7.5.3.2.3
Vlaamse en erkende natuurreservaten
Binnen het studiegebied voor deze discipline bevinden zich geen Vlaamse
Natuurreservaten. Het dichtstbijzijnde VNR Silsombos bevindt zich op meer dan 5 km ten
zuidwesten van het projectgebied.
Wel zijn er een aantal erkende natuurreservaten gelegen in een straal van 3 km rondom
het projectgebied, nl.:
 ENR Wijgmaalbroek (E-261), gelegen op ca. 1,3 km ten noordoosten van het
projectgebied. Dit reservaat overlapt met SBZ-H Demervallei (deelgebied 2) en VENgebied Wijgmaalbroek - Kwellenberg – Gevel;
 ENR Kastanjebos (E-109), gelegen op ca. 2,4 km ten zuidwesten van Cargill Herent.
Dit reservaat overlapt integraal met SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek,
Kampenhout, Kortenberg en Veltem (deelgebied 4) en het VEN-Gebied TorfbroekSilsombos-Kastanjebos.
Voor de beschrijving van deze erkende natuurreservaten wordt verwezen naar de
bespreking van de gebieden onder § 7.5.3.2.2.
Pagina 249 van 320
7.5.3.2.4
BE0112.000850
Flora en vegetatie
Ten zuiden van Cargill Herent strekt zich een zone uit die op het gewestplan als
parkgebied is ingekleurd (Figuur 2.1.3). Deze zone betreft een graslandencomplex met
bomenrijen (populier, Gewone es, Zwarte els) en houtkanten met meidoorn, wilgen en
Zwarte els. De houtkanten zijn zeer breed en variëren van 10 tot 20 m breedte,
voornamelijk door de aanwezigheid van grote bramenstruwelen. De houtkanten hebben
een nitrofiele ondergroei met Grote brandnetel, Kleefkruid en Hondsdraf. De graslanden
vertonen een licht microreliëf waar op sommige plaatsen Pitrus voorkomt, wat op
verstoring wijst. Daarnaast zijn de graslanden eerder soortenarm met Kruipende
boterbloem en Krulzuring. Op de BWK (Figuur 7.5.5) wordt de volledige zone als complex
van biologisch minder waardevolle, waardevolle en zeer waardevolle elementen
aangeduid. De (zeer) waardevolle elementen slaan vooral op de kleine
landschapselementen die binnen het gebied aanwezig zijn.
Aansluitend aan het op het gewestplan ingekleurd parkgebied komt het domein
Hoogvorst voor. Het domein Hoogvorst, dat eigenlijk meer een ruïne betreft, bestaat uit
een eutrofe waterpartij (de oude slotgracht), opslag van allerlei aard en een
loofhoutaanplanting. De kasteelvijver is ecologisch weinig waardevol. De boomlaag van
het domein Hoogvorst bestaat voornamelijk uit populier en in mindere mate ook
Zomereik, Tamme kastanje, sparren en beuken. De ondergroei wordt gedomineerd door
Gewone braam en Klimop. Op de BWK (Figuur 7.5.5) wordt het domein Hoogvorst
aangeduid als complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen.
Op basis van de BWK kan er afgeleid worden dat er ten oosten en zuidoosten van het
domein Hoogvorst populierenaanplanten voorkomen met een ondergroei bestaande uit
struweel (wilg, els) en een ruderale vegetatie. Deze populierenaanplanten werden
ontbost. Op de BWK worden deze aanplanten als biologisch waardevol aangeduid.
Ten noorden van het bedrijf strekt zich het kasteelparkgebied Keulenhof uit met brugjes,
aangelegde bloemen- en plantenperken en eutrofe waterpartijen. Op de BWK (Figuur
7.5.5) wordt deze zone als biologisch waardevol aangeduid. De kasteelvijver is
ecologisch weinig waardevol.
Ten noorden van het Keulenhof liggen nog twee populierenaanplanten met struweel als
ondergroei met plaatselijk nitrofiel alluviaal elzenbos. Deze bossen zijn op de BWK als
biologisch waardevol aangeduid. Het bos waar het alluviaal elzenbos voorkomt, is
aangeduid als biologisch waardevol met zeer waardevolle elementen.
Het huidige bedrijf Cargill Herent wordt vooral in zuidelijke richting omringd door een
bomenrij met populier, Gewone es en Zwarte els. Deze bomenrijen komen slechts
fragmentarisch meer voor aan de westelijke zijde van het bedrijf. Ter hoogte van het
kanaal komt er eveneens, over een beperkte zone, een buffer voor bestaande uit
populier. Deze bomenrijen vormen een visuele en landschappelijk waardevolle
bufferzone ten opzichte van de omgeving. Toch dient er opgemerkt dat de
fabriekseenheden goed zichtbaar zijn vanuit de omgeving, daar zij enorm hoog zijn en
boven de populieren uitsteken. De noordelijke zijde van het bedrijf bestaat uit parking.
Het bedrijfsterrein van Cargill Herent is op de BWK als biologisch minder waardevol
ingekleurd.
Ten oosten van het bedrijf ligt het Kanaal Leuven-Dijle. Langsheen het kanaal ligt een
dijk waar in de zuidelijke zone van het bedrijfsterrein populieren staan. De dijk wordt als
biologisch waardevol aangeduid op de BWK. Op basis van veldwerk kan er echter
gesteld worden dat de zone langsheen het kanaal ter hoogte van Cargill Herent weinig tot
Pagina 250 van 320
BE0112.000850
geen ecologische waarde bezit. Het betreft een geasfalteerde zone waar aan opslag en
overslag van goederen wordt gedaan en waar een constante bedrijvigheid optreedt.
Enkel in de zuidelijke zone zijn er populieren aanwezig, maar deze bevinden zich niet op
de dijk, maar op het bedrijventerrein van Cargill Herent zelf.
In de zuidelijke zone van het bedrijventerrein liggen er enkele grachten. Tijdens het
terreinbezoek werden er enkele wilde eenden waargenomen. De ecologische waarde van
deze oppervlaktewateren is echter gering door de afwezigheid van een goede
oeverstructuur en oevervegetatie. Bovendien staan deze grachten voor een groot deel
van het jaar droog.
Op basis van bovenstaande beschrijving kan er geconcludeerd wordt dat het huidige
bedrijf van Cargill Herent vooral in de zuidelijke richting omringd is door biologisch
waardevolle zones. Vooral de aanwezigheid van de kleine landschapselementen
(bomenrijen, houtkanten) geven een ecologische en landschapsecologische waarde aan
dit gebied.
7.5.3.2.5
Fauna
In de periode 2010- 2014 werden een aantal losse waarnemingen van vogelsoorten
opgenomen in de databank van Natuurpunt vzw (www.waarnemingen.be). Het gaat om
de soorten Ooievaar (zittend op lamp bovenop silo‟s Cargill Herent), Tafeleend (op
kanaal Leuven-Dijle), Blauwe Reiger (foeragerend ten NW van site Cargill Herent),
Groene Specht (ten Z van site Cargill Herent), Vink (ten NW van site Cargill Herent).
Deze (vrij) algemene soorten werden allemaal waargenomen in de nabijheid van de site
van Cargill Herent.
7.5.3.2.6
Kwetsbaarheid
Kwetsbaarheid is een product van gevoeligheid en waardering. Voor de receptor fauna
en flora werden door Van de Genachte et al. (2002) kwetsbaarheidskaarten opgemaakt
voor de effectengroepen verdroging, eutrofiëring en geluidsverstoring. Deze kaarten zijn
gebaseerd op de BWK versie 1. Niettegenstaande deze kaarten deels verouderd zijn,
geven zij wel een beeld van de algemene kwetsbaarheid van de omliggende gebieden.
Door het INBO werd in 2000 ecosysteemkwetsbaarheidskaarten opgemaakt waaronder
een verzuringskwetsbaarheidskaart (Peymen et al., 2000).
Volgens de kwetsbaarheidskaart voor verdroging (Figuur 7.5.6), zijn de percelen van
Cargill Herent zelf niet kwetsbaar voor verdroging. De omliggende percelen zijn
grotendeels geklasseerd als „niet kwetsbaar‟ tot „niet tot weinig kwetsbaar met kwetsbare
elementen‟. Aanliggend aan Cargill Herent ten zuidoosten ervan bevinden zich een
aantal percelen geklasseerd als kwetsbaar en zelfs zeer kwetsbaar.
De percelen gelegen binnen de SBZ-H Demervallei zijn grotendeels geklasseerd als
kwetsbaar tot zeer kwetsbaar voor verdroging.
De percelen inbegrepen in de SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout,
Kortenberg en Veltem zijn geklasseerd als niet kwetsbaar tot zeer kwetsbaar voor
verdroging.
Uit de kwetsbaarheidskaart voor geluidsverstoring (Figuur 7.5.7) blijkt dat de percelen
van Cargill Herent zelf geklasseerd zijn als niet kwetsbaar. Buiten de bedrijfsgrenzen, zijn
Pagina 251 van 320
BE0112.000850
de omliggende percelen geklasseerd als niet tot weinig kwetsbaar met kwetsbare
elementen. Verder ten zuidwesten, bevindt zich een zone met percelen grotendeels
aangeduid als zeer kwetsbaar voor geluidsverstoring.
De percelen gelegen binnen de SBZ-H Demervallei ten noordoosten van het
projectgebied zijn grotendeels aangeduid als zeer kwetsbaar, met percelen aangeduid
als niet kwetsbaar voor geluidsverstoring.
De percelen gelegen binnen de SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout,
Kortenberg en Veltem ten zuidwesten van het projectgebied zijn geklasseerd als weinig
kwetsbaar tot kwetsbaar, met uitzondering van een paar percelen aangeduid als zeer
kwetsbaar voor geluidsverstoring.
Volgens de kwetsbaarheidskaart voor eutrofiëring (Figuur 7.5.8) zijn het merendeel van
de percelen in de omgeving van Cargill Herent niet tot weinig kwetsbaar voor eutrofiëring,
met uitzondering van sommige percelen geklasseerd als kwetsbaar.
Binnen de SBZ-H Demervallei – gelegen ten noordoosten van het projectgebied - zijn
grotendeels van de meest zuidelijke percelen aangeduid als weinig tot kwetsbaar voor
eutrofiëring. Wat de meest noordelijke percelen betreft, deze zijn grotendeels aangeduid
als niet tot weinig kwetsbaar met kwetsbare elementen.
Binnen de SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem –
gelegen ten zuidwesten van het projectgebied -, zijn grotendeels geklasseerd als niet tot
kwetsbaar, met uitzondering van een aantal percelen gelegen in het midden van de SBZ,
geklasseerd als zeer kwetsbaar.
Volgens de kwetsbaarheidskaart voor verzuring (Figuur 7.5.9) kan afgeleid worden dat de
site van Cargill Herent zelf niet kwetsbaar is voor verzuring. De populierenbossen ten
zuiden en ten noorden van het bedrijf zijn niet tot weinig kwetsbaar voor verzuring. Beide
kasteelparken en het populierenbos dat gerooid werd, worden als kwetsbaar aangeduid.
Het Kastanjebos dat deel uitmaakt van de SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek,
Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟ (deelgebied 4) is zeer gevoelig voor verzuring.
De SBZ-H „Demervallei‟ (deelgebied 2) met de gebieden Kwellenberg en Wijgmaalbroek
zijn hoofdzakelijk niet tot weinig kwetsbaar voor verzuring. Slechts een beperkt aantal
percelen, nl. enkele kapvlaktes en natte ruigten met Moerasspirea worden als kwetsbaar
ingekleurd.
7.5.4
Natuurtoets
7.5.4.1
Toets aan Artikel 16 van het Natuurdecreet (algemene natuurtoets)
Artikel 16 van het Natuurdecreet stelt dat in het geval van een vergunningsplichtige
activiteit de bevoegde (vergunningverlenende) overheid er zorg voor draagt dat er geen
vermijdbare schade kan ontstaan, door de vergunning te weigeren of door redelijkerwijze
voorwaarden op te leggen om de schade te voorkomen, te beperken of te herstellen. De
algemene natuurtoets gaat na of vermijdbare schade wordt veroorzaakt. Vermijdbare
schade is de schade die kan vermeden worden door de activiteit op een andere wijze uit
te voeren (bijvoorbeeld met andere materialen, op een andere plaats,…). Het betreft dus
niet de schade die onvermijdelijk het gevolg is van de totstandkoming van een bepaalde
ontwikkeling, maar werkelijk de schade die vermeden kàn worden.
Pagina 252 van 320
7.5.4.2
BE0112.000850
Toets aan het Soortenbesluit
Het Soortenbesluit (goedgekeurd door de Vlaamse regering op 15 mei 2009) heeft een
ruim toepassingsgebied en behelst alle inheemse wilde vogelsoorten (categorie 2) en alle
soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, waaronder ook alle vleermuissoorten.
De bescherming heeft voor beschermde vogelsoorten enerzijds betrekking op specimens
en anderzijds op nesten. De bescherming van specimens impliceert dat de volgende
handelingen verboden zijn:
 het opzettelijk doden;
 het opzettelijk vangen;
 het opzettelijk en betekenisvol verstoren, in het bijzonder tijdens de perioden van de
voortplanting, de afhankelijkheid van de jongen, de overwintering en tijdens de trek.
Deze bepaling is niet beperkt tot bepaalde beschermde gebieden maar geldt overal in
Vlaanderen.
De term 'betekenisvol verstoren' is op te vatten als “een verstoring die meetbare en
aantoonbare gevolgen heeft voor de staat van instandhouding van een soort”.
Factoren die als dusdanig kunnen worden beschouwd, zijn:
 Elke activiteit die bijdraagt tot de afname op lange termijn van de grootte van de
populatie (populatieomvang) van de betrokken soort in het gebied of tot een geringe
afname waardoor in vergelijking met de begintoestand de soort niet langer een
levensvatbare component van de natuurlijke habitat kan blijven;
 elke activiteit die ertoe bijdraagt dat het verspreidingsgebied van de soort in het
gebied kleiner wordt of dreigt te worden;
 elke activiteit die ertoe bijdraagt dat de omvang van de habitat van de soort in het
gebied kleiner wordt.
7.5.4.3
Toets aan Artikel 26bis van het Natuurdecreet (verscherpte natuurtoets)
In uitvoering van het Natuurdecreet werd een Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN)
afgebakend, bestaande uit Grote Eenheden Natuur (GEN) en Grote Eenheden Natuur in
Ontwikkeling (GENO).
Artikel 26bis geeft aan dat er dient aangetoond te worden dat een activiteit die doorgaat
in of in de omgeving van een VEN-gebied geen onvermijdbare en onherstelbare schade
aan de natuur in het VEN kan veroorzaken (verscherpte natuurtoets).
Wordt voor een activiteit, binnen of buiten het VEN, een vergunning aangevraagd, dan
mag de overheid deze niet toestaan als deze activiteit onvermijdbare en onherstelbare
schade kan aanrichten aan de natuur van het VEN. Een gemeente, provincie, ... vraagt in
dergelijke gevallen (bijvoorbeeld in het kader van een bouwvergunning of een
milieuvergunning) steeds advies aan het Agentschap voor Natuur en Bos. Er kunnen
voorwaarden worden opgelegd om de werken te kunnen toestaan of vergunnen.
Onvermijdbare schade is de schade die men hoe dan ook zal veroorzaken, op welke
wijze men de activiteit ook uitvoert. Vermijdbare schade is die schade die kan vermeden
worden door de activiteit op een andere wijze uit te voeren (bv. met andere materialen,
op een andere plaats, …) en is overal in Vlaanderen verboden.
Onherstelbare schade betekent dat de schade niet meer kan hersteld worden. Onder
herstel van de schade, wordt herstel verstaan op de plaats van beschadiging met een
kwantitatief en kwalitatief gelijkaardig habitat als deze die er voor de beschadiging
aanwezig was.
Pagina 253 van 320
BE0112.000850
Een vergunning voor onvermijdbare schade die wel herstelbaar is, mag dus wel worden
toegestaan.
Het dichtst bij de site van Cargill Herent gelegen VEN-gebied „Wijgmaalbroek Kwellenberg – Gevel (gen 548)‟, ligt op een afstand van ca. 1,3 km ten noordoosten van
het projectgebied. Het VEN-gebied Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos ligt op een afstand
van ca. 2,5 km ten zuidwesten van het projectgebied.
Via een voortoets zal worden nagegaan of de hervergunning van het bedrijf al dan niet
een impact heeft op deze VEN-gebieden (§7.5.6).
7.5.4.4
Toets aan Artikel 36ter van het Natuurdecreet (passende beoordeling)
Artikel 36ter van het Vlaamse Natuurdecreet stelt dat een vergunningsplichtige activiteit
die, of een plan of programma dat, afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere
bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma's, een betekenisvolle
aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan
veroorzaken, onderworpen dient te worden aan een passende beoordeling wat betreft de
betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone (SBZ).
In een passende beoordeling komen volgende aspecten aan bod: het al of niet aanwezig
zijn van een SBZ binnen de invloedssfeer van de voorgenomen activiteit; beschrijving
van de speciale beschermingszones met hun instandhoudingsdoelstellingen; beschrijving
en beoordeling van de effectengroepen welke een rol spelen en welke een effect kunnen
hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde habitats en soorten.
Op basis van de richtlijnen van het Agentschap voor Natuur en Bos, de bevoegde
administratie voor goedkeuring van een passende beoordeling, wordt dit document
opgemaakt als een afzonderlijk leesbaar document en als bijlage bij de
vergunningsaanvraag gevoegd.
De dichtst bij de site van Cargill Herent gelegen Speciale Beschermingszone is het EUHabitatrichtlijngebied „Demervallei‟, deelgebied 2 BE2400014-2 Wijgmaalbroek, Gevel,
Kwellenberg, op ca. 1,3 km ten noordoosten van het projectgebied. Op een afstand van
ca. 2,5 km ten zuidwesten van de site van Cargill Herent ligt het Habitatrichtlijngebied
Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem, deelgebied 4
BE2400010-4 „Kastanjebos‟.
Via een voortoets zal worden nagegaan of de hervergunning van het bedrijf al dan niet
een impact heeft op deze SBZ-gebieden (§7.5.6).
7.5.5
Effectenbeschrijving en –beoordeling
Aangezien het project een hervergunning betreft en er geen wijzigingen worden voorzien
op het terrein of voor de installaties, is de effectenbeschrijving en –beoordeling van een
constructiefase niet van toepassing. Volgende effectenbeschrijving en –beoordeling heeft
bijgevolg enkel betrekking op de exploitatiefase.
De effecten ten opzichte van fauna en flora zijn het gevolg van de abiotische effecten. De
belangrijkste te verwachten effecten tijdens de exploitatiefase zijn:
 verdroging ten gevolge van de grondwaterwinning;
 (fyto)toxiciteit voor fauna en flora via atmosferische emissies;
Pagina 254 van 320
BE0112.000850
 ecotoxiciteit voor aquatische organismen ten gevolge van de lozingen;
 verschraling door voedselaanrijking ontvangende waterlopen.
Er kan ook mogelijk verstoring optreden ten gevolge van geluidsoverlast en lichthinder.
7.5.5.1
Verdroging
Cargill Herent beschikt over een eigen grondwaterwinning (uit Landeniaan en uit
Brusseliaan). In 2013 werd een hydrogeologische studie (modellering) uitgevoerd naar
aanleiding van de aanvraag van Cargill Herent voor de hervergunning van de
grondwaterwinning uit het Landeniaan en het verhogen van de winning uit het
Brusseliaan, waarvan de resultaten besproken zijn binnen de discipline bodem en
grondwater. Als gevolg van de vergunde grondwaterwinning uit de formatie van Brussel
(maximumdebiet van 1.200 m³/dag en 300.000 m³/jaar) komt in de omgeving van het
bedrijf Cargill Herent een grondwaterstandverlaging voor die mogelijks een
verdrogingsinvloed kan hebben op de biologisch waardevolle, kwetsbare
gebieden/habitats in de omgeving van de site Cargill Herent.
De afpompingskegel van Brusseliaan zit gevat tussen de Elst-Sussenhoek (W) en
Wijgmaal (O) en is licht N-Z uitgerekt. De 0,1 m-verlagingscontour strekt zich uit over een
N-Z-afstand van ca. 3 km. Voor de 0,2 m-verlagingscontour is dit ca. de helft (1,5 km).
Hierna worden de verschillende kwetsbare groengebieden beschreven en welke de
effecten van de grondwaterverlaging zullen zijn ter hoogte van deze zones. Als
beoordelingskader wordt ondermeer de kwetsbaarheidskaart voor verdroging (Figuur
7.5.6) geconsulteerd. Hierbij dient opgemerkt dat deze kaart opgemaakt is op basis van
de BWK versie 1. In onderstaande beschrijving worden, indien noodzakelijk, nieuwe
interpretaties van deze kwetsbaarheidskaart opgenomen.
Kasteelvijvers d‟Hoogvorst en Keulenhof
De kasteelvijver van d‟Hoogvorst wordt op de kwetsbaarheidskaart als kwetsbaar voor
verdroging aangeduid. Het volledige domein Keulenhof wordt als weinig kwetsbaar voor
verdroging aangeduid.
Ter hoogte van de Kasteelvijvers d‟Hoogvorst en Keulenhof wordt een waterpeilverlaging
van ca. 0,35 m gemodelleerd. De kans bestaat bijgevolg dat deze (gedeeltelijk)
droogvallen, afhankelijk van externe voeding en/of dikte van de bodemsliblaag.
De huidige ecologische waarde van de kasteelvijvers is eerder gering, voornamelijk door
de aanwezigheid van een grote sliblaag en de grote bladval. Toch zorgt de aanwezigheid
van deze waterpartijen, voornamelijk deze ter hoogte van d‟Hoogvorst voor een
ecologische diversiteit in het gebied. Het is bovendien niet uitgesloten dat amfibieën deze
waterplas gebruiken als habitat. De vijver van site d‟Hoogvorst valt momenteel ook al
regelmatig droog. Omwille van deze leemte in de kennis is het aangewezen dat het
waterpeil in de vijvers verder wordt opgevolgd (d.m.v. peillat). Op basis van deze
resultaten kan, indien noodzakelijk, gezorgd worden voor een externe voeding vanuit het
kanaal, zodat een voldoende hoog waterpeil gewaarborgd blijft.
Bossen ten noorden van Cargill Herent
Ter hoogte van de populierenbossen ten noorden van Cargill Herent wordt als gevolg van
de geplande grondwaterwinning een grondwaterstandsdaling verwacht van ca. 0,2 m.
Pagina 255 van 320
BE0112.000850
De populierenbossen die ten noorden van Cargill voorkomen betreffen vochtige bossen
met een ondergroei van elzen en wilgen. In het oostelijk perceel, aangrenzend aan het
kanaal komen er naast populieren ook enkele fragmenten nitrofiel elzenbroekbos (vn)
voor. Het perceel bos waar het nitrofiel elzenbos voorkomt wordt op de
kwetsbaarheidskaart voor verdroging als zeer kwetsbaar aangeduid. De andere
populierenbossen zijn niet tot weinig kwetsbaar met (zeer) kwetsbare elementen. De
kwetsbare elementen bevinden zich voornamelijk in de zone langsheen de gracht die
doorheen het bosgebied loopt. De effectbespreking spitst zich bijgevolg voornamelijk toe
op de elzenbroekbosvegetaties en in mindere mate op de vochtige populierenbossen.
Gegevens van het grondwaterpeil en de natuurlijke grondwaterschommelingen in deze
bosgebieden ontbreken. Bijgevolg is het zeer moeilijk om het effect van
grondwaterverlaging op een adequate manier in te schatten. Aangezien de diepte van de
grondwatertafel een sleutelfactor is voor het voortbestaan van vochtige bossen, is het
echter niet uitgesloten dat een daling van de grondwaterstand met 0,2 m een effect heeft
op de aanwezige populieren- en elzenbossen.
De Becker et al. (2004) deed een onderzoek naar de abiotische standplaatsvereisten van
verschillende beekbegeleidende typen elzenbossen. Zoals kan verwacht worden, zijn alle
elzenbostypes gebonden aan vochtige tot natte standplaatsen. In De Becker et al. (2004)
wordt de laagste grondwaterstand en de waterstandsschommelingen voor de
verschillende types elzenbos geïllustreerd aan de hand van enkele box-plots. Twee
hiervan zijn weergegeven op Figuur 7.5.1. Het type dat binnen de invloedssfeer van
Cargill Herent gelegen is, betreft het Ruigte Elzenbroekbos type (eeb in de box-plots).
Figuur 7.5.1: Box-Plots van de laagste grondwaterstand (minimum, rechtse figuur) en de
waterstandschommeling (amplitude, linkse figuur). (ve = Vogelkers-Essenbos, bb =
Berkenbroekbos, meb = Mesotroof Elzenbroekbos, eeb = Ruigte Elzenbroekbos, bron = GoudveilEssenbos) (De Becker et al., 2004)
Op basis van literatuuronderzoek (De Becker et al., 2004) kan het volgende gesteld
worden:
 Voor alle types van elzenbossen ligt het gemiddelde grondwaterpeil in de gebruikte
dataset nooit dieper dan 1 meter onder maaiveld (m-mv) en de laagste
grondwaterstand nooit dieper dan 1,6 m-mv.
 De gemiddelde grondwaterstand verschilt weinig over de bostypes. De
mediaanwaarden van de gemiddelde grondwaterstand en gemiddelde
Pagina 256 van 320
BE0112.000850
voorjaarsgrondwaterstand liggen in een bandbreedte van nauwelijks 10 cm en liggen
rond de 0,5 m onder mv. De gemiddelde grondwaterstand voor het Ruigte
Elzenbroekbos ligt voornamelijk binnen de range van 0,1 m boven mv en 0,3 m onder
het mv.
 Het maximum waterpeil ligt meestal boven maaiveld en dit voor nagenoeg alle
bostypes. De mediaan voor de maximale grondwaterstand ligt voor het Ruigte
Elzenbroekbos op 20 cm boven het maaiveld.
 Bij de kenmerken die de laagste grondwaterstanden beschrijven, onderscheidt het
Ruigte Elzenbroekbos zich systematisch van de overige bostypes. De mediaan van de
„maximale diepte‟ (= laagste grondwaterstand) ligt voor dat type elzenbroekbos 40 tot
50 cm lager dan voor de overige bostypes, nl. ca. 1 m onder het maaiveld, terwijl de
mediaan van de „gemiddelde laagste grondwaterstand‟ bijna 20 cm lager is gelegen.
 De mediaan van de grondwaterschommeling (verschil tussen de maximale en
minimale grondwaterstand) voor het type Ruigte Elzenbroekbos bedraagt 1 m. Voor
25-75% van de gevallen ligt de grondwaterschommeling tussen de 0,7 en 1,4 m.
Op basis van bovenvermelde gegevens, is het niet uitgesloten dat een
grondwaterstandsdaling van 0,2 m een effect heeft op de vochtige bossen ten noorden
van het bedrijf. De voedingszone van deze vochtige bossen, zijnde de gracht die
doorheen het bosgebied stroomt, ligt eveneens binnen de invloedssfeer van het project,
waardoor ook deze een verdrogingseffect ondervindt. Om een effectieve uitspraak
hierover te kunnen doen, is het noodzakelijk dat de grondwaterstand blijvend wordt
opgevolgd door middel van plaatsing/opmeting van de peilbuizen, om zo een goed beeld
te hebben van de natuurlijke grondwaterstand en –schommelingen. De verwachtingen
zijn echter dat er een matig negatief effect te verwachten is op de aanwezige
elzenbroekbossen. Populierenbossen zijn in vergelijking met elzenbroekbossen iets
minder gevoelig aan grondwaterschommelingen. Toch is het ook hier niet uitgesloten dat
zij een effect zullen ondervinden door de permanente grondwaterstandsdaling. Indien er
toch een significant effect te verwachten is, is het van belang dat het bosgebied blijvend
gevoed wordt, door het waterpeil van deze gracht op peil te houden.
De gevolgen van de optredende verdroging zullen voornamelijk tot uiting komen door een
verruiging van de ondergroei met ondermeer Braam en/of Brandnetel. Daarnaast kunnen
typische vochtafhankelijke plantensoorten verdwijnen. Ook de diersoorten die gebonden
zijn aan deze vochtige bossen kunnen beïnvloed worden door deze permanente
verdroging. Bij een verregaande verdroging kan er ook een sterfte in de boomlaag
plaatsvinden. Op basis van de gemodelleerde grondwaterstandsdaling, die rond de 0,2 m
zal liggen, wordt echter geen sterfte van de boomlaag verwacht.
Kastanjebos
Het grondwatermodel toont aan dat er ter hoogte van het Kastanjebos (i.e. SBZ-H
deelgebied 4 en VEN-gebied) geen grondwaterstandsdalingen te verwachten zijn als
gevolg van de grondwaterwinning in het Brusseliaan van Cargill Herent. Bijgevolg worden
er geen verdrogingseffecten verwacht op fauna, flora en habitattypes van deze speciale
beschermingszone/VEN-gebied.
Kwellenberg en Wijgmaalbroek
Pagina 257 van 320
BE0112.000850
Op basis van de resultaten van de grondwatermodellering kan er afgeleid worden dat er
ter hoogte van de Kwellenberg en het Wijgmaalbroek (i.e. SBZ-H deelgebied 2 en VENgebied) geen grondwaterstandsdalingen zullen zijn als gevolg van de grondwaterwinning
van Cargill Herent. Bijgevolg worden er geen verdrogingseffecten verwacht op de
aanwezige fauna, flora en habitattypes van deze speciale beschermingszone/VENgebied.
De vergunde debieten in de geplande toestand blijven identiek als voor de
referentiesituatie (max. 300.000 m³/jaar uit het Brusseliaan). Verschillen m.b.t. effecten
ten opzichte van de referentiesituatie zijn voor de geplande situatie dan ook uitgesloten.
7.5.5.2
Verontreiniging naar lucht
Het effect van verontreiniging naar lucht op fauna en flora concentreert zich op
verzurende depositie. De emissies van NH3, NOx, SO2 van Cargill Herent kunnen
aanleiding geven tot verzurende depositie. Verzurende depositie heeft negatieve effecten
voor planten, omdat het de beschermende waslaag van planten en de wortels van
planten en bomen aantast. Verzurende stoffen dringen via bladeren en wortels in de
planten en bomen, waardoor ze vatbaarder worden voor ziekten. Bij chronische inwerking
van verzurende depositie (pH = 4 of minder), wordt ook verzuring van de bodem
vastgesteld, dat kan leiden tot enerzijds directe beschadiging van planten en dieren en
anderzijds tot ecologische verschuivingen op langere termijn: plant- en diersoorten zullen
verdwijnen en de biodiversiteit zal gevoelig dalen.
Volgens de kwetsbaarheidskaart voor verzuring (Figuur 7.5.9) kan afgeleid worden dat de
site van Cargill Herent zelf niet kwetsbaar is voor verzuring. De populierenbossen ten
zuiden en ten noorden van het bedrijf zijn niet tot weinig kwetsbaar voor verzuring. Beide
kasteelparken (Keulenhof en Hoogvorst) en het populierenbos dat gerooid werd, worden
als kwetsbaar aangeduid.
Het Kastanjebos dat deel uitmaakt van de SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek,
Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟ (deelgebied 4) is zeer gevoelig voor verzuring.
Omwille van de grote afstand tot het bedrijf (2,5 km) en het feit dat het Kastanjebos niet
binnen de meest voorkomende windrichting gelegen is, zijn significante effecten als
gevolg van verzurende depositie in deze kwetsbare zone hoogst onwaarschijnlijk.
De SBZ-H „Demervallei‟- deelgebied 2 met de gebieden Kwellenberg en Wijgmaalbroek
liggen wel binnen de invloedssfeer van het bedrijf, zijnde in de zone ten noordoosten van
het bedrijf, wat overeenkomt met de meest voorkomende windrichting. Op basis van de
kwetsbaarheidskaart voor verzuring kan er afgeleid worden dat deze gebieden
hoofdzakelijk niet tot weinig kwetsbaar zijn voor verzuring. Slechts een beperkt aantal
percelen, nl. enkele kapvlaktes en natte ruigten met Moerasspirea worden als kwetsbaar
ingekleurd.
De kritische last verzuring (Zeq/ha.jaar) voor een aantal ecosystemen (heide, soortenrijke
graslanden, rietland, oligotroof water) en voor naald- en loofbossen wordt weergegeven
in Tabel 7.5.1 De kritische last is de maximaal toelaatbare depositie van verzurende
componenten voor een bepaald ecosysteem waarbij op langere termijn geen schadelijke
Pagina 258 van 320
BE0112.000850
effecten optreden. De kritische last is voor elke locatie verschillend afhankelijk van
bodem en vegetatie.
Tabel 7.5.1: Kritische last verzuring voor een aantal ecosystemen (naar Langouche et al., 2002;
Janssen & Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, 2001; Albers et al., 2001, MINA-plan, 2000) en
bossen (naar Staelens et al., 2006; Neirynck et al., 2004)
Type ecosysteem
BWK-type
Kritische last verzuring
(Zeq/ha.j)
Zuur grasland
ha, hm, hn
2.288
Neutraal-zuur grasland
hc, hf, hj, hp+, hu
2.157
Kalkgrasland
hd, hk
2.679
Cultuurgrasland
hp, hpr, hr, hx
1.961
Natte heide
ce
2.168
Droge heide
cd, cg, cm, cp, cv
2.343
Oligotroof water (ven)
aoo
400
Rietland
mr
2.400
Loofbos
Naaldbos
Zandig (Z+S)
1.906
Lemig (P+L+A)
2.712
Kleiig (E+U°)
2.417
Veen
5.274
Zandig (Z+S)
2.230
Lemig (P+L+A)
2.835
Kleiig (E+U°)
3.113
Veen
/
De streefwaarden voor verzurende depositie voor een aantal ecosystemen kan
teruggevonden worden in Tabel 7.5.2.
Tabel 7.5.2: Streefwaarden voor verzurende depositie (Vlarem II)
Ecosysteem
Streefwaarde
verzuring
(Zeq/ha.j)
Naaldbossen en heide op zandgronden
1.400
Loofbossen op arme gronden
1.800
Loofbossen op rijkere gronden
2.400
Voor verzuring geldt een dubbele toetsing (ABO, 2011): zowel ten opzichte van de
kritische last (KL), als ten opzichte van de streefwaarde (SW). Door een vergelijking te
Pagina 259 van 320
BE0112.000850
maken van de verzurende depositie met de overeenstemmende kritische last en
streefwaarde kan een beoordeling gebeuren:
 Bijdrage > 50 % van de KL/SW: significant negatief effect;
 Bijdrage > 10 % en < 50 % van de KL/SW: belangrijke bijdrage aan KL, noodzakelijk
dat milderende maatregelen gezocht worden;
 Bijdrage > 5% en < 10 % van de KL/SW: relevante bijdrage aan KL, milderende
maatregelen dienen gezocht te worden, eventueel gekoppeld aan lange termijn. Voor
SBZ‟s, VEN-gebieden, natuurreservaten dienen milderende maatregelen gekoppeld te
worden aan korte termijn;
 Bijdrage > 3% en < 5% van de KL/SW: beperkte bijdrage aan KL, onderzoek naar
milderende maatregelen is minder dwingend;
 Bijdrage < 3% van de KL/SW: geen of verwaarloosbaar effect.
Binnen de discipline lucht is de actuele verzurende depositie geëvalueerd ter hoogte van
het meetstation Tielt-Winge, op ongeveer 15 km ten oosten van de site Cargill Herent. In
de omgeving van het studiegebied zijn enkel de ecotopen loofbos en grasland relevant.
Een overzicht van deze verzurende depositie wordt gegeven in Tabel 7.5.3. Hieruit blijkt
dat de totale actuele verzurende depositie de kritische lasten en de streefwaarden voor
de betreffende ecosystemen niet overschrijdt.
Tabel 7.5.3: Verzurende depositie ter hoogte van meetstation Tielt-Winge in het referentiejaar 2012
(VMM, 2013)
Ecotoop
Totale
Totale
Totale
natte depositie
droge depositie
verzurende depositie
(Zeq/ha/jaar)
(Zeq/ha/jaar)
(Zeq/ha/jaar)
Loofbos
633
758
1392
Grasland
633
558
1191
Wat de natuurwaarden in de omgeving betreft, gebeurt de beoordeling van verzurende
depositie t.o.v. de gebieden Kwellenberg en Wijgmaalbroek. Deze gebieden behoren
zowel tot het VEN als tot het deelgebied 2 van het SBZ-H Demervallei. Deze gebieden
liggen namelijk, zoals hiervoor reeds werd vermeld, in de meest voorkomende
windrichting.
Rekening houdende met de gemiddelde actuele luchtkwaliteit in het gebied voor SO 2 (3
µg/m³) en NO2 (20 µg/m³) bedraagt de droge depositie ter hoogte van Kwellenberg en het
Wijgmaalbroek 608,8 Zeq/ha/jaar voor grasland en loofbos.
Uit de verhouding natte/droge depositie op basis van de meetresultaten van de VMM
voor 2012, bedraagt de natte depositie ter hoogte van Kwellenberg en het Wijgmaalbroek
690 Zeq/ha/jaar voor grasland (totale depositie 1298 Zeq/ha/jaar) en 508 voor loofbos
(totale depositie 1116 Zeq/ha/jaar).
De bijdrage van de emissies als gevolg van de activiteiten op de site van Cargill Herent
tot de droge/natte/totale verzurende depositie worden weergegeven in onderstaande
Tabel 7.5.4.
Pagina 260 van 320
BE0112.000850
Tabel 7.5.4: Bijdrage van Cargill tot de totale verzurende depositie t.h.v. Kwellenberg en
Wijgmaalbroek
Bijdrage Cargill
Droge depositie
Natte depositie
Totale depositie
(Zeq/ha/jaar)
(Zeq/ha/jaar)
(Zeq/ha/jaar)
Referentiesituatie
Loofbos
10
8
18 (1,6%)
Grasland
10
11
21 (1,6%)
Loofbos
10
8
18 (1,6%)
Grasland
10
11
21 (1,6%)
Geplande situatie
Met betrekking tot de verzurende depositie is de bijdrage van de emissies van Cargill
Herent beperkt tot 1,6 % van de actuele verzurende depositie ter hoogte van Kwellenberg
en het Wijgmaalbroek in de referentiesituatie.
In de geplande situatie wordt geen waarneembare stijging van de verzurende depositie
verwacht ter hoogte van deze locatie. De lange termijn doelstelling voor de verzurende
depositie wordt vandaag gehaald en is in de toekomst ook gegarandeerd. De impact van
Cargill in de geplande situatie t.o.v. de referentiesituatie m.b.t. verzurende depositie is
bijgevolg verwaarloosbaar.
Omwille van het feit dat Kwellenberg en Wijgmaalbroek grotendeels weinig kwetsbaar
zijn voor verzurende depositie, de procentuele bijdrage van de verzurende depositie niet
significant is (1,6 %) en omdat de kritische last en de streefwaarde voor grasland en
loofbos niet overschreden wordt, wordt het effect van verzurende depositie op de SBZen VEN-gebieden Kwellenberg en Wijgmaalbroek als verwaarloosbaar beschouwd.
Het Kastanjebos, dat deel uitmaakt van het SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek,
Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟ (deelgebied 4) en dat tevens behoort tot het VEN,
ligt op een grote afstand (2,5 km) van het bedrijf en is niet gelegen binnen de meest
voorkomende windrichting. Bijgevolg kunnen we verwachten dat er geen significante
effecten zullen optreden als gevolg van verzurende depositie.
7.5.5.3
Verontreiniging naar water
Het afvalwater van Cargill Herent wordt na zuivering in een waterzuiveringsinstallatie via
de openbare riolering in de Leigracht geloosd. De Leigracht mondt dan verder uit in de
Lipsebeek, Leibeek, Weesbeek en Dijle.
Het debiet van de Leigracht is niet bekend, maar wordt vooral in droge periodes
grotendeels bepaald door het continue lozingsdebiet (geen pieken) van Cargill Herent.
De waterkwaliteit van de Leigracht wordt dan in belangrijke mate bepaald door de lozing
van Cargill.
Uit de discipline oppervlaktewater blijkt dat:
Pagina 261 van 320
BE0112.000850
 Rekening houdend met het feit dat het debiet van de Leigracht in droge periodes
grotendeels bepaald wordt door de continue lozing van Cargill en dat er in de
Leigracht voor verschillende parameters die door Cargill geloosd worden (BZV, CZV,
zwevende stoffen, N en P) overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen worden
vastgesteld, dient besloten te worden dat de impact van de continue lozing van Cargill
Herent op de waterkwaliteit en de afvoer van de Leigracht significant is.
De biologische kwaliteit van de Leigracht, opwaarts het lozingspunt van Cargill, is de
afgelopen jaren matig. Voor het meetpunt stroomafwaarts het lozingspunt van Cargill
was de biologische kwaliteit in 2012 zeer slecht. De continue lozing van Cargill heeft
bijgevolg een significant negatief effect op de biologische kwaliteit van de Leigracht.
 De actuele concentraties van CZV, totaal N en totaal P in de Lipsebeek kunnen voor
een relevant deel toegeschreven worden aan de continue lozing van Cargill. Met
uitzondering van de parameter P, zijn de berekende concentratieverhogingen als
gevolg van de lozing van Cargill evenwel steeds beduidend lager dan de
milieukwaliteitsdoelstellingen. Er zijn dus een paar andere belangrijke bronnen van
verontreiniging (landbouw) in de omgeving die mee de hoogte van de actuele
immissieconcentraties (vnl. BZV, CZV en P) bepalen. Ondanks het feit dat het
afvalwater van Cargill niet rechtstreeks in de Lipsebeek terecht komt, dient toch
besloten te worden dat de impact van Cargill op de waterkwaliteit van de Lipsebeek
voor deze parameters significant is. Het effect strekt zich uit over een afstand van ca.
3,5 km, van aan de monding van de Leigracht tot de monding van de Lipsebeek in de
Leibeek.
Voor de Lipsebeek is de BBI enkel voor het jaar 2009 gekend: de biologische kwaliteit
was toen zeer slecht. We verwachten dat de continue lozing van Cargill een significant
negatief effect heeft op de biologische kwaliteit van de Lipsebeek.
 De actuele concentraties voor de parameters totaal N, totaal P, CZV en BZV in de
Leibeek zijn slechts voor een beperkt aandeel toe te schrijven aan de continue lozing
van Cargill. De berekende concentratieverhogingen als gevolg van de lozing van
Cargill blijven steeds beduidend lager dan de kwaliteitsdoelstellingen. Rekening
houdend met het feit dat het meetpunt zich al op ruime afstand van het lozingspunt
van Cargill bevindt, dat een deel van de vuilvracht reeds verwijderd zal zijn ter hoogte
van het beschouwde meetpunt en dat de lozing van Cargill geen aanleiding zal geven
tot nieuwe overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen in de Leibeek, wordt de
impact van de continue lozing van Cargill op de Leibeek aanvaardbaar geacht.
De biologische kwaliteit van de Leibeek varieert van zeer slecht tot matig (2009), naar
matig tot goed voor 2012. We verwachten dat de continue lozing van Cargill een
gering negatief effect heeft op de biologische kwaliteit van de Leibeek.
 Rekening houdende met de grote afstand tussen het lozingspunt van Cargill en de
monding van de Leibeek in de Weesbeek, wordt de impact van de continue lozing van
Cargill Herent op de waterkwaliteit van de Weesbeek als verwaarloosbaar tot
hoogstens beperkt beoordeeld, en bijgevolg aanvaardbaar geacht.
De Weesbeek kent een matige tot goede biologische kwaliteit de afgelopen jaren. We
verwachten dat de continue lozing van Cargill een verwaarloosbaar tot hoogstens een
gering negatief effect heeft op de biologische kwaliteit van de Weesbeek.
Met betrekking tot de fysicochemische impact van de lozing van Cargill Herent op de
ontvangende waterlopen, dient vermeld dat in de loop van 2002 en 2010, in opdracht van
Cargill Herent, een evaluatie werd gemaakt van de ecotoxicologische impact van de
Pagina 262 van 320
BE0112.000850
effluentlozing (EPAS, 2011). In het kader van deze studie werden acute toxiciteitstesten
uitgevoerd op het effluent. Op basis van beide testen (in 2002 en 2010) is gebleken dat
het effluentstaal telkens kon geclassificeerd worden als „niet acuut toxisch‟. Op basis van
deze testresultaten kan besloten worden dat – ondanks de belangrijke bijdrage van de
continue lozing van Cargill – er geen acuut toxisch effect kon worden vastgesteld. We
verwachten bijgevolg geen significant negatieve effecten op de aquatische organismen in
de waterlopen Leigracht, Lipsebeek, Leibeek, Weesbeek, Dijle als gevolg van de
continue lozing van Cargill Herent.
Bijgevolg kan de significante impact van de lozing op de Leigracht en de Lipsebeek toch
enigszins gerelativeerd worden. Ter hoogte van de Lipsebeek en verderop de Leibeek en
de Weesbeek is het effluent bovendien al vele malen verdund, zodat ook hier zeker geen
sprake meer kan zijn van mogelijke acuut toxische effecten.
Op basis van bovenstaande analyse kunnen we verwachten dat er geen significant
negatieve effecten zullen optreden op de fauna, flora, habitattypes van de speciale
beschermingszones/VEN-gebieden ten gevolge van de continue lozing van Cargill
Herent.
Vanuit de discipline fauna en flora is het wel aangewezen om voor de algemene
ecologische waarde van de waterlopen ervoor te zorgen dat de milderende maatregelen
die binnen de discipline oppervlaktewater worden voorgesteld, in acht worden genomen.
7.5.5.4
Rustverstoring
Geluidsemissies kunnen leiden tot rustverstoring van vogels in omliggende ornithologisch
waardevolle gebieden. In het algemeen kunnen de effecten van geluid onderverdeeld
worden in (Kleijn, 2008):
 veranderingen in gedrag als gevolg van het niet of minder goed waarnemen van
akoestische signalen van andere individuen of potentiële predatoren (vooral bij
continue geluiden);
 veranderingen in gedrag als gevolg van schrik- of vluchtreactie (vooral bij
impulsgeluiden);
 veranderingen in de fysiologie als gevolg van stress (bij beide typen geluidoverlast);
 tijdelijke of permanente vermindering of zelfs verlies van het horend vermogen (bij
beide typen geluidoverlast).
Tamis en Runhaar (1994) gebruiken voor de verstoringsgevoeligheid van avifauna
volgende geluidsdrempels LAeq,24h:
 55 dB(A): voor relatief ongevoelige vogelsoorten;
 50 dB(A): voor matig gevoelige vogelsoorten;
 45 dB(A): voor gevoelige vogelsoorten.
Uit een onderzoek van Gabriëls (1998) blijkt dat biotoopbeïnvloeding van avifauna alleen
aanwezig is bij permanente verstoring door geluidsniveaus van meer dan 45 dB(A) als
LAeq,24h (verkeers- en industriegeluid). Tijdelijk zeer hoge niveaus blijken geen
belangrijke blijvende invloed te hebben op fauna.
Reijnen en Foppen (1991) geven voor bos- en weidevogels een gemiddelde
drempelwaarde van LAeq,24h 47 dB(A) voor verkeersgeluid. Dit is de drempelwaarde
waarboven een afname van de broedvogeldichtheid werd waargenomen. Deze
Pagina 263 van 320
BE0112.000850
drempelwaarde verschilt evenwel van soort tot soort en kan variëren van 43 dB(A) tot 60
dB(A).
Andere wetenschappelijke literatuur betreffende het effect van „industriële‟
geluidsverstoring op vogels werd niet gevonden.
Er zijn in de literatuur geen drempelwaarden per vogelsoort bekend. Uit bovenstaande
literatuurgegevens kan echter aangenomen worden dat de drempelwaarde voor
geluidsverstoring voor gevoelige vogelsoorten rond de LAeq,24h 45 dB(A) schommelt en
voor relatief ongevoelige vogelsoorten rond de 55 à 60 dB(A) gesitueerd is.
Uit de kwetsbaarheidskaart voor geluidsverstoring (Figuur 7.5.7) blijkt dat de percelen
van Cargill Herent zelf geklasseerd zijn als niet kwetsbaar. Buiten de bedrijfsgrenzen, zijn
de omliggende percelen geklasseerd als niet tot weinig kwetsbaar met kwetsbare
elementen. Verder ten zuidwesten, bevindt zich een zone met percelen grotendeels
aangeduid als zeer kwetsbaar voor geluidsverstoring.
De percelen gelegen binnen de SBZ-H Demervallei ten noordoosten van het
projectgebied (Kwellenberg, Wijgmaalbroek) zijn grotendeels aangeduid als zeer
kwetsbaar, met sommige percelen aangeduid als niet kwetsbaar voor geluidsverstoring.
De percelen gelegen binnen de SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout,
Kortenberg en Veltem (Kastanjebos) ten zuidwesten van het projectgebied zijn
geklasseerd als weinig kwetsbaar tot kwetsbaar, met uitzondering van een paar percelen
aangeduid als zeer kwetsbaar voor geluidsverstoring.
Naar aanleiding van het MER van 2008 werd een geluidsaneringsproject opgestart en
gerealiseerd. Dit saneringsproject moest de continue geluidsemissie van Cargill Herent
binnen de Vlarem geluidsvoorwaarden brengen.
Voor de beoordeling van het continue en discontinue geluid van Cargill Herent worden in
de discipline geluid en trillingen dezelfde drie Vlarem-relevante beoordelingspunten
weerhouden als in het MER van 2008: meetpunt MP1 (Hambosstraat 39), meetpunt MP2
(Zijpstraat 125) en meetpunt MP3 (D‟Hoogvorstdreef 20).
Op basis van de berekeningen uit de discipline geluid en trillingen, de
kwetsbaarheidskaart voor rustverstoring en de literatuurgegevens wordt geconcludeerd
dat:
 In alle meetpunten de kwaliteit van het huidige omgevingsgeluid overwegend goed tot
zeer goed is. Ter hoogte van meetpunt MP2 (Zijpstraat 125) schommelt de kwaliteit
van het huidige omgevingsgeluid rond de Vlarem-norm en kan tijdens enkele avonden nachtperiodes minder goed zijn dan de Vlarem-norm (omgevingsgeluid dat 0,2 tot
1,4 dB(A) hoger ligt dan milieukwaliteitsnorm).
 Voor het toekomstige continue specifieke geluid in de meetpunten MP1 en MP3 de
drempelwaarden voor geluidsverstoring (45 dB(A) voor gevoelige vogelsoorten en 55
à 60 dB(A) voor relatief ongevoelige vogelsoorten) niet overschreden worden, ook na
correctie met 5 dB(A) voor het tonale karakter van het continue specifieke geluid. In
de meetpunten MP1 en MP3 wordt het effect als verwaarloosbaar beoordeeld.
Voor het toekomstige continue specifieke geluid in meetpunt MP2 blijkt dat de
drempelwaardes niet overschreden worden. Na correctie met 5 dB(A) voor het tonale
karakter van het continue specifieke geluid is er wel een overschrijding (gem. 4 dB(A))
van de drempelwaarde van 45 dB(A), maar is er geen overschrijding van de
Pagina 264 van 320
BE0112.000850
drempelwaarde van 55 à 60 dB(A). Het effect in meetpunt MP2 wordt als gering
negatief beoordeeld.
Het parkgebied dat ten zuiden van het bedrijf Cargill Herent gelegen is, tussen het
bedrijf en meetpunt MP3 (D‟Hoogvorstdreef), wordt op de kwetsbaarheidskaart als
meest kwetsbaar voor geluidsverstoring aangezien. De andere omliggende gronden
betreffen biologisch minder waardevolle graslanden, akkers en tuinen en zijn weinig
tot niet kwetsbaar voor geluidsverstoring. Op basis van de resultaten binnen de
discipline geluid kan er aangenomen worden dat de geluidsverhoging binnen het
parkgebied gering negatief tot verwaarloosbaar zal zijn. Er worden bijgevolg geen
significant negatieve effecten verwacht op fauna als gevolg van de bedrijfsactiviteiten
van Cargill Herent.
Aangezien de SBZ-/VEN-gebieden „Kastanjebos‟ en „Wijgmaalbroek, Kwellenberg‟ op
een grote afstand van 2,5 km, respectievelijk 1,3 km à 2,5 km van Cargill Herent gelegen
zijn, worden er ter hoogte van deze gebieden geen rustverstoringseffecten op de
beschermde fauna verwacht.
7.5.6
Toets aan Artikel 26bis en Artikel 36ter van het Natuurdecreet (voortoets)
Met betrekking tot voorliggend project zijn enkel Kastanjebos (deelgebied 4 van SBZ-H
Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟) en Wijgmaalbroek
en Kwellenberg (deelgebied 2 van SBZ-H Demervallei) relevant. Voor de beschrijving van
de betreffende Natura 2000-gebieden en VEN-gebieden wordt verwezen naar §7.5.3.2.1,
respectievelijk § 7.5.3.2.2.
Hieronder wordt per effectgroep, die beschreven wordt in de MER-studie discipline fauna
en flora, de impact beschreven op de relevante SBZ-/VEN-gebieden.
7.5.6.1
Verdroging
Op basis van de resultaten uit de discipline bodem en grondwater en van de
effectbeschrijving, -beoordeling uit de discipline fauna en flora (§ 7.5.5.1) kunnen we
besluiten dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn ter hoogte van de speciale
beschermingszones/VEN-gebieden. De resultaten van de hydrologische modellering
tonen aan dat de invloedssfeer van de grondwaterbemaling niet zal reiken tot aan de
SBZ gebieden:
 Kastanjebos (SBZ-H deelgebied 4 en VEN-gebied):
Het grondwatermodel toont aan dat er ter hoogte van het Kastanjebos geen
grondwaterstandsdalingen te verwachten zijn als gevolg van de grondwaterwinning in
het Brusseliaan van Cargill Herent. Bijgevolg worden er geen verdrogingseffecten
verwacht op fauna, flora en habitattypes van deze speciale
beschermingszone/VEN-gebied.
 Kwellenberg en Wijgmaalbroek (SBZ-H deelgebied 2 en VEN-gebied):
Op basis van de resultaten van de grondwatermodellering kan er afgeleid worden dat
er ter hoogte van de Kwellenberg en het Wijgmaalbroek geen
grondwaterstandsdalingen zullen zijn als gevolg van de grondwaterwinning van Cargill
Herent. Bijgevolg worden er geen verdrogingseffecten verwacht op de aanwezige
fauna, flora en habitattypes van deze speciale beschermingszone/VEN-gebied.
Pagina 265 van 320
7.5.6.2
BE0112.000850
Verontreiniging naar lucht
Op basis van de resultaten uit de discipline lucht en van de effectbeschrijving, beoordeling uit de discipline fauna en flora (§ 7.5.5.2) kunnen we het volgende besluiten:
 Het Kastanjebos, dat deel uitmaakt van het SBZ-H Valleigebied tussen Melsbroek,
Kampenhout, Kortenberg en Veltem‟ (deelgebied 4) en dat tevens behoort tot het
VEN, ligt op een grote afstand (2,5 km) van het bedrijf en is niet gelegen binnen de
meest voorkomende windrichting. Bijgevolg komt de verzurende depositie niet binnen
deze zone terecht en verwachte we geen significant negatieve effecten op de
aanwezige fauna, flora en habitattypes van deze speciale
beschermingszone/VEN-gebied als gevolg van verzurende depositie.
 De SBZ-H „Demervallei‟- deelgebied 2 met de gebieden Kwellenberg en
Wijgmaalbroek (tevens VEN-gebied) liggen wel binnen de invloedssfeer van het
bedrijf, zijnde in de zone ten noordoosten van het bedrijf, wat overeenkomt met de
meest voorkomende windrichting. Omwille van het feit dat Kwellenberg en
Wijgmaalbroek grotendeels weinig kwetsbaar zijn voor verzurende depositie, de
procentuele bijdrage van de verzurende depositie niet significant is (1,6 %) en
omdat de kritische last en de streefwaarde voor grasland en loofbos niet
overschreden wordt, wordt het effect van verzurende depositie op de aanwezige
fauna, flora en habitattypes van deze speciale beschermingszone/VEN-gebied
als verwaarloosbaar beschouwd.
7.5.6.3
Verontreiniging naar water
Op basis van de resultaten uit de discipline oppervlaktewater en van de
effectbeschrijving, -beoordeling uit de discipline fauna en flora (§ 7.5.5.3) kunnen we
besluiten dat er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn ter hoogte van
de speciale beschermingszones/VEN-gebieden Kastanjebos enerzijds en Kwellenberg en
Wijgmaalbroek anderzijds als gevolg van verontreiniging naar het oppervlaktewater. Het
effluent van de continue lozing van Cargill Herent blijkt niet acuut toxisch te zijn voor de
fauna, flora en habitattypes van de SBZ-/VEN-gebieden.
7.5.6.4
Rustverstoring
Op basis van de resultaten uit de discipline geluid en trillingen en van de
effectbeschrijving, -beoordeling uit de discipline fauna en flora (§ 7.5.5.4) kunnen we
besluiten dat er, als gevolg van de grote afstand (1,3 km à 2,5 km) tussen de
beschermde gebieden en Cargill Herent, geen rustverstoringseffecten op de
beschermde soorten van de SBZ-/VEN-gebieden „Kastanjebos‟ en „Wijgmaalbroek,
Kwellenberg‟ verwacht worden.
7.5.7
Milderende maatregelen
In het project-MER 2008 werden milderende maatregelen voorgesteld, die integraal
werden overgenomen in de bijzondere voorwaarden van de (intussen nietig verklaarde)
milieuvergunning D/PMVC/08L22/12525 (23/04/2009).
7.5.7.1
Verdroging
Er worden m.b.t. de grondwaterwinning in de geplande situatie geen negatieve effecten
verwacht t.o.v. de huidige situatie. Dit geldt zowel voor kwalitatieve als kwantitatieve
Pagina 266 van 320
BE0112.000850
aspecten. De maatregelen die door Cargill Herent vandaag worden getroffen (o.a.
opgelegd via het vergunningenbesluit voor de grondwaterwinning
D/PMVC/13819/19891), nl. een optimale monitoring van de grondwaterwinning, zullen
echter ook in de toekomst moeten worden verdergezet. Bijkomende milderende
maatregelen zijn niet vereist.
7.5.7.2
Verontreiniging naar lucht
Er worden m.b.t. verzurende depositie geen significant negatieve effecten verwacht.
Milderende maatregelen m.b.t. verzurende depositie zijn bijgevolg niet vereist.
7.5.7.3
Verontreiniging naar water
Vanuit de discipline fauna en flora is het aangewezen om voor de algemene ecologische
waarde van de waterlopen ervoor te zorgen dat de milderende maatregelen die binnen
de discipline oppervlaktewater worden voorgesteld, in acht worden genomen.
Zoals ook in het MER van 2008 werd besloten, zijn de belangrijkste milderende
maatregelen die door Cargill Herent kunnen voorzien worden, een beperking van het
waterverbruik en een optimale werking van de waterzuivering. Voor elk van deze
maatregelen werden reeds een aantal fundamentele studies uitgevoerd. Beperking van
het waterverbruik dient dan ook in de toekomst een continu aandachtspunt te blijven.
Voor het goed functioneren van de waterzuivering zijn ook een aantal maatregelen
uitgevoerd en (nog verder) gepland.
7.5.7.4
Rustverstoring
Rekening houdende met de gerealiseerde sanering volgens “reductiescenario 3”, het feit
dat de drempelwaarden voor geluidsverstoring niet overschreden worden (met
uitzondering voor meetpunt MP2 waar een beperkte overschrijding van gem. 4 dB(A)
wordt genoteerd na 5 dB(A) tonale correctie) en geen significant negatieve effecten
aantoonbaar zijn, worden geen (bijkomende) maatregelen voorgesteld.
Figuur 7.5.2: Natura 2000 gebieden
Figuur 7.5.3: VEN- en IVON-gebieden
Figuur 7.5.4: Europees beschermde habitats en regionaal belangrijke biotopen
Figuur 7.5.5: Biologische Waarderingskaart (versie 2)
Figuur 7.5.6: Kwetsbaarheidskaart voor verdroging
Figuur 7.5.7: Kwetsbaarheidskaart voor geluidsverstoring
Figuur 7.5.8: Kwetsbaarheidskaart voor eutrofiëring
Figuur 7.5.9: Kwetsbaarheidskaart verzuring
Pagina 267 van 320
7.6
Mens
7.6.1
Afbakening van het studiegebied
BE0112.000850
Het studiegebied voor de discipline mens wordt beperkt tot een gebied met een straal
van 2 km rond Cargill aangezien de impact van het bedrijf op de mens vooral binnen
deze zone merkbaar zal zijn.
7.6.2
Beschrijving van de methodiek
7.6.2.1
Beschrijving van de referentiesituatie
De referentiesituatie bevat de beschrijving van de woon- en leefomgeving rondom de
projectsite, waarbij aandacht wordt besteed aan de volgende elementen:
 bevolkingsdichtheid en –opbouw: mogelijk beïnvloedbare groepen;
 ligging naburige bedrijven met inbegrip van aantal werknemers;
 veiligheidssituatie;
 verkeerssituatie;
 overzicht klachten.
7.6.2.2
Effectbeschrijving en -beoordeling
In het kader van de effectbespreking wordt een gezondheidsrisicoanalyse uitgevoerd
zoals deze omschreven wordt in de richtlijn opgesteld door de afdeling Preventieve en
Sociale Gezondheidszorg.
In eerste instantie wordt een identificatie uitgevoerd van de factoren die mogelijk tot
gezondheidsrisico‟s en hinder aanleiding kunnen geven. Het betreft hier mogelijk:
 Emissie van NOx en SO2
 Visuele hinder
 Geluidshinder
 Verkeershinder
 Veiligheidsaspecten.
In een volgende stap wordt een identificatie en kwantificering uitgevoerd van de
blootstelling en belasting. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de selectiecriteria die in de
richtlijn zijn opgenomen voor de verdere karakterisering van blootstellingen aan fysische,
chemische en biologische agentia. Vervolgens wordt een identificatie uitgevoerd van:
 Toxicologische effecten, effecten naar de gezondheid toe in de bestudeerde populatie;
 de relevante hindereffecten (geluid, transport, visueel …);
 veiligheidsrisico‟s.
De verwachte gevolgen worden geanalyseerd en besproken uitgaande van enerzijds
literatuurgegevens inzake veilige concentraties, “no effect levels”,… en anderzijds op
basis van literatuurgegevens die toelaten risicoanalyses inzake gezondheid uit te voeren.
Hinderaspecten worden getoetst t.o.v. de aanvaardbare niveaus zoals zij in de wetgeving
of in de wetenschappelijke literatuur zijn uitgewerkt.
7.6.2.3
Milderende en compenserende maatregelen
Indien zich als gevolg van het project significant negatieve effecten zouden voordoen,
zullen milderende maatregelen worden voorgesteld. Ook voor minder uitgesproken
negatieve effecten kunnen milderende maatregelen voorgesteld worden.
Pagina 268 van 320
BE0112.000850
7.6.3
Beschrijving van de referentiesituatie
7.6.3.1
Situering van het bedrijfsterrein in zijn onmiddellijke omgeving
De mouterij van Cargill is gevestigd te Herent, een middelgrote gemeente ten
noordwesten van Leuven. Het bedrijf ligt langs de oever van het kanaal Leuven-Dijle, in
de noordoostelijke rand van Herent. Aan de overkant van het kanaal ligt Wijgmaal, een
deelgemeente van Leuven.
Het huidige terrein van Cargill Herent neemt een oppervlakte in van ongeveer 10 ha.
Cargill Herent wordt omringd door parkgebied en agrarisch gebied, die via een
bufferzone zijn afgescheiden van het industriegebied. Ten noorden en ten zuiden van het
bedrijfsterrein liggen twee voormalige kasteeldomeinen: Keulenhof (N) en d‟Hoogvorst
(Z). De parkgebieden worden aan weerszijden van het kanaal omgeven door een
uitgestrekt landbouwgebied waarin een aantal woonkernen voorkomen. Langsheen het
kanaal Leuven-Dijle liggen nog een aantal zones voor ambachtelijke bedrijven en KMO‟s
en een aantal industriegebieden. Het meest nabijgelegen is een zone voor ambachtelijke
bedrijven en KMO‟s, ten ZO, aan de overzijde van het kanaal, op het grondgebied van
Wijgmaal.
De belangrijkste woonkernen in een straal van 2 km rond het bedrijf zijn Herent, Wijgmaal
en Tildonk.
7.6.3.2
Beschrijving van de woongebieden en gevoelige groepen
Tabel 7.6.1 geeft een overzicht van de woongebieden in het studiegebied.
Tabel 7.6.1: Woongebieden in het studiegebied
Woongebied
Afstand tot Cargill
Aantal inwoners
Herent
ca. 0,5 km ten Z
20.642 (op 01.01.2013)
Wijgmaal (Leuven)
ca. 0,5 km ten O
3.562 (op 01.01.2013)
Tildonk (Haacht)
ca. 1,7 km ten NW
2.547 (op 31.12.2013)
De eerste huizen in de nabije omgeving van de site, buiten de bovenvermelde
woongebieden, bevinden zich reeds op ca. 20 m ten W, 100 m ten ZW en 120 m ten N.
Binnen een straal van 2.000 meter rond de projectsite kan het aantal inwoners ruwweg
op een 27.000 worden geschat.
De dichtst bijgelegen school bevindt zich op ca. 800 m ten zuiden van de huidige
terreingrens van Cargill Herent (De Kraal, Elststraat, kleuter- en lageronderwijs). Op ca.
1,1 km ten noordoosten bevindt zich de Vrije Basisschool De Twijg (hoofdzetel) en op ca.
1,5 ten noordoosten bevindt zich de Vrije Basisschool - Rudolf Steinerschool - De
Zonnewijzer, gelegen te Wijgmaal aan de andere kant van het kanaal. De andere scholen
bevinden zich op een afstand die groter is dan 2 km. In de woonkern van Herent
bevinden zich nog twee scholen (Bijenkorf en De Kraal) op zo‟n 2,5 km ten zuiden van de
terreingrens van Cargill Herent. In de woonkern van Tildonk bevindt zich één school (vrije
basisschool) op ca. 2,8 km ten noordwesten van het projectgebied.
Pagina 269 van 320
BE0112.000850
Het dichtst bijgelegen rusthuis is in de woonkern van Herent gelegen (RVT Bethlehem),
op ca. 2,5 km ten zuiden van de terreingrens. Er zijn binnen het studiegebied geen
ziekenhuizen gelegen.
De dichtst bijgelegen locatie voor kinderopvang (buitenschoolse opvang of opvang baby‟s
en peuters) is gelegen op ca. 700 meter ten NO van de site van Cargill (3
opvanglocaties). Op ca. 1 km ten ZW zijn 2 opvanglocaties aanwezig.
7.6.3.3
Industriegebieden
Het huidige bedrijfsterrein van Cargill Herent is op het gewestplan aangeduid als
industriegebied. Op het bedrijfsterrein van Cargill is ook het bedrijf BATOP NV gevestigd met 3
werknemers (ten oosten van silo‟s). BATOP baat de containerterminal uit waar dagelijks overslag
plaatsvindt van mout in containers naar de binnenvaart.
Langsheen het kanaal Leuven-Dijle liggen nog een aantal zones voor ambachtelijke
bedrijven en KMO‟s en een aantal industriegebieden. Het meest nabijgelegen is een
zone voor ambachtelijke bedrijven en KMO‟s, ten ZO, aan de overzijde van het kanaal,
op het grondgebied van Wijgmaal (Hambos) op ca. 1 km ten noordwesten van Cargill
Herent. Ten zuiden van de woonkern van Wijgmaal is aangrenzend aan het kanaal nog
een industriegebied gesitueerd, op ca. 1.050 m van Cargill Herent. Ter hoogte van
Tildonk is er eveneens langsheen het kanaal een industriegebied gesitueerd, dat op ca.
920 m ten noorden van het bedrijfsterrein van Cargill Herent gelegen is.
7.6.3.4
Landbouwgebieden
Ten oosten en zuidoosten van Cargill Herent strekt zich een landbouwgebied uit, waarbij
bepaalde zones op het gewestplan aangeduid zijn als landschappelijk waardevol
agrarisch gebied. De landbouwzone ten oosten van Cargill Herent bestaat voornamelijk
uit akkers en weinig tot geen graslanden. De zone die als landschappelijk waardevol is
aangeduid is een mengeling tussen graslanden, akkers en kleine landschapselementen.
7.6.3.5
Groengebieden
Het bedrijf Cargill Herent is aan zuidelijke en westelijke zijde omringd door een
bufferzone met een breedte van ca. 20 m. In zuidelijke richting gaat deze bufferzone over
in parkgebied, waar het Kasteel d‟Hoogvorst gesitueerd is.
Ten noorden van het bedrijf grenst het industriegebied onmiddellijk aan parkgebied,
waarin het kasteel Keulenhof gesitueerd is.
7.6.3.6
Verkeerssituatie
Cargill Herent is enkel bereikbaar via het water (Cargill beschikt over een kade) en via de
weg.
Er gebeurt geen enkel transport meer van en naar het station van Leuven aangezien de
graanoverslag van spoor naar vrachtwagen ter hoogte van de Eén Meilaan in Kessel-Lo
in 2012 werd gesloten. Wegtransporten zijn vooral afkomstig van de E314,
Mechelsesteenweg (N26), Omleiding (N26), Tildonksesteenweg, Karrestraat en
Zijpstraat. In de Zijpstraat zijn er slechts enkele woningen. Een kleiner deel van het
wegtransport verloopt via de Mechelsesteenweg in de richting Mechelen en zo naar de
E19 en via de Mechelsesteenweg naar de Leuvense ring.
Pagina 270 van 320
BE0112.000850
Langsheen het merendeel van de straten die deel uitmaken van de transportroute op het
grondgebied van de gemeente Herent is bebouwing aanwezig.
De transporten via het water veroorzaken geen hinder voor de omwonenden. De
wegtransporten veroorzaken wel hinder voor de omwonenden langsheen de aan- en
afvoerroutes. Het maximale aantal transportbewegingen (enkel) van en naar Cargill
bedraagt 4880. Dit aantal wordt nooit overschreden. In 2012 werden 4025
transportbewegingen uitgevoerd, t.o.v. 4880 in 2006. Dit werd gerealiseerd door voorkeur
te geven aan watertransport.
Op de N26 is er een permanente telpost (20541-20542) te Veltem-Beisem ter hoogte van
kilometerpunt 7,5. De meest recente gepubliceerd gegevens zijn deze voor het jaar 2010
(Agentschap Wegen en Verkeer). Het aantal voertuigbewegingen loopt op deze locatie
op tot max. 17.500 per etmaal voor werkdagen.
De transporten van en naar Cargill Herent vinden doorgaans plaats op werkdagen tussen
6u. en 22u.
7.6.3.7
Geluidsklimaat
Het huidige geluidsklimaat werd bepaald door geluidsmetingen op drie locaties: in de
Hambosstraat (MP1), in de Zijpstraat (MP2) en in d‟Hoogvorstdreef (MP3). Algemeen
werd in de discipline geluid geconcludeerd dat in alle meetpunten de kwaliteit van het
huidige omgevingsgeluid overwegend goed tot zeer goed is.
Tussen 2008 en 2014 werd voor Cargill een uitgebreid geluidssaneringsonderzoek
uitgevoerd door Vinçotte Environment, op basis waarvan de sanering intussen werd
uitgevoerd.
7.6.3.8
Visuele aspecten
De installaties en installatieonderdelen van Cargill Herent zijn relatief goed afgeschermd
van de omliggende omgeving door de aanwezigheid van een natuurlijke buffer, zijnde
bomenrijen en houtkanten. De toren(s) zijn wel zichtbaar vanaf de omringende straten.
Vooral vanaf de Zijpstraat, Rozendaalstraat, Tildonksesteenweg en Hambosstraat is het
bedrijf goed zichtbaar. Vanaf d‟Hoogvorstdreef zijn de bedrijfseenheden minder goed
zichtbaar door de aanwezigheid van een natuurlijke buffer en door de aanwezigheid van
de ruïne Hoogvorst die omringd is door een bosvegetatie.
In 2012 werd het volledige silocomplex van Cargill Herent geschilderd, voor de goede
visuele en landschappelijke integratie werd advies ingewonnen van een
landschapsarchitect (zie ook verder §7.7.1).
De verlichting van de laad- en loskade gebeurt door middel van drie halogeenstralers. De
halogeenverlichting wordt vanaf 22:00 tot 6:00 uur altijd uitgeschakeld om lichthinder voor
omwonenden te voorkomen. Op zondagen is de verlichting altijd uitgeschakeld. De
verlichting brandt nooit als er voldoende daglicht is. De aan- en uitschakelingen gebeuren
automatisch om vergissingen te voorkomen.
7.6.3.9
Veiligheidssituatie
Momenteel is een stofexplosieveiligheidsdocument in opmaak. De besluiten van dit
rapport zijn in hoofdstuk 10 van dit MER beknopt beschreven.
In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf zijn er geen externe gevaarbronnen en de
effecten naar de omgeving inzake veiligheidsrisico‟s voor de mens zijn aanvaardbaar.
Pagina 271 van 320
7.6.3.10
BE0112.000850
Recreatieve aspecten
Langs het kanaal Leuven-Dijle loopt er een fietsroute die regelmatig gebruikt wordt door
recreanten. Ter hoogte van het bedrijfsterrein van Cargill Herent wordt deze fietsroute
vandaag afgeleid rond het bedrijfsterrein omwille van het laden en lossen van schepen bij
Cargill Herent.
7.6.3.11
Communicatie
Algemene communicatie van Cargill met de buurtbewoners vindt plaats via verschillende
kanalen:
a) Via buurtbewonersvergaderingen wanneer er wijzigingen te melden zijn die
mogelijk van belang zijn voor de buurtbewoners. Onderwerpen die besproken
worden zijn bv. geluid, MER, bodem, voetweg. Er wordt steeds afgesloten met
een rondvraag.
b) Via briefwisseling of e-mail: bv. voetweg, kennisgeving milieueffectrapport;
c) Via persoonlijk contact met buren in de omgeving, voor onderwerpen m.b.t.
relatief kleine ongemakken of inbreuken (sluikstorten, vrachtwagenverkeer,
jagers, parkeermogelijkheden, stof, …);
d) Via gemeentebestuur: bv. bedrijfsvoorstelling Cargill aan het voltallige
gemeentebestuur, voorstelling Cargill aan VOKA, herinrichting Zijpstraat,
rennovatie silo‟s, vrachtwagenhinder Tildonksesteenweg, …
Er is één centraal aanspreekpunt, nl. de bedrijfsleider van Cargill Herent. Vragen of
opmerkingen kunnen eveneens centraal via de website gemeld worden.
7.6.4
Effectbeschrijving en -beoordeling
De potentiële effecten van de activiteiten van Cargill Herent op de mens kunnen in
verschillende categorieën onderverdeeld worden, namelijk:
 gezondheidseffecten (acute en of chronische toxiciteit);
 diverse vormen van hinder;
 veiligheidsrisico‟s.
Om de potentiële gezondheidseffecten te identificeren, is in eerste instantie uitgegaan
van de verschillende effecten die op het niveau van het abiotisch milieu kunnen optreden.
De gezondheidseffecten kunnen het gevolg zijn van een blootstelling via de media lucht,
water en bodem. De effectbeoordeling is in dit MER voornamelijk toegespitst op de
mogelijke gevolgen van lucht- en waterverontreiniging en is gebaseerd op de evaluatie
van de blootstelling en de toxiciteit of andere effecten zoals carcinogeniteit.
De diverse vormen van hinder kunnen zeer uiteenlopend zijn. Hinder kan gedefinieerd
worden als verminderde belevingswaarde of een als minder aangenaam aangevoeld leefen woonklimaat.
Uitgaande van de analyse van de invloeden op de abiotische milieucompartimenten
enerzijds en door het leggen van de mogelijke ingreep-effect relaties anderzijds, werden
de volgende mogelijke vormen van hinder geïdentificeerd: geluidshinder, geurhinder,
verkeershinder, de belevingskwaliteit/visuele aspecten.
Pagina 272 van 320
7.6.4.1
Gezondheidseffecten
7.6.4.1.1
Chemische agentia
7.6.4.1.1.1
Via luchtemissies
BE0112.000850
In Tabel 7.6.2 wordt voor de relevante componenten die door de stationaire bronnen van
Cargill geëmitteerd worden (SO2, NO2) een overzicht gegeven van de berekende
immissiebijdrage in de woongebieden en van de Vlarem-immissienormen. Voor CO
werden geen IFDM modelleringen toegepast gezien de verwachte bijdrage
verwaarloosbaar is, en de huidige luchtkwaliteit ruimschoots voldoet aan de geldende
milieukwaliteitsnorm voor CO.
Tabel 7.6.2: Immissiebijdrage Cargill in woongebied en milieukwaliteitsnorm (µg/m³)
Para-
Milieu-
Achtergrond-
Maximale immissiebijdrage
% maximale
meter
kwaliteits-
concentratie
Cargill in woongebied (en %
immissiebijdrage
norm
(AC)
t.o.v. de milieukwaliteitsnorm)
t.o.v. AC
Ref. sit.
Gepland
Herent
(20)*
3
0,04 (0,18%)
0,04
Wijgmaal
(20)*
3
0,13 (0,65%)
SO2
1,22%
1,22%
4,30%
4,3%
0,18%
0,21%
0,05%
0,05%
(0,18%)
0,13
(0,65%)
NO2
Herent
40
20
0,04 (0,09%)
0,04
(0,09%)
Wijgmaal
40
20
0,01 (0,03)
0,13
(0,33%)
*grenswaarde ter bescherming van ecosystemen, er is geen milieukwaliteitsdoelstelling voor het
jaargemiddelde
De wettelijke en wetenschappelijke norm voor NO2 bedraagt 40 µg/m³ (Vlarem II, EUrichtlijn, WGO). De grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling bedraagt 5700 µg/m³.
De wettelijke norm voor SO2 bedraagt 125 µg/m³ voor het daggemiddelde (Vlarem II, EURichtlijn). De WGO hanteert een richtwaarde van 50 µg/m³ (24-uursgemiddelde). De
grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling bedraagt 5300 µg/m³.
Volgens de richtlijnen van het document “Milieueffectrapportage Discipline „MensGezondheid‟ Praktisch”, zijn de selectiecriteria voor de verdere karakterisering van
blootstelling aan fysische, chemische en biologische agentia zoals aangegeven in Tabel
7.6.3.
Tabel 7.6.3: Selectiecriteria voor verder te karakteriseren blootstelling aan chemische agentia
Blootstelling verder onderzoeken indien
Wettelijke
norm
Achtergrondimmissie
Wetenschappelijke
Huidige
norm
toestand
≥ 80 %
OF
≥ 80 %
≥1%
OF
≥1%
OF
Immissiebijdrage van het project
OF
Reeds bestaande klachten
OF
Reeds bestaande onrust bij de bevolking
OF
≥1%
Pagina 273 van 320
BE0112.000850
Uit Tabel 7.6.2 blijkt dat de achtergrondconcentratie voor geen enkele parameter meer
dan 80% bedraagt van de milieukwaliteitsnorm.
De immissiebijdrage van de stationaire bronnen bij Cargill bedraagt voor SO 2 en NO2
zowel in de referentie-, vergunde als geplande situatie minder dan 1% van de wettelijke
en wetenschappelijke norm. Voor SO2 is de immissiebijdrage van het project wel hoger
dan 1% ten opzichte van de huidige toestand (de achtergrondconcentratie). Bijgevolg
dient voor deze parameter de blootstelling verder te worden gekarakteriseerd. Voor NO 2
(en voor CO) worden bijgevolg geen gezondheidseffecten verwacht als gevolg van de
blootstelling aan emissies afkomstig van stationaire bronnen van Cargill Herent.
In Tabel 7.6.4 wordt voor de relevante componenten die als gevolg van de
transportactiviteiten bij Cargill geëmitteerd worden een overzicht gegeven van de door
middel van het CAR Vlaanderen model berekende maximale immissiebijdrage en de
Vlarem-normen.
Voor NO2 wordt de jaargemiddelde norm overschreden t.h.v. de Mechelsesteenweg en
Omleiding (Omleiding is een onderdeel van N26) in de referentiesituatie en t.h.v. de
Mechelsesteenweg in de geplande situatie. Zowel voor de huidige als de geplande
situatie bedraagt de concentratie op de N26 meer dan 80% van de milieukwaliteitsnorm.
Voor de overige toegangswegen is de concentratie telkens lager dan 80% van de
milieukwaliteitsnorm.
De bijdrage van Cargill bedraagt t.h.v. Mechelsesteenweg en Omleiding meer dan 2%.
Voor de andere toegangswegen is de bijdrage ≤ 1%.
Voor fijn stof liggen de achtergrondconcentraties nergens hoger dan 80% van de
milieukwaliteitsnorm. De bijdrage van Cargill is overal lager dan 1%.
Bijgevolg dient de blootstelling aan NO2 als gevolg van de verkeersemissies ter hoogte
van de Mechelsesteenweg en Omleiding eveneens verder te worden gekarakteriseerd.
Tabel 7.6.4: Toetsing immissiebijdrage transport als gevolg van de activiteiten bij Cargill aan de
selectiecriteria voor verdere karakterisatie van blootstelling aan chemische agentia
NO2
Toegangsweg
Jaargem.
conc.
(µg/m³)
PM10
Achtergr.
conc.
(µg/m³)
Aandeel Cargill
in % t.o.v. norm
40 µg/m³
Jaargem.
conc.
(µg/m³)
Achtergr.
conc.
(µg/m³)
Aandeel Cargill
in % t.o.v. norm
40 µg/m³
Referentiesituatie (CAR 2010)
Mechelsesteenweg – 5m
50,4
26,6
2,7%
28,5
24,7
0,4%
Mechelsesteenweg – 10m
44,6
26,6
2,0%
27,5
24,7
0,3%
Omleiding – 5m
45,5
26,6
2,1%
28,0
24,7
0,4%
Omleiding – 10m
40,9
26,6
1,6%
27,1
24,7
0,3%
Tildonksesteenweg – 5m
21,4
21,0
1,0%
20,7
20,7
0,0%
Karrestraat – 5m
26,1
25,7
1,0%
23,4
23,4
0,0%
Zijpstraat – 5m
25,8
25,7
0,3%
23,4
23,4
0,0%
Geplande situatie (CAR 2015)
Mechelsesteenweg – 5m
43,1
24,7
2,1%
26,8
23,9
0,3%
Mechelsesteenweg – 10m
38,5
24,7
1,5%
26,0
23,9
0,2%
Pagina 274 van 320
BE0112.000850
Omleiding – 5m
39,0
24,7
1,6%
26,5
23,9
0,3%
Omleiding – 10m
35,4
24,7
1,2%
25,8
23,9
0,2%
Tildonksesteenweg – 5m
19,6
19,4
0,5%
20,2
20,1
0,2%
Karrestraat – 5m
24,0
23,8
0,5%
22,8
22,8
0,0%
Zijpstraat – 5m
23,9
23,8
0,2%
22,8
22,8
0,0%
SO2
Bij inademing is SO2 irriterend en bij grotere hoeveelheden (hoger dan de normen) kan
het ademhalingsproblemen veroorzaken. Vooral personen met astma, chronische
longziekten of met ademhalingsmoeilijkheden zijn gevoelig. Als er veel zwaveldioxide in
lucht is, kunnen astma-aanvallen uitgelokt worden. De gezondheidseffecten worden
veroorzaakt door opname van SO2 in de slijmvliezen van de neus en in de bovenste
ademhalingswegen (MMK, 2010). Heel hoge concentraties (> 10.000 µg/m³) kunnen de
werking van de bronchiën acuut aantasten. Kinderen zijn extra kwetsbaar voor SO 2.
Wetenschappelijk onderzoek in grote bevolkingsgroepen toonde aan dat een klein, maar
mogelijk onomkeerbaar, verlies van longfunctie kan optreden vanaf 250-450 µg/m³ en
11
een hoger sterfterisico vanaf 500-1.000 µg/m³. De LOAEL van SO2 wordt vastgesteld
op een jaargemiddelde concentratie van 100 µg/m³ (WHO, 2005).
Met betrekking tot SO2 zijn enkel de stationaire bronnen bij Cargill relevant. Voor de
jaargemiddelde concentratie is er in Vlarem geen norm opgenomen, maar de 99percentielen van de uur- en dagbijdragen, respectievelijk max. 14,4 µg/m³ en max. 2,9
µg/m³, liggen – vermeerderd met een achtergrondconcentratie van gemiddeld niet meer
dan 3 µg/m³ - beduidend lager dan de grenswaarden van 350 en 125 µg/m³. Een
overschrijding van deze dag- en uurgrenswaarde als gevolg van de emissies van Cargill
Herent is dan ook heel onwaarschijnlijk. Ter hoogte van de omliggende woongebieden
bedraagt de berekende jaargemiddelde immissiebijdrage hoogstens 0,13 µg/m³ in de
geplande situatie. Er wordt in de woongebieden in de omgeving steeds ruim voldaan aan
de kwaliteitsdoelstelling voor SO2.
De WGO stelt een richtwaarde voorop van 20 µg/m³ (2005) als 24-uursgemiddelde. Deze
waarde is echter op korte termijn niet overal haalbaar, zodat een interim target van 50
µg/m³ wordt voorgesteld door de WGO. De actuele omgevingsconcentratie (3 µg/m³ incl. de huidige bijdrage vanuit Cargill Herent) voldoet in alle woonzones aan de
richtwaarde van 20 µg/m³. In de geplande situatie zal de immissiebijdrage voor SO 2 niet
merkbaar toenemen. Gezien de concentraties steeds ruim beneden de vastgestelde
LOAEL (100 µg/m³ als jaargemiddelde) blijven wordt, zowel in de huidige als in de
geplande situatie geen effect verwacht op de gezondheid van de mens in de omgeving
van Cargill Herent.
De maximale jaargemiddelde immissiebijdrage (nabij het terrein van Cargill Herent zelf)
bedraagt 0,71 µg/m³ in de huidige en de geplande situatie. Deze maximale bijdrage
voldoet (vermeerderd met de achtergrondconcentratie) ruimschoots aan de grenswaarde
voor beroepsmatige blootstelling.
11
Lowest observed adverse effect level: laagste concentratie of hoeveelheid van een stof die, op basis van onderzoek of
observatie, een detecteerbare schadelijke verandering veroorzaakt van morfologie, functionele capaciteit, groei,
ontwikkeling of levensduur van het testorganisme.
Pagina 275 van 320
BE0112.000850
NOx
Stikstofoxiden bestaan uit een mengsel van stikstofdioxide (NO2) en stikstofmonoxide
(NO). Beide gassen zetten zich in de atmosfeer gemakkelijk in elkaar om en NO oxideert
onder invloed van zonlicht of ozon snel tot NO 2. Nadelige effecten bij de mens van vooral
NO2 treden op bij kortdurende blootstelling aan hoge niveaus en bij chronische
blootstelling aan lage niveaus (VMM, 2005). Blootstelling aan stikstofoxiden kan
aanleiding geven tot irritatie van de luchtwegen en verminderde longfunctie bij
astmapatiënten.
Voor NOx zijn zowel de stationaire bronnen als het transport van Cargill relevant.
De maximale jaargemiddelde immissiebijdrage van de stationaire bronnen van Cargill in
woongebied bedraagt minder dan 1 µg/m³. De omgevingsconcentratie bedraagt ca. 20
µg/m³ en er is dan ook geen gevaar voor overschrijding van de luchtkwaliteitsdoelstelling
noch van de WGO-richtwaarde van 40 µg/ m³, in de omliggende woongebieden. Er
worden dan ook geen nadelige effecten op de gezondheid van de omwonenden verwacht
ten gevolge van de NO2-concentraties ten gevolge van de huidige of de geplande NO2emissies afkomstig van de stationaire bronnen van Cargill Herent.
Uit de simulaties met het CAR Vlaanderen model in de discipline lucht kan afgeleid
worden dat voor de parameter NO2 de bijdrage van het transport van en naar Cargill
Herent op sommige locaties oploopt tot meer dan 2% (maar steeds < 3%) t.o.v. de norm
van 40 µg/m³ en dit zowel in de referentie- als in de geplande situatie. Ter hoogte van de
Mechelsesteenweg en Omleiding wordt in de referentiesituatie de jaargemiddelde
kwaliteitsdoelstelling reeds overschreden en dit zowel op 5 als 10 m van de wegas. In de
geplande situatie wordt een overschrijding gemodelleerd op 5 m afstand van de wegas
van de Mechelsesteenweg. Langs de Omleiding (5 of 10 m van de wegas) of op 10 m
van de wegas van de Mechelsesteenweg wordt geen overschrijding gemodelleerd. Er
dient echter te worden opgemerkt dat deze overschrijdingen zich ook zouden voordoen
indien het verkeer van en naar Cargill Herent zou wegvallen. Gezien er lokaal
overschrijdingen mogelijk zijn van de luchtkwaliteitsdoelstelling (en van de WGOrichtwaarde) van 40 µg/ m³, langsheen de Mechelsesteenweg en Omleiding, kunnen
gezondheidseffecten als gevolg van de lokale blootstelling aan concentraties van NO 2
niet uitgesloten worden. Deze gezondheidseffecten kunnen echter niet toegeschreven
worden aan het verkeer van en naar Cargill Herent gezien het aandeel van het transport
van Cargill zéér klein is.
Er is nergens een risico op meer dan 18 overschrijdingen van de uurgrenswaarde van
200 µg/m³, zodat wel steeds wordt voldaan aan de milieukwaliteitsnorm. De WGO (2005,
2000) hanteert eveneens 200 µg/m³ (uurgrenswaarde) als richtwaarde voor de
bescherming van de menselijke gezondheid, maar laat geen enkele overschrijding toe.
Gezien er momenteel reeds meerdere overschrijdingen van de uurgrenswaarde worden
vastgesteld, kunnen gezondheidseffecten als gevolg van de lokale blootstelling aan
concentraties van NO2 niet uitgesloten worden. Deze gezondheidseffecten kunnen echter
niet toegeschreven worden aan het verkeer van en naar Cargill Herent gezien het
aandeel van het transport van Cargill zéér klein is en gezien zij zich ook zouden
voordoen indien het verkeer van en naar Cargill Herent zou wegvallen.
In de toekomst wordt verwacht dat de algemene luchtkwaliteit m.b.t. NO2 verbetert en dat
de immissiebijdragen door het verkeer ten gevolge van de activiteiten van Cargill dalen,
Pagina 276 van 320
BE0112.000850
gezien de strengere emissienormen voor voertuigen zich in de toekomst zullen blijven
verderzetten.
De maximale jaargemiddelde immissiebijdrage (nabij het terrein van Cargill Herent zelf)
bedraagt 0,56 µg/m³ in de geplande situatie. Deze maximale bijdrage voldoet
ruimschoots aan de grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling.
Conclusie
De stationaire bronnen van Cargill hebben een aanvaardbare bijdrage van de relevante
parameters (SO2, NO2) op de immissies. Er worden geen bijkomende
gezondheidseffecten verwacht voor omwonenden als gevolg van de emissies van de
stationaire bronnen Cargill Herent.
De impact van het transport van en naar Cargill Herent op de immissieconcentratie aan
NO2 is uiterst beperkt. Eventuele gezondheidseffecten als gevolg van de lokale
blootstelling aan concentraties van NO2 langsheen de toe- en afvoerroute kunnen niet
uitgesloten worden, maar zij kunnen niet toegeschreven worden aan het verkeer van en
naar Cargill Herent.
7.6.4.1.1.2
Via bodem en grondwater
Potentiële gezondheidseffecten voor de mens via bodem en grondwater kunnen het
gevolg zijn van de blootstelling aan toxische stoffen die aanwezig zijn in de bodem of het
grondwater. Er doen zich ter hoogte van het bedrijfsterrein wel enkele verontreinigingen
voor, maar deze zijn beperkt in omvang en hebben geen nadelige effecten op de
gezondheid van de werknemers van Cargill, de omringende bedrijven of de
omwonenden.
Cargill gebruikt het grondwater dat wordt opgepompt grotendeel voor de weking van de
brouwgerst. Het water dat daarvoor gebruikt wordt moet voldoen aan drinkwaterkwaliteit.
Het gebruik van dit grondwater in het proces staat onder toezicht van het federale
voedselagentschap. Elk jaar wordt uit elke watervoerende laag (Brusseliaan en
Landeniaan) een representatief staal genomen en geannalyseerd. Het betreft een
volledige fysicochemische analyse en microbiologische analyse. Elke 6 maanden wordt
er een volledige fysicochemische analyse uitgevoerd op het behandelde grondwater.
Eenmaal per jaar gebeuren er microbiologische analyses. Alle analyseresultaten zijn
beschikbaar ter inzage op de site van Cargill. Er wordt steeds aan de normen voor
drinkwater voldaan.
Er worden bijgevolg geen negatieve gezondheidseffecten verwacht door het gebruik van
grondwater in de huidige, noch in de geplande situatie.
7.6.4.1.1.3
Via oppervlaktewater
Het afvalwater van Cargill wordt in de Leigracht/Lipsebeek/Leibeek/Weesbeek geloosd.
Aangezien deze waterlopen niet worden gebruikt als drink-, vis- of zwemwater, zijn er
voor de mens geen negatieve effecten te verwachten.
Pagina 277 van 320
7.6.4.1.2
BE0112.000850
Biologische agentia
Uit §7.6.4.1.1.2 kan afgeleid worden dat het grondwater dat gebruikt wordt voor het
weken van de brouwgerst getest wordt op bacteriologische parameters en dat dit aan de
normen voldoet.
Cargill Herent beschikt over een open koeltoren zodat er mogelijk een gevaar is voor de
vorming van aërosolen en de mogelijk daaraan gekoppelde verspreiding van de
Legionella bacterie. Het Besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007
betreffende preventie van de veteranenziekte op publiek toegankelijke plaatsen is dan
ook van toepassing.
De koeltoren van Cargill werkt niet met oppervlaktewater. Volgens hoger vermeld besluit
moeten koeltorens die niet met oppervlaktewater werken minstens éénmaal per jaar
onderhouden worden. Jaarlijks moeten er in de aanvoerleiding van de koeltoren minstens
twee stalen genomen worden van het water dat in de toren met de lucht in contact wordt
gebracht. Bij koeltorens die slechts gedurende een beperkte periode in werking zijn – bij
Cargill moet enkel gekoeld worden in de periode mei-september - wordt een staal
genomen minstens twee weken na het opstarten van de koeltoren en er wordt een staal
genomen midden in de bedrijfsperiode. De stalen moeten op Legionella sp. geanalyseerd
worden. Als er waarden boven 1.000 KVE/l (kolonievormende eenheden per liter) worden
gemeten moeten specifieke maatregelen getroffen worden.
Cargill doet tijdens het koelseizoen 1 meting op Legionella in het koelwater. Het
koelwater wordt behandeld met biociden en de concentratie en goede werking van het
doseersysteem worden opgevolgd. In 2010 werd de doseringsinstallatie volledig
vernieuwd. Er werden geen waarden van meer dan 1.000 KVE/l gemeten en er is dan
ook geen gevaar voor besmetting.
Er worden bijgevolg geen negatieve gezondheidseffecten verwacht als gevolg van
blootstelling aan biologische agentia.
7.6.4.2
Diverse vormen van hinder
7.6.4.2.1
Klachten
In onderstaande tabel worden de klachten en meldingen weergegeven die aan Cargill
werden gecommuniceerd vanaf 2008. Sinds 2013 zijn er slechts nog twee
meldingen/klachten geregistreerd.
Datum
Omschrijving
Klacht/
Melding
30/11/2008
Aanvraag openstellen voetweg
Klacht
21/12/2008
Geluidshinder
Klacht
26/12/2008
Geluidshinder
Klacht
Periode januari 2009
“Cargill verdubbelt capaciteit”
Melding
5/2/2009
Vrachtwagens volgen hun GPS, sluikstorten vrachtwagens,
Melding
evacuatie-alarm, lichtvervuiling, stofontwikkeling bij
laden/lossen, lawaai reddlers, lawaai containers op chassis
22/2/2009
Geurhinder
Melding
30/3/2009
Geluidshinder
Klacht
Pagina 278 van 320
BE0112.000850
Datum
Omschrijving
Klacht/
6/4/2009
Vrachtwagens volgen hun GPS
Melding
5/5/2009
Vrachtwagens volgen hun GPS
Melding
3/5/2010
Geluidshinder
Klacht
4/2/2011
Stof/pelletjes in omgeving
Melding
6/3/2012
Vernietiging milieuvergunning
Melding
1/6/2013
Geluid en wild parkeren
Klacht
8/7/2013
Geluidshinder
Melding
Melding
Algemeen kan gesteld worden dat de meeste klachten zich situeren op het vlak van
geluidshinder en hinder als gevolg van verkeer van en naar de site.
Hierbij dient vermeld dat:
 In de periode tussen 2008 en 2014 een geluidssanering werd doorgevoerd, waardoor
de mogelijke geluidshinder aanzienlijk is verholpen;
 Het maximaal aantal transporten van een naar de site is vastgesteld op 4880 (niveau
2006), dit aantal werd nooit overschreden. Cargill tracht het aantal transporten te
beperken door optimale inzet van watertransport.
De geplande activiteiten van Cargill blijven identiek als vandaag.
Bijgevolg kan gesteld worden dat de nodige maatregelen genomen zijn om het aantal
klachten te beperken tot een aanvaardbaar niveau.
7.6.4.2.2
Geur
Uit de bespreking in de discipline lucht blijkt dat de activiteiten van Cargill geen
aanleiding geven tot geurhinder. Dit blijkt ook uit het feit dat tot op heden slechts
éénmalig een klacht werd geuit m.b.t. geurhinder.
Er worden dus geen negatieve effecten verwacht m.b.t. geurhinder in de huidige en in de
geplande situatie.
7.6.4.2.3
Verkeer
Het maximale aantal transportbewegingen (enkel) van en naar Cargill bedraagt maximaal
4880, wat overeen komt met 40 ritten per etmaal voor vrachtwagens heen & terug.
De voorbije jaren werden de 4880 transportbewegingen nooit overschreden. In 2012
werden er 4025 transportbewegingen uitgevoerd, t.o.v. 4880 in 2006. Dit werd
gerealiseerd door optimale inzet van watertransport.
Het verkeer op de N26 geeft geregeld aanleiding tot filevorming. De bijdrage van Cargill
tot de totale verkeersstroom op de N26 is echter klein. Vanaf de N26 rijden de
vrachttransporten via straten met bebouwing tot bij Cargill. Hier vormt niet zozeer de
capaciteit een probleem, maar wel de hinder die de transporten veroorzaken voor de
omwonenden. Er zijn echter geen alternatieven voor de gehanteerde aanvoerroute.
Gezien de reeds genomen inspanningen van Cargill om het aantal transporten van en
naar de site te reduceren is de hinder echter de voorbije jaren reeds beperkt. In de
toekomst zal het aantal transporten nooit hoger zijn dan 4880.
Cargill heeft de voorbije jaren inspanningen geleverd om mogelijke verkeershinder te
beperken. In de geplande situatie wordt geen bijkomende hinder verwacht zodat de
Pagina 279 van 320
BE0112.000850
impact van Cargill Herent op de verkeershinder in de omgeving aanvaardbaar wordt
geacht.
7.6.4.2.4
Geluid
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO, 1999; 2009) heeft een aantal richtwaarden
geformuleerd voor de bescherming van de menselijke gezondheid t.a.v. geluid. De
richtwaarden zijn vastgelegd voor de laagste waarde waarbij gezondheidseffecten
gedetecteerd worden (LOAEL). Voor woonzones wordt een richtwaarde voorgesteld van
50-55 dB(A) gedurende de dag en de avond (LAeq, 16h). Voor nachtlawaai wordt een
richtwaarde van 40 dB(A), met een interim target van 55 dB(A), geformuleerd (Lnight,
8h).
Volgens de WHO kunnen er in de range van 40 tot 55 dB(A) gezondheidseffecten
plaatsgrijpen ten gevolge van de blootstelling tijdens de nacht. Voornamelijk gevoelige
groepen kunnen effecten ondervinden. Vanaf 55 dB(A) (interim target) is er sprake van
effecten die een gevaar kunnen betekenen voor de menselijke gezondheid.
Tabel 7.6.5 Drempelwaarden en effecten van blootstelling aan geluid op gezondheid en welzijn
(WHO, 1999; 2009) en toetsing van de resultaten (eenheid: dB(A)) uit de discipline geluid)
MP1
week 1
Lday (16h)
Lnight (8h)
week 2
Lday (16h)
Lnight (8h)
MP2
week 1
Lday (16h)
Lnight (8h)
week 2
Lday (16h)
Lnight (8h)
week 3
Lday (16h)
Lnight (8h)
MP3
week 1
Lday (16h)
Lnight (8h)
week 2
Lday (16h)
Lnight (8h)
week 3
Lday (16h)
Lnight (8h)
maandag
31/03/2014
maandag
7/04/2014
60,5
48,8
dinsdag
1/04/2014
dinsdag
8/04/2014
59,1
48,6
woensdag
2/04/2014
57,8
52,8
woensdag
9/04/2014
62,0
52,4
donderdag
3/04/2014
60,3
54,2
donderdag
10/04/2014
-
vrijdag
4/04/2014
61,1
54,5
vrijdag
11/04/2014
-
zaterdag
5/04/2014
58,1
49,9
zaterdag
12/04/2014
-
zondag
6/04/2014
60,0
54,4
zondag
13/04/2014
-
weekgemiddelde
59,7
53,2
weekgemiddelde
60,9
50,2
WHO
richtwaarde
50-55
40-55
WHO
richtwaarde
50-55
40-55
maandag
31/03/2014
maandag
7/04/2014
54,7
46,8
maandag
14/04/2014
54,1
48,6
dinsdag
1/04/2014
dinsdag
8/04/2014
53,5
48,7
dinsdag
15/04/2014
53,5
50,1
woensdag
2/04/2014
54,2
51,4
woensdag
9/04/2014
54,6
47,5
woensdag
16/04/2014
54,8
50,9
donderdag
3/04/2014
54,2
50,8
donderdag
10/04/2014
53,6
49,9
donderdag
17/04/2014
-
vrijdag
4/04/2014
54,4
48,2
vrijdag
11/04/2014
54,2
50,1
vrijdag
18/04/2014
-
zaterdag
5/04/2014
52,3
46,9
zaterdag
12/04/2014
53,4
49,9
zaterdag
19/04/2014
-
zondag
6/04/2014
53,7
48,6
zondag
13/04/2014
53,1
49,9
zondag
20/04/2014
-
weekgemiddelde
53,7
48,7
weekgemiddelde
53,9
49,0
weekgemiddelde
53,8
49,9
WHO
richtwaarde
50-55
40-55
WHO
richtwaarde
50-55
40-55
WHO
richtwaarde
50-55
40-55
maandag
31/03/2014
maandag
7/04/2014
maandag
14/04/2014
50,1
46,0
dinsdag
1/04/2014
dinsdag
8/04/2014
dinsdag
15/04/2014
50,4
47,3
woensdag
2/04/2014
50,0
47,9
woensdag
9/04/2014
woensdag
16/04/2014
48,0
48,2
donderdag
3/04/2014
50,4
46,3
donderdag
10/04/2014
49,5
46,0
donderdag
17/04/2014
-
vrijdag
4/04/2014
50,9
43,7
vrijdag
11/04/2014
49,8
43,2
vrijdag
18/04/2014
-
zaterdag
5/04/2014
49,8
43,2
zaterdag
12/04/2014
49,9
47,3
zaterdag
19/04/2014
-
zondag
6/04/2014
49,4
44,0
zondag
13/04/2014
49,6
43,4
zondag
20/04/2014
-
weekgemiddelde
50,2
44,4
weekgemiddelde
49,7
45,0
weekgemiddelde
49,9
47,2
WHO
richtwaarde
50-55
40-55
WHO
richtwaarde
50-55
40-55
WHO
richtwaarde
50-55
40-55
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat voor de dagperiode de WHO-richtwaarde van 50
dB(A), en meestal ook de interim target van 55 dB(A) doorgaans wordt overschreden ter
hoogte van MP1 (Hambosstraat). Ter hoogte van de Zijpstraat (MP2) schommelt het
geluidsniveau rond de WHO-richtwaarde. In MP3 (D‟Hoogvorstdreef) wordt de
richtwaarde doorgaans gerespecteerd. Het is bijgevolg niet uitgesloten dat gevoelige
groepen ter hoogte van MP2 een lichte geluidshinder (ergernis, verstoring) kunnen
ondervinden en dat er ter hoogte van MP1 effecten op de menselijke gezondheid kunnen
optreden. T.h.v. MP3 wordt geen hinder verwacht.
Pagina 280 van 320
BE0112.000850
Voor de nachtperiode wordt de richtwaarde van 40 dB(A) overschreden ter hoogte van de
drie meetpunten, maar de interim target van 55 dB(A) wordt overal gerespecteerd.
Gevoelige groepen kunnen mogelijks lichte geluidshinder ondervinden, maar gevaarlijke
effecten op de menselijke gezondheid blijven uit.
Wat het aandeel van Cargill Herent in dit algemene omgevingsgeluid betreft, werd in de
discipline geluid een inschatting gemaakt op basis van het logaritmisch verschil tussen
het huidig omgevingsgeluid met bedrijf in werking en het huidige specifieke geluid van het
bedrijf. Hierbij kan enkel voor MP1 (Hambosstraat) een enigszins betrouwbare evaluatie
worden gemaakt, nl. de verwaarloosbare tot matig significant negatieve impact van
Cargill Herent. Ter hoogte van de Hambosstraat zijn er bijgevolg dominante andere
geluidsbronnen aanwezig, zoals de aanwezige vliegroute vanuit Zaventem. Voor de
overige meetpunten levert deze berekening geen betrouwbaar resultaat zodat geen
uitspraak kan worden gedaan over de impact van Cargill.
Er dient evenwel te worden vermeld dat uit de discipline geluid blijkt dat het continu
specifiek geluid van Cargill Herent, na saneringsmaatregelen met 9,4 dB(A) is
afgenomen ter hoogte van MP2. Er is de voorbije jaren dus een enorme verbetering
gerealiseerd m.b.t. de geluidsimpact van Cargill Herent naar de omgeving. Voor de
toekomstige situatie zal de hervergunning van Cargill Herent geen bijkomende
geluidshinder met zich meebrengen.
Er kan bijgevolg besloten worden dat de mogelijke geluidshinder afkomstig van Cargill
Herent voor de omgeving verwaarloosbaar tot zeer beperkt (ter hoogte van de Zijpstraat)
zal zijn, zowel in de huidige als in de geplande situatie.
7.6.4.2.5
Visuele aspecten, lichthinder
De zichtbaarheid van de installaties zal in de toekomst niet wijzigen. De verlichting wordt
tot een minimum beperkt. Er is geen sprake van hinder en de toestand in de geplande
situatie blijft identiek.
7.6.4.2.6
Veiligheid
M.b.t. de veiligheid worden de besluiten van het stofexplosieveiligheidsdocument
(vandaag in herziening) opgenomen in §10 van dit MER. Hieruit kan besloten worden dat
de exploitatie van het bedrijf inzake de effecten van stofexplosies geen direct gevaar
vormt voor de omgeving. Er kan gesteld worden dat de exploitant voldoende maatregelen
heeft genomen om stofexplosies te voorkomen. Wel dient de exploitant deze
maatregelen te handhaven en daar waar mogelijk nog te verbeteren.
7.6.5
Milderende en compenserende maatregelen
De impact van de huidige en geplande exploitatie van Cargill Herent op de mens in de
omgeving situeert zich voornamelijk op vlak van geluidshinder, hinder door verkeer en
visuele hinder.
Met betrekking tot de beperking van de geluidsemissies werd in de discipline geluid
gesteld dat er geen bijkomende milderende maatregelen vereist zijn.
Pagina 281 van 320
BE0112.000850
Wat visuele hinder betreft werkt het bedrijf samen met een landschapsarchitect om de
inpasbaarheid van het bedrijf in zijn omgeving te optimaliseren. Bovendien is de
zichtbaarheid van het bedrijf beperkt door de aanwezigheid van een groenscherm.
Cargill heeft de voorbije jaren inspanningen geleverd om mogelijke verkeershinder te
beperken. In de geplande situatie wordt geen bijkomende hinder verwacht (het maximaal
aantal transporten dient wel beperkt te blijven tot 4880 per jaar) zodat de impact van
Cargill Herent op de verkeershinder in de omgeving aanvaardbaar wordt geacht.
De maatregelen die worden aanbevolen i.h.k.v. de explosieveiligheid dienen door de
exploitant te worden gehandhaafd en waar mogelijk worden verbeterd.
Verder dringen zich vanuit de discipline mens geen bijkomende milderende maatregelen
op.
Pagina 283 van 320
7.7
Overige effecten
7.7.1
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
7.7.1.1
Referentiesituatie en geplande situatie
BE0112.000850
Het studiegebied situeert zich binnen een zone van ca. 1 km rondom het projectgebied.
Het project situeert zich ten noorden van de stad Leuven, meer bepaald langs het kanaal
Leuven-Dijle. Het projectgebied is gelegen in de zandleem- en leemstreek, nabij de
kernen Wijgmaal (O) en Herent (Z).
Het landschap bestaat uit een open agrarisch landschap (afwisseling van akkers en
weilanden) met een infrastructuurbundel (kanaal, hoogspanningslijnen) die het landschap
doorsnijdt. Langsheen het kanaal zijn een aantal bosjes gelegen, waarvan een deel
historisch aanwezig zijn. Naast de bedrijfgebouwen van Cargill en de Remytoren
markeren nog enkele grotere bouwwerken de ligging en het economische karakter van
het kanaal, namelijk de torens van Stella (Inbev) in Leuven, een recente spoorwegbrug
en de bedrijventerreinen van Haacht-Tildonk.
In een straal van 1 km rond de site bevinden zich volgende waardvolle elementen:
 Relictzone broekbossen tussen Kampenhout en Tildonk. Deze bossen zijn erkend in
de landschapsatlas als relictzone, een gebied waar waardevolle landschapselementen
voorkomen in een relatief gave, herkenbare onderlinge samenhang. Het beleid wenst
de versnippering van de bossen ongedaan te maken door de tussenliggende percelen
terug te bebossen.
 Lijnrelict kanaal Leuven-Dijle
 Lijnrelict KW-bunkerlinie tussen Leuven en Boortmeerbeek. In 1938 werd de KWbunkerlinie (Koningshooikt en Waver) aangelegd tussen Leuven en Boortmeerbeek.
Ze was in 1940 de hoofdweerstandstelling van de geallieerden in België. Van de
oorspronkelijke linie zijn enkel nog enige bunkers te bespeuren.
 Vastgesteld bouwkundig relict Kasteel D‟Hoogvorst (ID: 212292). Historische,
omgrachte site, mogelijk teruggaand op een opperhof-neerhofstructuur, locatie van
het nu verdwenen Hof van Herent (Castellum de Herent). Momenteel eind-19deeeuws landhuis in sterk vervallen toestand. Landelijk gelegen, vlak ten zuidwesten
van het kanaal Leuven-Dijle, toegankelijk via lange dreef ten zuiden (Inventaris
bouwkundig erfgoed, consultatie website 20/03/2014).
De Centrale Archeologische Inventaris (CAI) duidt de site van het kasteel d‟Hoogvorst
aan als archeologische vindplaats. Het kasteel is in oorsprong een feodale motte, met
neerhof en opperhof. Het kasteel en zijn omgeving (graslanden en weilanden met KLE‟s,
de oorspronkelijke dreven naar het kasteel) hebben een hoge historisch landschappelijke
waarde. Ook het kasteel Keulenhof ten noorden van het bedrijfsterrein van Cargill wordt
als archeologische vindplaats aangeduid. Gezien de uitgebreide geschiedenis van deze
sites is er in het volledige plangebied een hoge kans op het voorkomen van
archeologische waarden. Binnen het bedrijfsterrein van Cargill zelf is de kans op
aanwezigheid van archeologica relatief laag aangezien het terrein reeds grotendeels
vergraven en verhard is.
Pagina 284 van 320
7.7.1.2
BE0112.000850
Effectbeschrijving en –beoordeling
De bedrijfsgebouwen van Cargill zijn omwille van het open karakter van het omgevende
landschap van op verschillende plaatsen al op grote afstand te zien. Afhankelijk in welke
richting men naar het bedrijf kijkt, ziet men de mouterijtoren en het silocomplex soms als
een geheel en soms als twee afzonderlijke elementen. Dichterbij worden de gebouwen
grotendeels door bomen en struiken ontnomen aan het zicht. Enkel in het westen, aan de
zijde van de ingang, zijn de gebouwen volledig zichtbaar. De fietsroute langs het kanaal
wordt ter hoogte van het bedrijf afgeleid rond het bedrijf (langs containers en groenbuffer
van het bedrijf). Aan de noordkant van het bedrijf van op de Zijpstraat kan men de
gebouwen van dichtbij zien.
Binnen het studiegebied zijn de mouterijtoren en het silocomplex dominant aanwezig
omwille het open karakter van het landschap. De afgelopen jaren werd er door Cargill
extra aandacht geschonken aan de visuele integratie van het bedrijf in de omgeving. Er
wordt samengewerkt met een gerenomeerd landschapsarchitect die Cargill reeds op
verschillende domeinen heeft geadviseerd. Voorbeelden zijn terug te vinden in:
1. de renovatie van de gerst- en moutsilo‟s waarbij een uitgebreide kleurstudie
(Kleurstudie Cargill locatie Herent, Ontwerpbureau Pauwels NV, 2010) werd
uitgevoerd en in praktijk werd omgezet.
2. de integratie van de 50 meter lange geluidsmuur waarbij zowel aan alle panelen een
specifieke kleurenschakering werd gegeven zodat het klassieke kille karakter volledig
geëlimineerd werd alsook een groenbuffer met streekeigen plantgoed werd
aangebracht (Nota landschappelijke integratie geluidsscherm Cargill Herent,
Ontwerpbureau Pauwels NV, 2012).
3. Het rollend materieel zoals vrachtwagen en chassis die een specifieke kleur gekregen
hebben.
4. de toekomstige renovatie van de Nordon toren waarvoor eveneens een kleurenstudie
is uitgevoerd.
Gezien deze installatieonderdelen reeds geruime tijd aanwezig zijn en gezien de
aandacht van het bedrijf voor de visuele integratie van het bedrijf, wordt de impact op de
perceptieve kenmerken en de belevingswaarde beperkt geacht. Het effect van de
bestaande gebouwen op de landschappelijke erfgoedwaarde wordt eveneens neutraal
beschouwd.
Gezien er geen nieuwe constructies worden ingeplant, wordt geen effect verwacht op
bouwkundig erfgoed en archeologie.
7.7.1.3
Milderende maatregelen
Gezien de visuele impact en de belevingswaarde in de toekomst niet verandert, worden
geen milderende maatregelen geformuleerd.
Pagina 285 van 320
8
BE0112.000850
Elementen voor de watertoets
Het project betreft de hervergunning van de exploitatie van Cargill Herent op hun huidig
terrein van ongeveer 10 ha, gelegen langs de Zijpstraat te Herent. Het bedrijfsterrein van
Cargill ligt volgens de overstromingskaarten op de website van het AGIV niet in een
overstromingsgebied of een risicozone voor overstroming (zie Figuur 2.3.1). Ook volgens
de watertoetskaart (Figuur 7.2.3) ligt het bedrijfsterrein in een niet overstromingsgevoelig
gebied. De vallei van de Leibeek en de zone ter hoogte van de monding van de
Lipsebeek in de Leibeek worden op de watertoetskaart wel grotendeels aangeduid als
mogelijk tot effectief overstromingsgevoelig.
De totale oppervlakte van het terrein bedraagt ca. 3,9 ha. De totale verharde oppervlakte
op het bedrijfsterrein van Cargill Herent bedraagt momenteel ca. 20.346 m². Rekening
houdend met een jaargemiddelde neerslaghoeveelheid van 0,78 m³/m², valt jaarlijks zo‟n
15.870 m³ hemelwater op deze verharding. Dit hemelwater wordt via een afzonderlijk
rioleringsstelsel via 3 lozingspunten in de Leigracht geloosd. Op de overige delen van het
terrein zal het regenwater op natuurlijke wijze infiltreren of afvloeien. Gezien het voorwerp
van het MER een hervergunning betreft, zal zich in de geplande situatie geen wijziging
voordoen.
In de discipline oppervlaktewater werd besproken dat hergebruik van hemelwater voor
productiedoeleinden of voor sanitair gebruik, economisch niet gunstig is. De huidige
situatie, waarbij het grootste deel van het hemelwater dat op het terrein valt, infiltreert en
het overige gedeelte afzonderlijk wordt geloosd, vormt geen probleem voor de omgeving.
De belangrijkste waterbron voor het proces is grondwater (max. 520.000 ton/jaar). Cargill
heeft in het verleden reeds heel wat inspanningen gedaan om het waterverbruik te
reduceren. Het bedrijf scoort, rekening houdend met de specifieke activiteiten, in
vergelijking met andere bedrijven uit de sector reeds zeer goed wat waterverbruik betreft.
In de discipline oppervlaktewater wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste
waterbesparende maatregelen die reeds genomen zijn of nog voorzien worden.
De belangrijkste conclusies uit de discipline oppervlaktewater zijn:
 De hydraulische impact van de lozing van Cargill op de Leigracht en de Lipsebeek is
belangrijk, en op de Leibeek beperkt. In hoogwatersituaties (relevant in het kader van
de lokale overstromingsproblematiek, is de lozing van Cargill verwaarloosbaar tot
beperkt in de Leibeek resp. de Lipsebeek. Er zijn geen alternatieven (lozing op andere
waterlopen zoals het kanaal Leuven-Dijle wordt niet toegestaan door de
waterbeheerder en aansluiting op de riolering is geen optie gezien de ligging in
zuiveringszone C) beschikbaar voor de lozing van Cargill.
 Er dringen zich vanuit de omgeving bijgevolg geen bijkomende maatregelen op voor
infiltratie- of buffervoorzieningen voor afvoer van hemelwater. In het geval er in de
toekomst nieuwe verharding of nieuwe overdekte constructies worden (her)aangelegd
of gebouwd, dient er onverminderd te worden voldaan aan de voorwaarden uit het
Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een
gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten,
infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en
hemelwater.
Pagina 286 van 320
BE0112.000850
 De fysicochemische impact op de Leigracht en de Lipsebeek is significant. Uit de
ecotoxicologische evaluaties blijkt evenwel dat er geen acuut toxisch effect van het
effluent kan vastgesteld worden, zodat de impact van de lozing op de Leigracht en de
Lipsebeek toch gerelativeerd kan worden. Voor de Leibeek is de lozing aanvaardbaar
en voor de Weesbeek verwaarloosbaar tot hoogstens beperkt.
De impact is vooral het gevolg van het feit dat Cargill op kleine waterlopen loost, maar er
zijn hiervoor niet echt alternatieven. Cargill bevindt zich in een zuiveringszone C
waardoor aansluiting op een RWZI sowieso niet mogelijk is. Bij lozing op het kanaal
Leuven-Dijle zou de impact op de waterkwaliteit minder groot zijn dan bij lozing in de
Leigracht, maar Waterwegen en Zeekanaal heeft laten weten dat zij geen toestemming
geven voor lozingen in het kanaal.
In de discipline oppervlaktewater worden milderende maatregelen geformuleerd teneinde
de impact verder te minimaliseren.
De hoeveelheid grondwater die Cargill nodig heeft voor haar activiteiten bedraagt max.
520.000 m³/jaar. Uit de discipline bodem en grondwater blijkt dat de winning mogelijk een
impact heeft op de vergunde grondwaterwinningen in de omgeving.
Daarnaast zijn er mogelijks effecten te verwachten op de volgende oppervlaktewaters:
 Kasteelvijvers Hoogvorst en Keulenhof: waterpeilverlaging van ca. 0,35 m. De kans
bestaat dat deze (gedeeltelijk) droogvallen, afhankelijk van externe voeding en/of dikte
bodemsliblaag.
 Dijlekanaal : verhoogde lekkage uit vak De Hond – Tildonk; geen peilverlaging door –
handhaving/kunstmatige voeding, bovenstrooms te Leuven. De voeding zal eventueel
verhoogd dienen te worden. De hoeveelheid waarmee is niet te begroten met de
huidige gegevens.
 Langsgracht Dijlekanaal (leigracht): deze wordt deels gevoed door kwel vanuit het
kanaal en deels door de opvang van afwateringssystemen op de linkeroever van het
Dijlekanaal. Het wordt niet verwacht dat hier dalingen van het waterpeil optreden,
aangezien de volledige onttrokken hoeveelheid grondwater op deze kwelgracht
terechtkomt.
Omwille van de mogelijke effecten is en blijft de waterwinning aan een strikte monitoring
(o.a. opgelegd via het vergunningenbesluit voor de grondwaterwinning
D/PMVC/13819/19891) onderworpen, zowel in oppervlaktewater als in het grondwater.
Pagina 287 van 320
9
BE0112.000850
Grensoverschrijdende effecten
Het Verdrag van Espoo (Finland, 25 februari 1991, B.S. 31/12/1999) en de EG-richtlijn
97/11/EG van 3 maart 1997 in verband met de mogelijke grensoverschrijdende
milieueffecten is niet van toepassing in het kader van dit project.
Het projectgebied bevindt zich op ongeveer 55 km van de Nederlandse grens en op ca.
11 km van de grens met het Waals Gewest. Rekening houdend met het studiegebied dat
in de verschillende disciplines rekening gebracht wordt voor de beoordeling van de
effecten, zijn grensoverschrijdende effecten niet aan de orde.
Pagina 289 van 320
10
BE0112.000850
Veiligheidsaspecten
Cargill Herent is geen OVR-plichtige inrichting.
Eén van de belangrijkste veiligheidsrisico‟s bij mouterijen zijn stofexplosies. In de loop
van 2006-2007 liet de afdeling Milieu-inspectie (LNE - buitendienst Vlaams-Brabant) door
Soresma NV een veiligheidsonderzoek inzake stofexplosies uitvoeren bij Cargill. Het doel
van het onderzoek was om na te gaan of:
 vanuit oogpunt van veiligheid voor de omgeving, de exploitatie van het bedrijf
verantwoord is op de huidige manier;
 de exploitant alle nodige maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van stofexplosies
en ter beperking van de gevolgen daarvan voor de omgeving;
 welke bijkomende preventieve en/of gevolgbeperkende maatregelen nog moeten
worden voorzien.
Het besluit van de studie luidt als volgt:
Bedrijfsvoering en –organisatie op vlak van preventie en stofexplosies:
Het bedrijf heeft een sterk gestructureerd en gedocumenteerd preventiebeleid uitgewerkt
en geïmplementeerd. Een sterke ondersteuning en opvolging vanuit Cargill wereldwijd is
merkbaar uit de jaarlijkse doelstellingen (safety index) en het jaarlijks uitgewerkte
veiligheidsprogramma. Bovendien werd een hoog veiligheidsbewustzijn vastgesteld bij
het management en het personeel.
In de bedrijfsvoering gaat er prioritaire aandacht naar het voorkomen van stofexplosies.
Naast een uitgewerkt explosieveiligheidsdocument werden er reeds heel wat
organisatorische en technische maatregelen geïmplementeerd (rookverbod, diverse
brandblusmiddelen beschikbaar verspreid over het bedrijf, thermografische onderzoeken
elektrische kasten, maandelijkse veiligheidssessies, …). Bijkomende maatregelen
worden ook nog in de nabije toekomst gepland.
Risico’s op stofexplosie:
Uit de stofexplosie risicoanalyse kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
er bestaan stofexplosierisico‟s;
 deze risico‟s worden vooral gevormd door de nog niet tegen stofexplosie beveiligde
elevatoren en de niet tegen explosie ontkoppelde centrale filters;
 een beginnende stofexplosie kan zich daarom binnen de gesloten installaties
uitbreiden en zo zelfs in de silo‟s terechtkomen en zich uitbreiden naar alle
siloblokken;
 een ergens gevormde ontstekingsbron kan ook ongemerkt door de hele installatie
doordringen en uiteindelijk in een silo terechtkomen en daar tot brand of explosie
leiden:
 een explosie in een gebouw is een groot risico voor het in het gebouw aanwezige
personeel.
Pagina 290 van 320
BE0112.000850
Daarentegen kon ook geconcludeerd worden dat dankzij:
 de meestal relatief schone werkruimten de kans op secundaire ruimte explosies in
veel van de gebouwen beperkt is;
 de zeer stringente heetwerk procedures, het meestal uitstekende schoonmaakregime,
de al genomen risicobeperkende maatregelen en de nog uit te voeren maatregelen
(zie verder) het stofexplosieveiligheidsniveau relatief hoog geacht wordt.
Het bedrijf heeft een bijna geheel uitgewerkt explosieveiligheidsdocument opgesteld
compleet met uitgebreide risicoanalyses met voorgestelde beveiligingen op de meeste
proceselementen. Het explosieveiligheidsdocument werd in januari 2014 door een extern
bureau Inburex Consulting herzien en aangepast aan nieuwe inzichten inzage
risicobeheersing. Dit geeft aan dat het bedrijf zich zeer wel bewust is van de mogelijke
explosierisico‟s en daadwerkelijk de risico‟s op een rijtje heeft gezet teneinde deze met
doelgerichte maatregelen te gaan beperken.
Het voorstel van maatregelen uit de studie van Inburex wordt hieronder samengevat.
De aanbevolen algemene preventieve maatregelen:
 Controleer de geschiktheid van de elektrische en mechanische apparatuur in functie
van de zones en pas, indien nodig, die apparatuur aan;
 Continueer goed onderhoud van alle apparatuur inclusief goede staat van aardingen.
Let extra op elektrische kasten (afgesloten), aansluitdozen en wartels;
 Extra aandacht kan gaan naar het huishouden in enkele van de productieruimtes.
De aanbevolen specifieke preventieve maatregelen:
 Beveilig diverse elevatoren met breekplaten of vlamloze drukontlasting of explosieonderdrukking en met explosiebarrières in de in- en uitlaten van deze elevatoren;
 Verbeter de beveiliging van diverse stoffilters door aanbrengen van een
explosiebarrière in de inlaat. Bij explosie automatische stop van explosievaste
draaisluis garanderen.
Stofexplosie-effecten naar de omgeving:
Uit de analyse van de silo‟s blijkt dat bij een inwendige explosie de explosie-effecten op
de naaste omgeving beperkt blijven:
 incidentele ruitbreuk kan optreden tot op ruim 100 m in de omgeving. Een eventuele
gevaarlijke ruitbreuk (in een enkel geval) blijft evenwel beperkt tot nabije gebouwen op
het bedrijfsterrein;
 voor brokstukken kan een afstand van 100 m als een veilige grens beschouwd
worden;
 de effecten van een vuurbal op de omgeving (grondniveau) zullen alleen van belang
zijn als in een enkel geval een silo vrijwel geheel bezwijkt. Er dient rekening gehouden
te worden met een steekvlam met een maximale diameter van ongeveer 43 m.
In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf zijn er geen externe gevaarbronnen en de
effecten naar de omgeving inzake mensrisico‟s zijn aanvaardbaar.
Pagina 291 van 320
BE0112.000850
Algemeen besluit:
De exploitatie van het bedrijf vormt inzake de effecten van stofexplosies geen direct
gevaar voor de omgeving. Er kan gesteld worden dat de exploitant voldoende
maatregelen heeft genomen om stofexplosies te voorkomen. Wel dient de exploitant
deze maatregelen te handhaven en daar waar mogelijk nog te verbeteren. Een
stofexplosie bij het bedrijf blijft immers een groot risico voor daar aanwezig personeel of
derden.”
Cargill behaalde in 2006 het ISO 14001 certificaat
Pagina 293 van 320
11
Leemten in de kennis / gekende onzekerheden
11.1
Leemten en onzekerheden betreffende het studiegebied
BE0112.000850
De kennis van de disciplines bodem en water heeft de volgende leemten:
 De kennis voor de bodem- en waterkwaliteit in Vlaanderen is onvolledig en bestaat uit
momentopnames. De reële huidige situatie is dus steeds in bepaalde mate afwijkend
van de gekende situatie op het moment van de metingen.
 De debieten/afvoercapaciteiten van de waterlopen zijn niet exact gekend.
Er is ook geen enkel gegeven bekend over de bodemlaag van het kanaal (slibdikte,
hydraulische geleidbaarheid, colmatatie,..).
Het debiet van de Leigracht is niet bekend en er kon dan ook geen berekening gebeuren
van de bijdrage van Cargill tot de vuilvracht in de Leigracht.
Ook de waterkwaliteit van de Lipsebeek en Leibeek opwaarts van de instroom van het
afvalwater van Cargill is niet bekend waardoor er moeilijk een vergelijking kon gebeuren
tussen de waterkwaliteit opwaarts en afwaarts.
De actuele luchtkwaliteit in het studiegebied kon niet voor alle parameters door middel
van meetresultaten uit het studiegebied in kaart gebracht worden. Voor de parameters,
waarvoor geen meetresultaten in het studiegebied ter beschikking zijn, werd een
uitspraak gedaan over de actuele luchtkwaliteit in het studiegebied op basis van:
 de interpolatiekaarten van VMM;
 metingen van de luchtkwaliteit in gelijkaardige gebieden;
 literatuurgegevens.
De kennis van de discipline mens heeft een aantal typische leemten: de kennis van de
huidige mobiliteit is slechts een momentopname en zal steeds afwijken van de huidige
realiteit.
De kennis van de discipline fauna en flora heeft een typische leemte: het voorkomen
van vegetaties en fauna is steeds een momentopname of combinatie van verschillende
inventarisaties en zal dus nooit volledig zijn.
11.2
Leemten en onzekerheden betreffende de effectbepaling
De impact van een verhoging van de productiecapaciteit is niet exact gekend. Hiervoor
werd gebruik gemaakt van extrapolatie op basis van de situatie in het referentiejaar.
Voor de effectgroep grondwater bestond de volgende leemte: er werd een modellering
uitgevoerd van de toekomstige grondwaterwinning, maar het gaat hier om
modelberekeningen waarin geen rekening kon gehouden worden met de exacte
omstandigheden op het terrein.
Pagina 294 van 320
BE0112.000850
De emissies naar lucht en water in de toekomstige situatie zijn niet exact gekend.
Hiervoor werd gebruik gemaakt van beschikbare emissiegegevens van de huidige
situatie en extrapolatie naar de productiecapaciteit van 120.000 ton/jaar.
11.3
Leemten en onzekerheden betreffende de effectbeoordeling
De effectbeoordeling is een beoordeling van de effectsynthese. Enerzijds bevat de
effectsynthese zelf reeds een zekere onzekerheid, anderzijds is het moeilijk om een
volledig objectieve beoordeling te geven voor een bepaald effect. De eindbeoordeling is
daardoor een expertenbeoordeling.
Pagina 295 van 320
12
BE0112.000850
Tewerkstelling, investering en materialenstromen
Het voorwerp van het MER betreft de hervergunning van de bestaande site van Cargill te
Herent. Er wordt in de nabije toekomst geen aanzienlijke wijziging verwacht m.b.t. de
tewerktstelling (ca. 45 werknemers) en de materialenstromen.
Er wordt geen uitbreiding van de activiteiten op de site voorzien. Belangrijke geplande
projecten zijn:
 Optimalisatie waterzuivering door een nageschakelde techniek (bijvoorbeeld DAF
(flotatie) of actieve kool filtratie);
 Vernieuwen van de kuipenzaal van de Miag-installatie;
 Verbeteringswerken Nordon-toren;
 Voorzieningen ten behoeve van explosiebeveiliging in het silocomplex;
 Verbeteringswerken t.h.v. de pellet-installatie.
Pagina 297 van 320
13
BE0112.000850
Synthese (incl. monitoring en evaluatie)
Het project omvat de hervergunning van de mouterij van het Belgisch Bijkantoor Cargill
Herent, Cargill France SAS (verder: Cargill Herent) te Herent. Cargill Herent wenst een
milieuvergunningsaanvraag voor te bereiden voor de hervergunning van de exploitatie
van de bestaande mouterij en de ondersteunende diensten op de site voor een
productiecapaciteit van 120.000 ton/jaar.
Gezien het project een hervergunning betreft (er is geen uitbreiding voorzien), is er geen
constructiefase.
De grondwaterwinning van Cargill omvat een volume van max. 520.000 m³/jaar en 1.800
m³/dag, nl. max. 300.000 m³/jaar uit het Brusseliaan en max. 320.000 m³/jaar uit het
Landeniaan. Het grondwater wordt gebruikt voor de weking van de brouwgerst. Uit de
evaluatie blijkt dat er mogelijks een beperkte grondwaterverlaging kan verwacht worden
op een 2-tal winningen in de omgeving als gevolg van de grondwaterwinning in het
Brusseliaan. Daarnaast worden gering negatieve tot verwaarloosbare effecten verwacht
op het oppervlaktewater van het Dijlekanaal en de Leigracht en een beperkte impact op
de kasteelvijvers Hoogvorst en Keulenhof. Voor de Landeniaanwinning wordt de grootste
invloed verwacht op 2 nabijgelegen winningen. Mits een goed opvolging van het debiet
(contactelektrodes zijn reeds voorzien), worden er op kwantitatief vlak geen belangrijke
problemen verwacht.
Voorts zijn er voldoende bodembeschermende maatregelen voorzien om verontreiniging
op risicolocaties te voorkomen. De waterwinning zal met zekerheid geen effect hebben
op grondwaterafhankelijke vegetaties die binnen de omliggende Natura 2000 en VENgebieden voorkomen. De speciale beschermingszones zijn namelijk volledig buiten de
invloedssfeer van de grondwaterwinning gelegen. Een blijvende opvolging van de
grondwaterstanden ter hoogte van de vochtige populierenaanplanten is noodzakelijk. De
verwachtingen zijn echter dat er een matig negatief effect te verwachten is op de
aanwezige elzenbroekbossen.
Het afvalwater van Cargill Herent wordt geloosd op eerder kleine waterlopen, nl. de
Leigracht, een kleine waterloop die uitmondt in de Lipsebeek. De Lipsebeek mondt op
haar beurt uit in de Leibeek en de Leibeek in de Weesbeek, vlak voor de monding van de
Weesbeek in de Dijle. Het sanitair afvalwater van de 45 werknemers van Cargill wordt
behandeld met een individueel afvalwaterbehandelingssysteem en na zuivering in de
Leigracht geloosd. Het hemelwater wordt eveneens via 3 lozingspunten in de Leigracht
geloosd. Hergebruik van hemelwater is in het verleden onderzocht, maar blijkt
economisch niet gunstig te zijn. Op het vlak van watergebruik presteert het bedrijf vrij
goed in vergelijking met de andere bedrijven in de sector.
De hydraulische impact van de lozing van Cargill op de ontvangende waterlopen is
belangrijk op de Leigracht en de Lipsebeek, en beperkt op de Leibeek. In
hoogwatersituaties is de impact verwaarloosbaar tot beperkt. De hydraulische impact en
de impact op het overstromingsrisico worden aanvaardbaar geacht.
De fysicochemische impact is het grootst voor de Leigracht, gezien de waterkwaliteit en –
kwantiteit van de Leigracht in belangrijke mate wordt bepaald door de lozing van Cargill.
In de Lipsebeek is de impact op de waterkwaliteit eveneens significant, voornamelijk voor
de parameters CZV, totaal N en totaal P. Wat de Leibeek betreft is de impact nog
Pagina 298 van 320
BE0112.000850
hoogstens beperkt. Bovendien is er reeds een ruime afstand tot het lozingspunt van
Cargill en zal een groot deel van de vuilvracht bijgevolg reeds verwijderd zijn. De impact
van de lozing op de Weesbeek is verwaarloosbaar tot hoogstens beperkt. Uit een
evaluatie van de ecotoxicologische impact van de effluentlozing kan besloten worden dat
– ondanks de belangrijke bijdrage van de lozing van Cargill – er geen acuut toxisch effect
kon worden vastgesteld. Hierdoor kan de impact van de lozing toch enigszins
gerelativeerd worden en verwachten we geen acute toxische effecten op het aquatisch
leven in de ontvangende waterlopen.
De impact is vooral het gevolg van het feit dat Cargill op kleine waterlopen loost, maar er
zijn hiervoor niet echt alternatieven. Cargill bevindt zich in een zuiveringszone C
waardoor aansluiting op een RWZI sowieso niet mogelijk is. Bij lozing op het kanaal
Leuven-Dijle zou de impact op de waterkwaliteit minder groot zijn dan bij lozing in de
Leigracht, maar Waterwegen en Zeekanaal heeft aangegeven dat zij geen toestemming
geven voor lozingen in het kanaal
Beperking van het waterverbruik en een optimale werking van de waterzuivering dient in
de toekomst een continu aandachtspunt te blijven. Voor het goed functioneren van de
waterzuivering zijn ook een aantal maatregelen uitgevoerd en (nog verder) gepland
teneinde tegen 2015 aan de opgelegde lozingsnorm te kunnen voldoen.
De belangrijkste polluenten naar de lucht zijn SO2, NOx en CO. De emissies van de
mouterij in de geplande situatie (120.000 ton/jaar) zullen aanleiding geven tot een totale
uitstoot van 24 ton SO2 (idem referentiesituatie), 42 ton NOx en 16 ton CO. Uit de
evaluatie blijkt dat er geen belangrijke effecten voor de omgeving worden verwacht voor
de geplande situatie en de referentiesituatie m.b.t. emissies van NO 2/NOx, SO2 en CO,
zodat er geen maatregelen moeten worden genomen ter reductie van de emissies.
M.b.t. de impact door de verkeersemissie is de bijdrage van het transport van en naar
Cargill Herent voor PM10 op alle locaties verwaarloosbaar. Voor de parameter NO2 is de
bijdrage van het transport van en naar Cargill Herent op sommige locaties beperkt, nl.
langsheen de Mechelsesteenweg en Omleiding, en op de overige locaties
verwaarloosbaar. Er dient opgemerkt dat de reeds aanwezige lokale overschrijdingen van
de kwaliteitsdoelstellingen zich ook zouden voordoen indien het verkeer van en naar
Cargill Herent zou wegvallen.
Er dient geen rekening gehouden te worden met relevante emissies van geur bij normale
bedrijfsomstandigheden. Op het vlak van verzurende depositie worden evenmin
significante effecten verwacht.
Er kan algemeen geconcludeerd worden dat de kwaliteit van het huidige
omgevingsgeluid overwegend goed tot zeer goed is. Het continue geluid van Cargill
Herent is voornamelijk afkomstig van de continu werkende productie-installaties binnen in
de verschillende gebouwen en de in- en uitlaatopeningen van ventilatoren. De
discontinue geluiden zijn voornamelijk afkomstig van het laden en lossen van
binnenschepen. In de omliggende meetpunten is het effect van de uitgevoerde
geluidssanering duidelijk meetbaar, vooral ter hoogte van meetpunt 2 (Zijpstraat).
Rekening houdende met de gerealiseerde sanering, het feit dat de Vlarem richtwaarden
voor bestaande inrichtingen goed worden benaderd en gezien geen significant negatieve
effecten aantoonbaar zijn, worden geen (bijkomende) maatregelen voorgesteld. Wat
rustverstoring betreft, worden er geen significant negatieve effecten verwacht op de
Pagina 299 van 320
BE0112.000850
groengebieden, noch op de speciale beschermingszones en de VEN-gebieden als gevolg
van de bedrijfsactiviteiten van Cargill Herent.
Uit de toets aan Artikel 26bis en Artikel 36ter van het Natuurdecreet (voortoets) blijkt dat
er geen significant negatieve effecten verwacht worden op de beschermde fauna, flora en
habitattypes van de speciale beschermingszones/VEN-gebieden Kastanjebos en
Kwellenberg, Wijgmaalbroek als gevolg van verdroging, verzurende depositie,
afvalwaterlozingen en rustverstoring die kunnen toegeschreven worden aan Cargill
Herent.
Er worden geen relevante gezondheidseffecten verwacht die kunnen toegeschreven
worden aan de blootstelling aan componenten geëmitteerd naar de lucht, bodem en
grondwater of oppervlaktewater door Cargill Herent. Algemeen kan gesteld worden dat
de meeste klachten van omwonenden zich situeren op het vlak van geluidshinder en
hinder als gevolg van verkeer van en naar de site. Cargill heeft de voorbije jaren
inspanningen geleverd om mogelijke verkeershinder te beperken: door een optimale inzet
van watertransport kan het maximum aantal transporten via de weg ook in de toekomst
beperkt blijven tot 4880 per jaar.
Wat het huidige geluidsklimaat in de omgeving betreft, mag wel geconcludeerd worden
dat dit overwegend goed tot zeer goed is. Het is evenwel niet uitgesloten dat gevoelige
groepen een lichte geluidshinder (ergernis, verstoring) kunnen ondervinden. Er is de
voorbije jaren reeds een enorme verbetering gerealiseerd m.b.t. de geluidsimpact van
Cargill Herent naar de omgeving. Voor de toekomstige situatie zal de hervergunning van
Cargill Herent geen bijkomende geluidshinder met zich meebrengen. Er kan bijgevolg
besloten worden dat de mogelijke geluidshinder voor de mens afkomstig van Cargill
Herent voor de omgeving verwaarloosbaar tot beperkt (ter hoogte van de Zijpstraat) zal
zijn, zowel in de huidige als in de geplande situatie.
Er worden geen belangrijke effecten voor de omgeving verwacht als gevolg van
geurhinder, visuele hinder of hinder als gevolg van bepaalde veiligheidsaspecten.
De maatregelen die worden aanbevolen i.h.k.v. de beheersing van de explosieveiligheid
dienen door de exploitant te worden gehandhaafd en waar mogelijk te worden verbeterd.
De bedrijfsgebouwen van Cargill zijn omwille van het open karakter van het omgevende
landschap van op verschillende plaatsen al op grote afstand te zien. De afgelopen jaren
werd er door Cargill extra aandacht geschonken aan de visuele integratie van het bedrijf
in de omgeving. De impact van de bestaande gebouwen op de perceptieve kenmerken
en de belevingswaarde wordt beperkt geacht.
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de hervergunning van Cargill Herent
aanvaardbaar is indien rekening gehouden wordt met de milderende maatregelen die in
dit MER zijn opgenomen.
Pagina 301 van 320
BE0112.000850
Geraadpleegde bronnen
Project-MER hervergunning en capaciteitsuitbreiding Cargill Malt te Herent, ARCADIS,
2008.
GRUP “Historisch gegroeid bedrijventerrein Cargill Malt te Herent”, 2010 (grafisch plan,
toelichtingsnota incl. plan-MER en stedenbouwkundige voorschriften)
LNE Dienst Mer, 1997 – Richtlijnenboek voor het opstellen en het beoordelen van
milieueffectrapporten – deel 2: Algemene methodologische aspecten
LNE Dienst Mer, 1997 – Richtlijnenboek voor het opstellen en het beoordelen van
milieueffectrapporten – deel 1:Procedurele aspecten
LNE Dienst Mer, 2008 – Geactualiseerd MER-richtlijnenboek discipline bodem
LNE Dienst Mer, 2011 – Geactualiseerd MER-richtlijnenboek discipline water
LNE Dienst Mer, 2012 – Geactualiseerd MER-richtlijnenboek discipline lucht
LNE Dienst Mer, 2011 – Geactualiseerd MER-richtlijnenboek discipline geluid en trillingen
LNE Dienst Mer, 2006 – Geactualiseerd MER-richtlijnenboek discipline fauna en flora
LNE Dienst Mer, 2002 – Richtlijnenboek voor het opstellen en het beoordelen van
milieueffectrapporten – deel 3: Algemene methodologie – Discipline Mens & gezondheid
LNE Dienst Mer, 2011 - Richtlijnenboek milieueffectenrapportage – basisrichtlijnen per
activiteitengroep – Landbouwdieren
Discipline bodem en grondwater
Hydrogeologische studie naar aanleiding van een aanvraag van Cargill Herent voor de
hervergunning van de grondwaterwinning uit het Landeniaan en het verhogen van de
winning uit het Brusseliaan. Arcadis Belgium, 2013.
April 2002, Oriënterend bodemonderzoek, Ecolas NV
Mei 2005, Beschrijvend bodemonderzoek, Ecolas NV
Juni-juli 2005, Staalname zoutconcentraties, Bodemkundige dienst van België vzw
27/06/2008, Beschrijvend bodemonderzoek n.a.v. een schadegeval, Arcadis Belgium
27/11/2008, Aanvullingen op het Beschrijvend bodemonderzoek n.a.v. een schadegeval,
Arcadis Belgium
10/12/2008, Aanvullingen op het Beschrijvend bodemonderzoek n.a.v. een schadegeval
(fase 3), Arcadis Belgium NV
Oriënterend Bodemonderzoek n.a.v. een overdracht, ARCADIS Belgium, maart 2011
Discipline lucht
www.vmm.be
Discipline oppervlaktewater
www.vmm.be
Haalbaarheidstudie voor de optimalisatie van de effluentkwaliteit en het hergebruik van
hemelwater. EPAS, 2011.
Evaluatie van de lozingsproblematiek. EPAS, 2002.
Pagina 302 van 320
BE0112.000850
Discipline fauna en flora
Albers, R., Beck, J., Bleeker, A., van Bree, L., van Dam, J., van der Eerden, L., Freijer, J.,
van Hinsberg, A., Marra, M., van de Salm, C., Tonneijck, A., de Vries, W., Wesselink, L.
en Wortelboer, F. (2001). Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing.
Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM).
Couvreur, M., Menschaert, J., Sevenant, M., Ronse, A., Van Landuyt, W., De Blust, G.,
Antrop, M., Hermy, M. (2004). Ecodistricten en ecoregio‟s als instrument voor
natuurstudie en milieubeleid. Natuur.focus 3(2):51-58.
De Becker, P., Jochems, H. & Huybrechts, W. (2004). Onderzoek naar de abiotische
standplaatsvereisten van verschillende beekbegeleidende Alno-Padion & Alnion Incanaegemeenschappen.
De Temmerman, L. (onbekende publicatiedatum). Milieustress. Deel 1 Effecten van
luchtverontreiniging op de vegetatie. Fytotoxiciteit van luchtpolluenten. Bioindicatie en
biomonitoring van het effect van luchtverontreiniging. Centrum voor Onderzoek in
Dierengeneeskunde en Agrochemie –CODA, Tervuren. 126p.
Decleer, K (red.) (2007). Europees beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch
deel van de Noordzee. Habitattypen, Dier- en plantensoorten. Mededelingen van het
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.M.2007.01, Brussel, 584p.
EPAS (2011). Haalbaarheidstudie voor de optimalisatie van de effluentkwaliteit en het
hergebruik van hemelwater. Rapportnummer CARF_1RP005. 82p
Gabriëls, J. (1998). Onderzoek stiltegebieden Limburg, ref AMI604, p. 2.31/2.35 in LISEC
1998.
Kleijn, D. (2008). Effecten van geluid op wilde soorten –implicaties voor soorten
betrokken bij de aanwijzing van Natura 2000 gebieden. Wageningen, Alterra, Alterrarapport 1705. 41 blz.; 2 tab.; 70 ref.
Langouche, D., Wiedemann, T., Van Ranst, E., Neirynck, J., Langohr, R. (2002)
Berekening en kartering van kritische lasten en overschrijdingen voor verzuring en
eutrofiëring in bosecosystemen in Vlaanderen. In: Neirynck, J. et al., Bepaling van de
verzuring- en vermestinggevoeligheid van Vlaamse bossen met gemodelleerde
depositiefluxen. Eindverslag van project VLINA 98/01, studie uitgevoerd voor rekening
van de Vlaamse gemeenschap binnen het kader van het Vlaams Impulsprogramma
Natuurontwikkeling.
Meykens, J., Vereecken, H. (2001). Ontwikkeling en integratie van gevoeligheidskaarten
voor verzuring en vermesting van ecosystemen in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in
opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA. MIRA/2001/01, K.U.Leuven en
Bodemkundige Dienst van België.
Paelinckx, D., Sannen, K., Goethals, V., Louette, G., Rutten, J. & Hoffmann, M. (2009).
Gewestelijke doelstellingen voor de habitats en soorten van de Europese Habitaten
Vogelrichtlijn voor Vlaanderen. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en
Bosonderzoek INBO.M.2009.6, Brussel, 669 p.
Peymen, J., Oosterlynck, P., Defloor, W., Van Gulck, T., van Straaten, D., Kuijken, E.
(2000) Opstellen en beoordelen van ecosysteemkwetsbaarheidkaarten met betrekking tot
biotoopverlies en barrière-effect. Eindverslag van project 97/05. Studie uitgevoerd voor
rekening van de Vlaamse Gemeenschap binnen het kader van het Vlaams
Impulsprogramma Natuurontwikkeling in opdracht van de Vlaamse minister bevoegd voor
natuurbehoud.
Pagina 303 van 320
BE0112.000850
Posthumus, A.C. & Tonneijck, F. (1983). Literatuuronderzoek naar belasting-effectrelaties
voor planten. Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO), Wageningen,
Nederland.
Reijnen, M.J.S.M. & Foppen, R.P.B. (1991). Effecten van wegen met autoverkeer op de
dichtheid van broedvogels. IBN-Rapport 91/1en 91/2.
Sevenant, M., Menschaert, J., Couvreur, M., Ronse, A., Antrop, M., Geypens, M., Hermy,
M. & De Blust, G. (2002). Ecodistricten: Ruimtelijke eenheden voor gebiedsgericht
milieubeleid in Vlaanderen. Deelrapport II: Afbakening van ecodistricten en ecoregio‟s:
Verklarende teksten. Studieopdracht in het kader van actie 134 van het Vlaams
Milieubeleidsplan 1997-2001. In opdracht van het Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap, Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer.
Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van
streeflasten voor bossen in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse
Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2006/03. Rapport INBO.R.2006.12. Instituut voor
Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.
Tamis, W. L. M., Runhaar, J. (1994). Kwetsbaarheidskaarten natuur Zuid-Holland, CML
rapport 115, Centrum voor Milieukunde Leiden.
Van de Genachte, G., Gorssen J. & De Coster, K. (2002). Opstellen van
kwetsbaarheidskaarten voor de effectgroepen auditieve rustverstoring, verdroging en
eutrofiëring met betrekking tot de discipline fauna en flora ten behoeve van de
ondersteuning van milieueffectrapportage, wetenschappelijk rapport. Aeolus bvba - Lisec
vzw, Hasselt.
Van De Genachte, G.; Gorssen, J.; De Coster, K.; Lambrechts, J. (2000). Opstellen van
kwetsbaarheidskaarten voor de effectgroepen auditieve rustverstoring, verdroging en
eutrofiëring met betrekking tot de discipline fauna en flora ten behoeve van de
ondersteuning van milieueffectrapportage : derde tussentijds voortgangsrapport : tekst.
AEOLUS: Brussel : Belgium. 103 pp.
Van Vessem, J. & Kuijken, E. (1986). Overzicht van de voorgestelde Speciale
Beschermingszones in Vlaanderen voor het behoud van de vogelstand (E.G.-Richtlijn
79/409/EEG van 2 april 1979). Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, 496 p.
Vlaamse Regering (2001). Speciale Beschermingszones in Vlaanderen in uitvoering van
de Europese Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn) SBZ-H. Overzicht van de habitats en
soorten per Habitatrichtlijngebied. Beslissing van de Vlaamse regering van 4 mei 2001.
VMM (2013). VMM jaarrapport Luchtkwaliteit in het Vlaams Gewest, 2012.
Vriens, L., Bosch, H., De Knijf, G., De Saeger, S., Guelinckx, R., Oosterlynck, P., Van
Hove, M;, & Paelinckx, D. (2011). De Biologische Waarderingskaart. Biotopen en hun
verspreiding in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Mededelingen van
het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. INBO.M.2011.1, Brussel. 416p.
WHO (2000). Air Quality guidelines for Europe, 2nd edition. WHO Regional Publications,
European Series N° 91, ISBN 1358 3.
www.natuurpuntleuven.be
www.waarnemingen.be
Discipline mens
http://www.derusthuizen.be/rusthuizen.htm
http://www.hospitals.be/
Pagina 304 van 320
BE0112.000850
http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsaanbod/
Overige disciplines
Kleurstudie Cargill locatie Herent, Ontwerpbureau Pauwels NV, 2010
Nota landschappelijke integratie geluidsscherm Cargill Herent, Ontwerpbureau Pauwels
NV, 2012
Pagina 305 van 320
Figuren
BE0112.000850
Pagina 307 van 320
Bijlagen
BE0112.000850
Pagina 319 van 320
BE0112.000850
Kantoren
www.arcadisbelgium.be
Antwerpen- Berchem
Hasselt
Gent
Citylink - Posthofbrug 12
Eurostraat 1 – bus 1
Kortrijksesteenweg 302
B-2600 Berchem
B-3500 Hasselt
B-9000 Gent
T +32 3 360 83 00
T +32 11 28 88 00
T +32 9 242 44 44
F +32 3 360 83 01
F +32 11 28 88 01
F +32 9 242 44 45
Brussel
Liège
Charleroi
Koningsstraat 80
119, avenue de Philippeville
B-1000 Brussel
26, rue des Guillemins, 2ème
étage
T +32 2 505 75 00
B-4000 Liège
T +32 71 298 900
F +32 2 505 75 01
T +32 4 349 56 00
F +32 71 298 901
B-6001 Charleroi
F +32 4 349 56 10
ARCADIS Belgium nv/sa
Maatschappelijke zetel
BTW BE 0426.682.709
Brussel
RPR BRUSSEL
Koningsstraat 80
ING 320-0687053-72
B-1000 Brussel
IBAN BEAdviesverlening,
38 3200 6870 5372
studie en ontwerp van gebouwen, infrastructuur, milieu en ruimtelijke ordening.
Detachering
van projectmedewerkers.
SWIFT BIC BBRUBEBB