Evert Thiery_EFPTS 50 jaar

Download Report

Transcript Evert Thiery_EFPTS 50 jaar

Symposium 50-jarig bestaan
Oost-Vlaams Meerlingenregister
Neuro-cognitieve ontwikkeling van meerlingen
een populatiegebonden onderzoek
Zaterdag 25-10-2014
UZ Gent
Prof. Dr. Evert Thiery
Universiteit Gent
I.
II.
III.
IV.
Situering
Neuro-cognitieve ontwikkeling bij tweelingen
Neuro-cognitieve ontwikkeling bij drielingen
Conclusies
I.
II.
III.
IV.
Situering
Neuro-cognitieve ontwikkeling bij tweelingen
Neuro-cognitieve ontwikkeling bij drielingen
Conclusies
I. Situering
A. Tot nu toe beperkt populatiegebonden onderzoek:
* frequenter voorkomen van borderline intellectueel presteren en
lichte mentale handicap bij meerlingen (Trouton et al, 2002)
* vrij constante trend naar licht (naar significant) lager IQ bij
meerlingen (Zazzo, Bryan)
* trend naar normalisatie bij oudere kinderen (Wilson)
I. Situering
A. Beperkt populatiegebonden onderzoek:
1. Onderzoek in Birmingham (1955)
a. IQ 95,7 bij tweelingen
b. IQ 91,6 bij drielingen
c. IQ 100,1 bij eenlingen
2. Onderzoek in Israël (1991)
a. zelfde trend
b. geen significant verschil bij spontane versus AIO
meerlingen (Gershoni-Baruch et al)
I. Situering
A. Beperkt populatiegebonden onderzoek:
3. Onderzoek in Nederland (2006)
a. discrete links verschuiving van de IQ curve
b. gemiddeld tot 0,8 IQ punten bij tienjarige tweelingen
(Boomsma et al)
I. Situering
B. Verhoogd neurologisch risico: cerebral palsy
1. Onderzoek in Engeland:
bij drielingen 1,7% versus bij eenlingen 0,2%
(Macfarlane et al, 1990)
2. Onderzoek in Australië:
bij tweelingen 0,6% en bij drielingen 3,1% versus bij eenlingen
0,2%
I. Situering
C. Verhoogde frequentie van cognitieve taal- en gedragsproblemen
1. longitudinale gegevens dankzij de TEDS (2000 e.v.)
2. De Twins early developmental study (TEDS) is een populatiegebonden follow-up studie sinds 1994 in Engeland en Wales
(Plomin et al)
I.
II.
III.
IV.
Situering
Neuro-cognitieve ontwikkeling bij tweelingen
Neuro-cognitieve ontwikkeling bij drielingen
Conclusies
II. Neuro-cognitieve ontwikkeling bij tweelingen
A. Populatie en onderzoeksgegevens
1. Doelgroep populatie: 1198 kinderen tussen 8 en 14 jaar met
als final sample: 663 paar tweelingen
2. Zygositeit, placentatie, perinatale en uitgebreide ontwikkelingsgegevens werden nagespeurd
3. Wisc-R batterij (Wechsler), gestructureerde vragenlijsten,
opleidingsniveau van de ouders en longitudinale schoolgegevens
4. Onderzoek naar lateralisatie
5. Child Behaviour Checklist (Achenbach)
II. Neuro-cognitieve ontwikkeling bij tweelingen
B. Intelligentie een licht maar significant tekort op groepsniveau
1. Totaal IQ : 102,4 (101,6 – 103,2)
totaal verbaal IQ = 103, 3 (102,5 – 104,1)
totaal prefrontaal IQ = 100,9 (100,1 – 101,8)
2. Verbaal IQ > totaal > performaal IQ
3. 77 tweelingen (5,9 %) met IQ < 80 voor een verwachte
frequentie bij eenlingen van 3% (p < 0,001)
II. Neuro-cognitieve ontwikkeling bij tweelingen
C. Risicofactoren voor IQ < 80
1. Laag opleidingsniveau van de ouders
2. Heritabiliteit: verklaart 75% van de totale variantie
3. Kinderen geboren na AIO (20%): hebben hoger IQ
4. Laag geboortegewicht en beperkte zwangerschapsduur
5. Meisjes van gelijkslachtige paren
6. Geen invloed van zygositeit, geboorte orde een chorion type
II. Neuro-cognitieve ontwikkeling bij tweelingen
D. Zwangerschapsduur en totaal IQ
TIQ i.f.v. zwangerschapsduur
115
110
103,97
105
102,98
97,65
100
95
90
85
80
77,75
75
70
65
< 28
28 - 33
34 - 36
> 36
n=4
n = 139
n = 378
n = 760
II. Neuro-cognitieve ontwikkeling bij tweelingen
E. Geboortegewicht en totaal IQ
115
110
104,42
102,92
105
98,1
100
95
90
85
80
75
70
65
< 2 kg
2 kg - 3 kg
> of = 3 kg
n = 198
n = 898
n = 202
II. Neuro-cognitieve ontwikkeling bij tweelingen
F. Zwangerschapsduur, geboortegewicht en totaal IQ
115
110
103,42
105
99,62
100
95
92,92
91,23
90
85
80
75
70
65
< = 33 w
< = 33 w
> 33 w
> 33 w
< 1,5 kg
> = 1,5 kg
< 1,5 kg
>= 1,5 kg
n = 43
n = 100
n = 12
n = 1126
II. Neuro-cognitieve ontwikkeling bij tweelingen
G. Gedragsproblemen
1. Relatie tussen IQ beperking en gedragsproblemen
2. Laag geboortegewicht induceert meer gedragsproblemen
(van Os et al)
H. Representativiteit van het onderzoek (lichte onderschatting van het risico)
1. De geteste tweelingen zijn representatief voor zwangerschapsduur, geboortegewicht en geslachtsverdeling
2. Meer MZ paren
3. Meer AIO: hoger IQ door hogere scholingsgraad van de ouders
4. Minder laag opgeleide ouders in de onderzochte populatie
I.
II.
III.
IV.
Situering
Neuro-cognitieve ontwikkeling bij tweelingen
Neuro-cognitieve ontwikkeling bij drielingen
Conclusies
III. Neuro-cognitieve ontwikkeling bij drielingen
A. Populatie
1. Doelgroep: 85 sets (1986-1995)
2. Final sample: 52 sets
B. Zwangerschapsanamnese
1. Spontaan: 19 (14%)
2. AIO: 73 (52%)
3. ART: 48 (34%)
III. Neuro-cognitieve ontwikkeling bij drielingen
C. Intellectueel niveau
1. IQ < 80: 10 kinderen in 8 sets: 7%; met een frequentie bij
eenlingen van 3% (p < 0,01)
2. 9 kinderen met IQ< 80 na AIO en 1 na ART
3. IQ < 80: (p < 0,001):
a. zwangerschapsduur: 31,9w (versus 34,7w)
b. geboortegewicht: 1619g (versus 2056g)
4. Geen invloed van zygositeit, chorion type en geboorte orde
III. Neuro-cognitieve ontwikkeling bij drielingen
D. Gedragsstoornissen
1. Ernstige gedragsproblemen bij 3,6%; met een frequentie bij
eenlingen van 2% (p < 0,01)
2. Matige gedragsproblemen bij 8,7%; met een frequentie bij
eenlingen van 3% (p < 0,01)
3. Correlatie tussen lager IQ en gedragsproblematiek
III. Neuro-cognitieve ontwikkeling bij drielingen
E. Medische en epidemiologische gegevens
1. Hoge mortaliteit (17%)
2. Frequenter cerebral palsy: 2%; met een frequentie bij eenlingen
van 0,2% (p < 0,001)
3. Significant hoger opleidingsniveau van de moeder bij AIO/ART
(70% universitairen) t.o.v. spontaan geboren (p < 0,001)
I.
II.
III.
IV.
Situering
Neuro-cognitieve ontwikkeling bij tweelingen
Neuro-cognitieve ontwikkeling bij drielingen
Conclusies
IV. Conclusies
A. Tweelingen en vooral ook drielingen zijn blootgesteld aan een
verhoogd risico op neuro-cognitieve ontwikkelingsstoornissen (bij
tweelingen en drielingen) evenals cerebral palsy en gedragsstoornissen
(bij drielingen).
B. Er is een licht maar significant intellectueel tekort op groepsniveau
met een overrepresentatie van borderline intellectueel presteren en
lichte mental handicap bij tweelingen en meer nog bij drielingen
IV. Conclusies
C. Zwangerschapsduur en geboortegewicht hebben hierbij een
duidelijk causale betekenis (terwijl zygositeit, chorion type en
geboorte orde geen beeldbepalende rol blijken te spelen)
D. Socio-economische status en scholingsgraad van de ouders dienen
daarbij duidelijk in aanmerking te worden genomen.
E. Het onderzoek heeft implicaties voor de psychopedagogische opvang
van meerlingen en voor de volksgezondheid
F. Een vervolgonderzoek is gepland om na te gaan of, hoe en in welke
mate de vorderende geneeskunde het neuro-cognitieve risico wijzigt
________________