Examenanalyse leerlingen V BI 2014 I

Download Report

Transcript Examenanalyse leerlingen V BI 2014 I

Beste leerling, Dit document bevat het examenverslag van het vak Biologie vwo, eerste tijdvak (2014). In dit examenverslag proberen we zo goed mogelijk antwoord te geven op de volgende vraag: In hoeverre was het examen te maken met behulp van de op de cursus behandelde kennis & vaardigheden? Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de examenvragen onderverdeeld in 4 categorieën. I. Algemene (niet vakgerelateerde) kennis & vaardigheden II. Alleen-kennis/aanpak-uit-de-cursus-vraag III. Een-stapje-extra-vraag. IV. Niet voorgekomen in de cursus De eerste categorie doet een beroep op algemene basisvaardigheden, welke we bekend veronderstellen. Categorie II en III zijn vragen die op te lossen zijn met de kennis en vaardigheden die je op de cursus geleerd hebt. De laatste categorie vragen is op de cursus niet aan bod gekomen. In bijlage 1, achteraan dit document, vind je een nadere toelichting op deze categorieën. Het is belangrijk om te beseffen dat deze categorieën niets zeggen over de moeilijkheidsgraad van een vraag. Een vraag die rechtstreeks op te lossen valt met kennis en vaardigheden uit de cursus (categorie II) kan best een pittigere opgave zijn dan een vraag die niet is voorgekomen tijdens de cursus (categorie IV). Mocht je vragen of opmerkingen hebben naar aanleiding van dit examenverslag, dan horen we dit uiteraard heel graag! Je mag ons hier altijd over mailen op [email protected]. Met vriendelijke groet, Hans Huibregtse 1 van 5

1 1 2 3 4 5 6 1 2 3 2 2 1 2 toelichting categorie keuze: II Welke stof kon je gebruiken? In de tekst kun je afleiden dat het om veredelen (woordenboek: beter maken van kwaliteit) gaat van twee plantenrassen, die gegeven zijn in de tekst. Met het kernwoord 'inkruisen' uit de vraag en kennis van het blokje Genetica kun je beredeneren dan je de planten moet kruisen (tekst).

III Welke stappen moest je zetten? Nadat je de juiste plantenrassen hebt geselecteerd en gekruisd, kun je beredeneren dat je de planten met gunstige eigenschappen wilt doorkruisen totdat ze homozygoot zijn voor de gewenste eigenschappen (redenering, aantekeningen Genetica).

III Welke stappen moest je zetten? Uit de tekst is af te leiden dan het onderdompelgen Sub1A het gen is voor een gewenste eigenschap, welke je kunt inbrengen in een andere plantenras (beredenering). Als je het kernwoord genetische modifcatie zoekt in het register van Binas, vind je de term 'gentechnologie'. In Binas 70M vind je de stappen hoe genetische modificatie wordt uitgevoerd.

III Welke stappen moest je zetten? Beredeneer vraag waarbij je eigenschappen van rijstplanten moet geven die goed zijn voor de opbrengst (beredenering).

III Welke stappen moest je zetten? Beredeneer wat het gevolg kan zijn van ingebouwde genen bij een rijstplant (beredenering). Er wordt om 'mogelijke' negatieve effecten gevraagd; geef je antwoord dus zo specifiek mogelijk!

II Welke stof kon je gebruiken? Betekenis F1-generatie staat in de tekst en aantekeningen Genetica. Ouders van F1-hybride worden gegeven in tekst (zuiver, dus homozygoot). Met het kruisingsschema kun je vervolgens de genotype van F1-hybride en F2-hybride bepalen (aantekeningen Genetica/Kruisingen).

II Welke stof kon je gebruiken? Planten voeren fotosynthese, voortgezette assimilatie en dissimilatie uit (aantekeningen Assimilatie/Dissimilatie). Er wordt gevraagd naar het stofwisselingsprocesdat voor het overleven belangrijk is bij een rijstplant (tekst vraag). Planten zijn autotroof/zelfvoedend (aantekeningen Ecologie). Het stofwisselingsproces dat belangrijk is voor overleven is dus fotosynthese. Zie reactievergelijking voor benodigdheden voor fotosynthese (aantekeningen Assimilatie/Fotosynthese).

7 8 9 2 3 2 2 10 2 II Welke stof kon je gebruiken? Kennis over genen en synthese van een hormoon/eiwit (aantekeningen DNA) en de functie van een receptor (aantekeningen Hormonen). Deze informatie kun je toepassen op de informatie in de tekst.

II Welke stof kon je gebruiken? De vaardigheid hoe je moet omgaan met een hormonen-pijlenschema (aantekeningen Hormonen) kun je in deze vraag toepassen op de figuur en de bijbehorende tekst.

II Welke stof kon je gebruiken? Verschillende celtypen hebben dus een verschil in eigenschap/fenotype (aantekeningen Genetica). Fenotype is afhankelijk van genotype en dus van welke genen er aan of uitgeschakeld zijn. Dit geldt ook voor mogelijke receptoren (redenering).

II Welke stof kon je gebruiken? Ga de kernwoorden in vraag stap voor stap langs! Nitraat is NO3- (Binas 93H/BioData 272). Bij de reactieketen wordt ook lachgas/N2O gevormd (tekst/figuur) bij denitrificatie (tekst) door bepaalde bacteriën (tekst). In Binas 93H/BioData 272 is te zien dat denitrificatie door anaerobe denitrificerende bacteriën wordt uitgevoerd, dus zonder zuurstof. Tweede deelvraag: kernwoord lachgas/N2O opzoeken in tekst geeft dat bemesting leidt tot verhoogde uitstoot van lachgas (tekst).

11 1 12 2 13 2 14 2 15 2 1 16 1 3 17 1 II Welke stof kon je gebruiken? Kennis uit de vraag dat N2OR niet aanwezig is in schimmels (tekst) en wat dus het eindproduct is van de reactieketen in schimmels (afbeelding, redenering). In de tekst staat dat lachgas bijdraagt aan een versterkt broeikaseffect (tekst).

II Welke stof kon je gebruiken? NADH,H en ATP zijn energierijke stoffen (aantekeningen Dissimilatie) en de energie uit NADH,H wordt uiteindelijk overgedragen naar ATP (aantekeningen Dissimilatie). In de figuur is te zien dat NADH,H zorgt voor verplaatsing van H+ in het periplasma en daarna weer terug naar het cytoplasma waarbij ATP ontstaat (figuur).

II Welke stof kon je gebruiken? Gebruik Binas 93H of BioData 272 om te bepalen welke omzetting nitrietbacteriën en nitraatbacteriën kunnen uitvoeren. Je kunt deze vraag goed beantwoorden door alleen de onjuiste antwoorden weg te strepen!

II Welke stof kon je gebruiken? In Binas 68A / BioData 45,46 is te zien dat bij de melkzuurgisting NAD+ ontstaat (Binas/BioData); er wordt dus geen NAD+ gebruikt. Bij glycolyse en citroenzuurcylus ontstaat juist NADH,H (aantekeningen Dissimilatie/Binas/BioData). In Binas 68A,C en BioData 45 zie je staan dat als NADH,H ontstaat, er NAD+ nodig is.

II Welke stof kon je gebruiken? Kenwoorden vraag: groenbemesting is planten laten groeien en dan onderploegen op een veld (tekst). Deze planten hebben knolletjes; zoek op in Binas93H/BioData 272 wat knolletjes doen (signaalwoord: stikstofverbindingen, dus stikstofkringloop). Beredeneer aan de hand van Binas/BioData dat de plant NH3/stikstofverbindingen opneemt.

III Welke stappen moest je zetten? Vervolgens worden planten ondergeploegd (tekst). Beredeneer wat er met dood organisch materiaal gebeurd van de planten nadat het is ondergeploegd (aantekeningen Ecologie) en hoe dat tot bemesting leidt.

III Welke stappen moest je zetten? Bepaal wat duurzaamheid betekend (woordenboek: op zo'n manier geproduceerd dat er geen of weinig schade wordt veroorzaakt aan natuur en milieu) en wat het voordeel is van groenbemesting boven bemesting met kunstmest.

II Welke stof kon je gebruiken? Betekenis carnivoor (woordenboek: vleeseter) en waar de carnivoor in de voedselpiramide staat (aantekeningen Ecologie & Kringlopen).

2 van 5

18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 4 29 30 31 32 33 34 35 1 2 1 1 2 2 2 2 2 2 1 2 1 2 1 2 1 2 2 2 36 1 68 IV Niet voorgekomen op de cursus: Het gegeven dat giftige/schadelijke/kankderverwekkende stoffen zich ophopen, naarmate verder in de voedselketen/hoger in de voedselpiramide.

II Welke stof kon je gebruiken? Informatie over tumoren rond de bek kun je opzoeken in de tekst: overdracht van tumorweefsel door bijten (tekst).

IV Niet voorgekomen op de cursus: Hoe tumoren in de rest van het lichaam ontstaan kun je beredeneren met eigen kennis over kanker. Kanker kan uitzaaien en in andere delen van lichaam tumoren vormen.

III Welke stappen moest je zetten? Eerst moet je jezelf goed duidelijk krijgen wat de makers van het examen precies van je willen weten: bij welke van de vier antwoorden weet je zeker dat de tumoren besmettelijk zijn en dus niet ontstaan zijn uit lichaamseigen cellen? Daarna kun je kennis over (geslachts)chromosomen gebruiken (aantekeningen Genetica/definities). Als je in de tumoren van de 11 Tasmaanse duivels wel chromosomenpaar 2/het ontbrekende chromosoom 6 ziet, dan heb je geen bewijs voor besmetting want gezonde cellen hebben dat ook. Als je echter geslachtschromosomen treft in de tumor (bv XY) die niet in overeenstemming zijn met het geslacht van het dier (bv vrouwtje), dan heb je een bewijs voor besmettelijkheid van de tumoren en dat de tumoren niet uit eigen cellen zijn ontstaan.

IV Niet voorgekomen op de cursus: De functie van Schwann-cellen is het versnellen van de impulsgeleiding.

II Welke stof kon je gebruiken? Kennis over de functie van mRNA (kopie van DNA/gen) en kennis over tRNA (zorgt voor transport aminozuren) (aantekeningen DNA/transcriptie,translatie, aantekeningen Genetica over definitie 'gen'). Beredeneer vervolgens welke van deze twee kan verschillen tussen tumorcellen en Schwanncellen.

II Welke stof kon je gebruiken? In de tekst staan de signaalwoorden 'lichaamsvreemd weefsel' en 'APC', welke horen bij het onderdeel Berscherming/Afweerreactie. In de aantekeningen Bescherming/Afweerreactie vind je dat T-helpercellen het afstotingsproces/afweerreactie in gang zetten door activatie mbv cytokinen.

II Welke stof kon je gebruiken? Invloed van mutatie op genetische variatie (aantekeningen Evolutie). Beredeneer wat het effect van natuurlijke selectie (soort dat best aangepast is overleefd, dus kleinere genetische diversiteit) en isolatie (een selectie/gedeelte van de verschillende allelen/genen in een populatie) op het de genetische variatie.

III Welke stappen moest je zetten? Kernwoord in de vraag: uitgestorven. Hoe zou de Tasmaanse duivel door DFTD kunnen uitsterven? En hoe vindt verspreiding van de ziekte plaats? Zie hiervoor tekst en kennis over behoud van een soort (aantekeningen Evolutie en tekst). Pas deze informatie toe op de eerste deelvraag. Voor deelvraag 2: bedenk hoe je het uitsterven zoals bij deelvraag 1 beschreven, zou kunnen stoppen (redenering).

III Welke stappen moest je zetten? Als je denkt aan de kernwoorden van aantekeningen van Evolutie merk je dat er sprake is van isolatie, wat effect kan hebben op de genetische variatie. Je kunt ook denken aan effecten van een dierentuinverblijf op gedrag (redenering).

III Welke stappen moest je zetten? Tasmaanse duivel is een carnivoor (tekst), welke in een nieuw ecosysteem een nadelig effect op andere soorten kan hebben (aantekeningen Ecologie - relaties en energiestromen). II Welke stof kon je gebruiken? Aantekeningen Bescherming/Immunisatie toepassen op de tekst.

III Welke stappen moest je zetten? De tekst geeft aan hoe een Tasmaanse duivel er uitziet die nooit besmet is geraakt (normaal) en een bedenk hoe een resistente Tasmaanse duivel er uit zou zijn. Beredeneer waarom resistente individuen aantonen moeilijk is (redenering).

IV Niet voorgekomen op de cursus: Uit de praktijk weet je misschien dat littekens in ieder geval geen spierweefsel of vetweefsel is. Dan blijft bindweefsel en dekweefsel over. Kennis dat littekens vooral bindweefsel is en dat dekweefsels de grens tussen 'binnen het lichaam' en 'buiten het lichaam' heb je nodig om het juiste antwoord te kiezen.

II Welke stof kon je gebruiken? Kennis dat bij wonden de stollingsreactie wordt geactiveerd, waardoor bloedstolsels ontstaan (voorbereidende opgave 3; aantekeningen Bloed; opgave 67 in opgavebundel).

II Welke stof kon je gebruiken? Aantekeningen Bloedsomloop, waarbij we de tekening van het hart hebben gemaakt en de verschillende bloedsomlopen (zie ook Binas 84A en BioData 131). Een zelfde type opdracht was voorbereidende opgave 9.

II Welke stof kon je gebruiken? -ase is een knip-enzym en peptiden zijn eiwitten (aantekeningen Voeding & Vertering). Eiwitten komen voor in cellen (aantekeningen Cel, Voortgezette Assimilatie).

II Welke stof kon je gebruiken? Functie adrenaline opzoeken in Binas 89A/Biodata 200,202: verhoging hartslag. De hartspiercellen gaan dus frequenter/krachtiger samentrekken. Voor de functie van deze reactie: beredeneer wat het gevolg is voor het lichaam, terwijl je de functie van adrenaline in je hoofd houdt.

III Welke stappen moest je zetten? In de tekst op bladzijde 14 staat '... stamcellen aangetroffen. Deze konden eindeloos doorgekweekt worden tot volwaardige hartspiercellen die ritmisch samentrokken.' Hieruit kun je afleiden dat stamcellen wel eindeloos kunnen delen, maar niet hartspiercellen zijn en ook niet ritmisch samentrekken. In het woordenboek vind je de betekenis van differentiëren (woordenboek: van elkaar gaan verschillen).

III Welke stappen moest je zetten? Kennis dat het hart als één functioneel orgaan zonder gaten moet werken is nodig (aantekeningen/algemene biologie kennis). Daarnaast is kennis nodig dat elektrische signaaloverdracht zorgt voor een gecoordineerde samentrekking van het hart (aantekeningen Bloedsomloop/Hart). Deze kennis moet je vervolgens toepassen in het specifieke geval van de vraag.

II Welke stof kon je gebruiken? Lichaamsvreemde stoffen worden door de lichaamsvreemde antigenen herkend waardoor een afstotingsreactie ontstaat (aantekeningen Bescherming/Afweerreactie).

3 van 5

verdeling per categorie:

I II III IV 0 39 23 6 0% 57% 34% 9% 68 100%

In hoeverre was het examen te maken met behulp van de op de cursus opgedane kennis & vaardigheden?

Dit gold voor: 91% van de vragen (namelijk categorie I, II en III).

4 van 5

Bijlage 1: Toelichting categorieën Categorie I: Algemene (niet vakgerelateerde) kennis & vaardigheden

Dit betreft de volgende vragen: vragen waarbij een beroep wordt gedaan op algemene kennis & vaardigheden. Dit zijn kennis & vaardigheden die niet zijn opgenomen in de eindtermen in de syllabus en niet in Samengevat staan (zo ja: dan behoren de vragen tot één van de drie andere categorieën).

Categorie II: alleen-kennis/aanpak-uit-de-cursus-vraag

Dit betreft de volgende vragen: • Vragen die letterlijk voorkomen in de uitleg (in de uitleg of in een klassikaal voorbeeld); • Vragen die letterlijk met een stappenplan op te lossen zijn; • Vragen die vergelijkbaar zijn met opgaven uit de opgavenbundel die vrijwel altijd worden opgegeven door de hoofddocent; • Theorievragen die niet worden behandeld op de cursus, maar die we je van tevoren via de vakkenpagina geadviseerd hebben te leren (uit bijv. Samengevat); • Vragen die vergelijkbaar zijn met vragen uit de voorbereidende opgaven.

Categorie III: een-stapje-extra-vraag

Dit betreffen vragen waarbij je, de naam zegt het al, een stapje extra moet zetten. Oftewel: je moest je kennis en vaardigheden behandeld tijdens de cursus combineren met een stukje ‘inzicht’. Bijvoorbeeld: • Je moet net even buiten het stappenplan om denken; • Je moet informatie uit de tekst halen om een bepaalde variabele voor een formule of berekening uit te rekenen.

Categorie IV: niet voorgekomen op de cursus

Dit betreft de volgende vragen: • Vragen over begrippen die niet voorkomen in de uitleg, de standaard opgegeven opgaven door de hoofddocent, en waarbij het woordenboek ook geen soelaas biedt; • Vragen over grote-bak-stof die niet voorkomen in standaard opgegeven opgaven door de hoofddocent, de voorbereidende opgaven of opgegeven stof op de vakkenpagina. • Vragen waarvan je redelijkerwijs niet kon vaststellen dat het om een (op de cursus behandeld) concept in een andere context gaat.

5 van 5