hoofdstuk 1.5

Download Report

Transcript hoofdstuk 1.5

Gids Productfiscaliteiten 2014
1 Het boxenstelsel
Inleiding
Hoofdstuk
1
Het boxenstelsel
In de Wet IB 2001 is het boxenstelsel ingevoerd. Inkomens zijn ondergebracht in drie
boxen. Deze boxen hebben eigen aftrekmogelijkheden en een eigen belasting­tarief.
In dit hoofdstuk leggen we de werking van het boxenstelsel uit. We bespreken de
drie boxen, de bijbehorende (schijven)tarieven, de heffingskortingen en de persoons­
gebonden aftrek. Tevens lichten wij het fiscaal partnerbegrip en de belastingheffing
bij minderjarige kinderen toe. Als laatste behandelen we de begrippen binnenlandse
en buitenlandse belastingplicht.
Inhoud
Hoofdstuk
1
1.1
1.1.1
1.1.2
1.1.3 1.2 1.3 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4 1.3.5 1.3.6 1.3.7 1.3.8 1.3.9 1.3.10
1.3.11 1.3.12 1.4 1.4.1 1.4.2 1.4.3 1.5 1.5.1 1.6 Boxenstelsel
Box 1: belastbaar inkomen uit werk en
woning
Box 2: belastbaar inkomen uit
aanmerkelijk belang
Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en
beleggen
Persoonsgebonden aftrek
Heffingskorting
Algemene heffingskorting
Arbeidskorting
Werkbonus
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
Alleenstaandeouderkorting
Ouderenkorting
Alleenstaande ouderenkorting
Jonggehandicaptenkorting
Levensloopverlofkorting
Ouderschapsverlofkorting
Tijdelijke heffingskorting voor
vroeggepensioneerden
Korting voor groene beleggingen
Bepaling van het verzamelinkomen
Het verzamelinkomen
Rangorderegeling van de boxen
Verliesverrekening
Fiscale partners
Fiscaal partnerschap vóór 1 januari 2011
(Historie)
Toerekening van inkomsten en
vermogen van minderjarige kinderen
1.7 Binnenlandse en buitenlandse
belastingplicht
1.7.1 Binnenlandse en buitenlandse
belastingplicht
1.7.2 Nederlands inkomen
1.7.3 Keuzerecht
1.7.4 Emigratie
Afkortingen
Colofon
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
1.1 Boxenstelsel
Voor de inkomstenbelasting kun je drie soorten belastbare boxen onderscheiden met eigen regels,
belastbaar inkomen, aftrekposten en tariefstructuur.
De heffing van inkomstenbelasting volgens de Wet IB 2001 is in onderstaand schema weergegeven:
Box 1
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Box 2
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk
belang
Box 3
Belastbaar inkomen uit sparen en
beleggen
Inkomstenbronnen:
• winst uit onderneming
• inkomsten uit arbeid (loon)
Inkomstenbronnen:
• reguliere voordelen
• vervreemdingsvoordelen
Inkomstenbronnen:
• forfaitair rendement = 4% van
(bezittingen minus schulden minus
heffingvrij vermogen)
Aftrekposten:
• uitgaven voor inkomensvoorzieningen
• persoonsgebonden aftrek
Tarief:
Progressief (maximaal 52%)
(zie tabel hieronder)
Aftrekposten:
• aftrekbare kosten
Aftrekposten:
• kosten zijn in deze box niet aftrekbaar
Tarief:
22% ≤ € 250.000 25% > € 250.000
Tarief:
30%
Verliesverrekening:
Alleen voor box 1-verliezen mogelijk
Verliesverrekening:
Alleen voor box 2-verliezen mogelijk
Verliesverrekening:
Verliesverrekening is niet mogelijk
• resultaat uit overige werkzaamheden
• periodieke uitkeringen en verstrek­
kingen
• inkomsten uit eigen woning
• negatieve uitgaven voor inkomens­
voorzieningen
4
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
1.1.1 Box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning
Onderstaande inkomensbestanddelen worden aan box 1 toegerekend:
•de belastbare winst uit onderneming;
•het belastbare loon;
•het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden, zoals freelancewerkzaamheden;
•de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen, zoals lijfrentetermijnen;
•de belastbare inkomsten uit eigen woning (hoofdverblijf );
•positieve en negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zoals aftrekbare lijfrentepremies.
Dit inkomen kan worden verminderd met de persoonsgebonden aftrek, dan wel worden vermeerderd met
de negatieve persoonsgebonden aftrekposten. De persoonsgebonden aftrek komt in paragraaf 1.2 aan de
orde. De heffing in box 1 geschiedt volgens een progressief tarief. Naarmate het totale inkomen van box 1
hoger is, neemt het belastingpercentage toe tot maximaal 52%.
Schijventarief box 1
Jonger dan AOW-leeftijd*
Belastbaar
Maar niet meer dan Belastingtarief
inkomen meer dan
€ 19.645
5,10%
€ 19.645
€ 33.363
10,85%
€ 33.363
€ 56.531
42%
€ 56.531
-­
52%**
Tarief premie
volksverzekering
31,15%
31,15%
Totaal tarief
36,25%
42%
42%
52%
Heffing over totaal
van de schijven
€ 7.121
€ 12.882
€ 22.612
AOW­-leeftijd en ouder, geboren vanaf 1 januari 1946*
Belastbaar
Maar niet meer dan Belastingtarief
inkomen meer dan
€ 19.645
-­
5,10%
€ 19.645
€ 33.363
10,85%
€ 33.363
€ 56.531
42%
€ 56.531
-­
52%
5
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
Tarief premie volks­ Totaal tarief
verzekering
13,25%
18,35%
13,25%
24,1%
42%
52%**
Heffing over totaal
van de schijven
€ 3.604
€ 6.910
€ 16.640
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
AOW-leeftijd en ouder, geboren vóór 1 januari 1946
Belastbaar
Maar niet
inkomen meer dan meer dan
-­
€ 19.645
€ 33.555
€ 56.531
€ 19.645
€ 33.555
€ 56.531
-
Belastingtarief
5,10%
10,85%
42%
52%
Tarief premie volks- Totaal tarief
verzekering
13,25%
13,25%
18,35%
24,1%
42%
52%**
Heffing over totaal
van de schijven
€ 3.604
€ 6.956
€ 16.605
* Houdbaarheidsbijdrage
Sinds 2011 wordt van mensen die geboren zijn vanaf 1 januari 1946 een houdbaarheidsbijdrage gevraagd. De houdbaarheids­
bijdrage wordt gerealiseerd door de grens tussen de 2e en 3e tariefschijf niet meer te indexeren. Door deze maatregel wordt
de tweede schijf jaarlijks nog maar met 75% van de inflatiecorrectie aangepast. Hiervoor wordt per saldo de tweede schijf
kleiner en valt men eerder in de derde (hogere) schijf. Voor mensen geboren vóór 1 januari 1946 loopt de indexatie van de
grens tussen de 2e en 3e schijf wel door.
** Aftrek kosten eigen woning
De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn in 2014 maximaal aftrekbaar tegen 51,5% (zie hoofdstuk 2.5.4)
1.1.2 Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
We spreken van een aanmerkelijk belang als iemand (eventueel samen met een partner) 5% of meer van de
geplaatste aandelen in een bedrijf (meestal een BV) bezit. Hiertoe kunnen ook koopopties en winstbewijzen
worden gerekend. Deze aandeelhouders worden voor de voordelen uit het aanmerkelijk belang - zoals
dividend en vervreemdingsvoordelen - belast. Het tarief bedraagt 25%. Alleen in 2014 geldt er een verlaagd
tarief van 22% voor zover het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang niet hoger is dan € 250.000. Over
het meerdere is het reguliere tarief van 25% van toepassing.
Antimisbruikmaatregel ter voorkoming van het ontlopen van de heffing in box 2
Gebleken is dat het afgezonderd particulier vermogen (APV) gebruikt wordt om aan de heffing over het
inkomen uit aanmerkelijk belang te ontkomen.
Hierbij gaat het er om dat een persoon geld afstaat bijvoorbeeld aan een trust zonder formeel (mede)
eigenaar te worden van de trust, maar waarbij deze persoon wel de opbrengsten van het vermogen geniet
en/of het vermogen terugkrijgt.
Door de antimisbruikmaatregel leidt deze constructie tot een belaste (fictieve) vervreemding van deze in het
APV aanwezige aandelen of winstbewijzen, ongeacht of de (voormalig) aanmerkelijkbelanghouder
6
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
daarnaast nog een aanmerkelijk belang blijft behouden in de desbetreffende vennootschap of niet. Ook
geconstrueerde verliesneming wordt tegengegaan.
1.1.3 Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
De werkelijke inkomsten uit vermogen zoals rente, dividend of huur, spelen geen rol. Ook met de aftrekbare
kosten wordt geen rekening gehouden. In plaats van de werkelijke inkomsten wordt een forfaitair rende­
ment gehanteerd. Dit rendement is vastgesteld op 4% van de waarde van het nettovermogen. Voor de forfai­
taire inkomsten uit sparen en beleggen geldt een belastingtarief van 30%. In combinatie met het forfaitair
vast­gesteld rendement van 4% leidt dit vaste tarief tot een belastingdruk van 1,2% over het vermogen. Per
persoon is een bedrag van € 21.139 heffingvrij. Partners kunnen de gezamenlijke rendementsgrondslag in
elke gewenste verhouding tussen elkaar verdelen.
Het forfaitair rendement kent vanaf 1 januari 2011 maar één peildatum, namelijk 1 januari van het kalender­
jaar. Voor 1 januari 2011 kende het forfaitaire rendement twee peildata: namelijk 1 januari en 31 december.
Vanaf 2011 wordt bij overlijden ook 1 januari als peildatum gehanteerd. Er vindt dan geen verrekening van
vermogensrendementsheffing plaats. Uitgangspunt voor de heffing is de waarde van het vermogen
(bezittingen minus schulden) per 1 januari. Van de waarde wordt
het heffingvrij vermogen afgetrokken. Ook een aantal bezittingen
Onder persoonsgebonden
is vrijgesteld van heffing. Dit komt aan de orde in Hoofdstuk 9.4
aftrek
vallen:
Sparen en beleggen.
• uitgaven voor onderhou
ds­
ve
rp
lic
ht
ing
en
,
zo
als
(af
1.2 Persoonsgebonden aftrek
koop van)
alimentatie aan ex-partne
De persoonsgebonden aftrek is in beginsel niet aan een box
rs;
• uitgaven voor levensond
gekoppeld.
erhoud van
kinderen jonger dan 21 jaa
r;
• weekenduitgaven voor
gehandicap­
Verrekening van de persoonsgebonden aftrek
te
kin
de
ren
va
n
21
jaa
r
of
De persoonsgebonden aftrek komt eerst in mindering op het
ouder;
• scholingsuitgaven voor
studie van
inkomen van box 1. Vervolgens vindt verrekening plaats met
de belastingplichtige zelf,
het inkomen van box 3. Uiteindelijk verlaagt de aftrek ook het
ter ver­
werving of behoud van ink
inkomen uit aanmerkelijk belang in box 2. De inkomens uit box
omen;
• uitgaven voor monume
ntenpanden;
1, 2 en 3 kunnen niet verder dalen dan tot nihil. Wordt in een jaar
• aftrekbare giften.
een gedeelte van de persoonsgebonden aftrek niet in aanmerking
genomen, dan kan dit in de volgende jaren gebeuren.
7
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
1.3 Heffingskorting
De heffingskorting is een korting op de te betalen belasting over het inkomen van alle boxen. Deze korting
is onafhankelijk van het belastingtarief.
De standaardheffingskorting bestaat uit een algemene heffingskorting en eventuele aanvullende kortingen.
De hoogte van de aanvullende kortingen is afhankelijk van de persoonlijke situatie.
De standaardheffingskorting is het gezamenlijke bedrag van de volgende heffingskortingen:
•algemene heffingskorting
•arbeidskorting
•werkbonus
•inkomensafhankelijke combinatiekorting
•alleenstaande-ouderkorting
•aanvullende alleenstaande-ouderkorting
•ouderenkorting
•alleenstaande ouderenkorting
•jonggehandicaptenkorting
•levensloopverlofkorting
•ouderschapsverlofkorting
•korting voor groene beleggingen
•tijdelijke heffingskorting voor VUT en prepensioen (1%)
Het totaal van de standaardheffingskorting wordt verdeeld over de verschuldigde inkomstenbelasting
en premies volksverzekeringen. Het totaal van de verdeelde heffingskortingen wordt ook wel de
gecombineerde heffingskorting genoemd. Het bedrag van deze gecombineerde heffingskorting bedraagt
maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing. Anders gezegd: de totale heffingskorting
bedraagt niet meer dan de te betalen totale inkomstenbelasting. Voor AOW-gerechtigden zijn de
heffingskortingen lager.
In de volgende paragrafen zijn de kortingen uitgewerkt met de bedragen van het jaar 2014.
8
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
1.3.1 Algemene heffingskorting
Iedere belastingplichtige heeft recht op deze korting. De toegekende heffingskorting is persoonlijk: zij kan
niet worden overgedragen aan de meest verdienende partner.
Vanaf 2014 wordt de algemene heffingskorting in drie jaar afgebouwd.
•De maximale algemene heffingskorting voor belastbaar loon tot € 19.645 bedraagt € 2.103
(AOW-leeftijd en ouder: € 1.065).
•De maximale algemene heffingskorting voor belastbaar loon van € 19.645 tot € 56.495 bedraagt € 1.366
(AOW-leeftijd en ouder: € 693).
•De afbouw van heffingskorting voor belastbaar loon van € 19.645 of meer, maar niet meer dan € 56.495
bedraagt in 2014 2% (AOW-leeftijd en ouder: 1,012%.)
•De afbouw van heffingskorting voor belastbaar loon van meer dan € 56.495 bedraagt maximaal € 737
(AOW-leeftijd en ouder € 372).
Regeling voor minst verdienende partner
Voor mensen met weinig of geen inkomen, maar die wel meer dan zes maanden een fiscale partner
met inkomen hebben, geldt een speciale regeling. Zij krijgen een zelfstandig recht op de algemene
heffingskorting. Voorwaarde is dat de meest verdienende partner ten minste ditzelfde bedrag aan
belasting betaalt. Het bedrag van de heffingskorting kan namelijk niet hoger zijn dan de verschuldigde
belasting van de partner nadat rekening is gehouden met zijn eigen heffingskortingen. De toegekende
algemene heffingskorting van de niet­-verdienende of minstverdienende partner betaalt de Belastingdienst
rechtstreeks uit op het bankrekeningnummer van de partner die geen of weinig inkomen heeft.
Deze regeling wordt in 15 jaar tijd afgebouwd met 6,67% per jaar. De afbouw is gestart in 2009. Per 2024
vervalt de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner. Dit betekent
dat er in 2014 ten hoogste 60% of € 1.262 van de algemene heffingskorting wordt uitbetaald aan de
minstverdienende partner. Dit geldt niet voor belastingplichtigen die zijn geboren vóór 01­-01­-1963. Voor
deze groep blijft, mits ook aan de andere voorwaarden is voldaan, de uitbetaling voor 100% gehandhaafd.
Anders dan in 2013 is er geen verschillend afbouwpercentage meer voor partners met en zonder
thuiswonende kinderen.
9
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
Heffingskortingen jonger dan de AOW-leeftijd
Bedrag
€ 2.103
Algemene heffingskorting
Afbouw algemene heffingskorting
Inkomen meer dan
€ 19.645
€ 56.495
Inkomen niet meer dan
€ 56.495
-
Afbouw algemene heffingskorting
2% (inkomen -/- € 19.645)
€ 737 (de algemene heffingskorting is dan
€ 2.103 -/- € 737 = € 1.366)
Heffingskortingen AOW-leeftijd en ouder
Bedrag
€ 1.065
Algemene heffingskorting
Afbouw algemene heffingskorting
Inkomen meer dan
€ 19.645
€ 56.495
Inkomen niet meer dan
€ 56.495
-
Afbouw algemene heffingskorting
1,012% (inkomen -/- € 19.645)
€ 372 (de algemene heffingskorting is dan
€ 1.065 -/- € 372 = € 693)
1.3.2 Arbeidskorting
De arbeidskorting is van toepassing op de belastingplichtige die met tegenwoordige arbeid inkomen
geniet uit:
•winst uit onderneming;
•loon;
•resultaat uit overige werkzaamheden.
De hoogte van de arbeidskorting is afhankelijk van het gezamenlijk bedrag van het arbeidsinkomen en het
maximum van de arbeidskorting.
10
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
Arbeidskorting
De arbeidskorting voor lagere inkomens wordt in 2014 tot 2017 stapsgewijs verhoogd en is in 2014 maximaal
€ 2.097 (AOW-leeftijd en ouder € 1.062).
Voor lonen van € 8.913 en lager bedraagt de arbeidskorting 1,807% (AOW-leeftijd en ouder 0,915%).
Voor lonen hoger dan € 8.913 bedraagt de arbeidskorting 18,724% , maar maximaal € 2.097 (AOW-leeftijd
en ouder 9,479% maar maximaal € 1.062).
Daarnaast wordt de arbeidskorting voor hogere inkomens in drie stappen verder afgebouwd.
De arbeidskorting voor lonen vanaf € 40.721 tot € 83.971 wordt verminderd met 4% (van het loon)
tot maximaal € 1.730 (AOW-leeftijd en ouder 2,025% (van het loon) tot een maximaal € 876).
De arbeidskorting voor lonen van € 83.971 of hoger is € 367 (AOW-leeftijd en ouder € 186).
Arbeidskorting jonger dan de AOW-leeftijd
Maximaal
Bedrag
€ 2.097
Percentage
1,807%
18,724%
Bijzonderheden
Loon is € 8.913 of lager
Loon is hoger dan € 8.913
Afbouw arbeidskorting
Inkomen meer dan
€ 40.721
€ 83.971
Inkomen niet meer dan
€ 83.971
-
Arbeidskorting
€ 2.097 -/- 4% (inkomen -/- € 40.721)
€ 367
Arbeidskorting AOW-leeftijd en ouder
Maximaal
Bedrag
€ 1.062
Percentage
0,915%
9,479%
Bijzonderheden
Loon is € 8.913 of lager
Loon is hoger dan € 8.913
Afbouw arbeidskorting
Inkomen meer dan
€ 40.721
€ 83.971
Inkomen niet meer dan
€ 83.971
-
Arbeidskorting
€ 1.062 -/- 2,025% (inkomen -/- € 40.721)
€ 186
Het gezamenlijke inkomensbedrag vormt de arbeidskortingsgrondslag.
11
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
1.3.3 Werkbonus
Voor werknemers die geboren zijn in 1950, 1951, 1952 of 1953, geldt er een inkomensafhankelijke
werkbonus in de vorm van een heffingskorting.
De bonus wordt berekend over de inkomsten uit tegenwoordige arbeid voorzover die meer bedragen dan
e 17.327.
Bedraagt het inkomen niet meer dan e 23.104 dan bedraagt de werkbonus 58,100% van het inkomen
(minus e 17.327) tot een maximum van e 1.119. Voorzover het inkomen meer is dan e 23.104, maar niet
meer dan e 33.694 wordt de werkbonus als volgt berekend: e 1.119 minus 10,567% van het loon minus
e 23.104. Bij een grondslag van meer dan e 33.694 vervalt de werkbonus.
De werkbonus wordt uitgekeerd naast de al bestaande arbeidskorting.
Werkbonus jonger dan de AOW-leeftijd
Werkbonus
Bedrag
€ 0,00
-
Percentage
58,100% van het loon
minus € 17.327
Bijzonderheden
Loon is € 17.327 en lager
Loon is hoger dan € 17.327, maar
niet meer dan € 19.252
€ 1.119
-
Loon is meer dan € 19.252, maar
niet meer dan € 23.104
€ 1119 minus 10,567% van het
loon minus € 23.104
-
Loon is meer dan € 23.104 maar
niet meer dan € 33.694
€ 0,00
-
Loon is meer dan € 33.694
De hoogte van de arbeidskorting is afhankelijk van het gezamenlijk bedrag van het arbeidsinkomen en het
maximum van de arbeidskorting.
Het gezamenlijke inkomensbedrag vormt de arbeidskortingsgrondslag.
12
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
1.3.4 Inkomensafhankelijke combinatiekorting
Minstverdienende partners of alleenstaande ouders hebben recht op de combinatiekorting als:
•zij de zorg hebben voor tenminste een kind die bij aanvang van het kalenderjaar jonger dan 12 jaar is;
•zij werkzaamheden buiten het huishouden verrichten;
•met deze werkzaamheden een arbeidsinkomen hebben van minimaal € 4.814; of
•in aanmerking komen voor de zelfstandigenaftrek voor ondernemers.
Als beide partners evenveel verdienen en als aan alle voorgaande voorwaarden wordt voldaan, dan heeft
alleen de oudste belastingplichtige recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt € 1.024, vermeerderd met 4% van de arbeidskortingsgrondslag, voor zover deze grondslag meer bedraagt dan € 4.814. De inkomensafhankelijke
combinatiekorting bedraagt maximaal € 2.133 (voor AOW-gerechtigden: maximaal € 1.080). Dit maximale
bedrag wordt bereikt bij een arbeidsinkomen van € 32.539.
1.3.5 Alleenstaande­ouderkorting
Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande-ouderkorting als hij in 2014 meer dan zes maanden:
•geen partner heeft;
•een huishouding voert met een kind dat hij in belangrijke mate onderhoudt en dat op hetzelfde adres
woonachtig is (ingeschreven staan in het BRP op dat woonadres); en
•deze huishouding voert met minimaal één kind dat op 1 januari 2014 de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft
bereikt.
De alleenstaande-ouderkorting bedraagt € 947 (AOW-gerechtigden: € 480).
Het bedrag voor de alleenstaande-ouderkorting wordt vermeerderd als de belastingplichtige een
huishouding voert met een kind. Dit kind mag op 1 januari 2014 niet ouder zijn dan
16 jaar. De extra korting bedraagt 4,3% van het arbeidsinkomen - winst uit onderneming, loon of resultaat
uit werkzaamheden - met een maximum van € 1.319 (AOW­-gerechtigden maximaal € 668).
13
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
1.3.6 Ouderenkorting
Deze korting is van toepassing op de belastingplichtige die in 2014 de AOW-leeftijd heeft bereikt en een
verzamelinkomen heeft van € 35.450 of lager. De ouderenkorting bedraagt € 1.032. Bij een inkomen van
meer dan € 35.450 wordt de ouderenkorting verlaagd naar € 150.
1.3.7 Alleenstaande ouderenkorting
Bij deze korting speelt het inkomen geen rol. Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande
ouderenkorting als er recht is op een AOW-­uitkering voor alleenstaanden. De korting bedraagt € 429.
1.3.8 Jonggehandicaptenkorting
De jonggehandicaptenkorting geldt voor de belastingplichtige die in 2014 recht heeft op een uitkering
op grond van de Wajong, tenzij voor hem de ouderenkorting geldt. Belastingplichtigen komen ook voor
de jonggehandicaptenkorting in aanmerking, indien recht bestaat op een Wajonguitkering, maar niet
daadwerkelijk een Wajonguitkering wordt ontvangen vanwege het hebben van een andere uitkering of
ander inkomen uit arbeid. De korting bedraagt € 708.
1.3.9 Levensloopverlofkorting
Op 1 januari 2012 is de levensloopregeling afgeschaft. Hiermee is ook de opbouw van de levensloop­
verlofkorting komen te vervallen. Deelnemers die op 31 december 2011 een positief saldo op hun
levensloopregeling hebben, blijven hun opgebouwde levensloopverlofkorting behouden. Deelnemers
aan de levensloopregeling die op 31 december 2011 een saldo van minimaal € 3.000 hebben staan,
kunnen met de levensloopregeling doorgaan. Vanaf 1 januari 2012 wordt bij een nieuwe inleg geen
levensloopverlofkorting meer opgebouwd.
Bij opname van levensloopverlof heeft de werknemer recht op € 205 levensloopverlofkorting voor elk
jaar dat is ingelegd in de levensloopregeling. De levensloopverlofkorting is gelijk aan het bedrag van het
opgenomen levenslooptegoed, maar ten hoogste € 205 per jaar. Bedragen aan levensloopverlofkorting, die
in voorafgaande jaren al zijn genoten, worden in mindering gebracht.
14
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
Voorbeeld
Klaas heeft in 2009 een levensloopregeling afgesloten. Op 31­-12-­2011 bedraagt het saldo van zijn
levensloopregeling meer dan € 8.000. Hij besluit zijn levensloopregeling voort te zetten. Zowel in
november als in december 2013 heeft hij € 2.000 opgenomen voor onbetaald verlof.
De werkgever verrekent zowel bij het loon van november als bij het loon van december € 205 aan
levensloopverlofkorting. Klaas heeft daarvoor nooit gebruik gemaakt van de levensloopverlofkorting.
Als Klaas in de jaren daarna geld opneemt uit de levensloopregeling, heeft hij recht op
de opgebouwde levensloopverlofkorting tot en met 2011. De werkgever kan bij Klaas een
levensloopverlofkorting verrekenen van maximaal 1 x € 205 (levensloopverlofkorting van 2011).
De werkgever heeft in voorgaande jaren levens­loopverlofkorting verrekend, dit verlaagt de korting
in latere jaren. Als Klaas slechts een deel van de levensloopverlofkorting (stel € 100) van 2010 had
gebruikt, dan kan het restant (€ 105) in een later jaar worden gebruikt.
1.3.10 Ouderschapsverlofkorting
De ouderschapskorting geldt voor de werknemers die in 2014
gebruik maken van het wettelijke recht op ouderschapsverlof.
De korting bedraagt het aantal uren ouderschapsverlof in
2014 vermenigvuldigt met een bedrag van 50% van het bruto
minimumuurloon per opgenomen verlofuur en bedraagt voor 2014
€ 4,29. Bij een maand ouderschapsverlof waarin 21 werkdagen
vallen, betekent dat de ouderschapsverlofkorting maximaal € 721
bedraagt (21 dagen x 8 uur x € 4,29). De korting bedraagt niet meer
dan de terugval in het belastbare loon in 2014 ten opzichte van 2013.
Let op!
rschapsverlofDe maximale oude
kend door het
korting wordt bere
hapsverlof
aantal uren oudersc
vermenigte
ar
in het kalenderja
het bruto
n
va
%
vuldigen met 50
opgenomen
minimumloon per
verlofuur.
1.3.11 Tijdelijke heffingskorting voor vroeggepensioneerden
De tijdelijke heffingskorting voor vroeggepensioneerden geldt voor voormalige werknemers die op
31 december 2014 de AOW-­leeftijd nog niet hebben bereikt en een uitkering uit een pensioenregeling
of regeling voor vervroegd uittreden ontvangen (VUT-uitkering, prepensioen, vroegpensioen, tijdelijk
overbruggingspensioen, een vervroegd ouderdomspensioen of een regeling voor vervroegde uittreding
waarop de inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW wordt ingehouden). De korting bedraagt in 2014
0,67% van deze uitkering tot een maximum van € 121.
15
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
1.3.12 Korting voor groene beleggingen
Per 1 januari 2013 is de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal, culturele beleggingen en sociaal­
ethisch beleggen vervallen. Er is uitsluitend nog de heffingskorting voor groene beleggingen. Dat zijn
beleggingen in een groen fonds dat zich hoofdzakelijk bezighoudt met het direct of indirect verstrekken van
kredieten ten behoeve van projecten in het belang van de bescherming van het milieu, waaronder natuur
en bos, of het direct of indirect beleggen van vermogen in projecten voor milieubescherming. De korting
bedraagt 0,7% van het vrijgestelde bedrag in box 3.
1.4 Bepaling van het verzamelinkomen
Voor de bepaling van de hoogte van de te betalen inkomstenbelasting is het verzamelinkomen nodig.
In dit onderdeel zetten we uiteen hoe het verzamelinkomen wordt berekend. Vervolgens bespreken we de
rangorderegeling. Als laatste behandelen we de verliesregeling.
1.4.1 Het verzamelinkomen
Het totaal van de boxen 1, 2 en 3 is het verzamelinkomen. Het totaal van de in box 1, 2 en 3 berekende
inkomstenbelasting en de in box 1 berekende premies volksverzekeringen noemen we de gecombineerde
inkomensheffing. De gecombineerde inkomensheffing wordt verminderd met de heffingskortingen die in
de wet zijn genoemd. Uiteindelijk blijft een bedrag aan te betalen, terug te ontvangen of een nihil aanslag
inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen over.
1.4.2 Rangorderegeling van de boxen
De wet bepaalt dat ieder inkomensbestanddeel slechts in één box kan worden belast. De hoofdregel is dat
inkomensbestanddelen die binnen box 1 of box 2 inkomen kunnen opleveren, niet in box 3 worden belast.
Dit geldt voor bezittingen, maar ook voor schulden. Dit voorkomt dubbele heffing of dubbele aftrek.
Hierna beschrijven we wanneer - als uitzondering op de hoofdregel - wel dubbele heffing wordt toegepast.
16
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
Boxhoppen
Een bezitting kan in de loop van het jaar van box 3 overgaan naar box 1 of 2. Het is mogelijk om een
bezitting net vóór de peildatum over te hevelen. Hierdoor betaalt de belastingplichtige minder vermogens­
rendementsheffing in box 3. Denk bijvoorbeeld aan het tijdelijk overboeken van privé­-vermogen - box 3 naar het ondernemingsvermogen - box 1 - of het uitlenen van privé-­vermogen aan de eigen BV - box 2. In de
wet Wet IB 2001 is een regeling opgenomen waarmee de Belastingdienst dit ‘box­-hoppen’ kan bestrijden.
Als bezittingen voor een periode korter dan drie maanden naar een andere box overgaan, worden de over­
gedragen vermogensbestanddelen zowel in box 1 of 2 als in box 3 belast. Het gaat erom dat een vermogens­
bestanddeel minder dan drie maanden uit box 3 weg is en de peildatum (1 januari) voor box 3 in deze
periode is gelegen. Bij overheveling van het vermogen voor een periode tussen de drie en zes maanden van
box 3 naar box 1 of 2, wordt dit vermogen ook fictief aan box 3 toegerekend. Als de belastingplichtige kan
bewijzen dat de overdracht heeft plaatsgevonden om niet­-fiscale redenen, blijft de heffing in box 3
achterwege.
Voorbeeld 1
Jan boekt op 15 december 2013 een bedrag over van zijn privérekening naar de
ondernemingsrekening. Op 16 januari 2014 boekt Jan het geld weer terug naar de privérekening. Het
bedrag wordt zowel in box 1 als in box 3 meegenomen voor de bepaling van de heffing.
Voorbeeld 2
Jan brengt op 30 november 2013 vermogensbestanddelen over van box 3 naar box 1. Hij boekt een
bedrag over van privérekening naar zijn ondernemingsrekening. Op 15 februari 2014 stort hij het geld
terug op zijn privérekening. Hoe verloopt de belastingheffing?
Over de periode 30 november 2013 tot 15 februari 2014 wordt over de overgebrachte vermogens­
bestand­delen belasting geheven in box 1. De overgebrachte vermogensbestanddelen worden ook in
aanmerking genomen in box 3 bij het bepalen van de rendementsgrondslag op de peildatum 1 januari
2014. Als Jan aannemelijk maakt dat hij de overheveling om zakelijke redenen heeft uitgevoerd,
worden de bestanddelen niet meegenomen in box 3.
17
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
1.4.3 Verliesverrekening
Als het totale inkomen van een bepaalde box negatief is, spreken we van een verlies. Dit verlies kan niet
worden verrekend met positief inkomen van een andere box.
Een uitzondering geldt voor een belastingplichtige die een verlies in box 2 nog niet heeft kunnen
verrekenen en het aanmerkelijk belang beëindigt. Dit verlies mag in mindering komen op de berekende
inkomstenbelasting op het inkomen in box 1 in het volgende (daaropvolgend) jaar.
Verliesverrekening binnen box 1 of box 2 kan wel: een verlies kan worden gecompenseerd met positief
inkomen uit dezelfde box. Verliesverrekening is niet mogelijk bij box 3.
Verliesverrekening binnen box 1 of box 2 vindt op de volgende twee manieren plaats:
•Carry back:- Box 1: positieve inkomens van maximaal drie jaar geleden kunnen worden verrekend met
het verlies in het huidige jaar in dezelfde inkomensbox.
- Box 2: positieve inkomens uit aanmerkelijk belang van het voorafgaande kalenderjaar kan
worden verrekend met het verlies in het huidige jaar in dezelfde inkomensbox.
•Carry forward: het verlies in het huidige jaar kan met toekomstige positieve inkomens uit de volgende
negen jaar uit dezelfde box worden verrekend.
Voorbeeld
Hanneke heeft een groentezaak en is zelfstandig ondernemer. De fiscale winst uit onderneming in het
jaar 2014 bedraagt € 10.000. Het overige inkomen in box 1 bestaat uit het inkomen uit eigen woning.
Het saldo van het eigenwoningforfait en de betaalde hypotheekrente is € 12.000 negatief. Hanneke
heeft geen andere inkomsten in box 1, waardoor het inkomen in box 1 uit 2014 per saldo € 2.000
negatief is. Hanneke zal over 2014 geen belasting betalen over het box 1-inkomen. Het verlies uit box 1
mag ze niet verrekenen met een eventueel positief belastbaar inkomen in box 2 of box 3.
Het verlies in box 1 uit 2014 mag ze verrekenen met het positieve inkomen in box 1 uit 2013, 2012, 2011.
Stel dat Hanneke in 2010 een positief belastbaar inkomen in box 1 had van € 13.000. Ze heeft daarover
destijds belasting betaald. Het verlies van het jaar 2014 wordt nu ‘teruggewenteld’ naar het inkomen
van 2011: na verliesverrekening bedraagt het belastbaar inkomen in 2011 dus € 11.000. De aanslag
inkomstenbelasting 2011 wordt herzien. Het verschil tussen de destijds betaalde belasting en het
nieuw vastgestelde belastingbedrag keert de Belastingdienst uit aan Hanneke.
18
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
1.5 Fiscale partners
Per 1 januari 2011 is het fiscale partnerbegrip gewijzigd. Eerst zal de huidige nieuwe regeling worden
toegelicht. Daarna volgt een uitleg over het fiscale partnerbegrip van vóór 1 januari 2011.
In de Wet IB 2001 wordt als fiscaal partner aangemerkt:
•echtgenoten;
•geregistreerde partners;
•ongehuwd samenwonenden die in de Basisregistratie Personen(BRP), voorheen Gemeentelijke
Basisadministratie (GBA)/ staan ingeschreven op hetzelfde woonadres en aan tenminste één van de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
- zij hebben een notarieel samenlevingscontract gesloten;
- zij hebben samen een kind;
- een van de partners heeft een kind en de ander heeft dit kind erkend;
- zij zijn als partners aangemeld voor een pensioenregeling;
- zij zijn beiden eigenaar van de woning die het hoofdverblijf is;
- op dat woonadres ook een minderjarig kind van ten minste één van beide meerderjarige partners staat
ingeschreven.
Personen zijn geen fiscaal partner als zij kunnen aantonen dat zij een zakelijke huur met de ander zijn
overeengekomen.
Overzicht wel of geen fiscale partnerschap in 2014
19
Persoonlijke situatie in 2014
Fiscale
partners
Gehuwden
Geregistreerde partners
Samenwonenden (volgens het BPR, voorheen het GBA) met een notarieel
Samenwonenden (volgens het BPR) met een samenlevingscontract, dat niet bij een notaris is afgesloten en er is geen
gezamenlijk kind of geen eigen woning of geen aanmelding als partner in een pensioenregeling van de ander
Samenwonenden (volgens het BPR) en samen een kind of erkenning van het kind van de een door de ander
Samenwonenden (volgens het BPR) en samen een eigen woning
Samenwonenden (volgens het BPR) en één van beiden is aangemeld als partner in de pensioenregeling van de ander­
Een of beide samenwonenden zijn minderjarig en op hetzelfde woonadres ingeschreven bij BPR met een
minderjarig kind dat op hetzelfde adres staat ingeschreven
Beide samenwonenden zijn meerderjarig en op hetzelfde woonadres ingeschreven bij BPR met een minder­jarig kind
dat op hetzelfde adres staat ingeschreven
Ja
Ja
Ja
Nee
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
Bij een pensioenregeling volgens het onbepaald partnersysteem is dit niet voldoende om (automatisch)
aangemerkt te worden als fiscaal partner. Pas als er een partner met NAW-gegevens wordt aangemeld, is
er sprake van fiscale partnerschap. Voorwaarde is dus dat de partner bij de pensioenuitvoerder als partner
staat geregistreerd.
Gehuwden en geregistreerd partners worden niet als fiscaal partner aangemerkt in de volgende situaties:
•als personen van tafel en bed gescheiden zijn,
•als een verzoek tot echtscheiding of een scheiding van tafel en bed is ingediend en de personen niet meer
op hetzelfde woonadres staan ingeschreven.
Voor de Wet IB 2001 is de uitsluiting van het fiscale partnerbegrip uitgebreid. Voor de inkomstenbelasting
wordt ook iemand niet als fiscaal partner beschouwd in de situatie dat:
•een persoon fiscaal geen inwoner is van Nederland en niet kiest voor de behandeling als binnenlands
belastingplichtige,
•er sprake is van een bloedverwant in de eerste graad van de belastingplichtige (kinderen), tenzij beiden bij
aanvang van het kalenderjaar 27 jaar zijn.
De keuzemogelijkheid om te kiezen voor het fiscale partnerschap is per 1 januari 2011 afgeschaft. Partners
worden aangemerkt als fiscale partners voor de Wet IB 2001 als ze aan bovengenoemde voorwaarden
voldoen. Als partners niet aan de eisen voor het fiscale partnerbegrip voldoen, worden zij niet aangemerkt
als fiscale partner.
Als twee ongehuwde samenwoners op enig moment in een jaar worden aangemerkt als fiscaal partner
van elkaar, dan geldt het fiscaal partnerschap voor het gehele jaar. Ook al voldoen zij op een bepaald
moment in dat jaar nog niet of niet meer aan één of meer voorwaarden. Partnerschap dat op grond van het
partnerbegrip vóór 1 januari 2011 bestond, werkt niet door.
Vanaf 2012 zijn ongehuwd samenwonenden ook verplicht partner als zij in het voorafgaande jaar als fiscaal
partners kwalificeerden en nog steeds in het BPR (voorheen het GBA) op hetzelfde woonadres staan
ingeschreven.
20
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
De belangrijkste fiscale gevolgen van het fiscale partnerschap zijn:
•gemeenschappelijke inkomensbestanddelen mogen naar keuze worden toegerekend aan de verschillende
fiscale partners (zie hierna);
•slechts één woning kan als gezamenlijk hoofdverblijf in aanmerking komen;
•gezamenlijk aandelenbezit telt voor de aanwezigheid van een aanmerkelijk belang;
•uitsluiting van renteaftrek bij sommige geldleningen tussen fiscale partners;
•meetellen van het partnerinkomen voor berekening van drempels.
Het niet meer aanmerken als fiscale partner kan voor de inkomstenbelasting fiscale gevolgen hebben.
Voor de inkomstenbelasting worden bepaalde inkomensbestanddelen niet meer als gemeenschappelijk
aangemerkt. Dit kan gevolgen hebben voor de fiscale behandeling van de eigen woning, verzekerings- en
bankproducten. Voor zover van toepassing lichten we in de desbetreffende hoofdstukken 6.2.2 en 10.1.1 de
fiscale gevolgen van de wijzigingen in het fiscale partnerbegrip toe.
Gemeenschappelijk inkomen (inclusief bestanddelen box 3)
De hoofdregel is dat inkomensbestanddelen van de belastingplichtige en zijn partner worden belast of in
aftrek komen bij degene die de bestanddelen geniet. De Wet IB 2001 gaat uit van een individuele heffing.
Voor fiscale partners geldt een uitzondering. Zij mogen bij gemeenschappelijke inkomensbestanddelen
jaarlijks kiezen bij welke partner deze inkomsten en aftrekposten in aanmerking worden genomen. Vanaf
1 januari 2010 is een verdeling tussen fiscale partners van de vermogensbestanddelen die tot box 3 behoren,
alleen mogelijk voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen.
Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn bijvoorbeeld:
•belastbare inkomsten uit de eigen woning, te weten het eigenwoningforfait, de renteaftrek en het
voordeel uit kapitaalverzekering en/of spaarrekening eigen woning en/of beleggingsrekening eigen
woning;
•inkomsten uit aanmerkelijk belang;
•persoonsgebonden aftrek;
•box 3-bestanddelen.
21
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
Fiscale partners mogen onderling uitmaken in welke verhouding zij aangifte doen. Per inkomensbestanddeel is elke wijze van verdeling mogelijk zolang het totaal maar 100% bedraagt. Wel is het
zo dat de fiscale partner die voor bepaalde inkomsten kiest, ook de daarbij behorende kosten krijgt
toegerekend. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan dat de ene fiscale partner het eigenwoningforfait
aangeeft en de andere fiscale partner alle kosten aftrekt.
Als de fiscale partners een inkomensbestanddeel niet aangeven of als het aangegeven totaal niet 100%
bedraagt, zal de Belastingdienst dat inkomensbestanddeel aan beide fiscale partners ieder voor de helft
toerekenen.
Wijziging van de toegerekende gezamenlijke inkomensbestanddelen tussen fiscale partners
Het is mogelijk om de verhouding van gezamenlijke inkomstenbestanddelen tussen fiscale partners na
indiening van de aangifte te wijzigen.
Dit kan in de volgende situaties:
•de aanslag inkomstenbelasting voor beide fiscale partners is nog niet definitief; of
•als de aanslag bij één van de fiscale partners definitief is opgelegd. De andere fiscale partner kan de
verhouding aanpassen in zijn aangifte. De fiscale partner voor wie de aangifte definitief is vastgesteld,
krijgt wel een navorderingsaanslag als de aangifte te laag is vastgesteld.
Dit verzoek kan worden ingediend bij de Belastingdienst totdat beide aanslagen definitief zijn opgelegd.
Voor personen die in de loop van het jaar Nederland verlaten of juist binnenkomen, is een vrije toerekening
niet mogelijk. Voor deze situaties wordt voor de toerekening in box 3 altijd uitgegaan van de juridische
eigendom.
22
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
Voorbeeld
Carla en Peter zijn beiden 52 jaar, wonen samen en hebben geen kinderen. Ze voldoen aan alle
formele voorwaarden voor het fiscale partnerschap. In 2014 doen ze verplicht als fiscale partners
aangifte. Hun cijfermatige gegevens zijn: In dit cijfervoorbeeld hebben we de verminderde
hypotheekrenteaftrek in de hoogste schijf buiten beschouwing gehouden.
Looninkomsten Carla
Looninkomsten Peter
Inkomsten uit eigen woning. Er zijn geen andere inkomsten.-/-
65.000
19.500
14.000 *
€
€
€
* Saldo eigenwoningforfait en aftrekbare hypotheekrente
Als de woning op beide namen staat, vindt de verdeling van de inkomsten uit eigen woning standaard
op basis van een 50%­-50% verhouding. De door Carla verschuldigde belasting bedraagt € 20.883 en
Peter moet € 331 betalen. De gezamenlijke belastingdruk is dus € 21.214.
Achtergrond berekening
Looninkomsten
Eigen woning
Inkomen box 1
Belasting
36,25%
42%
52%
Totale belasting
Heffingskorting
Verschuldigde inkomstenbelasting/premieheffing
volksverzekeringen
Carla
f 65.000
f   7.000
f 58.000
-/-
Peter
f 19.500
f 7.000
f 12.500
f
7.121
f 15.491 +
f
763 +
f 23.375
f 2.492* -/-
f
4.531
f
f
4.531
4.200** -/-
f 20.883
f
331
* Algemene heffingskorting hogere inkomens € 2.103 -/- Afbouw algemene heffingskorting € 737 + Arbeidskorting hogere
inkomens (max.) € 2.097 -/- afbouw arbeidskorting € 971
** Algemene heffingskorting lagere inkomens € 2.103 + Arbeidskorting lagere inkomens (max.) € 2.097
23
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
-/-
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
Voorbeeld (vervolg)
Carla en Peter besluiten nu om te kiezen voor vrije toerekening van de inkomensbestanddelen. Als
Carla het totale voordeel uit de eigen woning krijgt toegerekend, bedraagt de belastingdruk voor
Carla en Peter € 20.668. In deze verhouding hoeven zij € 546 minder belasting te betalen. Het is ook
mogelijk dat Carla en Peter eerst aangifte hebben gedaan in de verhouding 50%-50%. Zolang nog
niet beide aangiftes inkomstenbelasting vaststaan, kan de verhouding van de inkomensbestanddelen
worden herzien.
Achtergrond berekening
Looninkomsten
Eigen woning
Inkomen box 1
Belasting
36,25%
42%
Totale belasting
Heffingskorting
Te betalen
Carla
f 65.000
f 14.000
f 51.000
-/-
Peter
f 19.500
f
0
f 19.500
f
7.121
f 13.168 +
f 20.289
f 2.492* -/-
f
7.068
f
f
7.068
4.197** -/-
f 17.797
f
2.871
* Algemene heffingskorting hogere inkomens € 2.103 -/- Afbouw algemene heffingskorting € 737 + Arbeidskorting hogere inkomens
(max.) € 2.097 -­/- afbouw arbeidskorting € 971
** Algemene heffingskorting € 2.103 -/- Afbouw algemene heffingskorting € 3+ Arbeidskorting (max.) € 2.097.
1.5.1 Fiscaal partnerschap vóór 1 januari 2011 (Historie)
In de Wet IB 2001 werd tot 1 januari 2011 onder partner verstaan:
•echtgenoten en geregistreerde partners die niet duurzaam gescheiden van elkaar leven;
•ongehuwd meerderjarige samenwonenden die gekozen hebben voor het partnerschap.
24
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
-/-
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
Voorwaarden fiscale partner
Om als fiscale partner te worden aangemerkt, moeten samenwonenden aan de volgende voorwaarden
voldoen:
•beide partners zijn meerderjarig en binnenlands belastingplichtig;
•in het kalenderjaar is meer dan zes maanden onafgebroken een gezamenlijke huishouding gevoerd;
•beide partners staan op hetzelfde adres ingeschreven bij de gemeente in de Basisadministratie
Persoonsgegevens;
•de keuze voor het partnerschap wordt in de aangifte gezamenlijk gemaakt. Dat wil zeggen dat partners in
de aangifte aangeven dat zij als fiscale partners worden beschouwd en ze daar beiden voor tekenen.
Als de partners bloedverwant in de eerste graad zijn - ouder en kind - zijn zij fiscale partner als beiden het
jaar ervoor op 31 december 27 jaar of ouder zijn.
Als een van de partners niet in Nederland woont, dan kan alleen sprake zijn van fiscaal partnerschap als die
partner kiest voor binnenlands belastingplichtige.
Samenwonenden mochten ervoor kiezen om als fiscale partner te worden aangemerkt. Ze konden deze
keuze jaarlijks wijzigen. Zo kon de situatie ontstaan dat samenwonenden in het ene jaar wel als fiscale
partner werden aangemerkt en in het andere jaar niet. Gehuwde en geregistreerde partners hadden geen
keuzemogelijkheid.
1.6 Toerekening van inkomsten en vermogen van minderjarige kinderen
Minderjarigen zijn zelfstandig belastingplichtig. Kinderen betalen dus zelf belasting over hun inkomen.
Maar ook hier gelden uitzonderingen. Sommige inkomsten van minderjarige kinderen worden toegerekend
aan de ouder die het gezag over het kind uitoefent. Als meer dan één ouder het gezag uitoefent, worden de
toegerekende inkomsten en vermogensbestanddelen voor de helft aan beide ouders toegerekend.
De volgende inkomsten worden aan de ouders toegerekend:
•belastbare inkomsten uit eigen woning;
•belastbaar resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogen aan onderneming, werkzaamheid of
aanmerkelijk belangvennootschap;
•belastbaar inkomen uit box 2;
•belastbaar inkomen uit box 3.
25
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
Per 1 januari 2012 is de toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen vervallen in box 3 vervallen. Voor
2011 bedroeg deze toeslag € 2.779.
Voorbeeld
De moeder van Sander is overleden. Sander (17 jaar) en zijn vader ontvangen ieder een uitkering uit
de nabestaandenlijfrente. De uitkeringen van Sander worden toegerekend aan Sander. Hij betaalt zelf
belasting over dit inkomen.
1.7 Binnenlandse en buitenlandse belastingplicht
In de voorgaande paragrafen is ingegaan op de regelgeving voor binnenlandse belastingplichtigen. Voor
belastingplichtigen die in het buitenland wonen en inkomen uit Nederland genieten, gelden andere regels.
1.7.1 Binnenlandse en buitenlandse belastingplicht
Een binnenlandse belastingplichtige is een ‘natuurlijk persoon’ die in Nederland woont. Een buitenlandse
belastingplichtige is een ‘natuurlijk persoon’ die niet in Nederland woont, maar wel in Nederland inkomen
geniet. De vraag waar iemand woont, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. De belangrijkste
vraag hierbij is waar het sociale en economische leven van die persoon zich bevindt. Zaken die daarbij
een belangrijke rol spelen, zijn de verblijfplaats van het gezin, deelname aan verenigingen, plaats van
werkzaamheden, etc.
1.7.2 Nederlands inkomen
Een binnenlandse belastingplichtige wordt voor zijn wereldinkomen in Nederland belast. Dit inkomen
bestaat uit het verzamelinkomen zoals eerder in paragraaf 1.4.1 is beschreven. Is dit inkomen in het
buitenland verworven, dan wordt het ook in de Nederlandse inkomstenbelastingheffing betrokken. Veelal
is Nederland verplicht een tegemoetkoming te verlenen om dubbele belastingheffing te voorkomen. Het
inkomen wordt immers dan dubbel belast: zowel in Nederland - de woonstaat - als in het buitenland waar
degene het inkomen verdient - de werkstaat.
Een buitenlandse belastingplichtige wordt in Nederland alleen belast voor zijn Nederlands inkomen. Dit
inkomen bestaat uit de inkomsten uit alle drie de boxen. Voor de boxen 1 en 3 worden niet alle inkomsten
belast. Hierna worden de inkomsten van deze boxen besproken.
26
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
Werk en woning (box 1)
Volgens de Wet IB 2001 mogen alleen de volgende inkomsten bij buitenlandse belastingplichtigen worden
belast:
•de belastbare winst uit een Nederlandse onderneming;
•het belastbare loon voor het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid;
•het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland;
•de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen voorzover de premies in aftrek zijn gebracht of
voortkomen uit pensioenregelingen waarvoor de premies ten laste van de Nederlandse winst is gebracht.
Bijvoorbeeld uitkeringen uit een lijfrenteverzekering;
•rechten op periodieke uitkeringen en verstrekkingen van publiekrechtelijke aard of namens een
Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon. Denk aan een pensioenuitkering;
•het belastbare inkomen uit eigen woning in Nederland;
•de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Denk hierbij aan de afgetrokken lijfrentepremies.
Buitenlandse belastingplichtigen hebben geen recht op de persoonsgebonden aftrekposten.
Sparen en beleggen (box 3)
De rendementsgrondslag van box 3 bestaat voor buitenlandse belastingplichtigen uit de volgende
bezittingen:
•in Nederland gelegen onroerende zaken;
•rechten die (in)direct betrekking hebben op in Nederland gelegen onroerende zaken;
•rechten op aandelen in de winst van een in Nederland gevestigde onderneming.
Voorbeeld
Jans heeft in 2001 een box 3-kapitaalverzekering gesloten. In 2014 emigreert hij naar Spanje. De
Belastingdienst merkt Jans aan als buitenlands belastingplichtige. Hij vraagt zich af of de verzekering
in Nederland wordt belast.
De waarde van de kapitaalverzekering wordt niet in Nederland belast. De waarde valt namelijk niet
onder de rendementsgrondslag van box 3 voor buitenlands belastingplichtigen. Of de waarde van de
kapitaalverzekering wordt belast in Spanje, hangt af van de fiscale wetgeving in Spanje. Buitenlandse
wetgeving behandelen we niet in deze uitgave.
27
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
1
Menu
Het boxenstelsel
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
1.7.3 Keuzerecht
Bepaalde buitenlandse belastingplichtigen kunnen ervoor kiezen aangemerkt te worden als binnenlands
belastingplichtig. De wet wordt dan toegepast alsof zij binnenlands belastingplichtig zijn.
Dit recht hebben inwoners van de andere lidstaten van de Europese Unie en inwoners van aangewezen
landen waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten. Voorwaarde is dat in het belastingverdrag
de uitwisseling van inlichtingen is geregeld. De partner van de buitenlandse belastingplichtige komt ook in
aanmerking voor het keuzerecht.
Een dergelijke keuze betekent dat in Nederland belasting verschuldigd is over het wereldinkomen. Ook
heeft degene die kiest voor binnenlandse belastingplicht recht op de persoonsgebonden aftrek en de
heffingskortingen. Door te kiezen voor binnenlandse belastingplicht kan de hypotheekrente voor een
eigenwoningschuld in het buitenland aftrekbaar zijn. Het begrip eigenwoningschuld lichten we toe in
hoofdstuk 2.3.
1.7.4 Emigratie
Nederland heeft bepalingen in de Wet IB 2001 opgenomen om haar recht op heffing bij emigratie veilig
te stellen. Deze bepalingen zijn van toepassing op bestanddelen waarvan de uitgaven in mindering zijn
gebracht op het in Nederland belaste inkomen, bijvoorbeeld premies van lijfrenten of pensioen. Daarnaast
worden ­bepaalde bestanddelen - denk aan de kapitaalverzekering eigen woning - in de heffing betrokken.
Toerekening box 3-bestanddelen bij emigratie van de fiscale partner
Als de belastingplichtige of zijn fiscale partner in een kalenderjaar emigreert, is vrije toerekening van
box 3-vermogensbestanddelen in dat jaar niet mogelijk. Bij de berekening van de box 3-inkomsten moet
worden uitgegaan van de juridische eigendomsverhouding. Als een belastingplichtige niet het gehele jaar
binnenlands of belastingplichtig is, wordt de heffing over de box 3-bestanddelen berekend over de periode
waarin wel sprake is van binnenlands of buitenlandse belastingplicht. Deze wijze van toerekening geldt ook
bij immigratie.
Voorzover van toepassing lichten we in de desbetreffende hoofdstukken 3.4.1, 4.5.5, 5.10.5, 6.7.1, 6.10.1 en
9.1.1 de fiscale gevolgen van emigratie toe.
28
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
Menu
Afkortingen
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
AFM
Anw
AOW
AWBZ
AWR
BEW
BHW
BRP
BTW
CAO
dga
DNB
FOR
GBA
GBM/GBV
HR
Inv. wet IB 2001
IOAW
IOW
KEW
MvF
NHG
Pre BHW
PSK/OSK
Autoriteit Financiële Markten
Algemene nabestaandenwet
Algemene Ouderdomswet
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Beleggingsrecht Eigen Woning
Brede Herwaardering
Basisregistratie Personen
Belasting Toegevoegde Waarde (omzetbelasting)
Collectieve Arbeidsovereenkomst
Directeur­grootaandeelhouder
De Nederlandsche Bank
Fiscale oudedagsreserve
Gemeentelijke Basis Administratie
Gehele Bevolking Mannen/Gehele Bevolking
Vrouwen (overlevingstafel)
Hoge Raad
Invoeringswet Wet IB 2001
Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers
Wet Inkomensvoorziening Oudere Werkloze
Kapitaalverzekering eigen woning
Ministerie van Financiën
Nationale Hypotheek Garantie
Pre Brede Herwaardering
Protocol Stroomlijning Kapitaaloverdrachten/
Overeenkomst Stroomlijning
Kapitaaloverdrachten
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014
PSW
PVA
PW
RVU
SEW
SVn
Sw
UWV
VOF
VUT
Wajong
WAO
WAZO
Wet IB 1964
Wet IB 2001
Wet LB
Wet VAP
Wet VPB
Wet VPL
Wet VPS
WIA
WKR
WOZ
WW
ZW
Pensioen­en spaarfondsenwet
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
Pensioenwet
Regeling voor Vervroegde Uittreding
Spaarrekening Eigen Woning
Stichting Stimulering Volkshuisvesting
Nederlandse Gemeenten
Successiewet 1956
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Vennootschap Onder Firma
Vervroegde uittreding
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
Wet Arbeid en zorg
Wet op de inkomstenbelasting 1964
Wet inkomstenbelasting 2001
Wet op de loonbelasting 1964
Wet Verhoging AOW­en Pensioenrichtleeftijd
Wet op de vennootschapsbelasting 1964
Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/
prepensioen en introductie levensloopregeling
Wet verevening van pensioenrechten bij scheiding
Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
Werkkostenregeling
Wet Waardering Onroerende Zaken
Werkloosheidswet
Ziektewet
Menu
Colofon
Zoeken
Sluiten
extra bij volledige schermweergave
SNS REAAL is een innovatieve dienstverlener op het gebied van bankieren en verzekeren die zich vooral
richt op de Nederlandse retailmarkt, inclusief het mkb. Het aanbod bestaat uit: sparen, betalen, beleggen,
hypotheken, verzekeren en pensioenen. Vanuit een lange traditie voelt SNS REAAL zich verbonden met de
Nederlandse samenleving. Met een balanstotaal van bijna e 128,3 miljard (eind juni 2013) is SNS REAAL
een van de grote bankverzekeraars in Nederland. De onderneming heeft circa 6.600 medewerkers (fte’s) en
heeft haar hoofdkantoor in Utrecht.
De Gids Productfiscaliteiten verschijnt onder redactie van:
mr. Nancy Struve en drs. Kees van Oostwaard
Auteurs:
Remco Alkemade MSc, Hans van den Berg, mr. Jasper Commandeur, drs. Manuela Lamot-van Blanken,
mr. Deby Lie, mr. Oliver Nierman, drs. Kees van Oostwaard, Hans Schreuder BBA bc, mr. Nancy Struve,
mr. Bas Vereggen en mr. Jacqueline Verweij-Daemen.
Allen zijn werkzaam bij de afdeling Productfiscaliteit, onderdeel van Fiscale Zaken SNS REAAL.
© SNS REAAL 2014
SNS REAAL
Croeselaan 1, 3521 BJ Utrecht, telefoon 030 291 52 00, www.snsreaal.nl
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze opgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens­bestand of openbaar worden gemaakt,
in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van SNS REAAL.
De Gids Productfiscaliteiten is met uiterste zorgvuldigheid samengesteld. Wij kunnen echter geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele onjuistheden of
onvolledigheden hierin. Aan de inhoud van deze uitgave kunnen dan ook geen rechten worden ontleend.
SNS REAAL Gids Productfiscaliteiten 2014