COMPENSATIE VRIJGESPROKEN VERDACHTEN

Download Report

Transcript COMPENSATIE VRIJGESPROKEN VERDACHTEN

NEDERLANDS JURISTENBLAD
COMPENSATIE
VRIJGESPROKEN
VERDACHTEN
• Financiering van politieke partijen
• Tussen dood en begraven: de schouw
• Eén getuige toch een getuige?
P. 2015-2106 JAARGANG 89 5 SEPTEMBER 2014
10304681
29
Ingezonden Mededeling
Personen- en familierecht. Dé specialisten.
ďevesƟgt edžperƟse
Op deze plaats een overzicht van advocaten
gespecialiseerd in het personen- en familierecht.
InformaƟe͗ apital Media ^ervices ϬϮϰ - ϯϲϬ ϳϳ ϭϬ
hambers dvocaten is een gerenommeerd kantoor in Den ,aag. Van oƵdsher richt het nichekantoor zich
volledig op het familierecht. Door een gedegen jƵridische kennis in combinaƟe met levenservaring zijn de
advocaten in staat tot het leveren van diensten op kwalitaƟef hoog niveaƵ met het nodige inlevingsvermogen.
leden vFAS en MfN-registermediators
BƵrg. <olfschotenlaan ϲϯ ;hoek BƵrg. PaƟjnlaan, wijk rchipelͿ ͮ Ϯϱϴϱ DZ Den ,aag ͮ d ϬϳϬ ϯϭϱ ϰϬ ϬϬ
www.chambersadvocaten.nl
Mr. Marion Drielsma, advocaat/mediator
[email protected]
Marion staat bekend om haar vermogen
prakƟsche en werkbare oplossingen te
vinden voor jƵridisch en emoƟoneel
compledže zaken. Zij heeŌ speciale ervaring
met het voeren van gesprekken met
kinderen van scheidende oƵders.
Mr. nneƩe van <eƵlen, advocaat/mediator
ŬeƵ[email protected]
Rotterdam
Met hƵmor, warmte en betrokkenheid
geeŌ nneƩe al ϯϲ jaar mensen na een
relaƟebreƵk weer toekomstperspecƟef.
Zij is grondlegger van de Vereniging
Overlegscheiden. ls overlegscheidingsadvocaat biedt zij deskƵndig
maatwerk.
Mr. Manon van Voorst tot Voorst, advocaat/mediator
[email protected]
Manon is rƵim ϮϬ jaar gespecialiseerd in
echtscheidingszaken alsook in aspecten
van het erfrecht. ^peciĮek deskƵndig op
het terrein van ondernemers, onder wie
de vrije beroepers.
Mr. Emma Geleijns, advocaat/mediator
[email protected]
mma heeŌ een eĸciģnte en voortvarende aanpak zonder dat zij de
emoƟonele aspecten Ƶit het oog verliest.
Emma beschikt over ervaring op alle
gebieden van het scheidingsproces, zowel
naƟonaal als internaƟonaal.
Direct naar kantoor/specialist?
Bezoek www.mr-online.nl/specialisme
Inhoud
Vooraf 1507
2017
Een INTERESSANT terrein
Mr. C.E. Drion
Het spanningsveld in cassatie
tussen geschilbeslechting en
rechtsvorming
is het raakvlak van TWEE
NEDERLANDS JURISTENBLAD
belangrijke ROLLEN van de
COMPENSATIE
VRIJGESPROKEN
VERDACHTEN
Wetenschap 1508
Hoge Raad, die van de
Mr. dr. T. van Malssen
Tussen wal en schip
De rechtspositie van vrijgesproken
verdachten in civiele
schadevergoedingsprocedures
Focus 1509
2025
Mr. drs. R. van der Hulle
De financiering van politieke
partijen
Een beschouwing naar aanleiding
van recente rechtspraak van het
Amerikaanse Supreme Court
Essay 1510
2032
Opinie 1511
2036
Mr. dr. W.L.J.M. Duijst
Tussen dood en begraven
Mr. L.C. de Lange
Mr. Y. Moszkowicz
Eén getuige is toch wel
een getuige
Rubrieken
1512-1547 Rechtspraak
1548 Boeken
1549-1561 Tijdschriften
1562-1567 Wetgeving
1568-1571 Nieuws
1572 Universitair nieuws
1573 Personalia
1574 Agenda
2039
2068
2069
2085
2097
2099
2101
2102
GESCHILBESLECHTING
ZAAK en die van de
RECHTSVORMING in
zaaksoverschrijdende zin
Pagina 2017
Het feit dat op een voor de
burger NADELIGE wijze op
een niet bestaande regeling
wordt GEANTICIPEERD
heeft tot consequentie dat
VRIJGESPROKEN
verdachten zich momenteel in
juridisch NIEMANDSLAND
Pagina 2024
bevinden
Vanuit het oogpunt van de
MACHTENSCHEIDING
kan het zeer opmerkelijk
worden genoemd dat een
Amerikaanse PRESIDENT
zich in zijn STATE OF THE
UNION kritisch uitlaat over het
hoogste RECHTSCOLLEGE
van de Verenigde Staten
Soms is zelfs het belangrijkste
BEWIJSMATERIAAL, het
LIJK, VERDWENEN omdat
inmiddels is overgegaan tot
CREMATIE
Pagina 2033
Images/Alamy
29
in een CONCRETE civiele
Pagina 2026
Omslag: People staring, Ilana Kohn © Ikon
• Financiering van politieke partijen
• Tussen dood en begraven: de schouw
• Eén getuige toch een getuige?
P. 2015-2106 JAARGANG 89 5 SEPTEMBER 2014
10304681
2018
Een VERKLARING te
kwader trouw en het
ACTEERTALENT van een
AANGEVER mogen niet
worden ONDERSCHAT
Pagina 2038
Een TIJDELIJKE WET
bestuursrechtelijke bevoegdheden moet de RISICO’S
beperken die de TERUGKEER
van TERRORISTISCHE
STRIJDERS naar Nederland
met zich meebrengt
Pagina 2097
Het ALGEMENE BEELD dat
vrouwen kinderen krijgen, daarom tijdelijk stoppen met werken
en vervolgens parttime werken,
wordt TOEGEPAST op een
INDIVIDUELE VROUW.
Deze aannames hebben een
aanzienlijk en NEGATIEF
EFFECT op de hoogte van de
schadevergoeding van de vrouw
Pagina 2098
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
SKILLS FOR LAWYERS
BEROEPSOPLEIDING TOT ADR SPECIALIST/LEGAL MEDIATOR
Start 6 oktober 2014, Amsterdam
Met de beroepsopleiding van het Amsterdams ADR Instituut kiest u voor een brede
opleiding waarin u wordt geschoold in onderhandelen, mediation en partijbegeleiding.
Naast theorie en het aanleren van praktische vaardigheden besteden wij veel aandacht aan
de ontwikkeling van uw attitude in het omgaan met conflicten. 21 daagse allround Beroepsopleiding. Academisch werkniveau met minimaal 5 jaar werkervaring.
HARVARD ONDERHANDELEN BASIS
28 en 29 oktober 2014, Amsterdam
De Harvard-methode is een onderhandelingsmethode die inmiddels wereldwijde erkenning
geniet. De methode is erop gericht een verstandige en efficiënte overeenkomst te bereiken,
die meer oplevert dan een compromis.
SPECIALISATIE FAMILIE MEDIATION
Start 5 november 2014, Haarlem
Wat zijn specifieke kenmerken van scheidingsbemiddeling? Welke interventies werken en
welke niet? Met welke juridische grenzen krijg ik te maken. Deze door het MfN erkende
specialisatie is een uitstekende voorbereiding op het echte werk. Na afronding van de
opleiding krijgt u in het MfN register de aantekening ‘accreditatie familiemediation’. In deze
specialisatie zal uw gedragswetenschappelijke kennis, juridische, financiële en fiscale kennis
gericht op familiezaken worden uitgebreid en verdiept. Verder werkt u aan het uitbreiden en
opdoen van vaardigheden die nodig zijn in een familie mediation.
NOG ENKELE PLAATSEN BESCHIKBAAR IN DE BEROEPSOPLEIDING
TOT ADR SPECIALIST/ LEGAL MEDIATOR! Informatieavond 8 september a.s.
Voor meer informatie
en inschrijving:
www.adrinstituut.nl
Telefoon: 020-525 37 49
E-mail: [email protected]
Vooraf
1507
Het spanningsveld in cassatie tussen
geschilbeslechting en rechtsvorming
29
Deze week, op 5 september 2014 om 16.15 uur,
houdt Marc Loth zijn (Tilburgse) oratie over de
rechtsvorming van de Hoge Raad in een gelaagde rechtsorde, in een permanente dialoog met rechters van
andere rechtsordes. Die dialoog met andere rechters is
inderdaad in toenemende mate van belang voor de Hoge
Raad, maar zij is niet de enige dialoog die relevant is; van
minstens zo grote importantie zijn de dialogen met de wetgever, de literatuur, de samenleving en de bij de cassatieprocedure betrokken partijen. Die leveren evenzovele spanningsvelden op, waarbij natuurlijk steeds de vraag gesteld
kan worden hoe het in een bepaald spanningsveld wellicht
(nog) beter zou kunnen worden georganiseerd.
Een interessant, maar netelig, terrein is gelegen op
het raakvlak van twee belangrijke rollen van de Hoge
Raad, die van de geschilbeslechting in een concrete civiele
zaak en die van de rechtsvorming in zaaksoverschrijdende
zin. Voor niet cassatierechtelijk geverseerde lieden, die wel
in hun opleiding en dagelijks werk gepokt en gemazeld
zijn met al die rechtsvormende arresten, ligt daarbij een
welhaast automatische onderschatting van die geschilbeslechtende taak voor de hand en een daaraan parallelle
overschatting van het rechtsvormende karakter van het
werk van de Hoge Raad.1 In werkelijkheid vindt de rechtsvorming van de Hoge Raad sterk zaaksgebonden plaats,
waarbij de Hoge Raad in een daartoe geschikte zaak een
stap zet en de reacties van samenleving, literatuur en wetgever afwacht alvorens in een vervolgzaak nieuwe stappen
te overwegen en te realiseren (welke mede door het debat
in die nieuwe zaak bepaald worden en dus slechts in
beperkte mate vooraf te voorzien zijn).
In deze vorm van case law wordt de rechtsvorming
dus steeds mede gemodelleerd door de specifieke omstandigheden van de voorliggende zaak, waaronder het door
de feitenrechters vastgestelde feitencomplex, het debat
tussen partijen, alsmede de kwaliteit, vormgeving en reikwijdte van de cassatiemiddelen en het verweer. Zijn al die
elementen in een voorliggende zaak optimaal, dan is de
Hoge Raad op zichzelf het best geëquipeerd om een goed
rechtsvormend arrest het licht te doen zien. Maar zelfs
dan is het niet eenvoudig om de sprong te maken van het
voorliggende geval naar een algemene regel die tevens
ziet op andere gevallen. Overziet de Hoge Raad dat speelveld niet goed genoeg, dan doet hij er meestal verstandig
aan om de te formuleren regel nadrukkelijk te clausuleren, in termen van dat die heeft te gelden voor ‘een geval
als het onderhavige’, een veelgebruikte techniek. Maar dat
is niet een techniek waar de praktijk heel blij mee is,
omdat daarmee maar in (zeer) beperkte mate duidelijkheid wordt geschapen. En niet zelden wordt de Hoge Raad
dan ook door partijen of de literatuur uitgedaagd om een
grotere sprong te wagen: het formuleren van meer algemeen geldende rechtsregels.
Natuurlijk zullen partijen in zo’n zaak hun best doen
om de Hoge Raad voor te lichten omtrent de mate waarin
hun geval lijkt op andere gevallen, zoals ook de Conclusie
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
van de Advocaat-Generaal daartoe vaak (zeer) waardevolle
gegevens aandraagt, maar toch valt meestal niet uit te
sluiten dat daarop ook andere visies (van andere betrokkenen) mogelijk zijn. Zou het denkbaar zijn om van die
andere visies te kunnen profiteren vóórdat de sprong naar
de algemeenheid door de Hoge Raad gezet wordt en zonder dat al tezeer afbreuk wordt gedaan aan het (contentieuze) partijkarakter van de procedure?2
In de VS bestaat bijvoorbeeld het zogeheten scotusblog (www.scotusblog.com), een los van het US Supreme
Court georganiseerd blog door middel waarvan eenieder
zijn licht op een bij het US Supreme Court in behandeling
zijnde zaak kan laten schijnen. Wellicht zou iets dergelijks
ook in Nederland te realiseren zijn, maar de voor de hand
liggende problemen daarbij zijn de niet-openbaarheid van
de gewone cassatiezaak3 en het feit dat het volstrekt niet
transparant en beïnvloedbaar is voor partijen of en in
welke mate door de rechter gebruik wordt gemaakt van
die (externe) informatie.
Het beletsel van de niet-openbaarheid kan zich in
een iets andere vorm voordoen bij de op zichzelf (deels)
bestaande mogelijkheid dat de Hoge Raad in een bepaalde
zaak een mondelinge behandeling in de vorm van een
hoorzitting zou organiseren, waarbij belanghebbenden
ook aldaar (of zelfs al eerder in de vorm van amicus briefs)
hun visie kunnen geven en waarbij partijen daarop tevens
kunnen reageren. Deze mogelijkheid heeft wel het voordeel dat alle informatie nog kan worden meegenomen in
de Conclusie, maar het nadeel dat de procedure sterk
wordt gecompliceerd.
Een derde alternatief zou kunnen zijn gelegen in het
toestaan aan derden van het geven van een reactie op de
Conclusie, als bedoeld in art. 44 lid 3 Rv. Deze route heeft
het voordeel dat de complicaties voor de (immers al goeddeels doorlopen) procedure minimaal zijn, maar het
nadeel dat partijen niet (meer) kunnen reageren.4
Of een of meer van deze mogelijkheden, of wellicht
ook nog andere, gerealiseerd zouden moeten worden, vereist een lastige rechtspolitieke afweging van, kort gezegd,
het belang van een goede geschilbeslechting (waarbij partijen een gerechtvaardigd belang hebben om ‘hun geschil’
niet door een derde te willen laten beïnvloeden) tegenover
het (openbare) belang van een zo zorgvuldig mogelijke
rechtsvorming. Dat dit spanningsveld in – juist – de cassatieprocedure het overdenken waard is, lijkt me evident.
Coen E. Drion
1. Zie daarover onder meer mijn vorige vooraf in dit blad, ‘HR Watching’, NJB 2014/1172, afl. 24.
2. Een zekere parallel met de diverse (internet)consultatierondes rondom wetgevingsproducten
zou zich kunnen opdringen. Zie voorts art. 393 lid 2 Rv en HR 6 juni 2014,
ECLI:NL:HR:2014:1342.
3. Daardoor weet je simpelweg niet dat er een zaak speelt waarover je je zou willen uitlaten.
Door het verlofstelsel (certiorari) is dat in de VS anders.
4. In deze variant moeten de Conclusies, anders dan nu het geval is, wel altijd worden gepubliceerd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2017
Wetenschap
1508
Tussen wal en schip
De rechtspositie van vrijgesproken verdachten in civiele
schadevergoedingsprocedures
Tom van Malssen1
De Puttense Moordzaak, de zaak Lucia de B. en de Schiedammer Parkmoord: de vraag naar de juiste omgang
met justitiële en gerechtelijke dwalingen blijft onverminderd actueel. Maar staan gewezen verdachten
eigenlijk fatsoenlijke juridische middelen ter beschikking om schadevergoeding te vorderen nadat ze zijn
vrijgesproken? In deze bijdrage wordt betoogd dat het instrumentarium dat vrijgesproken verdachten op
basis van de huidige wetgeving en de stand van de jurisprudentie ten dienste staat ontoereikend is en dat
mogelijk zelfs sprake is van strijd met fundamentele rechtsbeginselen. Ter staving van dit betoog wordt
allereerst het bestaande wettelijke en jurisprudentiële kader geschetst en een korte samenvatting gegeven
van de belangrijkste aspecten van de in 2007 voorgestelde integrale schadevergoedingsregeling: de Wet
schadecompensatie strafvorderlijk overheidsoptreden. Vervolgens worden de verschillende problemen
geanalyseerd die voortvloeien uit de schijnbaar permanent embryonale status van deze regeling in
combinatie met een restrictieve interpretatie van de in de jurisprudentie uitgekristalliseerde criteria ter
beoordeling van een civiele schadevergoedingsvordering op grond van onrechtmatige overheidsdaad.
Ten slotte wordt ingegaan op de mogelijke uitwegen uit het bestaande juridische moeras.
Inleiding
Het Nederlandse strafprocesrecht kent geen algemene regeling voor vergoeding van schade die het gevolg is van strafvorderlijk overheidsoptreden. Slechts voor enkele bijzondere vormen van schade zijn in het Wetboek van
Strafvordering voorzieningen getroffen. Zo kan de strafrechter een bescheiden schadevergoeding toekennen als de
gewezen verdachte verzekering, klinische observatie of
voorlopige hechtenis heeft ondergaan (artikel 89-93 Sv).
Ook voorziet het Wetboek van Strafvordering in een (summiere) proceskostenvergoedingsregeling (artikel 591 en
591a Sv). Indien sprake is van omvattender schade – en dit
zal bij een enigszins serieus te nemen strafzaak al gauw het
geval zijn – moeten vrijgesproken verdachten in beginsel
hun toevlucht zoeken tot het civiele recht en een vordering
op grond van onrechtmatige overheidsdaad instellen.2
In het zogenaamde Begaclaim-arrest van 13 oktober
2006, NJ 2007/432 heeft de Hoge Raad beslist dat een
gewezen verdachte slechts in twee gevallen met succes bij
de burgerlijke rechter schadevergoeding kan vorderen op
grond van onrechtmatige overheidsdaad: 1. indien het
strafrechtelijk optreden van politie en justitie van begin
af aan onrechtmatig was, bijvoorbeeld omdat van begin af
2018
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
aan geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit heeft bestaan of het optreden van justitie van
begin af aan in strijd was met regels van geschreven en
ongeschreven recht; en 2. indien uit de uitspraak van de
strafrechter en/of uit het strafdossier van een niet met
een bewezenverklaring geëindigde strafzaak de onschuld
van de verdachte blijkt.
Op 17 oktober 2007 heeft de toenmalige Minister
van Justitie Hirsch Ballin een voorontwerp gepubliceerd
van een wet die de zojuist genoemde jurisprudentie van
de burgerlijke rechter tot op zeer grote hoogte obsoleet
zou moeten maken: de Wet schadecompensatie strafvorderlijk overheidsoptreden.3 Het ontwerp beoogt een integrale regeling in het leven te roepen voor de afwikkeling
van schade die is veroorzaakt door strafvorderlijk overheidshandelen in iedere mogelijke vorm en in iedere
mogelijke gradatie van rechtmatigheid of onrechtmatigheid. Hiertoe introduceert het concept de mogelijkheid
voor gewezen verdachten die ‘rechtstreeks’ schade lijden
ten gevolge van strafvorderlijk handelen van een overheidsorgaan om een schriftelijk verzoek tot schadecompensatie in te dienen bij het College van Procureurs-Generaal (artikel 594 lid 1 Sv). Indien de schadeveroorzakende
handeling onrechtmatig was, wordt aan de verzoeker
schadecompensatie toegekend, tenzij de schade ‘naar de
maatstaven van het civiele recht redelijkerwijze voor zijn
rekening behoort te blijven’ (artikel 597 lid 2 Sv). Onder
schade is uitdrukkelijk mede begrepen nadeel dat niet in
vermogensschade bestaat, waarbij artikel 6:106 BW bovendien expliciet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard (artikel 598 onder 1 Sv). Tegen de beslissing van het
College van Procureurs-Generaal staat beroep open bij het
hof (artikel 599 Sv) en kan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad (artikel 600 Sv).
De inwerkingtreding van de Wet schadecompensatie
strafvorderlijk overheidsoptreden was oorspronkelijk
gepland voor 2009.4 Vreemd genoeg is het wetsvoorstel, in
de ruim vier jaar na dato uitgesproken woorden van een
kenner van de materie ‘voorlopig in de ijskast gezet’.5 Wel
heeft de Hoge Raad reeds in 2006 uitdrukkelijk overwogen
dat de Begaclaim-criteria restrictief moeten worden uitgelegd, onder andere omdat ‘de minister aanleiding [ziet]
voor het opnemen van een algemene schadevergoedingsregeling in het Wetboek van Strafvordering’.6 Het zou
immers onwenselijk zijn als de civiele rechter de wetgever
in de wielen zou gaan rijden door civiele onrechtmatige
daadsprocedures te stimuleren terwijl de wetgever op het
punt staat een regeling te introduceren die dergelijke procedures nu juist overbodig zou moeten maken. Het feit
dat dit argument zijn geldingskracht reeds heeft verloren
toen aan het voornemen van de wetgever een verplichtend karakter kwam te ontvallen heeft de Hoge Raad er
echter niet van weerhouden de Begaclaim-criteria nog
onlangs onverkort restrictief toe te passen.7
Maar wat zijn nu de concrete gevolgen van deze toch
wat schizofrene situatie voor voormalige verdachten die
bijvoorbeeld stellen reputatieschade te hebben geleden als
gevolg van kwestieus optreden van de justitiële autoriteiten? Om de rechtspositie van dergelijke rechtzoekenden
in het post Begaclaim-tijdvak goed in kaart te kunnen
brengen zal ik allereerst de Begaclaim-criteria zelf aan
een gedetailleerde analyse onderwerpen, waarbij ik me zal
laten leiden door het uitgangspunt dat de consequenties
van een restrictieve interpretatie het best kunnen worden
geïllustreerd als ze met de gevolgen van een extensieve
interpretatie worden gecontrasteerd.
Onrechtmatigheid
In het Begaclaim-arrest overweegt de Hoge Raad in algemene termen dat de vraag of voor het optreden van poli-
tie en justitie een toereikende publiekrechtelijke grondslag bestond moet worden beoordeeld ‘naar het tijdstip
waarop dat optreden plaats [had]’. Verder valt in de inleidende beschouwingen van ons hoogste rechtscollege te
lezen dat voor het bestaan van een juridische basis voor
politieel of justitieel optreden ‘ten minste’ is vereist dat
(ex artikel 27 Sv) sprake is van een ‘redelijk vermoeden
van schuld aan enig strafbaar feit’. Een dergelijk vermoeden kan het instellen van een strafvervolging rechtvaardigen, ook indien bijvoorbeeld in verband met ‘onzekerheid
met betrekking tot de reikwijdte van de betrokken strafbepaling’ niet bij voorbaat vaststaat dat een veroordeling zal
kunnen volgen, of wanneer in het verdere verloop van de
strafrechtelijke procedure blijkt dat het Openbaar Ministerie bij zijn beslissing om tot vervolging over te gaan is
uitgegaan van een ‘onjuiste rechtsopvatting omtrent een
of meer van de in de delictsomschrijving opgenomen
Wanneer is het vermoeden van
schuld aan enig straf baar feit
redelijk te noemen in de zin van
het eerste Begaclaim-criterium?
bestanddelen’. Slechts indien ‘bij voorbaat vaststaat dat
geen veroordeling zal kunnen volgen of in redelijkheid
niet kan worden betwijfeld dat het betrokken feitencomplex buiten het bereik van de strafbepaling valt waarop de
tenlastelegging is toegesneden, is het instellen van een
strafvervolging niet gerechtvaardigd en dus onrechtmatig’
(r.o. 3.5). Maar wanneer is het vermoeden van schuld aan
enig strafbaar feit redelijk te noemen in de zin van het
eerste Begaclaim-criterium? En welk moment moet als
ijkpunt worden genomen bij de beoordeling of het optreden van politie en justitie rechtmatig was?
Op het eerste gezicht lijkt het voor de hand te liggen
dat aansluiting wordt gezocht bij de algemene uitgangspunten van artikel 27 Sv. Een enigszins soepele uitleg van
dit artikel zou dan impliceren dat het strafvorderlijk
onderzoek zich weliswaar alleen mag richten op feiten die
binnen een wettelijke delictsomschrijving vallen, maar
Auteur
uitvoerige behandeling van deze thematiek
voudig worden gedownload via de volgen-
de gehoudenheid tot schadevergoeding en
1. Mr. dr. T. van Malssen is werkzaam als
zie bijv. N.J.M. Kwakman, Schadecompen-
de link: recht.nl/30250/concept-wetsvoor-
het aanwijzen van de draagplichtigen’
advocaat bij Dirkzwager Advocaten en
satie in het Strafprocesrecht (diss. Gronin-
stel-schadecompensatie-strafvorderlijk-
(‘Overheidsaansprakelijkheid in verband
Notarissen. De auteur dankt prof. mr. G.E.
gen), Groningen: Rijks Universiteit Gronin-
overheidsoptreden/.
met overheidsoptreden in het verkeers-
van Maanen en mr. drs. P. Bergkamp voor
gen 2003, m.n. p. 119-204 en N.M. Dane,
4. Kamerstukken II 2007/08, 31200 VI, 2,
recht’, VR 2011/84, n. 4).
hun commentaar op eerdere versies van dit
Overheidsaansprakelijkheid voor schade bij
p. 201.
6. R.o. 3.6.4 van het Begaclaim-arrest. De
artikel.
legitiem strafvorderlijk handelen (diss.
5. N.J.M. Kwakman, ‘Convergentie en
memorie van toelichting op het wetsvoor-
Leiden), Leiden: Universiteit Leiden 2009,
Divergentie tussen strafrecht en civiel recht’,
stel zelf citeert deze rechtsoverweging uit-
Noten
m.n. p. 163-258.
AA 2013/7-8, p. 528-537 n. 1. Volgens
drukkelijk ter rechtvaardiging van het han-
2. Uit afbakeningsoverwegingen laat dit
3. Het wetsvoorstel en de memorie van toe-
Kwakman wortelt de aarzelende houding
delen van de wetgever (4.1.1, p. 5-6).
essay de problematiek van (evident) recht-
lichting zijn inmiddels niet meer te vinden
van de wetgever deels in ‘verzekeringstech-
7. HR 7 februari 2014, RvdW 2014/290.
matig strafvorderlijk overheidsoptreden
op de site van het Ministerie van Veiligheid
nische kwesties’, deels ook in de ‘span-
uitdrukkelijk buiten beschouwing. Voor een
en Justitie. De teksten kunnen echter een-
ningsverhouding tussen het vaststellen van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2019
Wetenschap
dat niet per definitie is vereist dat de overtreden wetsbepaling reeds in de vroege fasen van het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk vooronderzoek exact kan worden
aangewezen. Verder zou bij een dergelijke interpretatie
aan de redelijkheid van het initiële vermoeden in beginsel
niet in de weg kunnen staan dat uit nader onderzoek
blijkt dat de verdachte het feit niet heeft begaan of dat
het feit als zodanig niet strafbaar blijkt te zijn.8
De vraag is echter of het eerste Begaclaim-criterium
niet ook een andere dan een soepele uitleg van artikel 27
2020
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Sv toelaat. Nu kan in algemene zin tegen een al te vrije
interpretatie van artikel 27 Sv reeds worden ingebracht
dat het ondanks alle concessies aan het opsporingsbelang
toch echt een materieel criterium betreft, dat het vermoeden niet in subjectieve maar in objectieve zin redelijk
moet zijn en dat bovendien bij het maken van een belangenafweging naar type delict moet worden gedifferentieerd.9 Maar de Hoge Raad lijkt zelf ook een concreet aanknopingspunt te bieden dat pleit voor een stringentere
duiding van artikel 27 Sv. In de reeds geciteerde rechts-
Een andere interpretatie van het onrechtmatigheidscriterium zou het
Kafkaëske gevolg kunnen hebben dat nooit aan het criterium kan
zijn voldaan zo lang vaststaat dat in ieder geval de initiële verdenking
redelijk was
overweging valt namelijk te lezen dat voor het bestaan
van een publiekrechtelijke grondslag ten minste is vereist
dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan
enig strafbaar feit. Met andere woorden: een zwak vermoeden is wellicht niet voldoende. Deze interpretatie
wordt ondersteund door de kaders die de Hoge Raad in
dezelfde overweging stelt voor toepassing van het criterium van artikel 27 Sv. Ons hoogste rechtscollege vervolgt
immers dat uitsluitend onzekerheid mag bestaan over de
reikwijdte van de betrokken strafbepaling en dat uitsluitend een onjuiste rechtsopvatting omtrent een of meer
van de in de delictsomschrijving opgenomen bestanddelen
kan voorkomen dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan de toets der rechtmatigheid niet kan doorstaan.
De vraag of artikel 27 Sv bij toepassing van het eerste Begaclaim-criterium soepel of strikt dient te worden
geïnterpreteerd hangt onverbrekelijk samen met de tweede vraag die ik heb opgeworpen, de vraag welk tijdstip als
ijkpunt moet worden genomen bij de beoordeling of het
optreden van justitie wel of niet rechtmatig was. Bij een
soepele interpretatie hoeft namelijk niet alleen het vermoeden zélf niet heel sterk te zijn, er hoeft bovendien uitsluitend te worden gekeken naar één of enkele
moment(en) in de vroege opsporingsfase. Verder leveren
in dat geval ook grotere wijzigingen in de kennis van de
feiten en de aard van de verdenking gedurende de opsporingsfase, de fase van het gerechtelijk vooronderzoek en
zelfs het onderzoek ter terechtzitting niet snel een reden
op om tot onrechtmatigheid in de zin van het eerste
Begaclaim-criterium te concluderen. Bij een striktere
interpretatie daarentegen, moet niet alleen het vermoeden zélf sterker zijn, maar kunnen ook in een latere fase
van het strafproces gemaakte fouten er veel sneller toe
leiden dat een publiekrechtelijke grondslag aan het optreden van het Openbaar Ministerie komt te ontvallen.
Zoals gezegd lijken de formuleringen van de Hoge
Raad in de richting van een strikte interpretatie van het
criterium van artikel 27 Sv te wijzen, een criterium waarover Mevis overigens opmerkt dat het een ‘behoorlijk
zwaar criterium’ is.10 Dat een dergelijke interpretatie ook
binnen de door de Hoge Raad gestelde conceptuele
kaders kan impliceren dat de rechtmatigheidsvraag op
meerdere momenten moet worden beantwoord, blijkt uit
het paradoxale feit dat ons hoogste rechtscollege weliswaar in de ene rechtsoverweging van het Begaclaim-
arrest stelt dat ‘van de aanvang af ’ een rechtvaardiging
aan het strafrechtelijk optreden dient te ontbreken wil
sprake zijn van een onrechtmatige overheidsdaad (r.o.
3.3), maar dat we in een andere rechtsoverweging in hetzelfde arrest lezen dat de vraag of voor het optreden een
publiekrechtelijke grondslag ontbrak moet worden beoordeeld ‘naar het tijdstip waarop dat optreden plaats heeft’
(r.o. 3.5, mijn cursivering).
Tegen een letterlijke lezing van het begrip ‘tijdstip’
zou men kunnen inbrengen dat uit de context van de
overwegingen van de Hoge Raad duidelijk blijkt dat sprake moet zijn van onrechtmatigheid van begin af aan,
waarbij onder ‘begin’ per definitie de eerste fase van het
opsporingsonderzoek moet worden verstaan. Bovendien
zou in reactie op de stelling dat het eerste Begaclaim-criterium ook in de latere fasen van de procedure zou moeten worden toegepast, kunnen worden gewezen op het
feit dat het tweede, dadelijk te bespreken Begaclaim-criterium reeds in een beoordeling achteraf voorziet.
Laatstgenoemd punt is in mijn optiek in ieder geval
onjuist. Het betreft hier immers twee kwalitatief verschillende criteria, waarvan het eerste primair ziet op de rechtmatigheid van het handelen van politie en justitie en het
tweede op de onschuld van de gewezen verdachte. De
Hoge Raad zelf is hierover overigens zeer duidelijk. In r.o.
3.6.1 van het Begaclaim-arrest valt namelijk te lezen dat
‘bij de beoordeling achteraf of het optreden van politie en
justitie civielrechtelijk gerechtvaardigd was (...) een andere
maatstaf (geldt) dan bij de beoordeling of voor dat optreden van de aanvang af een toereikende publiekrechtelijke
grondslag heeft ontbroken’ (mijn cursivering). Maar ook
zonder deze expliciete overweging zou het niet al te moeilijk moeten zijn om situaties te bedenken waarin het
optreden van de autoriteiten rechtmatig was, maar de verdachte uiteindelijk onschuldig blijkt te zijn, of situaties
waarin het onrechtmatig handelen van politie en justitie
niet in de weg stond aan de schuld van de verdachte.
Ook de stelling dat de rechtmatigheid van het overheidsoptreden slechts zou moeten worden beoordeeld
naar het tijdstip waarop de eerste opsporingshandelingen werden verricht is echter voor betwisting vatbaar. Zo
wordt in de literatuur herhaaldelijk als algemeen uitgangspunt geformuleerd dat de rechtmatigheidsvraag
moet worden geprojecteerd niet op een virtueel moment
in verleden of toekomst, maar op het daadwerkelijke tijdstip waarop de handeling plaatsvond.11 Een van de vele
8. Zie bijv. HR 3 maart 1987, NJ 1987/851
king’, in: A.H.E.C. Jordaans e.a. (red.),
gen: Ars Aequi Libri 2006, p. 210.
Bloembergen, ‘Centauren in 6.3? – Iets over
en HR 16 juni 1992, NJ 1992/819.
Praktisch strafrecht (Reijntjes-bundel), Nij-
11. Zie inter multa alia M.E. Franke, ‘Schade-
rechtmatige en onrechtmatige daden’, in: Als
9. MvT, Kamerstukken II 1913/14, 286, 3,
megen: WLP 2005, p. 353.
vergoeding na het binnentreden van wonin-
een goed huisvader (J.H. Nieuwenhuis-bun-
p. 39; G. Knigge, ‘Verdachte en verden-
10. P.A.M. Mevis, Capita Strafrecht, Nijme-
gen: een reactie’, AA 1991, p. 1029; A.R.
del), Deventer: Kluwer 1992, p. 124-5.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2021
Wetenschap
argumenten die voor de juistheid van dit uitgangspunt
pleiten is dat een andere interpretatie van het onrechtmatigheidscriterium het Kafkaëske gevolg zou kunnen
hebben dat nooit aan het criterium kan zijn voldaan zo
lang vaststaat dat in ieder geval de initiële verdenking
redelijk was.
Maar er zijn echter meer argumenten die pleiten
voor een beoordeling niet ‘ex nunc’ of ‘ex tunc’, maar als
het ware ‘ex continuo’ – waarbij de verschillende tijdstippen bovendien chronologisch en in onderlinge samenhang zouden moeten worden beoordeeld. Zo heeft als
algemeen uitgangspunt te gelden dat naarmate het
onderzoek vordert de eisen die gesteld worden aan de
kracht van een vermoeden evenredig kunnen toenemen.12
Dit betekent concreet dat op verschillende tijdstippen
moet worden beoordeeld of (nog) aan de eis van artikel 27
Sv is voldaan. Er wordt immers in feite steeds opnieuw
een beslissing genomen omtrent het redelijke vermoeden
van schuld.
Een strikte interpretatie van het criterium ‘redelijk
vermoeden van schuld’ met ruime ‘ex continuo’-toetsing
lijkt voorts aanbeveling te verdienen met het oog op de
elementaire onschuldpresumptie. Nu is het vanzelfsprekend zo dat de onschuldpresumptie het vooronderzoek
normatief regeert, maar op het moment dat de redelijkheid aan het vermoeden van schuld komt te ontvallen en
desalniettemin actief verder wordt gezocht naar nieuwe
feiten die een nieuwe verdenking zouden kunnen rechtvaardigen komt het adagium ook in materieel opzicht in
het geding. Indien de onschuldpresumptie gedurende
het vooronderzoek aantoonbaar niet is gerespecteerd
– bijvoorbeeld als de verdachte tegemoet wordt getreden
als ware hij reeds schuldig bevonden of als steeds naar
nieuwe verdenkingen wordt gezocht indien de aanvankelijke verdenkingen niet houdbaar blijken te zijn –, dan
kan dit bovendien gevolgen hebben ook voor met de
strafprocedure nauw samenhangende civiele procedures,
zoals onder andere uit het rapport van de Europese Commissie betreffende de zaak Sekanina kan worden afgeleid: ‘the presumption of innocence is to be observed not
only by the criminal court trying a case, but also by other
authorities, including courts other than those which are
competent to determine a criminal charge.’13 Dat ook de
civiele rechter op grond van artikel 6 lid 2 EVRM bij de
beoordeling van een schadevergoedingsvordering is
gebonden aan de onschuldpresumptie blijkt eveneens
uit enkele vrij recente arresten van het EHRM.14 Dit betekent echter onder de streep dat schending van de
onschuldpresumptie in het strafproces in beginsel niet
in de weg hoeft te staan aan een geslaagd beroep op
onrechtmatige overheidsdaad in een civiele procedure,
tenzij de civiele rechter uiteraard op meer of minder
impliciete wijze de bewuste schending als het ware van
de strafrechter overneemt. Het feit dat enkele incidenten
van recentere datum geen aanleiding geven om dergelijk
tunneldenken als een privilege van de aanbrengende
partij in het strafproces te beschouwen zou als zodanig
al een doorslaggevend argument voor de civiele rechter
kunnen zijn om zich bij de beoordeling van het recht van
vrijgesproken verdachten op schadecompensatie materieel door de onschuldpresumptie te laten leiden. Qui
s’excuse, s’accuse.
2022
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Tussenconclusie
Het lijkt er dus op dat waar de overwegingen van de Hoge
Raad zélf het fundament leggen voor een extensieve interpretatie van het eerste Begaclaim-criterium, de bouwstenen voor een interpretatie die recht doet aan een aantal
wezenlijke uitgangspunten van ons rechtssysteem worden
aangedragen door dogmatiek, jurisprudentie en een flinke
dosis gezond verstand. Een restrictieve uitleg, daarentegen, lijkt de rechtzoekende die stelt schade te hebben geleden ten gevolge van bedenkelijk strafvorderlijk optreden
de hem toekomende rechtsbescherming op een aantal
essentiële punten te onthouden. Zeker indien ook het
strafrecht niet thuis geeft.
Gebleken onschuld
Dan het gebleken onschuld-criterium. Hiertoe overweegt
de Hoge Raad in het Begaclaim-arrest dat voor een civielrechtelijke beoordeling achteraf als criterium geldt ‘of uit
de uitspraak van de strafrechter of anderszins uit de stukken betreffende de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak dan wel de resultaten van het strafvorderlijk onderzoek blijkt van de onschuld van de verdachte en
van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop het
optreden van politie of justitie berustte’ (r.o. 3.6.1).
Bij lezing van de bewuste rechtsoverweging dringt zich
allereerst de vraag op ter zake waarvan de gewezen verdachte precies zijn onschuld dient te bewijzen. Vervolgens
moet de vraag worden beantwoord wanneer de verdachte
zijn onschuld heeft bewezen.
De civiele rechter ontkomt er
hoe dan ook niet aan het
strafvonnis uit te leggen
Het enige conceptueel zuivere antwoord op de eerste
vraag kan luiden dat de verdachte uitsluitend zijn
onschuld dient te bewijzen aan die feiten met betrekking
waartoe het Openbaar Ministerie zijn schuld had moeten
aantonen. Dit betekent dat de concrete tenlastelegging als
uitgangspunt zou moeten worden genomen.15 Als de
bewijslast inzake het gebleken onschuld-criterium op
meer dan daadwerkelijk ten laste gelegde delicten betrekking zou hebben, zou van een vrijgesproken verdachte in
een civiele procedure immers verwacht worden dat hij
zijn onschuld bewijst ter zake van alle verdenkingen die
het OM in alle fasen van het vooronderzoek jegens hem
heeft geuit – dus ook van verdenkingen die het OM niet
ten laste heeft gelegd. Dit kan natuurlijk nooit de bedoeling van de bewijslastomkering in civiele schadevergoedingsprocedures zijn geweest. Reeds de strafrechtelijke
onschuldpresumptie staat hieraan in de weg.
De civiele rechter kan in reactie op bovenstaande
punten overigens niet volstaan met verwijzing naar het
gesloten stelsel van rechtsmiddelen of de exclusieve competenties van de strafrechter. Het is namelijk weliswaar zo
dat de Hoge Raad in het Begaclaim-arrest de onwenselijk-
heid benadrukt van een situatie waarin de burgerlijke
rechter zich ‘genoopt zou zien in een daarop niet toegesneden procedure vragen onder ogen te zien tot het
beantwoorden waarvan bij uitstek de strafrechter is toegerust en geroepen’, maar in hetzelfde arrest wordt op dit
uitgangspunt een belangrijke clausulering aangebracht:
‘De burgerlijke rechter is bij de beoordeling of uit het
strafvorderlijk onderzoek van de onschuld van de gewezen
verdachte is gebleken, niet bevoegd zijn eigen oordeel
omtrent de uitleg van in de betrokken delictsomschrijving
voorkomende bestanddelen in de plaats te stellen van dat
van de strafrechter, maar hij mag wel, ingeval het vrijsprekend vonnis dienaangaande geen duidelijkheid verschaft,
mede aan de hand van de volgens hem juiste uitleg van de
(bestanddelen van de) delictsomschrijving beoordelen of
uit het vrijsprekend vonnis of het strafdossier blijkt van
de onschuld’ (r.o. 3.6.1 en 3.6.3, mijn cursivering). Verder is
het natuurlijk in het algemeen zo dat de civiele rechter er
hoe dan ook niet aan ontkomt het strafvonnis uit te leggen,16 waarbij ook nog eens de vraag is wat voor de civiele
rechter eigenlijk de precieze bewijskracht is van een vrijsprekend vonnis.17
Dan de tweede vraag, de vraag wanneer de verdachte
precies zijn onschuld heeft bewezen. Omwille van het
argument ga ik uit van de voor de verdachte meest complexe situatie, de situatie waarin hij een zogenaamd ‘negatief feit’ moet bewijzen, een feit, met andere woorden, dat
als zodanig niet heeft plaatsgevonden. Te denken valt bijvoorbeeld aan een delict als oplichting (artikel 326 Sr),
waarbij de bewijsvraag in de kern neer kan komen op de
aan- of afwezigheid van een bepaalde intentie. Nu vindt
de Hoge Raad het in beginsel toelaatbaar dat iemand
wordt belast met het bewijs van een negatief feit,18 maar
het moet niet de facto onmogelijk zijn het bewijs van een
dergelijk feit te leveren. De onmogelijkheid om een uitdrukkelijk ter beschikking staand recht daadwerkelijk uit
te oefenen kan namelijk tot de conclusie leiden dat sprake
is van strijd met artikel 6 EVRM.19 Zo zou bijvoorbeeld
kunnen worden beargumenteerd dat het illusoir maken
van het recht van een partij om bewijs te leveren voor zijn
stellingen leidt tot schending van het uit artikel 6 EVRM
af te leiden beginsel van ‘equality of arms’, dat ook in
civiele zaken gelding heeft.20 Een complicerende factor bij
dit alles is natuurlijk dat over het algemeen uit niet of
karig gemotiveerde einduitspraken in strafzaken niet valt
op te maken of de gewezen verdachte zijn onschuld heeft
bewezen – een probleem dat de Hoge Raad zelf expliciet
heeft erkend.21
Op basis van een aantal elementaire beginselen in
combinatie met de strafrechtelijke dogmatiek zou van de
gewezen verdachte dan ook eigenlijk niet mogen worden
verwacht dat hij in omgekeerde zin meer bewijst dan vereist zou zijn geweest om tot een bewezenverklaring te
komen. Aan de andere kant is voor een bewezenverklaring
uitsluitend vereist dat ‘wettig en overtuigend’ bewezen
wordt dat het ten laste gelegde feit daadwerkelijk is
gepleegd. Bij een vrijspraak heeft de strafrechter echter al
geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend is bewezen
dat de gewezen verdachte het ten laste gelegde feit heeft
gepleegd. Toch is volgens de Hoge Raad een vrijspraak
niet voldoende om sprake te doen zijn van gebleken
onschuld. De vraag die zich aldus opdringt luidt als volgt:
waaruit bestaat precies het ‘meer’ dat van de gewezen verdachte in een civiele procedure verlangd kan worden? De
weerbarstigheid van deze problematiek wordt treffend
samengevat in de noot van Vranken bij het Begaclaimarrest:
‘De [standaardformulering in de strafrechtelijke
dogmatiek] houdt in dat het bewijs niet geleverd
is. Zij houdt niet in dat de verdachte het niet
heeft gedaan (gebleken onschuld). Welnu, indien
vrijspraak vrijwel altijd met deze standaardformulering wordt en mag worden gemotiveerd,
betekent dit dat bij de vraag of voldaan is aan
het gebleken onschuldcriterium, de Hoge Raad
iets van de civiele rechter eist dat in de strafrechtelijke dogmatiek niet bestaat én dat de strafrechter in de praktijk niet doet: de civiele rechter
moet onderscheiden tussen twee soorten vrijspraak. De civiele rechter moet dat doen door het
vonnis en de andere stukken van het strafvorderlijk onderzoek uit te leggen.’22
Maar hoe kan het precieze gewicht van de op de
gewezen verdachte rustende bewijslast nader worden
bepaald? Om het bewijzen van een negatief feit niet bij
voorbaat onmogelijk te maken moeten concrete uitgangspunten kunnen worden gevonden in het positieve feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de vrijspraak. Gelet op
de aard van een te bewijzen negatief feit kunnen dergelijke aanknopingspunten echter per definitionem slechts
gelegen zijn in hulpfeiten.23 De bijzonderheid doet zich
immers voor dat het hoofdfeit een feit is dat zich überhaupt nooit heeft voorgedaan en ten aanzien waarvan
direct empirisch bewijs dus bij voorbaat onmogelijk is.
Verder dient bij de beantwoording van de vraag naar
het gewicht van het bewijs waarmee de voormalige verdachte wordt belast in ogenschouw te worden genomen
dat het begrip ‘schuld’ in het gebleken onschuld-criterium
12. Vergelijk HvJ NA 10 september 1985,
15. Vergelijk onderdeel 3.9 van de conclusie
EHRC 2009, 108. Vergelijk ook G.E. van
22. Onderdeel 16. Zie voor een uitvoerige
NJ 1986/101.
van A-G Langemeijer bij het Begaclaim-
Maanen, ‘De impact van het EVRM op het
discussie van de literatuur hieromtrent
13. Sekanina vs. Austria, European Com-
arrest.
privaatrecht. Een grote Ver-Van-Mijn-Bed-
Dane, Overheidsaansprakelijkheid voor
mission of Human Rights, Application no.
16. Zie ook HR 14 januari 2005,
Show?’ in: EVRM en privaatrecht: is alles
schade bij legitiem strafvorderlijk handelen,
13126/87, Karl Sekanina against Austria,
NJ 2005/346.
van waarde weerloos? (preadvies VBR),
p. 281 ff. en 364 ff.
Report of the Commission (adopted on 20
17. HR 3 december 2004, NJ 2005/160.
Deventer: Kluwer 2011, p. 9-70.
23. Zie in dit kader W.L. Valk, ‘Klachtplicht
May 1992), par. 36, p. 20.
18. Zie bijv. HR 20 januari 2006,
20. Vergelijk EHRM 27 oktober 1993,
en Bewijslast’, NTBR 2008/11. Vergelijk
14. EHRM 18 januari 2011, NJ 2012/418
NJ 2006/78.
NJ 1994/534.
ook: Asser-Serie, Procesrecht, Deel 3:
en EHRM 10 januari 2012, NJB 2012/593,
19. Zie bijv. EHRM 7 oktober 2009, Requê-
21. Zie HR 29 april 1994, NJ 1995/727,
Bewijs, Kluwer: Deventer 2013, nr. 266.
afl. 10, p.676.
te no. 1062/07 (Stagno vs. Belgique),
r.o. 3.5.2.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2023
Wetenschap
van feitelijke en niet van subjectieve aard is. Het ziet, in
termen van de strafrechtelijke dogmatiek, op de bewezenverklaring en niet op strafuitsluitingsgronden.24 Dit betekent, om mij van de in deze context verhelderende Duitse
terminologie te bedienen, dat van de verdachte slechts
zou mogen worden verwacht dat hij het ‘objektive’ en niet
het ‘subjektive Tatbestand’ weerlegt. Het betekent, anders
gezegd, dat de bewijslast inzake de subjectieve gesteldheid
van de verdachte in vergaande mate geacht moet worden
te zijn geobjectiveerd. Iedere poging om de objectieve
hulpfeiten en de subjectieve gesteldheid van de gewezen
verdachte uit elkaar te trekken is niet alleen in strijd met
de dogmatiek, maar leidt bovendien tot een de facto
onmogelijkheid om van onschuld te doen blijken. Hoe kan
een gewezen verdachte immers een gesteldheid aantonen
die zich aan iedere waarneming – en dus aan iedere rechterlijke beoordeling – onttrekt?
Hoe kan een gewezen verdachte een
gesteldheid aantonen die zich aan
iedere waarneming – en dus aan
iedere rechterlijke beoordeling –
onttrekt?
Met de zojuist voorgestelde benadering wordt enerzijds tegemoetgekomen aan het uitgangspunt dat een
enkele vrijspraak onvoldoende is om onschuld aan te
tonen, terwijl anderzijds niet van de gewezen verdachte
wordt verwacht dat hij iets aantoont wat hij per definitie
niet kan bewijzen of dat hij direct empirisch bewijs levert
van een feit dat nooit heeft plaatsgevonden. Zo wordt een
inhoudelijke waardering door de civiele rechter noodzakelijk, terwijl die waardering strikt aan de tenlastelegging,
de delictsomschrijving en het strafdossier gebonden blijft.
Ten slotte wordt recht gedaan aan de nauwe band tussen
gebleken onschuld en een niet-bewezenverklaring. De
algemene conclusie zou dan ook dienen te luiden dat de
gewezen verdachte zijn onschuld heeft bewezen als zijn
onschuld ‘zich met enige evidentie opdringt.’25
Slotbeschouwing
Uit de analyse van de jurisprudentie van de Hoge Raad is
gebleken dat uitsluitend een extensieve interpretatie van
de Begaclaim-criteria een adequate rechtsbescherming
garandeert voor gewezen verdachten die vergoeding vorderen van schade die veroorzaakt is door discutabel strafvorderlijk handelen. Aan het begin van dit essay heb ik er
echter al op gewezen dat de Hoge Raad zelf in het Begaclaim-arrest uitdrukkelijk een restrictieve interpretatie
van de bewuste criteria voorstaat. Ook heb ik melding
gemaakt van het feit dat de Hoge Raad ter rechtvaardiging van een restrictieve uitleg van de Begaclaim-criteria
vooruitliep op een algemene schadevergoedingsregeling
die bijna acht jaar na dato nog steeds niet is ingevoerd.
Wat ik nog niet heb genoemd is het merkwaardige feit dat
terwijl de Hoge Raad in het Begaclaim-arrest anticipeerde
op een nog niet bestaande regeling, ons hoogste rechtscollege een paar jaar later in een ander arrest uitdrukkelijk
overwoog dat niet moet worden geanticipeerd op precies
diezelfde nog niet bestaande regeling.26 De vraag dringt
zich derhalve op of de Hoge Raad niet op zijn in 2006
gezette schreden terug zou moeten keren, zeker indien
annotator Vranken gelijk heeft als hij stelt dat het gehele
Begaclaim-arrest tegen de achtergrond van de voorbereiding van het inmiddels in de archieven geparkeerde wetsvoorstel moet worden gelezen. Vranken houdt het zelfs
expliciet voor mogelijk dat de Hoge Raad om zou zijn
gegaan als er geen sprake zou zijn geweest van een te verwachten wetsvoorstel.27
Wat hier ook van zij, bij ontstentenis van een fatsoenlijke wettelijke schadevergoedingsregeling heeft een
restrictieve interpretatie van de Begaclaim-criteria niet
alleen tot gevolg dat vrijgesproken verdachten met een
bewijslast worden opgezadeld die op zijn zachtst gezegd
op gespannen voet lijkt te staan met fundamentele
rechtsbeginselen; het feit dat op een voor de burger nadelige wijze op een niet bestaande regeling wordt geanticipeerd heeft bovendien tot consequentie dat vrijgesproken
verdachten zich momenteel in juridisch niemandsland
bevinden: op de ene plaats (bij de strafrechter) kunnen ze
niet van de nieuwe regeling profiteren, terwijl hun rechtsbescherming op de andere plaats (bij de civiele rechter) in
anticipatie op diezelfde nieuwe regeling op verstrekkende
wijze wordt ingeperkt. Dit betekent concreet dat er maar
twee uitwegen zijn uit het juridische moeras waarin voormalige verdachten anno 2014 dreigen te verdrinken: ofwel
lagere rechters gaan in afwachting van een duidelijke vingerwijzing van ons hoogste rechtscollege de Begaclaimcriteria extensief interpreteren, dan wel de wetgever gaat
haast maken met de totstandkoming van een integrale
schadevergoedingsregeling voor gewezen verdachten.
Tertium non datur.
24. Zie hiertoe cassatiemiddel 2e en onder-
navolging van het hof in r.o. 7.3 van het
te wijken.
27. Onderdeel 4 en 5 van de noot bij het
deel 3.72 van de conclusie van A-G Lange-
Begaclaim-arrest. De Hoge Raad lijkt zich
26. HR 9 april 2010, NJ 2010/215,
Begaclaim-arrest.
meijer bij het Begaclaim-arrest.
de formulering van het hof impliciet tot de
r.o. 4.1.5. Vergelijk onderdeel 2.18 van de
25. A-G Langemeijer in onderdeel 3.74 in
zijne te maken door er niet expliciet van af
conclusie van A-G Langemeijer bij dit arrest.
2024
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Focus
1509
De financiering van
politieke partijen
Een beschouwing naar aanleiding van recente
rechtspraak van het Amerikaanse Supreme Court
Rob van der Hulle1
De financiering van politieke partijen en kandidaten is al lange tijd vooral in de Verenigde Staten een
omstreden onderwerp. Het debat hierover is opgelaaid naar aanleiding van recente rechtspraak van het Supreme
Court. Na de uitspraak in de zaak Citizens United heeft het hoogste rechtscollege van de Verenigde Staten korte
tijd geleden in de zaak McCutcheon opnieuw een belangrijk onderdeel van de regelgeving op dit gebied in strijd
met de Amerikaanse Grondwet verklaard. Beide uitspraken hebben de drempel voor bedrijven en particulieren
in de Verenigde Staten om politieke partijen en kandidaten financieel te steunen aanzienlijk verlaagd.
1. Inleiding
De jaarlijkse rede van de Amerikaanse president voor het
Amerikaanse Congres zal waarschijnlijk veel Nederlanders
ontgaan, laat staan dat deze rede veel Nederlanders bij zal
blijven. Toch zullen sommigen zich de State of the Union
die President Obama op 27 januari 2010 heeft uitgesproken kunnen herinneren. In die rede richtte Obama zich
rechtstreeks tot het Supreme Court:
‘With all due deference to separation of powers, last
week the Supreme Court reversed a century of law that, I
believe, will open the floodgates for special interests, including foreign corporations, to spend without limit in our elections. I don’t think American elections should be bankrolled
by America’s most powerful interests, or worse, by foreign
entities. They should be decided by the American people
(…).’2
President Obama doelde hiermee op de uitspraak
van het Supreme Court in de zaak Citizens United.3 In deze
zaak ging het om een gelijknamige non-profit organisatie
die vlak voor de Amerikaanse voorverkiezingen in 2008
een kritische documentaire over Hillary Clinton wilde
laten uitbrengen en daarvoor reclame wilde maken. De in
2002 aangenomen Bipartisan Campaign Reform Act, die
een vervolg is op de Tillman Act uit 1907 en de Federal
Election Campaign Act uit 1971, stond daar echter aan in
de weg: in deze wet was uitdrukkelijk bepaald dat bedrijven, organisaties en vakbonden geen geld mogen besteden aan zogenoemde electioneering communications, dat
wil zeggen verkiezingsspotjes en documentaires waarin
een politieke partij of kandidaat wordt genoemd en die
dertig dagen voor een voorverkiezing of zestig dagen voor
een algemene verkiezing worden uitgezonden.
Het Supreme Court oordeelde dat dit verbod onverenigbaar was met de in het First Amendment neergelegde
vrijheid van meningsuiting. Tot grote onvrede van de liberale minderheid, overwoog de conservatieve meerderheid
van het Hof daartoe dat deze vrijheid ook bedrijven en
organisaties toekomt en dat het besteden van geld aan
verkiezingsspotjes en documentaires waarin een partij of
kandidaat wordt genoemd daaronder valt.4 Dergelijke uitgaven zijn voorbeelden van independent expenditures, dat
wil zeggen uitgaven ten behoeve van een partij of kandidaat, maar waarover de partij of kandidaat formeel gezien
geen zeggenschap heeft. Volgens de conservatieve meer-
Auteur
Noten
totstandkoming van deze uitspraak Toobin
Policy, p. 640-651; L.A. Bebchuk & R.J.
1. Mr. drs. R. van der Hulle is jurist bij de
2. Aangehaald in J. Toobin, The Oath: The
2012, p. 145-203.
Jackson, ‘Corporate Political Speech: Who
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
Obama White House and The Supreme
4. Zie hierover R.A. Epstein, ‘Citizens Uni-
Decides?’, Harvard Law Review 2010,
van State. Deze bijdrage is op persoonlijke
Court, New York: Doubleday 2012, p. 196.
ted v. FEC: The Constitutional Right That
p. 83-117.
titel geschreven.
3. 558 U.S. 310 (2010). Zie voor een
Big Corporations Should Have But Do Not
beschrijving van de voorgeschiedenis en de
Want’, Harvard Journal of Law & Public
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2025
Focus
Het doneren van geld aan een kandidaat is een manier waarop een
particulier aan verkiezingen deel kan nemen en valt daarom onder
de vrijheid van meningsuiting
derheid maakte het verbod om electioneering communications te financieren een vergaande inbreuk op de vrijheid
van meningsuiting. Het tegengaan van corruptie kon deze
inbreuk niet rechtvaardigen.5
Door dit oordeel kunnen bedrijven en organisaties in
de Verenigde Staten thans onbeperkt geld uitgeven ten
behoeve van een partij of kandidaat, zolang het geld niet
in de vorm van een gift rechtstreeks naar hen wordt overgemaakt.6 In de praktijk kan door bedrijven en organisaties eenvoudig aan deze voorwaarde worden voldaan door
geld te doneren aan zogenoemde Super PACs, die het door
hen ingezamelde geld vervolgens onafhankelijk van een
partij of kandidaat besteden.7
Dat een Amerikaanse president zich in zijn State of
the Union kritisch uitlaat over het hoogste rechtscollege
van de Verenigde Staten is uitzonderlijk en kan vanuit het
oogpunt van de machtenscheiding zeer opmerkelijk worden genoemd. De kritiek van President Obama lijkt echter
weinig indruk te hebben gemaakt. Op 2 april 2014 heeft
het Supreme Court in de zaak McCutcheon opnieuw een
belangrijk onderdeel van de Bipartisan Campaign Reform
Act in strijd met het First Amendment verklaard.8 In deze
bijdrage wil ik deze recente zaak en het oordeel van het
Hof nader bezien. Zoals hierna zal blijken, heeft dit oordeel, net als dat in de zaak Citizens United, ingrijpende
gevolgen voor de wijze waarop politieke partijen en kandidaten in de Verenigde Staten financieel kunnen worden
gesteund. Tegen die achtergrond wil ik in deze bijdrage
ook kort ingaan op de in Nederland geldende regelgeving
over de financiering van politieke partijen.
2. De zaak McCutcheon
individuele kandidaat zou mogen overmaken, bedraagt
hiermee $ 5200. Voor de aan een partij of kandidaat verbonden committees variëren de bedragen tussen $ 5000
en $ 32 400 per jaar.
Naast deze zogenoemde bases limits, was in de Bipartisan Campaign Reform Act ook bepaald welk bedrag een
particulier maximaal aan kandidaten en committees gezamenlijk zou mogen doneren. Feitelijk werd daarmee het
aantal kandidaten en committees waaraan een particulier
geld mag doneren beperkt. Voor 2013 en 2014 was het
totale bedrag vastgesteld op $ 123 200. Van dit bedrag
mocht niet meer dan $ 48 600 aan kandidaten worden
gedoneerd en niet meer dan $ 74 600 aan committees.
In de zaak McCutcheon staan deze zogenoemde
aggregate limits centraal. Een vermogende Republikeinse
zakenman genaamd Shaun McCutcheon was voornemens
om, net als in voorgaande jaren, in 2013 en 2014 geld te
doneren aan een groot aantal kandidaten en committees.
Het totale bedrag dat de heer McCutcheon aan kandidaten
en committees wilde doneren, bedroeg meer dan $ 60 000
respectievelijk $ 75 000. De hiervoor beschreven aggregate
limits stonden daaraan in de weg.
De heer McCutcheon besloot hierover samen met de
Republican National Committee, waaraan hij – in overeenstemming met de base limits – een bedrag van $ 25 000
wilde doneren, een procedure te starten. Voor de Amerikaanse rechter betoogden zij dat de aggregate limits in
strijd waren met de in het First Amendment neergelegde
vrijheid van meningsuiting. Nadat een lagere federale
rechter dit betoog had afgewezen, wendden de heer
McCutcheon en de Republican National Committee zich
tot het Supreme Court.
2.1. Feiten
Alvorens nader in te gaan op de zaak McCutcheon, kan
worden vooropgesteld dat politieke partijen en kandidaten niet alleen door bedrijven en organisaties, maar ook
door particulieren financieel kunnen worden gesteund, en
dat dit op een directe en indirecte wijze mogelijk is. Waar
de zaak Citizens United betrekking heeft op het door
bedrijven en organisaties op indirecte wijze financieel
steunen van een politieke partij of kandidaat, gaat de zaak
McCutcheon over de mogelijkheden voor particulieren om
dit op een directe wijze te doen, door aan kandidaten of
aan een partij of kandidaat verbonden committees rechtstreeks geld over te maken.9 Om corruptie tegen te gaan,
zijn echter ook hieraan beperkingen gesteld.
In de Bipartisan Campaign Reform Act is allereerst
bepaald welk bedrag een particulier aan een individuele
kandidaat of een committee zou mogen doneren. Voor
2013 en 2014 geldt dat een particulier aan een individuele kandidaat per voorverkiezing of algemene verkiezing
maximaal $ 2600 mag doneren. Het maximale bedrag dat
een particulier per verkiezingsronde rechtstreeks naar een
2.2. Oordeel van het Supreme Court
De meerderheid van het Supreme Court is gevoelig voor
het betoog van de heer McCutcheon en de Republican
National Committee. Gesteund door de leden Scalia, Kennedy en Alito, stelt Chief Justice John Roberts daartoe voorop dat het recht van particulieren om aan verkiezingen
deel te nemen essentieel is voor de werking van de democratie, dat dit recht wordt beschermd door de vrijheid van
meningsuiting en dat een particulier dit recht op verschillende manieren kan uitoefenen. Een particulier kan zich
verkiesbaar stellen voor een publiek ambt, stemmen op
een kandidaat, een ander stimuleren om dat te doen en
helpen met het voeren van campagne. Ook het doneren
van geld aan een kandidaat of aan een kandidaat of partij
verbonden committee is een manier waarop een particulier aan verkiezingen deel kan nemen en valt daarom
onder de vrijheid van meningsuiting.10
Niet in geschil is dat de aggregate limits particulieren beperken in de wijze waarop zij aan verkiezingen deel
kunnen nemen, en daarom inbreuk maken op de vrijheid
van meningsuiting. In 1976 heeft het Supreme Court in de
2026
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
© GraphicaArtis/Corbis
zaak Buckley deze inbreuk aanvaardbaar geacht. Daartoe
overwoog het toenmalige Hof dat de aggregate limits
slechts een beperkte inbreuk maken op de vrijheid van
meningsuiting.11
In de zaak McCutcheon neemt Chief Justice Roberts, en
met hem de leden Scalia, Kennedy en Alito, hier uitdrukkelijk afstand van. Volgens hen maken de aggregate limits
juist een vergaande inbreuk op de vrijheid van meningsuiting. Daartoe wijst Roberts erop dat – zoals hiervoor is
beschreven – een particulier per verkiezingsronde maximaal $ 5200 aan een kandidaat mag doneren. Een aggregate limit van $ 48 600 beperkt het aantal kandidaten waarnaar een particulier dit maximale bedrag zou mogen
overmaken tot negen. De Chief Justice vervolgt:
‘At that point, the limits deny the individual all ability
to exercise his expressive and associational rights by contributing to someone who will advocate for his policy preferences. A donor must limit the number of candidates he
supports, and may have to choose which of several policy
concerns he will advance (…).’12
Hieruit volgt dat de aggregate limits volgens Roberts
een vergaande inbreuk maken op de vrijheid van
meningsuiting omdat een particulier daardoor wordt
gedwongen het aantal kandidaten dat hij of zij financieel
zou willen steunen te beperken, en daarmee een keuze te
maken uit hun standpunten.
De vraag is vervolgens of deze inbreuk kan worden
5. Zie ook American Tradition Partnership
6. Vergelijk ook B. Gilpatrick, ‘Removing
Beatrice: Citizens United and the Reign of
krant 14 februari 2012.
vs. Bullock, 567 U.S. (2012), waarin de
Corporate Campaign Finance Restrictions in
the Laggard Court’, Cournell Journal of
8. 572 U.S. (2014).
conservatieve meerderheid van het Hof dit
Citizens United v. Federal Election Com-
Law en Public Policy 2011, p. 721-727.
9. Vergelijk het in de verderop in deze bij-
oordeel uitdrukkelijk heeft bevestigd. Zie
mission, 130 S. Ct. 876 (2010)’, Harvard
7. Vergelijk Speechnow.org vs Federal Elec-
drage te bespreken zaak Buckley gemaakte
daarover A. Liptak, ‘Court Declines to Revi-
Journal of Law & Public Policy 2010, p.
tion Commission, 599 F.3d 686 (D.C. Circ.
onderscheid tussen contributions en expen-
sit Its Citizens United Decision’, The New
405-420; J. Levitt, ‘Confronting the Impact
2010). Zie over de invloed van PACs bij de
ditures.
York Times 25 juni 2012; ‘Bedrijven VS
of Citizens United’, Yale Law & Policy
meest recente presidentsverkiezingen A.
10. 572 U.S. (2014), inleiding.
mogen campagnekassen politici blijven
Review 2010, p. 217-234; J.J. Wert, R.K.
Elshout, ‘Politieke comités in VS knokken
11. Buckley vs. Valeo, 424 U.S. 1 (1976).
spekken’, de Volkskrant 25 juni 2012.
Gaddie & C.S. Bullock, ‘Of Benedick and
met geld voor hun kandidaat’, de Volks-
12. 572 U.S. (2014), onderdeel III.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2027
Focus
gerechtvaardigd. Volgens de Amerikaanse regering is
invoering van de aggregate limits noodzakelijk om corruptie te bestrijden. In het verleden heeft het Supreme
Court geoordeeld dat dit een legitieme reden is om een
inbreuk op de vrijheid van meningsuiting te rechtvaardigen.13 Chief Justice Roberts benadrukt dat hieraan echter
een strikte uitleg moet worden gegeven: alleen wanneer
tegenover een gift een duidelijke tegenprestatie staat,
kan van corruptie worden gesproken. Dat een particulier
in totaal een groot bedrag aan kandidaten en committees gezamenlijk doneert, hoeft volgens hem op zichzelf
niet te betekenen dat daar een tegenprestatie tegenover
staat, en daarmee corruptie oplevert in de hiervoor
bedoelde zin.14
Dat dit laatste anders zou zijn, heeft de Amerikaanse
regering niet aannemelijk gemaakt. Zoals gezegd brengt
een aggregate limit van $ 48 600 met zich dat een particulier aan negen kandidaten het maximale bedrag van
$ 5200 mag doneren. Volgens Roberts valt moeilijk in te
zien waarom het doneren van het maximale bedrag aan
een tiende kandidaat corruptie oplevert, wanneer dat kennelijk niet het geval is bij het doneren van dit bedrag aan
negen kandidaten.15 Dat, zoals de regering naar voren
heeft gebracht, handhaving van de aggregate limits ook
noodzakelijk is om omzeiling van de base limits te beperken, bijvoorbeeld doordat een kandidaat een deel van het
door hem van een particulier ontvangen bedrag overmaakt naar een kandidaat waaraan diezelfde particulier
reeds het maximale bedrag heeft gedoneerd, acht Roberts,
zoals gezegd gesteund door de leden Scalia, Kennedy en
Alito, evenmin aannemelijk.16
De in de Bipartisan Campaign Reform
Act opgenomen aggregate limits
vormen een ongerechtvaardigde
beperking van het voor de werking
van de democratie essentiële
recht van particulieren om aan
verkiezingen deel te nemen
Tot slot wijst Roberts erop dat er diverse alternatieven zijn waarmee corruptie ook kan worden bestreden en
waarbij een minder vergaande inbreuk wordt gemaakt op
de vrijheid van meningsuiting. Onder verwijzing naar de
uitspraak in de zaak Citizens United, legt hij hierbij vooral
de nadruk op de in de Bipartisan Campaign Reform Act
opgenomen verplichtingen om giften openbaar te
maken.17 Volgens Roberts is het met de huidige stand van
de techniek zeer eenvoudig om een breed publiek van
informatie over giften aan kandidaten en committees te
voorzien. Daarbij doelt hij vooral op de mogelijkheid om
op het internet dergelijke informatie te publiceren. Vol-
2028
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
gens Roberts wordt daarmee een effectievere bescherming
geboden tegen corruptie.18
Dit alles in aanmerking genomen, concludeert
Roberts, en met hem de leden Scalia, Kennedy en Alito, dat
de in de Bipartisan Campaign Reform Act opgenomen
aggregate limits een ongerechtvaardigde beperking vormen van het voor de werking van de democratie essentiële recht van particulieren om aan verkiezingen deel te
nemen, en daarom onverenigbaar zijn met de in het First
Amendment neergelegde vrijheid van meningsuiting. Clarence Thomas deelt deze conclusie, maar pleit in zijn concurring opinion voor een nog verdergaande benadering:
volgens hem zijn alle beperkingen aan het doneren van
geld aan kandidaten en aan een partij of kandidaat verbonden committees onverenigbaar met de Amerikaanse
Grondwet.
2.3. Commentaar
Het belang van de uitspraak van het Supreme Court in de
zaak McCutcheon kan mijns inziens moeilijk worden
onderschat. Na de uitspraak in de zaak Citizens United,
heeft het Hof opnieuw een belangrijk onderdeel van de
Bipartisan Campaign Reform Act onverenigbaar met de
Amerikaanse Grondwet verklaard. Door dit recente oordeel kunnen particulieren thans aan een onbeperkt aantal
kandidaten en aan een partij of kandidaat verbonden
committees geld doneren.19 Het totale door een particulier
te doneren bedrag kan hierdoor – zoals hierna zal blijken – zeer hoog oplopen.
Net als in de zaak Citizens United en andere politiek
gevoelige zaken – denk in dit verband ook aan de recente
zaak over de zorgwet van President Obama20 –, was het
Supreme Court in de zaak McCutcheon ernstig verdeeld.
Anders dan de conservatieve meerderheid, was de liberale
minderheid van het Hof van oordeel dat in de Bipartisan
Campaign Reform Act opgenomen aggregate limits wel
verenigbaar waren met de Amerikaanse Grondwet. In zijn
dissenting opinion neemt Breyer, gesteund door de leden
Ginsburg, Sotomayor en Kagan, ferm stelling tegen het
andersluidende oordeel van zijn conservatieve collega’s:
‘It misconstrues the nature of competing constitutional interests at stake. It understates the importance of protecting the political integrity of our governmental institutions. It creates a loophole that will allow a single individual
to contribute millions of dollars to a political party or to a
candidate’s campaign. Taken together with (Citizens United), today’s decision eviscerates our Nation’s campaign
finance laws, leaving a remnant incapable of dealing with
the grave problems of democratic legitimacy that those
laws were intended to resolve.’21
Deze felle bewoordingen van Breyer laten aan duidelijkheid weinig te wensen over. Uit zijn dissenting opinion
blijkt dat aan deze ferme kritiek drie belangrijke bezwaren
ten grondslag liggen.
Breyer betoogt allereerst dat de conservatieve meerderheid van het Hof uitgaat van een te strikte definitie
van corruptie. Volgens hem is in dit verband juist een ruime definitie van corruptie op zijn plaats. Daartoe wijst
Breyer op de gevaren van corruptie voor de werking van
de democratie:
Het hanteren van een strikte uitleg van corruptie maakt het mogelijk
om in toekomstige zaken opnieuw onderdelen van de regelgeving
over de financiering van politieke partijen en kandidaten in strijd
met de Amerikaanse Grondwet te verklaren
‘Corruption breaks the constitutionally necessary
‘chain of communication’ between the people and their
representatives. (…) Where enough money calls the tune,
the general public will not be heard. Insofar as corruption
cuts the link between political thought and political action,
a free marketplace of political ideas loses it point. (…) The
‘appearance of corruption’ can make matters worse. It can
lead the public to believe that its efforts to communicate
with its representatives or to help sway public opinion have
little purpose.’22
Breyer brengt vervolgens in herinnering dat het
Supreme Court, mede in het licht van deze gevaren, in de
zaak McConnell uit 2003 uitdrukkelijk heeft gekozen voor
een ruime uitleg van corruptie.23 Volgens het toenmalige
Hof kan van corruptie worden gesproken wanneer bedrijven en particulieren een bevoorrechte toegang hebben tot
volksvertegenwoordigers en daardoor een onevenredige
en schadelijke invloed op hen kunnen uitoefenen. Het
doneren van grote sommen geld aan kandidaten of aan
een partij of kandidaat verbonden committees stelt een
particulier in staat een dergelijke toegang en invloed te
verwerven. De keuze van de conservatieve meerderheid
van het Hof om in de zaak McCutcheon uit te gaan van
een veel striktere uitleg van corruptie staat hiermee op
gespannen voet.24
Het tweede bezwaar van Breyer heeft betrekking op
het betoog van de regering dat handhaving van de aggregate limits nodig is om omzeiling van de base limits te
beperken. Anders dan de conservatieve meerderheid, acht
ook Breyer, en met hem de leden Ginsburg, Sotomayor en
Kagan, dit noodzakelijk. Daartoe brengt hij uitvoerig in
kaart dat een particulier per verkiezingsronde van twee
jaar met inachtneming van de base limits thans in totaal
$ 1,2 miljoen aan committees zou kunnen doneren en
$ 2,4 miljoen aan kandidaten. Daarbij moet worden
bedacht dat eens in de twee jaar verkiezingen plaatsvinden van 33 leden van de Senaat en alle 435 leden van het
Huis van Afgevaardigden. In totaal levert dit een bedrag
op van $ 3,6 miljoen. Volgens Breyer is het via een zogenoemde Joint Party Committee mogelijk om een groot
deel van dit bedrag door te sluizen naar een individuele
kandidaat, en daarmee de base limits te omzeilen.25
Breyer betoogt tot slot dat de conservatieve meerderheid niet heeft aangetoond dat de door haar genoemde
alternatieven daadwerkelijk geschikt zijn om corruptie op
effectieve wijze te bestrijden. In dit verband wijst hij erop
dat de meeste alternatieven ook ten tijde van de zaak
Buckley beschikbaar waren. Het toenmalige Hof zag daarin geen aanleiding om de aggregate limits onverenigbaar
met de in het First Amendment neergelegde vrijheid van
meningsuiting te verklaren.26
Deze kritiek van de liberale minderheid is naar mijn
mening zeer overtuigend. Vooral de keuze van de conservatieve meerderheid voor een strikte uitleg van corruptie
lijkt mij uiterst discutabel. Zoals gezegd kan volgens de
conservatieve meerderheid alleen van corruptie worden
gesproken, wanneer tegenover een donatie een duidelijke
tegenprestatie staat. De enkele omstandigheid dat een
particulier in totaal een groot bedrag aan kandidaten en
committees doneert, zou onvoldoende zijn om aan te
nemen dat daar een tegenprestatie tegenover staat, en
daarmee dat van corruptie sprake is. Daargelaten dat deze
benadering op gespannen voet staat met de benadering
van het Hof in de zaak McConnell uit 2003, brengt de conservatieve meerderheid hiermee de wetgever en de Amerikaanse regering mijns inziens in een onmogelijke bewijspositie. Als het doneren van grote sommen geld aan
kandidaten en committees geen aanwijzing voor corruptie
hoeft op te leveren, in welke omstandigheid zou een aanwijzing daarvoor dan wel kunnen worden gevonden?
Het hanteren van een strikte uitleg van corruptie
biedt de conservatieve meerderheid de mogelijkheid om in
de toekomst opnieuw belangrijke onderdelen van de Bipartisan Campaign Reform Act onverenigbaar met de Amerikaanse Grondwet te verklaren.27 Tegen deze achtergrond is
het opmerkelijk dat Chief Justice Roberts in de zaak McCutcheon laat doorschemeren de base limits wel verenigbaar
13. Davis vs. Federal Election Commission,
of Citizens United’, The Yale Law Journal
20. National Federation of Independent
21. 572 U.S. (2014), bij onderdeel I.
554 U.S. 742 (2008); Federal Election
2010, p. 622-666.
Business vs. Sebelius, 567 U.S. (2012). Zie
22. Ibid., onderdeel II A.
Commission vs. National Conservative
18. 572 U.S. (2014), onderdeel IV C, onder
over deze belangrijke uitspraak Toobin
23. Ibid., onderdeel II C; McConnell vs.
Political Action Committee, 470 U.S. 480
2.
2012, p. 263-293; E.J. Janse de Jonge,
Federal Election Commission, 540 U.S. 93
(1985).
19. Aangenomen kan worden dat ook in de
‘“Obamacare” gered door het Hoogge-
(2003).
14. 572 U.S. (2014), onderdeel IV A.
wetgeving van afzonderlijke staten opgeno-
rechtshof. Analyse van een verrassende
24. Ibid., onderdeel II D.
15. Ibid., onderdeel IV B.
men aggregate limits onverenigbaar zijn
uitspraak van de hoogste rechter in de
25. Ibid., onderdeel III.
16. Ibid., onderdeel IV C, onder 1.
met de Amerikaanse Grondwet, zie R. Wil-
Verenigde Staten’, TvCR 2013, p. 55-67; E.
26. Ibid., onderdeel IV.
17. Zie hierover D. Winik, ‘Citizens Infor-
son, ‘State will rethink aggregate limits after
Janse de Jonge, ‘De Obamacare hangt op
27. Vergelijk Gilpatrick 2010, p. 417-419.
med: Broader Disclosure and Disclaimer for
McCutcheon’, Washington Post 3 april
één rechter’, NJB 2012/342, afl. 6 p. 388-
Corporate Electoral Advocacy in the Wake
2014.
392.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2029
Focus
met de Amerikaanse Grondwet te achten.28 Dit geldt temeer
nu de aggregate limits mede waren vastgesteld om omzeiling van de base limits te beperken. Mijns inziens kan heel
goed worden verdedigd dat de base limits een vergelijkbare
of zelfs een verdergaande beperking vormen van de vrijheid van meningsuiting. De uitspraak in de zaak McCutcheon lijkt mij op dit punt op zijn minst tegenstrijdig.
Hoe dan ook kan, zoals gezegd, het belang van de
uitspraak van het Supreme Court in de zaak McCutcheon
moeilijk worden onderschat. Aansluitend bij de woorden
van President Obama naar aanleiding van de uitspraak in
de zaak Citizens United, lijkt ook deze uitspraak ‘the floodgates for special interests’ te openen. Beide uitspraken stellen vermogende bedrijven en particulieren in staat een
vergaande invloed uit te blijven oefenen en te verwerven
op verkiezingen en de politiek. Breyer wijst in zijn dissenting opinion terecht op de gevaren hiervan voor de werking van de democratie. Zoals in het vervolg van deze bijdrage zal blijken, wordt echter ook in Nederland bedrijven
en particulieren niet heel veel in de weg gelegd om kandidaten en politieke partijen financieel te steunen.
3. Nederland
Net als in de Verenigde Staten, is de financiering van politieke partijen ook in Nederland zeker geen onomstreden
onderwerp. Waar het debat zich aanvankelijk richtte op
het invoeren van subsidieregelingen voor politieke partijen, is daar later het vraagstuk van giften aan politieke
partijen bijgekomen. Dit debat heeft uiteindelijk geleid
tot de in 1999 in werking getreden Wet subsidiëring politieke partijen.29 In deze wet was niet alleen een uniforme
regeling opgenomen voor alle overheidssubsidies aan
politieke partijen, maar was ook een artikel opgenomen
dat partijen verplichtte giften afkomstig van rechtspersonen van € 4537,80 of meer openbaar te maken. Daarbij
moesten de hoogte van het bedrag, de datum waarop de
gift was gedaan en de naam van de gever bekend worden
gemaakt. Openbaarmaking van de naam van de gever
kon achterwege blijven, wanneer de gever daartegen
bezwaar had gemaakt.30
Aanhoudende internationale druk heeft de Nederlandse regering er uiteindelijk toe bewogen de in de Wet
subsidiëring politieke partijen opgenomen regels te herzien. In de op 1 mei 2013 in werking getreden Wet financiering politieke partijen, waarbij de Wet subsidiëring politieke partijen is ingetrokken, zijn uitgebreidere regels
opgenomen over giften aan politieke partijen.31 Allereerst
bevat deze nieuwe wet een verplichting voor partijen om
bij giften van € 1000 of meer de naam en het adres van de
gever, het precieze bedrag van de gift en de datum waarop
deze is gedaan te registreren.32 Bij giften van € 4500 of
meer geldt een openbaarmakingsverplichting.33 Concreet
komt deze verplichting erop neer dat een partij ieder jaar
aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks-
relaties een overzicht zendt van de ontvangen giften van
€ 4500 of meer. Ook daarbij dienen in beginsel de naam
en het adres van de gever, het precieze bedrag van de gift
en de datum waarop deze is gedaan te worden vermeld.
Vervolgens maakt de minister het overzicht openbaar, in
ieder geval door publicatie in de Staatscourant.
Hoewel de Wet financiering politieke partijen zeker
een stap in de goede richting is, kunnen daarbij wel diverse
kanttekeningen worden geplaatst.34 Voor deze bijdrage is
van belang dat deze nieuwe wet, net als de Wet subsidiëring
politieke partijen, de nadruk legt op de openbaarmaking
van giften en geen beperkingen stelt aan het maximale
bedrag dat een particulier aan een partij zou mogen doneren. Dit geldt temeer nu een maximering door de Raad van
Europa wel wordt aanbevolen en tijdens de parlementaire
behandeling wel daartoe strekkende amendementen zijn
ingediend.35 Daarnaast is in de Verenigde Staten, zoals hiervoor is beschreven, en in diverse andere Europese landen
wel in een maximering voorzien. In landen zoals Frankrijk
en België zijn giften van bedrijven zelfs verboden.36
Hieruit volgt dat in Nederland nog altijd minder vergaande regelgeving geldt voor de financiering van politieke partijen dan in diverse andere landen. Opvallend is dat
de huidige regelgeving ook achterblijft bij de op Europees
niveau hierover gestelde regels. In Verordening (EG) nr.
2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 4
november 2003 betreffende het statuut en de financiering
van politieke partijen op Europees niveau is bepaald dat
Europese politieke partijen en stichtingen donaties van
€ 500 of meer openbaar moeten maken en donaties van
meer dan € 12 000 moeten weigeren.37 In het thans aanhangige voorstel van de Europese Commissie voor een
nieuwe verordening wordt deze openbaarmakingsverplichting gehandhaafd en wordt het maximaal te doneren
bedrag verhoogd tot € 25 000.38 In het voorstel is uitdrukkelijk vermeld dat met deze verplichting en beperking
wordt beoogd corruptie te voorkomen.39
Tegen deze achtergrond zou de vraag kunnen worden gesteld of de Wet financiering politieke partijen wel
ver genoeg gaat, en dus of de daarin neergelegde regels
niet verder zouden moeten gaan, door te bepalen welk
bedrag bedrijven en particulieren maximaal aan partijen
zouden mogen doneren. In dit verband wijs ik opnieuw op
de dissenting opinion van Breyer in de zaak McCutcheon
en de hierboven aangehaalde beschrijving van de aan corruptie verbonden gevaren. Namens de liberale minderheid
van het Supreme Court wijst Breyer er naar mijn mening
terecht op dat corruptie vermogende bedrijven en particulieren in staat stelt een overheersende en schadelijke
invloed te verwerven op verkiezingen en de politiek. De
belangen en opvattingen van minder vermogenden zouden hierdoor minder goed kunnen worden vertegenwoordigd. Voor de werking van de democratie kan dit uiteraard
belangrijke gevolgen hebben.
De rechtspraak van het Supreme Court stelt vermogende bedrijven en
particulieren in staat een vergaande invloed uit te blijven oefenen en
te verwerven op Amerikaanse verkiezingen en de politiek
2030
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Of de registratie- en openbaarmakingsverplichtingen
in de Wet financiering politieke partijen voldoende zijn om
deze gevaren op effectieve wijze te bestrijden, is maar de
vraag. Ook de Eerste Kamerfractie van de Partij van de
Arbeid heeft daarbij vraagtekens geplaatst en erop gewezen
dat transparantie alleen niet voldoende hoeft te zijn om de
zuiverheid van politieke besluitvorming te garanderen en
In Nederland geldt in
vergelijking met de Verenigde
Staten en diverse andere
Europese landen nog altijd
minder vergaande regelgeving
voor de financiering van
politieke partijen
te voorkomen dat vermogende particulieren of organisaties
het democratische verkiezingsproces gaan overheersen ten
koste van particulieren of organisaties met minder financiele kracht.40 De regering antwoordde hierop:
‘Transparantie wordt op dit moment een voldoende
en adequate maatregel geacht. Het leidt ertoe dat een partij over omvangrijke giften ter verantwoording kan worden
geroepen. Transparantie kan mogelijk ook zorgen voor een
matigende werking op de hoogte van de giften aan politieke partijen.’41
Hieruit blijkt dat de Nederlandse regering het vooralsnog niet noodzakelijk acht om een maximering van giften
aan politieke partijen in te voeren. Volgens haar kan er van
de registratie- en openbaarmakingsverplichtingen ook een
voldoende matigende werking uitgaan. Het feit dat in
andere landen en op Europees niveau wel voor een maximering is gekozen, duidt erop dat de wetgevers van deze
landen en de Uniewetgever hier echter anders over denken
en van mening zijn dat een maximering van giften wel
noodzakelijk is voor een effectieve bestrijding van corrup-
tie. Mijns inziens valt hier inderdaad veel voor te zeggen.42
De recente affaires Van Rey en Hooijmaijers wijzen erop
dat corruptie ook in Nederland voor kan komen. De dissenting opinion in de zaak McCutcheon maakt het belang van
het bestrijden van corruptie te meer duidelijk.
4. Afronding
Op 2 april 2014 heeft het hoogste rechtscollege van de
Verenigde Staten in de zaak McCutcheon opnieuw een
belangrijk onderdeel van de regelgeving over de financiering van politieke partijen en kandidaten in strijd met de
Amerikaanse Grondwet verklaard. Door dit oordeel en dat
in de zaak Citizens United uit 2010 is het voor particulieren en bedrijven in de Verenigde Staten thans aanzienlijk
eenvoudiger om politieke partijen en kandidaten financieel te steunen. De liberale minderheid van het Supreme
Court heeft hier ferm stelling tegen genomen, en erop
gewezen dat hiermee corruptie in de hand kan worden
gewerkt en dat daaraan voor de werking van de democratie belangrijke gevaren verbonden zijn.
Opvallend is dat in Nederland echter nog altijd minder
vergaande regelgeving geldt op dit gebied. In de op 1 mei
2013 in werking getreden Wet financiering politieke partijen is een registratieverplichting neergelegd voor giften van
€ 1000 of meer en een openbaarmakingsverplichting voor
giften van € 4500 of meer. Anders dan in de Verenigde Staten en diverse andere Europese landen, is in de nieuwe wet
vooralsnog geen maximering van giften opgenomen. Op
deze uitdrukkelijke keuze van de regering en de wetgever
valt, nu voor een maximering wel in andere landen is gekozen en gelet op de door de liberale minderheid van het
Supreme Court in de zaak McCutcheon treffend beschreven
gevaren van corruptie, mijns inziens wel wat af te dingen.
De door de conservatieve meerderheid van het Supreme Court in de zaak McCutcheon gehanteerde strikte uitleg van corruptie biedt een mogelijkheid om in toekomstige zaken opnieuw onderdelen van de regelgeving over de
financiering van politieke partijen en kandidaten in strijd
met de Amerikaanse Grondwet te verklaren. Daardoor zou
de drempel voor particulieren en bedrijven in de Verenigde Staten om partijen en kandidaten financieel te steunen
nog verder worden verlaagd. Met het oog op de werking
van de democratie lijkt dat een zorgwekkende ontwikkeling. Of de drempel in Nederland zal worden verhoogd,
moet worden afgewacht. De in de Wet financiering politieke partijen voorgeschreven evaluatie biedt in ieder geval
een goede gelegenheid om de daarin gestelde regels nog
eens kritisch tegen het licht te houden.
28. 572 U.S. (2014), onderdeel IV C, onder
31. Stb. 2013, 93 en 131. Zie hierover R.
Handelingen II 2011/12, 71, item 13, p.
39. Zie de overwegingen 15 en 19 van de
1.
Nehmelman, ‘Follow the money. Een ver-
25-26.
considerans van de voorgestelde nieuwe
29. Stb. 1999, 257 en 258. Zie uitgebreider
kennende analyse van het wetsvoorstel
36. Zie p. 16-25 van het rapport ‘Financie-
verordening.
R. Nehmelman, ‘Ondoorzichtige partijfinan-
financiering politieke partijen’, AA 2012, afl.
ring politieke partijen’ van de Algemene
40. Kamerstukken I 2011/12, 32752, B, p. 2.
ciering: de Wet Subsidiëring politieke partij-
10, p. 703-710.
Rekenkamer van 8 februari 2011, Kamer-
41. Kamerstukken I 2011/12, 32752, C, p.
en en de financiële verantwoordingsplicht
32. Zie artikel 21.
stukken II 2010/11, 32634, 1.
2. Enigszins verwarrend is dat de regering
van politieke partijen’, in: G. Voerman
33. Zie artikel 25.
37. PbEU 2003, L 297/1. Deze verordening
later stelt dat de bestrijding van corruptie
(red.), Jaarboek Documentatiecentrum
34. Zie ook Nehmelman 2012, p. 707-710.
is gewijzigd bij Verordening (EG) nr.
niet als motief aan de Wet financiering
Nederlandse politieke partijen 1999, Gro-
35. Kamerstukken II 2011/12, 32752, 10,
1514/2007 van het Europees Parlement en
politieke partijen ten grondslag ligt, zie
ningen: Documentatiecentrum Nederlandse
35 en 41. Deze amendementen strekten tot
de Raad van 18 december 2007 (PbEU
Kamerstukken I 2012/13, 32752, E, p. 3-4.
politieke partijen 2000, p. 156-174.
invoering van een maximering van
2007, L 343/5).
42. Zie in andere zin Nehmelman 2012, p.
30. Zie artikel 18.
€ 50 000, maar zijn alle verworpen, zie
38. COM(2012)499 final.
708.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2031
Essay
1510
Tussen dood en begraven
Wilma Duijst1
Al decennialang worden problemen met de kwaliteit van de lijkschouw gerapporteerd, oplossingen zijn ook al
veelvuldig aangedragen maar uiteindelijk verandert er niets. Als het eigenlijk niet erg is dat mensen dood
worden verklaard die niet dood zijn, dat een misdrijf onopgelost blijft, dat een mens onschuldig in de gevangenis zit en dat sprake is van rechtsongelijkheid, hoeft er ook niets te veranderen. Maar als dat wel erg is, moet er
behoorlijk en onverwijld geschouwd worden door behandelend artsen die daarvoor een scholing hebben gehad.
H
et Parool meldt op 3 juni 2014 dat de opleiding
van de lijkschouwers onder de maat is en dat
daardoor misdrijven (lees: moorden) worden
gemist.2 RTL4 laat weten dat de betrokken Ministeries, te
weten VWS, V&J en BZK niet willen betalen voor de lijkschouw en de opleiding van de lijkschouwers.3 Op 6 juni
worden over dit bericht Kamervragen gesteld.4 In Medisch
Contact verschijnt een artikel waarin de oplossingen voor
bovenstaande vraagstukken worden opgesomd: verbetering van de opleiding tot forensisch arts en het betalen
van de opleiding door de overheid.5 In dezelfde week dat
deze berichten verschijnen, doet de Rechtbank Zwolle een
uitspraak in een zaak waarin een verdachte moord ten
laste wordt gelegd.6 In deze uitspraak is te lezen dat zowel
het NFI, het Openbaar Ministerie als de rechtbank (paginalange) kritiek hebben op de kwaliteit van de lijkschouw.
Als klap op de vuurpijl is het ‘nieuwtje’ ook nog ‘RTL Boulevard-waardig’.7 Tussen het showbizznieuws door wordt
gemeld dat er problemen zijn met de lijkschouw en de
oplossing wordt door de advocatuur aangedragen: er moet
een schouwdienst komen in Nederland die alle lijkschouwen door het hele land gaat doen. En de stroom berichten
houdt niet op. Op Radio 1 is op 25 juni een interview te
horen over het gebrek aan deskundige lijkschouwers en
de financieringsproblemen met de opleiding tot forensisch arts.8
Aan de ministeries lijkt het hele probleem voorbij te
gaan. Het Ministerie van VWS wil standaard een lijkschouw
bij een verdacht overlijden in een ziekenhuis; de verwachtingen over de uitkomst van de lijkschouw zijn hoog.9
Het probleem met de kwaliteit van de lijkschouw is reeds
in 1993 in het rapport ‘Forensische Geneeskunde: een vak
apart’ beschreven.10 Ook in 200711 en in 2013 stond het
probleem weer op de agenda.12 De oplossingen zijn ook al
veelvuldig aangedragen.13 En toch verandert er niets. Dit
roept vragen op. Is er wel een probleem en zo ja, wat is
het probleem en wie heeft een probleem? Om deze vragen te analyseren moeten we terug naar de bedoelingen
van de wetgever bij de totstandbrenging van de regelgeving rondom de lijkschouw.
De wetgever
De lijkschouw is geregeld in de Wet op de lijkbezorging
(Wlb). De Wlb is een wet van de Ministeries VWS, BZK en
V&J. De gezamenlijke verantwoordelijkheid wordt duidelijk
uit de doelen van de lijkschouw. Wie dood gaat moet worden geschouwd, aldus onze wetgever (artikel 3 Wlb). Die
schouw kan bij overtuiging van een natuurlijk overlijden
(= door ziekte) worden uitgevoerd door de behandelend
arts (artikel 7 Wlb). Indien die overtuiging ontbreekt, wordt
de schouw uitgevoerd door een gemeentelijk lijkschouwer,
die sinds 1 januari 2010 moet zijn ingeschreven in een
register voor forensische artsen (artikel 5 Wlb). 14 Over het
doel van de lijkschouw is de wetgever onduidelijk, maar
redelijkerwijs is dat doel: het uitschrijven van de juiste persoon uit de gemeentelijke basisadministratie en het uitfilteren van die gevallen waarin de dood van de betrokkene is
veroorzaakt door het handelen (of nalaten) van derden.
Om de juiste persoon uit te schrijven uit de basisadministratie moeten de dood15 en de identiteit van de
betrokkene worden vastgesteld. Bij het vaststellen van de
identiteit heeft de burgemeester een wettelijke taak
gekregen (artikel 21 Wlb). De scheiding tussen een
natuurlijke en niet-natuurlijke dood is van belang, opdat
bij een niet-natuurlijke dood een onafhankelijk arts de
overledene schouwt en verslag uitbrengt aan de officier
van justitie (OvJ, artikel 10 Wlb). De OvJ kan uit die nietnatuurlijke gevallen van overlijden de mogelijk strafbare
feiten destilleren en zo nodig nader onderzoek gelasten.
Het vaststellen van de dood
Wie dood gaat moet worden
geschouwd, aldus onze wetgever
2032
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Wat gaat er mis als de kwaliteit van de lijkschouw niet voldoende of zelfs slecht is? Stel dat het al fout gaat bij het
vaststellen van de dood.16 Dus de patiënt wordt doodverklaard, terwijl hij niet dood is.17 Nu lijkt dit onwaarschijn-
lijk, maar in het allernieuwste internationale handboek
forensische geneeskunde is wederom te lezen dat doodgaan een ingewikkeld proces is, dat het met zekerheid vaststellen van de dood zonder apparatuur zeer moeilijk is en
zeker niet kan zonder een lichamelijk onderzoek door een
arts. Aangezien er in de medische wetenschap bitter weinig
bekend is over het proces van overlijden is het heel wel
mogelijk dat de doodverklaarde, maar nog levende patiënt,
hoort dat hij is doodverklaard en vervolgens wordt opgebaard. Bij opbaren hoort koelen en soms het dichthechten
van de mond voor het esthetische effect. Als het horen dat
je doodverklaard wordt nog geen schending van artikel 3
EVRM (folterverbod) oplevert, dan is het bij leven koelen en
dichthechten van de mond dat toch zeker wel. Bovendien
zal het koelen uiteindelijk leiden tot de dood. Zie hier de
schending van artikel 2 EVRM (het recht op leven).
Ditzelfde probleem doemt op bij het uitstellen van
de lijkschouw zoals dat bij een ‘verwacht overlijden’ in verpleeghuizen gebruikelijk is. Bij een overlijden gedurende
de nacht mag de lijkschouw de volgende morgen worden
uitgevoerd.18 Om praktische redenen19 wordt het lichaam
alvast verzorgd en gekoeld. Het animo om de volgende
ochtend te gaan schouwen is sowieso niet groot als de
betrokkene al netjes opgebaard ligt en de kans dat het
lichaam bij de schouw volledig gekleed blijft is zeer groot.
Het hanteren van een stethoscoop lijkt in deze fase wel
echt een beetje overdreven, zeker als de betrokkene
inmiddels al vele uren gekoeld is (en dus in elk geval door
onderkoeling is overleden). Mijns inziens ligt in de situatie van een verwacht overlijden een schending van artikel
3 EVRM op de loer. Temeer daar de ‘vulnerability and inability’ van de doodverklaarde, maar niet dood zijnde,
demente en/of stervende patiënt evident is en dus aanleiding zou moeten geven tot extra zorgvuldigheid.
Het oppervlakkig schouwen hoeft echter volgens het
Centraal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg geen probleem te zijn, blijkens de uitspraak van maart 2013.20 Nadat
het Regionaal Tuchtcollege een waarschuwing had uitgedeeld voor het uitvoeren van een oppervlakkige lijkschouw,
haalde het Centraal Tuchtcollege een streep door deze uitspraak. Het Centraal Tuchtcollege: ‘De dienstdoende verzorgende heeft de dood van patiënt vastgesteld in het bijzijn
van de familie, waarna de arts is gewaarschuwd. De arts
heeft vervolgens van enige afstand geschouwd. Naar het
oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de arts, binnen
de “KNMG handreiking lijkschouwing voor artsen bij over-
lijden anders dan door euthanasie of hulp bij zelfdoding”
getrokken grenzen, onder de gegeven omstandigheden (er
was sprake van een verwacht overlijden), op deze wijze kunnen schouwen.’ Het commentaar dat uit de beroepsgroep
van forensisch artsen is gekomen laat zich raden.
De slechte schouw
Als het niet fout gaat in de initiële fase van de lijkschouw,
maar pas bij de feitelijke lijkschouw, wat is dan het probleem? Stel de schouw vindt plaats en de overledene wordt
niet ontkleed of slecht geschouwd in strijd met de Handreiking lijkschouw van de KNMG 200521 of in strijd met de
Handreiking lijkschouw van het Forensisch medisch
genootschap.22 De arts concludeert vervolgens dat een verklaring van natuurlijk overlijden kan worden afgegeven.
Stel nu dat die conclusie volstrekt niet terecht is en de
overledene door geweld om het leven is gekomen. Door de
In het allernieuwste internationale
handboek forensische geneeskunde
is wederom te lezen dat doodgaan
een ingewikkeld proces is
onvoldoende lijkschouw is het onderzoek naar een gewelddadige dood ontoereikend en dat levert een schending van
artikel 2 EVRM op. Komt de gewelddadige dood later aan
het licht door aangifte of doordat de medewerker van het
mortuarium alarm slaat, dan is een belangrijk deel van het
bewijsmateriaal vernietigd. Soms is zelfs het belangrijkste
bewijsmateriaal, namelijk het lijk, verdwenen omdat inmiddels is overgegaan tot crematie. Zonder enige twijfel heeft
het Openbaar Ministerie, belast met de leiding over de
opsporing van strafbare feiten, dan een probleem. Dat probleem kan zelfs zo groot worden dat het Openbaar Ministerie geen vervolgingsrecht meer heeft. Want als er over het
lijk niets anders bekend is dan dat een arts een verklaring
van natuurlijk overlijden heeft afgegeven, dan is het maar
de vraag of een strafbaar feit kan worden aangetoond. En
als er geen strafbaar feit kan worden aangetoond, waarop
Auteur
ECLI:NL:RBOVE:2014:2841.
register bestaan er nu twee registers. Het
gezondheidszorg 12 april 2010, 10.036 RK/
1. Mr. dr. W.L.J.M. Duijst is voorzitter van
7. Uitzending RTL Boulevard 9 juni 2014.
SGRC (Sociaal geneeskundig registratie
JdW.
het Forensisch medisch genootschap
8. Radio 1 25 juni 2014.
commissie) register en het FMG register.
19. Lijkstijfheid bemoeilijkt het kleden van
9. ‘VVD: standaard lijkschouw bij verdacht
15. Strikt formeel kan worden gesteld dat
de overledene.
Noten
overlijden’, Het Parool 15 juni 2014.
het vaststellen van de dood vooraf gaat aan
20. CTG 21 maart 2013, Medisch Contact
2. ‘Lijkschouwers missen misdrijven door
10. Recherche Advies Commissie, Rapport
de lijkschouw, omdat anders geen sprake is
2013, p. 1506-1509.
gebrekkige opleiding’, Het Parool 3 juni
Forensische Geneeskunde: een vak apart.
van een lijkschouw, maar van een lichame-
21. Handreiking lijkschouwing voor artsen
2014.
11. C. Das & W. Duijst, ‘Veel lijkschouwers
lijk onderzoek.
bij overlijden anders dan euthanasie of hulp
3. ‘Lijkschouwer op sterven na dood’, RTL4
ondeskundig’, MC 2007, p. 154-156.
16. ‘Dode oma zegt au’, GeenStijl 20 juli
bij zelfdoding (2005).
3 juni 2014.
12. Rapport Gezondheidsraad, De forensi-
2006.
22. Richtlijn lijkschouw FMG 2014, www-
4. Kamerstukken II 2013/14, 2014Z10393.
sche geneeskunde ontleed, 2013.
17. B. Madea (ed.), Handbook forensic
forgen.nl.
5. S. Pauw, ‘Lijkschouwers slecht opgeleid’,
13. Rapport Gezondheidsraad. Visie FMG te
medicine 2014, Willey Blackwell 2014, p.
MC 3 juni 2014.
lezen op de website www.forgen.nl.
49-53.
6. Rb. Overijssel 28 mei 2014,
14. Vanwege nadere instructies over dat
18. Brief van Verenso aan Inspectie voor de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2033
Essay
In het mortuarium wordt een lichaam in een koelcel geplaatst © MedicImage/Alamy
baseert het Openbaar Ministerie dan het vervolgingsrecht?
Een slechte schouw leidt tot een verkeerde of te late
start van een strafrechtelijk onderzoek, met al het sporenverlies van dien. Een duidelijk voorbeeld daarvan is de
Schiedammer parkmoord.23 Het initiële strafrechtelijk
onderzoek was onvoldoende. De schouw en het veiligstellen
van de sporen vonden om diverse redenen niet direct plaats.
Daardoor werd de kans vergroot dat de politie en het Openbaar Ministerie zich in allerlei bochten moesten wringen
om bewezen te krijgen dat Kees B. de dader was. Uiteindelijk
was na de bekentenis van Kees B. het tweede bewijsmiddel
snel gevonden en was de rest een kwestie van overtuiging.
Ook in de zaak Lucia de B. is initieel geen onderzoek ingesteld; in alle (later) onderzochte gevallen is een natuurlijk
overlijden afgegeven.24 Pas na een aangifte is nader onderzoek ingesteld. In genoemde situaties waarin een verdachte
zich feitelijk of schijnbaar op de verkeerde plaats bevond
heeft dit geleid tot tunnelvisie, gevolgd door jarenlange procedures en helaas evenzo lange onterechte gevangenisstraffen. De voorzichtige conclusie moet zijn dat een slechte
schouw kan leiden tot schending van artikel 6 (recht op een
eerlijk proces) en artikel 8 EVRM (recht op privacy).
Natuurlijk zijn er ook situaties waarin het Openbaar
Ministerie het onderzoek staakt, maar dan is er nog altijd
de ijverige burger die zelf een onderzoek kan starten met
of zonder hulp van een misdaadreporter; vooringenomenheid en eigenrichting kunnen hiervan het gevolg zijn.
Kwetsbare individuen
Het EHRM maant bij herhaling tot extra voorzichtigheid
bij kwetsbare individuen. Kwetsbaarheid kan ontstaan door
2034
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
leeftijd (heel jong of heel oud), door ziekte, door verslaving
of door handicap. Als voorbeeld wil ik de leeftijd nemen.
Mensen overlijden en doen dat voornamelijk op oudere
leeftijd. Het overlijden van de oudere mens wordt verwacht
en om die reden lijkt zorgvuldigheid bij de lijkschouw van
minder belang. De lijkschouw wordt uitgesteld tot de volgende ochtend en tot het minimum beperkt. Enerzijds is
dat begrijpelijk. Anderzijds is de oudere mens kwetsbaar en
makkelijk slachtoffer van een misdrijf. Dit zou dus aanleiding moeten geven tot extra voorzichtigheid. Uiteraard kan
betoogd worden dat het aantal bejaarden dat wordt vermoord klein is en vermoedelijk is dat ook waar. Om redenen van proportionaliteit moeten de maatregelen die genomen worden om die moordzaken te ontdekken niet
onevenredig belastend zijn. Maar laat ons een klein rekensommetje maken. Er moet een arts komen om de dood vast
te stellen en de lijkschouwpapieren in te vullen; dus die tijd
wordt al geïnvesteerd. Een lijkschouw die circa tien minuten in beslag neemt lijkt daarbij niet onevenredig belastend. Daarbij moet de tijd die het neemt om een ervaren
huisarts op te leiden om een adequate lijkschouw te doen
en op goede gronden de papieren in te vullen worden opgeteld; het gaat dan om een eenmalige investering van circa
anderhalf uur. Een groot onderzoek is pas nodig als het eerste onderzoek (van tien minuten) daartoe aanleiding geeft.
Een basisinvestering van anderhalf uur per arts, vermeerderd met tien minuten per casus lijkt mij niet een onevenredige belasting om te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 2 EVRM.
En dan het andere uiterste van het leeftijdsspectrum;
de kinderen. Kinderen overlijden in principe niet. Als een
minderjarige dan toch overlijdt dan zou dit in elk geval
aanleiding moeten zijn tot een onderzoek. De wetgever
heeft hiervoor een regeling in het leven geroepen. Op
grond van artikel 10a Wlb moet elk overlijden van een
minderjarige worden gemeld aan de gemeentelijk lijkschouwer, die vervolgens een advies geeft. Bij een niet
natuurlijke dood schouwt de gemeentelijk lijkschouwer. Bij
een natuurlijke dood kan de behandelend arts na het
advies de zaak afhandelen. Bij een onverwacht onverklaard
overlijden kan de gemeentelijk lijkschouwer een nader
onderzoek naar de doodsoorzaak (NODO-procedure) instellen. Voor deze NODO-procedure is door de overheid vanaf
1 oktober 2012 gedurende vijftien maanden geld beschikbaar gesteld. De NODO-procedure is geëvalueerd en op 1
januari 2014 is de geldkraan dichtgedraaid omdat de procedure geen gevallen van kindermishandeling opleverde.25
De wettelijke regeling is echter blijven bestaan. Dit leidt tot
een wel zeer bijzondere maatschappelijke werkelijkheid.
Elk kind dat tijdens of direct na de geboorte overlijdt, krijgt
een onderzoek en komt in de perinatale audit (evaluatieonderzoek naar de doodsoorzaak) terecht. Elk kind dat thuis
onwel wordt en daarna in een ziekenhuis overlijdt, krijgt
een uitgebreid onderzoek naar de doodsoorzaak in het ziekenhuis. Elk kind dat thuis of bijvoorbeeld op het voetbalveld plotseling overlijdt wordt niet onderzocht, omdat niemand de financiële consequenties op zich wil nemen. Dat
is rechtsongelijkheid voor zowel ouder als kind. Bovendien
is het overlijden van een kind zo uitzonderlijk dat artikel 2
EVRM noopt tot nader onderzoek om een overlijden door
het toedoen van derden uit te sluiten.26
Het probleem
Is dit alles een probleem? Hoe erg is het eigenlijk dat
mensen dood worden verklaard die niet dood zijn, dat een
misdrijf onopgelost blijft, dat een mens onschuldig in de
gevangenis zit en dat sprake is van rechtsongelijkheid? In
de inleiding van het Rapport aangaande de Schiedammer
Parkmoord schrijft mr. Posthumus: ‘U weet allemaal waarom de evaluatie heeft plaatsgevonden. […] Dat was schokkend. In een land als Nederland wordt zoiets niet verwacht.’ Maar waarom is dit schokkend en waarom wordt
dit niet verwacht in Nederland? De beleidsmakers weten
immers - of kunnen in elk geval weten - wat de gang van
zaken rondom de lijkschouw is. Hoe erg is het dat de
Nederlandse staat ondanks herhaalde, jarenlange waarschuwingen van professionals zijn verantwoordelijkheid
niet neemt en het EVRM blijft schenden?
Duidelijk is dat de meest kwetsbaren, namelijk de
overleden kinderen, ouderen en zij die om het leven zijn
gebracht, niet kunnen klagen. Duidelijk is ook dat degenen
die hiervoor verantwoordelijk zijn niet zullen klagen.
De oplossing
Als het probleem niet wordt onderkend of niet groot
Duidelijk is dat de meest
kwetsbaren, namelijk de overleden
kinderen, ouderen en zij die om
het leven zijn gebracht, niet kunnen
klagen. Duidelijk is ook dat degenen
die hiervoor verantwoordelijk zijn
niet zullen klagen
genoeg wordt geacht, zijn er geen oplossingen nodig. De
hierboven beschreven werkelijkheid is dan blijkbaar tot
ieders tevredenheid. Het klagen over de slechte kwaliteit
van de lijkschouw kan stoppen en de burger en de politiek
mogen blij zijn dat er artsen zijn die netjes verklaringen
van overlijden afgeven, zodat de doden kunnen worden
begraven. Voor het ruige werk zijn er forensisch artsen die
dit – aldus RTL Boulevard - onsexy beroep uitoefenen naar
beste kunnen. Het Openbaar Ministerie moet in dat geval
bij voorkeur stoppen met het vervolgen van slecht onderzochte moordzaken; dat bespaart tijd, veel leed en geld.
Als het probleem wordt erkend, ligt de oplossing
voor de hand. Er moet behoorlijk en onverwijld
geschouwd worden door behandelend artsen die daarvoor
een scholing hebben gehad. De forensisch artsen moeten
adequaat worden opgeleid en daarvoor moet geld worden
vrijgemaakt. Het Openbaar Ministerie mag en moet vervolgens eisen stellen aan de kwaliteit van de lijkschouw.
Wat mij betreft staat de verantwoordelijkheid van de
staat voor onderzoek naar een overlijden vast, maar gaat
de staat die verantwoordelijkheid ook nemen? Gezien de
reactie van de overheid op het eerder genoemde rapport
van de Gezondheidsraad27 en gezien het feit dat de NODOprocedure nu al weer een half jaar is gestopt zonder noemenswaardige politieke reactie, is er voorlopig niets dat
daar op wijst. Een recent antwoord van de Minister van
V&J op Kamervragen over de kwaliteit van de lijkschouw
lijkt een herhaling van zetten.28 De minister stelt dat
‘medische vervolgopleidingen die nu in aanmerking
komen voor publieke financiering van overheidswege via
VWS opleiden voor de zorg die voortvloeit uit de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of
Wet publieke gezondheid.’ Dit wordt als feit gebracht. Zonder opgaaf van redenen is de Wet op de lijkbezorging,
waaruit een wettelijke verplichting voor artsen voortkomt,
weggelaten uit dit rijtje van wetten. De antwoorden op
Kamervragen zijn gegeven en het lijkt erop dat de Kamer
zich met vijf pagina’s weer in slaap laat sussen.
23. Rapport Commissie Posthumus, De
nh.
van de kinderdoder, Assen: Koninklijke Van
28. Antwoorden Kamervragen over het
Schiedammer parkmoord 2006.
26. Voor een zeer genuanceerde verhande-
Gorcum 2007, p. 11-26.
bericht dat lijkschouwers misdrijven missen
24. Zie voor een beschrijving van de zaak:
ling over de noodzaak van nader onderzoek
27. Reactie van Staatssecretaris Van Rijn op
door een gebrekkige opleiding d.d. 15 juli
www.om.nl.
zie: A.J. Verheugt, Moordouders. Kinderdo-
het Gezondheidsraadsadvies ‘Forensische
2014, 2014Z10393/2014Z10506.
25. Rapport PWC, NODO evaluatie onder-
ding in Nederland. Een klinisch en foren-
geneeskunde ontleed’ d.d. 6 februari 2014,
zoek 2013, referentie 2013-1376/GA/avd/
sisch psychologische studie naar de persoon
referentie 539396.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2035
1511
Opinie
Eén getuige is toch wel
een getuige
Leon de Lange en Yehudi Moszkowicz1
Het unus testis beginsel vormt een zeer belangrijk figuur in het Wetboek van Strafvordering en dient ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en om gerechtelijke dwalingen te voorkomen. Op
22 april jl. deed de Hoge Raad een uitspraak die van het unus testis, nullus testis beginsel een dode letter maakt.
Het ‘unus testis, nullus testis’ beginsel oftewel één getuige
is geen getuige vervult van oudsher een belangrijke rol in
ons bewijsstelsel. Reeds in het Wetboek van Strafvordering
van 1838 was dit beginsel immers al als een van de
bewijsminima opgenomen.2 In de aanloop naar het nieuwe Wetboek van Strafvordering van 1926 werd het handhaven van de bewijsminima een punt van discussie. In
het ontwerp Ort werd zelfs voorgesteld om de bewijsminima te schrappen en in plaats daarvan een motiveringsplicht voor de rechter op te nemen.3 De Raad van State
bracht een negatief advies uit en pleitte voor behoud van
het unus testis beginsel.4 Het ontwerp Ort heeft het dan
ook niet gehaald en het unus testis beginsel is in het huidige lid 2 van artikel 342 Sv opgenomen.
Door de jaren heen heeft de jurisprudentie voor
nadere invulling van het beginsel gezorgd. Zo is het vaste rechtspraak dat artikel 342 lid 2 Sv de tenlastelegging
in haar geheel betreft en niet slechts een onderdeel daarvan.5 Deze bepaling strekt immers ter waarborging van
de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en verbiedt de
rechter om tot een bewezenverklaring te komen ingeval
de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in
een ander bewijsmateriaal, aldus de Hoge Raad.6 Uit
oudere jurisprudentie omtrent unus testis zou kunnen
worden afgeleid dat het voor een bewezenverklaring volstond wanneer de tweede bewijsgrond slechts zag op een
ondergeschikt onderdeel van de bewezenverklaring. Echter, de Hoge Raad lijkt de vraag of een dergelijke bewijsconstructie de toets van artikel 342 lid 2 Sv kan doorstaan niet eensluidend te beantwoorden.7 In een tweetal
arresten heeft de Hoge Raad op 30 juni 2009 expliciet
bepaald dat de tweede bewijsgrond voldoende steun
dient te bieden aan de verklaring van een getuige.8 In
het kader van de vraag of er sprake is van voldoende
steunbewijs, verdient het voorts de opmerking dat het
tweede bewijsmiddel in de kern geen replica mag zijn
van de eerste bewijsgrond. Anders zou het bewijsminimum immers makkelijk kunnen worden omzeild. Om te
2036
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
kunnen spreken van voldoende steunbewijs mag een
tweede bewijsgrond dan ook niet te herleiden zijn tot
één en dezelfde bron.9
Na de arresten van medio juni 2009 heeft de Hoge Raad
dit criterium niet nader geconcretiseerd. Wel herhaalt de
Hoge Raad in zijn arresten weer het adagium dat schending van artikel 342 lid 2 Sv, zich niet in algemene zin laat
beantwoorden, maar een beoordeling per concreet geval
vergt.10
In één van die concrete gevallen heeft de Hoge Raad
onlangs arrest gewezen. In de aan dit arrest ten grondslag
liggende casus was de verdachte door het Gerechtshof te
’s-Hertogenbosch op 16 juli 2012 onder meer veroordeeld
wegens mishandeling.11 Het hof achtte bewezen dat hij
zijn vriendin, tijdens haar zwangerschap, in januari 2009
in haar buik had gestompt. De betrokkene werd dus verdacht van een bepaald onsympathieke handeling, eufemistisch gezegd. Maar goed, de aard van de verdenking
kan en mag niets betekenen ter zake het bewijs. De bewezenverklaring steunde op een proces-verbaal aangifte van
het slachtoffer waarin zij verklaarde dat verdachte haar,
tijdens haar zwangerschap, in haar buik had gestompt en
een proces-verbaal verhoor van een buurman. Deze verklaarde onder meer dat het slachtoffer huilend en verkrampt met haar handen op haar buik aan zijn deur
kwam en tegen hem zou hebben gezegd dat de verdachte
weer door het lint ging en haar in haar buik zou hebben
geschopt. Het hof achtte de enkele omstandigheid dat de
getuige zich kennelijk vergist omtrent het tijdstip waarop
de vermeende mishandeling zou hebben plaatsgevonden,
nog niet met zich meebrengt dat zijn verklaring ook op de
overige punten onjuist is. Zodoende achtte het hof de verklaring van het slachtoffer, voor zover tot bewijs gebezigd,
geloofwaardig en overtuigend.
Door verdachte werd cassatie ingesteld. Het middel
behelsde onder meer de klacht dat het hof de bewezenverklaring ontoereikend heeft gemotiveerd en uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getui-
Getuigenverhoor © World History Archive/Alamy
ge, waarbij gebruik is gemaakt van tegenstrijdige
bewijsmiddelen. Advocaat-generaal F.W. Bleichrodt concludeerde op 4 maart 2014 tot vernietiging van de bestreden uitspraak.12 In zijn toelichting verwijst hij naar de
vaste jurisprudentie omtrent lid 2 van artikel 342 Sv.
Voorts overwoog hij dat er een zekere samenhang bestaat
tussen het bewijsminimumvoorschrift van deze bepaling
en de motiveringsvoorschriften: ‘Zowel de bewijsmini-
mumvoorschriften als de motiveringsverplichtingen vragen van de rechter een zekere objectivering: de bewezenverklaring dient niet uitsluitend voort te komen uit diens
subjectieve overtuiging, maar moet zijn gegrond op (verschillende) bewijsmiddelen die de overtuiging objectief
kunnen onderbouwen.’
A-G Bleichrodt was van mening dat hetgeen het
slachtoffer zou zijn overkomen uitsluitend is te herleiden
Auteurs
verzameling van de werken die hebben
ECLI:NL:HR:2006:AV0316.
Gelderland 30 juli 2013,
1. Mr. L.C. de Lange en mr. Y. Moszkowicz
geleid tot het Oorspronkelijk Regeringsont-
8. HR 30 juni 2009,
ECLI:NL:RBGEL:2013:1965.
zijn beiden advocaat bij Moszkowicz
werp van een nieuw Wetboek van Strafvor-
ECLI:NL:HR:2009:BH3704 en HR 30 juni
10. Zie bijv. HR 13 juli 2010,
Advocaten Utrecht.
dering (1914), Groningen: Rijksuniversiteit
2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746. In HR 26
ECLI:NL:HR:2010:BM2452 en HR 6 maart
Groningen 2002, p. 525 ev.
januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094
2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6458.
Noten
5. Zie bijv. HR 15 juni 1976, NJ 1976/551,
sprak de Hoge Raad ook wel in termen van
11. HR 22 april 2014,
2. W.H.B. Driessen, ‘Eén getuige is geen
m.nt. ThWvV en ook HR 13 juli 2010,
‘een te ver verwijderd verband’ tussen een
ECLI:NL:HR:2014:957.
getuige’, DD 2009/57.
ECLI:NL:HR:2010:BM2452.
getuigenverklaring en het overige gebezig-
12. Conclusie A-G Bleichrodt bij HR 22 april
3. Ontwerp van wet bewerkt door mr. B.
6. Zie bijv. HR 26 januari 2010,
de bewijsmateriaal.
2014, ECLI:NL:HR:2014:957: A-G Blei-
Ort destijds Raadsadviseur aan het Departe-
ECLI:NL:HR:2010:BK2094 en ook HR 13 juli
9. Zie in dit verband onder meer Rb. Den
chrodt concludeerde tot vernietiging van de
ment van Justitie.
2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.
Haag 1 mei 2012,
bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat
4. Advies van de Raad van State uitge-
7. Zie in dit verband bijv. HR 13 september
ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4586, Gerechts-
betreft de beslissing ten aanzien van het
bracht 23 december 1913, p.7 (opgenomen
2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5721 en daar-
hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2013,
onder 2 tenlastegelegde feit.
in K. Lindenberg, Van Ort tot ORO – een
naast HR 9 mei 2006,
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8299 en ook Rb.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2037
Opinie
naar de aangeefster als bron. Bleichrodt slaat met die
overweging de spijker op zijn kop. In een heldere conclusie verwoordt hij precies de kern van artikel 342 lid 2 Sv.
Desondanks heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.
Hij overwoog dat in het onderhavige geval niet kon worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van
Hetgeen het slachtoffer zou
zijn overkomen is uitsluitend
te herleiden naar de aangeefster
als bron
aangeefster onvoldoende steun vindt in het overig bewijsmateriaal. In dit verband nam de Hoge Raad in aanmerking dat de verklaring van de getuige onder meer inhield
dat het slachtoffer niet alleen huilend, maar ook verkrampt met haar handen op haar buik aan de voordeur
stond.13 Echter, het probleem hier is ons inziens dat het
overige bewijsmateriaal uitsluitend de verklaring behelst
van de buurman dat aangeefster hem vertelt wat haar is
overkomen. Oftewel een replica van de bron.
Weliswaar is door de Hoge Raad meermaals benadrukt dat de vraag of aan het bewijsminimum van lid 2
van artikel 342 Sv is voldaan zich niet in algemene zin
2038
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
laat beantwoorden, maar een beoordeling per concreet
geval vergt. Echter, de beoordeling van de Hoge Raad in
het voornoemde arrest is naar onze mening apert onbegrijpelijk. Immers, hoe het ook wordt gewend of gekeerd
er is maar één bron. Het unus testis beginsel vormt een
zeer belangrijk figuur in het Wetboek van Strafvordering
en dient ter waarborging van de deugdelijkheid van de
bewijsbeslissing en om gerechtelijke dwalingen te voorkomen. Dergelijke bewijsminima dienen ter bescherming
tegen te lichtvaardige verklaringen. Een verklaring te kwader trouw en het acteertalent van een aangever mogen
niet worden onderschat. Het doen van een valse aangifte,
alsmede smaad en laster zijn bepalingen die ook dienen
ter bescherming tegen lichtvaardige beschuldigingen en
zijn niet voor niets strafbaar gesteld. De daarmee beoogde
bescherming wordt met huidige lijn van de Hoge Raad ter
zake 342 lid 2 Sv bij de inhoudelijke behandeling van een
zaak om zeep geholpen. Indien dergelijke bewijsconstructies de toets van artikel 342 lid 2 Sv kunnen doorstaan
lopen wij het risico dat unus testis tot een dode letter verwordt. Indien wij een dergelijke lijn van de Hoge Raad
voortzetten en een bewezenverklaring wordt gebaseerd op
de enkele (eventueel valse) aangifte, in combinatie met
een verklaring van een getuige omtrent hetgeen hij heeft
vernomen van aangever, dan werken wij onderbuikgevoelrechtspraak in de hand en kan een mens op een enkele
verklaring worden veroordeeld.
13. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
alwaar zij plaatselijk bekend stonden onder
weging, die bovendien aansluit bij zijn eigen
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
de naam Brinovc, was ook hun moeder in de
rechtspraak, in twijfel te trekken. Het Hof
VS getrouwd en had ook hun familie een boe-
hecht er waarde aan dat het boek als fictie is
EHRM
2039
renbedrijf en groente- en fruithandel. Klagers
geschreven en dat het merendeel van de in
Hoge Raad (strafkamer)
2041
begonnen een civielrechtelijke procedure
de nationale procedure gehoorde getuigen
Hoge Raad (belastingkamer)
2045
tegen B.M.Z. wegens schending van persoon-
– waaronder zelfs familieleden van klagers –
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
2048
lijkheidsrechten en smaad. Tijdens de proce-
niet geloofde dat het boek een waarheidsge-
Centrale Raad van Beroep
2057
dure werden getuigen gehoord die bevestig-
trouw beeld van hun moeder schetste. Op
College Beroep bedrijfsleven
2066
den dat zij het verhaal van klagers’ familie in
deze gronden concludeert het Hof dat de
het boek herkenden, al waren de meesten
reputatie van klagers niet ernstig is aange-
ervan overtuigd dat de controversiële passa-
tast, dat het Constitutionele Hof de beoorde-
Europees Hof voor de
Rechten van de Mens
ges van het boek niet op waarheid gebaseerd
lingsruimte die aan Staten toekomt in derge-
waren, omdat zij daar de moeder van klagers
lijke kwesties niet heeft overschreden en dat
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
niet in herkenden. B.M.Z. voerde aan dat zij
zich dus geen schending van art 8 EVRM
kers van de Universiteit Leiden, de VU
bij het schrijven uit allerlei verhalen had
voordoet in deze zaak.
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
geput en beriep zich op haar artistieke vrij-
de bewerkingen zijn respectievelijk verzorgd
heid. De zaak kwam in 2007 bij het Constitu-
D. Slotsom
door mw. N.R. Koffeman LL.M., mw. mr. drs.
tionele Hof dat het beroep van klagers ver-
Het Hof verklaart de zaak unaniem kennelijk
A.E.M. Leijten (beiden Universiteit Leiden) en
wierp, omdat het van oordeel was dat de
ongegrond en daarmee niet-ontvankelijk.
mw. mr. M.P. Beijer (RU Nijmegen). Alle uit-
gemiddelde lezer de familie van klagers niet
spraken van het EHRM staan op www.echr.
zou herkennen in het verhaal en bovendien
coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
de karakters in het boek niet op smadelijke
Reports of Judgments and Decisions. De uit-
wijze waren neergezet.
spraken van kamers van het EHRM worden
1513
8 april 2014, appl. nr. 17120/09
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
B. Procedure
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij
Klagers hebben op 16 oktober 2007 een
Art. 6 lid 1 EVRM. Art. 14 EVRM in samen-
de Grote Kamer van het Hof.
klacht ingediend bij het EHRM.
hang met art. 8 EVRM. Niet voldaan aan
verplichting om afwijzing van verzoek tot
1512
11 maart 2014, appl. nr. 47318/07
C. Uitspraak van het Hof
stellen van een prejudiciële vraag aan het
(Vijfde Kamer: Villiger (president),
Hof van Justitie te motiveren. Afwijzing
Nußberger, Zupančič, Power-Forde,
verzoek om verkrijging familietoelage
De Gaetano, Jäderblom, Pejchal)
enkel op grond van nationaliteit dispropor-
Het Hof herhaalt dat het recht op respect
tioneel. Schending.
Art. 8 EVRM. Bescherming reputatie tegen
voor privéleven (art. 8 EVRM) ook bescher-
smaad in fictieboek. Belang artistieke vrij-
ming biedt tegen ernstige aantastingen van
heid schrijvers. Eerlijke belangenafweging.
de reputatie. Tegelijkertijd moet het belang
Kennelijk ongegrond.
van artistieke vrijheid van auteurs van lite-
(EVRM art. 6 lid 1, 8, 14)
Dhabi vs. Italië
raire werken in een democratische samenleving worden benadrukt, welke vrijheid sterke
A. Feiten
bescherming geniet onder art. 10 EVRM (het
Klager, die destijds de Tunesische nationali-
recht op vrijheid van meningsuiting). In
teit had, was met zijn vrouw en vier minder-
zaken waarin deze twee rechten tegen elkaar
jarige kinderen in Italië gaan wonen en kreeg
A. Feiten
moeten worden afgewogen, moet het EHRM
daar werk. In 2001 deed hij een aanvraag
In 1998 publiceerde schrijfster B.M.Z. een
goede gronden hebben om zijn eigen oordeel
voor een familietoelage. Hij meende dat
boek over het leven van ene Rozina, een
in de plaats te stellen van dat van de natio-
ondanks het feit dat hij niet de Italiaanse
vrouw van het Sloveense platteland die begin
nale rechter.
nationaliteit had, wat een voorwaarde was
twintigste eeuw naar de Verenigde Staten
Het Hof onderzoekt vervolgens of de Sloveen-
voor verkrijging van de toelage, hij recht had
verhuisde, daar een Sloveen genaamd Brinovc
se rechter een eerlijke afweging heeft
op de familietoelage op basis van de Euro-
trouwde en vervolgens met hem terugkeerde
gemaakt tussen de bescherming van de repu-
Mediterrane Overeenkomst die in 1997 door
naar Slovenië om het boerenbedrijf en de
tatie van klagers en de vrijheid van menings-
Italië was geratificeerd. Zijn verzoek werd
groente- en fruithandel van haar familie over
uiting van B.M.Z. De nationale rechter heeft
afgewezen en in hoger beroep verzocht kla-
te nemen en een gezin te stichten. Rozina
beslissend gewicht toegekend aan de objec-
ger om een prejudiciële procedure bij het
werd neergezet als een levendige ambitieuze
tieve vraag of de gemiddelde lezer de familie
Hof van Justitie van de Europese Unie betref-
en vindingrijke vrouw, die echter ook seks als
van klagers in de fictionele karakters van het
fende de vraag of het was toegestaan om,
chantagemiddel tegenover haar man gebruik-
boek zou herkennen en of deze karakters op
onder deze overeenkomst, een rechtmatig
te, in de VS illegale alcohol brouwde en ver-
smadelijke wijze zijn neergezet. Naar het oor-
verblijvende Tunesische arbeider geen fami-
kocht en geld belangrijker vond dan haar kin-
deel van het Constitutionele Hof zou de
lietoelage toe te kennen. In 2004 wees de
deren. De vier klagers in deze zaak herkenden
gemiddelde lezer de controversiële passages
beroepsrechter zijn beroep af, hetzelfde deed
in het boek het verhaal van hun familie, in
van het boek – ook gezien de context van het
in 2008 het Hof van Cassatie.
het bijzonder dat van hun inmiddels overle-
boek – niet smadelijk vinden en was de alge-
den moeder. Zo speelde het verhaal zich af in
hele toon van het boek geenszins beledigend.
B. Procedure
het gebied waar hun familie had gewoond,
Het EHRM ziet geen reden deze belangenaf-
Op 28 maart 2009 diende klager een klacht
(EVRM art. 8)
Jelševar e.a. vs. Slovenië
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2039
Rechtspraak
in bij het EHRM. Hij klaagde dat het Hof van
D. Slotsom
zoekschrift bij het EHRM in. Hij klaagde dat
Cassatie in strijd met artikel 6 EVRM zijn ver-
Het Hof concludeert unaniem dat sprake was
het verbodsbevel een schending opleverde
zoek om een prejudiciële vraag had gene-
van een schending van artikel 6 lid 1 evenals
van art. 10 EVRM.
geerd. Tevens klaagde hij onder artikel 14 in
van artikel 14 in samenhang met artikel 8
samenhang met artikel 8 EVRM dat het niet
EVRM. Klager krijgt een materiële schadever-
C. Uitspraak van het Hof
toekennen van de familietoelage op basis
goeding van € 9416,05 en een immateriële
(Vijfde Kamer: Villiger (president),
van zijn nationaliteit discriminatoir was.
schadevergoeding van € 10 000.
Nußberger, Zupančič, Power-Forde, Yudkivska,
Jäderblom, Pejchal)
C. Uitspraak van het Hof
(Tweede Kamer: Karakaş (President), Raimon-
1514
Volgens het EHRM is onbetwist dat het rechterlijk verbodsbevel een inbreuk leverde op
artikel 10 EVRM, dat voorzien was bij wet en
di,
Lorenzen,
17 april 2014, appl. nr. 5709/09
een legitiem doel diende, namelijk de
bescherming van de reputatie van anderen.
Vučinić, Keller,
Lemmens,
Art. 10 EVRM. Rechterlijk verbod tot
Van belang in deze zaak is of de inbreuk ook
Kūris)
propageren tegen neonazi-partij en
noodzakelijk was in een democratische
Het Hof herhaalt dat, wanneer een rechter, in
burgemeesterskandidaat. Inbreuk op
samenleving. Volgens het EHRM komt aan
hoogste instantie, een verzoek om een preju-
persoonlijkheidsrechten. Disproportionele
staten een ‘margin of appreciation’ toe om
diciële procedure afwijst, deze afwijzing met
bewijslast beweringen. Schending.
daarbij te bepalen of er een ‘pressing social
need’ was, welke maatregelen daartoe dien-
redenen moet zijn omkleed. Hij dient te
motiveren waarom de kwestie niet relevant
(EVRM art. 10)
door het Hof van Justitie, of dat de juiste toe-
den te worden genomen en in welke mate
een inbreuk op artikel 10 EVRM noodzakelijk
was, al eerder voorgelegd aan en beantwoord
Brosa vs. Duitsland
was. Het EHRM oefent daarin een toezichthoudende taak uit en neemt verschillende
passing van EU recht zo duidelijk en voor de
hand liggend was dat er geen reden was voor
A. Feiten
elementen in ogenschouw: de positie van de
gegronde twijfel. Omdat het Hof van Cassatie
Klager is een Duitse staatsburger die in een
klager, de positie van de verwerende partij in
in zijn arrest niet gerefereerd had aan het
krantenartikel beweerde dat de partij Berger-
de nationale procedures, het onderwerp van
verzoek, laat staan aan de redenen om dit
88-e.V. van neonazistische aard zou zijn. F.G.,
de publicatie en de classificatie van de uitla-
verzoek niet toe te kennen, was er sprake van
een van de kandidaten voor het burgemees-
tingen door de nationale rechters. In dit
een schending van artikel 6 lid 1 EVRM.
terschap zond daarop een brief in om de
licht neemt het EHRM als eerste in overwe-
Met betrekking tot de discriminatieklacht
extreemrechtse aard van de partij te ontken-
ging dat klager zijn uitlatingen deed in een
stelt het Hof vast dat klager anders was
nen. Klager verspreidde vervolgens pamflet-
publiek debat over de politieke aard van de
behandeld dan werknemers uit de EU die net
ten over F.G. en zijn affiliatie met de in zijn
partij. Volgens het EHRM dienen de grenzen
als hij grote gezinnen hadden. Hij kon geen
ogen neonazistische partij. Volgens klager
voor acceptabele kritiek ruimer te worden
aanspraak maken op de familietoelage vanwe-
verwees het getal 88 in de naam van de partij
opgevat voor politieke personen zoals F.G.
ge zijn nationaliteit − op grond van een per-
naar ‘Heil Hitler’ en zouden de leden de Hit-
dan voor privépersonen. Het belang van de
soonlijke eigenschap had hij een slechtere
lergroet hebben uitgebracht. Klager kreeg een
bescherming van de reputatie van politieke
behandeling gehad dan andere individuen in
rechterlijk verbod opgelegd voor de versprei-
personen dient te worden afgewogen tegen
een vergelijkbare positie. Aangaande de vraag
ding van de pamfletten en het doen van uit-
het belang van een publiek debat over poli-
of er een objectieve en redelijke rechtvaardi-
latingen over F.G. op straffe van een boete van
tieke kwesties. Het EHRM stelt vast dat het
ging voor dit onderscheid bestond, merkt het
€ 250 000 of een gevangenisstraf tot zes
pamflet een uitlating van politieke aard was
Hof op dat klager rechtmatig in Italië verbleef.
maanden. Volgens de rechtbank maakte kla-
omdat het betrekking had op de geschikt-
Bovendien was hij verzekerd bij het Istituto
ger een inbreuk op de persoonlijkheidsrech-
heid van F.G. voor het burgemeesterschap.
Nazionale della Previdenza Sociale en betaalde
ten van F.G. en zou hij zich niet kunnen
Ten aanzien van de classificatie van de uitla-
hij dezelfde premies als EU-werknemers. Italië
beroepen op de vrijheid van meningsuiting
tingen van klager let het EHRM op het ver-
had opgemerkt dat het niet toekennen van
omdat het om speculaties en subjectieve
schil tussen feitelijke beweringen en waarde-
familietoelagen aan personen zoals klager
interpretaties ging waarvoor onvoldoende
oordelen. Alleen het vereiste om de juistheid
gebaseerd was op budgettaire redenen. Het
bewijs was geboden. Klager ging in beroep, in
van waardeoordelen aan te tonen vormt vol-
Hof geeft aan dat het beschermen van budget-
welke procedure de rechter de beweringen
gens het EHRM al een inbreuk op artikel 10
taire belangen een legitiem doel is maar niet
aanmerkte als feitelijke beweringen die onder
EVRM. Het verschil met een feitelijke bewe-
als zodanig ertoe kan leiden dat van een pro-
de beschermingen van de vrijheid van
ring zit in de mate waarin feitelijk bewijs
portionele maatregel kan worden gesproken.
meningsuiting zouden kunnen vallen omdat
nodig is om aan te tonen dat er sprake is
De afwijzing van klagers verzoek om een toe-
ze tot doel hadden om de publieke opinie te
van een ‘fair comment’ in de zin van artikel
lage was enkel gebaseerd op het feit dat hij
vormen. Daarvoor zou echter een substantië-
10 EVRM. Ten aanzien van de eerste bewe-
niet de nationaliteit van een EU-lidstaat had.
le rechtvaardiging dienen te worden geboden
ring van klager dat de partij een bijzonder
Voor een onderscheid op grond van nationa-
waar klager niet aan had voldaan. De consti-
gevaarlijke neonazistische partij is, neemt
liteit zijn zeer zwaarwegende redenen nood-
tutionele klacht die klager vervolgens bij het
het EHRM in overweging dat de termen
zakelijk. Ongeacht de ruime margin of appre-
Federale Constitutionele Hof indiende over de
‘nazi’ en ‘neonazi’ verschillende betekenissen
ciation die staten toekomt op het terrein van
hoge bewijslast werd niet in behandeling
kunnen oproepen. Het betreft bovendien
sociaal beleid, waren budgettaire redenen in
genomen.
niet alleen een feitelijke bewering, omdat er
een ook zeker waardeoordeel in is gelegen.
dit geval niet voldoende om het Hof te overtuigen van het feit dat de maatregel propor-
B. Procedure
Voor de ‘bijzonder gevaarlijke aard’ van de
tioneel was.
Op 12 januari 2009 diende klager een ver-
partij is het overigens niet mogelijk om vol-
2040
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
ledig bewijs te bieden. Daarentegen zou een
lijk te Amsterdam’ in ‘uitlokking van die-
heeft uitgelokt door een in artikel 47 eerste
waardeoordeel zonder enige feitelijke onder-
zelfde meineed door middel van het ver-
lid onder 2e van het Wetboek van strafrecht
bouwing neerkomen op een excessieve uitla-
schaffen van gelegenheid, (een) middel(en)
vermeld middel te weten bedreiging, welke
ting. Het EHRM neemt ook in overweging
en/of (een) inlichting(en) in de periode van
bedreiging(en) bestond(en) uit het maken
dat de nationale rechters in zekere zin
23 december 2005 tot en met 15 augustus
van zogenaamde fluisterbewegingen in de
erkenden dat de partij neonazistische ken-
2006 te Amsterdam, althans in Nederland’
richting van [getuige].’
merken had. De nationale rechters hebben
blijft sprake van ‘hetzelfde feit’ in de zin
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting
volgens het EHRM op klager echter een dis-
van art. 68 Sr. A-G: anders.
van het hof op de voet van art. 313 Sv gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd.
proportionele bewijslast gelegd om dat verder te bewijzen. Tevens is van belang dat kla-
(Sr art. 68; Sv art. 313)
De gevorderde wijziging betreft onder meer:
* het laatste deel van de inleidende zin, dat
ger niet heeft gesteld dat F.G. zelf een
neonazi was. Ten aanzien van de bewering
Inleiding:
zou komen te luiden ‘[…] mondeling, per-
van klager dat F.G. bescherming bood aan de
In deze zaak gaat het om de toewijzing door
soonlijk, opzettelijk (een) valse verklaring(en)
beweerdelijk neonazistische partij, acht het
het hof van de vordering tot wijziging van de
onder ede heeft afgelegd, immers heeft hij
EHRM van belang dat F.G. zelf een reactie
tenlastelegging.
valselijk, geheel of ten dele in strijd met de
heeft gegeven op het krantenartikel van kla-
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
waarheid − zakelijk weergegeven − het vol-
ger over de neonazistische partij. F.G. is
‘[getuige] op of omstreeks 15 augustus 2006
gende verklaard:’;
bovendien een politicus die zich begaf in
te Amsterdam ter terechtzitting van de poli-
* het tussen aanhalingstekens zetten van
een publiek debat waarbij harde uitlatingen
tierechter als getuige in de zaak tegen [ver-
hetgeen volgens de tenlastelegging is ver-
van beide kanten werden gedaan. De gren-
dachte] (parketnummer 410057.06), nadat hij
klaard en het toevoegen van “en/of” tussen
zen van acceptabele kritiek zijn volgens het
in handen van de voorzitter op de bij de wet
de verklaringen;
EHRM niet overschreden in een periode
voorgeschreven wijze de eed/belofte had
* het uitbreiden van de laatst aangehaalde
waarin werd gestreden om het burgemees-
afgelegd de gehele waarheid en niets dan de
verklaring, die daardoor zou komen te lui-
terschap. De nationale rechters hebben geen
waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een
den: ‘Ik stond met mijn auto achter de auto
juist evenwicht gevonden door de persoon-
geval waarin een wettelijk voorschrift een
van [verdachte]. Wij stonden beiden/buiten
lijkheidsrechten van F.G. te laten prevaleren
verklaring onder ede vorderde en/of daaraan
tegenover het hotel’;
boven die van klager. Daarmee hebben ze
rechtsgevolgen verbond, mondeling, persoon-
* het vervangen van de laatste zin van de
hun ‘margin of appreciation’ overschreden
lijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in
tenlastelegging door: ‘welk feit hij, verdachte,
en een inbreuk gemaakt die niet noodzake-
strijd met de waarheid − zakelijk weergege-
op een tijdstip(pen) in of omstreeks de perio-
lijk was in een democratische samenleving.
ven − heeft verklaard:
de van 23 december 2005 tot en met 15
− de verklaring op papier die de raadsman
augustus 2006 te Amsterdam, althans in
D. Slotsom
van [verdachte] zojuist heeft overgelegd,
Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door
Het Hof oordeelt unaniem dat er sprake is
klopt.
het verschaffen van gelegenheid, en/of (een)
van een schending van artikel 10 EVRM. Aan
− Ik stond een paar meter van de taxi van
middel(en), en/of (een) inlichting(en) aan
klager wordt een billijke genoegdoening toe-
[verdachte]. Ik zat aan de linkerkant van de
[getuige], bestaande die opzettelijke uitlok-
gekend van € 3000 aan immateriële schade
taxi. Eventueel kan ik via mijn rittenstaat en
king hierin, dat hij, verdachte
en € 2683,02 aan gemaakte kosten.
werkmap aantonen dat ik daar toen was.
− [getuige] heeft verteld waar de tegen hem,
− Ik heb een paar weken later van [verdachte]
verdachte, aanhangige strafzaak over ging,
gehoord dat hij verdachte was in een straf-
en/of;
Hoge Raad (strafkamer)
zaak.
− [getuige] heeft verteld wat deze (precies)
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
− Ik weet niet meer wat voor weer het die
(ten overstaan van de rechter) moest verkla-
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
avond was. Ik had een jas aan en het zal koud
ren, en/of;
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
geweest zijn. Op de standplaats zien wij colle-
− voor [getuige] een schriftelijke verklaring
megen.
ga’s en hebben er toen over gesproken. Ik
heeft opgesteld/heeft geschreven (die hij,
weet niet meer welke kledij de klanten droe-
[getuige], moest ondertekenen en/of die ver-
gen, maar wel het om drie personen ging.
dachte (vervolgens) aan zijn advocaat en/of
− Op vragen van de officier van justitie zeg ik
aan de rechter heeft overgelegd/laten over-
dat ik niets heb gehoord en niet heb gezien
leggen.’
8 juli 2014, nr. 13/00497
dat iemand achter de taxi van [verdachte]
De raadsvrouwe van de verdachte heeft in
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G.
heeft aangerend. Ik weet niet meer of mijn
hoger beroep onder meer aangevoerd: ‘De
Splinter-van Kan, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I.
autoraam open stond. Het was op dat tijdstip
handelingen die de advocaat-generaal voor-
van de Griend)
donker. Ik stond tegenover het hotel op een
stelt aan cliënt ten laste te leggen, betreffen
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
paar meter afstand.
een compleet ander feitencomplex − een
strekkende tot vernietiging en terugwij-
− [verdachte] heeft mij niet eerder gevraagd
compleet andere gedraging − dan de hande-
zing; adv. mr. J. Kuijper, Amsterdam)
om te getuigen en ik heb dat ook niet aange-
lingen die in de originele tenlastelegging
ECLI:NL:HR:2014:1686
boden.
staan. (...) Dit betreft een ander handelen,
− Ik heb op die avond zelf een paar minuten
andere gedragingen, zonder verwantschap of
‘Hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr en
gesproken met [verdachte], direct nadat hij
zonder enige samenhang met het eerdere
art. 313 Sv: door toewijzen van de vordering
met de klanten had afgerekend.
feitencomplex waarin cliënt werd verweten
tot wijziging van de tenlastelegging betref-
− Ik stond met mijn auto achter de auto van
dreigende fluisterbewegingen te hebben
fende ‘uitlokking van meineed door middel
[verdachte], welk feit hij, verdachte op of
gemaakt op het politiebureau. Er is sprake
van bedreiging op 15 augustus 2006 kenne-
omstreeks 15 augustus 2006, opzettelijk
van een andere verwijtbaarheid: dreiging
1515
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2041
Rechtspraak
‘door fluisterbewegingen’ is iets heel anders
juridische aard van de feiten en/of in de
ging en die van de gewijzigde tenlastelegging
dan het verstrekken van informatie. Het gaat
gedragingen tot de slotsom kan leiden dat
zich niet van elkaar onderscheiden, zodat het
bovendien om een geheel ander tijdstip en
geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin
voor de beoordeling of er nog sprake is van
een geheel andere plaats. Het eerdere verwijt
van art. 68 Sr. (Vergelijk HR 1 februari 2011,
hetzelfde feit neerkomt op een vergelijking
had als tijdstip twee dagen na de aanhou-
ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394).
van de onderscheiden gedragingen van ver-
ding voor meineed op het politiebureau. De
2.4. De aan de verdachte verweten gedraging
dachte. Het hof heeft uitdrukkelijk geconsta-
huidige tijdspanne bestrijkt een eerder gele-
is in de tenlastelegging omschreven als
teerd dat de gewijzigde tekst een andere peri-
gen en veel langere periode en de plaats is
− kort gezegd − uitlokking van meineed
ode en plaats behelst. Het hof heeft niet
onbekend, maar in ieder geval niet het poli-
door middel van bedreiging op 15 augustus
uitdrukkelijk aandacht besteed aan het ver-
tiebureau. De verdediging stelt dat de nieuw
2006 kennelijk te Amsterdam, en in de vor-
schil tussen de onderscheiden ten laste geleg-
omschreven gedraging in de vordering wijzi-
dering tot wijziging van de tenlastelegging
de gedragingen van verdachte, wat betreft de
ging tenlastelegging hierdoor een ander feit
als uitlokking van diezelfde meineed door
aard en strekking daarvan en de omstandig-
in de zin van art. 68 Sr betreft. Ik vind hier-
middel van het verschaffen van gelegen-
heden waaronder ze zijn verricht. Indien het
voor steun in het genoemde arrest van de
heid, (een) middel(en) en/of (een)
hof ervan is uitgegaan dat deze factoren voor
Hoge Raad van 31 maart 2009
inlichting(en) in de periode van 23 decem-
de beoordeling niet relevant zijn, is het uitge-
(ECLI:NL:HR:2009:BG9179) […].’
ber 2005 tot en met 15 augustus 2006 te
gaan van een onjuiste rechtsopvatting. Als het
Het hof heeft de vordering tot wijziging van
Amsterdam, althans in Nederland. Zowel de
hof van oordeel was dat er geen aanzienlijk
de tenlastelegging toegewezen: ‘Na beraadsla-
tenlastelegging als de vordering tot wijzi-
verschil tussen de onderscheiden gedragingen
ging deelt de voorzitter mede dat de gewij-
ging van de tenlastelegging is toegesneden
bestond, gelet op alle omstandigheden die in
zigde tekst weliswaar een andere periode en
op art. 47, eerste lid aanhef en onder 2°, in
de vergelijking moeten worden betrokken, is
plaats behelst, maar dat er niet een zodanig
verbinding met art. 207 Sr.
dat oordeel zonder nadere motivering, welke
groot verschil is met de tekst van de huidige
In aanmerking genomen dat het gaat om
ontbreekt, niet begrijpelijk.
tenlastelegging dat er sprake is van een
uitlokking van dezelfde meineed en dat het
3.10 Dit betekent dat door de wijziging van
ander feit.’
verschil tussen de omschreven gedragingen
de tenlastelegging niet langer sprake is van
wat betreft de aard en de strekking daarvan
‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr en dat
Hoge Raad, onder meer:
en de tijd waarop, de plaats waar en de
het hof de vordering tot wijziging van de ten-
2.3. Bij de beoordeling van de vraag of sprake
omstandigheden waaronder zij zijn verricht
lastelegging ten onrechte heeft toegewezen.
is van ‘hetzelfde feit’, dient de rechter in de
− alles bijeengenomen − van beperkte bete-
Het middel is terecht voorgesteld.
situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de ten-
kenis is, geeft het oordeel van het hof dat
lastelegging en de in de vordering tot wijzi-
door het toewijzen van de vordering tot wij-
2
ging van de tenlastelegging omschreven ver-
ziging van de tenlastelegging sprake blijft
lijkt te zijn gebaseerd op niet nader omschreven ‘fluister-
wijten te vergelijken. Bij die toetsing dienen
van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr,
bewegingen’ die verdachte nota bene niet op de terecht-
de volgende gegevens als relevante vergelij-
niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
zitting van 15 augustus 2006, maar twee dagen later, toen
kingsfactoren te worden betrokken.
Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
de in de tenlastelegging omschreven verklaring reeds was
A. De juridische aard van de feiten.
2.5. Het middel faalt derhalve.
afgelegd, op het politiebureau naar [getuige] zou hebben
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder
Een blik achter de papieren muur leerde dat dit verwijt
gemaakt.
dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de
A-G Machielse, onder meer:
mate van verschil tussen de strafbare feiten
3.8 In de oorspronkelijke tenlastelegging
van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
wordt de gedraging die verdachte zou hebben
1. de rechtsgoederen ter bescherming waar-
verricht om [getuige] uit te lokken meineed
van de onderscheidene delictsomschrijvin-
te plegen omschreven als een op een niet
8 juli 2014, nr. 13/00807
gen strekken, en
nader aangeduide plaats op 15 oktober 2006
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den
2. de strafmaxima die op de onderscheiden
gepleegde bedreiging door het maken van
Brink)
feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima
zogenaamde fluisterbewegingen in de rich-
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
onder meer tot uitdrukking komt de aard
ting van [getuige].2 De vordering tot wijzi-
strekkende tot vernietiging en terugwij-
van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf
ging rept helemaal niet meer over bedrei-
zing; adv. mr. C.F. Korvinus, Amsterdam)
dan wel overtreding.
ging, maar omschrijft het gedrag van
ECLI:NL:HR:2014:1615
B. De gedraging van de verdachte.
verdachte volledig anders namelijk als het
Indien de tenlastelegging en de vordering tot
verschaffen van gelegenheid, middelen of
Toepassing getuigenoverzichtsarrest HR 1
wijziging daarvan niet dezelfde gedraging
inlichtingen, gepleegd in de periode van 23
juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496: met toe-
beschrijven, kan de mate van verschil tussen
december 2005 tot en met 15 augustus 2006
passing van noodzaakcriterium kon hof
de gedragingen van belang zijn, zowel wat
te Amsterdam, althans in Nederland, doordat
getuigenverzoek afwijzen nu de raadsman
betreft de aard en de kennelijke strekking
verdachte aan [getuige] zou hebben verteld
niet heeft gemotiveerd dat en waarom de
van de gedragingen als wat betreft de tijd
waar verdachtes strafzaak over ging en wat
getuige van wie de oproeping wordt ver-
waarop, de plaats waar en de omstandighe-
[getuige] als getuige moest verklaren en ver-
zocht de persoon zou zijn die door de ver-
den waaronder zij zijn verricht.
dachte voor [getuige] een (kennelijk onware)
dachte in zijn verhoren als ‘Boyke’ is aange-
Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelf-
schriftelijke verklaring zou hebben opgesteld
duid en gelet op het stadium waarin het
de feit’ vloeit reeds voort dat de beantwoor-
die deze heeft ondertekend en welke vervol-
verzoek is gedaan. A-G: anders.
ding van de vraag wat daaronder moet wor-
gens aan verdachtes advocaat en/of de rech-
den verstaan, mede wordt bepaald door de
ter is overgelegd.
omstandigheden van het geval. Vuistregel is
3.9 Verdedigbaar is dat de juridische aard van
nochtans dat een aanzienlijk verschil in de
de feiten van de oorspronkelijke tenlasteleg-
2042
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
1516
(Sv art. 315, 328, 331, 415)
Rechtspraak
Inleiding:
nenhalen van de zending cocaïne.’
toetsing in cassatie in gevallen van waarin
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter
het belang bij vernietiging niet evident is, zal
gezegd – de voortgezette handeling van:
als beslissingen en overwegingen van het hof
die toetsing zich daarom, meer dan vroeger
medeplegen van opzettelijk handelen in
mede dat het verzoek tot het oproepen voor
het geval was, concentreren op de vraag of de
strijd met een in artikel 2, onder A, Opium-
verhoor van de getuige [betrokkene 1] (‘Boy-
beslissing van de feitenrechter ten aanzien
wet gegeven verbod en medeplegen van
ke’) wordt afgewezen, aangezien het hof de
van het al dan niet horen onderscheidenlijk
opzettelijk handelen in strijd met een in arti-
noodzaak daartoe niet aanwezig acht. Het
doen oproepen van getuigen begrijpelijk is.
kel 2, onder A, Opiumwet gegeven verbod.
hof overweegt daartoe dat de raadsman niet
Daarbij verdient opmerking dat die begrijpe-
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting
heeft gemotiveerd dat en waarom de getuige
lijkheid in verband met de aan de feitenrech-
in hoger beroep van 30 januari 2013 blijkt
van wie oproeping wordt verzocht, [betrokke-
ter voorbehouden weging en waardering van
dat het hof tijdens een eerder plaatsgevon-
ne 1], de persoon zou zijn die door de ver-
de omstandigheden van het geval in cassatie
den zitting in de zaak tegen de medeverdach-
dachte in zijn verhoren als ‘Boyke’ is aange-
slechts in beperkte mate kan worden
te [medeverdachte] een verzoek van de raads-
duid (...).
getoetst.’
man tot het oproepen voor verhoor van
Het middel klaagt over ’s hofs afwijzing van
3.6. De raadsman heeft zich op de (vijfde)
[betrokkene 1](bijnaam ‘Boyke’) voorwaarde-
het verzoek tot het horen van [betrokkene 1]
terechtzitting in hoger beroep van 30 januari
lijk heeft toegewezen, namelijk dat nagegaan
(‘Boyke’) als getuige.
2013 slechts aangesloten bij het verzoek van
de raadsman van medeverdachte [medever-
dient te worden dat de getuige daadwerkelijk
op het in een brief van de raadsman van
Hoge Raad, onder meer:
dachte] om [betrokkene 1]als getuige te
[medeverdachte] vermelde adres [a-straat 1]
3.4. Het ter terechtzitting in hoger beroep
horen en heeft in dat kader met betrekking
te [woonplaats] (België), dan wel op een
door de raadsman overgenomen verzoek tot
tot de identiteit van deze getuige aangevoerd
ander adres in België verblijft. Op de terecht-
aanhouding van de behandeling van de zaak
dat er ‘nu concrete informatie [is] dat die
zitting in hoger beroep van 30 januari 2013
voor het doen ondervragen van [betrokkene
“Boyke” wel degelijk bestaat’, zonder deze
deelt de raadsman van medeverdachte
1] is een verzoek in de zin van art. 331, eerste
stelling nader te onderbouwen. Blijkens zijn
[medeverdachte], mr. Korvinus, mede zijn eer-
lid, in verbinding met art. 328 Sv om toepas-
hiervoor onder 3.3 weergegeven overwegin-
der gedane verzoek [betrokkene 1] (‘Boyke’)
sing te geven aan art. 315 Sv. Die bepalingen
gen heeft het hof met betrekking tot de
op te roepen voor verhoor te handhaven.
zijn ingevolge art. 415 Sv ook in hoger
afwijzing van het verzoek overwogen dat de
De raadsman van de verdachte deelt − zake-
beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslis-
raadsman niet heeft gemotiveerd dat en
lijk weergegeven − het volgende mede. ‘De
sing op een zodanig verzoek is of de nood-
waarom de getuige van wie de oproeping
verdediging heeft tijdens de regiezitting van
zaak daarvan is gebleken. Aldus heeft het hof
wordt verzocht, de persoon zou zijn die door
19 maart 2012 verzocht nader onderzoek te
de juiste maatstaf toegepast.
de verdachte in zijn verhoren als “Boyke” is
doen naar de persoon ‘Boyke’. Het hof heeft
3.5. Het arrest HR 1 juli 2014,
aangeduid. De afwijzing van dat verzoek is,
dat verzoek destijds afgewezen, aangezien
ECLI:NL:HR:2014:1496, houdt omtrent de
gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5 is over-
eerder onderzoek naar deze ‘Boyke’ niets had
beoordeling van cassatieklachten over de
wogen, mede gelet op het stadium waarin
opgeleverd en er ook geen aanknopingspun-
motivering van de beslissing inzake een ver-
het verzoek is gedaan, niet onbegrijpelijk en
ten voorhanden waren voor het doen van
zoek tot het oproepen en horen van getuigen
toereikend gemotiveerd.
nader onderzoek. Er is nu concrete informa-
onder meer het volgende in:
3.7. Het middel faalt.
tie dat die ‘Boyke’ wel degelijk bestaat. Hij
‘2.75. (...) In art. 80a RO is bepaald dat het
speelt in de zaak van de verdachte een zeer
beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan wor-
A-G Machielse, onder meer:
belangrijke rol, aangezien hij een verklaring
den verklaard op de grond dat de betrokkene
5.4. De advocaat van verdachte heeft zich bij
kan afleggen omtrent het eerste traject van
klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij
de advocaat van de medeverdachte aangeslo-
het cocaïnetransport tot aan de haven in
het cassatieberoep. Daarom mag in gevallen
ten in diens verzoek om ‘Boyke’ te (doen)
Antwerpen. Bovendien stelt de verdachte dat
waarin dat belang niet evident is, van de ver-
horen. Het overgenomen verzoek om deze
hij door ‘Boyke’ onder druk is gezet. Naar de
dediging in redelijkheid worden verlangd dat
getuige te horen is een verzoek in de zin van
mening van de verdediging is sprake van
zij in de cassatieschriftuur een toelichting
artikel 331, eerste lid, in verbinding met arti-
psychische overmacht. Het is noodzakelijk
geeft met betrekking tot het belang bij haar
kel 328 Sv om toepassing te geven aan arti-
die ‘Boyke’ hierover te bevragen en ik sluit
klacht. (...)
kel 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge arti-
mij dus aan bij het verzoek van mr. Korvinus.’
2.76. Bij de beoordeling van de afwijzing van
kel 415 Sv ook in hoger beroep van
De advocaat-generaal reageert op de verzoe-
een verzoek tot het oproepen van getuigen
toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een
ken van de raadslieden en verklaart − zake-
gaat het uiteindelijk om de vraag of de
zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is
lijk weergegeven − het volgende. ‘Er is genoeg
beslissing begrijpelijk is in het licht van − als
gebleken. Het hof heeft dus de juiste maat-
naspeuring gedaan naar de identiteit van die
waren het communicerende vaten − ener-
staf aangelegd. Maar de motivering van de
‘Boyke’. Eerder is vastgesteld dat deze per-
zijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag
afwijzing schiet mijns inziens tekort. Op 30
soon niet bestaat. De gegevens die zijn aan-
is gelegd en anderzijds de gronden waarop
januari 2013 is het onderzoek ter terechtzit-
geleverd door de raadsman van [medever-
het is afgewezen. Bij de beoordeling van de
ting in hoger beroep opnieuw aangevangen
dachte] zijn te ongespecificeerd om hierover
begrijpelijkheid van de beslissing kan ook
en heeft de advocaat van de medeverdachte
anders te oordelen. Het verzoek dient te wor-
het procesverloop van belang zijn, zoals 1.
[medeverdachte] gepersisteerd bij zijn ver-
den beoordeeld aan de hand van het nood-
het stadium waarin het verzoek is gedaan, in
zoek om [betrokkene 1] als getuige op te roe-
zaakcriterium, waarbij de stand van de proce-
die zin dat het verzoek eerder had kunnen en
pen. De advocaat van de medeverdachte
dure ook een rol mag spelen. Het verzoek
redelijkerwijs ook had moeten worden
heeft verwezen naar de inhoud van zijn brief
dient te worden afgewezen. Het bestaan van
gedaan, en 2. (...)
van 28 januari 2013 met daarin nadere gede-
die ‘Boyke’ doet niets af aan de specifieke
2.77. Met inachtneming van de uit art. 80a
tailleerde gegevens over deze getuige. De ach-
betrokkenheid van de verdachten bij het bin-
RO voortvloeiende terughoudendheid bij de
tergrond van het verzoek om deze getuige te
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2043
Rechtspraak
horen was dat deze getuige betrokken is
beroep te willen instellen. De politierechter
zich heeft genomen is voor eigen rekening
geweest bij de invoer van de containers, dat
heeft hem niet verteld hoe hij dat moest
en risico van verdachte. Er is geen sprake van
de medeverdachte [medeverdachte] en ver-
doen. Na een paar weken heeft hij contact
een verontschuldigbare termijnoverschrij-
dachte beiden naar hem wijzen als degene
opgenomen met zijn advocaat. Toen bleek
ding. Gelet op het voorgaande zal het hof
die verantwoordelijk is voor die invoer en
dat hij nog geen hoger beroep had ingesteld
verdachte niet ontvankelijk verklaren in het
beiden eveneens ontkennen dat zij iets met
en te laat was. Deze termijnoverschrijding is
ingestelde hoger beroep.’ Het middel klaagt
die containers te maken hadden voordat die
verontschuldigbaar. Hij had in eerste aanleg
dat het hof de verdachte ten onrechte,
in Antwerpen aankwamen. Eerst was deze
geen bijstand van een advocaat. Zie ook HR
althans ontoereikend gemotiveerd, niet-ont-
getuige door de verdediging aangeduid als
12 oktober 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BL7694
vankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep
‘Boyke’. De overwegingen van het hof dat
en HR 22 februari 2011,
tegen het vonnis van de Politierechter in de
onvoldoende is onderbouwd dat [betrokkene
ECLI:NL:HR:2014:1612. De politierechter had
rechtbank Leeuwarden van 8 mei 2012.
1] dezelfde persoon is als deze ‘Boyke’ lijkt
mijn cliënt alsnog moeten wijzen op de
mij te kort door de bocht, nu verdachten
mogelijkheid van hoger beroep. Het gaat om
Hoge Raad, onder meer:
beweren dat dit het geval is en nu er geen
iemand zonder raadsman. Hij dacht dat hij
2.4. Vooropgesteld moet worden dat de wet
enkele bron is die het tegendeel aannemelijk
hoger beroep had ingesteld. (...) Ik verzoek
bepaalt in welke gevallen tegen een rechter-
doet worden. Het hof had de relatie tussen
het hof mijn cliënt wel ontvankelijk te ver-
lijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden
‘Boyke’, [betrokkene 1] en (mede)verdachte
klaren in hoger beroep.’
ingesteld en binnen welke termijn dit kan
juist kunnen ophelderen door deze [betrok-
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzit-
geschieden; die termijnen zijn van openbare
kene 1] te (doen) horen, zoals de advocaat
ting in hoger beroep heeft de verdachte
orde. Overschrijding van de termijn voor
van de medeverdachte verzocht, bij welk ver-
aldaar het volgende verklaard: ‘Het klopt dat
hoger beroep door de verdachte, zoals in het
zoek de advocaat van verdachte zich heeft
de dagvaarding in eerste aanleg op 10 febru-
onderhavige geval, betekent in de regel dat
aangesloten.
ari 2012 in persoon aan mij is uitgereikt. Ik
deze niet in dat hoger beroep kan worden
Het middel is naar mijn mening in zoverre
was op 8 mei 2012 te laat bij de zitting van
ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitslui-
gegrond.
de politierechter. Ik was ongeveer 10 minu-
tend niet worden verbonden, indien sprake is
ten te laat omdat ik in de file had gestaan. Ik
van bijzondere, de verdachte niet toe te reke-
heb mij meteen gemeld bij de bode. [betrok-
nen, omstandigheden welke de overschrij-
kene] was bij mij. Wij zijn samen met de auto
ding van de termijn verontschuldigbaar doen
gekomen. Hij is mijn begeleider van Zorg-
zijn. (Vergelijk HR 4 mei 2004,
8 juli 2014, nr. 13/03424
groep [A]. De bode liet mij de zittingszaal
ECLI:NL:HR:2004:AO5706, NJ 2004/462.)
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg en V. van den
binnen. De politierechter zei toen tegen mij
2.5. Het hof heeft geoordeeld dat de omstan-
Brink)
dat ik te laat was en dat ik wel weer kon ver-
digheden waarop door de raadsvrouwe van
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
trekken. De politierechter heeft mij wel
de verdachte een beroep is gedaan, niet kun-
kende tot verwerping; adv. mr. J. Boksem,
gezegd wat zijn beslissing in mijn zaak was,
nen worden aangemerkt als bijzondere
Leeuwarden)
namelijk 12 weken gevangenisstraf. Ik weet
omstandigheden in voormelde zin. Dat oor-
ECLI:NL:HR:2014:1612
niet meer of hij heeft gezegd dat ik binnen
deel getuigt niet van een onjuiste rechtsop-
14 dagen hoger beroep kon instellen. Maar ik
vatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij
Verontschuldigbare overschrijding termijn
heb wel tegen hem gezegd dat ik hoger
wordt in aanmerking genomen dat − zoals
voor instellen hoger beroep, art. 408 Sv:
beroep wilde instellen. Ik weet niet wat de
het hof heeft vastgesteld − de dagvaarding
niet-ontvankelijkverklaring wegens
rechter daarop heeft gezegd. Ik ben daarna
om ter terechtzitting van de Politierechter te
overschrijding van de appeltermijn kan
wel even bij de balie geweest, maar ik heb
verschijnen aan de verdachte in persoon is
slechts achterwege blijven indien sprake is
daar niet geïnformeerd naar het instellen
betekend, dat de verdachte aldaar niet is ver-
van bijzondere, de verdachte niet toe te
van hoger beroep.’
schenen en dat de Politierechter de zaak ver-
rekenen, omstandigheden welke de over-
Het hof heeft ter onderbouwing van de niet-
volgens bij verstek heeft behandeld en de
schrijding van de termijn verontschuldig-
ontvankelijkverklaring van verdachte in het
verdachte tot straf heeft veroordeeld. Dat de
baar doen zijn (vergelijk HR 4 mei 2004,
ingestelde hoger beroep overwogen: ‘Uit het
Politierechter de verdachte, nadat deze zich
ECLI:NL:HR:2004:AO5706, NJ 2004/462.);
dossier blijkt dat de dagvaarding voor de
na afloop van de behandeling van zijn zaak
daarvan in casu geen sprake.
politierechter op 10 februari 2012 in persoon
in de zittingszaal had vervoegd, heeft geïn-
aan verdachte is uitgereikt. Op het moment
formeerd over de hem opgelegde straf, leidt
dat verdachte in de zittingzaal van de politie-
niet tot een ander oordeel, ook niet indien
rechter verschijnt (te laat) is er al een
daarbij in aanmerking wordt genomen dat de
Inleiding:
einduitspraak in zijn zaak gedaan. De politie-
verdachte in eerste aanleg niet werd bijge-
Verdachte is door het hof niet-ontvankelijk
rechter heeft verdachte nog te woord gestaan
staan door een raadsman.
verklaard in het ingestelde hoger beroep
en hem het vonnis meegedeeld, terwijl de
2.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
wegens overschrijding van de appeltermijn.
politierechter dit niet had hoeven te doen.
De raadsvrouwe van verdachte heeft op de
Verdachte is naar eigen zeggen achteraf nog
terechtzitting in hoger beroep het volgende
bij de balie van de rechtbank geweest, maar
aangevoerd: ‘De dagvaarding in eerste aanleg
heeft niets gevraagd over het instellen van
is in persoon aan mijn cliënt betekend. Hij is
hoger beroep. In de door verdachte bij de
8 juli 2014, nr. 13/02132
bij verstek veroordeeld, omdat hij iets te laat
dagvaarding ontvangen toelichting op de
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink en
in de zittingzaal was. Hij is wel in de zitting-
dagvaarding staat echter hoe en wanneer het
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
zaal geweest en heeft daar de uitspraak
hoger beroep ingesteld moet worden. Dat
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
gehoord. Vervolgens heeft hij verklaard hoger
verdachte die informatie kennelijk niet tot
kende tot vernietiging voor zover niet een
1517
(Sv art. 408)
2044
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
1518
Rechtspraak
behandeling van de zaak. De enkele, niet
beslissing is opgenomen ten aanzien van de
inbeslaggenomen nog niet teruggegeven
Perikelen voorlopige hechtenis en toepas-
nader onderbouwde, stelling dat hier gaat om
voorwerpen, tot een beslissing tot teruggave
sing art. 80a RO: in casu is het belang van
‘een voor de praktijk zeer relevante vraag’ is
van alle voorwerpen zoals deze zijn vermeld
de verdachte bij zijn cassatieberoep over de
daartoe ongenoegzaam. De Hoge Raad zal
op een aan het arrest van het hof gehechte
beslissingen van het hof inzake de voorlo-
daarom − gezien art. 80a RO − het beroep niet-
lijst en tot verwerping voor het overige; adv.
pige hechtenis niet evident nu in cassatie
ontvankelijk verklaren.
mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse)
niet is gesteld noch is gebleken dat de ver-
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van het cas-
ECLI:NL:HR:2014:1610
dachte zich (nog) in voorlopige hechtenis
satieberoep.
bevindt; de schriftuur bevat niet de in zo
Niet-naleving art. 353 Sv en toepassing art.
een geval vereiste toelichting omtrent het
80a RO: volgens de Hoge Raad rechtvaardigt
belang bij het ingestelde cassatieberoep en
Hoge Raad (belastingkamer)
de op zichzelf terechte klacht over niet-nale-
het belang bij vernietiging van de bestre-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. dr.
ving van art. 353 Sv geen behandeling in
den uitspraak en een nieuwe feitelijke
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
cassatie nu de verdachte klaarblijkelijk
behandeling van de zaak, waarbij telt dat
Instituut Tilburg van de Tilburg University
onvoldoende belang heeft bij het cassatie-
enkel de niet nader onderbouwde stelling
en werkzaam bij Rechtbank Zeeland-West-
beroep, aangezien hij binnen de in art. 552a
dat hier gaat om ‘een voor de praktijk zeer
Brabant.
lid 3 Sv gestelde termijn zich op de voet
relevante vraag’ daartoe ongenoegzaam is.
van art. 552a lid 1 Sv schriftelijk kan bekla(RO art. 80a)
1520
Inleiding:
11 juli 2014, nr. 13/00372
Het middel klaagt over de beslissingen van
(Overgaauw, Bavinck, Punt, Koopman, Van
het hof inzake de voorlopige hechtenis van
Kalmthout; na conclusie Wattel tot onge-
de verdachte.
grondverklaring van het cassatieberoep)
Inleiding:
Door de raadsman is in hoger beroep onder-
ECLI:NL:HR:2014:1622
Het middel bevat de (terechte) klacht dat het
bouwd aangevoerd dat er geen rechtsgeldige
hof heeft verzuimd op de voet van art. 353
titel voor de vrijheidsbeneming van verdach-
Rechtsvinding; omgaan Hoge Raad.
Sv een beslissing te nemen ten aanzien van
te is nu er geen vordering tot verlenging van
Omgaan ten opzichte van arrest HR BNB
de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven
de gevangenhouding is gedaan door het
1960/34: geen verplichte herwaarderings-
voorwerpen.
Openbaar Ministerie.
winst bij inbreng in transparante personen-
Het hof verwerpt het verweer van de raads-
vennootschap. Het door de HR gegeven
Hoge Raad, onder meer:
man en overweegt daartoe: ‘Uit de systema-
argument voor nieuwe rechtsregel deed
2.2. De Hoge Raad is van oordeel dat deze
tiek van de wet, in het bijzonder de artikelen
evenwel ook reeds opgeld ten tijde van het
klacht geen behandeling in cassatie recht-
66 en 75 Sv, is af te leiden dat het bevel voor-
geven van de oude rechtsregel.
vaardigt omdat de verdachte klaarblijkelijk
lopige hechtenis van kracht blijft nu de zaak
onvoldoende belang heeft bij het cassatiebe-
op zitting van het hof d.d. 18 juni 2012 heeft
roep, aangezien hij binnen de in art. 552a,
gediend. De stelling van de raadsman dat
derde lid, Sv gestelde termijn van drie maan-
voor voortduren van de voorlopige hechtenis
Hoge Raad, onder meer:
den na de dag waarop de vervolgde zaak tot
een vordering gevangenhouding noodzake-
‘3.1.1. Belanghebbende heeft in november
een einde is gekomen, zich op de voet van
lijk is, vindt geen steun in het recht. Het hof
2000 als opdrachtgever een contract voor de
art. 552a, eerste lid, Sv schriftelijk kan bekla-
wijst af het verzoek tot schorsing van de
bouw van een zeeschip (het schip) gesloten.
gen bij het hof over het uitblijven van een
voorlopige hechtenis, nu dit verzoek onvol-
3.1.2. In 2001 heeft belanghebbende met
last tot teruggave van de desbetreffende
doende is onderbouwd en de belangen van
anderen een commanditaire vennootschap
voorwerpen (vergelijk HR 11 september 2012,
de strafvordering om de voorlopige hechte-
opgericht (…). Belanghebbende is tot de CV
ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, r.o.
nis te laten voortduren zwaarder wegen dan
toegetreden als beherend vennoot. Haar deel-
2.2.3 met betrekking tot een verzuim als het
de belangen van verdachte om uit voorlopige
name in het kapitaal beloopt 23,66 percent.
onderhavige).
hechtenis te worden geschorst.’
Zij is voor eveneens 23,66 percent gerechtigd
gen bij het hof over het uitblijven van een
last tot teruggave van de desbetreffende
voorwerpen.
(Sv art. 353, 552a; RO art. 80a)
2.3. De Hoge Raad zal daarom − gezien art. 80a
(Wet IB 2001 art. 3.22, 3.23)
in het resultaat van de CV. (…)
RO − het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Hoge Raad, onder meer:
3.1.5. Het schip is in maart 2001 door de bou-
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van het cas-
2.3. In aanmerking genomen dat niet is
wer aan belanghebbende opgeleverd. Belang-
satieberoep.
gesteld en uit de stukken waarvan de Hoge
hebbende heeft vervolgens de economische
Raad kennisneemt ook niet is gebleken dat de
eigendom van het schip in de CV ingebracht
verdachte zich (nog) in voorlopige hechtenis
voor een hogere prijs dan de kostprijs. Zij
bevindt, is het belang van de verdachte bij zijn
heeft daarbij een bate behaald ten bedrage
cassatieberoep niet evident. De schriftuur
van ƒ 780 000 (€ 353 948).
8 juli 2014, nr. 13/02445
bevat evenwel niet de in HR 11 september
3.1.6. Belanghebbende heeft in 2001 ter zake
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink en
2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241,
van de oprichting van de CV, het plaatsen van
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
r.o. 2.6.2 bedoelde, in zo een geval vereiste toe-
de commanditaire participaties en de eerste
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
lichting met betrekking tot het belang bij het
uitrusting van het schip kosten gemaakt ten
kende tot verwerping; adv. mr. D.R. Dooren-
ingestelde cassatieberoep en het − rechtens te
bedrage van € 173 274. Dit bedrag is door
bos, Amsterdam)
respecteren − belang bij vernietiging van de
belanghebbende met een winstopslag van
ECLI:NL:HR:2014:1611
bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke
€ 53 616 doorberekend aan de CV. (…)
1519
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2045
Rechtspraak
(…)
de EU is in strijd met de vrijheid van dien-
glement 2000 van Holland Casino (hierna:
3.2. Voor het Hof was in geschil of belangheb-
stenverkeer. Gevolg: (gehele) heffing over
het Spelreglement) geoordeeld dat (ook) de
bende ter zake van de hiervoor in 3.1.5 en
dergelijke prijzen moet achterwege blijven.
toernooivorm van poker moet worden aange-
3.1.6 vermelde handelingen in 2001 over-
De rechter kan namelijk niet op andere wij-
merkt als casinospel in de zin van artikel 1,
drachtswinst en herwaarderings-winst heeft
ze in het gebrek dat aan de wettelijke rege-
lid 1, letter a, Wet KSB. In het kader van de
behaald ten bedrage van € 353 948 en
ling kleeft voorzien omdat uit het stelsel
toetsing aan de vrijheid van dienstenverkeer
€ 53 616, en of (…).
van de wet, de daarin geregelde gevallen en
moet volgens het Hof ervan worden uitge-
(…)
de daaraan ten grondslag liggende beginse-
gaan dat verschil bestaat in heffingsmaatstaf
3.3.2. Middel II bestrijdt voorts het oordeel
len noch uit de wetsgeschiedenis, voldoen-
ter zake van binnenlandse respectievelijk
van het Hof dat belanghebbende bij de over-
de duidelijk kan worden afgeleid hoe dit
buitenlandse meerdaagse pokertoernooien,
dracht van het schip aan de CV overdrachts-
zou dienen te geschieden.
aangezien bij de door de Nederlandse vergunninghouder (Holland Casino) georgani-
winst en herwaarderingswinst heeft behaald.
Het middel wordt terecht voorgesteld voor
(VWEU art. 56; Wet op de kansspelbelasting
seerde pokertoernooien op grond van artikel
zover het betoogt dat in een geval als het
art. 3; Wet op de kansspelen art. 27i)
3, lid 1, letter a, Wet KSB als maatstaf voor
heffing geldt hetgeen in een tijdvak wordt
onderhavige, waarin een activum voor een
hogere waarde dan de fiscale boekwaarde
Hoge Raad, onder meer:
ontvangen voor het geven van gelegenheid
wordt ingebracht in een transparante perso-
‘2.1.1. Belanghebbende heeft op 6 en 7 maart
tot deelneming, terwijl bij buitenlandse
nenvennootschap en de inbrengende onder-
2010 deelgenomen aan een pokertoernooi in
pokertoernooien op grond van artikel 3, lid 1,
nemer een belang bij het activum behoudt,
[Q] en daarbij een prijs gewonnen van
letter b, Wet KSB de prijzen gelden als hef-
goed koopmansgebruik niet ertoe dwingt om
€ 10 800.
fingsmaatstaf.
(ook) in de mate waarin de inbrenger gerech-
2.1.2. Belanghebbende heeft van 5 tot en met
2.3.3. Het Hof heeft verder aannemelijk
tigd blijft tot de waarde van het activum
8 augustus 2010 deelgenomen aan een
geacht dat het bedrag aan kansspelbelasting
boven de boekwaarde bij inbreng, deze meer-
pokertoernooi in [R] en daarbij een prijs
dat op grond van artikel 3, lid 1, letter a, Wet
waarde in het jaar van inbreng als winst in
gewonnen van € 19 000.
KSB is verschuldigd, omgeslagen naar indivi-
aanmerking te nemen. De omstandigheid dat
2.1.3. Op de hiervoor in 2.1.1 en 2.1.2
duele prijzen, altijd lager zal zijn dan het
het desbetreffende activum op de balans van
genoemde pokertoernooien werd de variant
bedrag aan kansspelbelasting dat op grond
de personenvennootschap zal verschijnen
Texas Hold’em gespeeld.
van artikel 3, lid 1, letter b, Wet KSB telkens
voor de waarde waarvan bij de inbreng is uit-
(…)
wordt berekend over de prijzen. Hierdoor is
gegaan, vormt anders dan de Hoge Raad oor-
2.2. Voor het Hof was in geschil of poker in
sprake van een belemmering van het vrije
deelde in zijn arrest van 16 december 1959,
de variant Texas Hold’em een kansspel is in
verkeer van diensten waarvoor geen geldige
nr. 14092, ECLI:NL:HR:1959:AY1731, BNB
de zin van artikel 1, aanhef en letter c, van de
rechtvaardigingsgrond is aangevoerd, zodat
1960/34, niet langer aanleiding om anders te
Wet op de kansspelbelasting (tekst voor het
sprake is van een schending van artikel 56
oordelen. Die omstandigheid neemt immers
jaar 2010; Wet KSB) en of de heffing van
VWEU, aldus het Hof. Het Hof heeft de uit-
niet weg dat de inbrenger met betrekking tot
kansspelbelasting over prijzen behaald bij
spraak van de Rechtbank, waarbij de nahef-
het door hem behouden belang bij het acti-
pokertoernooien binnen de EU in strijd is
fingsaanslagen werden vernietigd, bevestigd.
vum, voor dat gedeelte geen meerwaarde
met het recht op vrij verkeer van diensten
3 Beoordeling van de middelen
heeft gerealiseerd. De Hoge Raad komt in
als bedoeld in artikel 56 van het Verdrag
3.1.1. Het incidentele beroep van belangheb-
zoverre daarom terug van zijn arrest. (…)’
betreffende de werking van de Europese Unie
bende richt zich tegen het hiervoor in onder-
(VWEU).
deel 2.3.1 weergegeven oordeel van het Hof
2.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspec-
met het betoog dat poker in toernooivorm
teur aannemelijk heeft gemaakt dat, zo al
geen kansspel is in de zin van artikel 2, lid 1,
enige speler van de groep spelers die de toer-
letter a, Wet KSB.
11 juli 2014, nr. 13/03843
nooivariant in de praktijk pleegt te spelen,
3.1.2. De in het incidentele beroep aange-
(Mrs. Schaap, Van Loon, Fierstra, Groene-
overwegende invloed heeft op de uitslag van
voerde klachten falen, aangezien het oordeel
veld, Wortel; na conclusie Van Hilten tot
een pokertoernooi, dit in elk geval niet geldt
van het Hof niet getuigt van een onjuiste
ongegrondverklaring van zowel het princi-
voor ‘spelers in het algemeen’, dat wil zeggen
rechtsopvatting (vgl. HR 3 maart 1998, nr.
pale als het incidentele cassatieberoep)
noch voor de modale speler, noch voor de
106628 E, ECLI:NL:HR:1998:ZD0952, NJ
ECLI:NL:HR:2014:1625
modale geoefende speler. Daardoor dient vol-
1999/59). Dat oordeel is verder naar behoren
gens het Hof (ook) de toernooivariant te wor-
gemotiveerd.
Rechtsvinding. Strijdigheid met unierecht.
den aangemerkt als kansspel. Belanghebben-
3.2.1. Het in het principale beroep voorge-
Wijze van voorzien in aan wettelijke rege-
de is er volgens het Hof niet in geslaagd om
stelde middel betoogt dat pokertoernooien
ling klevend gebrek. Grenzen voor rechter.
bewijsmiddelen aan te dragen waaruit volgt
geen casinospel zijn in de zin van artikel 1,
Poker – in casu Texas Hold’em – in toer-
dat deze conclusie geen stand kan houden.
aanhef en letter a, Wet KSB. Volgens het mid-
nooivorm gespeeld is kansspel (vergelijk
2.3.2. Verder heeft het Hof geoordeeld dat de
del volgt uit de parlementaire geschiedenis
HR NJ 1999/59). Poker in deze vorm is ook
op grond van artikel 27, lid 2, van de Wet op
van het in 1981 ingevoerde heffingsregime
aan te merken als casinospel (bij gebreke
de kansspelen (WOK) nader gereguleerde
voor casinospelen (…) dat een kansspel kan
van aanknopingspunt in de Wet op de kans-
kansspelen zijn aan te merken als casinospe-
worden aangemerkt als casinospel als sprake
belasting zoekt HR aansluiting bij kwalifi-
len in de zin van de WOK. Het Hof heeft ver-
is van een snelle opeenvolging van achter-
catie van kansspelen ingevolge de Wet op
volgens op grond van artikel 4, lid 1, letter j,
eenvolgende spellen en het heen en weer
de kansspelen). Heffing van kansspelbelas-
van de Beschikking casinospelen 1996
gaan van inzetten en uitkeringen tussen de
ting over prijzen gewonnen bij pokertoer-
(Beschikking Casinospelen) en artikel 1,
deelnemer en de bank of organisator. Aange-
nooien gehouden in andere lidstaten van
onder 12, en artikel 3:5, lid 1, van het Spelre-
zien bij pokertoernooien deze kenmerken
1521
2046
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
ontbreken, is niet sprake van een casinospel,
3.2.4 is overwogen volgt dat poker in de vari-
wetsgeschiedenis, voldoende duidelijk kan
aldus het middel.
ant Texas Hold’em, ook wanneer gespeeld in
worden afgeleid hoe dit zou dienen te geschie-
3.2.2. Op grond van artikel 1, lid 1, letter a,
toernooivorm, een casinospel is in de zin van
den (vgl. HR 14 november 2008, nr. 40597bis,
Wet KSB wordt kansspelbelasting geheven
artikel 1, lid 1, letter a, Wet KSB.
ECLI:NL:HR:2008:BG4211, BNB 2009/3).’
van degene die gelegenheid geeft tot deelna-
3.3. Voor dat geval is tussen partijen terecht
me aan binnenlandse casinospelen. De belas-
niet in geschil dat buitenlandse pokertoer-
ting wordt in dat geval ingevolge artikel 3, lid
nooien onder de Wet KSB ongunstiger wor-
1, letter a, Wet KSB geheven naar het verschil
den behandeld dan door de Nederlandse ver-
tussen de in een tijdvak ontvangen inzetten
gunninghouder (Holland Casino)
11 juli 2014, nr. 13/06262
en ter beschikking gestelde prijzen, dan wel,
georganiseerde pokertoernooien. Bij door
(Mrs. Overgaauw, Lourens, Bavinck, Koop-
zo een ander dan de belastingplichtige de
Holland Casino georganiseerde pokertoer-
man, Van Kalmthout)
prijzen ter beschikking stelt, naar hetgeen in
nooien wordt de kansspelbelasting immers
ECLI:NL:HR:2014:1623
een tijdvak ontvangen wordt voor het geven
geheven van het casino over hetgeen door
van gelegenheid tot deelneming aan casino-
deze organisatie in een tijdvak wordt ontvan-
Wetgevingstechniek. Gevolgen foutje (?) in
spelen.
gen voor het geven van gelegenheid tot deel-
de wetgevingstechniek. Betekenis ‘overeen-
3.2.3. De Wet KSB biedt geen uitsluitsel met
neming, terwijl bij buitenlandse pokertoer-
komstige toepassing’. Reikwijdte ‘geen toe-
betrekking tot de vraag wat in dit verband
nooien de gerechtigde tot de prijzen
passing vinden’. Werkt in het geval waarin
moet worden verstaan onder ‘casinospel’. De
kansspelbelasting verschuldigd is over de
voor de indexering van de tarieven voor de
WOK, waarvan titel IVb is genaamd ‘casino-
prijzen. Het Hof is kennelijk, en in cassatie
energiebelasting de wettelijke indexering
spelen’ en waarin het reguleringskader voor
onbestreden, ervan uitgegaan dat Holland
van bedragen voor de inkomstenbelasting
casinospelen is opgenomen, bevat evenmin
Casino voor het geven van gelegenheid tot
van overeenkomstige toepassing is ver-
een definitie van het begrip ‘casinospel’. Wel
deelname aan een pokertoernooi een bedrag
klaard, het buiten toepassing verklaren van
bepaalt artikel 27i, lid 1, van de WOK dat de
ontvangt dat geringer is dan het prijzengeld.
die wettelijke indexering in de inkomsten-
raad van bestuur van de kansspelautoriteit
Daarom kan in cassatie ervan worden uitge-
belasting door naar de energiebelasting?
voorschriften verbindt aan de vergunning
gaan dat de verschuldigde kansspelbelasting
tot het organiseren van speelcasino’s. Ingevol-
bij buitenlandse pokertoernooien in alle
(Wet belastingen op milieugrondslag art. 59,
ge artikel 27i, lid 2, letter b, van de WOK heb-
gevallen hoger is dan de – van het casino
60 en 90; Wet IB 2001 art. 10.1, 10.2)
ben die voorschriften onder meer betrekking
geheven − kansspelbelasting die is toe te
op het aantal en de soort van de te organise-
rekenen aan prijzen gewonnen bij vergelijk-
Hoge Raad onder meer:
ren spelen en de wijze waarop deze worden
bare binnenlandse toernooien.
‘3.1. Voor de Rechtbank was in geschil het
beoefend, alsmede de overige toe te laten
3.4.1. Het Hof heeft verder geoordeeld dat
antwoord op de vraag of per 1 januari 2013
activiteiten.
geen rechtvaardigingsgrond bestaat voor de
bij een ministeriële regeling indexering heeft
Ter uitvoering van artikel 27i, lid 2, letter b,
hiervoor in 3.3 genoemde ongelijke behande-
mogen plaatsvinden van de energiebelasting-
van de WOK is de Beschikking Casinospelen
ling van buitenlandse en binnenlandse
tarieven genoemd in de artikelen 59 en 60
vastgesteld. Blijkens artikel 4, lid 1, letter j,
pokertoernooien. Dit oordeel is in cassatie
van de Wet belastingen op milieugrondslag
van de Beschikking Casinospelen wordt
terecht niet bestreden. Het heffen van kans-
(hierna: de Wbm). De Rechtbank heeft deze
poker zonder voorbehoud aangemerkt als
spelbelasting over de prijzen die zijn gewon-
vraag in bevestigende zin beantwoord. Daar-
casinospel. Uit het op de Beschikking Casino-
nen bij in andere lidstaten van de EU gehou-
tegen keert zich het middel.
spelen gebaseerde Spelreglement van de eni-
den pokertoernooien levert derhalve een
3.2.Het middel betoogt dat de bij ministerië-
ge houder van een vergunning voor het orga-
schending op van artikel 56 VWEU.
le regeling tot stand gebrachte indexering
niseren van een speelcasino (Holland Casino)
3.4.2. Het Hof heeft aan zijn oordeel dat arti-
van de energiebelastingtarieven in 2013 geen
kan vervolgens worden opgemaakt dat Hol-
kel 56 VWEU is geschonden de gevolgtrekking
grondslag vindt in een formele wet. Volgens
land Casino onder meer poker in de variant
verbonden dat de naheffingsaanslagen dienen
de toelichting op het middel werkt de verwij-
Texas Hold’em in toernooivorm aanbiedt.
te worden vernietigd. Voor zover het in het
zing in artikel 90 van de Wbm naar artikel
3.2.4. Uit artikel 27i van de WOK en de hier-
principale beroep aangevoerde middel
10.1 van de Wet IB 2001 niet meer omdat
voor in 3.2.3 genoemde regelingen die op
betoogt dat het Hof met dit oordeel ten
laatstgenoemde bepaling voor het jaar 2013
deze bepaling zijn gebaseerd volgt dat poker
onrechte zelf heeft voorzien in het rechtste-
is weggevallen.
in de variant Texas Hold’em (ook gespeeld in
kort, faalt het aangezien de rechtstreekse wer-
3.3.1. Volgens de artikelen 10.1 en 10.2 van
toernooivorm) valt onder het in titel IVb van
king en voorrang van artikel 56 VWEU mee-
de Wet IB 2001 vindt bij het begin van elk
de WOK opgenomen reguleringskader voor
brengen dat de hiermee strijdige bepalingen
kalenderjaar bij ministeriële regeling een
casinospelen. Bij gebreke van enig ander
van nationaal recht in zoverre buiten toepas-
indexering plaats van in de Wet IB 2001
aanknopingspunt ligt het voor de hand om
sing moeten worden gelaten. In het onderha-
genoemde bedragen. De formule voor deze
voor de uitleg van het begrip ‘casinospel’ in
vige geval brengt dit mee dat heffing van
indexering is neergelegd in artikel 10.1, lid 1,
de regeling voor binnenlandse casinospelen
kansspelbelasting over binnen de EU gewon-
en artikel 10.2 van de Wet IB 2001.
in artikel 1, lid 1, letter a, Wet KSB, aanslui-
nen prijzen achterwege moet blijven. In het
3.3.2. Volgens artikel 90 van de Wbm zijn de
ting te zoeken bij de kwalificatie van kans-
gebrek dat aan de wettelijke regeling kleeft als
artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet IB 2001 van
spelen ingevolge de WOK. Anders dan waar-
gevolg van de hiervoor in 3.4.1 vastgestelde
overeenkomstige toepassing op – kort
van het middel uitgaat, is de wijze waarop
schending van artikel 56 VWEU kan door de
gezegd – de tarieven van de krachtens de
dit spel wordt gespeeld en waarop de prijs-
rechter namelijk niet op andere wijze worden
Wbm geheven belastingen.
bepaling plaatsvindt niet van belang voor
voorzien omdat uit het stelsel van de wet, de
3.3.3. In artikel XVIII van de Wet uitwerking
die kwalificatie.
daarin geregelde gevallen en de daaraan ten
fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013
3.2.5. Uit hetgeen hiervoor in 3.2.2 tot en met
grondslag liggende beginselen noch uit de
is bepaald dat artikel 10.1 van de Wet IB
1522
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2047
Rechtspraak
2001 geen toepassing vindt bij het begin van
dracht van Dublinclaimanten aan Italië een
mogen gaan.
het kalenderjaar 2013.
situatie zal ontstaan die strijdig is met art.
(…)
3.3.4. Bij de beoordeling van het middel moet
3 van het Europees Verdrag tot bescher-
worden vooropgesteld dat, anders dan waar-
ming van de Rechten van de Mens en de
van het middel uit gaat, door het hiervoor in
fundamentele vrijheden (EVRM).
1524
de Wet IB 2001 niet is weggevallen. In plaats
(EVRM art. 3; Vreemdelingenwet 2000 art. 30
2 juli 2014, nr. 201308178/1/V1
daarvan bepaalt voornoemd artikel XVIII dat
lid 1, aanhef en onder a)
(Mrs. Lubberdink, Borman en Verheij)
3.3.3 genoemde artikel XVIII, artikel 10.1 van
artikel 10.1 van de Wet IB 2001 geen toepas-
ECLI:NL:RVS:2014:2509
sing vindt bij het begin van het kalenderjaar
Uitspraak op het hoger beroep van: de
2013. Omdat de toepassing van artikel 10, lid
[vreemdeling], appellant, vs. de uitspraak
Leges van € 60 voor een aanvraag om een
1, van de Wet IB 2001 de vervanging betreft
van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats
machtiging tot voorlopig verblijf (hierna:
van in die wet vermelde bedragen, tast de
Zwolle, van 9 april 2014 in zaak nr. 13/22668
mvv) van een gezinslid van een Turkse
door artikel XVIII van de Wet uitwerking fis-
in het geding tussen: [vreemdeling] en de
werknemer is niet in strijd met het associa-
cale maatregelen Begrotingsakkoord 2013
[Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie].
tierecht.
noemde bepaling de in de Wbm voorziene
(…)
(Associatieovereenkomst EEG-Turkije art. 9;
indexering niet aan. De term ‘van overeen-
2.2. Hoewel in Italië de algemene situatie en
Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Tur-
komstige toepassing’ in artikel 90 van de
leefomstandigheden van asielzoekers bepaal-
kije art. 10, 13)
Wbm geeft aan artikel 10, lid 1, van de Wet IB
de tekortkomingen kennen, biedt het door de
2001 een werking buiten het door die wet
vreemdeling aangevoerde, waaronder de
Uitspraak op het hoger beroep van: de
bepaalde (directe) toepassingsbereik van die
onder (…) vermelde rapporten, geen grond
[vreemdeling], appellant, vs. de uitspraak
bepaling, zodat die van de Wbm uitgaande
voor het oordeel dat de staatssecretaris ten
van Rechtbank Den Haag van 21 augustus
werking niet staat of valt met de toepasse-
onrechte tot de slotsom is gekomen dat de
2013 in zaak nr. 13/7913 in het geding tus-
lijkheid van artikel 10, lid 1, van de Wet IB
situatie van asielzoekers ten tijde van belang
sen: [vreemdeling] en de [Staatssecretaris
2001 in directe zin. Ook uit de parlementaire
niet wezenlijk is verslechterd ten opzichte
van Veiligheid en Justitie].
geschiedenis van meergenoemd artikel XVIII
van de situatie in de periode die aan de orde
kan worden afgeleid dat die bepaling geen
was in de uitspraken van de Afdeling van
(…)
andere strekking heeft dan het achterwege
26 februari 2014 en de daarin meegewogen
4.2. Niet in geschil is dat de voorwaarde van
laten van de jaarlijkse inflatiecorrectie van de
recente arresten van het [Europees Hof voor
het bezit van een mvv reeds bestond op de
inkomsten- en loonbelasting (zie de in onder-
de Rechten van de Mens], en dat zich ook
datum waarop artikel 13 van besluit nr. 1/80
deel 2.9 van de uitspraak van de Rechtbank
thans geen aan het systeem gerelateerde
in werking trad. Sinds de inwerkingtreding
weergegeven passages uit die parlementaire
tekortkomingen voordoen. In het bijzonder
van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
geschiedenis).
biedt de door de staatssecretaris ter zitting
zijn de gevolgen van het ontbreken van een
3.3.5. Gelet op het hiervoor overwogene staat
gegeven informatie geen grond voor het oor-
mvv aangescherpt, in zoverre dat bij een op
het bepaalde in het hiervoor in 3.3.3
deel dat de situatie voor terugkerende
of na 1 april 2001 ingediende aanvraag om
genoemde artikel XVIII niet eraan in de weg
Dublinclaimanten sinds voormelde uitspra-
verlening van een verblijfsvergunning illega-
dat voor het kalenderjaar 2013 op de voet
ken zodanig is verslechterd dat ten aanzien
le binnenkomst en illegaal verblijf, vooraf-
van artikel 90 van de Wbm overeenkomstige
van Italië niet langer van het interstatelijk
gaand aan het indienen van de aanvraag,
toepassing wordt gegeven aan de artikelen
vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
worden tegengeworpen. Reeds omdat aan de
10.1 en 10.2 van de Wet IB 2001. Het door het
Hieruit blijkt slechts dat de Italiaanse autori-
vreemdeling niet het ontbreken van een mvv
middel bestreden oordeel van de Rechtbank
teiten als gevolg van de verhoogde instroom
is tegengeworpen – de vreemdeling heeft
is juist. Het middel faalt.’
over de Middellandse Zee problemen onder-
immers de mvv aangevraagd en deze is haar
vinden bij de registratie van vingerafdrukken
verleend –, heeft de rechtbank terecht geen
van net gearriveerde asielzoekers. Dat dit ook
grond gevonden voor het oordeel dat de
Raad van State
gevolgen heeft voor terugkerende Dublinclai-
staatssecretaris in zoverre het associatierecht
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
manten blijkt daaruit niet. Bovendien blijkt
heeft geschonden.
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
dat Dublinoverdrachten zoals in deze zaak
4.3. De litigieuze leges vormen als zodanig
bij de directie bestuursrechtspraak van de
aan de orde ook in andere lidstaten niet zijn
een nieuwe maatregel, omdat de staatssecre-
Raad van State. Volledige versies van deze
opgeschort.
taris voor inwerkingtreding van de Rijkswet
uitspraken zijn te vinden op
Voorts geeft het persoonlijk relaas van de
op de consulaire tarieven en de daarop geba-
www.raadvanstate.nl.
vreemdeling, bezien in het licht van de rap-
seerde regelgeving op 1 januari 2004 geen
porten, er geen blijk van dat de vreemdeling
leges hief voor het aanvragen van een mvv.
niet in staat zal worden gesteld om eventuele
Evenwel zijn burgers van de Unie eveneens
problemen die hij ondervindt voor te leggen
leges verschuldigd voor soortgelijke docu-
aan de Italiaanse autoriteiten.
menten. Uit het arrest van het Hof van Justi-
1 juli 2014, nr. 201403712/1/V4
Derhalve bestaat geen grond voor het oor-
tie van 17 september 2009, nr. C-242/06,
(Mrs. Parkins-de Vin, Troostwijk, Van der
deel dat door de overdracht van de vreemde-
Sahin (ECLI:EU:C:2009:554), en (…) arrest [van
Wiel)
ling aan Italië een situatie zal ontstaan die
29 april 2010, nr. C-92/07] Commissie vs.
ECLI:NL:RVS:2014:2578
met artikel 3 van het EVRM strijdig is en de
Nederland [(ECLI:EU:C:2010:228)] volgt dat de
Verhoogde instroom asielzoekers in Italië
staatssecretaris om die reden niet van het
omstandigheid dat Turkse onderdanen leges
leidt niet tot het oordeel dat door over-
interstatelijk vertrouwensbeginsel uit heeft
verschuldigd zijn die niet volkomen gelijk
bewerkstelligde niet-toepassing van eerstge-
1523
2048
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
zijn aan de leges die van burgers van de Unie
ginsel.
€ 300 niet worden aangemerkt als een
belemmering voor de uitoefening van de
worden geëist voor soortgelijke documenten
niet in strijd is met het associatierecht,
(Richtlijn2004/114/EG; Vreemdelingenwet
door Richtlijn 2004/114 toegekende rechten.
zolang deze leges in vergelijking daarmee
2000 art. 23, 24)
Nu de staatssecretaris zich voorts gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat dit
niet onevenredig zijn. Daarbij heeft het Hof
overwogen dat hogere leges niet noodzake-
Uitspraak op het hoger beroep van: de
bedrag onder de legeskostprijs ligt, bestaat
lijk onevenredig zijn.
[Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie],
evenmin grond voor het oordeel dat de hoog-
Artikel 5 van Richtlijn 2004/38/EG van het
appellant, vs. de uitspraak van Rechtbank
te van de leges in strijd is met het Unierech-
Europees Parlement en de Raad van 29 april
Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8
telijke evenredigheidsbeginsel. De rechtbank
2004 betreffende het recht van vrij verkeer
oktober 2013 in zaak nr. 13/18088 in het
heeft dit niet onderkend.
en verblijf op het grondgebied van de Lidsta-
geding tussen: [vreemdeling] en de [staatsse-
(…)
ten voor de burgers van de Unie en hun
cretaris].
familieleden, tot wijziging van Verordening
1526
(EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de
(…)
Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/
3.2. Voor de beantwoording van de vraag of
EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG,
een legesbedrag van € 300 voor de afgifte
9 juli 2014, nr. 201212030/1/A3
90/365/EEG en 93/96/EEG regelt de toegang
van een mvv volgens richtlijn 2004/114 een
(Mrs. Slump, Kranenburg, Uylenburg)
tot een lidstaat voor burgers van de Unie en
belemmering kan vormen voor de uitoefe-
ECLI:NL:RVS:2014:2493
hun familieleden met een visumplichtige
ning van de door Richtlijn 2004/114 toege-
nationaliteit. Anders dan de vreemdeling
kende rechten, is van belang dat het met
Afdeling matigt wegens twee overtredingen
betoogt, is een mvv niet vergelijkbaar met
richtlijn R004/114 nagestreefde doel, de
opgelegde boete, gezien samenhang tussen
het visum voor kort verblijf, dat familieleden
bevordering van de mobiliteit van onderda-
aan overtredingen ten grondslag gelegde
van burgers van de Unie krachtens artikel 8.9
nen van derde landen die voor studiedoelein-
motiveringen.
van het Vreemdelingenbesluit 2000 versneld
den naar de Unie willen komen, niet op één
en kosteloos kunnen verkrijgen om toegang
lijn kan worden gesteld met de door de Richt-
tot Nederland te verkrijgen. De vreemdeling
lijn 2003/109/EG van de Raad van 25 novem-
beoogt immers vestiging in Nederland bij
ber 2003 betreffende de status van langdurig
Uitspraak op het hoger beroep van: de ver-
haar echtgenoot, langer dan drie maanden.
ingezeten onderdanen van derde landen
eniging TROS, gevestigd te Hilversum, appel-
Het ligt dan ook in de rede de situatie van de
(PbEG 2004 L 16; richtlijn 2003/109) nage-
lante, vs. de uitspraak van Rechtbank
vreemdeling te vergelijken met de situatie
streefde doelen, waar het arrest betrekking
Amsterdam van 14 november 2012 in zaak
waarin een vreemdeling verzoekt om een
op had, of met de door de Richtlijn 2003/86/
nr. 12/2446 in het geding tussen: de TROS en
document als bedoeld in artikel 9 van de Vw
EG van de Raad van 22 september 2003 inza-
het Commissariaat voor de Media.
2000). Ten tijde van belang was een vreemde-
ke het recht op gezinshereniging (PbEG 2003
ling ter zake van een aanvraag om toetsing
L 251; richtlijn 2003/86) nagestreefde doelen,
(…)
aan het gemeenschapsrecht en afgifte van
waar de uitspraak van de Afdeling van 9
Ingevolge artikel 2.89, eerste lid, van de
het daaraan verbonden verblijfsdocument,
oktober 2012 in zaak nr. 201008782/1/V1
Mediawet 2008 bevat het media-aanbod van
als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000, inge-
(www.raadvanstate.nl) betrekking op had.
de publieke mediadiensten, tenzij dit bij of
volge artikel 24, tweede lid, van die wet, gele-
Met het verkrijgen van de status van langdu-
krachtens deze wet is toegestaan, geen:
zen in verbinding met artikel 3.34h van het
rig ingezetene en de uitoefening van het
a. reclame- of telewinkelboodschappen; en
Voorschrift Vreemdelingen 2000, € 42 ver-
recht op gezinsleven zijn immers in het alge-
b. vermijdbare andere uitingen die onmis-
schuldigd. Het van de vreemdeling geëiste
meen zwaarder wegende belangen gemoeid
kenbaar tot gevolg hebben dat de afname
legesbedrag van € 60 voor de mvv-aanvraag
dan met toelating met het oog op studiedoel-
van producten of diensten wordt bevorderd.
is in vergelijking daarmee niet onevenredig.
einden. Dit heeft tot gevolg dat de aan de
(…)
Gelet hierop, heeft de staatssecretaris artikel
staatssecretaris toekomende beoordelings-
Ingevolge artikel 2.141, eerste lid, zijn de
13 van Besluit nr. 1/80 en de non-discrimina-
marge bij het vaststellen van het legesbedrag
NPO en de publieke media-instellingen met
tiebepalingen in artikel 9 van de Associatie-
voor de afgifte van een mvv volgens Richtlijn
al hun activiteiten niet dienstbaar aan het
overeenkomst en artikel 10, eerste lid, van
2004/114 ruimer is, dan die bij het vaststel-
maken van winst door derden en tonen zij
Besluit nr. 1/80 niet geschonden.
len van de legesbedragen voor afgifte van
dat desgevraagd naar genoegen van het Com-
(…)
een verblijfsdocument volgens richt-
missariaat aan.
lijn 2003/109 of Richtlijn 2003/86. Tevens
(…)
heeft dit tot gevolg dat de staatssecretaris bij
3. De TROS heeft van 8 september 2009 tot
de vaststelling van de hoogte van het leges-
en met 17 februari 2010 het kinderprogram-
bedrag heeft mogen betrekken dat een
ma ‘Sprookjesboomfeest’ (het kinderprogram-
2 juli 2014, nr. 201310040/1/V1
vreemdeling volgens artikel 7, eerste lid,
ma) uitgezonden. Dit programma heeft als
(Mrs. Lubberdink, Borman en Verheij)
onder b, van Richtlijn 2004/114 over genoeg
doelgroep kinderen jonger dan twaalf jaar. In
ECLI:NL:RVS:2014:2533
middelen dient te beschikken om de kosten
het kinderprogramma brengen kinderen van
van levensonderhoud, de studiekosten, en de
zes en zeven jaar een bezoek aan ‘het sprook-
Leges van totaal € 300 voor een aanvraag
kosten van de terugreis te kunnen dekken. In
jesbos’. Het programma is opgenomen in
om een machtiging tot voorlopig verblijf
2012 bedroeg het hiervoor geldende normbe-
Theater de Efteling.
(mvv) en een verblijfsvergunning regulier
drag ingevolge artikel 3.18 van de Wet studie-
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft
voor derdelands student is niet in strijd
financiering 2000 € 794,69 per maand. Afge-
het Commissariaat aan de TROS een boete
met het Unierechtelijke evenredigheidsbe-
zet tegen dit bedrag kan een legesbedrag van
opgelegd van € 60 000 wegens overtreding
1525
(Awb art. 5:8; Mediawet 2008 art. 2.89, 2.141)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2049
Rechtspraak
1527
van het reclameverbod. Daartoe heeft het,
evenredig geacht beide boetes te verlagen met
samengevat weergegeven, overwogen dat het
10% tot twee keer een bedrag van € 54 000.
kinderprogramma niet toegestane vermijdba-
15.3. (…)
9 juli 2014, nr. 201309065/1/R4
re uitingen bevat, bestaande uit beeldmerken,
De rechtbank heeft evenwel ten onrechte niet
(Mrs. Hagen, Wiebenga en Michiels)
figuren, een melodie en vormgeving die ook
onderkend dat het Commissariaat de boetes
ECLI:NL:RVS:2014:2523
door de Efteling in haar attractiepark en bij
niet heeft afgestemd op de omstandigheid
andere uitingsvormen worden gebruikt. Deze
dat aan beide overtredingen eenzelfde moti-
Besluit begrenzing buitengebied, vastge-
uitingen zijn volgens het Commissariaat ver-
vering ten grondslag is gelegd, te weten dat
steld krachtens Groningse provinciale
mijdbare uitingen die onmiskenbaar tot
de TROS het kinderprogramma heeft uitge-
omgevingsverordening, betreft niet het
gevolg hebben dat de afname van producten
zonden zonder daaraan voorafgaand afspra-
vaststellen van een provinciale verordening
of diensten wordt bevorderd. (…)
ken te maken met de Efteling omtrent de
als bedoeld in art. 4.1 Wro. Het betreft een
Bij hetzelfde besluit heeft het Commissariaat
exploitatie van haar merk ‘Sprookjesboom’ in
concretiserend besluit van algemene strek-
aan de TROS een boete opgelegd van
de toekomst. Hierbij wordt in aanmerking
king, waartegen beroep openstond. Het had
€ 60 000 wegens overtreding van het dienst-
genomen dat het Commissariaat ter zitting
op de weg van het college van burgemees-
baarheidverbod. Daartoe heeft het, samenge-
bij de Afdeling weliswaar te kennen heeft
ter en wethouders van Winsum gelegen
vat weergegeven, overwogen dat de TROS
gegeven dat bij de constatering van de over-
daartegen destijds rechtsmiddelen aan te
met het uitzenden van het kinderprogram-
treding van het reclameverbod de inhoud
wenden, zodat de juistheid van het besluit
ma, aandacht heeft besteed aan de besloten
van het kinderprogramma en de timing van
door het college niet alsnog ter discussie
vennootschap De Efteling B.V. en in het bij-
de uitzendingen van doorslaggevend belang
kan worden gesteld in een procedure over
zonder aan de toen op korte termijn te ope-
zijn geweest, maar dat het eveneens heeft
het bestemmingsplan.
nen attractie en de musical ‘Sprookjesboom
gesteld dat de TROS de overtreding van het
de musical’ (de musical). Volgens het Com-
reclameverbod in dit geval slechts had kun-
(Wro art. 4.1; Bro art. 1.2.1;
missariaat had de TROS op de hoogte kun-
nen voorkomen door bij de aankoop van het
Omgevingsverordening provincie Groningen
nen en moeten zijn van het feit dat de Efte-
kinderprogramma met de Efteling afspraken
2009 art. 4.20, 4.27)
ling plannen had om de attractie te bouwen
te maken omtrent de exploitatie van haar
en op korte termijn te openen, nu dat bericht
merk ‘Sprookjesboom’. Het Commissariaat
Uitspraak in het geding tussen: het college
twee maanden voordat de eerste aflevering
heeft aan de overtreding van het dienstbaar-
van gedeputeerde staten van Groningen,
van het kinderprogramma werd uitgezonden,
heidverbod eenzelfde motivering ten grond-
appellant,
in de media verscheen. De TROS had zich
slag gelegd. Hoewel, zoals onder 12.1 is over-
en de raad van de gemeente Winsum,
daarom volgens het Commissariaat bewust
wogen, het Commissariaat ingevolge artikel
verweerder.
moeten zijn dat zij zich met het uitzenden
5:8 van de Awb voor beide overtredingen een
van het kinderprogramma dienstbaar zou
boete mocht opleggen, bestaat in dit geval
Procesverloop
maken aan het behalen van winst door een
tussen de aan beide overtredingen ten grond-
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft de raad het
derde. (…)
slag gelegde motiveringen naar het oordeel
bestemmingsplan ‘Feerwerd’ vastgesteld.
15.2. De rechtbank heeft in rechtsoverweging
van de Afdeling een zodanige samenhang,
Tegen dit besluit heeft het college beroep
2.9 van de aangevallen uitspraak overwogen
dat dit leidt tot het oordeel dat de opgelegde
ingesteld.
dat zij reden ziet de boetes te verlagen. Zij
boetes in dit geval niet in redelijke verhou-
heeft daartoe wat betreft de boete wegens
ding staan tot de omvang van de overtredin-
(…)
overtreding van het reclameverbod in aan-
gen. De rechtbank heeft gelet hierop ten
Overwegingen
merking genomen dat, zoals de TROS terecht
onrechte geen grond gezien voor het oordeel
(…)
heeft betoogd, het Commissariaat nooit eer-
dat, indien het Commissariaat wegens over-
Het plan
der een boete heeft opgelegd voor vermijdba-
treding van het dienstbaarheidverbod reeds
4. Het plan voorziet in een actualisatie van
re uitingen met een wervend karakter voor
een boete had vastgesteld, het in dit geval
verouderde bestemmingsplannen voor het
toekomstige producten of diensten. Daarnaast
aanleiding had moeten zien de boete wegens
dorp Feerwerd.
heeft zij in de omstandigheid dat zij van oor-
overtreding van het reclameverbod verder-
(…)
deel is dat het kinderprogramma geen ver-
gaand te matigen. De Afdeling acht derhalve
Het besluit begrenzing buitengebied
mijdbare uitingen bevat met een wervend
in plaats van de door de rechtbank toegepas-
8. Het besluit van 20 april 2010 betreft een
karakter voor de musical aanleiding gezien de
te matiging van 10%, een matiging van die
tweeledig besluit. Ten eerste gaat het hierbij
boete te matigen. Wat betreft de boete wegens
boete met 75% evenredig. Dat betekent dat
om het besluit begrenzing buitengebied,
overtreding van het dienstbaarheidverbod
de boete wegens overtreding van het recla-
krachtens artikel 4.20 van de Omgevingsver-
heeft de rechtbank daartoe in aanmerking
meverbod moet worden vastgesteld op
ordening en ten tweede om het besluit tot
genomen dat, zoals de TROS terecht heeft
€ 15 000. Voor het totaal van de boetes acht
inwerkingtreding van artikel 4.3 met uitzon-
betoogd, niet is gebleken dat het Commissari-
de Afdeling derhalve een bedrag van
dering van artikel 4.27, achtste lid, van de
aat zich eerder op het standpunt heeft gesteld
€ 69 000, bestaande uit een boete van
Omgevingsverordening.
dat het dienstbaarheidverbod ook kan worden
€ 54 000 wegens overtreding van het dienst-
8.1. Ingevolge artikel 4.20 van de Omgevings-
overtreden indien een omroep nalaat beper-
baarheidverbod en € 15 000 wegens overtre-
verordening stellen gedeputeerde staten per
kende afspraken omtrent dat verbod te
ding van het reclameverbod, passend en
gemeente of gedeelte van een gemeente vast
maken. Daarnaast heeft zij in de omstandig-
geboden.
welk gebied buitengebied is, met inachtne-
heid dat zij van oordeel is dat de TROS niet
(…)
ming van de in bijlage 15 genoemde uit-
dienstbaar is geweest aan de musical aanlei-
gangspunten.
ding gezien de boete te verlagen. Gelet op
8.2. Voor zover de raad betoogt dat het
deze omstandigheden heeft de rechtbank het
besluit begrenzing buitengebied bekend had
2050
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
moeten worden gemaakt ingevolge artikel
uitgegeven blad, tenzij bij wettelijk voor-
De Wbp is van toepassing op geautomati-
4.1, zesde lid, van de Wet ruimtelijke orde-
schrift anders is bepaald.
seerde verwerking van persoonsgegevens
ning (Wro), en elektronisch beschikbaar had
9. Het besluit van het college van gedeputeer-
ongeacht of deze gegevens een bestand
moeten worden gesteld overeenkomstig arti-
de staten van 20 april 2010, voor zover het
vormen.
kel 1.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening
betreft het besluit begrenzing buitengebied,
(Bro) overweegt de Afdeling het volgende.
is bekendgemaakt door toezending aan alle
8.3. Ingevolge artikel 4.1, zesde lid, van de
gemeentebesturen binnen de provincie Gro-
Wro wordt een provinciale verordening als
ningen. Daarnaast is het besluit bekendge-
Tussenuitspraak (…) op het hoger beroep
bedoeld in artikel 4.1, niet vastgesteld dan
maakt in lokale huis-aan-huisbladen. Gelet
van: [appellant], vs. de uitspraak van Recht-
nadat het ontwerp in de Staatscourant, langs
daarop is dit besluit op de wettelijk voorge-
bank Oost-Nederland van 28 maart 2013 in
elektronische weg en op de in de provincie
schreven wijze bekendgemaakt en is het
zaken nrs. 09/4143, 10/895, 09/2616,
gebruikelijke wijze is bekendgemaakt en aan
besluit in werking getreden.
10/4269, 09/4120, 09/3230 en 12/5660 in het
een ieder de gelegenheid is geboden om bin-
10. Het besluit begrenzing buitengebied is
geding tussen: [appellant] en het college van
nen een bij die bekendmaking te stellen ter-
een besluit dat is vastgesteld krachtens een
burgemeester en wethouders van Zevenaar.
mijn van ten minste vier weken schriftelijk
algemeen verbindend voorschrift, namelijk
of langs elektronische weg opmerkingen over
artikel 4.20 van de Omgevingsverordening.
(…)
het ontwerp ter kennis van provinciale sta-
Het besluit begrenzing buitengebied betreft
Ingevolge artikel 3, eerste lid, [van Richtlijn
ten brengen.
een concretisering naar plaats van het toe-
95/46/EG; Privacyrichtlijn] zijn de bepalingen
8.4. Ingevolge artikel 1.2.1 van het Bro stellen
passingsbereik van de Omgevingsverorde-
van deze richtlijn van toepassing op de
gedeputeerde staten onverminderd het
ning. Het bepaalt zelf geen rechtsnorm of
geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde ver-
bepaalde bij of krachtens de wet de volgende
bevoegdheid die verandering brengt in rech-
werking van persoonsgegevens, alsmede op
visies, plannen, besluiten en verordeningen,
ten, verplichtingen of aanspraken, maar
de niet-geautomatiseerde verwerking van
in voorkomend geval met de daarbij beho-
houdt een noodzakelijke toepassingsconditie
persoonsgegevens die in een bestand zijn
rende toelichting of onderbouwing, aan een-
in voor de in artikel 4.20 van de Omgevings-
opgenomen of die zijn bestemd om daarin te
ieder elektronisch beschikbaar:
verordening gegeven rechtsnorm. Zoals de
worden opgenomen.
a. structuurvisie;
Afdeling eerder oordeelde in haar uitspraak
(…)
b. bestemmingsplan;
van 16 januari 2008, in zaak nr. 200703288/1,
Ingevolge artikel 2, eerste lid, [Wet bescher-
c. wijzigings- of uitwerkingsplan;
kan een besluit waarin nader naar plaats, tijd
ming persoonsgegevens (Wbp)] is deze wet
d. voorbereidingsbesluit;
of object de toepassing van een in een alge-
van toepassing op de geheel of gedeeltelijk
e. beheersverordening;
meen verbindend voorschrift besloten lig-
geautomatiseerde verwerking van persoons-
f. provinciale verordening als bedoeld in arti-
gende norm wordt bepaald, zelf geen alge-
gegevens, alsmede de niet geautomatiseerde
kel 4.1 van de Wro;
meen verbindend voorschrift zijn, omdat het
verwerking van persoonsgegevens die in een
g. aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2 of 4.4
geen zelfstandige normstelling inhoudt.
bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn
van de Wro;
Gelet daarop is het besluit begrenzing bui-
om daarin te worden opgenomen.
h. exploitatieplan;
tengebied een concretiserend besluit van
(…)
i. rijksbestemmingsplan.
algemene strekking, waartegen beroep open-
5. [appellant] heeft, voor zover thans van
8.5. Het besluit begrenzing buitengebied is
staat.
belang, verzocht om verstrekking van zijn
een besluit dat is genomen krachtens de
11. Bij het besluit begrenzing buitengebied
digitale personeelsdossier. Het college heeft
Omgevingsverordening. Het betreft niet het
was het gemeentebestuur van Winsum
het digitale personeelsdossier niet aan
vaststellen van de provinciale verordening
belanghebbende. Anders dan de colleges van
[appellant] verstrekt omdat hij daar al inzage
als bedoeld in artikel 4.1 van de Wro. Gelet
burgemeester en wethouders van de gemeen-
in had gehad en er geen andere stukken zijn.
daarop zijn artikel 4.1, zesde lid, van de Wro
ten Vlagtwedde en Stadskanaal, heeft het
5.1. De rechtbank is van oordeel dat het colle-
en artikel 1.2.1 van het Bro niet van toepas-
gemeentebestuur van Winsum geen rechts-
ge terecht heeft geweigerd de documenten te
sing op het besluit begrenzing buitengebied.
middelen tegen het besluit begrenzing bui-
verstrekken, nu deze documenten geen
8.6. Het besluit begrenzing buitengebied is
tengebied aangewend. Als het de inhoud van
bestand, als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
een besluit van een niet tot de centrale over-
dat besluit in rechte aan de orde had willen
aanhef en onder c, van de Wbp vormen. Daar-
heid behorend bestuursorgaan dat niet tot
stellen, had het op zijn weg gelegen daarte-
toe heeft de rechtbank overwogen dat, nu het
een of meer belanghebbenden is gericht.
gen destijds rechtsmiddelen aan te wenden.
gaat om digitaal opgeslagen documenten die
Gelet daarop dient de bekendmaking te
Het besluit is inmiddels onherroepelijk.
zijn aangemaakt, gevuld en van informatie
geschieden overeenkomstig artikel 3:42,
Onder deze omstandigheden kan de juistheid
voorzien door individuele ambtenaren van
tweede lid van de Awb.
van het besluit begrenzing buitengebied in
de gemeente Zevenaar in het kader van hun
8.7. Ingevolge artikel 3:42, tweede lid van de
deze procedure niet alsnog ter discussie wor-
dagelijkse werkzaamheden, de in die docu-
Awb, geschiedt de bekendmaking van beslui-
den gesteld.
menten opgenomen personeelsgegevens
ten van een niet tot de centrale overheid
(…)
geen gestructureerd geheel van gegevens
vormen dat volgens bepaalde criteria toegan-
behorend bestuursorgaan die niet tot een of
meer belanghebbenden zijn gericht, door
kennisgeving van het besluit of van de zake-
(Privacyrichtlijn art. 2, 3; Wbp art. 1, 2, 35)
1528
kelijk is.
5.2. De Afdeling begrijpt het verzoek van
[appellant] aldus dat hij met een beroep op
lijke inhoud ervan in een van overheidswege
uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-
16 juli 2014, nr. 201304235/1/A3
het recht van inzage, als bedoeld in artikel
aan-huisblad, dan wel op een andere geschik-
(Mrs. Van Kreveld, Verheij, Hoogvliet)
35, eerste lid, van de Wbp, de in bedoelde
te wijze. Elektronische bekendmaking vindt
ECLI:NL:RVS:2014:2594
digitaal opgeslagen documenten hem betref-
uitsluitend plaats in een van overheidswege
fende persoonsgegevens wilde ontvangen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2051
Rechtspraak
5.3. De Afdeling heeft met toepassing van arti-
gelezen in samenhang met de overwegingen
Procesverloop
kel 8:29, vijfde lid, van de Awb de documenten
uit de preambule bij die richtlijn, dat het in
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft de raad het
die digitaal zijn opgeslagen ingezien. Deze
geval van geautomatiseerde verwerking van
bestemmingsplan ‘Kempenbaan West 2013’
documenten zijn voornamelijk door medewer-
persoonsgegevens niet van belang is of deze
vastgesteld.
kers van de gemeente gemaakte brieven en
gegevens een bestand als bedoeld in artikel
Tegen dit besluit hebben Motel Gilze Beheer
verslagen van gevoerde gesprekken en con-
1, aanhef en onder c, van de Wbp, vormen.
BV en andere beroep ingesteld.
cepten daarvan, die niet in het personeelsdos-
Met dit oordeel wijkt de Afdeling af van het-
(…)
sier van [appellant] zijn opgenomen. Zij zijn
geen is overwogen in de uitspraak van 30
gemaakt met het programma Word en door
januari 2013 (zaak nr. 201112022/1/A3), in
Overwegingen
bedoelde medewerkers met een gemeentelijke
welke uitspraak de betekenis van de Privacy-
(…)
computer digitaal opgeslagen.
richtlijn onvoldoende is onderkend.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planolo-
5.4. Deze digitale wijze van verzamelen van
5.6. De rechtbank heeft derhalve ten onrech-
gische regeling voor het realiseren van een
documenten die persoonsgegevens bevatten,
te van belang geacht of de door [appellant]
hotel, een zorgcomplex en de uitbreiding van
is een vorm van geautomatiseerde verwer-
gevraagde digitale documenten een bestand
het St. Elisabeth Ziekenhuis op de voormali-
king van persoonsgegevens als bedoeld in
vormen, als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
ge vuilstortplaats aan de Kempenbaan te Til-
artikel 2, eerste lid, van de Wbp. Dit artikel is
aanhef en onder c, van de Wbp en het beroep
burg.
de implementatie van artikel 3, eerste lid,
van [appellant] ten onrechte ongegrond ver-
(…)
van de Privacyrichtlijn.
klaard omdat het niet een zodanig bestand
In de bewoordingen van beide bepalingen
is. De aangevallen uitspraak dient in zoverre
Procedure
wordt geautomatiseerde verwerking van per-
te worden vernietigd. Het college heeft ten
6. Motel Gilze Beheer BV en andere twijfelen
soonsgegevens onderscheiden van niet-geau-
onrechte het verzoek van [appellant] niet
aan de juistheid van het rapport ‘Verkeersstu-
tomatiseerde verwerking.
beoordeeld op grond van de Wbp en met toe-
die Kempenbaan’ van 3 maart 2010. In dit
Dat artikel 3 van de Privacyrichtlijn beoogt
passing van de in die wet opgenomen weige-
verband voeren zij aan dat de stukken die
onderscheid tussen deze twee wijzen van
ringsgronden. Het betoog slaagt.
aan dat rapport ten grondslag liggen, ten
verwerkingen te maken blijkt mede uit de
5.7. De Afdeling ziet in het belang van een
onrechte niet met het ontwerpplan ter inza-
overwegingen 15 en 27 van de bij de Privacy-
spoedige beëindiging van het geschil aanlei-
ge zijn gelegd, zodat niet kon worden beoor-
richtlijn behorende preambule. In overwe-
ding het college op de voet van artikel 8:51d
deeld in hoeverre die stukken aanleiding
ging 15 staat dat verwerking van persoonsge-
van de Awb op te dragen dit gebrek in het
gaven tot beroepsgronden. Ook onderzoeken
gevens slechts onder deze richtlijn valt als zij
besluit op bezwaar van 15 oktober 2010 te
naar de gevolgen van het plan op de water-
geautomatiseerd is of als de betrokken gege-
herstellen. Het college dient daartoe met toe-
huishouding in het plangebied alsmede de
vens zijn opgeslagen of zullen worden opge-
passing van de Wbp opnieuw te beslissen op
instemming en het voorlopig wateradvies
slagen in een bestand dat gestructureerd is
het bezwaar van [appellant] tegen de afwij-
van het waterschap De Dommel zijn volgens
volgens specifieke persoonscriteria. In over-
zing van het verzoek om inzage in zijn digi-
hen ten onrechte niet met het ontwerpplan
weging 27 staat dat de bescherming van per-
tale personeelsdossier. Het college dient dit
ter inzage gelegd, zodat ook daarvan de juist-
sonen zowel op automatische als op niet-
nieuwe besluit binnen acht weken na de ver-
heid niet kon worden beoordeeld. Het onder-
automatische verwerking van toepassing is
zending van deze tussenuitspraak aan de
zoek naar de gevolgen van het plan voor de
en dat wat de niet-automatische verwerking
Afdeling te zenden.
flora en fauna en de ontheffing op grond van
betreft alleen bestanden en geen ongestruc-
(…)
de Flora- en faunawet (Ffw) alsook het bode-
tureerde dossiers onder de richtlijn vallen.
Hieruit en ook uit de tekst in de Franse,
Engelse en Duitse taalversies van artikel 3,
monderzoek, het saneringsplan en de op
1529
eerste lid, van de Privacyrichtlijn en overwe-
grond van de Wet bodembescherming (WBB)
genomen beschikking zijn volgens Motel Gilze Beheer BV en andere eveneens ten onrech-
ging 27 van de preambule blijkt het oogmerk
30 juli 2014, nr. 201307597/1/R6
te niet met het ontwerpplan ter inzage
om geautomatiseerd verwerkte persoonsge-
(Mrs. Van Diepenbeek, Mondt-Schouten,
gelegd, zodat hun betekenis voor de uitvoer-
gevens ook onder de reikwijdte van de Priva-
Hagen)
baarheid van het plan niet kon worden
cyrichtlijn te brengen als het geheel van de
ECLI:NL:RVS:2014:2838
beoordeeld.
verwerkte gegevens niet is aan te merken als
6.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de
een bestand in de zin van artikel 2, aanhef
Toepassing relativiteitsvereiste ten aanzien
Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp
en onder c, van de Privacyrichtlijn, omdat het
van gestelde schending art. 3:11 lid 1 Awb.
van het te nemen besluit, met de daarop
bij geautomatiseerde verwerking gemakkelijker is dan bij niet-geautomatiseerde verwer-
betrekking hebbende stukken die redelijker(Awb art. 3:11, 8:69a)
king om persoonsgegevens te zoeken en te
wijs nodig zijn voor een beoordeling van het
ontwerp, ter inzage.
vinden.
Uitspraak in het geding tussen: de stichting
Ingevolge artikel 8:69a vernietigt de
5.5. Nu de tekst van de artikelen 2, eerste lid,
Stichting Belangenbehartiging Recreatie-
bestuursrechter een besluit niet op de grond
van de Wbp en artikel 3, eerste lid, van de
Horeca- en Toerismeondernemers Midden
dat het in strijd is met een geschreven of
Privacyrichtlijn duidelijk is, kan wat hierover
Brabant, gevestigd te Tilburg, de besloten
ongeschreven rechtsregel of een algemeen
in de memorie van toelichting bij de Wbp is
vennootschap met beperkte aansprakelijk-
rechtsbeginsel, indien deze regel of dit begin-
vermeld (Kamerstukken II 1997/98, 25892, 3,
heid Motel Gilze Beheer B.V., gevestigd te Gil-
sel kennelijk niet strekt tot bescherming van
p. 53) daaraan niet afdoen.
ze, en andere (Motel Gilze Beheer BV en
de belangen van degene die zich daarop
Gezien het vorenstaande volgt uit de bewoor-
andere), appellanten, en de raad van de
beroept.
dingen van artikel 2, eerste lid, van de Wbp
gemeente Tilburg, verweerder.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
en artikel 3, eerste lid, van de Privacyrichtlijn,
2052
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
(uitspraak van 19 januari 2011 in zaak nr.
Rechtspraak
201006426/1/R2) heeft de wetgever met het
relativiteitsvereiste als vervat in artikel 8:69a
voorzien in effectieve rechtsbescherming
relativiteitsvereiste de eis willen stellen dat
van de Awb achterwege moet blijven. Gelet
omtrent de vraag of het eigendomsrecht
er een verband moet bestaan tussen een
hierop ziet de Afdeling aanleiding inhoudelij-
van betrokkene is aangetast.
beroepsgrond en de daadwerkelijke reden om
ke bespreking van de beroepsgrond dat stuk-
een besluit in rechte aan te vechten. De
ken met betrekking tot verkeer en de water-
(Eerste Protocol bij het EVRM art. 1; Grond-
bestuursrechter mag een besluit niet vernie-
huishouding ten onrechte niet met het
wet art. 94; Woningwet art. 40, 44 (oud))
tigen wegens schending van een rechtsregel
ontwerpplan ter inzage zijn gelegd, achterwe-
die niet strekt tot bescherming van een
ge te laten.
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
belang waarin de eisende partij feitelijk
De Afdeling komt tot eenzelfde conclusie ten
lant], wonend te Zandvoort, vs. de uitspraak
dreigt te worden geschaad.
aanzien van de beroepsgrond die ziet op het
van Rechtbank Noord-Holland van 16 augus-
Artikel 3:11, eerste lid, van de Awb ziet erop
ten onrechte niet met het ontwerpplan ter
tus 2013 in zaak nr. 11/141 in het geding
dat de op het ontwerpbesluit betrekking heb-
inzage leggen van stukken over de flora en
tussen:
bende stukken met dat besluit ter inzage
fauna als ook de bodemkwaliteit. Uit de uit-
[appellant] en het college van burgemeester
worden gelegd ten behoeve van indieners
spraak van de Afdeling van 15 januari 2014 in
en wethouders van Zandvoort.
van zienswijzen. Motel Gilze Beheer BV en
zaak nr. 201306580/1/R6 volgt dat de toepas-
andere stellen dat zij aan de hand van de niet
sing van het relativiteitsvereiste als vervat in
Procesverloop
met het ontwerpplan ter inzage gelegde stuk-
artikel 8:69a van de Awb met zich brengt dat
Bij besluit van 9 september 2010 heeft het
ken wellicht inhoudelijke bezwaren ten aan-
ten aanzien van in het kader van de uitvoer-
college aan de Vereniging van Eigenaars ‘Op
zien van de betrokken onderwerpen naar
baarheid van het plan aangevoerde beroeps-
den Hoogen Weg’ (vergunninghoudster)
voren hadden willen brengen. De Afdeling is
gronden wordt bezien of de in zoverre inge-
reguliere bouwvergunning verleend voor het
van oordeel dat de gestelde schending van
roepen norm strekt tot bescherming van de
veranderen van de goot aan de oostzijde van
artikel 3:11, eerste lid, van de Awb in het
belangen van degene zie zich daarop beroept.
het appartementencomplex op het perceel
kader van de toepassing van artikel 8:69a van
In dit geval gaat het over de normen neerge-
Hogeweg 39 te Zandvoort (het perceel).
de Awb niet los kan worden gezien van het
legd in de Ffw en in de WBB. De normen uit
Bij besluit van 30 november 2010 heeft het
beschermingsbereik van de inhoud van de
de Ffw strekken tot bescherming van de
college het door [appellant] daartegen
normen ten aanzien waarvan Motel Gilze
genoemde plant- en diersoorten, terwijl de
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Beheer BV en andere eventuele bezwaren
normen uit de WBB strekken tot bescherming
Bij uitspraak van 16 augustus 2013 heeft de
hadden willen aanvoeren.
van de kwaliteit van de bodem. Nu niet is
rechtbank het door [appellant] daartegen
Ten aanzien van de beweerdelijk ten onrech-
gebleken dat Motel Gilze Beheer BV en andere
ingestelde beroep ongegrond verklaard. (…).
te niet met het ontwerpplan ter inzage geleg-
ter plaatse van hun horecavestigingen worden
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger
de stukken over verkeer en de waterhuishou-
getroffen in een ander belang dan hun con-
beroep ingesteld.
ding, gaat het over stukken aan de hand
currentiebelang, betekent dit eveneens dat,
(…)
waarvan de ruimtelijke aanvaardbaarheid ter
zouden hun eventuele bezwaren over de uit-
plaatse van de nieuwe horecaontwikkeling, in
voerbaarheid in relatie tot de Ffw en WBB sla-
Overwegingen
het bijzonder het leefklimaat, wordt beoor-
gen, vernietiging van het plan op grond van
1. Het reeds gerealiseerde bouwplan voorziet
deeld. Het plangebied is gelegen op een
de toepassing van het relativiteitsvereiste als
in het veranderen van de goot aan de oostzij-
afstand van ten minste 350 m van het res-
vervat in artikel 8:69a van de Awb achterwege
de van het appartementencomplex op het
taurant Etenstijd Tilburg en op een afstand
moet blijven. Ook in zoverre ziet de Afdeling
perceel en is in overeenstemming met het
van ten minste 1,7 km van de overige horeca-
aanleiding inhoudelijke bespreking van de
ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Zand-
vestigingen waarvoor Motel Gilze Beheer BV
beroepsgrond dat stukken met betrekking tot
voort-Centrum’. Niet meer in geschil is dat de
en andere opkomen. Mede onder verwijzing
de flora en fauna als ook de bodem ten
vergunde goot 0,10 m uitsteekt boven het
naar hetgeen onder 4.1. is overwogen, moet
onrechte niet met het ontwerpplan ter inzage
naastgelegen perceel dat [appellant] in
worden vastgesteld dat Motel Gilze Beheer
zijn gelegd, achterwege te laten.
eigendom toebehoort.
BV en andere zich richten tegen de nieuwe
(…)
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft
horecaontwikkeling omdat zij gevrijwaard
wensen te blijven van meer concurrentie.
Niet is gebleken dat Motel Gilze Beheer BV
miskend dat de wijze waarop het college arti-
1530
en andere ter plaatse van hun horecavesti-
kel 44 van de Woningwet, zoals die gold ten
tijde van belang, heeft toegepast in het in het
besluit op bezwaar gehandhaafde besluit van
gingen worden getroffen in een ander belang
6 augustus 2014, nr. 201309031/1/A1
9 september 2010 in strijd is met artikel 1
dan hun concurrentiebelang. De norm van
(Mr. Hoekstra)
van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot
een goede ruimtelijke ordening voor zover
ECLI:NL:RVS:2014:2924
bescherming van de rechten van de mens en
deze ziet op het verkeers- en waterhuishou-
de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol).
dingsaspect van een goed leefklimaat ter
Het verlenen van een bouwvergunning
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank
plaatse van de nieuwe horecaontwikkeling,
omvat slechts de publiekrechtelijke toe-
niet heeft kunnen volstaan met de overwe-
strekt naar het oordeel van de Afdeling ken-
stemming om het desbetreffende bouwplan
ging dat het college, gelet op artikel 44 van
nelijk niet tot bescherming van het concur-
te realiseren en omvat niet de toestemming
de Woningwet, gehouden was de gevraagde
rentiebelang waarvoor Motel Gilze Beheer BV
om iemand zijn eigendom te ontnemen,
bouwvergunning te verlenen en dat hij het
en andere opkomen. Dit betekent dat, zou-
dan wel inbreuk te maken op andermans
geschil over de overbouw kan voorleggen aan
den de eventuele bezwaren van Motel Gilze
eigendomsrecht. Art. 44 Woningwet (oud)
de burgerlijke rechter, nu ingevolge artikel 94
Beheer BV en andere over verkeer en de
behoefde niet buiten toepassing te worden
van de Grondwet laatstgenoemde bepaling
waterhuishouding slagen, vernietiging van
gelaten wegens strijd met art. 1 Eerste Pro-
buiten toepassing dient te blijven, indien
het plan op grond van de toepassing van het
tocol bij het EVRM. Burgerlijke rechter kan
toepassing daarvan onverenigbaar is met
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2053
Rechtspraak
artikel 1 van het Eerste Protocol. Bovendien
wordt, gelet hierop, dan ook niet gevolgd.
aan hetgeen met art. 139 Gemeentewet is
is de verwijzing naar de burgerlijke rechter
De rechtbank heeft derhalve terecht het
beoogd. Rechtbank heeft ten onrechte
geen effectieve oplossing van het geschil,
onderhavige besluit niet getoetst aan artikel
geoordeeld dat de integrale tekst van de
aldus [appellant].
1 van het Eerste Protocol. Voor het oordeel
verordening niet op een algemeen toegan-
2.1. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Proto-
dat artikel 44 van de Woningwet, gelet op
kelijke wijze beschikbaar is als bedoeld in
col heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon
artikel 94 van de Grondwet, geen toepassing
art. 139 lid 3 Gemeentewet. Het instru-
recht op het ongestoord genot van zijn eigen-
vindt, bestaat daarom geen grond. Dat, als
ment van de beheersverordening is
dom. Aan niemand zal zijn eigendom worden
aangevoerd door [appellant], in het eerste lid,
bedoeld om voor gebieden met een lage
ontnomen behalve in het algemeen belang
onder a, van artikel 44 wordt verwezen naar
ruimtelijke dynamiek te kunnen voorzien
en onder de voorwaarden voorzien in de wet
artikel 120, waarin is bepaald dat bij of
in een passende planologische bescher-
en in de algemene beginselen van internatio-
krachtens algemene maatregelen van
ming, maar dit betekent niet dat er geen
naal recht. Deze bepalingen tasten, voor
bestuur voorschriften kunnen worden gege-
enkele ontwikkeling in een dergelijk
zover hier van belang, op geen enkele wijze
ven met het oog op de nakoming van voor
gebied mag plaatsvinden.
het recht aan, dat een staat heeft om die wet-
Nederland verbindende internationale ver-
ten toe te passen, die hij noodzakelijk oor-
plichtingen die betrekking hebben op of
(Gemw art. 139; Wet ruimtelijke ordening art.
deelt om het gebruik van eigendom te regu-
samenhangen met onderwerpen waarin bij
3.38)
leren in overeenstemming met het algemeen
of krachtens deze wet is voorzien, kan hem
belang, aldus artikel 1.
ook niet baten, reeds omdat dergelijke voor-
Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. het
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen
schriften niet zijn gegeven.
college van burgemeester en wethouders van
dat voor de beslissing om al dan niet bouw-
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de
Zundert, 2. [appellant sub 2] en anderen,
vergunning te verlenen, niet van belang is of
rechtbank terecht overwogen dat hij de kwes-
allen wonend te Rijsbergen, gemeente Zun-
de goot boven het naastgelegen perceel van
tie met betrekking tot het bouwen op zijn
dert (tezamen en in enkelvoud: [appellant
[appellant] is gebouwd. Deze omstandigheid
grond aan de burgerlijke rechter kan voorleg-
sub 2]), 3. [appellante sub 3], gevestigd te
vormt, gelet op artikel 44 van de Woningwet,
gen. De burgerlijke rechter is de aangeweze-
Rijsbergen, gemeente Zundert, vs. de uit-
geen grond om de gevraagde bouwvergun-
ne om de vraag te beantwoorden of het
spraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant
ning te weigeren. Onder verwijzing naar de
eigendomsrecht van [appellant] is aangetast
van 10 januari 2014 in zaken nrs. 13/3256
uitspraak van de Afdeling van 11 februari
door het bouwen boven zijn perceel. Dat vol-
en 13/3802 in het geding tussen: [appellante
2009 in zaak nr. 200803985/1 heeft de recht-
gens [appellant] de gang naar de burgerlijke
sub 3], [wederpartij] en het college.
bank terecht overwogen dat, gelet op het
rechter voor hem minder gunstig is, maakt
dwingend bepaalde in artikel 44 van de
niet dat de procedure bij de burgerlijke rech-
Procesverloop
Woningwet, een civielrechtelijke belemme-
ter geen effectieve rechtsbescherming biedt.
Bij besluit van 30 augustus 2012 heeft het
ring geen grond kan vormen om de bouwver-
Aan artikel 1 van het Eerste Protocol kan niet
college geweigerd aan [wederpartij] omge-
gunning te weigeren.
de opvatting worden ontleend dat [appellant]
vingsvergunning te verlenen voor het oprich-
De rechtbank heeft echter niet onderkend
de gestelde inbreuk op zijn eigendomsrecht
ten van een kassencomplex, drie warmteop-
dat ingevolge artikel 94 van de Grondwet
tezamen met de volgens hem ten onterechte
slagtanks en een bedrijfsgebouw met laad- en
binnen het Koninkrijk geldende wettelijke
verleende bouwvergunning aan één rechter
loskuil op de percelen, kadastraal bekend
voorschriften geen toepassing vinden, indien
moet kunnen voorleggen. Dat een bouwver-
Zundert, sectie B, nummers 4560, 4711 en
deze toepassing niet verenigbaar is met een
gunning onaantastbaar is geworden, vrij-
4713.
ieder verbindende bepalingen van verdragen
waart, anders dan [appellant] ter zitting
Bij drie afzonderlijke besluiten van 24 sep-
en van besluiten van volkenrechtelijke orga-
heeft betoogd, degene die in overeenstem-
tember 2012 heeft het college geweigerd aan
nisaties. Het betoog is in zoverre dan ook
ming met de bouwvergunning heeft
[appellante sub 3] omgevingsvergunning te
terecht voorgedragen, maar leidt, gelet op
gebouwd niet voor aansprakelijkheid uit
verlenen voor het uitbreiden van de tuin-
het navolgende, niet tot vernietiging van de
onrechtmatige daad.
bouwkas gelegen aan het perceel de [locatie]
aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
te Rijsbergen (het perceel).
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aange-
Bij besluit van 2 mei 2013 heeft het college
Woningwet, zoals die gold ten tijde van
vallen uitspraak dient, met verbetering van
het door [appellante sub 3] tegen de beslui-
belang, is het verboden een bouwwerk te
de gronden waarop deze rust, te worden
ten van 24 september 2012 gemaakte
bouwen en in stand te laten zonder of in
bevestigd.
bezwaar ongegrond verklaard.
afwijking van een door het college verleende
(…)
Bij besluit van 21 mei 2013 heeft het college
bouwvergunning. Met de verlening van een
bouwvergunning wordt slechts dit verbod
opgeheven. Het verlenen van een bouwver-
het door [wederpartij] tegen het besluit van
1531
gunning omvat derhalve slechts de publiek-
30 augustus 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2014 heeft de
rechtelijke toestemming om het desbetref-
6 augustus 2014, nr. 201401491/1/A1
rechtbank de door [wederpartij] en [appellan-
fende bouwplan te realiseren en omvat niet
(Mrs. Van Buuren, Steendijk, Van den
te sub 3] tegen de besluiten van 2 mei 2013
de toestemming om iemand zijn eigendom
Broek)
en 21 mei 2013 ingestelde beroepen gegrond
te ontnemen, dan wel inbreuk te maken op
ECLI:NL:RVS:2014:2972
verklaard, die besluiten vernietigd en het
andermans eigendomsrecht. Het standpunt
college opgedragen nieuwe besluiten op
van [appellant] dat het college door bouwver-
Met bekendmaking van de beheersverorde-
bezwaar te nemen met inachtneming van
gunning te verlenen voor de goot, die boven
ning in de Staatscourant en op de gemeen-
deze uitspraak. (…).
zijn perceel uitsteekt, verantwoordelijk is
telijke website en de beschikbaarstelling
Tegen deze uitspraak hebben het college en
voor de ontstane breuk op zijn eigendom,
op www.ruimtelijkeplannen.nl is voldaan
[appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
2054
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
[appellante sub 3] heeft incidenteel hoger
139, tweede lid, aanhef en onder a, van de
ment (‘Beleidsteksten bij NL.IMRO.0879.BVb-
beroep als bedoeld in artikel 8:110, eerste lid,
Gemeentewet en algemeen verbindende
grijsbergen-VS01’) volgens de rechtbank
van de Algemene wet bestuursrecht inge-
voorschriften onder meer bekendmaakt op
onduidelijk is, nu niet duidelijk is dat dit de
steld.
haar website. Voorts staat vast dat het besluit
integrale tekst van de beheersverordening
(…)
tot vaststelling van de beheersverordening is
betreft. Volgens de rechtbank is deze wijze
bekendgemaakt in de Staatscourant en op de
van beschikbaar stellen van de beheersveror-
Overwegingen
gemeentelijke website alwaar is voorzien in
dening dermate omslachtig en onduidelijk,
1. Bij besluit van 26 mei 2011 heeft de raad
een link naar de landelijke voorziening www.
dat zij niet voldoet aan de eis van algemene
de beheersverordening ‘Buitengebied Rijsber-
ruimtelijkeplannen.nl, waar de beheersveror-
toegankelijkheid als bedoeld in artikel 139,
gen’ vastgesteld. Deze is vervolgens in de
dening aan een ieder elektronisch beschik-
derde lid, van de Gemeentewet. Op basis van
Staatscourant en op de gemeentelijke web-
baar is gesteld en deze verordening met toe-
het voorgaande is de beheersverordening
site bekendgemaakt en op de landelijke voor-
lichting raadpleegbaar is.
naar het oordeel van de rechtbank niet naar
ziening www.ruimtelijkeplannen.nl beschik-
Nu de bekendmaking van een besluit van
behoren bekend gemaakt. Dat betekent dat
baar gesteld. 2. De rechtbank heeft
een gemeentebestuur, dat algemeen verbin-
de beheersverordening op grond van artikel
geoordeeld dat het beschikbaar stellen van
dende voorschriften inhoudt, kan plaatsvin-
139, eerste lid, van de Gemeentewet onver-
de beheersverordening via de website www.
den door plaatsing in een elektronisch uitge-
bindend is. Het college heeft de beheersveror-
ruimtelijkeplannen.nl, waar deze site fun-
geven gemeenteblad dat langs elektronische
dening daarom niet aan de bestreden beslui-
geert als landelijke voorziening als bedoeld
weg voor een ieder raadpleegbaar moet blij-
ten ten grondslag mogen leggen, aldus de
in artikel 1.2.2 van het Besluit ruimtelijke
ven, is de Afdeling van oordeel dat met de
rechtbank.
ordening (Bro) en voorts ingevolge artikel
bekendmaking in de Staatscourant en op de
6. Het college en [appellant sub 2] betogen
1.2.3 van het Bro dient ter bindende vaststel-
gemeentelijke website en de beschikbaarstel-
dat de rechtbank de beheersverordening ten
ling van de inhoud van de beheersverorde-
ling van de volledige beheersverordening op
onrechte onverbindend heeft geacht.
ning, in beginsel met bekendmaking via een
www.ruimtelijkeplannen.nl is voldaan aan
[appellant sub 2] voert daartoe aan dat de
elektronisch gemeenteblad als bedoeld in
hetgeen met artikel 139 van de Gemeentewet
rechtbank buiten de omvang van het geschil
artikel 139, derde lid, van de Gemeentewet
is beoogd.
is getreden door te oordelen dat de integrale
kan worden gelijkgesteld.
4. Verder betoogt [appellante sub 3] dat de
tekst van de beheersverordening niet op een
3. [appellante sub 3] betoogt dat de recht-
rechtbank niet heeft onderkend dat de
algemeen toegankelijke wijze beschikbaar is.
bank ten onrechte heeft geoordeeld dat het
beheersverordening niet op juiste wijze ter
Verder voeren het college en [appellant sub
beschikbaar stellen van de beheersverorde-
inzage is gelegd als bedoeld in artikel 139,
2] aan dat de rechtbank niet heeft onderkend
ning via de website www.ruimtelijkeplannen.
tweede lid, aanhef en onder b, van de
dat de integrale tekst van de beheersverorde-
nl in beginsel met bekendmaking via een
Gemeentewet.
ning via www.ruimtelijkeplannen.nl op een
elektronisch gemeenteblad als bedoeld in
4.1. Dit betoog faalt, reeds omdat is voldaan
algemeen toegankelijke wijze beschikbaar is
artikel 139, derde lid, van de Gemeentewet
aan het in dat artikel gestelde vereiste dat de
zoals bedoeld in artikel 139 van de Gemeen-
kan worden gelijkgesteld.
beheersverordening op een andere door het
tewet.
3.1. Ingevolge artikel 139, eerste lid, van de
college te bepalen plaats, namelijk www.
6.1. [appellante sub 3] heeft in beroep bij de
Gemeentewet verbinden besluiten van het
ruimtelijkeplannen.nl, ter inzage is gelegd.
rechtbank aangevoerd dat de bekendmaking
gemeentebestuur die algemeen verbindende
5. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat
van de beheersverordening op de landelijke
voorschriften inhouden niet dan wanneer zij
niet kan worden gezegd dat de integrale tekst
voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl niet
zijn bekendgemaakt.
van de beheersverordening op een algemeen
kan worden gezien als een toereikende vorm
Ingevolge het tweede lid, geschiedt de
toegankelijke wijze beschikbaar is, zoals is
van bekendmaking. Naar aanleiding hiervan
bekendmaking:
voorgeschreven in artikel 139, derde lid, van
heeft de rechtbank geoordeeld dat de wijze
a. door plaatsing in het op een algemeen toe-
de Gemeentewet. De rechtbank heeft in dat
waarop de beheersverordening beschikbaar is
gankelijke wijze uit te geven gemeenteblad;
kader voorop gesteld dat algemeen uitgangs-
gesteld op ruimtelijkeplannen.nl dermate
b. bij gebreke van een gemeenteblad, door
punt bij het digitaal/elektronisch beschik-
omslachtig en onduidelijk is, dat zij niet vol-
terinzagelegging voor de tijd van twaalf
baar stellen van overheidsinformatie is, dat
doet aan de eis van algemene toegankelijk-
weken op het gemeentehuis of op een ande-
de informatie voor een ieder toegankelijk en
heid als bedoeld in artikel 139, derde lid, van
re door het college te bepalen plaats en door
kenbaar moet zijn op een laagdrempelige
de Gemeentewet. Gelet hierop heeft de recht-
het doen van mededeling daarvan in een
wijze, zodat een ieder − ook zonder uitgebrei-
bank uitspraak gedaan op de grondslag van
plaatselijk verschijnend dag-, nieuws-, of
de kennis van informatietechnologie − daad-
het beroepschrift als bedoeld in artikel 8:69,
huis-aan- huisblad.
werkelijk daarvan kennis kan nemen. Volgens
eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.
Ingevolge het derde lid, kan het gemeente-
de rechtbank zijn in dit geval op de gebruike-
[appellant sub 2] betoogt derhalve tevergeefs
blad elektronisch worden uitgegeven. Na de
lijke manier van raadplegen van de website
dat de rechtbank met dit oordeel buiten de
uitgifte blijft het gemeenteblad elektronisch
www.ruimtelijkeplannen.nl − zowel via ‘loca-
omvang van het geschil is getreden.
op een algemeen toegankelijke wijze beschik-
tie’ als via de ‘naam’ van het ruimtelijke
6.2. Verder wordt ten aanzien van het betoog
baar. Indien elektronische uitgifte geheel of
plan − uitsluitend het raadsvoorstel en het
van het college en [appellant sub 2] dat de
gedeeltelijk onmogelijk is, voorziet het
raadsbesluit te vinden, maar niet de tekst
rechtbank niet heeft onderkend dat de inte-
gemeentebestuur in een vervangende uitga-
van de beheersverordening. Pas na een pre-
grale tekst van de beheersverordening op een
ve. Bij of krachtens algemene maatregel van
sentatie van het college ter zitting − na het
algemeen toegankelijke wijze beschikbaar is
bestuur worden omtrent het bepaalde in de
inzoomen op het besluitvlak − kon volgens
zoals bedoeld in artikel 139 van de Gemeen-
eerste en tweede volzin nadere regels gesteld.
de rechtbank de integrale tekst van de
tewet, het volgende overwogen.
3.2. Vast staat dat de gemeente Zundert geen
beheersverordening worden getoond. Daar
De beheersverordening is beschikbaar gesteld
gemeenteblad uitgeeft als bedoeld in artikel
komt bij dat de naamgeving van het docu-
op de landelijke voorziening www.ruimtelijke-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2055
Rechtspraak
plannen.nl. De omstandigheid dat eerst na
Rijsbergen’ bood, ten onrechte zijn beperkt,
te Valkenswaard, op schrift gesteld. Daarbij
het inzoomen op het besluitvlak waarbinnen
overweegt de Afdeling als volgt.
heeft het college vermeld dat de kosten van
de beheersverordening geldt, de integrale
Niet in geschil is dat in de beheersverorde-
de toepassing van bestuursdwang voor reke-
tekst van de beheersverordening kan worden
ning de uitbreidingsmogelijkheden voor
ning van [appellante] komen.
getoond, biedt onvoldoende grond voor het
agrarische bedrijven die het voorheen gel-
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft het col-
oordeel dat de beheersverordening niet op
dende bij besluit van 5 december 1977 vast-
lege het door [appellante] hiertegen gemaak-
een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar
gestelde bestemmingsplan ‘Buitengebied
te bezwaar ongegrond verklaard en dat
is gesteld als bedoeld in artikel 139, derde lid,
Rijsbergen’ bood zijn beperkt. Het beperken
besluit onder aanvulling van de motivering
van de Gemeentewet. Dat ter identificatie van
van onbenutte uitbreidings- en gebruiksmo-
in stand gelaten.
de beheersverordening de naam ‘NL.
gelijkheden is evenwel niet uitgesloten bij de
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep
IMRO.0879.BVbgrijsbergen-VS01’ wordt
vaststelling van een beheersverordening zo
ingesteld.
gebuikt, leidt niet tot een ander oordeel, reeds
min als dat het geval is bij de vaststelling
(…)
nu eveneens wordt vermeld dat het hier om
van een bestemmingsplan. Daarbij wijst de
Overwegingen
een ruimtelijk plan gaat met de naam ‘Buiten-
Afdeling er, gelet op de geschiedenis van tot-
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de
gebied Rijsbergen’. Indien met de muis op
standkoming van de Wro (Kamerstukken II
Algemene wet bestuursrecht geschiedt de
deze naam wordt geklikt, wordt vermeld dat
2006/07, 30938, 7, p. 11-12) op dat de raad
toepassing van bestuursdwang op kosten van
dit ruimtelijke plan de beheersverordening
hiervoor kan kiezen als deze planologische
de overtreder, tenzij deze kosten redelijker-
‘Buitengebied Rijsbergen’ is.
mogelijkheden jarenlang niet zijn benut en
wijze niet of niet geheel te zijnen laste beho-
De conclusie is derhalve dat de rechtbank ten
deze niet langer in overeenstemming worden
ren te komen.
onrechte heeft geoordeeld dat de integrale
geacht met een goede ruimtelijke ordening.
2. Op 22 mei 2013 heeft het college geconsta-
tekst van de beheersverordening niet op een
Deze situatie doet zich hier voor.
teerd dat op het perceel vaten, vermoedelijk
algemeen toegankelijke wijze beschikbaar is
Voor zover dit tot vermindering van de waar-
gevuld met afval afkomstig van de productie
als bedoeld in artikel 139, derde lid, van de
de van een onroerende zaak zou kunnen lei-
van synthetische drugs, in de bodem aanwe-
Gemeentewet.
den wijst de Afdeling er eveneens op dat de
zig waren, waardoor volgens het college een
(…)
beheersverordening in artikel 6.1, tweede lid,
acuut gevaar voor het milieu en de volksge-
10.7. Verder wordt ten aanzien van het
van de Wro is opgenomen als mogelijke oor-
zondheid bestond. Naar aanleiding daarvan
betoog van [appellante sub 3] dat de beheers-
zaak voor tegemoetkoming in schade.
heeft het college vanaf 23 mei 2013 maatre-
verordening betrekking heeft op een gebied
10.9. Gelet op het voorgaande ziet de Afde-
gelen genomen om die acute gevaarsituatie
waarbinnen in strijd met artikel 3.38, eerste
ling geen aanleiding voor het oordeel dat de
te beëindigen. De toegepaste bestuursdwang
lid, van de Wro ruimtelijke ontwikkelingen
beheersverordening onverbindend is. De con-
bestond uit het uit de bodem en van het pad
zijn voorzien, het volgende overwogen.
clusie is dat het college de aanvragen om
verwijderen en afvoeren van in totaal 44
Volgens de geschiedenis van de totstandko-
omgevingsvergunning terecht heeft getoetst
vaten met drugsafval en het steekproefsge-
ming van artikel 3.38 van de Wro (Kamer-
aan de beheersverordening.
wijs bemonsteren van de verdachte locatie
stukken II 2005/06, 28916, 26, p. 4) is het
(…)
om de mate van bodemverontreiniging vast
te stellen.
instrument van de beheersverordening
bedoeld om voor gebieden met een lage
ruimtelijke dynamiek te kunnen voorzien in
1532
2.1. Het college stelt zich op het standpunt
dat artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer en artikel 13 van de Wet bodembe-
een passende planologische bescherming. Dit
betekent niet dat er geen enkele ontwikke-
6 augustus 2014, nr. 201402325/1/A4
scherming zijn overtreden omdat er op het
ling in een dergelijk gebied mag plaatsvin-
(Mr. Timmerman-Buck)
perceel gevaarlijke afvalstoffen in de bodem
den, maar dat ten opzichte van het bestaan-
ECLI:NL:RVS:2014:2978
zijn gebracht. Volgens het college kan [appellante], als eigenaar van het perceel, worden
de gebruik ten tijde van de vaststelling van
de beheersverordening in beperkte mate
Geen overtreding art. 13 Wet bodem-
aangemerkt als overtreder van deze bepalin-
ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegestaan
bescherming en art. 10.2 lid 1 Wet milieu-
gen, op wie de kosten van de toepassing van
die ook reeds op grond van het voorheen gel-
beheer door degene op wier perceel vaten
bestuursdwang kunnen worden verhaald.
dende regime waren toegestaan. In hetgeen
met drugsafval zijn aangetroffen.
3. [appellante] voert aan dat zij niet kan worden aangemerkt als overtreder van die bepa-
is aangevoerd wordt geen grond gevonden
voor het oordeel dat deze situatie zich hier
(Awb art. 5:25; Wet milieubeheer art. 10.2;
lingen, omdat zij het afval niet op haar per-
niet voordoet. Uit de omstandigheid dat veel
Wet bodembescherming art. 13)
ceel heeft gebracht of doen brengen en
bovendien geheel niets van doen heeft gehad
aanvragen om omgevingsvergunningen zijn
ingediend die betrekking hebben op het
Uitspraak in het geding tussen: [appellante],
met hetgeen op haar perceel is aangetroffen.
gebied waarvoor de beheersverordening
wonend te Valkenswaard, en het college van
Zij stelt dat zij zelden op het in het buitenge-
geldt, vloeit niet voort dat de beheersverorde-
burgemeester en wethouders van Valkens-
bied gelegen perceel komt en dat het perceel
ning ook in mogelijkheden voor nieuwe
waard, verweerder.
is voorzien van een deugdelijke omheining
om te voorkomen dat onbevoegden het per-
ruimtelijke ontwikkelingen voorziet.
Het betoog faalt.
Procesverloop
ceel kunnen betreden. Na het ontdekken van
10.8. Wat betreft het betoog van [wederpartij]
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft het college
de vaten op het perceel heeft haar zoon
en [appellante sub 3] dat in de beheersveror-
zijn beslissing om vanaf 23 mei 2013 spoed-
direct melding gedaan bij de politie, aldus
dening de uitbreidingsmogelijkheden voor
eisende bestuursdwang toe te passen, wegens
[appellante].
agrarische bedrijven die het voorheen gel-
overtreding van de artikelen 10.2, eerste lid,
4. Ingevolge artikel 13 van de Wet bodembe-
dende bij besluit van 5 december 1977 vast-
van de Wet milieubeheer en 13 van de Wet
scherming is een ieder die op of in de bodem
gestelde bestemmingsplan ‘Buitengebied
bodembescherming op het perceel [locatie]
handelingen verricht als bedoeld in de arti-
2056
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
kelen 6 tot en met 11 en die weet of redelij-
maatregelen te nemen die redelijkerwijs van
artikel op of in de bodem heeft gebracht,
kerwijs had kunnen vermoeden dat door die
hem kunnen worden gevergd om die veront-
heeft het college zich ten onrechte op het
handelingen de bodem kan worden veront-
reiniging of aantasting te voorkomen of
standpunt gesteld dat zij artikel 10.2, eerste
reinigd of aangetast, verplicht alle maatrege-
ongedaan te maken.
lid, van de Wet milieubeheer heeft overtre-
len te nemen die redelijkerwijs van hem kun-
4.3. Uit de uitspraken van de Afdeling van 10
den.
nen worden gevergd, teneinde die
december 2003 en 16 februari 2011 volgt,
De beroepsgrond slaagt ook in zoverre.
verontreiniging of aantasting te voorkomen,
anders dan het college meent, niet dat de in
6. Gelet op de voorgaande overwegingen
dan wel indien die verontreiniging of aantas-
artikel 13 vervatte zorgplicht zonder meer is
heeft het college [appellante] ten onrechte
ting zich voordoet, de verontreiniging of de
gericht tot degene die feitelijk in staat is om
aangemerkt als overtreder op wie de kosten
aantasting en de directe gevolgen daarvan
een verontreiniging van de bodem te voorko-
van de toepassing van bestuursdwang kun-
ongedaan te maken. Indien de verontreini-
men of ongedaan te maken. Allereerst is van
nen worden verhaald. Hetgeen [appellante]
ging of aantasting het gevolg is van een
belang dat diegene handelingen als bedoeld
voor het overige heeft aangevoerd, behoeft
ongewoon voorval, worden de maatregelen
in de artikelen 6 tot en met 11 heeft verricht,
geen bespreking.
onverwijld genomen.
of dat dergelijke handelingen aan hem kun-
7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 28
4.1. Niet in geschil is dat op het perceel, door
nen worden toegerekend. Dat laatste was het
januari 2014 dient te worden vernietigd. De
anderen dan [appellante], handelingen als
geval in de uitspraken van 10 december 2003
Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak
bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 zijn
en 16 februari 2011, waarin het uitvoeren
voorzien. De Afdeling zal het primaire besluit
verricht waardoor de bodem kon worden ver-
van rangeerbewegingen kon worden toegere-
van 18 juni 2013 herroepen en bepalen dat
ontreinigd. Volgens het college richt de in
kend aan de drijver van het rangeerterrein
deze uitspraak in de plaats treedt van het
artikel 13 vervatte zorgplicht zich niet alleen
en het plaatsen en gebruiken van een brand-
vernietigde besluit.
tot degene die de verontreiniging direct ver-
stoftank ten behoeve van rioleringswerk-
(…)
oorzaakt heeft, maar ook tot degene die feite-
zaamheden aan de aannemer van die werk-
lijk in staat is om de overtreding te beëindi-
zaamheden. Aangezien die drijver en die
gen dan wel te voorkomen. Dat volgt volgens
aannemer redelijkerwijs konden vermoeden
Centrale Raad van Beroep
het college uit de uitspraken van de Afdeling
dat de bodem kon worden verontreinigd of
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
van 10 december 2003 in zaak nr.
aangetast door de aan hen toe te rekenen
van der Ham, vice-president van de Centrale
200300688/1 en van 16 februari 2011 in zaak
handelingen, rustte op hen de zorgplicht van
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
nr. 201006839/1/M2). [appellante] kan wor-
artikel 13. Daarom waren zij verplicht om
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
den aangemerkt als overtreder, omdat zij het
alle maatregelen te nemen waartoe zij feite-
Raad van Beroep.
in haar macht had de verontreiniging te
lijk in staat waren en die redelijkerwijs van
beëindigen en mogelijk te voorkomen, aldus
hen konden worden gevergd om verontreini-
het college. Volgens het college bestaat de
gingen of aantastingen te voorkomen of
overtreding uit het niet nemen van maatre-
ongedaan te maken.
gelen om de verontreiniging of de directe
4.4. Niet in geschil is dat [appellante] geen
1 juli 2014, nr. 13/2606 WWB
gevolgen daarvan te beperken of zoveel
handelingen, dus ook geen handelingen als
(Mrs. Talman, Schut, Van Straalen)
mogelijk ongedaan te maken en is het daar-
bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11, op
ECLI:NL:CRVB:2014:2247
bij niet relevant wie de verontreiniging heeft
het perceel heeft verricht of laten verrichten
veroorzaakt.
en dat zij ook anderszins geen betrokkenheid
Het college kan niet worden gevolgd in
4.2. Blijkens de tekst van artikel 13 van de
had bij de aangetroffen vaten met drugsafval
zijn betoog dat de rechtbank de interne
Wet bodembescherming, is de daarin vervat-
waardoor de daarmee verrichte handelingen
richtlijn ten onrechte heeft aangemerkt als
te zorgplicht gericht tot degene die in of op
aan haar zouden moeten worden toegere-
vaststaand beleid waaraan rechten kunnen
de bodem handelingen verricht als bedoeld
kend. Reeds daarom is de in artikel 13 vervat-
worden ontleend. Dat de interne richtlijn
in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of
te zorgplicht niet tot haar gericht en kan zij
niet is gepubliceerd, betekent niet dat een
redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat
niet als overtreder van dat artikel worden
belanghebbende daaraan geen aanspraak
door die handelingen de bodem kan worden
aangemerkt. Het college heeft zich ten
kan ontlenen.
verontreinigd of aangetast. Om iemand te
onrechte op het standpunt gesteld dat
kunnen aanmerken als overtreder van artikel
[appellante] artikel 13 van de Wet bodembe-
13 is daarom vereist dat diegene handelin-
scherming heeft overtreden.
gen als bedoeld in de artikelen 6 tot en met
De beroepsgrond slaagt in zoverre.
11 heeft verricht. Dit geldt evenzo indien die-
5. Ingevolge artikel 10.2, eerste lid, van de
gene niet zelf de bedoelde handelingen heeft
Wet milieubeheer is het verboden zich van
Overwegingen
verricht, maar die wel aan hem kunnen wor-
afvalstoffen te ontdoen door deze − al dan
4.2. Op grond van artikel 58, eerste lid, van
den toegerekend omdat deze bijvoorbeeld
niet in verpakking − buiten een inrichting te
de WWB is het college bevoegd de gemaakte
voor hem, ten behoeve van hem of onder zijn
storten, anderszins op of in de bodem te
kosten van bijstand terug te vorderen over
verantwoordelijkheid zijn verricht.
brengen of te verbranden.
de maanden waarin de bijstand mag worden
Eerst indien iemand zelf de bedoelde hande-
5.1. In het besluit van 18 juni 2013 noch in
ingetrokken. Het college heeft voor de wijze
lingen heeft verricht, dan wel die handelin-
het bestreden besluit heeft het college duide-
waarop het gebruik maakt van deze
gen aan hem kunnen worden toegerekend,
lijk gemaakt waarom [appellante] kan wor-
bevoegdheid beleidsregels vastgesteld. In
en hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden
den aangemerkt als overtreder van artikel
deze beleidsregels is vastgelegd dat het colle-
dat door die handelingen de bodem kan wor-
10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
ge op grond van dringende redenen of om
den verontreinigd of aangetast, rust op hem
Aangezien [appellante] niet degene is
redenen van doelmatigheid, geheel of
de zorgplicht die hem ertoe verplicht om alle
geweest die de afvalstoffen in strijd met dat
gedeeltelijk kan afzien van terugvordering,
1533
(Awb art. 4:84)
(…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2057
Rechtspraak
invordering of verhaal. Daarnaast kan het
sing op:
zig is voor het passeren van het geconsta-
college om redenen van redelijkheid of bil-
a. bezwaar of beroep tegen een voor dat tijd-
teerde gebrek met toepassing van deze bepa-
lijkheid of gelet op de persoonlijke situatie
stip bekendgemaakt besluit;
ling en dat de rechtbank het bestreden
van belanghebbende geheel of gedeeltelijk
b. hoger beroep, verzet of beroep in cassatie
besluit terecht heeft vernietigd.
kwijtschelding verlenen.
tegen een voor dat tijdstip bekendgemaakte
4.3. In de interne richtlijn zijn nadere regels
uitspraak;
vastgelegd over de wijze waarop wordt
(…).
getoetst of moet worden afgezien van (verde-
5.4. Appellant heeft betoogd dat onderdeel a
re) terugvordering. Het college kan niet wor-
van de onder 5.3 vermelde overgangsbepa-
2 juli 2014, nr. 12/6766 WMO
den gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank
ling hier niet van toepassing is omdat in dit
(Mr. De Mooij)
de interne richtlijn ten onrechte heeft aange-
onderdeel in plaats van ‘beroep’ moet wor-
ECLI:NL:CRVB:2014:2287
merkt als vaststaand beleid waaraan rechten
den gelezen ‘administratief beroep’. Appel-
kunnen worden ontleend. Dat de interne
lant baseert zich hierbij op de volgende pas-
De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat
richtlijn niet is gepubliceerd, betekent niet
sage uit de memorie van toelichting op deze
appellante met haar standpunt dat zij niet
dat een belanghebbende daaraan geen aan-
bepaling (Kamerstukken II 2009/10, 32450, 3,
in staat is om naar Amsterdam af te reizen,
spraak kan ontlenen. De interne richtlijn is
p. 75). ‘Het nieuwe recht is niet van toepas-
zodanige beletselen opwerpt, dat haar
weliswaar geen beleidsregel in de zin van de
sing op het tijdstip van inwerkingtreding
standpunt wordt uitgelegd als een weige-
Algemene wet bestuursrecht, maar niet in
aanhangige bezwaar- en beroepsprocedures
ring om mee te werken aan het onderzoek
geschil is dat met betrekking tot de toepas-
tegen primaire besluiten − dus: besluiten
van een door de rechtbank te benoemen
sing van de interne richtlijn sprake is van
waartegen bezwaar is gemaakt of administra-
deskundige.
een vaste gedragslijn. Dat betekent dat het
tief beroep is ingesteld − die vóór dat tijdstip
college hieraan gebonden is en dat betrokke-
zijn bekendgemaakt’.
nen daar een beroep op kunnen doen. Daar-
5.5. De Raad volgt appellant daarin niet. In
bij geldt, gezien de inhoud van de interne
artikel 1:5, derde lid, van de Awb, zoals deze
richtlijn en de daarin gebezigde terminolo-
bepaling luidt sedert 1 januari 2013, is
gie, dat de daarin neergelegde hoofdlijnen en
bepaald dat onder het instellen van beroep
Overwegingen
aandachtspunten niet alleen een richtsnoer
wordt verstaan: het instellen van administra-
1.4. Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft
bieden over de te volgen handelwijze bij
tief beroep, dan wel van beroep bij de
de rechtbank onder meer overwogen dat de
kwijtschelding, maar ook over de te volgen
bestuursrechter. Voorts is van belang dat in
adviezen waarop het college de bestreden
handelwijze bij het nemen van een besluit
de Memorie van Toelichting op deze over-
besluiten heeft gebaseerd ten onrechte niet
tot terugvordering als hier aan de orde. Deze
gangsbepaling is vermeld dat in het over-
mede zijn gericht op de vraag of de psychi-
beroepsgrond slaagt daarom niet.
gangsrecht is gekozen voor eerbiedigende
sche en/of psychiatrische aandoening(en)
werking. Daarvan uitgaande is de tekst van
van appellante enig verband houden met de
artikel 1, eerste lid, van deel C van de Wab
door appellante gestelde klachten en of de
duidelijk en dient onder beroep zowel admi-
lichamelijke en psychische dan wel psychia-
nistratief beroep als beroep bij de bestuurs-
trische aandoeningen aldus beperkingen in
1 juli 2014, nr. 13/2664 WIJ
rechter te worden verstaan. De in 5.4 weerge-
de zin van de Wmo met zich brengen. In het
(Mrs. Talman, Schut, Van Straalen)
geven passage uit de wetsgeschiedenis biedt,
gegeven dat er een stoornis bij appellante is
ECLI:NL:CRVB:2014:2206
anders dan appellant betoogt, geen aankno-
vastgesteld hadden de ingeschakelde deskun-
pingspunt voor de door hem voorgestane
digen daartoe, gegeven de onderzoeksplicht
Uitleg overgangsrecht Wet aanpassing
uitleg van artikel 1, eerste lid, onder a, van
van het college, wel aanleiding behoren te
bestuursprocesrecht. In de beroepsprocedu-
deel C, van de Wab. Deze passage ziet alleen
zien. De rechtbank heeft verder overwogen
re bij de rechtbank was art. 6.22 Awb van
op het hier niet aan de orde zijnde geval dat
dat een aantal lichamelijke aandoeningen
toepassing, zoals deze bepaling luidde voor
de procedure in bezwaar of administratief
waaraan appellante stelt te lijden, namelijk
1 januari 2013.
beroep nog loopt. In het vervolg wordt name-
COPD, hartproblemen, fibromyalgie, ischias
lijk vermeld dat indien na de inwerkingtre-
en een luie darm, onvoldoende uit de stuk-
ding van deze wet wordt beslist op een
ken blijkt. Wel staat volgens de rechtbank
bezwaarschrift of beroepschrift tegen een
vast dat appellante lijdt aan artrose aan haar
voordien bekendgemaakt primair besluit, op
knieën en overgewicht. De rechtbank heeft
het beroep bij de bestuursrechter tegen de
overwogen dat het college ten aanzien van
Overwegingen
beslissing op bezwaar of administratief
de beperkingen als gevolg van de artrose niet
5.1. Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet
beroep het nieuwe recht van toepassing is.
heeft kunnen volstaan met een verwijzing
aanpassing bestuursrecht (Stb. 2012, 683;
Uit deze enkele passage kan dan ook niet
naar het advies van 9 februari 2010, nu daar-
Wab) en daarmee ook het nieuwe artikel 6:22
worden afgeleid dat op een reeds aanhangig
in − voor zover het de knieklachten betreft −
van de Awb in werking getreden.
beroep bij de bestuursrechter met ingang
wordt verwezen naar een advies van 10
5.2. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen
van 1 januari 2013 het nieuwe recht van toe-
februari 2009 uit een voorgaande procedure.
het bestreden besluit dat voor 1 januari 2013
passing is.
Laatstgenoemd advies dateert van bijna twee
bekend is gemaakt.
5.6. Dit betekent dat in de beroepsprocedure
jaar voor de bestreden besluiten, terwijl het,
5.3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van deel C
bij de rechtbank artikel 6.22 van de Awb van
gelet op de stelling van appellante dat haar
van de Wab, voor zover hier van belang, blijft
toepassing was, zoals deze bepaling luidde
knieklachten verergerd zijn, niet denkbeeldig
het recht zoals dit gold voor het tijdstip van
voor 1 januari 2013. Appellant betwist niet
is dat dat advies niet meer actueel is. Daar-
inwerkingtreding van deze wet van toepas-
dat, daarvan uitgaande, geen ruimte aanwe-
naast heeft de rechtbank overwogen dat het
1534
(Awb art. 6:22; Wab art. 1, onderdeel C, lid 1)
(….)
2058
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
1535
(Awb art. 8:30, 8:31)
(….)
Rechtspraak
college bij de beantwoording van de vraag of
onderzoek in Nijmegen of een locatie dicht-
onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste
er sprake is van beperkingen, dient uit te
bij Nijmegen plaatsvindt. Bij brief van 12
lid. Partijen worden hierop gewezen, alsmede
gaan van de persoon van de aanvrager, zodat
oktober 2012 heeft de rechtbank aan appel-
op artikel 8:31.
het college eveneens had moeten beoordelen
lante medegedeeld dat aan deze wens geen
4.3. Artikel 8:31 van de Awb bepaalt voor
of de afstand van 800 meter die is genoemd
uitvoering kan worden gegeven. Nu appellan-
zover hier van belang dat indien een partij
in het rapport van 10 februari 2009 in de
te zich niet in Amsterdam door het Psychia-
niet voldoet aan de verplichting om mee te
concrete situatie van appellante wel voldoen-
trisch Expertisecentrum liet onderzoeken,
werken aan een onderzoek als bedoeld in
de is om met het openbaar vervoer te kun-
heeft de rechtbank geconcludeerd dat het
artikel 8:47, eerste lid, de bestuursrechter
nen reizen. De rechtbank heeft voorts het
vooronderzoek is afgerond. Vervolgens heb-
daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die
betoog van appellante gevolgd dat de bestre-
ben partijen de rechtbank toestemming ver-
hem geraden voorkomen.
den besluiten gelet op artikel 26 van de Wmo
leend om zonder nadere zitting uitspraak te
4.4. Het betoog van appellante dat zij niet
onvoldoende zijn gemotiveerd. Het college
doen.
heeft geweigerd om mee te werken aan het
had behoren te motiveren waarom appellan-
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
onderzoek van een door de rechtbank te
te met het weigeren van voorzieningen vol-
bank het beroep gegrond verklaard, de
benoemen deskundige slaagt niet. Appellan-
doende is gecompenseerd, dan wel waarom
bestreden besluiten vernietigd wegens strijd
te heeft de stelling dat zij niet in staat is om
appellante geen compensatie nodig heeft. De
met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb en
naar Amsterdam af te reizen ook in hoger
rechtbank heeft uit de voorgaande overwe-
bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernie-
beroep niet onderbouwd met medische stuk-
gingen geconcludeerd dat het college de
tigde besluiten geheel in stand blijven. Daar-
ken. De rechtbank heeft terecht vastgesteld
bestreden besluiten op een aantal punten
bij heeft de rechtbank het volgende overwo-
dat appellante met haar standpunt dat zij
onvoldoende heeft gemotiveerd. De recht-
gen. Appellante werpt met haar standpunt
niet in staat is om naar Amsterdam af te rei-
bank heeft het college met toepassing van
dat zij niet in staat is om naar Amsterdam af
zen, zodanige beletselen opwerpt, dat haar
artikel 8:51a van de Algemene wet bestuurs-
te reizen, zodanige beletselen op, dat haar
standpunt wordt uitgelegd als een weigering
recht (Awb) opgedragen de hierboven
standpunt wordt uitgelegd als een weigering
om mee te werken aan het onderzoek van
genoemde gebreken binnen zes weken te
om mee te werken aan het onderzoek van
een door de rechtbank te benoemen deskun-
herstellen.
een door de rechtbank te benoemen deskun-
dige. Er is geen reden om appellante het niet
1.5. Na het bericht van 11 januari 2012 van
dige. Uit de door appellante overgelegde
geven van bedoelde medewerking niet aan te
het door het college benaderde adviesbureau
stukken kan de rechtbank niet afleiden dat
rekenen.
dat het een advies nog niet kon afronden,
appellante niet in staat is om lange afstan-
4.5. Hetgeen appellante voor het overige
heeft op 16 januari 2012 een comparitie van
den te reizen. Aangezien appellante niet aan
heeft aangevoerd, komt er op neer dat de
partijen plaatsgevonden. Partijen hebben
het door de rechtbank voorgestelde onder-
rechtbank, door uit te gaan van de beschikba-
daar ingestemd met de benoeming van een
zoek meewerkt, ziet de rechtbank geen ande-
re gegevens en de rechtsgevolgen van de ver-
deskundige door de rechtbank. Aangezien
re mogelijkheid dan uit te gaan van de
nietigde besluiten in stand te laten, ten
het vanwege betrokkenheid van de door de
beschikbare gegevens. Daaruit volgt kort
onrechte voorbij is gegaan aan de bij de aan-
rechtbank benaderde deskundigen bij de
samengevat dat appellante wel beperkingen
gevallen tussenuitspraak geconstateerde
behandeling van appellante niet mogelijk
heeft maar dat deze appellante niet beletten
gebreken. Dit betoog slaagt evenmin. Op
bleek één of meer deskundige(n) uit de regio
om huishoudelijke werk te verrichten, zich
grond van artikel 8:31 van de Awb heeft de
waar appellante woont te benoemen, heeft
lokaal te verplaatsen en geen belemmering
rechtbank de bevoegdheid om aan de weige-
de rechtbank het Psychiatrisch Expertisecen-
opleveren bij het normaal gebruik van haar
ring om mee te werken aan een onderzoek
trum te Amsterdam benaderd voor het
woning.
van een door de rechtbank te benoemen des-
instellen van een deskundigenonderzoek.
3. Appellante heeft zich op de hierna te
kundige alle gevolgen te verbinden die zij
1.6. Appellante heeft te kennen gegeven
bespreken gronden tegen de aangevallen uit-
passend acht. De rechtbank heeft de twijfel,
akkoord te gaan met de benoeming van een
spraken gekeerd.
die haar aanleiding heeft gegeven om een
psychiater en/of reumatoloog van het Psychi-
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
deskundige te benoemen voor het instellen
atrisch Expertisecentrum tot deskundige,
Het hoger beroep tegen de aangevallen tus-
van een onderzoek, in dit geval niet ten voor-
maar heeft daarbij aangegeven dat zij
senuitspraak
dele van appellante uitgelegd en haar beoor-
medisch niet in staat is om naar Amsterdam
4.1. Het betoog van appellante dat de recht-
deling uitsluitend gebaseerd op de in het
te reizen. Zij heeft de rechtbank verzocht
bank in de aangevallen uitspraak 1 ten
dossier aanwezige medische gegevens. Onder
mede te delen of de deskundige bereid is om
onrechte heeft overwogen dat uit de stukken
verwijzing naar zijn uitspraak van 26 novem-
haar in haar woning te onderzoeken. De
onvoldoende blijkt dat appellante lijdt aan
ber 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO5408, komt
rechtbank heeft tijdens een comparitie van
COPD, hartproblemen, fibromyalgie, ischias
de Raad tot hetzelfde oordeel als waartoe de
partijen op 26 september 2012 medegedeeld
en een luie darm slaagt niet. Appellante
rechtbank is gekomen. Er is voorts geen aan-
dat dit niet mogelijk is en dat er geen andere
heeft niet met medische stukken onder-
leiding om de conclusie van de rechtbank
oplossing is dan dat appellante naar Amster-
bouwd dat zij aan de genoemde aandoenin-
zoals vermeld onder 2, laatste volzin, voor
dam afreist voor onderzoek. Als appellante
gen lijdt.
onjuist te houden. Dit betekent dat de recht-
dat niet doet, zal de rechtbank daaraan de
Het hoger beroep tegen de aangevallen uit-
bank de rechtsgevolgen van de vernietigde
conclusies verbinden die haar gerade voorko-
spraak
besluiten terecht in stand heeft gelaten.
men. Bij brief van 28 september 2012 heeft
4.2. Ingevolge artikel 8:47, eerste lid, van de
4.6. Uit het hiervoor overwogene volgt dat
appellante nogmaals medegedeeld dat zij
Awb kan de bestuursrechter een deskundige
aangevallen uitspraken voor zover aange-
bereid is mee te werken aan een deskundi-
benoemen voor het instellen van een onder-
vochten voor bevestiging in aanmerking
genonderzoek, maar dat zij vanwege haar
zoek.
komen.
lichamelijke klachten niet in staat is om naar
4.3. Artikel 8:30 van de Awb bepaalt dat par-
Amsterdam te reizen en dat zij wenst dat het
tijen verplicht zijn mee te werken aan een
1536
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2059
Rechtspraak
Het besluit daartoe is ruim vóór haar overlij-
recht op deze prestaties zou hebben indien
3 juli 2014, nr. 13/1742 WUV
den rechtens onaantastbaar geworden.
hij daar woonde. De verstrekkingen worden
(Mrs. Kooper, Van de Griend, Schoemaker)
Appellant is dus ook niet in haar plaats
voor rekening van het pensioenland verleend
ECLI:NL:CRVB:2014:2300
getreden hangende enige tegen dat besluit
door het orgaan van de woonplaats. Om voor
lopende procedure. Van bestuursrechtelijke
verstrekkingen krachtens artikel 28 van Vo
De overgang op appellant van het nog
besluitvorming jegens appellant is, kortom,
1408/71 in aanmerking te komen is ingevol-
openstaande gedeelte van de schuld aan
op geen enkele manier sprake. Verweerder
ge artikel 29 van Verordening (EEG) nr.
verweerder, waarop het besluit van 27 okto-
had het bezwaar tegen de brief van 20 april
574/72 (Vo 574/72) de pensioengerechtigde
ber 2008 ziet, heeft van rechtswege plaats-
2011 niet-ontvankelijk moeten verklaren.
verplicht zich en zijn in dezelfde lidstaat
gevonden. Het is niet de brief van 20 april
2.3. Het beroep is gegrond. De Raad zal het
wonende gezinsleden in te schrijven bij het
2011 geweest die tot die overgang heeft
bestreden besluit vernietigen. De Raad zal
orgaan van de woonplaats, onder overlegging
geleid. Deze brief is daarmee niet op rechts-
zelf in de zaak voorzien en het bezwaar als-
van een verklaring waarin wordt bevestigd
gevolg gericht, maar zuiver informatief van
nog niet-ontvankelijk verklaren.
dat hij krachtens de wettelijke regeling op
grond waarvan een pensioen verschuldigd is,
aard.
voor zichzelf en voor zijn gezinsleden recht
(Awb art. 1:3; BW art. 4:182 lid 2)
1537
(…)
4 juli 2014, nr. 13/3801 ZVW
1408/71 wordt onder ‘woonplaats’ verstaan
(Mrs. De Vries, Simon, Akkerman)
de plaats waar iemand zijn normale verblijf-
ECLI:NL:CRVB:2014:2447
plaats heeft. Dit begrip heeft derhalve een
op genoemde verstrekkingen heeft.
4.4. Ingevolge artikel 1, onder h, van Vo
Overwegingen
communautaire betekenis.
2. De Raad komt, ambtshalve, tot de volgende
beoordeling.
Buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet.
4.5. Vastgesteld wordt dat appellante geen
2.1. Op grond van artikel 4:182, tweede lid,
Verdragsgerechtigd. Woonplaats.
beroepswerkzaamheden in een lidstaat heeft
verricht op grond waarvan zij recht had op
van het Burgerlijk Wetboek worden bij het
overlijden van de erflater zijn erfgenamen
(Zvw art. 69; Verordening (EEG) nr. 1408/71
prestaties. De artikelen 27 tot en met 33 van
van rechtswege schuldenaar van de schulden
art. 28)
Vo 1408/71 zijn dan ook in beginsel van toepassing. Om als pensioengerechtigde inge-
van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan. De overgang op appellant van het nog
(….)
volge artikel 28 van Vo 1408/71 en artikel 29
van Vo 574/72 in haar woonland in aanmer-
openstaande gedeelte van de schuld aan verweerder, waarop het besluit van 27 oktober
Overwegingen
king te komen voor verstrekkingen ten laste
2008 ziet, heeft dus van rechtswege plaatsge-
4.1. Voorop moet worden gesteld dat de
van Nederland, is vereist dat appellante in
vonden. Het is niet de brief van 20 april 2011
rechtbank het geschil tussen partijen terecht
een andere lidstaat van de Europese Unie
geweest die tot die overgang heeft geleid.
aldus heeft afgebakend dat het uitsluitend
woont.
Deze brief is daarmee niet op rechtsgevolg
betrekking heeft op de vraag of appellante
4.6. Blijkens vaste rechtspraak van het Hof
gericht, maar zuiver informatief van aard.
gedurende de periode van 20 september
van Justitie van de Europese Unie (vergelijk
Dat betekent dat de brief niet is te beschou-
2006 tot en met 18 juni 2007 terecht als ver-
de arresten Di Paolo van 17 februari 1977,
wen als een besluit als bedoeld in artikel 1:3,
dragsgerechtigde is aangemerkt en op die
C-76/76, Swaddling van 25 februari 1999,
eerste lid, van de Algemene wet bestuurs-
grond een bijdrage is verschuldigd ingevolge
C-90/97, Wencel van 16 mei 2013, C-589/10
recht (Awb). Het was dus niet mogelijk om op
de Zvw. Het geschil in hoger beroep spitst
en I vs. Health Service van 5 juni 2014,
grond van artikel 7:1 van de Awb bezwaar
zich nader toe op de vraag of de rechtbank
C-255/13) wordt inzake het begrip woon-
tegen deze brief te maken.
terecht het standpunt van het Zorginstituut
plaats binnen de toepassing van Vo 1408/71
2.2. Het overwogene onder 2.1 betekent dat
ten aanzien van voornoemd geschilpunt
gedoeld op de lidstaat waar de betrokkene
verweerder het bezwaar van appellant ten
heeft onderschreven.
zijn normale woonplaats heeft en waar zich
onrechte ontvankelijk heeft geacht. Dat
4.2. Voor deze beoordeling is in het onderha-
ook het gewone centrum van zijn belangen
wordt niet anders door de uitspraak van de
vige geval van belang of appellante onder
bevindt. In het bijzonder dient te worden
Raad van 24 april 2008,
de werkingssfeer van artikel 28 van Verorde-
gelet op de gezinssituatie van de betrokkene,
ECLI:NL:CRVB:2008:BD1333, waarnaar ver-
ning (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) viel
de redenen waarom hij naar een ander land
weerder in dit verband heeft verwezen. In de
waardoor zij recht had op zorg in haar
is gegaan, de duur en bestendigheid van zijn
zaak waarop deze uitspraak betrekking heeft
woonland ten laste van Nederland. Als deze
verblijf aldaar, of hij een vaste werkkring
was sprake van definitieve vaststelling van
vraag bevestigend wordt beantwoord dan is
heeft, alsmede de intentie van de betrokkene
een Wuv-uitkering na het overlijden van de
Nederland gerechtigd ingevolge artikel 69
zoals die uit alle omstandigheden blijkt. Het
betrokken Wuv-gerechtigde, dit op grond van
van de Zvw in verbinding met artikel 33 van
begrip woonplaats in een lidstaat sluit niet
het toenmalige artikel 59a, vierde lid, van de
Vo 1408/71 een buitenlandbijdrage in reke-
uit dat de betrokkene een tijdelijke verblijf-
WUV, waarbij tegelijkertijd een terugvorde-
ning te brengen.
plaats in een andere lidstaat heeft. Volgens
ringsbesluit is genomen. Het beroep zag niet
4.3. In artikel 28 van Vo 1408/71 is − kort
het Hof kan een persoon, voor de toepassing
op het overgaan van een al bestaande schuld
gezegd en voor zover hier van belang −
van Vo 1408/71, echter niet tegelijkertijd
naar de erven van de schuldenaar, maar op
bepaald dat de rechthebbende op een wette-
beschikken over twee normale woonplaatsen
het bedoelde, rechtstreeks jegens de erven
lijk pensioen uit een lidstaat, die geen recht
op het grondgebied van twee verschillende
genomen (bestuursrechtelijke) besluit waarin
op prestaties heeft op grond van de wettelij-
lidstaten (arrest Wencel, punt 51). De in de
de terugvordering is neergelegd. In het geval
ke regeling van de lidstaat waar hij woont,
rechtspraak van het Hof neergelegde facto-
van appellant is teruggevorderd van de moe-
recht op deze prestaties in het woonland
ren die in aanmerking moeten worden geno-
der van appellant, niet van appellant zelf.
heeft voor zover hij in het pensioenland
men bij de vaststelling van de normale woon-
2060
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
plaats van een persoon, zijn thans
bevolkingsregister van oktober 2006 tot in
UWV dan wel het CJIB deze weg heeft
gecodificeerd in artikel 11, eerste lid, van Ver-
april 2007. Verder heeft appellante gedurende
gevolgd. Reeds om deze reden kan niet
ordening (EG) nr. 987/2009. Deze opsomming
het in geschil zijnde tijdvak ook nog een
gesproken worden van onttrekken.
is echter niet uitputtend en voorziet niet in
geruime tijd niet in Spanje verbleven, maar op
een rangorde (arrest I vs. Health Service, punt
Curaçao en Bonaire, en zou zij al in april 2007
46). Het is aan de nationale rechter om, gelet
zijn teruggekeerd naar Nederland. Ten slotte
op alle relevante elementen in het dossier, te
vertoont de periode van verblijf in Spanje gro-
beoordelen waar zich de normale woonplaats
te overeenkomsten met een periode in 2008
van de betrokkene bevindt. Hierbij zijn niet
waarin appellante tijdelijk in Spanje heeft ver-
Overwegingen
de formele indicaties, zoals inschrijving in
bleven en waarover het Zorginstituut haar
6.2. In geschil is de vraag of de rechtbank in
een gemeentelijk inwonersregister, doorslag-
aanvankelijk ook als verdragsgerechtigde had
de aangevallen uitspraak terecht heeft geoor-
gevend, maar zijn de concrete feiten en
aangemerkt, maar daar later op is teruggeko-
deeld dat het UWV met recht beslist heeft
omstandigheden bepalend voor de vraag of
men omdat de gemeente [naam gemeente 2]
dat de WAO-uitkering van appellant met
betrokkene ten tijde in geding het gewone
weigerde appellante uit te schrijven uit de
ingang van 1 januari 2012 is beëindigd op
centrum van zijn belangen in een andere
GBA wegens een verblijf in het buitenland
grond van artikel 43, zesde lid, van de WAO.
lidstaat dan Nederland had.
van niet meer dan acht maanden per jaar. Al
6.3. Met ingang van 1 januari 2011 bepaalt
4.7. Uit de thans beschikbare gegevens blijkt
deze feiten en omstandigheden in onderling
artikel 43, zesde lid, van de WAO dat de
dat appellante in september 2006 naar Span-
verband bezien leiden tot de conclusie dat
arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt
je is gegaan en dat zij zich toen niet heeft
appellante gedurende de periode in geschil
ingetrokken, indien degene die recht heeft
laten uitschrijven uit de GBA. Kennelijk heeft
niet haar woonplaats had in Spanje, maar dat
op een arbeidsongeschiktheidsuitkering
zij zich in oktober 2006 wel ingeschreven in
slechts sprake was van een tijdelijk verblijf
zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van
het Spaanse bevolkingsregister, welke
van haar aldaar.
een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemen-
inschrijving zij in april 2007 heeft beëindigd.
4.9. Het hiervoor overwogene leidt tot de
de maatregel.
Appellante heeft verklaard dat het in 2006
slotsom dat appellante niet valt binnen de
6.4. Al meermalen, onder meer in de uitspraak
haar bedoeling was tijdelijk ingeschreven te
werkingssfeer van artikel 28 van Vo 1408/71
van 9 november 2012,
staan in Spanje in verband met het regelen
in de periode van 20 september 2006 tot en
ECLI:NL:CRVB:2012:BY3507, en in de uitspraak
van zaken rond haar echtscheiding. Verder
met18 juni 2007, omdat het gewone centrum
van 19 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1240,
blijkt uit de door appellante overgelegde
van haar belangen toen niet in Spanje was
heeft de Raad uitleg gegeven aan het begrip
stempels uit haar paspoort dat zij vanaf
gelegen. Hieruit volgt dat appellante in die
‘zich onttrekken’ en wel in die zin dat daaron-
medio januari 2007 tot begin maart 2007 op
periode niet kan worden aangemerkt als ver-
der is te verstaan de situatie waarin een
Curaçao en Bonaire heeft verbleven. Verder
dragsgerechtigde en zij geen buitenlandbij-
onherroepelijke veroordeling tot een vrij-
stelt appellante dat zij in april 2007 terugge-
drage verschuldigd is. Dit betekent dat het
heidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel
keerd is naar Nederland en dat zij zich ver-
Zorginstituut geen buitenlandbijdrage in
nog niet ten uitvoer is gelegd, de veroordeelde
volgens in juni 2007 weer heeft laten
rekening mocht brengen over die periode. De
in verband daarmee in het opsporingsregister
inschrijven in de GBA. Het Zorginstituut
aangevallen uitspraak en het bestreden
is opgenomen en door Justitie inmiddels
heeft het bestreden besluit gebaseerd op
besluit moeten derhalve vernietigd worden.
tevergeefs een of meer pogingen zijn onder-
informatie verkregen van de SVB dat appel-
Het Zorginstituut zal opnieuw moeten beslis-
nomen tot tenuitvoerlegging van de straf of
lante had medegedeeld per 20 september
sen over de door appellante verschuldigde
maatregel. Het UWV dient aannemelijk te
2006 te vertrekken naar Spanje en op de
buitenlandbijdrage over de jaren 2006 en
maken dat sprake is van een zodanige situatie
datum waarop appellante zich weer heeft
2007. Nu het nog slechts gaat om een finan-
en mag daarbij in beginsel afgaan op informa-
ingeschreven in de GBA.
ciële uitwerking, die naar verwachting geen
tie van het CJIB.
4.8. Voorop moet worden gesteld dat uit het-
discussie zal opleveren, ziet de Raad af van
6.5. Het CJIB heeft appellant in het opspo-
geen hiervoor onder 4.6 is overwogen voort-
toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus
ringsregister opgenomen omdat appellant
vloeit dat beoordeeld moet worden of appel-
om te komen tot − volledige − definitieve
zich heeft laten uitschrijven uit de GBA, zon-
lante gedurende het tijdvak van 20 september
geschilbeslechting. De Raad zal het Zorginsti-
der daarbij een adres (in het buitenland) op
2006 tot en met 18 juni 2007 haar woonplaats
tuut op dit punt een opdracht geven om
te geven. Het beleid van het CJIB is om een
had in Spanje en daar niet slechts een tijdelij-
nieuwe besluiten te nemen.
dergelijke betrokkene op te nemen in het
ke verblijfplaats had. Op grond van de thans
beschikbare gegevens moet geconcludeerd
worden dat onvoldoende aanknopingspunten
(WAO art. 43 lid 6)
(….)
opsporingsregister. De Raad constateert dat
1538
bestaan voor het standpunt van het Zorginsti-
het CJIB, zoals blijkt uit de brief van 30 september 2011 aan het UWV, wel het vermoeden had dat appellant in Portugal zou verblij-
tuut dat appellante toen in Spanje haar woon-
4 juli 2014, nr. 12/5028 WAO
ven. Wat er ook zij van dit beleid van het
plaats had. Daarbij is ten eerste van belang
(Mrs. De Vries, Simon, Akkerman)
CJIB, de Raad is van oordeel dat het UWV, uit-
dat appellante zich bij haar vertrek uit Neder-
ECLI:NL:CRVB:2014:2353
gaande van de beschikbare gegevens, in deze
land in 2006 niet heeft uitgeschreven uit de
een eigen verantwoordelijkheid heeft inzake
GBA en dat de uitschrijving buiten haar om
Nu de vaste woonplaats van appellant bij
de vraag of appellant zich al dan niet ont-
heeft plaatsgevonden. Verder heeft appellante
het UWV bekend was, had de Nederlandse
trokken heeft.
steeds verklaard dat zij tijdelijk naar Spanje is
overheid een poging kunnen ondernemen
Appellant heeft het UWV in 2004 schriftelijk
gegaan om daar een aantal zaken rond haar
de straf ten uitvoer te leggen. Er is een wet-
op de hoogte gesteld van zijn emigratie naar
echtscheiding te regelen. Deze stelling lijkt
telijke grondslag voor het verstrekken door
Portugal en daarbij zijn nieuwe adres in Por-
ondersteund te worden door de tijdelijke
het UWV van het adres aan de Minister van
tugal opgegeven. Nu de vaste woonplaats van
inschrijving van appellante in het Spaanse
Veiligheid en Justitie. Niet gebleken dat het
appellant bij het UWV bekend was, had de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2061
Rechtspraak
Nederlandse overheid een poging kunnen
van erkenning is slechts van belang indien
appellanten aangevoerd dat het college ten
ondernemen de straf ten uitvoer te leggen.
de erkenner niet de biologische ouder van
onrechte de in bezwaar gemaakte kosten niet
Ingevolge artikel 72 van de Wet Structuur
het kind is. In de wetstekst is immers door
heeft vergoed. Van de zijde van het college is
uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen
het gebruik van het woord ‘of’ het onweerleg-
niet, ook niet tijdens het verhoor van appel-
(Wet SUWI) en artikel 5.7, aanhef en onder g,
baar rechtsvermoeden van toepassing ver-
lant, gevraagd om stukken waaruit een terug-
van het Besluit SUWI is het UWV bevoegd
klaard op zowel de situatie dat uit een relatie
betalingsverplichting zou voortvloeien, ter-
− uit eigen beweging − en verplicht − op ver-
een kind geboren is als op de situatie dat een
wijl wel bekend was dat appellant
zoek − uit zijn administratie aan de Minister
van de personen in de relatie het kind van de
strafrechtelijk was veroordeeld. Naar de
van Veiligheid en Justitie de gegevens te ver-
ander heeft erkend.
mening van appellanten voert het te ver om
strekken die noodzakelijk zijn voor de tenuit-
4.6. Uit 4.5 volgt dat voor de beantwoording
van hen te verwachten dat zij uit zichzelf
voerlegging van vrijheidsstraffen en vrij-
van de vraag of betrokkene en B vanaf 6 juli
zouden beseffen dat het betreffende vonnis
heidsbenemende maatregel. Er is dus een
1997, de geboortedatum van het oudste kind
van 11 februari 2010 van belang was.
wettelijke grondslag voor het verstrekken
van betrokkene en B, een gezamenlijke huis-
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
door het UWV van het adres aan de Minister
houding hebben gevoerd slechts bepalend is
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het
van Veiligheid en Justitie. Niet gebleken dat
of zij in die periode hun hoofdverblijf in
tegoed op de bankrekening van appellant bij
het UWV dan wel het CJIB deze weg heeft
dezelfde woning hebben gehad.
de ING in de periode van 29 december 2008
tot en met 23 februari 2009 de toepasselijke
gevolgd. Reeds om deze reden kan niet
gesproken worden van onttrekken.
6.6. Toetsend aan ’s Raads hiervoor onder 6.3
1540
grens van het vrij te laten vermogen overschreed. Evenmin is in geschil dat appellanten
aan het college geen opgave hebben gedaan
geformuleerde beoordelingskader moet
geconcludeerd worden dat het UWV niet aan-
15 juli 2014, nr. 12/6082 WWB
van de bijschrijvingen van in totaal € 108 230
nemelijk heeft gemaakt dat de Nederlandse
(Mrs. Van Viegen, Bandringa, Van der Kolk-
eind december 2008/begin januari 2009.
overheid een of meer pogingen heeft gedaan
Severijns)
4.2. Het standpunt van appellanten dat zij
om de straf ten uitvoer te leggen. De enkele
ECLI:NL:CRVB:2014:2385
per 29 december 2008 niet hebben beschikt
over in aanmerking te nemen vermogen,
opname in het opsporingsregister kan niet
als een dergelijke poging beschouwd worden,
Gestolen geld. Het feit dat de verplichting
omdat appellant verplicht is de schade te
terwijl van andere pogingen niet is gebleken.
tot schadevergoeding van rechtswege
vergoeden die hij als gevolg van zijn onrecht-
7. Uit het overwogene onder 6.4 tot en met
ontstaat betekent niet dat voor de WWB
matige daad de stichting heeft berokkend,
6.6 volgt dat de aangevallen uitspraak en het
geen sprake is van in aanmerking te
wordt, voor de toepassing van de WWB, niet
bestreden besluit niet in stand kunnen blij-
nemen vermogen.
onderschreven. Daartoe wordt het volgende
overwogen.
ven. Tevens zal de Raad het primaire besluit
herroepen.
(WWB art. 34; BW art. 6:83, 6:162 lid 1)
4.2.1. In de eerste plaats is in de gedingstukken geen steun te vinden voor het standpunt
(….)
1539
dat appellant steeds heeft toegegeven dat hij
zich het geld van de stichting onrechtmatig
Overwegingen
heeft toegeëigend. Appellant heeft kennelijk
15 juli 2014, nr. 12/4424 WWB
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep
niet uit eigen beweging de verplichting op
(Mrs. Korte, Hoogendijk, Rombouts)
tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aan-
zich genomen om de stichting de schade te
ECLI:NL:CRVB:2014:2375
gevoerd is dat appellanten nimmer hebben
vergoeden die zij als gevolg van de diefstal
beschikt over in aanmerking te nemen ver-
door appellant heeft geleden. Daarbij wordt
Onweerlegbaar rechtsvermoeden. De datum
mogen omdat appellant, zoals hij steeds
nog opgemerkt dat appellant hoger beroep
van erkenning is slechts van belang indien
heeft toegegeven, zich het geld van de stich-
heeft aangetekend tegen het strafvonnis van
de erkenner niet de biologische ouder van
ting onrechtmatig heeft toegeëigend. Daar-
11 februari 2010, waaruit valt af te leiden dat
het kind is.
om is sprake van een onrechtmatige daad en
hij zich niet, althans niet volledig, kon ver-
is voor appellant ingevolge artikel 6:162, eer-
enigen met dit vonnis. Het hoger beroep in
ste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van
de strafzaak heeft op het onderdeel hier van
rechtswege de verplichting ontstaan de daar-
belang niet tot een voor appellant andere
uit voortvloeiende schade te vergoeden. Inge-
uitkomst geleid.
volge artikel 6:83 van het BW ontstaat de ver-
4.2.2. Bij de vermogensvaststelling in de zin
Overwegingen
plichting direct, zonder dat daarvoor enige
van de WWB wordt in beginsel uitgegaan van
4.5. Betrokkene heeft zich voorts op het
handeling van de benadeelde is vereist.
de feitelijk aanwezige bezittingen. Dat bete-
standpunt gesteld dat het onweerlegbaar
Appellanten zijn, subsidiair, van mening dat
kent bijvoorbeeld dat met schulden pas reke-
rechtsvermoeden van artikel 3, vierde lid,
zij aannemelijk hebben gemaakt dat appel-
ning wordt gehouden wanneer is komen vast
aanhef en onder b, van de Abw en van de
lant met de opgenomen bedragen zijn gok-
te staan dat de betrokkene ook daadwerkelijk
WWB pas vanaf 25 augustus 2004 − zijnde de
schuld heeft afgelost en dat hij het resteren-
tot terugbetaling verplicht is. Voor de toepas-
datum waarop B de kinderen heeft erkend −
de bedrag binnen de kortste keren aan
sing van de WWB is daarom niet voldoende
van toepassing is. Niet in geschil is dat B de
gokken heeft gespendeerd. Aan de hand van
dat de verplichting tot vergoeding van scha-
biologische vader van de kinderen is. In dat
gegevens van behandelaars en een reclasse-
de als gevolg van een onrechtmatig daad
geval is de datum van erkenning van de kin-
ringsadvies is immers aangetoond dat appel-
civielrechtelijk van rechtswege ontstaat en
deren niet relevant voor de toepassing van
lant destijds verslaafd was aan gokken en dat
dat daarbij een ingebrekestelling niet is ver-
het onweerlegbaar rechtsvermoeden. Anders
hij, als hij wat geld had, de drang om te gok-
eist. Pas bij het meergenoemde vonnis van
dan betrokkene heeft betoogd is de datum
ken niet kon weerstaan. Ten slotte hebben
11 februari 2010 is komen vast te staan dat
(WWB art. 3 lid 4, aanhef en onder b)
(…)
2062
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
appellant zich schuldig heeft gemaakt aan
situatie. De Raad stelt voorop dat de beoorde-
heeft in de bezwaarfase, bij het bestreden
diefstal en dat hij de toegebrachte schade
ling of daarvan sprake is en of daaraan een
besluit, in het bij de rechtbank ingediende
aan de stichting dient te vergoeden tot het in
recht op toelating tot de maatschappelijke
verweerschrift en tijdens de zitting bij de
dat vonnis genoemde bedrag. Gelet op het
opvang kan worden ontleend, gericht dient
rechtbank steeds het standpunt ingenomen
voorgaande kan niet worden gesproken van
te zijn op de feiten en omstandigheden in de
dat op juiste wijze een maatmanwisseling is
een situatie waarin op appellant reeds op
periode tussen de aanvraag en het primaire
toegepast. Bij de erkenning dat ten onrechte
een datum vóór 11 februari 2010 jegens de
besluit op die aanvraag, welke periode, indien
een maatmanwisseling heeft plaatsgevon-
stichting een reële, daadwerkelijke en in
tegen dat besluit bezwaar is gemaakt, ver-
den, heeft het UWV ook naar voren gebracht
omvang bepaalde verplichting tot betaling
lengd wordt tot de datum van de beslissing
dat in de bezwaarfase al was onderkend dat
van schadevergoeding is komen te rusten.
op bezwaar (periode in geding). In dit geval
niet voldaan was aan de voorwaarden voor
Met dat vonnis is een einde gekomen aan de
loopt de periode in geding van 13 oktober
een maatmanwisseling. Toen is besloten om
onzekerheid die bestond wat betreft de pre-
2011 tot 4 april 2012.
het standpunt van de arbeidsdeskundige,
cieze omvang van de van rechtswege
4.3. In zijn uitspraak van 4 juni 2014,
zoals neergelegd in het rapport van 28 april
bestaande schadeplichtigheid.
ECLI:NL:CRVB:2014:1995 heeft de Raad uit-
2010 te volgen, om niet ten nadele van appel-
4.2.3. Het beroep van appellanten op de uit-
eengezet hoe de bevoegdheden terzake van
lante terug te komen op het besluit van 10
spraak van de Raad van 25 augustus 2009,
de opvang van vreemdelingen verdeeld zijn
mei 2010.
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7708, leidt niet tot een
sinds de uitspraken van de Afdeling
5.2. De Raad stelt vast het hier niet gaat om
ander oordeel. Die uitspraak ziet specifiek op
bestuursrechtspraak van de Raad van State
een bepaling van openbare orde. De beroeps-
aansprakelijkheid voor onrechtmatige beslui-
van 22 november 2013,
gronden geven evenmin aanleiding voor een
ten van een bestuursorgaan. Ook in die uit-
ECLI:NL:RVS:2013:2099, 10 januari 2014,
oordeel over de vraag of wel voldaan is aan
spraak is, voor de toepassing van de WWB,
ECLI:NL:RVS:2014:86, en 24 februari 2014,
de voorwaarden gesteld in artikel 21, derde
geen steun te vinden voor het standpunt van
ECLI:NL:RVS:2014:722. Deze bevoegdheidsver-
lid, van de WAO. De rechtbank heeft daarom
appellant dat het enkele feit van de onrecht-
deling geldt voor aanvragen om maatschap-
onder de gegeven omstandigheden in strijd
matige daad (in dit geval de diefstal) mee-
pelijke opvang die gedaan zijn na 24 februari
met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb niet
brengt dat sprake is van een reële, bij de
2014, omdat de nieuwe verdeling toen vol-
op de grondslag van het beroepschrift uit-
beoordeling van het vermogen in de zin van
doende vaste vorm had aangenomen en aan-
spraak gedaan.
de WWB in aanmerking te nemen schuld.
vragers daarmee voor die tijd niet bekend
4.3. Uit 4.1 tot en met 4.2.3 volgt dat appel-
konden zijn. Dit betekent dat op de beoorde-
lanten voor de toepassing van de WWB in de
ling van de aanspraken van appellant nog
periode van 29 december 2008 tot 24 februa-
het recht van toepassing is, zoals dat voor de
ri 2009 geacht moeten worden te hebben
uitspraak van de Raad van 4 juni 2014 gold.
24 juli 2014, nr. 13/673 AW
beschikt over een vermogen dat groter was
Dit betekent dat de nieuwe bevoegdheidsver-
(Mrs. Heijs, Kooijman, Bootsma)
dan het vrij te laten vermogen, zodat zij in
deling in de periode in geding nog niet van
ECLI:NL:CRVB:2014:2532
die periode geen recht op bijstand hadden.
toepassing was.
1543
Appellant heeft zich schuldig gemaakt aan
plichtsverzuim, nu zijn echtgenote namens
1541
1542
16 juli 2014, nr. 12/4328 WMO
18 juli 2014, nr. 12/2533 WAO,
aanhouding en detentie. Hij heeft zich
(Mrs. Van Male, Van Zeben-De Vries, De
(Mrs. Bruning, Akkerman, ’t Hooft)
eveneens aan plichtsverzuim schuldig
Vries)
ECLI:NL:CRVB:2014:2452
gemaakt door niet de noodzakelijke open-
hem onjuiste informatie heeft verschaft
over zijn afwezigheid in april 2009 na zijn
heid te betrachten over zijn wetenschap
ECLI:NL:CRVB:2014:2444
De Raad oordeelt ambtshalve dat de rechtDe in de uitspraak van de Raad 4 juni 2014,
bank ten onrechte ambtshalve heeft onder-
ECLI:NL:CRVB:2014:1995, uiteengezette
zocht of appellante heeft voldaan aan art.
bevoegdheidsverdeling ter zake van de
21 lid 3 WAO.
(Awb art. 8:69)
gedaan zijn na 24 februari 2014, omdat de
nieuwe verdeling toen voldoende vaste
(….)
Overwegingen
opvang van vreemdelingen geldt voor aanvragen om maatschappelijke opvang die
van het gepleegde misdrijf.
1.1. Appellant was werkzaam in de functie
van [naam functie A.] Stadsdeel [naam
(….)
vorm had aangenomen en aanvragers daar-
standsdeel] van de gemeente Amsterdam.
1.2. Hij is op 14 april 2009 aangehouden en
Overwegingen
in voorlopige hechtenis gesteld wegens ver-
5.1. Ambtshalve oordelend stelt de Raad vast
denking van betrokkenheid bij een ernstig
dat de rechtbank ambtshalve heeft onder-
misdrijf op 16 oktober 2008 in [plaatsnaam].
zocht of appellante heeft voldaan aan de
De voorlopige hechtenis is op 2 juni 2009
voorwaarden voor een maatmanwisseling,
opgeheven.
gesteld in artikel 21, derde lid, van de WAO.
1.3. Op 2 juli 2009 hebben appellant en zijn
Overwegingen
In de aangevallen uitspraak heeft de recht-
echtgenote een gesprek gehad met [naam C]
4.2. Appellant heeft zijn aanvraag van 13
bank overwogen dat het UWV in een reactie
en B over zijn afwezigheid en detentie. Van
oktober 2011 om toelating tot de maatschap-
van 1 september 2011 op vragen van de
dit gesprek is een verslag gemaakt, waarop
pelijke opvang uitsluitend gebaseerd op
rechtbank heeft erkend dat ten onrechte toe-
de toenmalige gemachtigde van appellant in
kwetsbaarheid ten gevolge van zijn medische
passing is gegeven aan dit artikel. Het UWV
de strafzaak, mr. F.A.M. Engels, bij brief van
mee voor die tijd niet bekend konden zijn.
(Wmo art. 1 lid 1, onder c)
(….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2063
Rechtspraak
10 juli 2009 heeft gereageerd.
raadsman dit had aangeraden, omdat hij
betracht. Hij heeft weliswaar verklaard dat hij
1.4. Appellant is met ingang van 2 september
maar drie dagen in hechtenis zou moeten
de bewuste middag met een kennis naar de
2009 geschorst op de grond dat hij strafrech-
blijven. Indien het verslag op dit punt
[naam] in [plaatsnaam] is geweest, dat hij
telijk wordt vervolgd voor een misdrijf en het
onjuist is, had van appellant verwacht
daar was om te komen kijken hoe sambal
voornemen bestaat hem onvoorwaardelijk
mogen worden dat dit in de schriftelijke
wordt gemaakt, dat hij de jongens van de
strafontslag op te leggen.
reactie van 10 juli 2009 was vermeld. Dit is
toko kende en dat hij die dag later thuis
1.5. Bij vonnis van 6 mei 2010 heeft de meer-
niet het geval. Hierbij komt dat het
kwam, maar hij heeft op meer specifieke vra-
voudige strafkamer van de rechtbank Zwolle-
gespreksverslag op dit punt overeenkomt
gen van [naam C] niet willen antwoorden en
Lelystad appellant vrijgesproken van het
met wat mr. Engels tijdens het gesprek op
ter zake volstaan met een verwijzing naar
hem tenlastegelegde, kort gezegd, het teza-
23 juni 2010, blijkens de samenvatting van
zijn verklaring bij de politie. Hij heeft die ver-
men met anderen opzettelijk en met voorbe-
dit gesprek, heeft verklaard. Verder is ook in
klaring niet aan het college overgelegd.
dachten rade van het leven beroven van K op
de zienswijze naar aanleiding van het voor-
3.2.3. De in 1.5 vermelde vrijspraak van
16 oktober 2008 in de [naam] in [plaats-
genomen strafontslag niet gereageerd op de
appellant door de rechtbank Zwolle-Lelystad
naam] en het tezamen met anderen verber-
vaststelling dat uiteenlopende verklaringen
heeft het belang van openheid van appel-
gen van het lijk van K.
zijn gegeven over de reden van afwezigheid
lant niet weggenomen. Integendeel, uit dit
1.6. Naar aanleiding van dit vonnis heeft op
van appellant. De aanvankelijke ziekmelding
vonnis blijkt geenszins dat appellant, zoals
23 juni 2010 een gesprek plaatsgevonden
van appellant en de wisselende verklaringen
hij stelt, geen kennis heeft gehad van straf-
tussen enerzijds appellant en zijn toenmali-
van de echtgenote van appellant over zijn
bare feiten. In het vonnis is immers onder
ge gemachtigden mr. Engels en mr. E. Hoek-
afwezigheid zijn tot slot uitvoerig beschre-
‘vaststaande feiten’ vermeld dat uit de ver-
stra en anderzijds mr. Holtkamp, B en V. Van
ven in de gedetailleerde verklaring van
klaringen van appellant zelf en uit verkla-
dit gesprek is een samenvatting gemaakt.
[naam leidinggevende], de toenmalige lei-
ringen van andere, met naam genoemde,
1.7. Bij brief van 15 maart 2011 heeft het col-
dinggevende van appellant, die het college
personen volgt, dat K in de avond van 16
lege, voor zover van belang, het voornemen
in hoger beroep heeft overgelegd.
oktober 2008 in de [naam] in [plaatsnaam]
kenbaar gemaakt appellant onvoorwaardelijk
3.1.3. Gelet op wat in 3.1.2 is overwogen heeft
is doodgeschoten en dat zij daar op dat
strafontslag te verlenen op grond van ernstig
appellant zich schuldig gemaakt aan plichts-
moment allemaal aanwezig waren. Ook is
plichtsverzuim. Hieraan ligt ten grondslag,
verzuim, nu zijn echtgenote namens hem
van belang wat de rechtbank Zwolle-Lelystad
samengevat, dat namens appellant uiteenlo-
onjuiste informatie heeft verschaft over zijn
heeft overwogen in het kader van haar oor-
pende verklaringen zijn gegeven over de
afwezigheid in april 2009 na zijn aanhouding
deel dat appellant geen uitvoeringshande-
reden van zijn afwezigheid in april 2009 en
en detentie.
lingen heeft verricht. De rechtbank Zwolle-
dat appellant na zijn invrijheidstelling geen
3.2.1. Appellant heeft zich verder op het
Lelystad is, anders dan het openbaar
openheid heeft verschaft met betrekking tot
standpunt gesteld dat hem ten onrechte
ministerie, van oordeel dat de verklaring die
zijn wetenschap over de moord op K.
wordt verweten dat hij geen openheid heeft
appellant tegenover de stelselmatige infor-
1.8. Bij brief van 1 juni 2011 heeft mr. M.H.
betracht over zijn wetenschap van de moord
matie-inwinner A 3130 heeft afgelegd niet
Horst, de toenmalige gemachtigde van appel-
op K. Met verwijzing naar het vonnis van de
tot het bewijs kan dienen van het feit dat
lant, de zienswijze op dit voornemen naar
rechtbank Zwolle-Lelystad in de strafzaak
appellant uitvoeringshandelingen heeft ver-
voren gebracht.
heeft appellant erop gewezen dat hij zich
richt bij het wegvoeren van het stoffelijk
1.9. Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het
niet schuldig heeft gemaakt aan strafbare
overschot van K, omdat appellant tegenover
college, overeenkomstig zijn voornemen,
feiten en dat hij ook geen kennis heeft gehad
deze persoon alleen heeft verklaard over het
appellant met onmiddellijke ingang ontslag
van strafbare feiten. Hem kan niet worden
feit dat hij van zijn baas moest komen hel-
verleend.
verweten geen openheid te hebben betracht
pen met het tillen van het lichaam. Of hij
1.10. Het college heeft bij besluit van 29
over iets waarvan hij geen kennis draagt.
dit daadwerkelijk heeft gedaan kan uit deze
maart 2012 (bestreden besluit) het bezwaar
3.2.2. De Raad stelt vast dat het college een
verklaringen echter niet volgen, aldus de
tegen het besluit van 31 oktober 2012 onge-
week of anderhalve week na het begin van de
rechtbank Zwolle-Lelystad. Verder acht de
grond verklaard.
afwezigheid van appellant via de toenmalige
rechtbank Zwolle-Lelystad het louter aanwe-
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
gemachtigde van appellant, mr. Roos, alsme-
zig zijn bij en het zich niet distantiëren van
bank het beroep tegen het bestreden besluit
de door de politie op de hoogte is geraakt
een door een ander gepleegd misdrijf in dit
ongegrond verklaard.
van het feit dat appellant in voorlopige hech-
geval onvoldoende om te komen tot een ver-
3. De Raad komt naar aanleiding van wat
tenis zat. Nadat appellant op 2 juni 2009 in
oordeling voor medeplegen.
appellant in hoger beroep heeft aangevoerd
vrijheid was gesteld en het college als gevolg
3.2.4. Uit de samenvatting van het gesprek op
tot de volgende beoordeling.
van berichtgeving in de krant een relatie had
23 juni 2010 volgt dat het college tijdens dit
3.1.1. Appellant heeft zich op het standpunt
gelegd tussen de detentie van appellant en
gesprek te kennen heeft gegeven dat het
gesteld dat zijn vrouw geen uiteenlopende
de moord op 16 oktober 2008 in de [naam] in
naar aanleiding van het strafvonnis nog
verklaringen over de reden van zijn afwezig-
[plaatsnaam], eiste het college in het gesprek
steeds vragen had en dat de twijfels over
heid in april 2009 heeft gegeven en van meet
op 2 juli 2009 openheid van appellant over
betrokkenheid van appellant bij het misdrijf
af aan heeft gezegd dat appellant was aange-
zijn wetenschap van het misdrijf. Die open-
voor het college niet waren weggenomen. De
houden door de politie en in hechtenis was
heid was vereist, omdat het college een strikt
toenmalige gemachtigde van appellant, mr.
genomen.
integriteitsbeleid hanteert, waarbij essentieel
Engels, zou hierop hebben geantwoord dat er
3.1.2. Dit standpunt vindt geen steun in de
is dat ambtenaren hun werkgever informe-
meerdere processen-verbaal van appellant
stukken. In het verslag van het gesprek op 2
ren over de (schijn van) betrokkenheid bij
zijn en dat deze niet allemaal worden
juli 2009 is vermeld dat appellant tijdens dit
strafbare feiten, en het hier bovendien om
genoemd in het vonnis en zij zou desge-
gesprek heeft verklaard dat hij zich aanvan-
een zeer ernstig misdrijf gaat. Appellant
vraagd hebben toegezegd alle processen-ver-
kelijk ziek heeft laten melden en dat zijn
heeft op 2 juli 2009 niet de vereiste openheid
baal toe te zenden aan mr. Holtkamp. Het
2064
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
college heeft geen processen-verbaal ontvan-
ling verband bezien. De lange duur van zijn
reeds ambtenaar was met een vast dienstver-
gen. In een brief van 9 februari 2012 aan
dienstverband, het tijdsverloop tussen de ver-
band bij de DJI. Dit betekent dat de vraag
appellant heeft mr. Engels ontkend te heb-
weten gedragingen en het strafontslag en de
moet worden beantwoord of de minister
ben toegezegd de processen-verbaal, laat
persoonlijke gevolgen van het ontslag leiden
gebonden is aan wat is opgenomen in de
staan alle, aan [naam C] toe te zenden. Uit
niet tot een ander oordeel. De stelling van
brief van 16 maart 2010, namelijk dat het
die brief aan appellant blijkt verder dat
appellant dat het college hem geen onvoor-
eenzijdig terugdraaien van de eenmaal geho-
[naam C]haar later desgevraagd zou hebben
waardelijk ontslag had mogen verlenen,
noreerde uitbreiding van de zijde van de
laten weten dat het met name ging om de
omdat B hem heeft toegezegd dat hij bij een
werkgever niet mogelijk is.
processen-verbaal waaraan in het vonnis is
vrijspraak kon terugkeren, treft geen doel. B
4.4. Appellant heeft betoogd dat de minister
gerefereerd en dat, indien de toenmalige
heeft ontkend die toezegging te hebben
vanuit het oogpunt van rechtszekerheid hier-
gemachtigde van appellant, mr. Horst, van
gedaan en heeft gesteld de terugkeer van
aan gebonden is. Appellant wordt gevolgd in
mening was dat er stukken uit het strafdos-
appellant steeds te hebben voorbehouden
dit betoog. Dat de minister deze passage vol-
sier dienden te worden overgelegd, zij dit
voor de situatie dat appellant openheid van
gens zijn gemachtigde bij vergissing onjuist
graag nader zou vernemen. Appellant heeft
zaken zou hebben gegeven en dat daaruit
heeft geformuleerd, doet aan die gehouden-
niet aannemelijk gemaakt dat mr. Engels
zou zijn gebleken dat hem niets valt te ver-
heid niet af. Overigens wordt niet aanneme-
nadien door of namens hem nog is verzocht
wijten. Appellant heeft verder geen stuk
lijk geacht dat de passage een vergissing
stukken uit het strafdossier aan het college
overgelegd dat zijn stelling over de toezeg-
betreft, aangezien het nieuwe beleid van het
beschikbaar te stellen. De Raad heeft in
ging van B onderbouwt.
strikt volgen van artikel 21, eerste lid, van
het ARAR, in die zin dat een aanstelling de
hoger beroep wel het proces-verbaal van de
zitting van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
appellant ontvangen. Appellant heeft er
1544
36-urige werkweek niet mag overschrijden,
expliciet is beperkt tot nieuwe aanstellingsbesluiten. De daaropvolgende passage over
terecht op gewezen dat hieruit blijkt dat de
officier van justitie heeft gesteld dat er geen
31 juli 2014, nr. 12/6776 AW
de onmogelijkheid van het eenzijdig terug-
aanwijzingen zijn dat appellant heeft gezien
(Mrs. Kraan, Kooijman, Bangma)
draaien van de eenmaal gehonoreerde uit-
dat iemand om het leven is gebracht, maar
ECLI:NL:CRVB:2014:2696
breiding duidt dan niet op een vergissing,
maar vloeit hier logischerwijs uit voort.
daarmee alleen heeft appellant niet de vereiste duidelijkheid gegeven.
De minister is gebonden aan wat is opgeno-
Voorts heeft geen herstel of herformulering
3.2.5. Gelet op wat in 3.2.2 tot en met 3.2.4 is
men in de brief van 16 maart 2010, name-
plaatsgevonden van deze passage door mid-
overwogen, heeft appellant zich eveneens
lijk dat het eenzijdig terugdraaien van de
del van een nieuwe brief.
aan plichtsverzuim schuldig gemaakt door
eenmaal gehonoreerde uitbreiding van de
4.5. De financiële situatie van de DJI waar
niet de noodzakelijke openheid te betrachten
zijde van de werkgever niet mogelijk is.
namens de minister op is gewezen kan niet
worden aangemerkt als bijzondere en
over zijn wetenschap van het gepleegde misdrijf. Daarvan kan hem, anders dan appellant
(ARAR art. 21 lid 1)
3.3. Appellant heeft ter zitting van de Raad
onvoorziene omstandigheid om van het
beleid af te wijken. Het belang van de finan-
stelt, een verwijt worden gemaakt.
(….)
ciële situatie is namelijk hetzelfde belang als
aan het in de brief van 16 maart 2010 ver-
verzocht om in de gelegenheid te worden
gesteld alsnog de aan het vonnis van de
Overwegingen
woorde beleid ten grondslag is gelegd.
rechtbank Zwolle-Lelystad ten grondslag lig-
1.2. Bij brief van 16 maart 2010 heeft de
4.6. Uit hetgeen onder 4.4 en 4.5 is overwo-
gende processen-verbaal van zijn verklarin-
hoofddirecteur van de DJI kenbaar gemaakt
gen volgt dat het hoger beroep slaagt en de
gen in het strafproces over te leggen. De
dat vanwege de financiële situatie enerzijds
aangevallen uitspraak voor vernietiging in
Raad wijst dit verzoek af. Op grond van het
en de ontwikkelingen rondom de formatie en
aanmerking komt. De overige gronden van
vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, de
bezetting bij DJI in relatie tot de taakstelling
het hoger beroep kunnen dan ook buiten
gesprekken met het college, de genomen
en de capaciteitsreductie anderzijds, is beslo-
bespreking blijven. Het beroep zal gegrond
besluiten, de uitspraak van de voorzieningen-
ten tot het treffen van maatregelen om de
worden verklaard en het bestreden besluit
rechter van de rechtbank [woonplaats] van
kosten beheersbaar te houden. Eén van de
zal worden vernietigd, behoudens voor zover
18 januari 2012 en de aangevallen uitspraak
maatregelen is dat aanstellingen boven de 36
daarbij een vergoeding is verleend voor
wist appellant of had hij redelijkerwijs kun-
uren niet meer zijn toegestaan. Hij verzoekt
gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Raad
nen weten dat het op zijn weg lag deze pro-
bij nieuwe aanstellingsbesluiten artikel 21,
zal, zelf voorziend, het besluit van 1 novem-
cessen-verbaal over te leggen om zijn stelling
eerste lid, van het ARAR strikt te volgen, in
ber 2010 herroepen voor zover daarbij de
aannemelijk te maken dat hij niets met het
die zin dat een aanstelling de 36-urige werk-
arbeidsduur is verlaagd van 40 uur naar 36
misdrijf te maken had en hiervan geen ken-
week niet mag overschrijden. Aan het slot
uur per week.
nis droeg. Niettemin heeft appellant, die
van de brief is vermeld dat eenzijdig terug-
steeds is bijgestaan door juridisch geschool-
draaien van de eenmaal gehonoreerde uit-
de gemachtigden, om hem moverende rede-
breiding van de zijde van de werkgever niet
nen in alle stadia van de procedure hiervan
mogelijk is.
afgezien. De Raad acht het eerst ter zitting
(….)
van de Raad gedane verzoek ter zake dan ook
4.3. Namens de minister is ter zitting bij de
in strijd met de goede procesorde.
Raad desgevraagd uitdrukkelijk bevestigd dat
3.4. De Raad is met de rechtbank, en anders
de aanstelling van appellant als unitmanager
dan appellant, van oordeel dat het onvoor-
primair proces geen nieuwe aanstelling als
waardelijk strafontslag niet onevenredig is
bedoeld in de brief van 16 maart 2010
aan de hem verweten gedragingen in onder-
betreft, aangezien appellant op dat moment
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2065
Rechtspraak
College van Beroep voor het
bedrijfsleven
1 WVW 1994 voor een educatieve maatregel
aan het door de weigering geschade belang
gedrag en verkeer (EMG) wegens gevaarlijk
van verzoeker. Verweerders hebben er terecht
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
rijgedrag. In de opvatting van verweerders
op gewezen dat de weigering van de taxiver-
J.M.M. Bancken, auditeur bij het College en
heeft verzoeker de kwaliteit van het taxiver-
gunning weliswaar tot gevolg heeft dat ver-
mw. mr. A. Bruining, voorheen gerechtsaudi-
voer onevenredig aangetast. Verweerders
zoeker geen vervoer kan aanbieden op de
teur bij het College.
hebben bij hun besluit om de taxivergunning
Amsterdamse opstapmarkt (in de aangewe-
te weigeren zwaar laten wegen dat verzoeker
zen gebieden), maar wel op de bel- en con-
een beginnend bestuurder is.
tractmarkt, alsmede buiten de grenzen van
De voorzieningenrechter stelt vast dat de
Amsterdam. Verzoeker heeft weliswaar gemo-
pre-screeningscriteria, waarnaar in het wei-
tiveerd toegelicht dat hij enige terugval in
19 maart 2014, nr. 14/74
geringsbesluit wordt verwezen, in ieder geval
verdiensten heeft omdat hij thans afhanke-
(Mr. Van Dorst-Tatomir)
voor zover het betreft een mededeling
lijk is van zijn werkzaamheden op de bel-
ECLI:NL:CBB:2014:99
gedaan aan het CBR op grond van art. 130 lid
markt en derhalve van collega-taxichauffeurs
1, WVW voor een EMG wegens gevaarlijk rij-
die hem werk doen toekomen, maar naar het
Weigering taxivergunning. Grondslag
gedrag, zijn opgenomen in de Nadere regels
oordeel van de voorzieningenrechter weegt
gevaarzetting, risicovol rijgedrag.
die zijn gegrond op art. 2.14 tweede en derde
enige achteruitgang in inkomen niet op
lid 2 en 3 van de Taxiverordening.
tegen bedoeld algemeen belang. Hetgeen
(Wet personenvervoer 2000 art. 82, 82b; WVW
Het vorenstaande in aanmerking nemende
verzoeker overigens heeft aangevoerd ten
1994 art. 130 lid 1; Taxiverordening Amster-
hebben verweerders naar het voorlopig oor-
aanzien van zijn financiële situatie leidt niet
dam 2012 (Taxiverordening) art. 2.3 lid 1, 2.12,
deel van de voorzieningenrechter bij de
tot een ander oordeel.
aanhef en onder g, 2.14, tweede en derde lid 2
beoordeling van de vraag of de kwaliteit van
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter
en 3; Nadere regels Taxiverordening art. 1 lid
het taxivervoer onevenredig is aangetast,
dat voor zover verzoekers (taxigerelateerde)
4, aanhef en onder d; Awb art. 3:4 lid 2)
acht kunnen slaan op de Nadere voorschrif-
inkomen daalt mede vanwege zijn voorkeur
ten, en in het bijzonder op hetgeen daarin
om uitsluitend in Amsterdam in het taxiver-
A vs. burgemeester en wethouders van de
omtrent de betekenis van de mededeling
voer te werken, dit een keuze is die voor zijn
gemeente Amsterdam, verweerders
voor oplegging van een EMG is bepaald. De
rekening dient te blijven.
voorzieningenrechter neemt daarbij in aan-
Volgt afwijzing van de gevraagde voorzie-
Verzoeker (A) is werkzaam als taxichauffeur
merking dat een mededeling voor oplegging
ning.
en biedt zijn diensten (hoofdzakelijk) aan op
van een EMG op grond van art. 130 lid 1
de opstapmarkt (taxivervoer vanaf stand-
WVW 1994, wordt gedaan naar aanleiding
plaatsen en via aanhouden op straat) in
van een vermoeden van – in dit geval – de
Amsterdam. Met ingang van 1 juni 2013 is
politie Amsterdam-Amstelland dat de betrok-
het op grond van de Taxiverordening verbo-
ken bestuurder – kort gezegd – niet beschikt
2 april 2014, nr. 12/935
den om zonder een vergunning taxivervoer
over de vereiste rijvaardigheid.
(Mrs. Aerts, Munsterman, Schukking)
op de Amsterdamse opstapmarkt aan te bie-
Met betrekking tot het standpunt van ver-
ECLI:NL:CBB:2014:127
den. Met het oog daarop heeft verzoeker een
zoeker dat hij door middel van de opgelegde
aanvraag voor een taxivergunning ingediend.
boetes en de EMG al voldoende gestraft is
Deze wordt hem geweigerd. Aan de afwijzing
overweegt de voorzieningenrechter dat, afge-
van verzoekers aanvraag hebben verweerders
zien van het feit dat de boetes en de maatre-
(Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Euro-
ten grondslag gelegd dat verzoeker niet vol-
gel niet door verweerders zijn opgelegd, deze
pees Parlement en de Raad van 29 april 2004
doet aan de toelatingseis van art. 2.12 lid 1,
niet in de weg staan aan de bevoegdheid van
inzake officiële controles op de naleving van
aanhef en onder g, Taxiverordening, waarin
verweerders om met toepassing van de Taxi-
de wetgeving inzake diervoeders en levens-
is bepaald dat de chauffeur zich in ieder
verordening het verzoek om een taxivergun-
middelen en de voorschriften inzake dierge-
geval in een periode van twee jaar vooraf-
ning te weigeren. De voorzieningenrechter
zondheid en dierenwelzijn (PbEG 2004, L 465,
gaand aan het indienen van een aanvraag
overweegt hierbij nog dat de weigering van
p. 1; Verordening 882/2004) art. 54; Verorde-
voor een vergunning zodanig heeft gedragen,
de taxivergunning niet als bestraffend is aan
ning (EG) nr. 852/2004 van Europees Parle-
dat de kwaliteit van taxivervoer niet oneven-
te merken.
ment en Raad van 29 april 2004 inzake
redig is of wordt aangetast.
Hoewel duidelijk is dat verzoeker er een
levensmiddelenhygiëne 852/2004 (PbEG
Verzoeker heeft zich volgens verweerders
(financieel) belang bij heeft dat aan hem een
2004, L 139, p. 1) art. 2 lid 1, 4 lid 2 en bijlage
schuldig gemaakt aan gevaarlijk en risicovol
taxivergunning wordt verleend, kan naar
II; Warenwet art. 32; Awb art. 5:32; Warenwet-
rijgedrag door op 30 april 2013 als bestuur-
voorlopig oordeel niet staande worden
besluit hygiëne van levensmiddelen, art. 2 lid
der van een taxi in één rit de maximumsnel-
gehouden dat de weigering in strijd komt
1, 3 lid 2, aanhef onder b, sub 5)
heid met ten minste 50 kilometer per uur te
met het evenredigheidsbeginsel op grond
overschrijden, een rood verkeerslicht te nege-
van art. 3:4 lid 2 Awb. Ter bescherming van
Hoger beroep vs. een op 6 augustus 2012
ren, de linkerrijstrook te berijden over een
het door verweerders behartigde algemene
aan appellant verzonden uitspraak van
afstand van 1,5 kilometer terwijl de rechter-
belang dat het taxivervoer in Amsterdam
Rechtbank Rotterdam
rijstrook vrij was van ander verkeer en geen
van goede kwaliteit is, dienen verweerders in
autogordel te dragen.
staat te zijn chauffeurs van de markt te
Appellant exploiteerde ten tijde van belang
De politie Amsterdam-Amstelland heeft op
weren die naar hun mening deze kwaliteit in
een Chinees restaurantbedrijf. Na diverse
grond van deze gedragingen een mededeling
gevaar kunnen brengen.
controles op de naleving van de hygiënevoor-
gedaan aan het Centraal Bureau Rijvaardig-
Verweerders hebben aan dit algemeen belang
schriften en na hercontroles in het kader van
heidsbewijzen (CBR) op grond van art. 130 lid
een groter gewicht mogen toekennen dan
een geïntensiveerde beleidsaanpak van ver-
1545
2066
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
1546
Dwangsom. Sluiting bedrijf.
Rechtspraak
weerder is appellant bij besluit van 15 juni
heden niet disproportioneel om de naleving
sprake zijn van een kenbare, voor de rechter
2010 gelast zijn bedrijfsruimten (de keuken
van de algemene hygiënevoorschriften af te
toetsbare afweging van de officier van justitie.
en het magazijn) onmiddellijk te sluiten en
dwingen door middel van het opleggen van
De officier van justitie had, aldus de recht-
gesloten te houden totdat gebleken is dat de
de last tot sluiting, De met de wettelijke voor-
bank, niet gemotiveerd welk zwaarwegend
bedrijfsvoering in die ruimten in overeen-
schriften strijdige hygiënische omstandighe-
belang was gediend met de verstrekking van
stemming is gebracht met de hygiënevoor-
den in de bedrijfsruimten en het ondanks her-
gegevens aan ACM, noch waarom verstrek-
schriften. Voorts is, ter verzekering dat appel-
haalde aansporingen volharden in de
king met het oog daarop noodzakelijk was.
lant de aangewezen ruimten daadwerkelijk
weigering daar verbetering in aan te brengen,
Ook was, aldus de rechtbank niet gebleken
sluit en gesloten houdt, bepaald dat appel-
vormden daartoe voldoende aanleiding.
dat de officier van justitie heeft getoetst of de
lant een dwangsom van € 5000 verbeurt voor
Het betoog dat de minister appellant vooraf-
verstrekking voldeed aan de beginselen van
elke dag waarop wordt geconstateerd dat de
gaand aan het besluit van 15 juni 2010 ten
proportionaliteit en subsidiariteit. Een
last niet is uitgevoerd tot een maximum van
onrechte niet − overeenkomstig art. 4:8 lid 1
inbreuk op art. 6 Mw zou volgens de recht-
€ 50 000.
Awb − in de gelegenheid heeft gesteld zijn
bank onder omstandigheden een belang kun-
Op 17 juni 2010 vond herinspectie plaats,
zienswijze naar voren te brengen, heeft de
nen zijn dat onder art. 39f Wjsg valt, maar dit
waarna appellant de bedrijfsruimten weer
rechtbank gelet op de stukken terecht ver-
was voor de rechtbank niet kenbaar. Ook aan
mocht openen.
worpen. Het in de gehele procedure door
de eisen van art. 8 EVRM moet voor de ver-
Na ongegrondverklaring van zijn bezwaar-
appellant ingenomen standpunt is in het
strekking van de betreffende gegevens zijn
schrift, heeft appellant beroep bij de recht-
proces-verbaal van het verhoor tijdens de
voldaan, aldus de rechtbank.
bank ingesteld.
inspectie van 10 juni 2010 verwoord. Het Col-
Het CBb overweegt in hoger beroep dat het
De rechtbank heeft het beroep van appellant
lege bevestigt de aangevallen uitspraak.
College van procureurs-generaal in de procedures bij de rechtbank niet het verwerende
ongegrond verklaard. Appellant stelt hoger
beroep in bij het College. Dat oordeelt dat de
minister terecht heeft geconstateerd dat op
1547
bestuursorgaan was en dus alleen kan worden
ontvangen in het hoger beroep als het belanghebbende is. Dat is niet het geval. De aan het
10 juni 2010 het verbod om in strijd met de
algemene hygiënevoorschriften te handelen
14 april 2014, nrs. 13/534 en 13/595
College van procureurs-generaal in de Wet op
door appellant (nog steeds) werd overtreden.
(Mrs. Aerts, Van Lierop, Bol)t
de rechterlijke organisatie en in de Wsgj opge-
Uit het proces-verbaal van 15 juni 2010 blijkt
ECLI:NL:CBB:2014:151
dragen taken zijn niet rechtstreeks betrokken
bij de boetebesluiten die het onderwerp zijn
duidelijk dat de keuken en het magazijn niet
schoon en niet goed onderhouden waren en
Boetes wegens overtreding van art. 6
van de aangevallen uitspraken. De omstandig-
dat in die bedrijfsruimten aanwezige artike-
Mededingingswet. Gegevens verstrekt door
heid dat dit College verantwoordelijkheden en
len, uitrustingsstukken en apparatuur (even-
officier van justitie. Keuze wetgever voor
bevoegdheden heeft in het kader van de straf-
eens) een mate van verontreiniging vertoon-
bestuursrechtelijke handhaving College van
rechtelijke handhaving van de rechtsorde,
den die niet kan worden geacht het normale
procureurs-generaal belanghebbende in
leidt niet tot zodanige rechtstreekse betrok-
gevolg te zijn van het op de dag van de
hoger beroep?
kenheid, aangezien het bij de bedoelde boetebesluiten niet gaat om strafrechtelijke hand-
inspectie bereiden van levensmiddelen, maar
zich enkel laat verklaren door het structureel
(Awb, art. 8:104, 1:2, lid 1 en 2; Wet op de
having. Het CBb wijst er daarbij op dat de
en langdurig niet in acht nemen van de alge-
rechterlijke organisatie (RO) art. 124, 125; Wet
wetgever bij de totstandkoming van de Mede-
mene hygiënevoorschriften.
justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)
dingingswet gekozen heeft voor bestuursrech-
De algemene hygiënevoorschriften beperken
titel 2A art. 39f)
telijke handhaving.
De verantwoordelijkheden en bevoegdheden
zich overigens, anders dan appellant veronderstelt, niet tot materiaal dat rechtstreeks
Hoger beroep ingesteld door het College van
van het College van procureurs-generaal op
met voedsel in aanraking komt. Overigens
Procureurs-Generaal (destijds samen met de
grond van de Wjsg leiden evenmin tot een
acht het College het op grond van het eerder-
Staat der Nederlanden) tegen twee uitspraken
rechtstreekse betrokkenheid als vorenbedoeld,
genoemde proces-verbaal aannemelijk dat
van Rechtbank Rotterdam. Daarbij is een aan-
omdat bij de aangevallen uitspraken geen
ook materiaal dat direct met voedsel in aan-
tal door de Mededingingsautoriteit (ACM) aan
beslissingen op grond van de Wjsg voorlagen,
raking kwam niet aan de voorschriften vol-
diverse bedrijven opgelegde boetes herroe-
maar boetebesluiten op grond van de Mede-
deed. Zo bleek dat de snijmachine oude res-
pen, dan wel in rechtstreeks beroep vernie-
dingingswet. De omstandigheid dat het Colle-
ten van eten bevatte en dat een aantal
tigd. De rechtbank was van oordeel dat het
ge van procureurs-generaal zich niet kan vin-
plastic vergieten vervuild was met oude res-
bewijs voor de overtredingen onvoldoende
den in overwegingen in de aangevallen
ten van eten.
was en ACM derhalve niet bevoegd was de
uitspraken aangaande het verstrekken van
Gelet op het vorenstaande was de minister
boetes op te leggen. Het bewijs, dat geheel
bepaalde strafvorderlijke gegevens op grond
bevoegd appellant te gelasten zijn bedrijfs-
was geënt op informatie verkregen uit tele-
van de Wjsg aan ACM, maakt dit niet anders.
ruimten (de keuken en het magazijn) onmid-
foontaps, kwalificeert naar het oordeel van de
Volgt: niet-ontvankelijkverklaring van het
dellijk te sluiten.
rechtbank als strafvorderlijke gegevens en
College van procureurs-generaal in het hoger
Het College acht het in de gegeven omstandig-
voor de verstrekking daarvan moet dan ook
beroep.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2067
1548
Boeken
Recht te voet
Vreemde vogels en vrije geluiden uit
juridisch Utrecht
Dit boek is een rijk
geïllustreerde bundel voor een breed
publiek over onze
democratische
rechtsstaat met cultuurhistorische
aspecten van
Utrecht. De auteurs belichten aan de
hand van plekken en wandelingen in
de stad, onderwerpen, personen en
ontwikkelingen.
Belangrijker is de uitnodiging tot discussie, geformuleerd telkens aan het
einde van een hoofdstuk in de vorm
van een dilemma. De tien dilemma’s
hebben betrekking op uiteenlopende
vragen als: is het mogelijk regels
beter op elkaar af te stemmen en te
laten aansluiten bij de dagelijkse
praktijk van gebruikers? Wat verdient
de voorkeur: ‘snel recht’ met selectie
en voorrang aan de poort of ‘langzaam recht’ met toegang tot de rechter voor iedereen op volgorde van
binnenkomst? Is een kunstuiting op
dezelfde manier onderworpen aan de
regels van het recht als ieder ander
object of behoort zij tot een domein
waarop het recht geen greep zou
moeten hebben? Is in internationaal
verband het belang van de eigen
staat ondergeschikt aan het bereiken
van vrede of is het bereiken van vrede ondergeschikt aan het belang van
de eigen staat? Op de website www.
rozenbergquarterly.com/dilemmas
wordt men uitgenodigd deel te
nemen aan de discussies op basis
van deze dilemma’s.
Willem Bekkers, Willem Hendrik
Gispen, Corjo Jansen en Willem
Noyons (red.)
Recht te voet en Rozenberg Publishers 2014, 234 p., € 35
ISBN 978 90 3610 393 0
Mensenrechten in beweging
Privacy, klimaatverandering en de
internationale rechtsorde
Dit boek behandelt de vraag hoe het
perspectief op mensenrechten is
veranderd sinds 1948, het jaar dat
de Universele Verklaring van de
Rechten van de Mens werd opgesteld. De auteurs hebben veel wetenschappers en praktijkmensen
gesproken over kwesties als de
onderbouwing van de universaliteit
van mensenrechten, de manier
2068
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
waarop de ICT-revolutie het recht op
privacy in een ander licht zet, het
dagende besef van ecologische grenzen en de implicaties daarvan voor
de rechten van toekomstige generaties, en het werken met mensenrechten in falende staten. Deze
gesprekken zijn verwerkt in vier
zelfstandige essays, die de kern vormen van het boek. Het resultaat is
een analyse van fundamentele en
actuele vragen over privacy, de rechten van toekomstige generaties en
het werken met mensenrechten in
een wereld vol botsende belangen.
Marjan Slob en Esmée Schilte
NIeuw Amsterdam 2014, 160 p., € 19,95
ISBN 978 90 4681 704 9
Sporen in het strafrecht
Liber amicorum Jan Sjöcrona
Deze bundel is geschreven ter ere
van Jan Sjöcrona, die op 1 februari
2014 een punt achter zijn actieve carrière als raadsman in strafzaken
heeft gezet. In de vele jaren die hij
rechtsbijstand heeft verleend en ook
in diverse wetenschappelijke publicaties heeft hij zijn sporen in de strafrechtspleging achtergelaten. De verschillende opstellen in deze bundel
getuigen daarvan en belichten diverse aspecten van de theorie en de
praktijk van het nationale en het
internationale strafrecht.
Stijn Franken en Thijs Kelder (red.)
Kluwer 2014, 344 p., € 45
ISBN 978 90 1312 536 8
Onderneming en beloning
Van oudsher bestaat de notie van
‘rechtvaardig loon’ (salarium justum).
Welke beloning eerlijk is, is altijd en
overal onderwerp van stevig debat
geweest. In de media en de politiek
bestaat al enige tijd de nodige
opwinding over de hoogte van de
beloningen van bestuurders in de
financiële sector en de omvang van
de salarissen in de semipublieke en
publieke sector. Ook wetenschappers
van divers pluimage hebben zich de
afgelopen jaren niet onbetuigd gelaten over de wenselijkheid en het nut
van bonussen, de verhouding tussen
de variabele en vaste beloning, het
bezoldigingsbeleid van grote ondernemingen e.d. Onverantwoord belonen is een bedreiging voor de cohesie in een bedrijf en zelfs in de
samenleving. Daarom is overheidsingrijpen, binnen grenzen en met
terughoudendheid, soms gerechtvaardigd. Dit boek beoogt een aantal
bouwstenen aan te dragen voor een
goed begrip van de veel juridische
problemen die vandaag de dag rondom beloning spelen. Een dergelijk
begrip draagt bij aan de mogelijkheid
tot het voeren van een zinvol en op
argumenten gebaseerd (dus niet
populistisch) debat over (eerlijke)
beloning. Het boek is erop gericht zo
veel mogelijk facetten rondom beloning in kaart te brengen. Dit betekent dat het thema loon niet alleen
vanuit een breed juridisch perspectief wordt benaderd, maar ook vanuit
een economische invalshoek.
prof. mr. C.J.H. Jansen en
prof. mr. L.G. Verburg
Serie Onderneming en Recht, deel 82
Kluwer 2014, 412 p., € 82,50
ISBN 978 90 1312 476 7
The Dynamics of Law and
Morality
A Pluralist Account of Legal
Interactionism
This book investigates
the dynamic intertwinement of law and morality, with a focus on new
and developing fields of
law. Taking as its starting point the debates
and mutual misunderstandings between proponents of different philosophical traditions, it
argues that this theoretical pluralism
is better explained once law is accepted as an essentially ambiguous concept. Continuing on, the book develops a robust theory of law that
increases our grasp on global legal
pluralism and the dynamics of law.
This theory of legal interactionism,
inspired by the work of Lon Fuller
and Philip Selznick, also helps us to
understand apparent anomalies of
modern law, such as international
law, the law of the European Convention on Human Rights and horizontal interactive legislation. In an
oecumenical approach, legal interactionism does justice to the valuable
core of truth in natural law and legal
positivism. This book sheds new
light on familiar debates between
authors such as Fuller, Hart and
Dworkin.
Wibren van der Burg
Ashgate 2014, xiii + 186 p., £ 70
ISBN 978 14 7243 040 3
Tijdschriften
1549
Burgerlijk (proces)recht
Bedrijfsjuridische berichten
Nr. 16, 7 augustus 2014
Mr. dr. M.R. Ruygvoorn, Bb 2014/51
Over de totstandkoming van
overeenkomsten: het blijft lastig!
– Eens in de zoveel tijd wijst de Hoge
Raad een arrest waarvan het goed is
om er even bij stil te staan. Niet
omdat het een baanbrekend nieuw
inzicht verschaft, maar omdat het
een uitspraak is over een fundamenteel leerstuk binnen het contractenrecht waar iedere (praktijk)jurist
regelmatig mee heeft te maken en
waarbij het goed is om de verdieping
te zoeken. De uitspraak van de Hoge
Raad van 27 juni 2014 over de totstandkoming van overeenkomsten
(het bestaan van wilsovereenstemming) is zo’n uitspraak.
Letsel & Schade
Nr. 2, juni 2014
Mr. J.G. Keizer
De deelgeschilprocedure: de
kosten van de procedure en de (on)
mogelijkheden van hoger beroep
– De wetgever heeft
bepaald dat de kosten van de deelgeschilprocedure door
de aansprakelijke
partij moeten worden vergoed. Die
regeling is nodig om
de toegang tot de deelgeschilrechter
voor het slachtoffer ook daadwerkelijk te effectueren. Toegelicht wordt
wanneer een begroting van de redelijke kosten door de rechter achterwege kan blijven en wanneer wel of
geen veroordeling in die begrote kosten kan worden uitgesproken. Om de
toegang tot die procedure te waarborgen moet het achterwege blijven
van een begroting van de kosten een
uitzondering blijven. Tenslotte wordt
ingegaan op de wijze van begroting
van de kosten. Omdat de deelgeschilprocedure een processueel instrument ten behoeve van de buitengerechtelijke onderhandelingen is,
moet het uurtarief dat in die onderhandelingsfase is gehanteerd doorslaggevend zijn. Het spreekt niet in
alle situaties vanzelf dat de kostenveroordeling bij het deelgeschil het
eigen schuldpercentage naar evenredigheid volgt en in sommige situaties is dat in strijd met het door de
wetgever ontworpen systeem van de
kostenveroordeling bij het deelgeschil. Tevens wordt stilgestaan bij het
arrest van de Hoge Raad van 18 april
2014, waarin de Hoge Raad bevestigde dat de zogenaamde doorbrekingsgronden ook van toepassing kunnen
zijn in deelgeschilprocedures.
Mr. dr. R.J.P. Kottenhagen
Vergoeding van immateriële
schade, over shockschade en
hogere smartengeldvergoedingen
– Verschillende aspecten van vergoeding van immateriële schade komen
in de literatuur en in de rechtspraak
steeds opnieuw aan de orde. In deze
bijdrage wordt ingegaan op enkele
ontwikkelingen, die zich in recente
rechtspraak hebben voorgedaan: de
juridische mogelijkheden tot vergoeding van door derden geleden shockschade (en de daaraan klevende problematiek van affectieschade) en de
hoogte van smartengeldvergoedingen. Geconstateerd wordt dat het
noodzakelijk is dat het Nederlandse
immateriële schadevergoedingsrecht
weer in balans wordt gebracht, zowel
met zichzelf als ten aanzien van
andere Europese rechtsstelsels. Dit
geldt zowel ten aanzien van de vergoeding van immateriële schade
geleden door derden als ten aanzien
van de hoogte van de smartengeldbedragen.
Mr. M.R. Hebly
Werpt Straatsburg een nieuw licht
op de verjaring van asbestclaims?
– Op 11 maart 2014 heeft het EHRM
een belangwekkende uitspraak
gedaan met betrekking tot de verjaring van mesothelioomclaims op de
werkgever. Het EHRM overwoog dat
wanneer het wetenschappelijk vaststaat dat een persoon niet in staat is
om te weten dat hij aan een bepaalde
ziekte lijdt, deze omstandigheid in
aanmerking moet worden genomen
bij de berekening van de verjaringstermijn. Gezien de bijzondere omstandigheden van het geval oordeelde het
EHRM dat de toepassing van de absolute verjaringstermijn (het ging om
een Zwitserse zaak waarin een termijn gold van tien jaar) in strijd was
met art. 6 EVRM: het recht op een eerlijk proces. De vraag rijst welke gevolgen deze uitspraak heeft voor het
Nederlandse recht.
Mr. C.A.M. Roijackers
Minderjarige slachtoffers van
ongevallen voor 1 februari 2004:
kind van de rekening?
– Als kinderen zijn getroffen door
een ongeval vóór 1 februari 2004 en
hun ouders hebben bij bekendheid
met de vordering en de schadetoebrenger de verjaring niet gestuit, dan
kan de vordering nog tijdens de minderjarigheid verjaren en hebben de
kinderen slechts een aanspraak op
de ouders wegens slecht bewind.
Deze situatie is door de Tweede
Kamer onwenselijk geacht en daarom is een amendement aangenomen
op art. 3:310 lid 5 BW, dat bij ongevallen vanaf 1 februari 2004 kinderen
beschermt. Hun vordering verjaart
vijf jaar na het bereiken van de meerderjarigheid, maar deze bescherming
is er niet voor slachtoffers met een
ongeval van vóór 1 februari 2004. De
situatie dat een vordering van kinderen verjaart tijdens hun minderjarigheid is door het EHRM in casu in
strijd geacht met art 6. EVRM in het
Stagno-arrest. De vraag rijst wat dit
Stagno-arrest betekent voor het
Nederlands recht, nu de Nederlandse
rechter gemotiveerd dan wel ongemotiveerd dit arrest niet toepast.
E.H. Beukers
De toepassing van de billijkheidscorrectie in verkeerszaken (II)
– Eerder is in Letsel & Schade de
onvoorspelbaarheid van de toepassing van de billijkheidscorrectie bij
schulddeling in verkeerszaken door
mr. J.F. Roth en mr. R.W. Smit aan de
orde gesteld. Schr. van dit vervolgartikel pakt de handschoen op en na
een algemeen theoretische inleiding
op de toepassing van art. 6:101 BW
in verkeerszaken geeft zij een overzicht van uitspraken vanaf 2003 tot
heden waarin in verkeerszaken een
billijkheidscorrectie is toegepast bij
schulddeling. Het doel is om,
ondanks de vrijheid van de rechter,
toch tot meer zekerheid te komen bij
de toepassing van de billijkheidscorrectie.
NTHR Nederlands Tijdschrift
voor Handelsrecht
Nr. 4, augustus 2014
Mr. A.J.M. Roos,
mr. drs. M.A.J. Hartman
Pandrecht: over schuldeisersbevoegdheden en uitwinning
– In het arrest Neo-River en het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2069
Tijdschriften
arrest Feenstra q.q./ING is de Hoge
Raad ingegaan op de reikwijdte en
uitwinning van pandrechten. Pandrecht kent slechts een beperkt aantal
bevoegdheden aan de pandhouder
toe. De vraag is of deze bevoegdheden door de pandhouder in overleg
met de pandgever kunnen worden
uitgebreid. Uit het arrest Feenstra
q.q./ING volgt dat bij een onderhandse executoriale verkoop ex art. 3:251
lid 2 BW geen sprake is van verrekening ex art. 54 Faillissementswet. De
vraag is aan welke eisen dient te zijn
voldaan om te kunnen spreken van
een onderhandse executoriale verkoop ex art. 3:251 lid 2 BW en op welke risico’s de pandhouder beducht
dient te zijn. Na mededeling aan de
debiteur is pandgever bevoegd om in
en buiten rechte nakoming van de
vordering te eisen en betalingen in
ontvangst te nemen. Partijen kunnen
aanvullende afspraken maken die
verbintenisrechtelijke werking hebben en dus niet gelden jegens derden. Dit is bij de executie van pandrecht iets waar de pandhouder zich
bewust van dient te zijn. Indien
pandhouder wordt benadeeld door
het gebruik van schuldeisersbevoegdheden door de pandgever, kan hij een
beroep doen op de schuldeiserspauliana van art. 3:45 BW en eventueel
wanprestatie ex art. 6:74 BW.
Rechtsgeleerd Magazijn
Themis
Nr. 4, augustus 2014
Prof. mr. H.E. Boschma, prof. mr. M.L.
Lennarts, mr. J.N. Schutte-Veenstra,
prof. mr. J.B. Wezeman
Naar een betere regeling
van bestuur en toezicht bij
verenigingen en stichtingen
in de semipublieke sector
– Naar aanleiding
van onder meer een
aantal incidenten in
de semipublieke sector is het Voorontwerp Wet bestuur
en toezicht rechtspersonen tot stand
gekomen. Op 6 februari 2014 is het
ter consultatie openbaar gemaakt.
Het voorstel beoogt de kwaliteit van
bestuur en toezicht bij verenigingen
en stichtingen te verbeteren. Schrs.
bespreken de voorgestelde regeling
met bijzondere aandacht voor zorginstellingen en woningcorporaties.
2070
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Zij bespreken de regulering van
bestuur en toezicht, de gedragsnorm
voor bestuurders en toezichthouders,
de regulering van tegenstrijdig
belang van bestuurders en toezichthouders en de aansprakelijkheid en
ontslag van bestuurders en toezichthouders. Afsluitend merken schrs. op
dat ten aanzien van het afdwingen
van bepaald gedrag door regels hoge
verwachtingen niet reëel zijn. Daarnaast bevat het voorontwerp lacunes
en moet het in het wetgevingsproces
verder worden vervolmaakt. Hiervoor
is een aantal aandachtspunten geformuleerd. Desondanks spreken schrs.
hun waardering uit voor het feit dat
met het Voorontwerp in ieder geval
een begin is gemaakt met het ontwerpen van een regeling van bestuur
en toezicht bij verenigingen en stichtingen.
Mr. P. van Zwieten
Het nut en de noodzaak van
het leerstuk subrogatie in het
schadeverzekeringsrecht
– Nut en noodzaak van de wettelijke
subrogatiebepaling (art. 7:962 BW)
staan in deze bijdrage centraal. Schr.
bespreekt de geschiedenis en de ratio
van de huidige regeling. Ten aanzien
van de Nederlandse subrogatiebepaling en de subrogatiebepaling in de
ons omringende landen blijkt dat in
alle landen het voorkomen van voordeel bij de laedens als de ratio van de
bepaling moet worden gezien. De
subrogatiebepaling heeft een aantal
neveneffecten waaronder het voorkomen van dubbele vergoeding, reductie van de schadelast betalende verzekeraar, preventie van schade en
bespoediging van de schadeafwikkeling. Deze neveneffecten zijn in het
belang van óf de verzekerde óf van
de verzekerde gemeenschap. Het
algemeen verbintenisrecht kent geen
alternatieven voor de subrogatieregeling. De verzekeraar kan geen beroep
doen op bijvoorbeeld onrechtmatige
daad, zaakwaarneming of ongerechtvaardigde verrijking. Cessie kent wel
eenzelfde effect als subrogatie, maar
daar geeft schr. niet de voorkeur aan.
Tot slot wordt ingegaan op de reikwijdte van de subrogatiebepaling.
Subrogatie is niet mogelijk bij onder
meer een sommenverzekering, in het
eigendomsrecht of bij rechten uit
een verzekeringsovereenkomst.
Tijdschrift voor Civiele
Rechtspleging
Nr. 4, augustus 2014
C.M.D.S. Pavillon
Wat maakt een beding oneerlijk?
Het Hof wijst ons (eindelijk) de weg.
Een beschouwing van de recente
rechtspraak van het HvJ EU
inzake de oneerlijkheidstoets uit
de Richtlijn oneerlijke bedingen
– Schr. bespreekt in haar bijdrage
over de oneerlijkheidstoets de recente
rechtspraak van het Europees Hof van
Justitie. Het Hof heeft na het Océanoarrest geen enkele op een concreet
beding gerichte prejudiciële vraag
aangegrepen om de oneerlijkheidstoets uit de Richtlijn oneerlijke bedingen van een autonome interpretatie
te voorzien. Bij de beantwoording van
de recente golf prejudiciële vragen
met betrekking tot deze toets wijst
het Hof de nationale rechter eindelijk
de weg. In dit artikel wordt uitgebreid
stilgestaan bij de inhoud van de verschafte sturing en bij de gevolgen
hiervan voor de Nederlandse onredelijk bezwarend-toets.
J.J. Dammingh
Makelaardij 2012-2013
– In deze kroniek bespreekt schr. de
rechtspraak over de makelaar in
onroerende zaken in 2012-2013. Het
arrest Savills/Pasman van de Hoge
Raad leert alvast dat de koper er goed
aan doet na te gaan of de informatie
die hij van de makelaar heeft ontvangen, en voor hem cruciaal is, wel feitelijk correct is. Uit het arrest blijkt
immers dat de zorgvuldigheidsplicht
van de makelaar niet zo ver gaat, dat
hij de informatie die hij aan een
potentiële verkoper geeft te allen tijde op juistheid moet controleren. Uit
de jurisprudentie over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de
makelaar, leidt schr. verder af dat een
makelaar die namens zijn opdrachtgever een mededeling doet, in de
regel slechts als ‘bode’ optreedt en
niet als vertegenwoordiger.
O.O. Cherednychenko,
J.-M. Meindertsma
Verantwoorde kredietverstrekking
aan consumenten in een multilevel
governancesysteem
– In de nasleep van de recente financiële crisis wordt steeds vaker de
roep gehoord om te waarborgen dat
krediet aan consumenten alleen op
maatschappelijk verantwoorde wijze
wordt verstrekt. Het begrip verant-
Tijdschriften
woorde kredietverstrekking is de
laatste jaren sterk tot ontwikkeling
gekomen op verschillende niveaus
van een multi-level governancesysteem. Het antwoord op de vraag wat
verantwoorde kredietverstrekking
inhoudt, moet worden gezocht in de
EU-wetgeving, de Nederlandse financiële toezichtwet- en regelgeving van
bestuursrechtelijke aard, het Nederlandse civiele recht en de zelfregulering door de kredietindustrie. De verhouding tussen deze regelcomplexen
is niet altijd helder. In deze bijdrage
wordt getracht om enige ordening
aan te brengen in een lappendeken
aan regels rondom verantwoorde kredietverstrekking aan de consument.
WSNP Periodiek
Weekblad Fiscaal Recht
5e jrg. nr. 3, augustus 2014
A. Noordam
Nieuw Iers recht – inspiratie voor
sanering hypotheekschulden
– Geinspireerd door de Ierse oplossingen geeft schr. enkele overwegingen tot aanpassing van het saneringsrecht om herstructurering van
hypotheekschulden binnen de Wsnpregeling te faciliteren.
143e jrg. nr. 7061, 21 augustus 2014
Mr. I.M. de Groot, WFR 2014/1032
Wijziging vrijstellingsmethode
Moeder-dochterrichtlijn in verband
met hybrids: verrekeningsmethode
vergeten?
– Op 8 juli 2014 is (formeel) een voorstel
aangenomen tot wijziging van de vrijstellingsmethode in de
Moeder-dochterrichtlijn in verband met de
voorkoming van dubbele niet-heffing als gevolg van hybride geldverstrekkingen. Schr. gaat in
deze bijdrage in op de discrepantie
tussen de toepassing van de vrijstellingsmethode en de toepassing van
de verrekeningsmethode, die na deze
wijziging in bepaalde situaties kan
ontstaan. Zij doet vervolgens een
voorstel voor een tekst die naar haar
mening meer overeenstemt met het
doel van de Moeder-dochterrichtlijn.
Mr. drs. B.F. Schuver, WFR 2014/1041
Dga en werknemersverzekeringen;
discussie verzekerd?
– De directeur-grootaandeelhouder
(dga) is zowel ondernemer als werknemer, en dat leidt tot discussie bij
de toepassing van de werknemersverzekeringen. De daarbij door de praktijk gebruikte vuistregels zijn aan het
veranderen. Schr. gaat in op de ontwikkelingen en schetst welke gevolgen die kunnen hebben voor de verzekeringsplicht van de dga.
1550
Fiscaal recht
Weekblad Fiscaal Recht
WPNR
145e jrg. nr. 7028, 9-16 augustus 2014
Mr. dr. I. Visser
Het gebruik van internet voor
de executoriale verkoop van
onroerende zaken
– Deze bijdrage gaat over de invloed
van het elektronisch rechtsverkeer, in
het bijzonder door gebruikmaking
van het internet, op de executoriale
verkoopprocedure van onroerende
zaken. Hierbij komen zowel vragen
naar de wenselijkheid daarvan, als
meer praktische vragen aan de orde.
De mogelijkheden in het huidige en
toekomstige recht staan centraal. Om
de executoriale verkoop daadwerkelijk aantrekkelijk te maken voor particulieren is echter meer nodig. Met
name op het gebied van de financiering van de aankoop door particulieren is nog een grote slag te maken.
Prof. mr. drs. J.W.A. Biemans
De Europese Unie en de
Nederlandse studie notarieel recht
– In deze bijdrage gaat schr. in op de
invloed van de Europese Unie op de
notariële monopoliepositie en het
notariële recht, en op de gevolgen
daarvan voor het Nederlandse notariaat en de Nederlandse notariële
opleiding in het bijzonder. Ongeacht
of ‘Brussel’ en ‘Luxemburg’ als vriend
of vijand van het Nederlands notariaat moet worden beschouwd is het
volgens schr. duidelijk dat de Nederlandse notaris vertrouwd dient te
zijn met het Europees recht. In het
verlengde daarvan dient het Europees recht in de studie notarieel
recht aandacht te krijgen.
143e jrg. nr. 7060, 7 augustus 2014
Prof. mr. R.H. Happé, WFR 2014/1000
Fiscale discriminatie in 26 jaar
rechtspraak van de Hoge Raad: een
fiscaal en rechtsstatelijk debat
– Sinds de belastingkamer van de
Hoge Raad in 1988 met het Eerste
studeerkamer-arrest een begin maakte met de toetsing van wetten in formele zin aan het gelijkheidsbeginsel,
geeft deze rechtspraak geregeld aanleiding tot politieke en juridische
commotie. Wie kent niet het Arbeidskostenforfait-arrest uit 1999 en het
Kinderopvang-arrest uit 2002? Recent
zijn daar nog eens de Bedrijfsopvolgingsfaciliteit-arresten bijgekomen.
In deze bijdrage doet schr. onderzoek
naar de betekenis van deze rechtspraak. Daarbij zijn verschillende
niveaus te onderscheiden. Allereerst
is er het fiscaal-juridische niveau.
Daarnaast is er het rechtsstatelijke
niveau. Om tot een overall duiding
van deze rechtspraak te komen gaat
schr. ook op zoek naar de meer specifieke visies en opvattingen die de
twee staatsmachten, wetgever en
rechter, hanteren met betrekking tot
hun wetgevende, respectievelijk
rechtsprekende taak. Hij komt tot de
conclusie dat die visies op zijn minst
een deel van de verklaring vormen
voor de regelmatig gespannen verhouding tussen de staatsmachten.
Ten slotte doet hij enige aanbevelingen om in die verhouding verbetering te brengen.
WPNR
145e jrg. nr. 7028, 9-16 augustus 2014
Drs. H.J. Bresser
Belastingplicht voor de
vennootschapsbelasting voor
overheidsondernemingen; much
to do about nothing?
– Recent is het wetsvoorstel gepubliceerd dat voorziet in een wijziging
van de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting voor overheidsbedrijven. In deze bijdrage zet schr.
de strekking van het voorstel uiteen.
De complexiteit van de wetgeving
vormt een punt van kritiek. Deze
wordt met name veroorzaakt door de
nauwelijks leesbare vrijstellingen.
Volgens schr. kan de regeling eenvoudiger worden vormgegeven.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2071
Tijdschriften
1551
Gezondheidsrecht
Tijdschrift voor Toezicht
5e jrg. nr. 2, juni 2014
A. Stoopendaal, M. de Bree, F. Keuter,
P. Robben
Systeemtoezicht in de Nederlandse
gezondheidszorg. Een experimentele innovatie van toezicht
– De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft geëxperimenteerd
met een nieuwe vorm van inspectie
gebaseerd op systeemtoezicht (ST).
Het experiment volgt uit voortgaande ontwikkelingen in de governance
van zorginstellingen. Het experiment
is gevolgd en ondersteund met formatief onderzoek. Geleerd is dat ST
in de Nederlandse gezondheidszorg,
mits gericht en evenwichtig toegepast, een bijdrage kan leveren aan de
doelstellingen van de IGZ ten aanzien van effectief en efficiënt toezicht. ST maakt ‘inspectiemaatwerk’
mogelijk. Daarenboven geeft dit artikel inzicht in de werkwijze die kan
worden gebruikt bij de modernisering van toezicht.
1552
bestuurders. Aan de ava van een
naamloze of besloten vennootschap
behoort, binnen de door de wet en de
statuten gestelde grenzen, alle
bevoegdheid die niet aan het bestuur
of aan anderen is toegekend (art.
2:107 lid 1 BW en art. 2:217 lid 1 BW).
Naast de wet kunnen de statuten ook
regels over bevoegdheden van aandeelhouders bevatten. Het gaat in de
onderhavige kwestie om de vraag of
sprake is van een noodsituatie die het
doorbreken van de statutair voorgeschreven unanimiteit kan rechtvaardigen. De Ondernemingskamer beantwoordt deze vraag met behulp van
twee vereisten waaraan moet worden
voldaan. Als uitgangspunt geldt dat
niet valt uit te sluiten dat zich zodanig dringende omstandigheden voordoen, dat doorbreking van het vereiste
van unanimiteit is gerechtvaardigd.
Echter, de redelijkheid en billijkheid
die de rechtspersoon en degenen die
bij de organisatie zijn betrokken
jegens elkaar in acht moeten nemen,
brengen mee dat het bestuur in een
dergelijk geval de beslissing tot doorbreking en de dringende omstandigheden die dat rechtvaardigen aan de
ava, waaronder tegenstemmende aandeelhouders, meedeelt. Volgens schr.
moet dit dan wel direct na het nemen
van de beslissing gebeuren.
Het Verzekerings-Archief
Handels- & economisch recht
Bedrijfsjuridische berichten
Nr. 16, 7 augustus 2014
Mr. H. Koster, Bb 2014/50
Aandeelhoudersbesluitvorming
en doorbreking van een statutair
unanimiteitsvereiste
– In dit artikel
bespreekt schr. de
uitspraak van de
Ondernemingskamer van 23 september 2013, waarin de
Ondernemingskamer zich uitlaat over
de vraag of doorbreking van het statutaire vereiste van unanimiteit voor
aandeelhoudersbesluitvorming is toegestaan. In Boek 2 BW zijn diverse
belangrijke bevoegdheden toegekend
aan de algemene vergadering van aandeelhouders (ava), zoals het besluiten
tot statutenwijziging of ontbinding en
(bij niet-structuurvennootschappen)
het benoemen en het ontslaan van
2072
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
91e jrg., 2e kwartaal 2014
Mr. R.J. Visscher
Let(ten) op fraudeurs.
Privacyaspecten bij de aanpak
van verzekeringscriminaliteit
– In een aantal databestanden worden gegevens vastgelegd over afnemers van verzekeringen en andere
finaciënle diensten die zich daarbij
onrechtmatig hebben gedragen. Door
een intern waarschuwingssysteem
en door het waarschuwen van andere
verzekeraars wordt gepoogd frauderisico’s te voorkomen en verzekeringscriminaliteit te bestrijden. Het
gebruik van deze registers is geregeld in gedragscodes. Dit artikel
bevat een inventarisatie van die
registers en regels.
Mr. M.M.R. van Ardenne-Dick
Privacy en de uitwerking van
persoonlijk onderzoek in de
rechtspraak
– Verzekeringsfraude bij het indienen van of het verschaffen van informatie bij een schadeclaim kan leiden
tot het verval van het recht op uitkering. Wat zijn de juridische grenzen
die de verzekeraar in acht moet
nemen bij het doen van persoonlijk
onderzoek door interviews, het
inwinnen van informatie bij derden
en observaties?
Mr. A. Haasjes
Inzicht in het inzagerecht
– In toenemende mate wordt door
claimanten gepoogd een dossier op
te bouwen met gebruikmaking van
inzagerechten. In dit artikel worden
achtereenvolgens behandeld de inzage op grond van art. 35 Wet bescherming persoonsgegevens, de inzage
op grond van art. 843a Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering en de
frictie tussen het voldoen aan een
Amerikaans discoveryvonnis en de
privacywetgeving.
Prof. mr. N. van Tiggele-van der Velde,
prof. mr. J.H. Wansink
De mededelingsplicht ex
art. 7:928 BW bij levensverzekering
en de toetsingscommissie
gezondheidsgegevens
– Bij verzekeraars kan de behoefte
bestaan om te bezien of er ten tijde
van het sluiten van de overeenkomst
wellicht sprake is geweest van de nietnakoming van de mededelingsplicht.
Verzekeraars worden in hun onderzoek belemmerd doordat het hen niet
vrij staat om medische informatie te
vragen aan de behandelende arts. De
oplossing is gevonden in de vorm van
twee Convenanten.
NTHR Nederlands Tijdschrift
voor Handelsrecht
Nr. 4, augustus 2014
Mr. M.J. Boon
De verhouding tussen schorsing en
stuiting onder de CMR
– In deze bijdrage wordt het arrest
HR 20 december 2013
(ECLI:NL:HR:2013:2043) besproken,
dat de verhouding behandelt tussen
de schorsings- en stuitingsregeling
van art. 32 lid 2 en 3 Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de
weg (CMR). De Hoge Raad wijdt in
het arrest veel woorden aan (het
belang van) uniforme uitleg van de
CMR in zijn geheel en geeft voorrang
aan uniform recht boven nationale
regels die aan een uniforme toepassing afbreuk doen. Volgens schr.
terecht. De door de Hoge Raad gegeven rechtsregel dat stuiting van de
Tijdschriften
verjaringstermijn na schorsing daarvan overeenkomstig de CMR niet
mogelijk is, is ondanks de stuitingsmogelijkheden die het nationaal
recht biedt een voor de praktijk heldere regel. Schr. wijst erop dat uit de
arresten aangaande art. 32 lid 2 en 3
CMR de lessen kunnen worden
getrokken dat bij het vervoer betrokken partijen des te meer alert moeten zijn als zij besluiten een minnelijk traject een kans te geven. De
formaliteiten die zijn verbonden aan
het instellen van een vordering in
rechte moeten niet uit het oog worden verloren. Er zijn verschillende
manieren om aan de uitwerking van
art. 32 CMR te ontkomen.
Ondernemingsrecht
Nr. 10/11, 5 augustus 2014
Prof. mr. C.D.J. Bulten,
Ondernemingsrecht 2014/94
De vennootschap en de
geconstrueerde werkelijkheid
– De gedachte van schr. is dat de wil,
de keuzes en het handelen van de bij
de vennootschap betrokkenen onder
bepaalde omstandigheden doorwerken in die vennootschap. Aan de
hand van diverse voorbeelden laat zij
zien dat de zo geconstrueerde werkelijkheid mede de rechtspersoon
bepaalt.
Mr. G.P. Roth, mr. J.S. Roepnarain,
Ondernemingsrecht 2014/95
De toetsing van bestuurders
en commissarissen door de
AFM en DNB
– Negatieve oordelen van de Autoriteit
Financiële Markten
(AFM) en/of De
Nederlandsche Bank
(DNB) bij een (her)
toetsing van
geschiktheid of
betrouwbaarheid worden door
bestuurders en commissarissen
slechts zelden voorgelegd aan de
bestuursrechter. In deze bijdrage
worden, ook vanuit praktijkervaringen, de achtergronden en redenen
daarvan onderzocht. De vraag die
daarbij centraal staat, is of het in theorie bestaande stelsel van rechtsbescherming in de praktijk voldoende
soelaas biedt.
Prof. mr. dr. P.M. van der Zanden,
Ondernemingsrecht 2014/96
Accountants in de problemen!
Balanscommisaris, een panacee?
– Kunnen de problemen waarmee
het accountantsberoep op dit
moment heeft te kampen, worden
opgelost door terug te grijpen op het
ontstaan van het accountantsvak? In
dit artikel wordt in het kort de historie geschetst, een analyse van de
mogelijke oorzaken gegeven en
wordt vervolgens een mogelijke
oplossing uitgewerkt.
RegelMaat
29e jrg. nr. 3, juni 2014
Themanummer: Bevoegdheden van
Europese toezichthouders op het
terrein van financiële markten
M. Chamon
Grenzen voor de EU-wetgever
bij het machtigen van Europese
agentschappen
– Het Hof van Justitie heeft op 22
januari 2014 uitspraak gedaan in de
zaak short selling. In deze zaak ging
het om een aan de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (ESMA)
toegekende bevoegdheid om het
‘shorten’ op financiële instrumenten
in bepaalde gevallen te verbieden of
aan voorwaarden te verbinden. Schr.
bespreekt de gevolgen van de shortselling-zaak voor de EU-wetgever.
Het belang van Europese agentschappen en de aan de short selling-zaak
voorafgaande arresten Meroni en
Romano worden besproken. Op
grond van deze beide arresten werd
aangenomen dat geen discretionaire
bevoegdheden of bevoegdheden om
normatieve besluiten vast te stellen
aan EU-agentschappen mochten worden toegekend. Echter of deze arresten van toepassing waren op de
machtiging van agentschappen was
niet duidelijk. Volgens schr. heeft de
short selling-zaak hier duidelijkheid
over gegeven; er mogen géén discretionaire bevoegdheden worden toegekend (Meroni), maar of er sprake is
van een discretionaire bevoegdheid
hangt af van de context (Meronilight). Dit geeft volgens schr. de EUwetgever een grote vrijheid en ondergraaft de positie van de Commissie.
T.J.A. van Golen
Europese financiële
toezichthouders als toonbeeld van
evidence-based wetgeven in de EU?
– Met het uitbreken van de kredietcrisis werd duidelijk dat de Lamfalussy-comités, de Europese toezichthouders op de financiële markten, niet
tijdig konden ingrijpen en werden zij
omgezet in Europese Agentschappen
onder de naam European Supervisory Authorities (ESA’s). Getracht werd
bij het opstellen van de oprichtingsverordeningen gebruik te maken van
de ‘evidence-based’-benadering door
te werken met gegevens uit feiten en
empirisch onderzoek waardoor er
minder ruimte is voor willekeur en
politiek opportunisme. Schr. onderzoekt hoe ‘evidence-based’ het wettelijk fundament van de ESA’s is door
het gevolgde wetgevingsproces te
bespreken en de ESA-regelgeving te
evalueren. Schr. concludeert dat het
niet duidelijk is in hoeverre bij de
ESA-wetgeving sprake is geweest van
‘evidence-based’-wetgeving. Hierdoor
lijkt het dat de oprichting en toebedeling van bevoegdheden in aanmerkelijke mate zijn bepaald door politieke standpunten en niet via het
proces van ‘evidence-based’ wetgeven,
waarbij het gaat om de meest effectieve en efficiënte uitkomsten. Volgens schr. maakt ‘evidence-based’
wetgeven slechte keuzes op basis van
politieke overwegingen minder makkelijk, daarnaast bevordert het democratische controle en helpt het beslissingen op EU-niveau te legitimeren.
M. Scholten
Onafhankelijkheid vs. Accountability: de casus van de nieuwe EU
financiële toezichthouders
– Bij onafhankelijke bestuursorganen en agentschappen is sprake van
het ‘Onafhankelijkheid vs. Accountability’-dilemma. Dat wil zeggen dat
politieke verantwoordelijkheid wordt
bemoeilijkt door de onafhankelijke
status van een agentschap. Schr. analyseert de onafhankelijkheid en
accountability van recentelijk in
Europa ingestelde accountable financiële toezichthouders (ESA’s) en trekt
hieruit lessen voor nationale wetgevers die met voornoemd dilemma
worden geconfronteerd. Volgens schr.
leert de EU-ervaring dat de iure de
balans tussen onafhankelijkheid en
accountability kan worden gevonden
door het instellen van verantwoordelijkheidsverplichtingen om direct te
kunnen worden gehoord door te rapporteren aan het parlement, bij het
benoemen van topambtenaren van
een agentschap verschillende partijen te betrekken en door het verzekeren van het budget van het agentschap. De facto hangt een en ander
enerzijds af van de wetgever, name-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2073
Tijdschriften
lijk hoe specifiek de wetgever de
accountability bepalingen formuleert
en zijn rol kan en wil spelen, en
anderzijds hoe het agentschap zijn
missie en taken interpreteert.
Tijdschrift voor Compliance
14e jrg. nr. 3, juli 2014
Themanummer: Compliance &
Corporate Governance
– Corporate governance is een veelomvattend begrip.
De redactie is voor
dit themanummer
op zoek gegaan naar
schrs. met kennis en
ervaring op het
gebied van compliance en de besturing van organisaties. Er zijn al veel
artikelen gepubliceerd over de mogelijke oorzaken van de verschillende
misstanden en de lessons learned.
Kortom, het is duidelijk wat er misgaat in de besturing van organisaties
en ook hoe het beter kan, maar de
verbetering is (nog) niet waargenomen in de afgelopen periode. Het
lijkt er dan ook op dat de roep om
een mentaliteitsverandering de rode
draad is van deze editie. Een mooi
complianceprogramma op papier is
niet genoeg. In dit themanummer
zijn onder andere de volgende bijdragen te lezen:
J. Jansen MSc RBA, D. Tomić MSc
Opfrisbeurt Nederlandse governanceregels nodig voor nieuw elan
Mr. W.E.C. Scheepens
Bedrijven en maatschappij hebben
governance en compliance nodig
om MVO verder te brengen
Prof. mr. E.P.M. Vermeulen
De one-size-fits-all illusie van corporate governance en compliance
Drs. R. van Altena RA,
drs. M. Rengersen
Wat voor organisatie willen we zijn?
De betekenis van de compliance
officer voor governance
Prof. dr. A.B. Hoogenboom
De dramaturgie van corporate
governance
K.I.M. Koel MSc
Mensen handelen, organisaties niet:
een analyse van oorzaken waarom
organisaties onwenselijk kunnen
handelen
Mr. L.A. van Amsterdam
De bijzondere zorgplicht van
banken: kan het MKB er wat mee?
Drs. M. Kouwenhoven
2074
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Compliance officers en het
organisatiegeweten
Tijdschrift voor Financieel
recht
16e jrg. nr. 7/8. augustus 2014
Themanummer: Pensioenen
Mr. B.P. van der Graaf
Onderneming, penisoenregeling en
verslaglegging
– In deze bijdrage staat de problematiek van de verwerking van ‘defined
benefit’-regelingen in de jaarrekening van de onderneming centraal.
Mr. T. Huijg, mr. P.G. Vestering
De-risking door aanpassing van de
pensioenregeling
– In deze bijdrage gaan schrs. in op
de belangrijkste juridische kwesties
die spelen bij een aanpassing van de
pensioenregeling (de-riskingoperatie). Het gaat daarbij met name om
de vraag óf, en hoe, de pensioenregeling ten opzichte van de huidige en
voormalige werknemers en in relatie
tot de pensioenuitvoerder kan worden gewijzigd. Bij het wijzigen van de
pensioenregeling gaat het meestal
om wijziging van de indexatie
(financiering), bijstortingen, de financiering aangaande de reguliere pensioenopbouw of de pensioenopbouw
zelf.
Mr. S.H. Kuiper
De keuze tussen pensioenfonds en
verzekeraar
– Nederland kent meerdere soorten
pensioenuitvoerders van arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen:
pensioenfondsen, verzekeraars, premiepensioeninstellingen (PPI) en
kapitaal gedekte buitenlandse instellingen in de zin van Richtlijn
2003/41/EG. Deze uitvoerders verschillen van elkaar. In dit artikel
bespreekt schr. de verschillen tussen
pensioenfondsen en verzekeraars;
deze verschillen zijn relevant bij de
door ondernemingen te maken keuze voor een pensioenuitvoerder.
Mr. A.C.M. Kuypers
Toezicht op pensioenen en
pensioenfondsen
– In dit artikel geeft schr. een overzicht van de ontwikkelingen van het
prudentiële en materiële toezicht op
pensioenen en pensioenfondsen
door De Nederlandsche Bank (DNB)
tegen de achtergrond van de steeds
complexere thema’s waar de pensioensector mee wordt geconfronteerd.
Achtereenvolgens besteedt schr. aan-
dacht aan het wettelijk kader, het
prudentieel toezicht van 2010-2014,
de toezichtagenda 2014-2018, de
aard van het toezicht en voorbeelden
uit de interventie en handhavingspraktijk van DNB.
Tijdschrift voor
insolventierecht
20e jrg. nr. 4, juli/augustus 2014
Mr. C.M. Harmsen, TvI 2014/27
Vonnis inzake Landis: een stap
vooruit op het gebied van de
administratieplicht
– De vraag of aan de administratieplicht is voldaan, wordt vaak beoordeeld aan de hand van hetgeen de
Hoge Raad heeft overwogen in het
arrest Brens q.q./Sarper. Daardoor
lijkt de beoordeling of aan de administratieplicht is voldaan, te verworden tot een in veel gevallen – gezien
de aard en omvang van de rechtspersoon – te beperkte toets “of snel
inzicht kan worden verkregen in de
debiteuren- en crediteurenpositie op
enig moment en of deze posities
tezamen met de stand van de liquiditeiten, gezien de aard en de omvang
van de rechtspersoon, een redelijk
inzicht geven in de vermogenspositie
van de rechtspersoon” in plaats van
een beoordeling van de aangetroffen
administratie aan de hand van art.
2:10 lid 1 BW mede in het licht van
de doeleinden die met de administratie in een onderneming moeten
worden nagestreefd. Ingegaan wordt
op de doeleinden van de administratie bij een rechtspersoon en aan de
hand van het vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland inzake Landis wordt geconcludeerd dat de
Rechtbank terecht de vraag of bij
Landis aan de administratieplicht
was voldaan breder heeft beoordeeld
dan uitsluitend aan de hand van de
debiteuren- en crediteurenposities
en de stand van de liquiditeiten.
Mr. A. van Hees, TvI 2014/28
Omzwervingen van de Hoge Raad
omtrent boedelvorderingen:
beschouwingen naar
aanleiding van het arrest
Koot beheer/Tideman q.q.
– De Hoge Raad heeft in het arrest
Koot Beheer/Tideman q.q. afscheid
genomen van het veel bekritiseerde
‘toedoen-criterium’ voor boedelschulden. Daarbij heeft de Hoge Raad een
(nieuwe) limitatieve opsomming
gegeven van een drietal categorieën
Tijdschriften
van vorderingen die als boedelvordering kwalificeren. In deze bijdrage
wordt daarop ingegaan. De vraag
daarbij is niet zozeer welke vorderingen in deze categorieën vallen, maar
of de Hoge Raad met het formuleren
van deze categorieën wel het juiste
antwoord op de juiste vraag heeft
gegeven. De conclusie stemt droevig.
Mr. P.V. Kleijn, mr. C.R.E. ten Cate,
TvI 2014/29
Aanbestedingsrechtelijke
beperkingen bij een doorstart;
bieden de nieuwe Europese
richtlijnen uitkomst?
– Is de verkoop door de curator van
een orderportefeuille die met name
bestaat uit opdrachten voor overheden wel zinvol, zo kan men zich op
grond van de huidige stand van de
Europese en Nederlandse rechtspraak afvragen. In beginsel dienen
via een aanbesteding door de failliet
verkregen overheidsopdrachten
opnieuw te worden aanbesteed. Een
onderhandse verkoop van een dergelijke orderportefeuille is daardoor
niet mogelijk. De recentelijk in werking getreden Europese richtlijnen
bieden enige verlichting, maar zeker
niet in alle gevallen. Curatoren dienen zich van de blokkerende werking
van het aanbestedingsrecht goed
rekenschap te geven en het daarmee
samenhangende risico in de overname-overeenkomst te ondervangen.
Tijdschrift voor Sanctierecht
& Compliance
4e jrg. nr. 2/3, juli 2014
Themanummer: Beboeting
Mr. C.M.I. van Asperen de Boer
Feitelijk leidinggeven in besluiten
van AFM, DNB en NMa langs de
strafrechtelijke meetlat (Deel II)
– Sinds de invoering van de vierde
tranche Awb medio 2009 is ook in
het bestuursrecht de feitelijk leidinggever beboetbaar voor overtredingen
van de rechtspersoon. Sindsdien zijn
alleen een twintigtal leidinggevers
naast de rechtspersonen beboet door
bestuursorganen. De vraag is:
gebeurt dat volgens de strafrechtelijke regels van het spel?
Mr. dr. R. Stijnen
Een vergelijking tussen de rol
van de straf- en bestuursrechter
bij boeteoplegging
– In deze bijdrage bespreekt schr.
een aantal verschillen en overeenkomsten tussen strafrechtelijke en
bestuurlijke afdoening
voor wat betreft boetes. Het gaat om de
oplegging van geldboetes door de strafrechter en de toetsing
van bestuurlijke boetes door de bestuursrechter. Een vergelijking wordt
getrokken tussen de wijze waarop de
procedure wordt aangelegd en het
beslissings- of toetsingsmodel van de
rechter, de uitleg van voorschriften
en het legaliteitsvereiste, het bewijs
van het strafbare of beboetbare feit,
waaronder ook onrechtmatig verkregen bewijs, verdedigingsrechten – die
nauw samenhangen met de waarheidsvinding – en toerekening en
evenredigheid. Bij deze vergelijkingen verwijst schr. zoveel mogelijk
naar recente rechtspraak. Ten slotte
komt schr. tot weerlegging van enige
punten van kritiek op de bestuursrechter.
Mr. M. van Wanroij, mr. S. de Zwart
Kartelboetes – Van gestroomlijnd
tot het doel voorbij?
– In dit artikel wordt ingegaan op
een drietal door de Minister van Economische Zaken openbaar gemaakte
(beleids)voornemens voor aanpassing
van de regels over de hoogte van kartelboetes. Het betreft de onlangs ter
consulatie aangeboden aanpassingen
van de betreffende boetebeleidsregels
en clementiebeleidsregels, alsmede
twee brieven waarin de minister
verdergaande − niet in de consultatiedocumentenverwerkte − voornemens
toelicht voor aanpassing van de
regels over kartelboetes. Met de
laatstgenoemde aanpassingen wil de
minister bereiken dat voor kartelovertredingen (veel) hogere boetes
kunnen worden opgelegd dan onder
de huidige boetesystematiek mogelijk is. Eerst worden de voor kartelboetes relevante achtergronden van
het Nederlandse mededingingsrecht
uiteengezet en vervolgens wordt de
bestaande systematiek voor de vaststelling van kartelboetes behandeld.
Daarna wordt ingegaan op de in het
consultatiedocument voorgestelde
aanpassingen en vervolgens op de
voorgenomen verdere aanpassingen
van de boeteregels. Afgesloten wordt
met een korte beschouwing over deze
voornemens.
Mr. G.P. Roth, mr. J.S. Roepnarain
De publicatie van Wft-boetes. De
stand van zaken anno 2014 aan de
hand van recente jurisprudentie
– Sinds de inwerkingtreding van de
Wet op het financieel toezicht (Wft)
is al veel geschreven over het daarin
verankerde publicatieregime van
boetes, meer in het bijzonder over de
zogenaamde vroegtijdige publicatie
op grond van art.1:97 Wft. In deze
bijdrage staan, vraagstukken centraal
die door de jaren heen in gerechtelijke procedures zijn opgekomen. Eerst
wordt kort ingegaan op het toepasselijke wettelijk kader voor de publicatie van boetes. Vervolgens worden
enkele vraagstukken besproken die
de afgelopen jaren de revue hebben
gepasseerd in procedures bij de
(Voorzieningenrechter van de) Rechtbank Rotterdam dan wel bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Ten slotte volgt een korte
conclusie.
Mr. J.T. de Jong
Laat de AFM schrikken
– In dit artikel wordt ingegaan op
de huidige stand van zaken bij de
Autoriteit Financiële markten (AFM)
met betrekking tot haar schikkingsonbevoegdheid. Daarna wordt kort
ingegaan op de schikkingsbevoegdheid van de Autoriteit Consument &
Markt, het Openbaar Ministerie en
de Financial Conduct Authority. Vervolgens wordt bekeken of dat argumenten oplevert om ook de AFM
een schikkingsbevoegdheid toe te
kennen en of de tegenargumenten
van de wetgever uit 2003 nog wel
opgeld doen.
Mr. drs. S.R. van Breukelen,
mr. T.R. van Roomen
De gefailleerde in een Catch-22
positie. Wetgevingsprogramma
Herijking Faillissementsrecht leidt
tot ricico op zelfincriminatie
– Het toenemende aantal faillissementen leidt volgens de Minister
van Veiligheid en Justitie tot meer
aandacht voor (maatregelen strekkende tot) fraudebestrijding. In een
poging het wettelijk kader te optimaliseren, heeft de minister het
Wetgevingsprogramma Herijking
Faillissementsrecht gepresenteerd.
Dit programma rust op drie pijlers,
te weten modernisering, versterking
van het reorganiserend vermogen
van bedrijven en fraudebestrijding.
In deze bijdrage wordt ingegaan op
de laatste pijler, meer in het bijzonder op de strafrechtelijke elementen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2075
Tijdschriften
van de voorgestelde maatregelen ter
bestrijding van faillissementsfraude.
Deze maatregelen zijn opgenomen
in de wetsvoorstellen Wet civielrechtelijk bestuursverbod en Wet herzieningstrafbaarstelling faillissementsfraude, alsmede het voorontwerp
Wet versterking positie curator.
Eerst wordt kort aandacht besteed
aan de betekenis en de reikwijdte
van het nemo tenetur-beginsel. Vervolgens geven schrs. een toelichting
op het voorontwerp Wet versterking
positie curator, waar ze tevens enkele kritische kanttekeningen bij
plaatsen. Aan de hand van de relevante rechtspraak wordt het toepasselijke juridisch kader geschetst, in
het bijzonder betreffende de reikwijdte van het nemo tenetur-beginsel. Aansluitend passen schrs. dit
juridisch kader toe op de voorgestelde wetswijzigingen.
TVOB Tijdschrift voor
Vennootschaps- en
rechtspersonenrecht
Nr. 4, augustus 2014
Mr. T.C.A. Dijkhuizen MPhil
Het beloningsbeleid van financiële
ondernemingen: van een governancevraagstuk naar een bonus cap (1)
– In deze bijdrage
wordt ingegaan op
het beloningsbeleid
van financiële
ondernemingen. In
dit eerste deel wordt
ingegaan op de ontwikkelingen op het
gebied van het beloningsbeleid tot
2011 en enige vraagstukken daaromtrent. Toegenomen aandacht voor
het beloningsbeleid in de financiële
sector heeft geleid tot hervormingen
van de regelgeving. Ten aanzien van
de verandering in aanpak van de
beloningsproblematiek zijn er twee
trends zichtbaar. De focus van de
regelgeving lijkt te verschuiven van
beloningsgovernance naar de vormgeving van het beloningsbeleid. Ook
wordt zelfregulering ingeruild voor
formele wet- en regelgeving. Ingegaan wordt op de vraagstukken rondom de vaststelling, vormgeving en
openbaarmaking van het beloningsbeleid en besproken worden de reguleringsinitiatieven die zowel op nationaal als Europees niveau werden
genomen naar aanleiding van de
voornoemde boekhoudschandalen.
2076
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Mr. I. Meijer-Wagenaar
De bezoldiging van de uitvoerende
bestuurder, de niet-uitvoerende
bestuurder en de commissaris
bij de naamloze vennootschap:
een vennootschapsrechtelijke
vergelijking
– De invoering van de Wet bestuur en
toezicht op 1 januari 2013 1 en de
Wet claw back op 1 januari 2014 heeft
geleid tot een veelvoud aan regelgeving op het gebied van de bestuurdersbezoldiging. De regelgeving voor
bestuurders in een one-tier board
wijkt af van de regelgeving voor
bestuurders en commissarissen in
een two-tier board. Schr. zet uiteen
welke verschillen er zijn in regelgeving voor de uitvoerende bestuurders,
niet-uitvoerende bestuurders en commissarissen. Zij pleit daarbij voor aanpassing van de regelgeving om de verschillen te verkleinen. Dit omdat het
niet in acht nemen van de juiste
bevoegdheidsregels kan leiden tot een
wettelijke beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid, waardoor
de grondslag voor de bezoldiging vervalt, met alle gevolgen van dien.
Mr. dr. R.A. Wolf
Stockdividend, bonusaandelen en
het goedkeurende bestuursbesluit
van art. 2:216 lid 2 BW.
Een noodzakelijke combinatie?
– Wanneer een BV winst maakt, kan
de winst worden gereserveerd of worden uitgekeerd. Indien wordt gekozen om de winst uit te keren, staat
de algemene vergadering voor de
keuze een uitkering in contanten of
een uitkering in aandelen in het
kapitaal van de vennootschap te
doen. In dat geval is er sprake van
stockdividend. Er kan ook een uitkering in aandelen in het kapitaal van
de vennootschap in de vorm van
bonusaandelen plaatsvinden. Bij een
bonusaandeel vindt een uitkering
ten laste van een reserve plaats. Te
denken valt aan een agioreserve,
deelnemingsreserve of herwaarderingsreserve. Wanneer een uitkering
in aandelen in het kapitaal van de
vennootschap plaatsvindt, is feitelijk
sprake van financiering van de vennootschap. Het vermogen van de
vennootschap verandert van karakter. Bij stockdividend vindt geen storting op de aandelen plaats, maar
wordt de winst omgezet in kapitaal.
Schr. pleit in deze bijdrage voor wijziging van art. 2:216 lid 11 BW, in die
zin dat het goedkeurende bestuursbesluit van art. 2:216 lid 2 BW niet
van toepassing is op uitkeringen in
de vorm van aandelen in het kapitaal
van de vennootschap.
Mr. G.C. van Eck
De statutaire exitregeling en de
statutaire eigen geschillenregeling
in arbitrage
– Na invoering van de flex-B.V.wetgeving bestaan er meer mogelijkheden om een eigen regeling ter
oplossing van geschillen in de statuten op te nemen. Met arbitrage bijvoorbeeld kan de effectiviteit van
statutaire exitregelingen en de daarin opgenomen aanbiedings- en overdrachtsverplichtingen worden vergroot. In deze bijdrage wordt
aandacht besteed aan de mogelijke
rol van arbitrage bij de statutaire
exitregeling en de statutaire eigen
geschillenregeling in het licht van de
bij de invoering van de flex-B.V. aangekondigde bredere herziening van
de wettelijke geschillenregeling. Schr.
doet een voorstel om tot aanpassing
van de wettekst te komen om arbitrage toe te laten.
Prof. mr. L.G.H.J. Houwen
Herzieningswet bestuur en
toezicht: effecten voor het
semipublieke domein
– Door wetgever en sectorale branchorganisaties worden meerdere initiatieven ontwikkeld om de governance van semi-publieke ondernemingsorganisaties te verbeteren. Er
is een ambtelijk voorontwerp gepubliceerd dat voorziet in een uniform
wettelijk kader voor het bestuur, toezicht en een regeling van het tegenstrijdig belang van alle privaatrechtelijke rechtspersonen. In deze bijdrage
worden de gevolgen van de voorgestelde harmonisering van het rechtspersonen- en vennootschapsrecht
voor verenigingen en stichtingen in
het semi-publieke domein besproken
en voorstellen gedaan voor een betere afstemming tussen de privaatrechtelijke governancevoorschriften en
de publiekrechtelijke sectorwetgeving voor professioneel toezicht en
verantwoord ondernemingsbestuur
van semipublieke organisaties. Schr.
concludeert dat voor de meeste
woningcorporaties, onderwijs- en zorginstellingen het formaliseren van
een uniforme wettelijke grondslag
voor een facultatief- toezichthoudend orgaan op deze wijze geen
Tijdschriften
ingrijpende herziening van hun
interne organisatiestructuur teweeg
hoeft te brengen. Veranderingen van
gedragsnormen met daaruit voortvloeiende zorgplichten en externe
aansprakelijkheid van bestuurders
en toezichthouders zijn eerder aan
de orde.
Vennootschap &
Onderneming
24e jrg. nr. 6, juni 2014
Mr. N.L. Hooi
Initiatieven van de Europese
Commissie ter verbetering van de
corporate governance van Europese
beursvennootschappen
– De corporate governance van Europese beursvennootschappen vertoont volgens de Europese Commissie gebreken, die bestuurders,
aandeelhouders, tussenpersonen en
stemadviseurs treffen. De Europese
Commissie heeft een voorstel voor
een richtlijn gepresenteerd ‘tot wijziging van Richtlijn 2007/36/EG’. Het
richtlijnvoorstel ziet op het versterken van de betrokkenheid van aandeelhouders bij veursvennootschappen en het verhogen van de kwaliteit
van stemadviezen van stemadviseurs. Naast het richtlijnvoorstel
heeft de Europese Commissie een
aanbeveling gepubliceerd die tot
doel heeft de rapportage over corporate governance door beursvennootschappen in meer algemene zin te
verbeteren. In deze bijdrage worden
benoemd de problemen in het kader
van de corporate governance, die
voor de Europese Commissie reden
zijn geweest tot actie over te gaan. De
inhoud van het richtlijnvoorstel en
de aanbeveling worden uiteengezet
en er wordt beschreven welke lange
weg het richtlijnvoorstel nog heeft af
te leggen om daadwerkelijk te worden aangenomen.
Mr. P.H. Tieskens
De notariële kwaliteitsrekening
en risico’s van faillissement van
een koper of verkoper
– De kwaliteitsrekening van de notaris is bedoeld voor betaling van de
koopprijs van BV-aandelen of een
registergoed. Partijen kunnen door
gebruikmaking van de kwaliteitsrekening gelijk oversteken. De levering
van het goed en de prestatie tot het
betalen van de prijs kunnen op hetzelfde moment tot stand komen. Met
het gelijk oversteken wordt het risico
beperkt dat de ene prestatie wel en
de andere niet wordt verricht en proberen partijen zich tegen elkaars
wanprestatie of faillissement te
beschermen. Schr. beoordeelt in deze
bijdrage of het systeem in de praktijk
waterdicht is of dat een faillissement
van een van de partijen onder
omstandigheden roet in het eten
gooit. Schr. zet eerst uiteen hoe de
kwaliteitsrekening werkt en behandelt daarna de gevolgen van het faillissement van een verkoper en vervolgens het faillissement van een
koper. De zorgplicht van de notaris
bij het uitbetalen van gelden wordt
onderzocht.
Mr. T.E. de Jonge
Onevenredige bescherming van
schuldeisers bij ontbinding van
een rechtspersoon-schuldenaar
– De ontbinding van een rechtspersoon brengt een risico met zich voor
overschotgerechtigden. De verlenging van de verjaringstermijn van
rechtsvorderingen van of tegen een
ontbonden rechtspersoon is onevenredig zwaar voor de overschotgerechtigden en meer specifiek voor aandeelhouders van de ontbonden
rechtspersoon die gelden hebben
ontvangen uit het overschot in het
kader van de vereffening. De aandeelhouders kunnen voor eeuwig worden
geconfronteerd met een vordering
van de vereffenaar tot terugbetaling
van het ontvangen overschot in het
geval van herleving van een ontbonden rechtspersoon en daaropvolgende toewijzing van een rechtsvordering tegen de ontbonden rechtsperso0n. Bij ontbinding van een
rechtspersoon geldt een verlengingsgrond voor de verjaringstermijn voor
rechtsvorderingen van of tegen die
rechtspersoon op grond van art.
2:19a lid 8 BW en 2:23c lid 2 BW. In
deze bijdrage wordt ingegaan op het
juridisch kader van de verlengingsgrond bij ontbinding van een rechtspersoon, de achterliggende gedachte
van de wetgever bij deze verlengingsgrond, de risico’s en rechtsonzekerheid voor aandeelhouders, hoe de
risico’s kunnen worden beperkt en de
rol van de rechter om tot een betere
balans en meer rechtszekerheid te
komen.
WPNR
145e jrg. nr. 7028, 9-16 augustus 2014
Mr. S. Renssen, mr. C.M.H. Vlaanderen
De beperkte toegankelijkheid van
het centraal aandeelhoudersregister
en het cliëntenonderzoek op grond
van de Wwft
– Binnen de Tweede Kamer wordt
gepleit voor invoering van een centraal aandeelhoudersregister. De verplichting tot het verrichten van clientenonderzoek op grond van de Wet
ter voorkoming van witwassen en
financieren van terrorisme (Wwft)
strekt zich niet enkel uit tot het
notariaat. De Wwft legt eenzelfde
verplichting op aan ondere anderen
advocaten, belastingadviseurs en
makelaars in onroerende zaken. Desondanks wil Minister Opstelten het
voorgestelde centraal aandeelhoudersregister voor hen niet toegankelijk maken. De vraag die hierbij rijst
is of die andere beroepsgroepen wel
voldoende handvatten wordt geboden voor een adequate uitvoering en
naleving van de Wwft. In deze bijdrage wordt aanbevolen de toegang tot
het register breder te maken dan
Minister Opstelten voor ogen staat.
WSNP Periodiek
5e jrg. nr. 3, augustus 2014
F. Verburg, E. Timmermans
WSNP en het bestuursverbod
– De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 26 november 2012 een
aantal maatregelen aangekondigd
om faillissementsfraude effectiever
te bestrijden. Eén van deze maatregelen betreft de invoering van de Wet
civielrechtelijk bestuursverbod. In dit
artikel wordt besproken of de Wsnpbewindvoerder in het kader van het
bestuursverbod eenzelfde taak moet
krijgen als de taak die aan de curator
in faillissement wordt toebedeeld.
1553
Intellectuele eigendom,
mediarecht & informatierecht
IER
30e jrg. nr. 4, augustus 2014
D. van Eek, IER 2014/35
Het Ryanair/Pr Aviation-arrest: de
luchtbrug tussen de OHP-regels en
concurrenten
– De in het Ryanair/PR Aviation-arrest
centraal staande discussie over richtlijnconforme uitleg van een nationale
bepaling kan naar analogie worden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2077
Tijdschriften
toegepast op de discussie over OHPregels en concurrenten. Immers, nergens
uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij de
implementatie van
de OHP-Richtlijn de
Nederlandse wetgever niet die (verplichtingen uit de) OHP-Richtlijn
heeft willen volgen. Een dergelijke
expliciete negatieve keuze ontbreekt.
Daarom lijkt de enige juiste conclusie
te zijn dat de OHP-regels richtlijnconform moeten worden uitgelegd. Dat
betekent dat ook concurrenten een
direct beroep op de OHP-regels jegens
elkaar kunnen doen: de OHP-Richtlijn
schrijft dat voor én de Nederlandse
wetgever heeft nergens expliciet te
kennen gegeven die mogelijkheid te
willen uitsluiten. De conclusie van dit
artikel luidt daarom dat concurrenten
jegens elkaar de OHP-regels kunnen
inroepen.
M. de Cock Buning, IER 2014/36
Ashby Donald: commercial
speech en uitingsvrijheid in
het auteursrecht
– In een uitzonderlijk geval verdient
de bespreking van een arrest van het
EHRM een bijzondere plaats. Het
arrest Ashby Donald e.a./Frankrijk
heeft de nodige consequenties voor
de rechtspraktijk nu het Straatsburgse Hof daarin voor het eerst in een
auteursrechtelijke kwestie volledige
noodzakelijkheids- en proportionaliteitstoetsing voorschrijft. Dat is het
gevolg van de vaststelling van het
EHRM dat een veroordelend vonnis
op basis van een auteursrechtelijke
inbreuk, de communicatievrijheid
zoals neergelegd in art. 10 EVRM kan
beperken.
Mediaforum
26e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2014
Prof. mr. dr. S.J.H. Gijrath
Diensteninteroperabiliteit anno
2012: waarheen, waarvoor?
– In de (nabije) toekomst worden
mensen, in verband met toenemend
dataverkeer, steeds meer afhankelijk
van probleemloos werkende elektronische communicatie. Hiervoor is
interoperabiliteit van elektronische
netwerken van groot belang. Door
interoperabiliteit kunnen verschillende autonome netwerken en bijbehorende faciliteiten met elkaar communiceren. Schr. bespreekt het begrip
2078
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
interoperabiliteit zoals vormgegeven
binnen Europees beleid in het nieuwe
regelgevend kader door de Commissie, de Digitale Agenda, het voorstel
voor de Verordening Connectief Continenten en geïnterpreteerd door toezichthouders en rechters. Hierbij ligt
de nadruk op beleidsdoelstellingen en
de vertaling daarvan in regelgeving,
en wordt stilgestaan bij de reikwijdte
van art. 6.1 Telecommunicatiewet. Na
een bespreking van het begrippenkader is er achtereenvolgens aandacht
voor de EU-beleidsoverwegingen, de
rechten en verplichtingen rond toegang en interconnectie, de vormgeving van het begrip interoperabiliteit
in de regelgeving en wordt afgesloten
met een korte blik op de toekomst.
1554
Internationaal privaatrecht
Bedrijfsjuridische berichten
Nr. 16, 7 augustus 2014
Mr. E.J.H. Poorthuis, Bb 2014/49
Het ‘Handlungsort’ bij
grensoverschrijdende
productaansprakelijkheid
– Bij een grensoverschrijdend geschil
rijst al snel de vraag welke rechter op
grond van de EEX-Verordening
bevoegd is kennis te nemen van de
vordering. In het Kainz/Pantherwerke-arrest bevestigt het Hof van Justitie van de Europese Unie dat in geval
van productaansprakelijkheid ‘de
plaats van de schadeveroorzakende
gebeurtenis’ (‘Handlungsort’) moet
worden bepaald aan de hand van de
plaats waar het betrokken product is
vervaardigd. Schr. betoogt dat de
eisende partij slechts in uitzonderingssituaties deze alternatieve
bevoegdheidsgrond gebruikt om de
gewenste bevoegdheid van het
gerecht van de eigen woonplaats te
vestigen.
1555
Omgevingsrecht
Tijdschrift voor Agrarisch
Recht
74e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2014
Mr. G.M.F. Snijders
Van evaluatie tot reanimatie
– Per 1 september
2007 trad titel 7.5
(Pacht) van het BW in
werking. Met ingang
van dezelfde datum
werd de van 1958
daterende Pachtwet
ingetrokken. Tijdens
de totstandkoming van de nieuwe
wettelijke regeling werd toegezegd
dat een evaluatie zou plaatsvinden,
nadat gedurende vijf jaren ervaringen waren opgedaan. In het verlengde hiervan liet de Staatssecretaris
van Economische Zaken bij brief van
26 april 2013 aan de Voorzitter van
de Tweede Kamer weten dat de evaluatie van start ging; het vereiste
onderzoek zou worden uitgevoerd
door prof. mr. D.W. Bruil. In maart
2014 rondde de evaluator zijn rapport af. Met een brief van 15 april
2014 heeft de staatssecretaris het
rapport aangeboden aan de Eerste en
de Tweede Kamer. In deze bijdrage
wordt een uitgebreidere uiteenzetting gegeven.
Mr. W.L. Valk
De evaluatie gewogen
– Het rapport ‘Evaluatie pachtregelgeving’ van prof. mr. D.W. Bruil is
door de Staatssecretaris van Economische Zaken bij brief van 15 april
2014 aan de Tweede Kamer aangeboden. Op 15 mei 2014 heeft er bij het
Ministerie van Economische Zaken
een bijeenkomst plaatsgevonden,
waar Bruil zijn rapport heeft toegelicht en waar belangenorganisaties
en andere betrokkenen een eerste
reactie hebben gegeven. De reacties
zijn verdeeld. Tegelijk is iedereen het
erover eens dat het huidige pachtrecht niet goed functioneert. Met dit
artikel wil schr. een bijdrage leveren
aan het debat.
Mr. P.S.A. Overwater
Het rapport Evaluatie pachtregelgeving en geliberaliseerde pacht
– Schr. gaat in deze bijdrage in op de
inhoud van het rapport van prof. mr.
D.W. Bruil, ‘Evaluatie pachtregelgeving’ dat volgens hem op hoofdlijnen
niemand kan hebben verrast. Het is
immers een feit van algemene
bekendheid dat de rechtsfiguur reguliere pacht zo onevenwichtig is dat
het areaal gestaag in omvang
afneemt en dat dat alleen maar kan
worden gestopt door een ingrijpende
wijziging (fundamentele herziening).
Tijdschriften
Drs. J.G. Meijer
Van liberaliseren wordt niet alles
beter
– Het afgelopen decennium is er het
nodige over herziening van de regelgeving met betrekking tot pacht
geschreven. Studiedagen kwamen en
gingen. Alles leek al gezegd, gedacht
en bedacht. Schr. geeft in deze bijdrage een beschouwing van het resultaat van deze worsteling. Voor de
lezer is het daarbij goed te weten dat
het de beschouwing is van een
bestuurslid van een belangenvereniging voor pachters, de BLHB, die dit
op persoonlijke titel schrijft.
Tijdschrift voor Bouwrecht
Nr. 8, augustus 2014
Mr. G.H.J. Heutink,
mr. A. Franken van Bloemendaal
De ladder voor duurzame
verstedelijking nader beschouwd
(Deel A). Vervolg op TBR 2013/137
– In TBR 2013/137 verscheen van de
hand van schrs. een bijdrage over art.
3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke
ordening (Bro) - de ladder voor duurzame verstedelijking - dat op 1 oktober 2012 in werking is getreden. In
de ladder voor duurzame verstedelijking worden bijzondere eisen gesteld
aan de toelichting bij bestemmingsplannen die “(…) een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken”. Als
bestemmingsplannen of omgevingsvergunningen ex art. 2.1 lid 1 sub c
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in zo’n ontwikkeling voorzien, moet de toelichting of
de ruimtelijke onderbouwing - determinerend cumulatief - voldoen aan
de drie eisen (treden) van de ladder.
In deze bijdrage gaan schrs. in op
deze drie eisen en bespreken zij
Afdelingsjurisprudentie op dit
gebied.
Mr. R.G.T. Bleeker
UAV-GC 2005 (deel 2). Over de
uitleg van enkele conflictgevoelige
paragrafen
– De meeste conflicten tijdens een
bouwproces gaan over de vraag in
hoeverre instructies van de opdrachtgever over hetgeen de aannemer
moet uitvoeren een wijziging opleveren ten opzichte van contractuele
verplichtingen. Aan deze vraag wordt
in de UAV-GC veel meer aandacht
besteed dan in de UAV. Het eerste
deel van dit artikel gaat over de
opzet van de UAV-GC, over de ver-
strekking van gegevens, de waarschuwingsplichten, vergunningen en
bodemgesteldheid. In dit tweede deel
komen wijzigingen aan de orde, kwaliteitsborging, overige aanspraken
van de opdrachtnemer en de aansprakelijkheid na oplevering, gevolgd
door een korte conclusie.
Mr. M. Siebers & mr. dr. S. van Gulijk
Aansprakelijkheid van de nevenaannemer die zijn retentierecht
inroept. Een onderzoek naar de
mogelijkheden en wenselijkheid
van de vestiging van aansprakelijkheid in nevenaannemingsverhoudingen ingeval één van de nevenaannemers zijn retentierecht
inroept jegens de opdrachtgever
– In deze bijdrage bespreken schrs.
de mogelijkheden voor nevenaannemers op grond van wet- en regelgeving, literatuur en jurisprudentie om
schade die zij lijden doordat door een
andere nevenaannemer retentierecht
is uitgeoefend jegens een niet-betalende opdrachtgever te verhalen. Zij
gaan in op vier mogelijke aansprakelijkheidsgrondslagen, te weten: de
coördinatieovereenkomst, redelijkheid en billijkheid, onrechtmatige
daad en samenhangende rechtsverhoudingen. Ook de voorwaarden
voor het uitoefenen van het retentierecht door de aannemer komen aan
bod.
Mr. B.J.H. Blaisse-Verkooyen,
mr. F. François, mr. E. Verweij
De nieuwe aanbestedingsrichtlijnen
(deel 1). De Klassieke Richtlijn wijzigingen ten opzichte van
Richtlijn 2004/18/EG
– In dit eerste deel worden besproken
de belangrijkste nieuwigheden in de
Klassieke Richtlijn ten opzichte van
Richtlijn 2004/18/EG. In het tweede
deel komen de Richtlijn Nutssectoren
en Richtlijn Concessies aan bod.
Mr. H.C.W.M. Moesker
Wetsvoorstel kwaliteitsborging voor
het bouwen. Wildcard voor private
bouwsector?
– In deze bijdrage gaat schr. nader in
op de consultatieversie van het
recent verschenen Wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen. Ook
wordt nader ingegaan op de koerswijziging van de minister.
1556
Onderwijsrecht
NTOR
26e jrg. nr. 2, juni 2014
J. de Boer, L. Michiels, W. den Ouden,
P. Zoontjens
Bekostiging en sanctie: een
pleidooi voor meer Awb-conforme
onderwijswetgeving
– In opdracht van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben schrs.
uitgebreid onderzoek
verricht naar de verhouding tussen onderwijsrecht en de Awb.
Daarin hebben zij de onderwijswetgeving onder meer vergeleken met de
algemene regels inzake het subsidierecht, bestuursrechtelijke sancties en
de rechtsbescherming van de Awb. Dit
onderzoek vormt de basis voor twee
bijdragen in NTOR. In deze bijdrage
wordt ingegaan op de verhouding tussen onderwijswetgeving en het Awbsubsidierecht en -sanctierecht. De
rechtsbescherming wordt in een volgende bijdrage besproken. In deze bijdragen komt steeds aan de orde in
hoeverre de onderwijswetgeving op de
genoemde terreinen afwijkt van de
Awb, dan wel als atypisch ten opzichte van de Awb kan worden beschouwd.
Zij stellen zich vervolgens de vraag of
daarvoor een rechtvaardiging bestaat
en, zo nee, hoe deze afwijkingen of
atypische elementen kunnen worden
weggenomen.
1557
Privacy
Letsel & Schade
Nr. 2, juni 2014
Mr. P.J. Klein
Privacy een groot goed?!
– Schr. bespreekt de grondslagen
van het privacyrecht in het supranationaal recht, in de Grondwet en in
de nationale wetgeving, in het bijzonder de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp). Vervolgens
bespreekt zij de rechtspraak over de
Wbp, in het bijzonder met betrekking tot het inzagerecht van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2079
Tijdschriften
betrokkene en met betrekking tot
het persoonlijk onderzoek. Haar
conclusie is dat een inbreuk op de
privacy slechts is toegestaan als aan
de vereisten van proportionaliteit
en subsidiariteit is voldaan.
1558
Rechtshulp
Advocatenblad
94e jrg. nr. 8, augustus 2014
M. Knapen
Onder professoren
– Vanuit de politiek is er een roep
om strenger toezicht op de advocatuur en volgens bestuursvoorzitters
van advocatenkantoren moet het
onderwijs voor toekomstige advocaten anders worden ingericht. Schr.
legde aan twaalf hoogleraren met
een leerstoel op een relevant
rechtsterrein vragen voor die binnen de advocatuur spelen. Het ging
hierbij om vragen over de kwaliteit
van de advocatuur, ontwikkelingen
die door de advocaat als bedreigend
worden ervaren, toezichtplannen en
veranderingen rondom de opleiding
van advocaten. Uit de gehouden
enquête volgt dat de meningen over
de kwaliteit van de advocatuur wisselend waren. Het invoeren van
streng toezicht op de advocatuur
werd negatief beoordeeld. De plannen van bestuursvoorzitters van
grotere advocatenkantoren om de
opleiding van advocaten te verbreden met andere kennis en vaardigheden werden positief beoordeeld
met als kanttekening dat er waarschijnlijk voor deze mooie plannen
binnen het curriculum geen ruimte
is. Voorts moeten volgens de hoogleraren advocaten de bedreigingen die
zij ervaren met innovatie en aanpassingen het hoofd bieden.
1559
Sociaal Recht
Advocatenblad
94e jrg. nr. 8, augustus 2014
E. van Dongen
Verzekeren is een kunst
– Arbeidsongeschiktheid kan ieder-
2080
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
een overkomen. Het
lijkt dan ook verstandig op zijn minst een
basisvoorziening voor
arbeidsongeschiktheid
te regelen. Schr. zet
voor advocaten een
aantal alternatieven
op een rijtje en geeft aan waar men
bij zo’n regeling op moet letten. Achtereenvolgens komen aan bod het
broodfonds, een vrijwillige verzekering bij het UWV, het pensioenfonds
voor zzp’ers dat start op 1 januari
2015 en de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Per alternatief wordt
aangegeven wat de voor- en nadelen
ervan zijn.
Tijdschrift Recht & Arbeid
6e jrg. nr. 8/9, augustus/september
2014
Mr. dr. A. Eleveld, TRA 2014/63
Van re-integratie naar
wederkerigheid: de verplichting
om arbeid te verrichten zonder
loon in Nederland, Duitsland en
het Verenigd Koninkrijk
– In dit artikel bespreekt schr. de
verplichting om arbeid zonder loon
te verrichten als voorwaarde voor het
recht op een bijstandsuitkering met
het oog op de Europese doelstelling
van sociale insluiting. Aan de hand
van een vergelijking tussen de bijstandswetgeving in het Verenigd
Koninkrijk, Nederland en Duitsland
concludeert schr. dat de bijstandsregelgeving zich in plaats van sociale
insluiting steeds meer richt op het
creëren van een moreel goede burger, de burger die werkt voor zijn uitkering. Volgens schr. is Nederland
koploper op dit gebied.
Mr. D.M.A. Bij de Vaate,
mr. N. Hummel, TRA 2014/64
De Wet werk en zekerheid:
omgekeerde normalisering
– Het arbeidsrecht, zowel in de
publieke als de private sector, is volop in beweging. Allereerst is er het
sinds eind 2010 aanhangige voorstel
Wet normalisering rechtspositie
ambtenaren. Daarmee wordt beoogd
de rechtspositie van ambtenaren
gelijk te trekken met die van werknemers in de marktsector, ook op
het gebied van het ontslagrecht. Ten
tweede is op 10 juni 2014 het voorstel Wet werk en zekerheid (Wwz)
door de Eerste Kamer aanvaard.
Daardoor treedt medio 2015 een
nieuw ontslagrecht in werking. Volgens schr. lijkt dit nieuwe ontslagrecht veel op het ambtenarenontslagrecht. In dit artikel bespreken
schrs. een aantal elementen van het
voorgestelde ontslagstelsel in het
licht van het ambtenarenontslagrecht. Zij onderzoeken of er parallellen zijn te trekken met het ambtenarenrecht en of ervaringen met het
ambtenarenrecht van nut kunnen
zijn bij een nadere inkleuring van
de voorstellen voor de private sector.
Achtereenvolgens komen aan bod:
het gesloten stelsel van ontslaggronden, de ontslagvergoeding en de
rechtsbescherming. Hieraan voorafgaand schetsen zij kort het ontslagrecht zoals dit eruit ziet na inwerkingtreding van de Wwz.
Mr. M.J.. Hietkamp, TRA 2014/65
De stage-overeenkomst: een
juridisch zwart gat?
– Door de hoge jeugdwerkloosheid
lonkt de stage voor veel jonge werkzoekenden. Jongeren verrichten vaak
stages om relevante werkervaring op
te bouwen. De jongerenvakbond CNV
Jongeren maakt zich druk om de problematiek van de stagiair wiens
werkzaamheden niet afwijken van
die van de reguliere werknemer. De
minister benadrukt dat de stagiair
zich onderscheidt doordat het leeraspect centraal staat. In dit artikel
betoogt schr. dat het leeraspect subjectief en onvoorspelbaar is, en dat
een onderscheid op basis van de elementen van art. 7:610 BW ontoereikend is. De problematiek rondom stages speelt niet alleen in Nederland.
Het Europees kwaliteitskader voor
stages moet leiden tot betere kwaliteit van stages. Schr. bespreekt zes
onderscheidende criteria die uit het
arrest Glatt/Fox Searchlight uit 2013
zijn af te leiden, en verzoekt een duidelijker kader voor de stagiair. Ten
slotte wordt besproken hoe het
onderscheid tussen stage- en arbeidsovereenkomst kan worden gemaakt.
1560
Staats- & bestuursrecht
Bedrijfsjuridische berichten
Nr. 16, 7 augustus 2014
Mr. drs. T.N. Sanders, Bb 2014/48
De bestuursrechtelijke
Tijdschriften
geldschuldenregeling en de
invordering van dwangsommen
– De AWB kent sinds 2009 een regeling voor de afwikkeling van geldschulden tussen overheden en burgers. Uit een recente evaluatie blijkt
dat deze regeling maar matig bekend
is, terwijl met name bij de invordering van dwangsommen nog wel het
een en ander misgaat. In dit artikel
bespreekt schr. de volgende onderwerpen: de bestuursrechtelijke geldschuldenregelingen de evaluatie daarvan; de dwangsom, een bijzondere
bestuursrechtelijke geldschuld; en de
belangrijkste jurisprudentie van de
afgelopen jaren over de invordering
van dwangsommen. Schr. besluit met
de conclusie dat de bestuursrechtelijke geldschuldenregeling brede toepassing vindt, terwijl de kennis van
partijen die hiermee in aanraking
komen beperkt is. Hierdoor zijn partijen vaak teleurgesteld over de procedure, omdat er bedrijven en burgers beperkte mogelijkheden hebben
om zich te verweren tegen de invordering van de dwangsom door het
bestuursorgaan als de last onder
dwangsom terecht en zorgvuldig is
opgelegd of al onherroepelijk is
geworden.
De Gemeenstem
164e jrg. nr. 7407, 5 augustus 2014
C.S. Cuppen, S.A. Renders, A. Snijders,
K.B.J. Steenbakkers, Gst. 2014/70
Het maken van een omgevingsplan,
deel 1: waar beginnen we aan?
– De Omgevingswet is er nog niet,
maar toch ook weer wel. Het Besluit
uitvoering Crisis- en herstelwet (achtste tranche) gaat het namelijk mogelijk maken om vooruitlopend op de
inwerkingtreding van de Omgevingswet alvast te experimenteren met de
instrumenten van die wet. Zo gaat de
gemeente Meerssen een omgevingsvisie vaststellen en krijgen zes
gemeenten de mogelijkheid een
grondgebiedsdekkend omgevingsplan op te stellen. Eén van die
gemeenten is Bussum. Daar zijn, nog
voordat de achtste tranche van de
Crisis- en herstelwet in werking is
getreden, de voorbereidingen voor
het omgevingsplan al in volle gang.
In dit artikel gaan schrs. in op de
aanleiding voor het omgevingsplan
Bussum en aan de hand van de ervaringen in Bussum op het proces dat
voor een omgevingsplan kan worden
doorlopen. Ze belichten een aantal
interessante aspecten en afwegingen
in de beginfase van dat proces. In de
literatuur is tot nu toe tamelijk veel
aandacht besteed aan het onderbrengen van de diverse bestemmingsplannen (en beheersverordeningen)
in één nieuw plan en is nog relatief
weinig ingegaan op het integreren
van andere gebiedsgerichte regelingen in dat ‘plan’. In deze bijdrage
gaan schrs. in het bijzonder in op dat
aspect van de totstandkoming van
het gemeentelijk omgevingsplan.
Mr. H.K. Gilissen, Gst. 201/71
Kansen voor de keten: naar een
balans tussen de bescherming van
publieke belangen en doelmatigheid in het waterketenbeheer
– Het doel van deze bijdrage is tweeledig. In de eerste plaats strekt deze
ertoe een bondig overzicht te geven
van de huidige organisatie van het
waterketenbeheer en de ontwikkelingen die zich op dat terrein voordoen.
In de tweede plaats beoogt schr.
inzicht te geven in de juridische
betekenis van het begrip ‘doelmatigheid’, de wijze waarop dit zich verhoudt tot andere publieke waarden
en belangen, en de wijze waarop
daaraan binnen de juridische kaders
vorm wordt en kan worden gegeven.
Schr. bespreekt daartoe eerst de
karakteristieken van het waterketenbeheer. Voorts gaat schr. in op de huidige organisatie van het Nederlandse
waterketenbeheer. Verder stelt hij de
doelmatigheid centraal, gaat hij in
op de betekenis van dat begrip als
zelfstandige beleidsdoelstelling en
bespreekt hij de juridische betekenis
daarvan. Schr. sluit het inhoudelijk
deel van deze bijdrage bij wijze van
gedachtenexperiment af met een
blik op de toekomst, waarbij hij vooral aandacht besteed aan de wijze
waarop de verbedrijfsmatiging van
het afvalwaterketenbeheer juridisch
kan worden vormgegeven. Schr. doet
op verschillende plaatsen aanbevelingen en rondt zijn beschouwing af
met de nodige conclusies.
Maastricht Journal of
European and Comparative
Law
21e jrg. nr. 2, juni 2014
Themanummer:
The constitutional adulthood of
multi-level governance
– It is hardly an overstatement that
the discipline of constitutional law is in a
state of flux. Triggered
by decades of growing
globalization and localism, the hierarchical
paradigm installed by
the nation-state, with
a national constitution at its apex, is
untenable and increasingly lacks
explanatory force. Reconsidering the
scope of operation of constitutional
systems, and moving beyond a national nucleus, gives rise to questions
pertaining to the nature of constitutional law, its objects and subjects,
and its ability to convey legitimacy
in the 21st century. At the etymological heart lies the question: who or
what is constituted, in both a positive
and negative sense, and in what
manner? This special issue approaches this question from the angle of
multi-level governance (MLG), a concept originating in political science
that captures the multilayered dynamics of power-exercise and policymaking beyond a narrow, rigid and
national structure. This issue brings
together contributions from legal
scholars, in order to construe the
normative dimension of MLG as a
framework for present-day constitutional law, operating in an age of complexity. This special issue contains
the following contributions:
W. Vandenbruwaene
Multi-level governance through a
constitutional prism
A. Simoncini
The European Union as a ‘3-D’
constitutional space
A. Cygan
The regions within multi-level
governance: enhanced opportunities for improved accountability?
G. Martinico
Assymmetry and complex
adaptive (legal) systems: the case
of the European Union
P. Popelier
‘Europe Clauses’ and constitutional
strategies in the face of multi-level
governance
B. Guastaferro
Coupling national identity with
subsidiarity concerns in national
parliaments’ reasoned opinions
T. Vandamme
EU directives and mulit-level
governance – can lessons be drawn
from cooperative federalism?
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2081
Tijdschriften
O. Ştefan
Helping loose ends meet?
The judicial acknowledgement
of soft law as a tool of multi-level
governance
Tijdschrift voor Toezicht
5e jrg. nr. 2, juni 2014
B. van Velthoven, J. van Hoof
Leeftijdscontrole op afstand.
Een alternatieve methode om
de naleving van de leeftijdsgrens
voor alcohol te verbeteren
– Enkele tientallen slijterijen maken
op dit moment op basis van vrijwilligheid gebruik van Ageviewers, een
systeem voor leeftijdscontrole op
afstand. Hierbij wordt de leeftijd van
de potentiële klant niet vastgesteld
door personeel in de winkel, maar
door een getrainde expert in een
controlekamer elders. Aan de hand
van een databestand met alle door
het Ageviewers-systeem in 2011 uitgevoerde leeftijdscontroles kan worden berekend dat (te) jeugdige klanten ten minste 980.000 keer per jaar
alcoholaankopen proberen te doen in
slijterijen. Alles bijeen scoren jongeren in slijterijen, supermarkten en
andere levensmiddelenzaken jaarlijks
een hoeveelheid alcoholische drank
die gelijk staat aan zo’n 25 miljoen
glazen. Die alcoholaankopen kunnen
substantieel worden teruggedrongen
als een systeem zoals Ageviewers
wordt verplicht gesteld voor alle
genoemde verkooppunten van alcohol. Het is aannemelijk dat een colledig uitgewerkte maatschappelijke
kosten-batenanalyse een positief saldo oplevert.
1561
Straf (proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
Advocatenblad
94e jrg. nr. 8, augustus 2014
J. Nan
Witwassen van uit eigen misdrijf
afkomstige voorwerpen
– Het Openbaar Ministerie (OM) stelt
om de buit van criminelen te kunnen
afpakken steeds vaker vervolging in
wegens witwassen. De Hoge Raad
heeft een belangrijke uitzondering
gemaakt voor de verdachte van wit-
2082
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
waspraktijken, wanneer door verdachte nog geen echte witwashandelingen
zijn verricht. Schr. bespreekt de reikwijdte van deze uitzondering en de
betekenis hiervan voor de verdediging
en het OM. Het OM moet bij vervolging wegens witwassen goed in kaart
brengen wat de verhouding is tussen
de verdachte, het grondmisdrijf en
het voorwerp. Het OM kan hierbij
voor kwalificatieproblemen komen te
staan als de verdachte zelf was betrokken bij het grondfeit. Hierbij moet het
aannemelijk zijn dat het voorwerp uit
‘eigen misdrijf’ afkomstig is. De verdediging moet schipperen tussen óf dit
aannemelijk maken en het risico
lopen dat de verdachte voor het
grondfeit wordt veroordeeld, óf geen
beroep doen op deze uitzondering en
de kans lopen op een veroordeling
wegens witwassen.
R. el Hessaini
Invoering van het adolescentenstrafrecht. Een wassen neus?
– Het adolescentenstrafrecht is op 1
april 2014 in werking getreden. Hierdoor is het onder meer mogelijk
geworden op grond van het gewijzigde art. 77c Wetboek van Strafrecht (Sr)
een jeugdsanctie toe te passen op jongeren van 18 tot 23 jaar. Schr. onderzoekt of deze gewijzigde wetsbepaling
leidt tot een betere en effectievere
aanpak onder jongvolwassenen. De
wijze van toepassing door verantwoordelijke organisaties wordt
besproken met aandacht voor de wijziging in de aanpak en de advisering
in het kader van de inbewaringstelling of ten behoeve van de strafzitting. Strafrechters hebben zich voorafgaand aan de wetswijziging altijd
terughoudend opgesteld bij het toepassen van een jeugdsanctie. Het is de
verwachting dat zij dit blijven doen
zeker in gevallen waarin een duidelijk
advies ontbreekt. Daarnaast is het volgens schr. de vraag of andere niet-kinderrechters voldoende kennis hebben
om art. 77c Sr adequaat te kunnen
toepassen. Naar de mening van schr.
moet voor een effectievere toepassing
van het adolescentenstrafrecht een
zaak waarin het gaat om de jongvolwassene tot 23 jaar door een kinderrechter worden behandeld.
M. Bakker
‘Advocaten zijn geen schakers’
– Emeritus hoogleraar wetenschapsfiliosfie Ton Derksen vindt dat strafrechtjuristen onvoldoende zijn
geschoold in waarheidsvinding. Lessen van de man die de veroordeling
van Lucia de B. ongedaan maakte en
bij steeds meer herzieningen wordt
betrokken.
A. de Haas, V. van de Port
Klagen tegen inhouding rijbewijs
– De beslissing op grond van art. 164
Wegenverkeerswet 1994 (WVW) om
een rijbewijs in te houden, loopt vooruit op een rechterlijk vonnis of strafbeschikking terwijl de gevolgen zeer
verstrekkend kunnen zijn. Na inhouding kan de belanghebbende een
klaagschrift indienen bij de griffie van
de rechtbank waarna de raadkamer
van de rechtbank hierover zo spoedig
mogelijk een beslissing neemt. Hierbij
toetst de rechter aan verschillende
normen en weegt de persoonlijke
belangen van de belanghebbende af
tegen de maatschappelijke belangen
van verkeersveiligheid. Schr. bespreekt
kort waar een advocaat mee aan de
slag kan indien hij krijgt te maken
met een cliënt wiens rijbewijs is ingenomen. Het gaat hierbij om het klaagschrift, de oriëntatiepunten opgenomen in de LOVS-afspraken en de
persoonlijke belangen van de belanghebbende. De conclusie is dat met een
klaagschrift meer dan eens succes
wordt geboekt en dat soms schadevergoeding kan worden gevorderd.
M. Kloppenburg
Een kwestie van wennen
– Bij ZSM heeft videoconsulting een
grote rol. Hoe bevalt het horen op
afstand en waar moeten advocaten
rekening mee houden?
Expertise en Recht
Nr. 4, augustus 2014
Dr. J.T. Israëls, prof. mr. dr. E. Rassin
Daderkennis, politiekennis en
onschuldkennis
– In dit artikel wordt
het belang bepleit van
het onderscheiden van
drie begrippen kennis:
daderkennis, politiekennis en onschuldkennis. Met daderkennis wordt bedoeld dat
een ontkennende verdachte uitspraken doet waaruit blijkt dat hij dingen
weet die hij niet kan weten als hij
echt niets met het misdrijf heeft te
maken. Politiekennis is kennis waarover de politie beschikt of denkt te
beschikken terwijl de verdachte –
geheel los van zijn schuld of
Tijdschriften
onschuld – die kennis niet heeft.
Onschuldkennis is kennis waarover
de verdachte beschikt die onverenigbaar is met het schuldigscenario. Het
begrip ‘daderkennis’ leidt tot allerlei
nadere overwegingen, zoals het
onderscheid tussen zwakke en sterke
daderkennis: daderkennis waarover
de politie beschikt (en die dus kan
worden voorgezegd) en daderkennis
waarover de politie nog niet beschikt.
Sterke daderkennis in een bekentenis bewijst dus meer dan zwakke
daderkennis. Het begrip ‘politiekennis’ heeft inmiddels zijn weg gevonden naar de literatuur over het verhoren van verdachten. Zo kan in de
toekomst ook het begrip ‘onschuldkennis’ van meet af aan attenderen
op dingen die moeten worden
gedaan bij het verhoren van ontkennende verdachten die precies kunnen vertellen wat ze tijdens het misdrijf dan wél hebben gedaan. Het
begrip attendeert bovendien nog
eens te meer op het belang van
meerdere scenario’s: van onderzoek
niet alleen naar het schuldig- maar
ook naar het, indien aanwezig,
onschuldigscenario.
Prof. mr. dr. E. Rassin
Het beoordelen van de validiteit
van (getuigen)verklaringen met
de methode van de alternatieve
scenario’s; een update
– In gevallen waarin de rechter –
vanwege bewijsschaarste – is aangewezen op (getuigen)verklaringen als
bewijsmiddelen, raadpleegt hij soms
een deskundige met het verzoek een
advies te geven over de betrouwbaarheid van die verklaringen. Dergelijke
deskundigen zijn vrij in het kiezen
van hun methode. Een techniek die
recentelijk aan populariteit wint, is
de zogenoemde methode van de
alternatieve scenario’s. In deze bijdrage wordt die methode uiteengezet en
wordt een voorstel gedaan ter verdere ontwikkeling ervan.
Justitiële Verkenningen
40e jrg. nr. 3, juni 2014
Themanummer: Fraude
– In dit themanummer
gaat het om fraude:
opzettelijke misleiding
om een voordeel te
halen ten koste van
anderen. Hierin zitten
drie basisbestanddelen.
Allereerst moet de mis-
leiding opzettelijk zijn, ten tweede
zet men anderen op het verkeerde
been door een valse voorstelling van
zaken te geven, en ten derde moet
het bedrog ten eigen voordele strekken. In het eerste artikel Kapitalistische banken als criminele ondernemingen: de casus Wall Street geeft
David Friedrichs een beschouwing
naar aanleiding van de financiële crisis van 2008. Er was sprake van een
bankencrisis. De structuur, de cultuur, de collectieve praktijken en de
beleidsprincipes van het huidige
financiële systeem zijn fundamenteel crimineel en criminogeen. De
schadelijke invloed ervan is exponentieel groter dan de schadelijke
invloed van conventionele misdaad.
De kernprincipes en kernpraktijken
van het financiële systeem zijn misdrijven op grote schaal. Guido Brummelkamp, Wim Huisman en Tamara
Flikweert stellen in hun bijdrage Drie
drijvende krachten achter bedrijfscriminaliteit. Een empirisch onderzoek naar fraude in het midden- en
kleinbedrijf dat er bij kleinere ondernemingen niet zo zeer sprake is van
organisatiecriminaliteit maar dat de
persoon van de ondernemer meer
van betekenis is. Tijdens empirisch
onderzoek aan de hand van interviews met bestrafte ondernemers is
gevraagd naar het ontstaan van de
criminaliteit en hun eigen rol daarbij. Het gaat om daders die een illegale bedrijfseconomische kans
benutten en om daders die het niet
lukt het bedrijfsproces binnen de
wettelijke kaders te houden. In het
artikel Patronen in de criminele ontwikkeling van fraudeurs stelt Joost
van Onna dat de studie van fraude
veelal niet is gericht op de persoon
van de fraudeur. Na een overzicht
van de bestaande kennis over de
maatschappelijke en criminele achtergrond van fraudeurs, wordt aan de
hand van levensloopcriminologisch
onderzoek besproken welke verschillende profielen zijn te onderscheiden. Fraudeurs tonen op verschillende manieren een bepaald patroon in
delictgedrag dat wijst op een meer
algemene neiging tot crimineel
gedrag. De resultaten van het onderzoek kunnen helpen bij de keuze van
de wijze van handhaving. Frits Kemp
bespreekt in Faillissementsfraude:
een hardnekkig fenomeen. Pleidooi
voor een preventieve aanpak hoe er
wetgeving op stapel staat in de strijd
tegen faillissementsfraude. De aanpak waarbij alleen de fraudeur achteraf wordt aangepakt is onvoldoende om de schade die deze vorm van
fraude meebrengt te verminderen. Er
is een integrale preventieve aanpak
nodig, opdat fraude in een vroeg stadium kan worden opgespoord. In zijn
bijdrage Als je merkt dat niemand
het merkt. Over fraude in de wetenschap stelt Kees Schuyt dat wetenschapsfraude geen nieuw fenomeen
is. Het is niet eenvoudig om tot een
definitie van wetenschapsfraude te
komen. Er zijn verschillende typen te
onderscheiden. Naast publicatiedruk
en universitaire organisatieproblemen wordt gezocht naar een criminologisch gerichte hypothetische
verklaring voor wetenschapsfraude.
Hierin speelt de factor ‘gelegenheid’
in combinatie met structurele kenmerken als de mate en kwaliteit van
supervisie, intervisie en gebrekkige
sociale controle een belangrijke rol.
In Oorzaken van fraude in de zorgsector wijzen Wim Groot en Henriëtte Maassen van den Brink op een
aantal gevallen van fraude in de zorg.
Er wordt een schatting gemaakt van
de omvang van die fraude en van de
frauderisico’s. Verder is er aandacht
voor de oorzaken van deze fraude en
de mogelijke maatregelen om deze
fraude te voorkomen. Het bestaan
van fraude ondermijnt het draagvlak
voor de solidariteit waarop het zorgstelsel is gebouwd. Er is reden om de
cultuur waarin fraude wordt goedgepraat en gebagatelliseerd aan te pakken. Volgens Menno Fenger en William Voorberg bestaan er verschillende vormen van uitkeringsfraude,
zoals zij uiteenzetten in hun artikel
Het bestrijden van uitkeringsfraude: mogelijkheden en moeilijkheden. Er wordt een schatting gemaakt
van de omvang ervan. Tussen
gemeenten bestaan grote verschillen
in de aantallen ontdekte uitkeringsfraude, verschillen die kunnen worden verklaard door de wijze van
handhaving en de vormgeving van
de preventie. Het is van belang meer
kennis te vergaren over uitkeringsfraude opdat met die kennis beter
kan worden gehandhaafd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2083
Tijdschriften
Panopticon
35e jrg. nr. 4, augustus 2014
Themanummer: Wetenschapsfraude en ethische kwesties binnen
het criminologisch onderzoek
– Sinds enige tijd staat de problematiek van wetenschapsfraude hoog op
de agenda, zo ook in de criminologie.
In dit themanummer wordt getracht
deze discussie te kaderen. De vraag
staat centraal of het gaat om enkele
‘rotte appels’ in de mand of dat er
meer aan de hand is, met andere
woorden: is er wat gaande met de
mand zelf? In dit themanummer zijn
de volgende bijdragen te lezen:
S. Gutwirth, J. Christiaens
It’s the science policy, stupid!
Over wetenschapsfraude als
bliksemafleider
L. Walgrave
Reflecties over de maatschappelijke
verantwoordelijkheid van de
criminologische wetenschap(per)
(en andere maatschappijwetenschappen)
E. Schroyen, L. Vande Reyde,
D. Van Daele
Bronnenbescherming in het (Belgisch) criminologisch onderzoek:
You have the right to remain silent?
K. Wouters, K. Loyens, J. Maesschalck,
A. De Schrijver
Morele dilemma’s bij criminologisch onderzoek
G. Bruinsma
Vertrouwelijke gegevens en
integriteit in de criminologie:
een praktijkvoorbeeld
Tijdschrift voor
Criminologie
56e jrg. nr. 2, juni 2014
K. Beyens, A. Dirkzwager, D. Korf
Detentie en gevolgen van detentie.
Onderzoek in Nederland en België
– Het huidige detentiebeleid in Nederland verschilt nogal van dat in België.
Waar Nederland inrichtingen sluit heeft België
te kampen met overbevolking en nieuwbouw.
Dit leidt tot een nadere
schets van de ontwikkelingen in zowel Nederland als België. De
nadruk ligt op de situering van empirisch criminologisch onderzoek in beide landen tegen de achtergrond van de
internationale literatuur, met een blik
vooruit op toekomstig onderzoek.
M. Kox, S. de Ridder, A-S. Vanhouche,
M. Boone, K. Beyens
Detentiebeleving van strafrechtelijk
gedetineerden zonder verblijfsrecht
– Dit artikel gaat over onderzoek in
de penitentiaire inrichting Tilburg
waar Belgische sancties worden tenuitvoergelegd. De detentiebeleving
van gedetineerden met en zonder een
verblijfsrecht wordt aan de hand van
interviews vergeleken. Voor degenen
zonder verblijfsrecht is het contact
met de buitenwereld en de voorbereiding op de voorwaardelijke invrijheidstelling problematischer, terwijl de
communicatie met het personeel
moeizamer verloopt. Dit bepaalt de
detentiebeleving. Het niet beschikken
over een verblijfsrecht kan de deprivatie substantieel versterken.
M. Beckmann
Zedenmannen, zoetwatermatrozen
en zware jongens. Een empirisch
onderzoek naar hiërarchische
(gender)verhoudingen in een
Belgische mannengevangenis
– In deze bijdrage wordt aandacht
besteed aan een onderzoek naar de
vigerende (gender)hiërarchie tussen
gedetineerden in een Belgische
gevangenis. De verschillende machtsposities hangen samen met het
gepleegde delict, het bezit van de verschillende soorten kapitaal, het
gedrag in de gevangenis en individu-
ele kenmerken van de gedetineerde.
De verhoudingen tussen gedetineerden worden duidelijk via sociale normen over het gebruik van de ruimte.
A. Ramakers, P. Nieuwbeerta,
J. van Wilsem, A. Dirkzwager, J. Reef
Werk(kenmerken) en recidiverisico’s
na detentie in Nederland
– Aangenomen wordt dat het hebben van werk na vrijlating uit detentie een belangrijke factor is om recidive te voorkomen. Onderzoek
gebaseerd op de longitudinale data
van het Prison Project geeft aan dat
niet zo zeer het hebben van werk
maar de stabiliteit van dit werk
tegen recidive beschermt.
S. van ‘t Hoff-de Goede,
T. van der Lippe, J. Reef,
P. Nieuwbeerta, A. Dirkzwager
Negatieve reacties en sociale
contacten van partners van
gedetineerden in Nederland:
een empirisch onderzoek
– In dit artikel worden een onderzoek
beschreven naar de vraag of partners
van gedetineerden door de detentie
negatieve reacties ontvangen van
familie en sociale contacten. Resultaten laten zien dat partners veel negatieve reacties ondervinden, wat leidt
tot vermindering van sociale contacten. Negatieve reacties van vrienden
leidt tot intensivering van contact
met de familie.
K. de Kogel
Kroniek Neurorecht
– De neurowetenschappen zijn de
afgelopen decennia sterk gegroeid en
hebben meer invloed gekregen op
andere disciplines. ‘Neurorecht’ is een
wetenschapsgebied dat vraagstukken
op het raakvlak van de neurowetenschappen en het recht onderzoekt. In
deze kroniek wordt het werkterrein
van neurorecht kort geïntroduceerd
en komt ook de relevantie ervan voor
criminologen aan de orde.
Annonce
Aangeboden: Complete jaargangen NJB 1981 t/m 1997
in originele verzamelbanden tegen elk aannemelijk bod.
Contactgegevens: [email protected] en 020 - 647 2666;
de jaargangen zijn af te halen in Amstelveen.
2084
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
slotte vindt nog een aantal aanpassingen van uiteenlopende aard
plaats, waaronder een versterking
van de invloed van de raden op de
begroting en de jaarrekening van het
openbaar lichaam en het gemeenschappelijk orgaan en een regeling
voor de bekendmaking van gemeenschappelijke regelingen.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 09-07-2014, Stb. 2014, 306 (Kamerstukken
33 597)
Aanpassingen Wgr
1562 - Wet tot wijziging van de Wet
gemeenschappelijke regelingen en
een aantal andere wetten in verband
met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur en de invoering van een bedrijfsvoeringsorganisatie met rechtspersoonlijkheid,
alsmede regeling van diverse andere
onderwerpen
– De onderhavige wet bevat diverse
wijzigingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Ten
eerste betreffen dit wijzigingen die
verband houden met de dualisering
van het gemeente- en provinciebestuur. Tot nu toe is via tijdelijke overgangsrechtelijke voorzieningen geregeld dat doorwerking van de
Gemeentewet en de Provinciewet van
ná de dualisering wordt verhinderd.
Deze voorzieningen worden permanent gemaakt. Dat vergt wijziging en
een zelfstandige, uitgebreidere regeling van het (intergemeentelijk)
openbaar lichaam, waardoor een einde komt aan de vangnet-functie die
artikel 33 van de Wgr vervult en
bovendien niet langer verwezen
hoeft te worden naar gemeentewettelijke regels van vóór de dualisering.
Bovendien is nu voor onderwerpen
zoals taakverwaarlozing, schorsing
en vernietiging en inwerkingtreding
van algemeen verbindende voorschriften een zelfstandige regeling in
de Wgr nodig. Het vervallen van artikel 33 van de Wgr brengt voorts met
zich dat, los van de dualisering, een
aantal bevoegdheden van het openbaar lichaam worden geëxpliciteerd
als gevolg van de rechtsontwikkeling.
Verder wordt een nieuwe organisatievorm geïntroduceerd, met rechtspersoonlijkheid, die beter is toegesneden op gemeenschappelijke
regelingen die zijn gericht op
bedrijfsvoering en uitvoering. Ten
Definitie hoofdverblijf in
dezelfde woning en einde
voorschotregeling AOW
1563 - Wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met
beëindiging van de voorschotregeling en vaststelling van een grondslag voor het stellen van regels ten
aanzien van hetgeen wordt verstaan
onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning
– Deze wet heeft betrekking op twee
onderwerpen. Ten eerste op een wijziging van de Algemene Ouderdomswet (AOW) om een grondslag vast te
stellen voor het stellen van regels ten
aanzien van hetgeen wordt verstaan
onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning. Verder bevat
de wet een wijziging van de AOW en
de Wet werk en bijstand in verband
met de beëindiging van de in artikel
22 van de AOW opgenomen voorschotregeling.
In die situaties waarbij sprake is van
twee woningen blijkt behoefte te zijn
aan een verdere objectivering van
het criterium hoofdverblijf in dezelfde woning in het kader van de gezamenlijke huishouding in de AOW. In
deze wet wordt daarom de mogelijkheid gecreëerd bij algemene maatregel van bestuur (amvb) regels te stellen met betrekking tot het hebben
van het hoofdverblijf in dezelfde
woning, bedoeld in artikel 1, vierde
en vijfde lid van de AOW. Strekking
van deze regels is dat als twee mensen ieder een eigen woning hebben
die hen vrij ter beschikking staat, er
geen andere mensen staan ingeschreven of feitelijk bij hen inwonen
en zij ieder de eigen kosten van die
woning dragen, er geen sprake is van
een gezamenlijke huishouding en
ieder van de AOW-gerechtigde een
AOW-pensioen van 70% ontvangt
(‘twee-woningen-regel’). De tweewoningen-regel vormt een uitzondering op de beoordeling of er sprake is
van een gezamenlijke huishouding,
maar is gerechtvaardigd omdat in de
twee woningen-situatie geen, of in
betekenend minder mate, sprake is
van schaalvoordelen. In de toekomstige amvb worden ook nadere regels
gesteld ten aanzien van het begrip
‘woning’.
Gelet op de brede werking van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW wordt met deze wet uitvoering gegeven aan het voornemen
uit het Regeerakkoord om de zogenoemde voorschotregeling (de SVB
kan op aanvraag aan personen die de
AOW-leeftijd bereiken in 2013, 2014
en 2015 een voorschot op het AOWpensioen verstrekken over respectievelijk één, twee of drie maanden in
de vorm van een renteloze lening) te
beëindigen. De voorschotregeling
wordt zodanig gewijzigd dat alleen
personen die tot en met een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip
de leeftijd van 65 jaar bereiken nog
een voorschot kunnen aanvragen.
Het is de bedoeling dit tijdstip vast
te stellen op 1 oktober 2014.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 09-07-2014, Stb. 2014, 307 (Kamerstukken
33 853)
Gemeentelijke herindelingen
en verkiezingen
1564 - Wet tot wijziging van de Wet
algemene regels herindeling in verband met het opnemen van een
regeling inzake de gevolgen van een
wijziging van de gemeentelijke indeling voor de verkiezing van de raden
van de daarbij betrokken gemeenten
– Met deze wet wordt in de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi)
een structurele regeling opgenomen
voor de effecten van een gemeentelijke herindeling op de reguliere
gemeenteraadsverkiezingen. De regering heeft gekozen voor een brede
regeling, dat wil zeggen dat voor alle
jaren van een raadsperiode de gevolgen van een herindeling voor de
reguliere raadsverkiezingen in de
Wet arhi worden geregeld. Het voordeel hiervan is dat in één regeling, de
Wet arhi, wordt geregeld wat de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2085
Wetgeving
gevolgen zijn van een herindeling
voor de gemeenteraadsverkiezingen
en de zittingsduur van de betrokken
raden. Zo wordt meer helderheid verschaft aan gemeenten en kunnen zij
die gevolgen betrekken bij hun herindelingsadvies.
Door de aanpassing van de Wet arhi
wordt in de eerste plaats beoogd de
bestaande praktijk wettelijk te verankeren. De wet regelt dat de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezing achterwege wordt gelaten. Het gevolg
hiervan is dat bij een herindeling
halverwege de raadsperiode de zittingsduur van de eerste gemeenteraad van de nieuwe gemeente 6 jaar
en 3 maanden zal zijn en dat er niet
langer drie raadsverkiezingen in vier
jaar gehouden worden. Voor de andere drie jaren van een raadsperiode
bevat deze wet een structurele regeling voor wat nu via een aparte ‘uitstelwet’ of in de herindelingswet
wordt geregeld.
De Wet arhi bepaalt dat niet alleen
bij gemeentelijke herindeling een
tussentijdse gemeenteraadsverkiezing moet plaatsvinden, maar ook bij
grenscorrecties wanneer de grenscorrectie leidt tot een wijziging van het
aantal raadszetels. Deze bepaling
wordt geschrapt.
Inwerkingtreding m.i.v. 16-08-2014.
Wet van 06-03-2014, Stb. 2014, 308 (Kamerstukken
33 889)
Nieuwe
wetsvoorstellen
Novelle kerntaken
volkshuisvesting
1565 - Wetsvoorstel (19-06-2014) tot
wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting
– Dit wetsvoorstel betreft een novelle bij het wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting dat aanhangig is in de
Eerste Kamer (Kamerstukken 32 769).
Naar aanleiding van het regeerakkoord, de hervormingsagenda
woningmarkt en de eindrapportage
Commissie Kaderstelling en Toezicht
Woningcorporaties worden met dit
voorstel wijzigingen aangebracht in
het aanhangige wetsvoorstel. Doel
2086
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
van deze novelle is ervoor te zorgen
dat toegelaten instellingen zich concentreren op de kerntaken. Hiervoor
moeten deze instellingen een splitsing aanbrengen tussen taken die
samenhangen met diensten van
algemeen economisch belang (Daeb)
en overige taken. Instellingen kunnen kiezen tussen een administratieve scheiding of een juridische scheiding. Uitgangspunt van de scheiding
is dat het maatschappelijk bestemde
vermogen van toegelaten instellingen wordt gebruikt ten behoeve van
de kerntaken (Daeb). Tevens moet
worden verzekerd dat de werkzaamheden in de niet-Daeb tak worden
uitgevoerd zonder compensatie
(staatssteun), zodat er onder gelijke
condities met marktpartijen wordt
geopereerd en er dus geen sprake is
van marktverstoring.
Daarnaast wordt de positie van
gemeenten richting toegelaten
instellingen versterkt waarbij het
met name gaat om de bijdrage die
toegelaten instellingen moeten leveren aan de gemeentelijke volkshuisvestingsopgave. Dit komt onder meer
tot uitdrukking in een vergroting
van de mogelijkheden van gemeenten om informatie op te vragen, een
betere aansluiting tussen het
gemeentelijke begrotingsproces en
de aanlevering van informatie door
de toegelaten instelling en een grotere rol voor gemeenten waar het gaat
om de wenselijkheid van niet-Daeb
investeringen en de invulling van de
regionale schaal waarop de toegelaten instelling actief is. Uiteindelijk
moet dit leiden tot controleerbare en
bindende prestatieafspraken tussen
de toegelaten instelling en de
gemeenten.
Tot slot wordt met deze novelle het
toezicht op de toegelaten instellingen anders vormgegeven. Het kabinet stelt voor het financiële en het
volkshuisvestelijke toezicht op de
toegelaten instellingen onder te
brengen in onafhankelijk van het
beleid opererende diensten onder
ministeriële verantwoordelijkheid.
Met het oog op de scheiding van het
beleid en het volkshuisvestelijke toezicht is met ingang van 1 januari
2014 het volkshuisvestelijke toezicht
ondergebracht in een onafhankelijke
uitvoerende dienst bij de Inspectie
Leefomgeving en Transport. Het
financiële toezicht is in de huidige
vorm (ZBO) al onafhankelijk van de
beleidskolom gepositioneerd en
krijgt op grond van deze wet een
onafhankelijke positionering als
dienst en versterking van het toezichtinstrumentarium.
Kamerstukken II 2013/14, 33 966, nrs. 1-6
1566
Vervolgstukken
Beperkt toetsingsrecht in
tweede lezing
Nota n.a.v. het verslag (20-08-2014)
over het initiatiefwetsvoorstel van
het lid Halsema tot verandering in
de Grondwet, strekkende tot invoering van de bevoegdheid tot toetsing
van wetten aan een aantal bepalingen van de Grondwet door de rechter.
Kamerstukken II 2013/14, 32 334, nr. 8
Huis voor klokkenluiders
Brief van de Minister van BZK
(24-07-2014) over het wetsvoorstel
van de leden Van Raak, Fokke,
Schouw, Voortman, Segers, Ouwehand en Klein, houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders).
– Brief bij de aanbieding van het
evaluatierapport over klokkenluidersregelingen.
Kamerstukken II 2013/14, 33 258, nr. 29
Afschaffing plusregio’s
Brief van de Staatssecretaris van
Infrastructuur en Milieu (20-08-2014)
over het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in
verband met de afschaffing van de
plusregio’s.
– Brief over de termijn van de voorhang van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 en andere besluiten in
verband met de Wet afschaffing plusregio’s.
Kamerstukken II 2013/14, 33 659, nr. 21
Verankering mediation
Verslag (15-07-2014) over de
initiatiefwetsvoorstellen tot het stellen van regels omtrent de registratie
en de bevordering van de kwaliteit
van mediators (Wet registermedia-
Wetgeving
tor), tot wijziging van Boek 3 en
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
en van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering alsmede enkele
andere wetten in verband met de
bevordering van het gebruik van
mediation (Wet bevordering van
mediation in het burgerlijk recht)
en tot wijziging van de Algemene
wet bestuursrecht en de Algemene
wet inzake rijksbelastingen ter
bevordering van het gebruik van
mediation in het bestuursrecht (Wet
bevordering van mediation in het
bestuursrecht).
Kamerstukken II 2013/14, 33 727, nr. 7
Disciplinaire maatregelen
rechterlijke macht
Nota n.a.v. het verslag (02-06-2014)
over het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren en enige andere wetten
in verband met de uitbreiding van
de mogelijkheden om ten aanzien
van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire
maatregelen op te leggen en tevens
andere maatregelen te treffen.
Kamerstukken II 2013/14, 33 861, nr. 6
Verzamelwet pensioenen
2014
Brief van de Staatssecretaris van SZW
(11-07-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Pensioenwet, de
Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden
van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële
Markten en in verband met enkele
andere wijzigingen (Verzamelwet
pensioenen 2014).
– Brief over de voorhang van de
algemene maatregel netto pensioen.
Kamerstukken II 2013/14, 33 863, nr. 29
Langdurige Zorg
Brief van de Staatssecretaris van
VWS over (18-08-2014) en tweede
nota van wijziging (21-08-2014) inzake het wetsvoorstel met regels inzake
de verzekering van zorg aan mensen
die zijn aangewezen op langdurige
zorg (Wet langdurige zorg).
– Brief bij de aanbieding van het
afschrift van de brief aan NZa over
de wijziging van het Budgettair
kader Wlz 2015.
Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 16-17
Wijzigingswet financiële
markten 2015
Nota n.a.v. het verslag (08-04-2014)
over het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet op het financieel toezicht
en enige andere wetten op het terrein van de financiële markten (Wijzigingswet financiële markten 2015).
Kamerstukken II 2013/14, 33 918, nr. 8
Financieel toezicht
Nota n.a.v. het verslag (19-08-2014)
over het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet bekostiging financieel
toezicht in verband met de afschaffing van de overheidsbijdrage, de
invoering van Europees bankentoezicht en de bestemming van door de
Autoriteit Financiële Markten en de
Nederlandsche Bank opgelegde
dwangsommen en boetes.
Kamerstukken II 2013/14, 33 957, nr. 6
1567
Nota’s,
rapporten &
verslagen
Aanpak identiteitsfraude
Brief van de Minister van BZK (11-072014) over de uitvoering van de integrale visie op de aanpak van identiteitsfraude ‘Slim voorkomen, vlot
herstellen’ (20 december 2013 Kamerstuk 26 643, nr. 301).
– Deze integrale visie betreft de aanpak van identiteitsfraude als modus
operandi bij onder meer illegale
grenspassage, illegale arbeid, mensensmokkel, drugshandel, terrorisme,
witwassen van geld en vele typen
fraude. De uitvoering staat in het
teken van het verbeteren van de
samenwerking bij het tegengaan van
identiteitsfraude. In de kabinetsvisie
werd daarover al gesteld dat grote
organisaties en zware ketens kwetsbaar zijn tegenover de kleine, creatieve, wendbare dadergroepen die hen
bestoken. Het antwoord op identiteitsfraude komt van moderne netwerken die snel en adequaat reageren. De sterk toegenomen aandacht
voor fraude stimuleert betrokken
partijen tot samenwerken: zowel op
regionaal, als landelijk niveau. De
Belastingdienst trekt deze samenwerking en heeft in Utrecht een Expertisecentrum Fraude ingericht. Deze
zomer wordt, in samenwerking met
het Centrum voor Informatiebeveiliging en Privacybescherming (CIP),
een brede community Identiteitsfraude gestart. Het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en -fouten
(CMI) brengt in een Ketenoverleg
Identiteitsfraude betrokken partijen
bij elkaar om slachtoffers vlot te helpen en om patronen in identiteitsfraude vast te stellen en afspraken te
maken over maatregelen daartegen.
De partijen in de vreemdelingenketen zijn verenigd in het Ketenplatform, dat de identiteitsvaststelling en
de unieke registratie van vreemdelingen monitort, de casuïstiek met complexe identiteitsvaststelling helpt
oplossen en optreedt als centraal
aanspreekpunt voor de vreemdelingenketen, de strafrechtketen en de
burgerzakenketen. Tevens wordt er
gewerkt aan de samenwerking tussen
publieke en private sector. Via het
Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) is afgesproken om zes
thema’s aan te pakken, waaronder
fraude. In de Basisregistratie Personen (BRP) staan de persoons- en
adresgegevens van miljoenen mensen die al of niet in Nederland verblijven. Die gegevens worden door de
hele overheid gebruikt. Het dringt
tot steeds meer partijen door dat het
correct vaststellen en registreren van
deze gegevens cruciaal is voor de
betrouwbaarheid van ieders identiteit in heel het maatschappelijk en
economisch verkeer. Datzelfde geldt
voor het terugmelden van twijfels
over de juistheid van uit de BRP verstrekte gegevens. Met het project
‘Naar Betrouwbare Persoonsgegevens’
investeren BZK, gemeenten en de
Nederlandse Vereniging Van Burgerzaken (NVVB) in de ontwikkeling van
ambtenaren burgerzaken, die de
gegevens in de BRP registreren en
kunnen wijzigen. Met het project
‘Kwaliteit BRP’ wordt geïnvesteerd in
de terugmeldingen door organisaties die bij gebruik van de BRP
afwijkende gegevens vinden. In dat
project wordt ook aandacht besteed
aan het terugdringen van het aantal
personen dat een schuld heeft en
van wie geen woonadres in de BRP
beschikbaar is. Voorts wordt inmid-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2087
Wetgeving
dels actief opgetreden tegen het
verschijnsel dat organisaties op
internet adverteren met te huur aangeboden woonruimte waarbij
inschrijving op het desbetreffende
adres in de BRP niet is toegestaan.
Naast aandacht voor deze centrale
voorzieningen richt de integrale
aanpak van identiteitsfraude zich in
2014 op drie punten: 1. Bundelen van
communicatie-initiatieven 2. Verbeteren van de monitoring van identiteitsfraude 3. Ontwikkelen van barrièremodellen tegen identiteitsfraude.
Kamerstukken II 2013/14, 17 050, nr. 485
Generaal pardon en
Nederlanderschap
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(21-07-2014) over hindernissen die
generaalpardonners ondervinden om
kansrijk het Nederlanderschap aan te
vragen.
– In 2007 is de Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de
oude Vreemdelingenwet (Ranov) tot
stand gekomen. De regeling betreft
een ‘generaal pardon’ (regularisatie)
voor vreemdelingen die voor 1 april
2001 een asielaanvraag hebben ingediend en die in 2007 nog immer in
Nederland zijn zonder te zijn toegelaten op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Vanaf 15 juni 2012
kunnen Ranov-vergunninghouders
een naturalisatieverzoek indienen,
omdat zij in beginsel op dat moment
voldoen aan de naturalisatievoorwaarde van vijf jaar toelating in
Nederland. In deze brief komen achtereenvolgens aan de orde a. het
beleidskader voor buitenlandse
documenten bij naturalisatie; b. een
weergave van de met VWN gehouden gesprekken en c. gevolgde lijnen
om Ranov- vergunninghouders tegemoet te kunnen komen bij hun
naturalisatie.
Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1873
Seksuele gerichtheid als
asielmotief en Wbp
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(21-07-2014) over wat in het kader
van de Wet bescherming persoonsgegevens de mogelijkheden zijn voor
registratie van seksuele gerichtheid
als asielmotief.
– De in de brief gemaakte analyse
van de betreffende bepalingen van
de Wbp maakt duidelijk dat de IND
bevoegd is gegevens omtrent de sek-
2088
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
suele gerichtheid van een vreemdeling te verwerken voor zover dit
noodzakelijk is voor het verblijf van
de vreemdeling. Dit doet zich voor
indien de vreemdeling in Nederland
asiel vraagt op grond van vrees voor
vervolging of onmenselijke behandeling wegens zijn seksuele gerichtheid
in het land van herkomst, met andere woorden. De IND vermeldt seksuele gerichtheid in documenten in het
persoonsgebonden digitale dossier
van de vreemdeling indien de seksuele gerichtheid als asielmotief wordt
aangevoerd. Deze registratie vindt
plaats ten behoeve van de besluitvorming in de individuele zaak. Dossiers
worden echter niet gelabeld als zijnde een dossier of zaak waarin seksuele gerichtheid een asielmotief is. De
seksuele gerichtheid wordt niet in
INDiGO, het informatiesysteem van
de IND, als structureel gegeven geregistreerd, ook niet als de seksuele
gerichtheid het asielmotief is. Andere
asielmotieven worden evenmin
structureel in INDiGO geregistreerd.
Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1876
Afgewezen asielzoekers
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(28-07-2014) over hoe andere landen
omgaan met de ondersteuning van
asielzoekers waarvan de asielaanvraag is afgewezen.
– Om dit in kaart te brengen, is het
Europees migratienetwerk (EMN)
gevraagd een verkenning uit te voeren naar het beleid hieromtrent in
andere landen. In de brief wordt op
hoofdlijnen geschetst hoe andere
landen in Europa hier mee omgaan.
In de bijlage is een uitgebreidere toelichting van de betreffende landen
over hun beleid opgenomen. De verkenning van het EMN laat een gevarieerd beeld zien over de wijze waarop de betreffende landen omgaan
met de ondersteuning van asielzoekers waarvan de asielaanvraag is
afgewezen. In grote lijnen zijn er
drie varianten. Sommige landen bieden ondersteuning (in natura en/of
financieel) aan asielzoekers waarvan
de asielaanvraag is afgewezen totdat
ze zijn teruggekeerd naar het land
van herkomst. De omvang van de
ondersteuning die wordt geboden,
kan daarbij verschillen en is in sommige landen gekoppeld aan de mate
van medewerking aan het vertrek.
Andere landen bieden ondersteuning
(in natura en/of financieel) mits voldaan is aan bepaalde criteria, in het
bijzonder de bereidheid van de asielzoeker waarvan de asielaanvraag is
afgewezen om terug te keren. Tot slot
zijn er landen die geen ondersteuning bieden aan asielzoekers waarvan de asielaanvraag is afgewezen.
Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1878
Grensdetentie
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(04-08-2014) over een aantal onderwerpen die het onderwerp grensdetentie regarderen.
– Ten eerste gaat het nieuwe beleid,
op basis waarvan gezinnen met
minderjarige kinderen die aan de
grens asiel aanvragen, in beginsel
niet meer in grensdetentie worden
geplaatst maar worden overgebracht
naar een opvanglocatie van het COA
als uit een screening blijkt dat er
geen vermoeden van kindersmokkel
of risico voor de openbare orde is,
per 1 september 2014 in. Gezinnen
met minderjarige kinderen die aan
de buitengrens asiel hebben aangevraagd en aan wie de verdere toegang tot Nederland is geweigerd en
die niet door de screening zijn gekomen, zullen de gesloten asielprocedure instromen. Onder meer voor
deze gezinnen wordt een nieuwe
bewaringsmodaliteit ontwikkeld, de
gesloten gezinsvoorziening. Ten aanzien van asielzoekers die zonder
minderjarige kinderen via de buitengrens van het Schengengebied
inreizen zal de werkwijze ongewijzigd blijven. Grensdetentie vindt
plaats als een asielzoeker zonder
geldig reisdocument of zonder voldoende financiële middelen het land
binnenkomt dan wel als er grond
voor detentie is vanwege redenen
van openbare orde of nationale veiligheid. In de praktijk blijkt dat bijna alle asielzoekers die zich aan de
buitengrens melden aan deze criteria voldoen. De algemene asielprocedure aan de grens is zodanig ingericht dat deze zo kortdurend als
mogelijk is. Asielzoekers van wie de
aanvraag aan de grens wordt ingewilligd verblijven maximaal twee
weken in grensdetentie, waarvan zes
dagen de rust- en voorbereidingstijd
is. Gezinnen met minderjarige kinderen die aan de grens asiel aanvragen zullen vanaf 1 september in
beginsel niet meer in detentie wor-
Wetgeving
den geplaatst. De IND zal een openbare werkinstructie opstellen met
formele criteria
voor het opheffen of inkorten van
grensdetentie bij kwetsbare vreemdelingen.
Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1881
Implementatie EU-richtlijnen en -kaderbesluiten
Brief van de Minister van BuZa (1807-2014) met het periodieke overzicht van de stand van zaken bij de
implementatie van EU-richtlijnen en
-kaderbesluiten in de Nederlandse
wet- en regelgeving aan het einde
van het tweede kwartaal van 2014.
– De achterstand per 1 juli 2014
bedraagt 7 richtlijnen, tegenover 6 in
het vorige kwartaal. In het tweede
kwartaal van 2014 zijn 2 achterstallige richtlijnen geïmplementeerd.
Tegelijkertijd zijn er dit kwartaal 3
nieuwe richtlijnen in overschrijding
bijgekomen. De 7 achterstallige richtlijnen zijn aan de volgende ministeries toegedeeld: BZK (1), EZ (2), FIN
(1), VenJ (1) en VWS (2). De overschrijding van de implementatiedatum
varieert sterk, van 28 tot 721 dagen.
Wat betreft de oorzaken voor de
implementatieachterstand speelt een
aantal factoren een rol. Deze factoren
worden per ministerie toegelicht.
Kamerstukken II 2013/14, 21 109, nr. 216
Raad BuZa
Brief van de Minister van BuZa (1508-2014) met een verslag van de buitengewone Raad Buitenlandse Zaken
van 15 augustus 2014.
– De Raad stond uitgebreid stil bij de
situatie in Irak. De EU is zeer verontrust over de uiterst zorgwekkende
humanitaire situatie en de enorme
verplaatsing van burgers in met
name de noordelijke regio’s naar aanleiding van de aanvallen van IS (Islamitische Staat) en andere gelieerde
gewapende groepen. De EU verwelkomde de inspanningen van de VS
om de Iraakse nationale en lokale
autoriteiten te steunen in hun strijd
tegen IS en erkenden internationale
en Europese verantwoordelijkheid
om met Irak samen te werken in de
gemeenschappelijke strijd tegen het
terrorisme. De Raad verwelkomde het
besluit van individuele lidstaten om
positief gehoor te geven aan de
oproep van de Koerdische regionale
autoriteiten om hen met spoed van
militair materiaal te voorzien. Die
besluiten zullen worden uitgevoerd
overeenkomstig het vermogen en de
nationale wetten van lidstaten en
met de instemming van de Iraakse
nationale autoriteiten. Nederland gaf
aan niet uit te sluiten ook op de verzoeken van de Koerdische regionale
autoriteiten in te gaan als de huidige
veiligheidsdreiging voortduurt. De
EU zal voorts beoordelen hoe het kan
voorkomen dat IS profijt heeft van
olieverkopen en veroordeelde diegenen die IS financieel steunen in
strijd met onder meer VNVR-resolutie 1267. Nederland vroeg er aandacht voor dat fundamentele veranderingen in de Arabische wereld een
van de grote uitdagingen voor de EU
vormen voor deze generatie. De
onrust heeft gevolgen voor de EU en
lidstaten en noopt tot strategische
keuzes. De EU moet een grotere verantwoordelijkheid nemen voor haar
eigen achtertuin.
De Raad sprak voorts zijn ernstige
zorg uit over de fragiele situatie op
de grond als gevolg van het recente
conflict in de Gaza-strook en is
bezorgd over de desastreuze humanitaire situatie daar. De EU herhaalde
haar bereidheid om bij te dragen aan
een alomvattende en duurzame
oplossing. De EU werkt opties uit ten
aanzien van het faciliteren van de
opening van grenzen capaciteitsopbouw, verificatie en monitoring,
humanitaire hulp en post-conflict
wederopbouw.
De EU veroordeelde het toenemende
geweld in Tripoli, Benghazi en elders
in Libië en is zeer verontrust over de
dreiging die dit vormt voor de regionale veiligheid en de EU.
De ministers spraken over de actuele
ontwikkelingen in Oekraïne. Hierbij
werd ingegaan op de intensivering
van de gevechten rond Donetsk en
Loegansk en de humanitaire situatie
in de regio. De Raad riep Rusland,
Oekraïne en de VS op om met de EU
samen te werken met het oog op het
tot stand brengen van een duurzame, politieke oplossing voor het conflict. De EU bood aan om hiervoor
een ministeriele bijeenkomst in
Brussel te organiseren in september.
Tevens bood de Raad een faciliterende rol aan om de discussie tussen
Oekraïne en Rusland te voeren over
de voorwaarden voor gastoevoer. In
bredere zin werd gesproken over de
rol van Rusland in het destabiliseren van Oost-Oekraïne. Unilaterale
militaire actie door Rusland, ook
onder de noemer van humanitaire
interventie, zal worden gezien als
een schending van het internationaal recht. Bovendien betreurde de
EU dat binnen de huidige omstandigheden de EU-sancties tegen Rusland nog steeds genoodzaakt zijn.
Kamerstukken II 2013/14, 21 501-02, nr. 1407
Sanctieregime Rusland
Brief van de Minister van BuZa (0607-2014) over het door de EU ingestelde sanctie-regime tegen Rusland
en tegen personen en entiteiten die
de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen.
– In het licht van de situatie in
Oekraïne werd op 5 maart 2014
besloten tot het instellen van een
reisverbod en bevriezing van tegoeden van 18 personen. Deze lijst is
stapsgewijs uitgebreid en bevat
inmiddels 95 personen en 23 entiteiten. De Europese Raad concludeerde
vervolgens op 20–21 maart jl. dat
indien Rusland verdere stappen zou
nemen ter destabilisatie van Oekraïne, dit consequenties zou hebben
voor de relatie tussen de EU en Rusland. Op 26–27 juni jl. herhaalde de
Europese Raad deze conclusies en
sprak de verwachting uit dat voor
eind juni vier concreet benoemde
stappen zouden zijn genomen Bij
hun bijeenkomst op 16 juli jl. constateerden de Europese staatshoofden
en regeringsleiders dat er onvoldoende voortgang was geboekt ten aanzien van de gevraagde stappen. Er
werd besloten de reikwijdte van de
sanctieverordening te verruimen
naar entiteiten die materieel of
financieel betrokken zijn bij acties
die de territoriale integriteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen. Ook werden de
Europese Commissie gevraagd voorstellen voor te bereiden voor maatregelen ter versterking van het nieterkenningsbeleid inzake de
annexatie van de Krim en Sebastopol. Op 22 juli werden de beperkende maatregelen uitgebreid tot
natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die actief
materiële of financiële steun verlenen aan of profijt trekken van Russische besluitvormers die verantwoor-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2089
Wetgeving
delijk zijn voor de annexatie van de
Krim of de destabilisatie van OostOekraïne. Ook werd besloten maatregelen te nemen om handel met en
investering in de Krim en Sebastopol
te beperken. Tot slot bepaalde de
Raad dat onderzoek zal worden
gedaan naar het aanmerken van
militante groeperingen als terroristische organisaties. In de brief wordt
vervolgens een nadere toelichting
gegeven op de diverse recente sanctiebesluiten van de EU en op de
maatregelen getroffen door andere
landen, zoals de VS.
Kamerstukken II 2013/14, 21 501-20, nr. 902
Veilig werken
Brief van de Minister van BuZa (1807-2014) met een fiche inzake een
Mededeling strategisch EU-kader
voor gezondheid en veiligheid op het
Werk 2014–2020.
– In deze mededeling geeft de Commissie een algemeen strategisch
EU-kader voor de periode 2014–2020
waarin doelstellingen en activiteiten van de Commissie zijn weergegeven op het terrein van gezondheid en veiligheid op het werk. De
vorige strategie liep tot 2013. De
nieuwe strategie bouwt voor wat
betreft doelstellingen en activiteiten
voort op de voorgaande strategie
maar bevat aanpassingen aan veranderende werkpatronen en nieuwe en
opkomende risico’s. Het kader is
mede gebaseerd op de input die is
verkregen uit de openbare consultatie van 2013. De voornaamste zeven
doelstellingen van de nieuwe strategie zijn: 1. consolidering van de huidige nationale strategieën voor
gezond en veilig werken; 2. bevordering van de naleving van wetgeving,
m.n. door het MKB; 3. verbetering
van handhaving door lidstaten; 4.
vereenvoudiging van bestaande
regelgeving; 5. verbeteren van de
preventie van werkgerelateerde en
beroepsziekten door aanpak van
bestaande en nieuwe arbeidsgerelateerde risico’s en aandacht besteden
aan de vergrijzende beroepsbevolking; 6. Verbeteren van de statistische informatiebasis; 7. Betere coördinatie van EU- en andere
internationale inspanningen gericht
op de aanpak van gezond en veilig
werken. Per doelstelling zijn de voorgenomen acties aangegeven.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1882
2090
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Europese politieke partijen
Brief van de Minister van BZK (12-082014) over de actuele stand van
zaken inzake het voorstel voor
een verordening voor Europese politieke partijen en Europese politieke
stichtingen.
– Bij brief van 3 juni 2014 heeft de
vaste commissie voor BZK de minister in overweging gegeven een stemverklaring af te leggen bij de Raadsbijeenkomst waar dit voorstel staat
geagendeerd en zo mogelijk expliciet
tegen het voorstel te stemmen. Op
16 april heeft de plenaire stemming
in het Europees parlement plaatsgevonden. 539 Europarlementariërs
hebben voor het voorstel gestemd,
103 tegen en 20 leden onthielden
zich van stemming. Het Europees
parlement heeft het voorstel derhalve aanvaard. De stemming in de
Raad heeft nog niet plaatsgevonden,
naar verwachting zal deze na de
zomer worden geagendeerd. Ondanks
dat het bereikte compromis een aanmerkelijke verbetering is in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel, zal Nederland gelet op de
principiële bezwaren die het kabinet
heeft tegen een inhoudelijke toetsing
van het programma en het handelen
van politieke partijen in het kader
van registratie en subsidiëring tegen
het voorstel stemmen.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1886
Maritieme Veiligheidsstrategie van de EU
Brief van de Ministers van BuZa en
van Defensie (16-07-2014) waarbij zij
de Maritieme Veiligheidsstrategie
van de EU aanbieden, inclusief een
kabinetsreactie hierop.
– De Raad Algemene Zaken heeft op
24 juni jl. overeenstemming bereikt
over de EU Maritieme Veiligheidsstrategie (‘strategie’). Deze is bekrachtigd tijdens de Europese Raad van 27
juni jl. Europa wordt geconfronteerd
met nieuwe dreigingen en risico’s, op
maritiem gebied. Piraterij, illegale
migratie en andere vormen van
grensoverschrijdende georganiseerde
criminaliteit zijn hiervan voorbeelden. Tegelijk is de vrije en veilige
doorvaart cruciaal voor de internationale handel en aanvoer van grondstoffen. Met de strategie is een
belangrijke eerste stap gezet naar de
verdieping van de Europese veiligheidssamenwerking in het maritie-
me domein. De strategie beoogt de
Unie – en daarmee ook Nederland –
beter in staat te stellen haar belangen in het maritieme domein te
beschermen. Hiervoor biedt de strategie, gezien het wereldwijde toepassingsbereik en de vele denkbare
samenwerkingsvormen, niet zozeer
een blauwdruk, maar veeleer een
breed handelingskader. In het document zijn vijf prioritaire aandachtsgebieden vastgelegd, waarmee richting wordt geven aan vervolgacties.
Dit biedt een basis die verder zal worden uitgewerkt in een actieplan. Aan
het eind van dit jaar wordt hiermee
concreet antwoord gegeven op de
vraag welke activiteiten de EU de
komende jaren op de prioritaire aandachtsgebieden gaat ontplooien en
op welke wijze de beoogde verdieping van de samenwerking tussen de
verschillende (civiele en militaire)
actoren in het maritieme domein zal
worden vormgegeven. Deze concretisering kan tevens een regio-specifieke aanpak behelzen. De strategie
brengt een groot aantal EU-brede
belangen en dreigingen in kaart. Het
kabinet onderkent deze belangen en
dreigingen, die ook in de genoemde
nationale strategische analyses tot
uitdrukking komen. Hiervan afgeleid
worden vijf aandachtsgebieden gedefinieerd, die richting moeten geven
aan de vervolgacties: 1. versterking
van de maritieme dimensie van het
externe beleid, waaronder het GVDB;
2. gemeenschappelijke maritieme
beeldopbouw, surveillance en gegevensuitwisseling; 3. ontwikkeling van
(dual use) technologieën en capaciteiten; 4. risicobeheer, bescherming
van kritieke maritieme infrastructuur en crisisrespons; 5. maritiem
veiligheidsonderzoek en innovatie,
onderwijs en training
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1884
Loterijen en casino
Brieven van de Staatssecretaris van
VenJ (11-07-2014) over de herijking
van het loterijstelsel (nr. 134) en over
herinrichting van het speelcasinoregime en de mogelijke privatisering
van Holland Casino (nr. 135).
– In Nederland is het niet toegestaan
zonder vergunning loterijen te
organiseren. Met het vergunningenstelsel worden de drie klassieke
doelstellingen van het kansspelbeleid vormgegeven: het voorkomen
Wetgeving
van kansspelverslaving, het beschermen van de consument, en het
voorkomen van fraude, criminaliteit
en witwassen. Doelstelling van de
algehele modernisering van het
kansspelbeleid is het borgen van
deze publieke belangen door middel
van wet- en regelgeving, waarbij
strenge voorwaarden worden opgelegd aan aanbieders en strikt toezicht wordt gehouden door de kansspelautoriteit. Het wetsvoorstel tot
wijziging van de Wet op de kansspelen (Wok) is ingediend (en beschreven in NJB 2014/1501, afl. 28) waarmee kansspelen op afstand worden
gereguleerd (Kamerstuk 33 996). Bij
inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kansspelenopafstand (KoA)
mogen online casinospellen en
sportweddenschappen onder strikte
voorwaarden worden aangeboden.
Dit is een majeure vernieuwing in
het kansspelbeleid. Het aanbieden
van (online) loterijen en de daarop
gebaseerde spelconcepten blijft voorbehouden aan houders van een vergunning tot het organiseren van een
loterij. Het kabinet maakt verder de
volgende keuzes. Ten eerste zal loterijen meer mogelijkheden worden
geboden voor innovatie. Het kabinet
is daarom voornemens het minimum afdrachtpercentage voor
goede doelen loterijen te verlagen
van 50% naar 40%. Ten tweede wil
het kabinet de aanpassing van de
wijze waarop vergunningen voor
loterijen worden verleend – de tweede majeure vernieuwing die in het
regeerakkoord is opgenomen – niet
gelijktijdig laten lopen met de regulering van kansspelen op afstand.
Het kabinet kiest voor een behoedzame aanpak en kiest ervoor om nu
eerst kansspelen op afstand te reguleren en vervolgens – op een later
moment in deze kabinetsperiode –
over te gaan tot wijziging van de vergunningverlening aan loterijen. De
periode tot 2017 zal worden benut
voor de voorbereiding van regelgeving waarmee op een verantwoorde
wijze transparante vergunningverlening van goede doelen loterijvergunningenplaats kan vinden. Het kabinet heeft er verder voor gekozen om
het voorgestelde casinoregime, alvorens een daartoe strekkend wetsvoorstel in te dienen, via een visiedocument te presenteren. Het
staatsaandeelhouderschap en
een vergaande beperking (per kansspelcategorie) zijn niet (langer)
noodzakelijk om de publieke belangen te borgen. Een opener stelsel
zorgt bovendien in beginsel tot meer
marktwerking, hetgeen de innovatiemogelijkheden voor aanbieders vergroot, zodat beter op de wensen van
het publiek kan worden ingespeeld.
Het kabinet is er dan ook van overtuigd dat bij een passend en attractief spelaanbod consumenten minder gauw geneigd zijn hun toevlucht
tot illegaal kansspelaanbod te zoeken. Hiermee wordt vooral de kanalisatiedoelstelling die ten grondslag
ligt aan het kansspelbeleid gediend.
Daarom is het kabinet voornemens
het staatsmonopolie op speelcasino’s
op te heffen en te vervangen door
een stelsel waarin meer private aanbieders naast elkaar opereren.
Kamerstukken II 2013/14, 24 557, nrs. 134 en 135
Socialezekerheidsverdrag
met Marokko
Brief van de Minister van SZW (2008-2014) over de op 10 juni 2014
aangenomen motie Schut-Welkzijn/
Dijkgraaf over het opzeggen van het
bilaterale socialezekerheidsverdrag
met Marokko.
– Nederland en Marokko zijn sinds
ruim één jaar in overleg over aanpassing van het bilaterale socialezekerheidsverdrag met het oog op het
stopzetten van de export van kinderbijslag en kindgebonden budget en
het beëindigen van de werelddekking bij tijdelijk verblijf in het kader
van de Zorgverzekeringswet. De
minister heeft goed kennis genomen
van de motie die door uw Kamer is
aangenomen. Om de motie uit te
voeren, zal hij in de onderhandelingen met Marokkaanse autoriteiten,
naast het stopzetten van de kinderbijslag en beëindigen van werelddekking bij tijdelijk verblijf, tevens inzetten op een zodanige aanpassing van
het bilaterale socialezekerheidsverdrag dat dit niet langer in de weg
kan staan aan de toepassing van het
woonlandbeginsel in Marokko.
Tot slot bericht de bewindsman dat
op 5 augustus jl. de Rechtbank
Amsterdam heeft geoordeeld dat het
toepassen van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid voor
WGA-vervolguitkeringen ingegaan na
1 juli 2012 voor gerechtigden die
woonachtig zijn in Turkije en Marok-
ko de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Hij gaat daartegen in beroep.
De uitspraak doet overigens niets af
aan zijn inzet voor de onderhandelingen met Marokko.
Kamerstukken II 2013/14, 26 448, nr. 522
Cyber Security Beeld
Brief van de Minister van VenJ (1007-2014) bij de aanbieding van de
vierde editie van het Cyber Security
Beeld Nederland (CSBN-4).
– Het CSBN wordt jaarlijks, onder de
verantwoordelijkheid van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), opgesteld
door het Nationaal Cyber Security
Centrum (NCSC). Het CSBN biedt
inzicht in belangen, dreigingen en
kwetsbaarheden van onze digitale
samenleving. De inzichten uit het
CSBN bieden houvast om waar nodig
digitale weerbaarheid van Nederland
te versterken of lopende cybersecurity-programma’s aan te scherpen. Het
CSBN-4 bestrijkt de maanden april
2013 tot en met maart 2014. Het
internationale karakter van cybersecurity vraagt om een internationale
aanpak. Om die reden organiseert
Nederland volgend jaar de ‘Global
Conference on Cyber Space 2015’
waarbij cybersecurity en cybercrime
belangrijke thema’s zullen zijn. Cybersecurity en cybercrime zijn ook als
prioritaire thema’s voor het Nederlandse EU voorzitterschap in
2016 aangemerkt. Het CSBN-4 zal in
deze en andere internationale gremia worden uitgedragen om de in
het beeld geschetste dreigingen en
risico’s ook internationaal onder de
aandacht te brengen. Het CSBN-4 laat
zien dat het dreigingsbeeld uit het
CSBN-3 zich doorzet en bevestigt de
noodzaak tot een integrale, publiekprivate, (inter)nationale cyber security-aanpak. Cybercrime en digitale
spionage blijven de grootste dreiging
die in het CSBN-4 worden gesignaleerd. Door de technische mogelijkheden om data te verzamelen komt
de privacy onder druk te staan. Als
gevolg van een steeds verder toenemende digitalisering, een toenemende afhankelijkheid van ICT en de koppeling van ICT-systemen (internet of
things) worden veiligheidsvraagstukken steeds complexer. Een voorbeeld
hiervan is het risico verbonden aan
het toenemende aantal apparaten
dat aan internet is verbonden, terwijl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2091
Wetgeving
de software van de apparaten niet
voor langere tijd door de leveranciers
onderhouden (kan) worden. De apparatuur kan hierdoor kwetsbaar worden. Deze problematiek wordt in het
CSBN aangeduid als ICT-duurzaamheidsproblematiek. Deze trends en
ontwikkelingen, die in het CSBN-3 al
werden geconstateerd, versterken
elkaar en worden nadrukkelijker
zichtbaar.
Kamerstukken II 2013/14, 26 643, nr. 322
Pachtbeleid
Brief van de Staatssecretaris van EZ
(15-04-2014) met de uitkomsten van
de evaluatie van het pachtstelsel.
– Medio 2013 heeft professor mr.
D.W. Bruil opdracht gekregen een
analyse van het pachtsysteem te
maken en te onderzoeken welke
pachtvormen er in de toekomst
nodig zijn. Daarbij moest hij rekening houden met de schaalvergroting in de land- en tuinbouw, een
gezonde bedrijfsstructuur en een verantwoord grondgebruik. Professor
Bruil constateert dat de afgelopen
decennia een tweeslachtig systeem is
ontstaan. Met aan de ene kant de
reguliere pacht met veel dwingendrechtelijke bescherming voor de
pachter, en aan de andere kant de
geliberaliseerde pacht met nauwelijks bescherming voor de pachter en
grote contractvrijheid. Hij acht dit op
den duur onhoudbaar en stelt voor
de huidige pachtregeling fundamenteel te herzien. De belangrijkste aanbeveling is een nieuwe pachtregeling
met als uitgangspunt dat pachters
en verpachters zoveel mogelijk in
staat moeten worden gesteld hun
zaken onderling te regelen. Dat betekent liberalisering, maar wel met
twee restricties: a) waar nodig
bescherming voor de pachter en b)
waar mogelijk stimuleren van duurzaam grondgebruik. Voor bestaande
pachtovereenkomsten zal een ruime
overgangsregeling moeten worden
opgesteld. De staatssecretaris verwacht rond de zomer een standpunt
geformuleerd te hebben.
Kamerstukken II 2013/14, 27 924 nr. 59
Milieudemocratie
Brief van de Staatssecretaris van
IenM (11-07-2014) over de VNECE
conferentie over het Verdrag van Aarhus en PRTR Protocol te Maastricht.
– Nederland organiseerde in samen-
2092
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
werking met de VNECE in de periode
van 28 juni t/m 4 juli 2014 in Maastricht de 5e Meeting of the Parties
van het Verdrag van Aarhus over toegang tot milieu-informatie, publieke
participatie en toegang tot de rechter
over milieuzaken, alsmede de 2e
Meeting of the Parties van het onder
dat verdrag vallende Protocol PRTR
(Pollutant Release and Transfer Registers). Op 2 juli 2014 is de Verklaring
van Maastricht inzake ‘Transparantie
als drijvende kracht achter milieudemocratie’ aangenomen door de Partijen bij het Verdrag van Aarhus en bij
het PRTR Protocol. Op www.tweedekamer.nl en als bijlage is de officiële
tekst alsmede een vertaling in het
Nederlands te vinden. De staatssecretaris wijst in het bijzonder op de volgende vernieuwende onderwerpen
daarin: • regeringen moeten de
belangrijke rol van milieuactivisten
en klokkenluiders erkennen en hun
bescherming zeker stellen; • de
belangrijke rol en nieuwe mogelijkheden van de moderne communicatiemiddelen, zoals Internet en andere
sociale media, bij de snelle
verspreiding van milieu-informatie; •
het belang van meer transparantie
bij informatie over producten en
over productgerelateerde besluitvorming en het belang van objectieve
informatie over de ‘voetafdruk’ van
producten en processen, met inbegrip van gegevens over energie, water
en andere hulpbronnen.
Kamerstukken II 2013/14, 28 663, nr. 59
Camerasysteem @migoboras
Brief van de Minister van VenJ (15-082014) over de kwantitatieve resultaten
van de proefnemingen met het camerasysteem genaamd @migoboras
door de Koninklijke Marechaussee.
– Het camerasysteem @migoboras
wordt door de KMar reeds ingezet ter
ondersteuning van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). Met MTV
wordt beoogd illegaal verblijf, mensensmokkel, en document- en identiteitsfraude in een zo vroeg mogelijk
stadium te bestrijden. Het systeem
@migoboras bestaat uit vaste en
mobiele camera’s geplaatst aan de
doorgaande hoofdwegen in het
grensgebied met België en Duitsland.
Met dit systeem kunnen aan de hand
van de kentekenplaat het land van
herkomst en de voertuigcategorie
worden bepaald, en wordt de snel-
heid, tijd en plaats van de voertuigpassage waargenomen. Op basis van
deze informatie worden voertuigen
geselecteerd waarop een controle kan
worden uitgevoerd. Vanaf medio
april 2013 is gestart met de inzet van
de Automatic Number Plate Recognition (ANPR)-functionaliteit van @
migoboras voor de strafrechtelijke
rechtshandhaving door middel van
proefnemingen. Er zijn gedurende de
eerste drie maanden van de proef in
totaal circa 51.000 hits geweest op de
kentekens op de opsporingslijsten.
Het is waarschijnlijk dat hieronder
meervoudige hits van hetzelfde
kenteken vallen, aangezien diverse
voertuigen gedurende de meting,
mogelijk zelfs dagelijks, meerdere
malen de grens zijn overgekomen.
Gegevens omtrent passages zijn niet
opgeslagen en voertuiggegevens
voortkomend uit hits zijn gewist
gezien het doel van de eerste fase. De
bevindingen en resultaten uit deze
eerste fase worden verwerkt in een
nadere evaluatie, waarbij ook gekeken zal worden naar de juridische
inzetmogelijkheden van @migoboras
door de KMar voor de strafrechtelijke rechtshandhaving. In het najaar
wordt de Kamer hierover nader geïnformeerd.
Kamerstukken II 2013/14, 28 684, nr. 411
WW en vrijwilligerswerk
Brief van de Minister van SZW (1007-2014) met een voorstel voor verruiming van de mogelijkheden om
met behoud van een WW-uitkering
vrijwilligerswerk te verrichten.
– Momenteel is het mogelijk met
behoud van de WW-uitkering zogenoemd ‘traditioneel vrijwilligerswerk’
te verrichten. Hieronder wordt verstaan: onverplichte activiteiten die
doorgaans een aanvullend karakter
hebben binnen een organisatie die
een ideële doelstelling heeft of een
maatschappelijk nut nastreeft. De te
verrichten activiteiten worden niet
beloond en worden normaal gesproken niet door betaalde werknemers
verricht. De niet-betaalde werkzaamheden gelden in het maatschappelijk
verkeer niet als activiteiten waarvoor
beloning mag worden verwacht. Het
UWV baseert zich bij de beoordeling
of het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van WW-uitkering
mogelijk is op het Besluit niet-betaalde werkzaamheden WW-gerechtig-
Wetgeving
den uit 1998. Dit besluit is gebaseerd
op jurisprudentie van de Centrale
Raad van Beroep. Op grond van deze
regels stelt het UWV onder meer vast
of er sprake is van werkzaamheden
waarvoor in het economisch verkeer
beloning mag worden verwacht. Dit
wordt op zo’n wijze ingevuld dat
wanneer bij dezelfde organisatie of
elders in Nederland werkzaamheden
betaald worden verricht, soortgelijke
functies in dezelfde constructie nergens als vrijwilligerswerk kunnen
worden beschouwd. De beoordeling
of het mogelijk is met behoud van
WW-uitkering vrijwilligerswerk te
verrichten is complex. Zowel organisatorische factoren als de werkzaamheden zelf zijn daarbij van belang.
Veelal is het antwoord op de vraag of
in het economisch verkeer beloning
voor de werkzaamheden mag worden
verwacht, doorslaggevend. Bij uitkeringsgerechtigden en organisaties
leiden afwijzingen om met behoud
van WW-uitkering activiteiten te
mogen doen tot onbegrip en teleurstelling. Ze herkennen niet dat de
inzet van onbetaalde krachten als
verdringing van betaalde arbeid
wordt aangemerkt. Volgens de huidige regels sprake van verdringing van
betaalde arbeid wanneer de betreffende activiteiten ergens in Nederland tot een betaalde functie behoren. Het gaat dan immers niet om
gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden. Het voorstel van de minister is
dit niet langer door het UWV op landelijk niveau te laten toetsen, maar
op het niveau van de desbetreffende
organisatie. Hiermee wil zij voorkomen dat de uitzondering de regel
wordt. Concreet betekent dit dat het
onder meer moet gaan om werkzaamheden waarvoor binnen dezelfde organisatie niet wordt betaald,
waarvoor geen vacatures open staan
en dat het gaat om activiteiten die al
geruime tijd niet meer betaald worden binnen die organisatie. Bij de
uitwerking van de verruiming zal
scherp in het oog worden gehouden
dat met het vrijwilligerswerk geen
economisch voordeel beoogd wordt
door de organisatie of begunstigde.
Kamerstukken II 2013/14, 29 544, nr. 551
Georganiseerde criminaliteit
Brief van de Minister van VenJ (1607-2014) waarbij hij het Jaarverslag
RIEC-LIEC 2013 en de Verantwoor-
dingsrapportage aanpak georganiseerde criminaliteit 2013 aanbiedt.
– Georganiseerde en ondermijnende
criminaliteit betreft veelal stelselmatig gepleegde criminaliteit, die
onwettige vermogens genereert en
dus economische machtsposities,
met corruptie en marktverstoring tot
gevolg. Ondermijnende criminaliteit
is ontwrichtend voor de samenleving
door de verwevenheid van de ondermet de bovenwereld. Criminelen
maken gebruik van legale (infra)
structuren, voorzieningen en sectoren. En hoewel deze criminaliteit
vaak onzichtbaar blijft, manifesteert
deze zich in de publieke ruimte door
intimidatie, geweld en het verwerven
van machtsposities. Een integrale
aanpak is uitgangspunt bij de bestrijding van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. De partners
die betrokken zijn bij de geïntegreerde aanpak, waaronder het bestuur,
politie, OM, en Belastingdienst, werken met elkaar samen via de infrastructuur van de Regionale Informatie en Expertisecentra (RIEC’s) en het
Landelijk Informatie en Expertisecentrum (LIEC). In het Jaarverslag
RIEC-LIEC 2013 worden de resultaten
van deze aanpak over het voorbije
jaar gepresenteerd. In 2013 is een
stijging waarneembaar van het aantal geïntegreerde casussen dat in
RIEC-verband wordt behandeld (930
in 2013 tegenover 871 in 2012).
De inzet van het strafrecht is een
fundamentele pijler van de aanpak
van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. In de jaarlijkse verantwoordingsrapportage aanpak
georganiseerde criminaliteit presenteren politie en OM hun inspanningen in het kader van deze aanpak op
de prioritaire aandachtsgebieden
drugshandel, mensenhandel, witwassen, zware milieucriminaliteit en
financieel-economische criminaliteit.
Uit de rapportage blijkt dat de beoogde stijging van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden (csv’s) ook in 2013 weer is
behaald. Dat wordt uitgedrukt in het
aantal grote, projectmatige onderzoeken dat is uitgevoerd. Regionale eenheden en arrondissementsparketten
voerden 437 van dit soort onderzoeken naar csv’s uit. Voor de Landelijke
Eenheid en het Landelijk Parket
waren dit er 280. Het Functioneel
Parket en de Bijzondere Opsporings-
diensten voerden 235 op csv’s gerichte onderzoeken. Met dit aantal
onderzoeken is een stijging van 80%
gerealiseerd, tegen een doelstelling
van 65%, ten opzichte van het aantal
onderzoeken dat in 2009 werd uitgevoerd. Het totaalbedrag aan opgelegde ontnemingsmaatregelen in het
kader van de aanpak van georganiseerde criminaliteit is wederom
gestegen, naar ongeveer € 86 miljoen, tegen € 70 miljoen in 2012. Net
als over 2012 blijven de strafopleggingen die volgen uit de onderzoeken een aandachtspunt. Deze blijven
verhoudingsgewijs stabiel. Het OM
geeft in de rapportage een eerste
mogelijke verklaring voor deze ontwikkeling, gerelateerd aan de veranderende aard van csv’s en een meer
subjectgerichte aanpak. Door op
beroepscriminelen en facilitators te
focussen, wordt meer ingezet op het
wegnemen van sleutelfiguren uit het
criminele proces.
Kamerstukken II 2013/14, 29 911, nr. 92
Btw gap
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (10-07-2014) waarbij hij
een rapport aanbiedt van een onderzoek naar een macro-economische
schatting van de gemiste omzetbelasting, de btw gap.
– In deze brief wordt de aanpak van
het onderzoek en de belangrijkste
conclusies toegelicht en ingegaan op
het vervolg. De tax gap is het verschil
tussen wat er in theorie aan belastingen binnen zou moeten komen en
het bedrag aan belastingen dat daadwerkelijk binnenkomt. Voor de schatting van de tax gap zijn grosso modo
twee benaderingen mogelijk. In de
eerste plaats is er de macrobenadering waarbij op basis van macro-economische gegevens uit externe databronnen de omvang van de tax gap
wordt geschat. Bij de tweede benadering wordt de schatting opgebouwd
aan de hand van gegevens uit steekproeven op belastingaangiften, de
micro- of bottom-up benadering. In
het onderhavige onderzoek is gekozen voor de macrobenadering. De
Belastingdienst heeft hiervoor contact gezocht met het CBS. Het CBS
heeft met zijn Nationale rekeningen
de beschikking over macro-economische gegevens over uitgaven aan goederen en diensten. Bewust is gekozen
om te beginnen met één belasting-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2093
Wetgeving
middel. Dit is de omzetbelasting
geworden. De volgende conclusies
springen in het oog. Een macro-economische schatting van de btw gap
kan niet worden gezien als een exacte uitkomst. Een macrobenadering
geeft een totaalcijfer en levert géén
inzicht in de componenten waar de
btw gap uit is opgebouwd. Een
macrobenadering leent zich niet
goed voor het aanwijzen van de achterliggende oorzaken van de btw gap.
Hiervoor is aanvullende informatie
nodig. Wel blijkt uit het onderhavige
onderzoek dat ongeveer de helft van
de btw gap bestaat uit belastinggeld
dat niet binnenkomt als gevolg van
faillissementen en andere vormen
van insolvabiliteit. De btw gap, zoals
berekend, is relatief laag, zeker in
vergelijking met andere EU-landen.
De vraag wat de toegevoegde waarde
is van tax gap onderzoek hangt af
van het doel wat wordt nagestreefd.
Tax gap is niet bruikbaar als performance indicator. Meer een constatering dan een conclusie uit het onderzoek, is dat ook het btw-systeem met
zijn verschillende tarieven en vrijstellingen van invloed op de totale btwontvangsten. Gesproken wordt over
de zogenoemde policy gap
(beleidstekort). Met verschillende
tarieven en vrijstellingen komt er
minder geld binnen dan bij een uniform tarief, omdat de complexiteit
ruimte geeft aan belastingplichtigen
om binnen de grenzen van de wet
minder btw te betalen (fiscale arbitrage). In de komende brede beschouwing van het belastingstelsel zal worden bekeken of er op dit terrein
winst is te behalen.
Kamerstukken II 2013/14, 31 066, nr. 211
VAR-houders
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (11-07-2014) over maatregelen die hij voornemens is te treffen, vooruitlopend op het indienen
van het wetsvoorstel waarin de
medeverantwoordelijkheid voor de
opdrachtgever wordt geregeld, om de
overgang naar de nieuwe systematiek
soepel te laten verlopen.
– Verwacht wordt dat het wetsvoorstel eind augustus naar de Kamer
kan worden gestuurd. Om rechtszekerheid te bieden aan de huidige
VAR-houders is besloten dat zij – in
afwachting van de indiening van het
wetsvoorstel rond de VAR en de
2094
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
besluitvorming daarover – geen verzoeken voor het kalenderjaar 2015
hoeven te doen. De voor het kalenderjaar 2014 afgegeven VAR’s kunnen
ook gedurende de eerste maanden
van het kalenderjaar 2015 nog worden gebruikt. De termijn van de verlengde geldigheidsduur van de voor
het jaar 2014 afgegeven VAR’s is
afhankelijk van de besluitvorming
over het wetsvoorstel.
Kamerstukken II 2013/14, 31 311 nr. 133
Collectieve actie massaschade
Brief van de Minister van VenJ (0707-2014) waarin hij meedeelt dat het
voorontwerp van het wetsvoorstel
afwikkeling massaschade in een
collectieve actie in consultatie is
gegeven.
– Dit wetsvoorstel strekt tot invoering van een collectieve schadevergoedingsactie. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de motie
Dijksma. Het wetsvoorstel heeft tot
doel een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van massaschade te bevorderen. Gestreefd is naar
een balans tussen het belang van
gedupeerden om hun rechten te kunnen verwezenlijken en het belang
van aangesproken partijen om
beschermd te worden tegen ongefundeerde of lichtvaardige massaclaims.
Het wetsvoorstel maakt het voor
gedupeerden gemakkelijker om schade collectief te verhalen, zonder dat
daarmee de positie van de aangesproken partij in het gedrang komt.
Daartoe schaft het wetsvoorstel het
bestaande verbod op het vorderen
van collectieve schadevergoeding in
geld af en introduceert het een, met
waarborgen omklede, stapsgewijze
collectieve schadevergoedingsprocedure voor representatieve belangenorganisaties die opkomen namens
een groep gedupeerden met gelijksoortige belangen. Deze procedure
kan worden ingezet ingeval partijen
niet bereid zijn in onderhandeling te
treden over een collectieve afwikkeling of er niet in slagen een schikking te bereiken. De collectieve schadevergoedingsprocedure in dit
wetsvoorstel is erop gericht dat partijen, onder regie van de rechter,
zoveel mogelijk trachten in gezamenlijkheid tot afwikkeling van een massaschade te komen door middel van
een collectieve vaststellingsovereen-
komst. Daarnaast bevat het wetsvoorstel waarborgen om te voorkomen
dat de positie van de aangesproken
partij in het gedrang komt.
Op www.internetconsultatie.nl is het
voorstel te vinden. Er kan tot 1 oktober 2014 gereageerd worden.
Kamerstukken II 2013/14, 31 762, nr. 3
Solvabiliteit II
Brief van de Minister van Financiën
(15-07-2014) over de ontwikkelingen
met betrekking tot solvabiliteit II en
de onderliggende regelgeving.
– De Europese Unie ligt op schema
om de richtlijn solvabiliteit II per
1 januari 2016 in te voeren. Op 16
april jl. werd de richtlijn omnibus II
goedgekeurd. Deze richtlijn brengt
de richtlijn solvabiliteit II in lijn met
het Verdrag van Lissabon, bepaalt de
rol van de ‘European Insurance and
Occupational Pensions Authority’
(EIOPA) in het verzekeringstoezicht,
regelt het overgangsmaatregelen in
de richtlijn solvabiliteit II en geeft
nadere regels voor de behandeling
van lange termijn verplichtingen. Via
richtlijn omnibus II is in de richtlijn
solvabiliteit II geregeld voor welke
principes de Commissie nadere
regels kan stellen via een uitvoeringsverordening en op welke gebieden EIOPA technische normen kan
ontwikkelen die vervolgens door de
Commissie worden vastgesteld.
Zowel de uitvoeringsverordening als
de technische normen hebben een
rechtstreekse werking. In het eerste
kwartaal van 2014 heeft de Commissie de concept-uitvoeringsverordening in overeenstemming gebracht
met de door de richtlijn omnibus II
doorgevoerde wijzigingen in de richtlijn solvabiliteit II. Ter voorbereiding
op de invoering van de richtlijn solvabiliteit II in 2016 heeft EIOPA in
2013 richtsnoeren gepubliceerd.
Deze voorbereidende richtsnoeren
die volgens het ‘pas toe of leg uit’
principe door toezichthouders dienen te worden toegepast, hebben
betrekking op de goedkeuringseisen
voor het gebruik van interne modellen, de governance vereisten, de prospectieve beoordeling van de eigen
risico’s en de indiening van informatie bij de prudentiële toezichthouders (solvabiliteit II rapportages).
Toezichthouders dienen ervoor te
zorgen dat een groot deel van de verzekeraars die onder de richtlijn solva-
Wetgeving
biliteit II vallen, al in 2015 een subset van de onder die richtlijn vereiste
rapportages indienen. Hiertoe heeft
EIOPA op 30 april jl. aanvullende
technische specificaties gepubliceerd.
In de toelichting op het wijzigingsbesluit financiële markten 2015 is
opgenomen dat verzekeraars in de
overgangsperiode de tijd krijgen om
via de jaarrapportage over het boekjaar 2014 en de kwartaalrapportages
in 2015 te werken aan het verbeteren
van de solvabiliteit II rapportages.
Kamerstukken II 2013/14, 32 013, nr. 81
Crisis- en herstelwet
Brief van de Minister van VenJ (0907-2014) ter aanbieding van de tweede evaluatie van de effecten van de
in hoofdstuk 1 van de Crisis- en
herstelwet opgenomen instrumenten
op versnelling en op verbetering
van de projecten.
– Evenals het eerste evaluatieonderzoek is het tweede evaluatieonderzoek uitgevoerd door onderzoekers,
verbonden aan de Rijksuniversiteit
Groningen en Tilburg University,
onder leiding van prof. mr. dr. A.T.
Marseille en prof. mr. B.W.N. de Waard.
Dit tweede evaluatieonderzoek richt
zich op de procesrechtelijke bepalingen die thans nog in hoofdstuk 1 van
de Crisis- en herstelwet zijn opgenomen. De bevindingen uit het onderzoek zullen worden betrokken bij het
in voorbereiding genomen wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene
wet bestuursrecht in verband met de
stroomlijning van het omgevingsrecht, dat tegelijkertijd met de nieuwe
Omgevingswet in werking zal moeten
treden. De evaluatie is te vinden op
www.tweedekamer.nl.
Kamerstukken II 2013/14, 32 127, nr. 200
Euthanasie en psychiatrie
Brief van de Minister van VWS (2008-2014) met een reactie op het
verslag van het rondetafelgesprek
over euthanasie en psychiatrie.
– Ingegaan wordt op de volgende
onderwerpen: het kader van de Wet
toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Euthanasiewet), de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, de
levenseindekliniek en palliatieve zorg
aan psychiatrisch patiënten. Deze
punten worden besproken in relatie
tot euthanasie en hulp bij zelfdoding
aan psychiatrisch patiënten.
Kamerstukken II 2013/14, 32 647, nr. 31
Gegevensbescherming
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(14-07-2014) de stand van zaken van
de onderhandelingen in Brussel over
de Algemene verordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming opsporing en
vervolging.
– In deze brief wordt verslag gedaan
van de onderhandelingen in de
maanden april, mei en juni 2014. In
de verslagperiode zijn vijf vergaderingen gewijd aan de verordening.
Twee vergaderingen zijn gewijd aan
de richtlijn. Het Griekse Voorzitterschap had zich tot doel gesteld een
gedeeltelijk algemeen akkoord te
bereiken op Hoofdstuk V van de verordening (internationale doorgiften)
en op de onderwerpen profileren, de
verhouding tussen verantwoordelijke
en bewerker en dataportabiliteit. Op
eerstgenoemd onderwerp is dat
akkoord, zij het voorwaardelijk,
bereikt op de JBZ Raad van juni 2014.
Daarover is een separate brief verschenen (Kamerstuk 32 317, nr. 240).
Kamerstukken II 2013/14, 32 761, nr. 68
Financiële markten
Brief van de Minister van Financiën
(15-07-2014) met een overzicht van
de belangrijkste voornemens en ontwikkelingen ten aanzien van wet- en
regelgeving op het terrein van de
financiële markten.
– Deze zgn. ‘wetgevingsbrief’ is als
bijlage meegestuurd evenals brieven
van DNB en de AFM met hun wetgevingswensen. De reactie van de
minister op deze wensen is eveneens
als bijlage bijgevoegd. Alle bijlagen
zijn ook te vinden op www.tweedekamer.nl.
Kamerstukken II 2013/14, 32 545, nr. 20
Terugkeerrichtlijn en inreisverbod
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(31-07-2014) over evaluaties over de
toepassing van de Europese terugkeerrichtlijn in de Europese lidstaten
en in Nederland.
– De Europese Commissie publiceerde een evaluatie over de toepassing
van de richtlijn in de lidstaten en het
WODC een evaluatie over de toepassing van de richtlijn in Nederland. De
evaluaties zijn als bijlage bijgevoegd.
De evaluaties geven inzicht in goede
en minder goede praktijken. Inzich-
ten die voor de staatssecretaris aanleiding zijn om het beleid op een
aantal punten aan te passen. Het
WODC constateert dat over de gehele
onderzochte periode, 2012 en 2013,
ongeveer 25.000 terugkeerbesluiten
en ruim 8.000 inreisverboden zijn
uitgevaardigd. De meerderheid van
de uitgevaardigde inreisverboden,
ruim 7.000, betreft een licht inreisverbod. Uit de data blijkt dat bij overschrijding van de vrijwillige vertrektermijn niet altijd een licht
inreisverbod is uitgevaardigd, terwijl
dit wel het uitgangspunt is. Ook
overtredingen van het lichte inreisverbod worden lang niet altijd
bestraft. Overtreding van een zwaar
inreisverbod wordt in de regel vervolgd. In de onderzochte periode zijn
451 vreemdelingen staande gehouden die zich niet hadden gehouden
aan de vrijwillige vertrektermijn van
28 dagen. In dat geval dient aan de
betrokken vreemdeling in de regel
een inreisverbod te worden opgelegd.
Dat gebeurde volgens de WODC-evaluatie slechts 70 keer. Uit navraag bij
de politie blijkt dat de politie afziet
van uitvaardiging van een licht
inreisverbod, indien bij staandehouding blijkt dat de vreemdeling eerder
een alternatieve toezichtsmaatregel,
zoals de meldplicht, opgelegd heeft
gekregen. Zou de alternatieve toezichtsmaatregel gepaard gaan met
een licht inreisverbod dan bestaat de
mogelijkheid dat de vreemdeling als
gevolg van een signalering door de
politie beboet wordt voor overtreding van het inreisverbod, terwijl
betrokkene nog onder toezicht van
de overheid aan terugkeer werkt.
Ongeveer 5% van de vreemdelingen
die sinds de invoering van de richtlijn een licht inreisverbod kreeg,
werd binnen twee jaar staande
gehouden voor onrechtmatig verblijf.
Voor diegenen aan wie eerder een
zwaar inreisverbod werd opgelegd is
dit 10%. Op het overtreden van een
licht inreisverbod staat in principe
een geldboete en op het overtreden
van een zwaar inreisverbod een vrijheidsstraf. In de praktijk blijkt dat de
politie bij overtreding van een licht
inreisverbod in een beperkt aantal
gevallen een geldboete oplegt en vervolgens een strafbeschikking door
het Centraal Justitieel Incassobureau
(CJIB) aan de vreemdeling laat verzenden. In een periode van twee jaar
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2095
Wetgeving
is dit 21 keer gebeurd, terwijl het
inreisverbod 467 keer is overtreden.
Dit is voor de bewindsman aanleiding om in overleg met de politie en
andere betrokken diensten de mogelijkheden te onderzoeken om het
lichte inreisverbod in de toekomst
meer gericht en effectiever in te zetten. Dit wil hij doen door een ‘trapop-trap-af’-systematiek te ontwikkelen, waarbij de duur van het
onrechtmatig verblijf (trap-op) en de
bereidheid tot actief werken aan vertrek (trap-af) bepalend zijn voor de
vraag of een inreisverbod wordt uitgevaardigd en, zo ja, hoe lang het
inreisverbod duurt. Door de introductie van de ‘trap-op-trap-af’- systematiek en een sterkere handhaving
van overtredingen van het lichte
inreisverbod wordt verwacht dat de
afschrikwekkende werking van het
inreisverbod zal toenemen.
Kamerstukken II 2013/14, 33 512, nr. 14
Faillissementsrecht
Brief van de Minister van VenJ (1507-2014) over de voortgang van het
wetgevingsprogramma ‘Herijking
faillissementsrecht’.
– In de vorige voortgangsbrieven is
al uiteengezet dat het programma
bestaat uit drie pijlers, namelijk (i)
bestrijding van faillissementsfraude,
(ii) bevordering van het reorganiserend vermogen van bedrijven en (iii)
de modernisering van de faillissementsprocedure. In deze brief wordt
per pijler van het programma uiteengezet welke stappen ten opzichte
van de in de laatste voortgangsbrief
geschetste stand van zaken zijn
genomen alsmede welke stappen
naar verwachting de komende periode zullen worden gezet. Daarna
wordt een overzicht gegeven van de
laatste ontwikkelingen op het terrein
van het Europese insolventierecht,
ook ten aanzien daarvan wordt aangegeven wat er de komende periode
te verwachten valt.
Kamerstukken II 2013/14, 33 695, nr. 5
Handelen OM bij seksueel
misbruik R-K kerk
Brief van de Minister van VenJ (1707-2014) ter aanbieding van het verslag van de Commissie Archiefonderzoek handelen Openbaar Ministerie
2096
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
bij seksueel misbruik R.K.Kerk.
– Het betreft een verkennend onderzoek naar de handelwijze van de politie bij seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk.
Het verslag is raadpleegbaar via
www.tweedekamer.nl. Het onderzoek
is vanuit drie invalshoeken verricht:
1. Een onderzoek naar het politieoptreden in een aantal concrete zaken
van slachtoffers. Hiertoe hebben de
onderzoekers contact gehad met acht
slachtoffers en is aan de hand van
hun verhaal onderzocht of daarvan
nog iets in politiearchieven is terug
te vinden. De slachtoffers zijn gevonden door 660 meldingen van het
Meldpunt RKK te onderzoeken op
klachten dat de politie niets met een
melding had gedaan. De verhalen
van deze slachtoffers zijn opgenomen in het rapport. Bij onderzoek in
de politiearchieven is maar in één
geval iets teruggevonden. De vraag
waarom van deze verhalen vrijwel
niets in de archieven kon worden
teruggevonden is moeilijk te beantwoorden.
2. Een onderzoek naar de registratie
in politieregisters van 15 zaken, die
in het eerdere onderzoek naar het
handelen van het OM zijn onderzocht. In die zaken stond vast dat de
politie betrokken was geweest. Dit
diende om zicht te krijgen op de wijze waarop de politie zaken registreerde, om aan de hand daarvan gericht
verder te kunnen zoeken. Van de 15
geselecteerde zaken zijn in negen
zaken stukken teruggevonden in de
politiearchieven. De informatie die is
gevonden is summier.
3. Een verkennend onderzoek naar de
algemene politiepraktijk rond zedenzaken in de periode 1945–1980. Dit
onderdeel bestond uit een analyse
van literatuur en interviews met
gepensioneerde politieambtenaren
die belast waren met zedenzaken. De
onderzoekers schetsen op basis daarvan een globaal beeld van de politiepraktijk. Een landelijk beleid voor de
opsporing van zedenzaken bestond
nog niet. De structuur en de organisatie waren verbrokkeld en konden
per korps verschillen. Wel waren en
gespecialiseerde zedenrechercheurs.
De Officier van Justitie gaf de politie
grote vrijheid van handelen. De
onderzoekers geven aan dat op basis
van dit verkennend onderzoek geen
algemene conclusies kunnen worden
getrokken over hoe de politie met
meldingen van seksueel misbruik in
de R.K. Kerk omging. De onderzoekers geven aan de indruk te hebben
gekregen dat de politie ernstige
zedenzaken over het algemeen serieus nam en dat meldingen en aangiftes doorgaans nauwgezet werden
geregistreerd. Dat bij de politie sprake was van een doofpotcultuur achten de onderzoekers niet aannemelijk. Het valt niet uit te sluiten dat
geestelijken in incidentele gevallen
een voorkeursbehandeling kregen,
maar dat dit vaste praktijk zou zijn
geweest achten de onderzoekers niet
waarschijnlijk. De onderzoekers
raden een verdergaand onderzoek af,
omdat een representatieve uitkomst
niet is te verwachten.
Kamerstukken II 2013/14, 33 750 VI, nr. 134
Controleur OLAF
Brief van de Minister van BuZa (1107-2014) met een fiche inzake Aanpassing verordening inzake OLAF.
– De Commissie stelt de aanstelling
van een controleur voor procedurele
waarborgen binnen het Europees
Bureau voor Fraudebestrijding
(OLAF) voor. Deze controleur heeft
twee functies, te weten het bezien
van en doen van aanbevelingen over
klachten van personen die onder
onderzoeken van OLAF vallen en het
toestemming aan OLAF verlenen
voor inspecties van de burelen van
leden van EU-instellingen, respectievelijk het in beslag nemen van documenten of gegevens vanuit die burelen. Nederland meent dat de gekozen
rechtsgrondslag voor dit voorstel correct is en dat het subsidiariteits- en
proportionaliteitsoordeel in beginsel
positief uitvalt. Het kabinet vraagt
zich tegelijkertijd wel af waarom de
Commissie zo kort na de inwerkingtreding van Verordening 883/2013,
die na jarenlange onderhandelingen
tot stand is gekomen, nu al met een
wijzigingsvoorstel komt en niet
afwacht totdat er meer duidelijkheid
is over de oprichting van het Europees OM en de gevolgen daarvan
voor OLAF.
Kamerstukken II 2013/14, 33 974, nr. 3
Nieuws
1568
Aanpak jihadisme en radicalisering
In Nederland is geen ruimte voor
haatzaaien of extremisme. De jihadistische beweging is in alles het
tegengestelde van waar onze democratie voor staat. Dit schrijven de
ministers Opstelten (VenJ) en
Asscher (SZW) in een brief aan de
Kamer over het actieprogramma
‘Integrale Aanpak Jihadisme’. Het
actieprogramma heeft tot doel het
beschermen van de democratische
rechtsstaat, bestrijden en verzwakken van de jihadistische beweging
in Nederland, en het wegnemen
van de voedingsbodem voor radicalisering.
H
et kabinet neemt een aantal
aanvullende maatregelen
die volgen op het bestaande
beleid om jihadisme te bestrijden,
dat al is ingezet. De inzet is zowel
preventief als repressief.
Nederlanderschap
In het najaar volgt een aanscherping
van de Rijkswet op het Nelderlanderschap met als doel het Nederlanderschap in te trekken van jihadgangers
die zich hebben aangesloten bij een
terroristische strijdgroep, zonder
voorafgaande strafrechtelijke veroordeling. Dit mag echter niet leiden tot
staatloosheid. Ook kan het Nederlanderschap straks worden ingetrokken
als iemand een opleiding volgt in
een terroristisch trainingskamp of
daar als instructeur aan meewerkt.
Een wetsvoorstel hierover gaat een
dezer dagen naar de Tweede Kamer.
Daarnaast moet een tijdelijke wet
bestuursrechtelijke bevoegdheden de
risico’s beperken die de terugkeer van
terroristische strijders naar Nederland met zich meebrengt. Daarbij
worden tijdelijke maatregelen overwogen, zoals een periodieke meldplicht, medewerking aan herhuisvesting en contactverboden met het oog
op het voorkomen van de verdere
radicalisering van de terugkeerder,
het voorkomen van de verdere verspreiding van zijn radicale gedachtengoed en het voorkomen van ronselen.
Het kabinet wil ook voorkomen dat
mensen uitreizen naar conflictgebieden om zich aan te sluiten bij
gewelddadige jihadistische groeperingen, zoals ISIS, AQ en Jabhat al
Nusra in Syrië. Bij een redelijke verdenking van een uitreis wordt strafrechtelijk ingegrepen. Wanneer er
gegronde vermoedens van uitreis
bestaan, worden paspoorten vervallen verklaard. Het reizen met een
Nederlandse identiteitskaart buiten
de Europese Unie en de Europese
Economische Ruimte wordt onmogelijk gemaakt door een uitreisverbod
voor betrokkene wiens paspoort om
deze redenen is geweigerd of vervallen verklaard.
Sociale media
Verder wil het kabinet verspreiding
van online radicaliserende, haatzaaiende, gewelddadige jihadistische
informatie tegengaan. Producenten
en verspreiders van online jihadistische propaganda en de digitale platforms die zij gebruiken worden
geïdentificeerd. Deze informatie
wordt actief gedeeld met de handelingsbevoegde instanties en relevante dienstverleners (waaronder internetdiensten). Een specialistisch team
van de Nationale Politie gaat zich
richten op de bestrijding van de
online verspreiding van die gegevens. Dit team licht het OM in over
mogelijke strafbare uitingen (onder
bestaande uitingsdelicten). Als toepassing van de vrijwillige gedragscode niet leidt tot verwijdering, kan
een strafrechtelijk bevel volgen. Ook
maakt het team afspraken met internetbedrijven over effectieve blokkeringen. Internetbedrijven die volharden (na attendering) in het
faciliteren van terroristische organisaties door het verspreiden van jihadistische content, worden aangepakt.
Verder wordt er een geactualiseerde
lijst van online jihadistische (sociale
media) websites gepubliceerd.
Radicalisering en maatschappelijke spanningen
Omdat maatschappelijke spanningen
een voedingsbodem voor radicalisering kunnen zijn komt er een expertcentrum om deze spanningen tegen
te gaan. Dit centrum gaat wijken
waar een grote kans bestaat op conflicten zorgvuldig monitoren en
gemeenten praktische ondersteuning bieden. Een nog op te richten
kennisplatform preventie radicalisering zal deskundigen op het terrein
van jeugd, onderwijs en opvoeding
voeden met informatie. Dit stelt hen
in staat vroegtijdig te signaleren en
te handelen, zodra jongeren beginnen te vervreemden van de samenleving. Ook komt er meerjarig overleg
met imams over de aanpak van radicalisering, opvoeding van jongeren,
discriminatie en islamofobie. Een
(nationale) vertrouwenspersoon
ondersteunt sleutelfiguren vanuit de
moslimgemeenschap die het alternatieve geluid uitdragen en stelling
nemen tegen het jihadisme. Verder
zal een landelijk adviespunt steun
bieden aan familieleden en naasten
van geradicaliseerde personen of uitreizigers. Burgers kunnen zich binnenkort zowel offline als online anoniem melden als zij vermoeden dat
er sprake is van de voorbereiding van
strafbare feiten of jihadisme. Aan
extremisten die de jihadistische
beweging willen ontvluchten wordt
onder strikte voorwaarden hulp
geboden. Daarnaast wil het kabinet
ronselaars steviger aanpakken, verspreiders van de ideologie verstoren
en verspreiding van de radicale
boodschap een halt toeroepen.
Nederland zet zich ook in om proactief en systematisch informatie-uitwisseling tussen Europese lidstaten
over ‘terrorist travel’ te bevorderen.
Ook wil Nederland de detectie van
jihadistische reisbewegingen versterken. Een wetsvoorstel om reisgegevens structureel te mogen gaan verzamelen en verwerken voor de
bestrijding van terrorisme, wordt
voorbereid en gaat nog dit jaar in
consultatie.
De brief, gedateerd 29-08-2014, is te
vinden op rijksoverheid.nl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2097
Nieuws
1569
Discriminatie door Reaal bij vaststellen
letselschadevergoeding
Vanaf je 27ste tien jaar niet werken
en daarna parttime. Deze uitgangspunten hanteerde Reaal bij het
berekenen van de letselschadevergoeding voor een jonge vrouw. Discriminatie oordeelt het College voor
de Rechten van de Mens. Het is
hoogst onwaarschijnlijk dat Reaal
dezelfde uitgangspunten ook toepast op mannen. Het gebruik van
verschillende uitgangspunten voor
mannen en vrouwen heeft aanzienlijke consequenties voor de hoogte
van het schadebedrag. Het College
doet een dringend beroep op de verzekeringsbranche om voor mannen
en vrouwen gelijke uitgangspunten
te hanteren.
D
e vrouw werd als kind aangereden door een motorrijder en kan niet werken door
blijvend hersenletsel en verlamming.
De motorrijder was verzekerd bij
Reaal Schadeverzekeringen. Het is
gebruikelijk dat verzekeraars zo concreet mogelijk het inkomen berekenen dat de getroffen persoon niet
meer kan verdienen. Bij de berekening in deze zaak gaat Reaal ervan
uit dat de vrouw van haar 27ste tot
en met haar 36ste niet werkt en
daarna 50%. Hierbij verwijst de verzekeraar naar twee onderzoeken over
de arbeidsdeelname van vrouwen.
Ook gebruikt de verzekeraar een statistiek van de kappersbranche. Maar
deze zegt niets over de omvang van
de baan in relatie tot de leeftijd van
de kappers.
Vaststellen schadevergoeding
Bij mensen die jong een ongeluk krijgen, is het moeilijk om te bepalen
hoe hun leven eruit gezien zou hebben. Eerdere oordelen van het College laten zien dat verzekeraars bij
vrouwen aannames doen over het
krijgen van kinderen, carrièreperspectieven en het combineren van
zorg en werk. Bij het vaststellen van
de schadevergoeding spelen drie
aspecten een rol: opleidingsniveau,
beroepskeuze en arbeidsparticipatie.
Bij het vaststellen van de arbeidsparticipatie ontstaat het verschil tussen
mannen en vrouwen. Het algemene
beeld dat vrouwen kinderen krijgen,
daarom tijdelijk stoppen met werken
en vervolgens parttime werken,
wordt toegepast op een individuele
vrouw. Deze aannames hebben een
aanzienlijk en negatief effect op de
hoogte van de schadevergoeding van
de vrouw. Een probleem dat een man
in een vergelijkbare positie niet
heeft. Daarom is dit discriminatie
van vrouwen.
De uitspraak van het College voor de
Rechten van de Mens is te vinden op
mensenrechten.nl, oordeel 2014-97
1570
1571
Wetsvoorstel recht
op eerlijk proces
in Grondwet in
consultatie
Algemene
bepaling Grondwet
in consultatie
Het voorstel om het recht op een eerlijk proces voor een
onafhankelijke en onpartijdige rechter op te nemen in de
Grondwet is op 22 augustus 2014 in consultatie gegaan. In
de huidige Grondwet staat dit uitgangspunt niet in algemene zin en expliciet opgenomen, al is het wel uitgangspunt voor wetgeving en praktijk. Het kabinet geeft met dit
voorstel uitvoering aan de motie die de Eerste Kamer in
2012 aannam naar aanleiding van het rapport van de
Staatscommissie Grondwet. Het opnemen van het recht op
een eerlijk proces in de Grondwet moet de individuele
rechtsbescherming van de burger op grondwettelijk
niveau garanderen. De internetconsultatie loopt tot 15
oktober 2014 en is te vinden op www.internetconsultatie.
2098
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
De Grondwet krijgt een algemene bepaling die vóór
artikel 1 zal worden toegevoegd en zal luiden: ‘De
Grondwet waarborgt de democratie, de rechtsstaat en de
grondrechten.’ De algemene bepaling maakt onderdeel
uit van de Grondwet en wijst vooruit naar de bepalingen die volgen. Zij geeft de contouren aan voor het
lezen en begrijpen van de Grondwet. Daarbij overweegt
het kabinet dat de drieslag democratie, rechtsstaat en
mensenrechten in de internationale rechtsorde de standaard is waarnaar in veel constituties van andere landen expliciet wordt verwezen. Het opnemen van een
algemene bepaling in de Grondwet was eerder geadviseerd door de Staatscommissie Grondwet. De internetconsultatie over het voorstel loopt tot 15 oktober 2014
en is te vinden op www.internetconsultatie.nl.
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
aangekondigd wordt in deze rubriek
dan kunt u het proefschrift en een
samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Promoties
Wat wordt gedaan met
kritiek van internationale
mensenrechtencomités?
Kritiek en aanbevelingen van VN-mensenrechtencomités
worden vaak genegeerd of ter zijde
gelegd door regeringen van landen die
mensenrechten
juist hoog in het vaandel hebben.
Vooral in Nederland reageren politici en beleidsmakers al snel verongelijkt en geprikkeld op kritiek van
buiten. Dit blijkt uit het proefschrift
dat Jasper Krommendijk op 3 juli
2014 aan de Universiteit Maastricht
heeft verdedigd. Zijn promotoren
waren prof. dr. Fons Coomans en
prof. dr. Fred Grünfeld.
In het promotieonderzoek is gekeken
naar de invloed van de aanbevelingen van mensenrechtencomités in
de context van het proces van statenrapportage in Nederland, Nieuw Zeeland en Finland. De tien VN-mensenrechtencomités brengen elke vier tot
zes jaar een rapport uit met aanbevelingen voor verbetering van de mensenrechten. Dit doen zij op basis van
informatie aangeleverd door regeringen en onafhankelijke mensenrechtenorganisaties en instituten, zoals
UNICEF of het College voor de Rechten van de Mens. De aanbevelingen
zijn – strikt genomen – juridisch niet
bindend, maar worden niettemin als
gezaghebbend gezien. Het onderzoek
is gebaseerd op een uitgebreide analyse van VN documenten, parlementaire stukken en rechterlijke uitspraken alsmede 175 interviews met
ambtenaren, politici en vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties in de drie landen.
Uit het onderzoek blijkt dat Nederlandse en Nieuw Zeelandse politici en
beleidsambtenaren verontwaardigd
en defensief reageren op aanbevelin-
gen van de VN-comités. Zij zijn ervan
overtuigd dat er in hun land nog
maar weinig te verbeteren is wat
betreft mensenrechten. Nederland
legt vooral aanbevelingen en kritiek
ten aanzien van het vreemdelingenbeleid naast zich neer. Nederland sluit
zich ook gemakkelijk af voor kritiek
op het euthanasiebeleid, bestrijding
van racisme of voor een aanbeveling
om mensenrechten in de kerndoelen
voor het onderwijscurriculum op te
nemen. In Finland daarentegen is een
opener houding en is men meer
bereid de mensenrechtensituatie verder te verbeteren. In Finland worden
ook de aanbevelingen van de VN serieuzer bekeken, waardoor deze ook
meer navolging krijgen.
Naast deze politieke terughoudendheid hebben ook Nederlandse rechters, de SGP zaak daargelaten (HR 9
april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4547),
niet of nauwelijks verwezen naar de
aanbevelingen in hun uitspraken.
Hetzelfde geldt voor Nieuw Zeeland
en Finland.
Dit betekent echter niet dat internationale kritiek en aanbevelingen
nooit enig effect sorteren. In enkele
gevallen zijn er – vaak na jaren – wel
maatregelen genomen. In Nederland
heeft de SGP het bijvoorbeeld voor
vrouwen mogelijk gemaakt zich verkiesbaar te stellen. Kritiek van het
VN-Vrouwenrechtencomité speelde
een niet onbelangrijke rol in het lange politieke en juridische proces dat
vooraf ging aan deze wijziging. Andere voorbeelden uit Nederland zijn de
instelling van een Kinderombudsman in 2011 en het verbod op de
corrigerende tik. Beide zijn mede het
resultaat van herhaalde aanbevelingen van het VN-Kinderrechtencomité
aan de Nederlandse regering.
Van de zes mensenrechtencomités is
het VN-Kinderrechtencomité in alle
drie de landen veruit het meest succesvol geweest. Dit komt door de
maatschappelijke aandacht voor kinderrechten en de talloze organisaties
die actief zijn op dit terrein en politieke druk uitoefenen op de regering
om iets met de situatie van kinderen
te verbeteren. De recente ophef rondom het kinderpardon illustreert dit.
Dit onderzoek laat zien dat internationale aanbevelingen effect kunnen
hebben wanneer maatschappelijke
organisaties, het parlement, de media
of rechtszaken druk uitoefenen om
verandering te bewerkstelligen. Internationale aanbevelingen kunnen
hierbij fungeren als een belangrijke
steunpilaar.
Jasper Krommendijk
The Domestic Impact and
Effectiveness of the Process of
State Reporting under UN Human
Rights Treaties in the Netherlands,
New Zealand and Finland
Paper-pushing or policy prompting?
School of Human Rights Research, volume 63
Intersentia 2014, xxiv + 454 pp, € 85
ISBN 978 17 8068 244 0
Lobbying regulations
The dynamic regulation of lobbying
worldwide requires fast comparative
learning, while pressures for the
reduction of public debts require responsible and efficient policymaking.
The main intention of this research
conducted by Dusko Krsmanovic was
to improve both comparative assessment and practical policymaking by
offering a new tool for the assessment of lobbying regulations, both
structurally and comparatively.
This research primarily represents a
contribution to the lobbying regulation research arena. It introduces an
index which for the first time
attempts to measure the direct compliance costs of lobbying regulation.
The Cost Indicator Index (CII) offers a
brand new platform for qualitative
and quantitative assessment of adopted lobbying laws and proposals of
those laws, both in the comparative
and the sui generis dimension. The
CII is not just the only new tool
introduced in the last decade, but it
is the only tool available for comparative assessments of the costs of
lobbying regulations.
Besides the qualitative contribution,
the research introduces an additional
theoretical framework for complementary qualitative analysis of the
lobbying laws. The Ninefold theory
allows a more structured assessment
and classification of lobbying regulations, both by indication of benefits
and costs. Lastly, this research introduces the Cost-Benefit Labels (CBL).
These labels might improve an exante lobbying regulation impact
assessment procedure, primarily in
the sui generis perspective.
In its final part, the research focuses
on four South East European coun-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2099
1572
Universitair Nieuws
tries (Slovenia, Serbia, Montenegro
and Macedonia), and for the first
time brings them into the discussion
and calculates their CPI and CII scores. The special focus of the application was on Serbia, whose proposal on
the Law on Lobbying has been extensively analysed in qualitative and
quantitative terms, taking into
consideration specific political and
economic circumstances of the
country.
Although the obtained results are of
an indicative nature, the CII will probably find its place within the academic and policymaking arena, and
will hopefully contribute to a better
understanding of lobbying regulations worldwide.
Krsmanovic defended his thesis succesfully on 1 July 2014 at Erasmus
University Rotterdam. His supervisors were prof. dr. Michael G. Faure
LL.M. and prof. dr. Luigi A. Franzoni
(Bologna University).
vorm aan de hand van een Amerikaanse rechtstheorie: New Governance. New Governance kan als raamwerk dienen om te komen tot een
cultuur van transparantie, dialoog en
efficiënte zelfregulering, waarbinnen
risicobeheersing vanzelfsprekend
wordt. De huidige Nederlandse regeling omtrent internal control komt
aan bod, tezamen met de kritiek die
hiertegen wordt geuit. Voorts behandelt Hezer New Governance en de rol
van internal control hierbinnen. Ten
slotte wordt bekeken hoe deze denkbeelden passen binnen het huidige
juridische klimaat en waarneembare
tendensen in Nederland.
Philippe Hezer
Van internal control & New
Governance of de toekomst van
risicobeheersing in Nederland
Masterscriptie Nederlands recht, specialisatie handels- en
ondernemingsrecht, Universiteit Maastricht
Beoordeling: 9
Begeleider: prof. mr. C.A. Schwarz
Dusko Krsmanovic
A Law and Economics Analysis of
Lobbying Regulation - Towards an
optimal structure through the Cost
Indicator Inde
Nog geen commerciële uitgave beschikbaar (e-mail
auteur: [email protected])
Scriptie
Internal control
Internal control, het geheel aan risicobeheersings- en controlesystemen in
een onderneming, vormt een essentieel onderdeel van het ondernemingsbeleid. Als gevolg van de financiële
schandalen aan het begin van deze
eeuw en de huidige economische crisis, maakt internal control een periode van intensieve juridisering door.
Momenteel kent Nederland een flexibele regeling voor internal control,
die in sterk contrast staat met de
stringente Amerikaanse of Britse
benaderingen. Menig auteur uit kritiek op de Nederlandse aanpak en
pleit voor strengere regelgeving en
een belangrijkere rol voor de externe
accountant. Andere auteurs wijzen op
een dieperliggend probleem, dat
samenhangt met de cultuur binnen
een onderneming.
Deze scriptie van Philippe Hezer pleit
voor een flexibele benadering van
internal control en geeft dit nader
2100
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
Overig
Hybride bestuursvormen
Bestuurskundige Linze Schaap en
rechtswetenschapper Sofia Ranchordas van Tilburg Law School ontvangen ruim een half miljoen euro van
NWO en de provincie Noord-Brabant
voor onderzoek naar nieuwe, grensoverschrijdende vormen van openbaar bestuur.
In de hedendaagse netwerksamenleving verliezen autoriteiten steeds
meer de mogelijkheid om autonoom
beleid te maken. Voor effectief
modern bestuur zijn hybride
bestuursvormen nodig die gebiedsgrenzen overschrijden, maar ook verschillende beleidssectoren en zowel
publieke als private actoren omvatten.
Hoe en in hoeverre kunnen deze
nieuwe hybride bestuursstructuren
worden toegepast in andere sectoren
dan die waar ze zijn ontstaan? En
misschien nog wel belangrijker, hoe
kan de democratische legitimiteit
worden gewaarborgd in deze grensoverschrijdende bestuursstructuren?
Deze vragen staan centraal in het
onderzoeksproject ‘Smart Transformations in City-regional Law and
Governance’. Doel is naast theorievor-
ming dat (stads)regio’s van elkaars
ervaringen kunnen leren.
Veni-subsidies
152 veelbelovende onderzoekers kunnen de komende jaren hun onderzoeksplan realiseren dankzij een
Veni van de Nederlandse Organisatie
voor Wetenschappelijk Onderzoek
(NWO). Hieronder een overzicht van
de gehonoreerden op juridisch en/of
aanverwant terrein, een indicatieve
titel en een korte samenvatting van
het onderzoeksproject.
- Dr. A. (Anita) Eerland, OU Faculteit
Psychologie en onderwijswetenschappen - Taal in de rechtszaal. Mensen
verwerken zinnen als ‘de dader
schoot’ anders dan ‘de dader was aan
het schieten’. De onderzoekers bestuderen het effect van dergelijke subtiele verschillen in taalgebruik op het
verwerken van processen verbaal en
op de juridische besluitvorming. Ook
wordt onderzocht of experts minder
vatbaar zijn voor dergelijke effecten
dan leken.
- Dr. mr. Jannemieke Ouwerkerk, Tilburg Law School - Symbol or substance? Naar een systematische
toepassing van strafbaarstellingscriteria in EU wetgeving. De Europese Unie kan aan de lidstaten
voorschrijven dat zij bepaalde gedragingen in nationale wetgeving strafbaar stellen. Dit project onderzoekt
op welke gronden (zgn. ‘criteria voor
strafbaarstelling’) de Europese Unie
hiertoe kan overgaan. Ook wordt een
instrument ontwikkeld om een systematische toepassing van deze criteria te vergemakkelijken en te realiseren.
- Dr. S.J. (Stef) van Gompel, UvA Informatierecht - De uitdaging van evidence-based hervormingen van
wetgeving inzake intellectueel
eigendomsrecht: juridisch-pragmatische aanpak ontmoet juridischdogmatische aanpak. Wetgevingsbeleid inzake intellectueel eigendomsrecht heeft traditioneel een
sterk dogmatische inslag. Dit
onderzoek maakt duidelijk op welke
manier intellectueel eigendomsrecht
beter kan worden gestoeld op empirisch onderbouwd beleid. Het doet
concrete suggesties voor het ontwikkelen van empirisch onderbouwd
beleid waarin de traditionele
juridisch-dogmatische wetgevingsaanpak wordt verenigd met een
meer juridisch-pragmatische aanpak.
- Dr. M. (Moritz) Jesse UL Europees
recht - De ‘anderen’ onder ‘ons’: Westerse maatschappijen, ‘anderszijn’
en de wet. Hoe moeten westerse
maatschappijen door migratie
omgaan met toenemende diversiteit
en hoe moeten wetten worden
gemaakt die in de nieuwe realiteit
beter werken? In dit project wordt
onderzocht hoe vooroordelen hebben
geleid tot wetgeving die verschillen
tussen minderheid en meerderheid
groter in plaats van kleiner heeft
gemaakt en hoe kan dit in de toekomst worden verhinderd?
- Dr. M.V. (Vere) van Koppen, VU Strafrecht en Criminologie - Late starters
in de criminaliteit. Wetenschap en
beleid hebben hun pijlen altijd op
jonge criminelen gericht. Waarschijnlijk zijn de meeste daders echter volwassen starters. Deze studie stelt vast
hoeveel volwassen starters er eigenlijk zijn, wie zij zijn, en wat hun criminele carrières kan verklaren. Met
deze kennis kunnen betere interventies voor deze groep worden ontwikkeld.
- Dr. E. (Eleni) Kosta, UvT Recht, Technologie en Samenleving - Terug naar
de typemachine? - Informationele
zelfbeschikking in een tijdperk van
massaal toezicht van de staat. Dit
project onderzoekt hoe de wetgever
persoonsgegevens van individuen
kan beschermen nu blijkt dat overheden zich massaal toegang verschaffen tot data van bedrijven als
Facebook en Google. Er worden
alternatieven voorgesteld voor
informationele zelfbeschikking,
zodat de gegevensprocessen van
bedrijven transparanter en duidelijker worden en de burger beter wordt
beschermd.
Scripties
De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de
gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.
njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te
weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van
een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie,
voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer
(minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau
van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail: [email protected].
Personalia
Advocatuur
Per 1 augustus
heeft TeekensKarstens advocaten te
Leiden René
Nieuwmans als
nieuwe partner
arbeidsrecht aangetrokken. Voorheen was Nieuwmans partner bij
AKD te Amsterdam. Nieuwmans is
gespecialiseerd in het ontslagrecht,
reorganisaties en medezeggenschapsrecht. Hij heeft veel ervaring
in het adviseren van ondernemingen en management.
Rachel VlielanderJongerius heeft zich
per 1 juli 2014 als
partner aangesloten bij Van Riet
Wijnands Keuter
Advocaten in Utrecht. Vlielander-Jongerius is gespecialiseerd in alle deel-
gebieden van het familierecht zowel
op nationaal als internationaal vlak,
waaronder echtscheidingen, alimentatiekwesties en vermogensafwikkeling van zowel particulieren als
ondernemers. Zij was hiervoor werkzaam als advocaat familierecht en
vFAS scheidingsmediator bij ZonFamilierechtGroep, SmeetsGijbels en
De Clercq.
Per 16 juni heeft Bartosz Sujecki zich als
partner aangesloten
bij Bavelaar advocaten te Amsterdam. Bij
Bavelaar advocaten
bouwt hij de handels- en ondernemingsrechtelijke praktijk op het
gebied van de Duits-Nederlandse
rechtsverkeer verder uit. Hij is in
Nederland als advocaat en in Duitsland als Rechtsanwalt beëdigd.
1573
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips
en informatie sturen naar
[email protected].
Bij ondernemingsrechtkantoor De
Breij Evers Boon treden drie nieuwe
partners toe: Laura Overes, Richard
Goemans en Stein van Thiel.
Overes is gespecialiseerd in corporate en
commerciële transacties (M&A, joint ventures, herstructureringen,
financieringen en commerciële
(samenwerkings)overeenkomsten),
met ruime ervaring in private equity
en venture capital. Zij adviseert aansprekende ondernemingen, oprichters, management en professionele
investeerders.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2101
Personalia
Goemans is gespecialiseerd in ondernemingsrechtelijke
transacties, met de
nadruk op M&A en
joint ventures, maar
heeft ook ruime ervaring op het
gebied van bedrijfsherstructureringen
en commerciële overeenkomsten voor
een breed scala aan opdrachtgevers.
Daarnaast staat hij regelmatig ondernemingen, bestuurders en/of aandeelhouders bij in (dreigende) geschillen,
conflicten en procedures (zowel bij de
civiele rechter als in arbitrage).
Van Thiel is gespecialiseerd in corporate litigation. Hij
adviseert en procedeert in enquêteprocedures en aandeelhoudersgeschillen, over
aansprakelijkheid van bestuurders
en commissarissen in faillissement,
over handelscontracten en treedt op
in arbitrages (NAI en ICC).
Amsterdamse advocatenkantoor Corten De Geer Advocaten. Hij werkte
voorheen als advocaat bij Baker &
McKenzie en Loyens & Loeff, en was
tot voor kort partner bij Boekel De
Nerée. Hij is gespecialiseerd in projectontwikkeling, bouw- en huurrecht. Van den Hamer ‘verlaat met
zijn overstap de Amsterdamse ZuidAs om zich te vestigen op de steeds
meer opkomende Noord-As, aan de
oevers van het IJ’.
Robert ten Have sluit
zich per 1 september
2014 als partner aan
bij het advocatenkantoor Rutgers & Posch
in Amsterdam. Bij
Rutgers & Posch zet Ten Have zijn
praktijk voort op het gebied van
kapitaalmarkttransacties, fusies en
overnames en advisering op het
gebied van corporate governance en
financieel toezicht.
Jeroen van den
Hamer is per 1
augustus toegetreden als partner bij
het in vastgoed
gespecialiseerde
1574
Moddermanprijs 2014
Twee proefschriften zijn bekroond
met de gerenommeerde Moddermanprijs. Te weten ‘Mens rea and defences in European Criminal Law’ van
Jeroen Blomsma en ‘Actus reus and
participation in European Criminal
Law’ van Johannes Keiler.
De prijs wordt eens in de twee jaar
toegekend door de aan de universiteit Leiden verbonden prof. A.E.J.
Modderman Stichting. Modderman
(1838-1885) was ondere andere
hoogleraar Strafrecht te Leiden en
Minister van Justitie. De prijs wordt
toegekend aan een proefschrift dat
getuigt van een bijzondere wetenschappelijke kwaliteit, betrekking
heeft op het strafrecht of aanverwante wetenschappen voor zover
van belang voor een goed inzicht in
het strafrecht en dat is verdedigd
aan een Nederlandse universiteit.
De Selectiecommissie bestond uit
prof. mr. Gerard Mols (UM), prof. mr.
Matthias Borgers (VU), prof. mr. Jan
Crijns en prof. dr. Joanne van der
Leun (UL).
De prijs wordt eind augustus 2014
uitgereikt en bestaat uit een door de
beeldhouwer Frank Letterie ontworpen bronzen penning en een geldbedrag.
Agenda
11 09 2014
NGB Sectiebijeenkomst
Tijdens deze bijeenkomst ‘Mededingingsrecht en verticale overeenkomsten anno 2014, incl. richtsnoeren
verticalen in de interneteconomie’
wordt ingegaan op verticale overeenkomsten in zijn algemeenheid
en toepassing bij internetverkopen
in het bijzonder. Uitgebreid wordt
stilgestaan bij onder andere de volgende onderwerpen: exclusieve en
selectieve distributie, internetverkopen en dual pricing. Spreker is Kees
Schillemans (advocaat en partner
Europees- en Mededingingsrecht bij
Allen en Overy).
Tijd: donderdag 11 september van 9.00 tot 11.15 uur
2102
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Plaats: Allen & Overy, Apollolaan 15 te Amsterdam
Aanmelding: via: www.ngb.nl
Inlichtingen: deelname is gratis en alleen toegankelijk
voor NGB-leden.
15 t/m 17 09 2014
Internationaal congres over
beëindigen staatloosheid
Zestig jaar na de aanvaarding van de
VN-conventie om staatloosheid te
beëindigen, zijn wereldwijd nog
steeds zeker tien miljoen mensen
staatloos, ook in Nederland. Daarom
organiseren het Statelessness Program van Tilburg University en de
UNHCR het First Global Forum on
Statelessness. Doel is uiteindelijk
om staatloosheid wereldwijd uit te
bannen. Experts van universiteiten,
overheden en NGO’s uit de hele
wereld belichten tijdens het Global
Forum de problemen en de weg
vooruit voor staatlozen. Staatlozen
komen zelf aan het woord in een
rondetafeldiscussie. De conferentie
wordt omlijst door een expositie
van de fotograaf Greg Constantine,
die al jaren staatlozen fotografeert
in de hele wereld en zich verdiept in
hun leven.
Tijd: maandag 15 t/m woensdag 17 september
Plaats: Vredespaleis, Carnegieplein 2 te Den Haag
Aanmelding en inlichtingen: via: www.tilburguniversity.
edu/research/institutes-and-research-groups/statelessness/news/forum/registration. Deelname kost € 325.
Agenda
18 09 2014
NGB Extra
Het arbeidsrecht verandert drastisch
per 1 januari 2015 en per 1 juli 2015.
De belangrijkste wijzigingen die per
1 januari 2015 ingaan, worden kort
behandeld tijdens deze NGB Extra
met als thema ‘Arbeidsrecht - veranderend recht en reorganisatie tools’.
Hierbij wordt uitgelegd hoe op deze
wijzigingen kan worden geanticipeerd. Een van de onderdelen die verandert, is het ontslagrecht en de route die moet worden genomen om
een arbeidsovereenkomst óf wegens
disfunctioneren óf op grond van
reorganisatie te laten beëindigen.
Spreker is Katja van Kranenburg
(advocaat en partner arbeidsrecht bij
CMS Derks Star Busmann).
Tijd: donderdag 18 september van 8.00 tot 10.15 uur
Plaats: CMS Derks Star Busmann (Mondriaantoren),
Amstelplein 8A te Amsterdam
Aanmelding: via: www.ngb.nl
Inlichtingen: deelname is gratis en alleen toegankelijk
voor NGB-leden. Deze bijeenkomst is ook als online
webinar met chatfunctie te volgen.
18 09 2014
IE-actualiteiten
EduLex, onderdeel van deLex, organiseert een interactieve bijeenkomst
met Willem Hoyng en Ernst-Jan Louwers als sprekers. Willem Hoyng
spreekt over de bescherming van
productvormgeving door het
auteurs-, merken-, modellen- en
octrooirecht, het IE-procesrecht
inclusief proceskosten. Ernst-Jan Louwers spreekt over digitaal auteursrecht (inclusief software en online
e-books, muziek, etc.), databankenrecht, domeinnaamrecht, internetgerelateerde zaken en het IE-contractenrecht. Actuele ontwikkelingen in
het Intellectuele Eigendomsrecht in
brede zin komen aan bod.
Tijd: donderdag 18 september van 15.00 tot 18.15 uur
Plaats: High Tech Campus 1 (The Strip) te Eindhoven
Aanmelding: via: www.delex.nl/ie-actualiteiteneindhoven
Inlichtingen: Deelname kost € 350, sponsoren IT en
Recht en/of IE-Forum betalen € 295 en de rechterlijke
macht/wetenschappelijk personeel (full time) betaalt
€ 100. Er zijn 3 PO-punten te behalen.
18 09 2014
NJCM-seminar
Wereldwijd worden, volgens bronnen
van de Verenigde Naties, tegen de 30
miljoen mensen in slavernij gehouden. Voor Nederland wordt dat aantal
geschat op 2.000. Reden voor de
werkgroep Duurzame Ontwikkeling
en Mensenrechten (DOEM) van het
NJCM om, in samenwerking met
advocatenkantoor Clifford Chance,
een seminar te organiseren over
‘Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en het voorkomen van moderne slavernij’. De
focus van het seminar ligt op de verantwoordelijkheid van Nederlandse
bedrijven voor het naleven van mensenrechten in de productieketen. Met
zijn ‘Guiding Principles on Business
and Human rights’ bevestigt de VN
dat ondernemingen een verantwoordelijkheid hebben in het naleven van
mensenrechten. Met dit seminar
worden de wetten en regelgeving
met betrekking tot moderne slavernij
verkend voor zover zij van belang
kunnen zijn voor het Nederlandse
bedrijfsleven. Ten slotte wordt een
‘road map’ over moderne slavernij
ontwikkeld, die bedrijven kunnen
gebruiken om de nodige stappen te
zetten om hun verantwoordelijkheid
te nemen om te voorkomen dat
moderne slavernij deel uitmaakt van
de productieketen.
Tijd: donderdag 18 september van 17.00 tot 19.00 uur
Plaats: Clifford Chance, Droogbak 1a te Amsterdam
Aanmelding: via e-mail: [email protected] of:
www.njcm.nl
Inlichtingen: via: www.njcm.nl. Deelname kost €125.
Er kunnen 2 PO-punten worden behaald.
23 09 2014
NGB Seminar
Sinds de inwerkingtreding van artikel 3:305a BW in 1994 is de collectieve actie in het ondernemingsrecht
bezig aan een gestage opmars. Met
de introductie van de Wet collectieve
afwikkeling massaschade in 2005
voegde de wetgever een nieuwe
dimensie toe aan het collectieve
actierecht: een (internationaal) uniek
mechanisme om collectieve schikkingen verbindend te verklaren waardoor partijen aan beide kanten van
de tafel ‘finality’ kunnen bereiken.
Hierbij komen onder meer de volgende onderwerpen aan de orde: WCAM,
claimstichting/claimcode en het concept-wetsvoorstel over de wijziging
van artikel 3:305a BW. Spreker van
dit eerste deel van het seminar met
als thema ‘Class actions in de polder’
is Jurjen Lemstra (advocaat bij Lemstra Van der Korst NV en docent aan
het Van der Heijden instituut). Het
tweede deel van dit seminar gaat
over ‘Verjaring, stuiting en klachtplicht’. Rechtsverlies door tijdsverloop blijft de gemoederen in de praktijk bezighouden. Ingegaan wordt
onder meer op de volgende punten:
verlies van recht, klachtplicht, verjaring en stuiting daarvan. Spreker is
Lodewijk Smeehuijzen (hoogleraar
privaatrecht aan de Vrije Universiteit
Amsterdam en raadsheer-plaatsvervanger in het Gerechtshof ArnhemLeeuwarden).
Tijd: dinsdag 23 september van 14.00 tot 18.15 uur
Plaats: NS Trefpunt, Laan van Puntenburg 100 te Utrecht
Aanmelding: via: www.ngb.nl
Inlichtingen: deelname is gratis en alleen toegankelijk
voor NGB-leden.
01 10 2014
Integriteit van openbare
aanbestedingen
Het Centre for Information and
Research on Organised Crime
(CIROC) organiseert het seminar
‘Integriteit van openbare aanbestedingen’. In de afgelopen jaren is door
het Openbaar Ministerie hoge prioriteit toegekend aan de bestrijding van
ondermijnende activiteiten door de
georganiseerde misdaad. In verschillende landen is vastgesteld dat georganiseerde criminaliteit in belangrijke mate afbreuk kan doen aan de
integriteit van overheidsbeslissingen,
meer concreet aan besluitvorming
bij openbare aanbestedingen. Georganiseerde criminaliteit manifesteert
zich in het corrumperen of bedreigen van ambtenaren, bestuurders en
politici die bij de besluitvorming
rondom openbare aanbestedingen
en publieke contracten zijn betrokken. Hierdoor kan de georganiseerde
misdaad een ‘regulerende’ rol vervullen door bij openbare aanbestedingen prijs- en werkafspraken te maken
met bedrijven die meedingen in de
strijd om overheidsopdrachten. In
deze omstandigheden wordt de
marktwerking bij openbare aanbestedingen gefrustreerd. In Italië lijken
de aanbestedingsregels misbruikbestendiger te zijn geworden, hetgeen
de vraag oproept of de invloed van
de georganiseerde misdaad op de uitkomst van openbare aanbestedingen
in Italië is afgenomen. In het ochtenddeel van dit seminar wordt door
onderzoekers uit Noord- en Zuid-Italië op deze vraag ingegaan. Tevens
bespreken zij de condities waaronder
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2103
Agenda
de georganiseerde misdaad in staat
is om de publieke besluitvorming
naar haar hand te zetten. In het middagdeel wordt ingegaan op de situatie in Nederland.
16 10 2014
Symposium Duurzaam
Samenwerken
2537125/7137 of e-mail: [email protected]. Deelname kost
Het cluster Management & Bedrijf
van Hogeschool Leiden geeft het jaarlijkse symposium Duurzaam Samenwerken. Het thema van dit jaar is
‘21st Century Skills’. Het programma
richt zich op professionals uit het
werkveld, studenten, docenten en
alumni. Met én van elkaar leren staat
daarbij centraal.
€ 220. Er is een beperkt aantal plaatsen beschikbaar.
Tijd: donderdag 16 oktober vanaf 15.00 uur
Graag vóór 15 september aanmelden.
Plaats: Hogeschool Leiden, Zernikedreef 11, Leiden
Tijd: woensdag 1 oktober van 10.00 tot 17.45 uur
Plaats: Universiteit Utrecht (Raadzaal), Achter Sint Pieter
200 te Utrecht
Aanmelding: via: www.ciroc.nl
Inlichtingen: via: secretariaat van het Willem Pompe
Instituut voor Strafrechtswetenschappen, telefoon: 030
Aanmelding en inlichtingen: www.hsleiden.nl/duursaam.
09 10 2014
Passie voor het recht
De wereld van vandaag is enorm in
beweging. De democratische rechtsstaat wordt steeds meer op verschillende manieren bedreigd. Een veilige
en stabiele leefomgeving is niet meer
zo vanzelfsprekend. Voor de vierde
keer organiseert SSR, het opleidingsinstituut voor raadsheren, rechters,
(hoofd)officieren van justitie en hun
medewerkers, de Meillo-lezing rondom het centrale thema ‘Passie voor
het recht’. In 2011 is de lezing in het
leven geroepen naar aanleiding van
het overlijden van voormalig raio en
officier van justitie mr. Eva Meillo.
SSR vraagt met deze lezing aandacht
voor de betekenis van de passie en
de gedrevenheid voor het recht die
veel magistraten en andere hoeders
van het recht elke dag weer weten op
te brengen. Dagvoorzitter is Hanneke
Groenteman en de drie sprekers zijn:
Sigrid Kaag (special OPCW-UN coördinator chemische ontwapeningsmissie in Syrië), prof. dr. Ernst
Hirsch Ballin (hoogleraar en winnaar NJV prijs 2014) en mr. Hester
van Bruggen (volgens Amnesty
International een ‘mensenrechtenmens’). Tijdens de middag wordt
door de mr. Eva Meillo stichting een
prijs uitgereikt aan een project dat
de betrokkenheid en verbondenheid
van het werk van de Rechtspraak of
het Openbaar Ministerie met de
samenleving aantoont.
Deelname is gratis.
17 10 2014
Acting together in crime
Criminal liability as it pertains to
joint participation in criminal offences has been extensively discussed
throughout the last decade in The
Netherlands. Various judgments
from the Supreme Court have
addressed this criminal concept and
have expanded the interpretation of
this legal construct. As a result, the
legal relationship between the Dutch
concepts of ‘joint perpetration’
(medeplegen ) and ‘assistance to criminal offences’ (medeplichtigheid )
has changed. This conference ‘Acting
together in crime - European and
international aspects’ focuses on this
trend in the light of five decisions
rendered by the Dutch Supreme
Court on joint perpetration and
assistance to criminal offences. These cases and their outcomes will be
discussed against the background of
the law on participation in crime in
Dutch, French, German, Austrian and
Italian criminal law.
Tijd: vrijdag 17 oktober van 9.45 tot 16.00 uur
Plaats: Van Swinderen Huys, Oude Boteringestraat 19 te
Groningen
Aanmelding: via: www.rug.nl/rechten/congressen/strafcrim/acting-together-in-crime/registration-conferenceacting-together-in-crime
Inlichtingen: via: www.montesquieu-instituut.nl/id/
vjl4dv6bednt/agenda/ of mw. dr. L. Peters, e-mail:
[email protected]. Deelname is gratis.
Tijd: donderdag 9 oktober van 15.00 tot 19.00 uur
Plaats: De Rode Hoed, Keizersgracht 102 te Amsterdam
Aanmelding: via: [email protected] o.v.v. ‘Meillolezing’, naam
en n.a.w.-gegevens.
Inlichtingen: via: www.ssr.nl. Deelname is gratis, maar
inschrijving is gewenst want het aantal plaatsen is
beperkt.
2104
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
21 t/m 25 10 2014
ABA Section of International
Law 2014 Fall Meeting
The American Bar Association (ABA)
Section of International Law organizes the 2014 Fall Meeting in Buenos
Aires. Over 1,000 leading attorneys,
corporate counsel, government offici-
als, academics and NGO lawyers will
join this conference. During the 2014
Fall Meeting, world-class speakers
and international legal experts will
lead over 70 continuing legal education sessions on international legal
and ethics issues including sessions
on Business/Regulation/Compliance;
Dispute Resolution/Litigation; Environmental/Energy; Human Rights;
Legal Practice/Ethics; M&A/ Finance/
Tax; and Public International Law/
Rule of Law. Fall Meeting attendees
will also have limitless opportunities
to network with colleagues, decision
makers, and potential clients from
around the world and will have
ample time to experience the sights
and sounds of Buenos Aires at planned social events, receptions and
outings. The European Young Bar
Association is a Cooperating Entity
on this event.
Tijd: dinsdag 21 t/m zaterdag 25 oktober
Plaats: Hilton Buenos Aires, AV Macacha Guemes 351 te
Buenos Aires (Argentinië)
Aanmelding: via: http://ambar.org/ILFall2014.
Inlichtingen: members of the European Young Bar Association can register for the conference at the discounted
ABA Section of International Law Member Rates by using
the discount code “ICFM1021” on the checkout page of
the online registration portal. Save on your registration by
taking advantage of early bird rates before September
8th! Registration rates are further discounted for young
lawyers (35 years and under), full time government and
NGO employees, academics, law students, corporate
counsel, solo/small practice and retired attorneys.
22 10 2014
Symposium NSCR
Sinds de invoering van de voorwaardelijke straf in 1915 in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is deze
vaak het onderwerp van discussie
geweest. Verschillende wetswijzigingen en beleidsonderzoeken geven de
wisselende belangstelling en verwachtingen over de tijd weer. De meest
recente wetswijziging dateert van
november 2011. Volgens de huidige
denkbeelden wordt een belangrijke
preventieve werking verondersteld.
Maar wat weten we over de werkzaamheid van de voorwaardelijke
straf? En hoe wordt deze strafmodaliteit gepercipieerd en toegepast door
officieren van justitie en rechters?
Twee recent afgeronde onderzoeksprojecten naar de voorwaardelijke
straf, door onderzoekers van het
Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR), zijn
Agenda
aanleiding voor dit middagsymposium ‘Voorwaardelijke straf nieuwe stijl’
voor experts en betrokkenen uit de
praktijk. Naast de conclusies van het
proefschrift van Pauline Aarten (‘Suspended sentences: Public support,
compliance and recidivism’) en het
onderzoeksrapport van Joke Harte en
Marijke Malsch (‘De voorwaardelijke
straf: Stok achter de deur of vrijbrief
voor de verdachte?’) presenteren referenten uit de rechterlijke macht,
reclassering en de behandelpraktijk
hun ervaringen. Op dit symposium
worden onderzoeksresultaten en
praktijkervaringen bij elkaar gebracht.
Wat zijn de implicaties van de conclusies voor de toepassing en uitvoering
van de voorwaardelijke straf? En waar
liggen de behoeften vanuit de praktijk voor vervolgonderzoek?
Tijd: woensdag 22 oktober van 12.00 tot 17.00 uur
Plaats: Vrije Universiteit, De Boelelaan 1105 te
Amsterdam
Aanmelding en inlichtingen: via: [email protected] of
telefoon: 020-5985239. Deelname kost € 15.
28 10 2014
Peace and Security
This year, the theme of the Europe
Lecture is ‘Europe in the World: Peace
and Security’. Seeing the recent problems in the Eastern region of Europe, as well as Europe’s attempt to
acquire a position in international
peace operations, the topic is of
major interest. There are strong forces towards federalisation of the
European Union and, on the opposite, strong forces supporting a retransfer of European competences to
the level of the member states. How
does this discussion influence the
security policy of the European Uni-
on? What is the importance and
meaning of the European Union,
regarding security and peace in the
world? What lessons can be learned
by European politicians and European citizens? These questions will
be broadly discussed during the
Europe Lecture.
Tijd: dinsdag 28 oktober van 17.15 tot 19.00 uur
Plaats: Kloosterkerk, Lange Voorhout 4 te Den Haag
Aanmelding en inlichtingen: via: www.europelecture.com
Deelname kost € 12,50.
04 11 2014
Dag van de Integriteit 2014
Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS) organiseert deze
zesde editie van de Dag van de Integriteit die als thema heeft: ‘Meer
mensen, meer doen!’, met onder
anderen minister Plasterk, burgemeester Aboutaleb en hockeycoach
Marc Lammers. Dit jaar staat in het
teken van het integriteitsnetwerk.
Hoe kan samen met collega’s worden
gewerkt aan integriteit? Allerlei
medewerkers houden zich in organisaties bezig met integriteit. Iedereen
doet dit vanuit een eigen perspectief,
maar allemaal met hetzelfde doel:
integriteitsincidenten helpen voorkomen. Samen vormen deze medewerkers het integriteitsnetwerk van de
organisatie. Door een netwerk zichtbaar te maken, verbindingen te leggen en samen te werken kan integriteit versneld op een kwalitatief hoger
niveau worden gebracht. Hoe kan op
een slimme en effectieve manier op
een hoger niveau worden gekomen?
Met een mix van casuïstiek, sprekers,
kennis en entertainment wil BIOS
dat dit jaar laten zien.
Tijd: dinsdag 4 november van 9.30 tot 18.00 uur
Plaats: WTC Rotterdam, Beursplein 37 te Rotterdam
Aanmelding: via: https://vragenlijst.caop.nl/dagvandeintegriteit2014/
Inlichtingen: via: www.integriteitoverheid.nl/dag-van-deintegriteit-2014.html. Deelname kost € 150. Er is ruimte
voor 400 deelnemers.
11 11 2014
Pensioenactualiteiten
De Faculteit der Rechtsgeleerdheid
van de Radboud Universiteit organiseert de cursus ‘Pensioenactualiteiten: wijziging van de pensioenregeling’. De volgende vragen komen aan
de orde: hoe ziet de pensioenregeling
er uit in 2015? Een hogere pensioenleeftijd en een lagere pensioenopbouw? Welke wijzigingen in pensioenwetgeving komen er aan en wat
betekent dit voor de pensioenregeling? Mag een pensioenuitvoerder of
werkgever de pensioenregeling wijzigen of kunnen werknemers of gepensioneerden die wijziging tegenhouden? Heeft de ondernemingsraad
instemmingsrecht? De cursus wordt
verzorgd door prof. mr. drs. Mark
Heemskerk (jurist en econoom). Hij
adviseert en procedeert over pensioen- en arbeidsrechtelijke kwesties in
de meest brede zin, variërend van de
collectieve waardeoverdracht van
pensioen tot wijziging/uitleg van
pensioenregelingen en ontslag.
Tijd: dinsdag 11 november van 13.30 tot 17.00 uur
Plaats: campus van de Radboud Universiteit (Grotiusgebouw), Montessorilaan 10 te Nijmegen
Aanmelding: via: www.ru.nl/rechten/nascholing/cursussen/wijziging/aanmelden
Inlichtingen: via: mw. drs. A. Kerkhof of mw. drs. F.
Argante, telefoon: 024-3611160 of e-mail:
[email protected]. Deelname kost € 275, oudstudenten betalen met alumnikorting € 175. Er zijn 3
PO-punten te behalen.
Agenda kort
11 09 2014
NGB Sectiebijeenkomst
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2102
15 t/m 17 09 2014
Cambridge conference on Public Law
NJB 2014/864, afl. 16, p. 1169
15 t/m 17 09 2014
Internationaal congres over
beëindigen staatloosheid
Capitant 2014
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2011
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2102
18 09 2014
NGB Extra
17 09 2014
Jaarvergadering Association Henri
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2103
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2105
Agenda kort
18 09 2014
IE-actualiteiten
NJB 2014/1574, affl. 29, p. 2103
26 09 2014
Neurowetenschap en de
rechtspraktijk
06 10 2014
7e Gronings Letselschadecongres
NJB 2014/1334, afl. 26, p. 1812
NJB 2014/1087, afl. 21, p. 1464
18 09 2014
NJCM-seminar
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2103
30 09 2014
Excusable Evil
07 10 2014
Mediation congres 2014
NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1913
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
23 09 2014
NGB Seminar
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2103
30 09 t/m 06 11 2014
Lezingencyclus Rechten van het Kind
09 10 2014
KNMG-symposium Arts en Recht
NJB 2014/1334, afl. 26, p. 1812
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
25 09 2014
Jaarcongres Independent legal
Professional 2014
NJB 2014/790, afl. 14, p. 974
01 10 2014
Integriteit van openbare
aanbestedingen
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2103
25 09 2014
Staatssteun in en rondom zeehavens
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2011
03 t/m 05 10 2014
Duits-Nederlandse
Juristenconferentie
09 10 2014
Passie voor het recht
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2104
10 10 2014
The role of domestic courts in
shaping international law
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
25 t/m 27 09 2014
Expropriation law
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
NJB 2014/1171, afl. 23, p. 1595
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
www.ru.nl/werkenbij
Hoogleraar Rechtspleging (0,8 -1,0 fte)
Faculteit der Rechtsgeleerdheid
Als hoogleraar Rechtspleging ligt de wetenschappelijke leiding en coördinatie van het
interdisciplinaire onderzoeksprogramma Rechtspleging binnen het onderzoekscentrum
Staat en Recht (SteR) bij u. U entameert en verricht empirisch (sociaal-wetenschappelijk)
en normatief onderzoek op het vlak van rechtspleging. U bevordert en coördineert de
samenwerking tussen de facultaire onderzoekers van het onderzoeksprogramma
Rechtspleging. U levert een substantiële bijdrage aan de versterking van de
internationale positie van het onderzoekscentrum mede door internationale
publicaties. De leeropdracht is mede gericht op het verzorgen van onderwijs
in de bacheloropleidingen en/of masteropleidingen van de faculteit.
We invite you to
change perspective
2106
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
PAO
Juridisch
Utrecht
Aanbestedingsrecht cursussen en opleidingen Universiteit Utrecht
Specialisatieopleiding ‘Aanbestedingsrecht
voor de inkooppraktijk 2015’
´Inbesteden en publiek-publiek samenwerken’
Data: 11 en 18 november 2014
In deze leergang worden de grenzen behandeld die de interne
Start: 2 maart 2015. 9 dagdelen met theorie, praktijk en
markt en het Nederlands recht stellen aan uitvoering in eigen
casuïstiek. Voortreffelijke evaluaties in 2014.
beheer en aan publiek-publieke samenwerking. Ook komen
bestuurs- en bedrijfskundige, en filosofische aspecten aan
Kenmerken:
bod. De leergang is bedoeld voor advocaten, overheden en
- zeer actueel programma voor juristen en niet-juristen,
marktspelers die met inbesteden en publiek samenwerken
tender- én bid-managers en diegenen die op beleidsniveau met
worden geconfronteerd.
aanbestedingen te maken hebben; NOvA: 12 PO punten
- juridisch én economisch perspectief;
- topdocenten uit wetenschap en praktijk;
Actualiteiten aanbestedingsrecht
- laagste opleidingsprijs van Nederland.
Datum: 11 december 2014
Tijdens deze cursus wordt ingegaan op actuele nationale en
´Juridische en economische aspecten van Gunningsmethodieken´
Europese ontwikkelingen op het terrein van beleid, wetgeving,
Data: 6 en 13 november 2014
rechtspraak en literatuur (in de periode eind 2013 t/m
Over de werking van gunningsmethodieken is onder
december 2014). NOvA: 4 PO punten
aanbestedingsadvocaten/-juristen en tender- en bidmanagers
weinig bekend. Het doel van deze leergang is het
vergroten van juridische én economische kennis, om betere
aanbestedingsprocedures te kunnen opzetten én betere kansen
in rechte te maken.
NOvA: 12 PO punten
Meer informatie en inschrijven?
Ga naar www.jpao.nl of het LinkedIn profiel ‘Aanbestedingsrecht cursussen en opleidingen’
“De langstlevende
samenlever verdient een
betere erfrechtelijke
positie”
Prof. mr. Freek Schols
HOOGLERAAR PRIVAATRECHT, I.H.B.
NOTARIEEL RECHT, RADBOUD UNIVERSITEIT
EN ESTATE PLANNER
Lees meer op verderdenken.nl
Verder denken over erfrecht
Prof. mr. Freek Schols verzorgt in het najaar voor het CPO de cursussen
‘Erfrecht voor Advocaten’ en ‘Pensioen, huwelijkse voorwaarden en echtscheiding’.
Kijk voor meer informatie op www.cpo.nl
Voor scherpe denkers.