Transcript 1 / 2014

- KRONIEK Zoals meestal het geval is, liggen ook dit
jaar de Joodse en de christelijke paasdata dichtbij elkaar. Seideravond valt in
2014 in de christelijke ‘Goede Week’.
Dit is veelzeggend; de complexe verhouding tussen Jodendom en christendom ligt er als het ware in besloten.
Enerzijds is er de verbondenheid van
beide feesten. In het Nederlands klinkt
die nog in de naam van het christelijke
feest, ‘Pasen’, niet een Nederlandse
variant van het heidense Easter of
Ostern. Tegelijkertijd lijken er steeds
minder christenen te zijn die zich nog
realiseren wat die verbondenheid
inhoudt. Ik doel hier niet op de geseculariseerde Nederlander die Pasen allereerst in verband brengt met eieren en
de paashaas. Ik heb vooral de praktizerende katholieken en protestanten
voor ogen die bij Pasen aan ‘opstanding’
of ‘verrijzenis’ denken maar niet goed
weten wat dat met de bevrijding van het
Joodse volk uit Egypte te maken zou
kunnen hebben.
En dan is er die donkere kant. Al heel
vroeg hebben de christelijke ‘Goede
Vrijdag’ en de ‘Goede Week’ aanleiding
gevormd tot anti-Joodse polemieken en
op den duur ook Jodenvervolgingen. Al
in de oudste christelijke paaspreek die
bewaard is gebleven, die van Melito van
Sardes (midden tweede eeuw), zijn alle
clichés te vinden. We treffen daar ook
de oudste vorm aan van het Beklag
Gods - en deze is bij Melito wel degelijk
tegen het Joodse volk gericht.
Het christelijke paasfeest dwingt christenen steeds weer om kleur te bekennen als het gaat om de verhouding
­tussen Joden en christenen. Waar kies
je voor? Wil je doorgaan in het oude
spoor van de polemiek? Doe je alsof het
er voor christenen allemaal niet meer
toe doet? Maak je er gewoon een gezellig voorjaarsfeest van? Of probeer je na
te gaan wat de bevrijding uit Egypte
voor Joden en christenen in 2013 kan
betekenen?
GERARD ROUWHORST
Voorzitter Katholieke Raad voor Kerk
en Jodendom
Informatiebulletin
van de
Katholieke Raad voor
Kerk en Jodendom
www.kri-web.nl
Antisemitisme in Hongarije
neemt ­onrustbarend toe
C. Padurean
PASEN EN PESACH
1/2014
Anti-Joodse protestmars van Jobbik, 5 mei 2013. Haalt deze ultrarechtse partij de
kastanjes uit het vuur voor regeringspartij Fidesz?
De cijfers liegen er niet om. Volgens onderzoek van de CentraalEuropese Universiteit is in Hongarije het aantal rabiate antisemieten
en mensen met anti-Joodse vooroordelen gestegen van 27 procent
van de bevolking in 2009 naar 55 procent in 2011. En niets wijst erop
dat dit percentage sindsdien is afgenomen.
Het Joods Wereldcongres hield vorig
jaar mei zijn jaarvergadering demonstratief in Boedapest. ‘Vandaag de dag
vragen Joden in dit land zich opnieuw
af of ze het moeten verlaten’, zei voorzitter Ronald S. Lauder tijdens zijn
openingsrede. En in februari van dit
jaar riep Israël de Hongaarse ambassadeur ter verantwoording voor het
toenemend antisemitisme in zijn land.
Wie met Hongaren over dat groeiend
antisemitisme spreekt komt twee
tegenstrijdige reacties tegen: grote
bezorgdheid en bagatelliseren. Het
eerste tref je aan bij 90 procent van
alle Hongaarse Joden. Het tweede
onder leden van de regerende Fidesz-
partij. Die zeggen dat het allemaal zo’n
vaart niet loopt en beschuldigen de
buitenlandse media ervan anti-Joodse
incidenten voor te stellen als standaardsituaties.
LATENTE EN OPENLIJKE HAAT
Het zou een verdraaiing van de feiten
zijn, te beweren dat de Joodse
gemeenschap in Hongarije in haar
bestaan wordt bedreigd. Op Rusland
en Frankrijk na is ze met zo’n 100.000
leden de grootste van Europa. De
Hongaarse Joden hebben vrijheid van
godsdienst en beschikken over diverse
eigen instellingen: een Joods gymnasium, een eigen ziekenhuis, een oplei-
2
Dit is één kant van de zaak. De andere is dat het antisemitisme de laatste jaren niet alleen in omvang, maar ook qua
intensiteit en brutaliteit wint en weer salonfähig is geworden in het publieke debat. Daarbij vergeleken zijn de antisemitische pesterijen en scheldwoorden die Joden in ons
land zich moeten laten welgevallen, peanuts. Het leidt tot
polarisatie binnen de Hongaarse samenleving die de algemene sfeer dreigt te verzieken. En internationaal bezorgt
deze ontwikkeling het land een uitgesproken slechte naam.
Waarin manifesteert dat antisemitisme zich? In anonieme
dreigbrieven en -telefoontjes, in het regelmatig schenden
van Joodse begraafplaatsen, in het steeds opnieuw met
­fascistische tekens bekladden van anti-nazimonumenten, in
het op straat uitschelden van Joden die als zodanig kenbaar
zijn, en (soms) in fysiek geweld. Daarnaast geeft een deel
van de media - en zeker niet alleen die van ultrarechts ongestraft blijk van verhulde of openlijke Jodenhaat. Zelfs
in het parlement komt onverholen antisemitisme voor. En
de grote meerderheid van de Hongaren kijkt opzij.
LANGE TRADITIE
Haat tegen en discriminatie van Joden heeft in Hongarije
een lange traditie. De eerste anti-Joodse wetgeving dateert
al uit 1092, toen het Joden werd verboden christelijke
­slaven te houden, lid van een gilde te zijn of land te bezitten.
Er waren later ook periodes dat ze een gele ster of puntmuts moesten dragen. De meeste vrijheid genoten ze
­tijdens de anderhalve eeuw (1541-1686) dat de Ottomaanse Turken het grootste deel van het land in bezit hadden.
Toen de Oostenrijkers het gebied heroverden, trok het
merendeel van de Joden met de Turken weg. Een wijs
besluit, want op de inname van steden als Boeda en Pest
door christelijke legers volgde een reeks bloedige pogroms.
Onder het verlicht absolutisme van de Oostenrijkse keizer
Joseph II (1765-1790) werd de maatschappelijke positie van
de Joden ook in Hongarije beter. Mede als gevolg daarvan
nam hun aantal weer toe. Na 1840 schaarde de Joodse
intelligentsia zich achter de opkomende nationaal-liberale
beweging. Die streefde binnen de Donaumonarchie naar
een gelijkwaardige plaats voor de Hongaren en naar
modernisering van de half feodale, agrarische samenleving.
In ruil voor de Joodse steun kwam in 1867 een emancipatiewet tot stand, die Joden dezelfde rechten gaf als de rest
van de bevolking.
De liberaal-Joodse samenwerking lokte een antisemitische
reactie uit bij de kleine adel en lagere maatschappelijke
groeperingen die zich bedreigd voelden door de sociale
mobiliteit van het Joodse bevolkingsdeel.
‘JUDEO-BOLSJEWISME’
Na de Eerste Wereldoorlog nam het antisemitisme in
­Hongarije verder toe. Dat was mede een reactie op de
positieve houding van sommige Joden tegenover de bolsjewistische radenrepubliek van Béla Kun (maart-augustus
1919). Dit bewind mondde uit in een brute dictatuur.
­Aangezien Kun en een relatief groot aantal van zijn aanhang
een Joodse achtergrond hadden, zette het negatieve begrip
‘judeo-bolsjewisme’ zich vast in het geheugen van miljoe-
nen Hongaren. Het bewind van Kun werd na 133 dagen
omvergeworpen door de rechtse voormalige admiraal
Miklós Horthy. Een bloedige ‘witte’ terreur volgde, waarbij
honderden linkse Hongaarse Joden werden omgebracht.
Horthy, door het parlement in maart 1920 tot ‘rijksregent’
benoemd, stelde een bestuurssysteem in dat half auto­
cratisch, half feodaal was. Hij moest op 4 juni van dat jaar
met de overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog de
­Vrede van Trianon sluiten. Hongarije verloor twee derde
van zijn grondgebied en moest ruim een derde van zijn
bevolking afstaan aan omringende staten. Dit deed in het
land een radicaal nationalisme ontstaan, waarbij de ‘ras­
zuivere’ Hongaarse, christelijke cultuur tot dogma werd
verheven. In dit concept was geen plaats voor een gelijkwaardige positie voor Joden.
Begin 1929 beperkte de overheid het aantal Joodse studenten aan de universiteiten. Negen jaar daarna verordonneerde ze dat er in handel, perswezen, artsenij en advocatuur niet meer dan tot 20 procent Joden werkzaam
mochten zijn. Het waren er toen veel meer. Daar bleef het
niet bij. In 1939 kregen ambtenaren van Joodse komaf ontslag, werden geheel geassimileerde Joden weer als ‘Jood’
geboekstaafd en verlaagde men het percentage Joden dat in
de Hongaarse economie mocht werken, van 20 naar 6 procent. Twee jaar later werden huwelijken tussen Joden en
christenen verboden.
F. Cornella
dingsinstituut voor rabbijnen en een tweewekelijks verschijnend Joods periodiek. Jaarlijks wordt in de hoofdstad
in de nazomer een internationaal befaamd Joods cultureel
festival gehouden waar de bezoekers kunnen bidden in een
van de vijftien synagogen, eten in koosjere restaurants en
shoppen in Joodse winkeltjes.
Memento Park, Boedapest. De middelste figuur is de Joodscommunistische Béla Kun, die in 1919 enkele maanden aan de
macht was.
SJOA IN HONGARIJE
In de hoop de in 1920 verloren gebieden terug te winnen,
sloot Horthy in 1940 een bondgenootschap met naziDuits­land en nam deel aan Hitlers noodlottige veldtocht
tegen de Sovjet-Unie. Honderdvijftigduizend Joodse Hongaren werden als dwangarbeiders aan en achter het front
ingezet. De werkomstandigheden waren zo slecht en
gevaarlijk dat ruim een kwart van hen omkwam van honger,
kou en uitputting of door oorlogshandelingen.
Toen de krijgskansen keerden en de Sovjetlegers steeds
dichter de Hongaarse grenzen naderden, nam Horthy’s
enthousiasme voor nazi-Duitsland navenant af. Om te verhinderen dat Hongarije naar de geallieerden zou overlopen
bezetten Duitse troepen op 19 maart 1944 het land. De
macht van de admiraal werd sterk ingeperkt.
Met de komst van de Duitsers begon ook het wegvoeren
van de Joden. Onder leiding van SS-Sonderkommando’s die
werden aangestuurd door Adolf Eichmann, namen Hongaarse politieagenten en leden van de gendarmerie dit
werk voor hun rekening. Tussen 14 mei en 8 juli 1944 wer-
den 438.000 Hongaarse Joden naar Auschwitz gedeporteerd. Van hen zijn 394.000 direct na aankomst vermoord.
Pas op 25 juni, toen driekwart van de Joden al was weggevoerd, deed paus Pius XII onder zware internationale druk
een persoonlijk beroep op Horthy om de deportatie van
‘ongelukkige mensen vanwege hun nationaliteit of ras’ te
staken. Hoewel protestant, gaf de admiraal op 6 juli gehoor
aan het pauselijk verzoek. Tot woede van de Duitsers.
Toen Horthy op 15 oktober een wapenstilstand met de
Sovjet-Unie probeerde te sluiten, dwongen de Duitsers
hem tot aftreden.
De fascistische Pijlkruisers onder Ferenc Szálasi grepen nu
met Duitse steun de macht. Ze richtten een slachting aan
onder de achtergebleven Joden in Boedapest. Tussen de
10.000 en 20.000 mensen werden geëxecuteerd. Ruim
70.000 anderen werden in geforceerde marsen naar het
Westen gedreven, voor de oprukkende Russische troepen
uit. Onderweg stierven duizenden. De Russen wisten op
het laatste moment te verhinderen dat nog eens 95.000
Joden uit Boedapest werden weggevoerd.
DE COMMUNISTISCHE PERIODE
Begin januari 1945 waren de Duitsers uit heel Hongarije
verdreven. Het land werd een satellietstaat van de SovjetUnie. De nieuwe Hongaarse regering waarin de communisten de meerderheid hadden, schafte de anti-Joodse wetgeving af en vervolgde degenen die zich schuldig hadden
gemaakt aan de Jodenvervolging. Maar men wist niet te
beletten dat in de zomer van 1946 pogroms uitbraken in
plaatsen als Kunmadaras en Miskolc. Tussen 1945 en 1949
verlieten 90.000 Joden het land.
Nadat in 1948 het éénpartijstelsel was uitgeroepen en een
jaar later de stalinist Mátyás Rákosi, zelf een Jood, aan de
macht kwam, onderdrukte het communistische bewind
zowel het nationalisme als het antisemitisme. In haar ijver
het verleden achter zich te laten en alle aandacht te richten
op de opbouw van een socialistische staat, verhinderde de
overheid dat er een nationale discussie op gang kwam over
de schuldvraag rond de Holocaust. In schoolboeken werd
er weinig aandacht aan besteed. Hierdoor denkt een groot
deel van de Hongaarse bevolking tot op de dag van vandaag
dat het oppakken en wegvoeren van de Joodse landgenoten
naar de uitroeiingskampen door de Duitsers is gebeurd,
terwijl in werkelijkheid Hongaren dat hebben gedaan.
Wat het latente antisemitisme onder de bevolking er niet
minder op maakte, was het feit dat de hogere kaders van
de al snel gehate en gevreesde communistische partij relatief veel Joden telde. Daardoor waren in de ogen van veel
Hongaren alle Joden stalinisten en landverraders. In werkelijkheid moest de grote meerderheid van de Joodse bevolking niets van het stalinistische regime hebben.
Toen tijdens de Hongaarse Opstand in oktober-november
1956 het bewind van Rákosi met geweld werd omvergeworpen, deden zich in steden als Hajdúnánás en Debrečen
antisemitische incidenten voor. In sommige gevallen leidde
dit tot lynchpartijen, wat het leven kostte aan ongeveer
zestig Joden. Deze gewelddaden zijn tot voor kort door alle
Hongaarse regeringen verzwegen.
Nadat de opstand van ’56 door de Russen was neergeslagen werd de communist Janos Kádár door hen in het zadel
geholpen. Onder zijn geleidelijk gematigder wordend
bewind (1956-`88) kwam openlijk antisemitisme nauwelijks
voor. Al ageerden de door de communisten gedomineerde
media wel tegen het ‘zionisme’, waarmee de Joden en Israël
werden bedoeld. Het regime probeerde op die manier
twee vliegen in één klap te slaan: een uitlaatklep creëren
voor latent aanwezige antisemitische sentimenten, zonder
daarbij de geest van Jodenhaat uit de fles te laten ontsnappen. Intussen leidde de Joodse gemeenschap in het land een
betrekkelijk onbekommerd bestaan.
De jaren na de val van het communisme in juni 1989 brachten een opleving van Jodenhaat. Gesteund door Hongaarse
fascisten in het buitenland ontstonden in Hongarije zelf
allerlei antisemitische en neonazistische groepjes. De overheid trad er nauwelijks tegen op. Een maatschappelijk debat
over de Hongaarse betrokkenheid bij de Holocaust kwam
evenmin van de grond. Tijdens de periode 1992-1998 nam
het antisemitisme wat af, dankzij de regerende sociaal­
democraten en links-liberalen.
ORBÁN’S PARTIJPOLITIEK
In 1998 kwamen Viktor Orbán en diens centrumrechtse
Fidesz-partij voor de eerste keer aan de macht. Het nieuwe
kabinet voerde een restrictief en nationalistisch beleid: het
parlement kwam zelden bijeen, kritische journalisten werden verketterd en als het uitkwam speelde men de antiJoodse kaart. De regering werd in het parlement indirect
gesteund door MIÉP, een ultrarechtse partij die bij de
­parlementsverkiezingen veertien zetels had behaald. Ingewijden beweren dat Orbán deze partij benutte om datgene
uit te spreken wat hij zelf niet kon zeggen.
Hij verloor in 2002 de verkiezingen en belandde in de
oppositie. MIÉP werd electoraal weggevaagd. De sociaal­
democraten onder leiding van Ferenc Gyurcsány vormden
met de liberalen opnieuw een regering. Zij wonnen ook in
2006 de landelijke verkiezingen. Kort daarna ontstonden
er hevige rellen toen uitlekte dat premier Gyurcsány tegenover de socialistische parlementsfractie had erkend dat hij
de kiezers op financieel-economisch gebied maar wat had
wijsgemaakt en de situatie veel rooskleuriger had voorgesteld dan ze in werkelijkheid was. De protesten werden
nog heviger toen Gyurcsány aanvankelijk weigerde af te
treden.
Bij de nationale verkiezingen van april 2010 behaalden
Orbán en Fidesz een twee derde meerderheid en kwamen
weer aan de macht. Sindsdien misbruiken ze hun grote parlementaire meerderheid om maatregelen door te voeren
die van een dubieus democratisch gehalte zijn. Prominente
leden van de partij bezondigden zich in het openbaar aan
antisemitische uitlatingen.
ULTRARECHTSE AFSPLITSING
De grote verrassing bij de verkiezingen was Jobbik, een
ultrarechtse afsplitsing van Fidesz. Met een programma
waarin haat tegen zigeuners en Joden een belangrijke plaats
innam, werd de nieuwe partij in één klap de derde van het
land, met ruim 16 procent van de uitgebrachte stemmen.
Opvallend was dat bijna een kwart van alle kiezers tussen
de 18 en de 29 op Jobbik had gestemd, uit protest tegen de
hoge werkloosheid in het land waarvan vooral jonge
­mensen de dupe waren. Dat de partij antisemitisch was kon
hen weinig schelen. Slechts een kwart van de Hongaarse
jongeren had enig benul van het begrip ‘Holocaust’. Ze hadden daarom geen moeite te kiezen voor een partij die zei
dat de sjoa ‘een probleem van de Joden en niet van de
Hongaren is’. Hiermee implicerend dat Joden nooit echte
Hongaren kunnen zijn.
Op 6 april van dit jaar zijn er weer landelijke verkiezingen
3
Csaba Körösi
4
György Schöpflin
en daarom heeft Jobbik haar antisemitische kern wat verhuld. In een poging ook kiezers van gematigd rechtse signatuur aan te trekken en zo de tweede partij van het land te
worden ontkent partijchef Gabor Vona dat zijn partij zich
tegen Joden richt. Hij noemt Jobbik ‘principieel, conservatief, radicaal-patriottisch en christelijk’. En inderdaad komt
in haar huidige verkiezingsprogram het woord ‘Jood’ niet
voor.
DOET JOBBIK HET VUILE WERK?
Premier Orbán, in het recente verleden berucht vanwege
zijn dubbelzinnige houding tegenover antisemieten, doet er
momenteel alles aan om het tegendeel te bewijzen. Want
ook voor hem komen de verkiezingen snel naderbij.
Maar lokaal bestaan er tussen zijn partij en Jobbik nog
steeds hechte contacten. Zo liet de Fidesz-burgemeester
van Ujpest zich afgelopen jaar bij de herdenking van de
Hongaarse opstand tegen de Oostenrijkers (1848/’49)
begeleiden door twee in uniform gestoken leden van de
extremistische Hongaarse Nationale garde die nauwe banden onderhoudt met Jobbik. En in de stad Esztergom gaf de
Fidesz-meerderheid in de gemeenteraad begin februari van
dit jaar het groene licht toen de plaatselijke afdeling van
Jobbik een verkiezingsbijeenkomst wilde houden in de
voormalige synagoge. Op deze plek dreven in 1944 Hongaarse fascisten vijfhonderd Joden bijeen om ze vervolgens
naar Auschwitz te deporteren. Niemand overleefde het.
Toen Joden probeerden te verhinderen dat leden van
­Jobbik het gebouw binnengingen, greep de politie in.
Het zijn twee voorbeelden van de manier waarop Jobbik en
andere rechts-radicale groepen kunnen provoceren en discrimineren, zonder dat de overheid, nationaal en lokaal,
hen veel in de weg legt. Dániel Bodnár, voorzitter van de
Hongaars-Joodse mensenrechtenorganisatie TEV, zei begin
dit jaar: ‘De huidige wetten tegen antisemitische ophitsing
in Hongarije behoren tot de beste in Europa. Het probleem
is alleen dat de regering ze niet toepast’.
Bodnárs gelijk werd onlangs bewezen toen Hongaarse
Dageraad, een ultra-radicale afsplitsing van Jobbik, toestemming kreeg om mee te doen aan de komende verkiezingen. De partij staat bekend als neonazistisch en zeer
antisemitisch.
GEVREESDE SAMENWERKING
Veel Hongaarse Joden en zigeuners zijn bang dat na de
verkiezingen Fidesz en Jobbik, al dan niet formeel, een
­
samenwerkingsverband zullen aangaan. Want ondanks het
manipuleren van de kieswet zal centrumrechts dit keer
waarschijnlijk geen twee derde meerderheid behalen.
Komt die voorspelling uit dan heeft Orbán voor het v­ ormen
van een stabiele regering de steun nodig van ultrarechts.
De Hongaarse economie trekt de laatste maanden wel
weer wat aan en de werkloosheid daalt, maar de ontevredenheid onder de bevolking blijft groot.
Inmiddels lijken protesten van de Europese Unie, individuele parlementariërs en internationale Joodse en mensenrechtenorganisaties enig succes te hebben. Het opvallendste bewijs daarvan vormt de recente uitspraak van de
Hongaarse ambassadeur bij de VN, Csaba Körösi. Op een
persbijeenkomst ter gelegenheid van de zeventigste
­
herdenking van de Duitse inval in Hongarije zei hij begin
februari: ‘We dienen de slachtoffers alsnog excuses aan te
bieden voor het feit dat de Hongaarse staat medeschuldig
was aan de Holocaust. Enerzijds omdat ze haar burgers
niet beschermde tegen uitroeiing en anderzijds omdat ze
daaraan meehielp en de financiële middelen ervoor beschikbaar stelde’.
Het was de eerste keer dat de Hongaarse overheid erkende dat delen van de eigen bevolking medeschuldig zijn
geweest aan het afvoeren en vermoorden van Joden. Dat
werd voordien altijd verzwegen. Zo zullen alle Joodse
­organisaties in Hongarije de onthulling boycotten van een
officieel monument in Boedapest dat alle slachtoffers eert
van de nazi-agressie in 1944. Dat de grote meerderheid uit
Joden bestond wordt niet vermeld. Mogelijk is de uitspraak
van de ambassadeur een poging om de gemoederen te
­sussen. Want ook de zigeuners zijn woedend.
KERK ZWIJGT EN STEMT TOE
Wat bij alle anti-Joodse sentimenten in Hongarije opvalt is
de houding van de rooms-katholieke kerk waarmee nog
altijd de helft van de bevolking zich in meerdere of (vaker)
mindere mate verbonden voelt. Het episcopaat veroordeelt zelden de antisemitische en racistische hetze van
rechts en ultrarechts. Een deel van de verklaring ligt in het
feit dat veel bisschoppen nauwe banden onderhouden met
leiders van Fidesz. Daarnaast koestert menig lid van de
lagere clerus sympathie voor Jobbik. Want sommige priesters hebben nog altijd geen afstand genomen van het aloude anti-Judaïsme, net zo min als veel leken. Een Europees
onderzoek uit 2009 wees uit dat 26 procent van alle
Hongaren nog steeds gelooft dat de Joden schuldig zijn aan
de dood van Christus.
De meeste Hongaarse bisschoppen hebben een moeizame
relatie met het Jodendom. Zo weigert de kerk tot op de
dag van vandaag onderzoek te laten verrichten naar de
beschuldiging van Joodse zijde dat de kerkleiding tijdens de
Tweede Wereldoorlog veel te weinig heeft gedaan om de
deportatie van Joden te voorkomen. Critici citeren de zin
die aartsbisschop Gyula Czapic van Eger in mei 1944
schreef aan kardinaal Jusztinián Serédi: “Wat momenteel
gebeurt met de Joden is niets anders dan een gepaste bestraffing voor hun misdaden uit het verleden”. De aartsbisschop
vertolkte de opvatting van een meerderheid van de Hongaarse bisschoppen, inclusief de kardinaal.
Daarmee geconfronteerd zegt de huidige kerkleiding dat
ook de christenen erg hebben geleden onder het nazibewind.
TON CRIJNEN
Dit is een geactualiseerde samenvatting van een zwartboek
dat de KRI heeft samengesteld. Op onze instigatie komt
prof. dr. György Schöpflin, namens Fidesz lid van het Europese
parlement, op 3 juni naar Nederland voor een inleiding,
gevolgd door publiek debat, over het antisemitisme in zijn land.
Academische Bijbelstudie wordt te klein
Van de ooit breed florerende academische Bijbelstudies in Nederland staan anno 2014 nog maar enkele restanten overeind. ‘Op sommige plaatsen kun je niet eens meer spreken van een vakgroep,’ zegt Eric Ottenheijm, docent Jodendom en Bijbelse Studies. ‘Daar zijn
nog een of twee mensen aanwezig. Als die wegvallen, verdwijnt de leerstoel ook. De kwaliteit van hun onderzoek is vaak uitstekend,
maar dit is een te smalle basis.
SMALLE BEZETTING
Kijken we naar de leerstoelen, dan zien we dat Bijbelstudies aan de meeste instellingen een erg smalle bezetting
hebben. In Nijmegen zijn twee hoogleraren, een voor het
Oude Testament en een voor het Nieuwe Testament. In
Tilburg/Utrecht twee docenten voor het Oude Testament,
één hoogleraar voor het Nieuwe. De PThU telt één hoogleraar Targumstudies in Amsterdam, in Groningen zijn
twee hoogleraren op het gebied van Bijbelstudies plus een
vacature. In Groningen bevindt zich ook het Qumran Instituut, met één hoogleraar. De Universiteit van Amsterdam
telt een hoogleraar en een docent. Kampen en Apeldoorn
richten zich exclusief op kringen van gelovigen met specifieke behoeften; het aantal professoren en promovendi lijkt
aan die behoefte te voldoen. Alleen de Vrije Universiteit is
groot, met ongeveer vijftien hoogleraren, docenten en
onder­zoekers voor het Oude en Nieuwe Testament. ‘Daar
heeft de VU wel op slimme wijze voor moeten vechten,’
vertelt Ottenheijm. ‘Toen de Hervormde, Gereformeerde
en Lutherse kerk in 2004 fuseerden tot PKN, zou de opleiding tot dominee bij de VU verdwijnen. De universiteit
heeft toen veel kleine kerkgenootschappen naar zich toe
getrokken. Dit levert weliswaar nieuwe problemen op - wat
gebeurt er in het poolgebied als de aarde opwarmt en alle
ijsberen zich verzamelen op één krimpende ijsschots? - maar
de vakgroep al zodanig heeft het gered.’ De VU is momenteel met 363 studenten de grootste Nederlandse theologiefaculteit.
Ottenheijm’s eigen universiteit heeft bij een reorganisatie
de opleiding Theologie gesloten. Daarmee is een in honder­
den jaren opgebouwde traditie van academisch Bijbel­
onderzoek vrijwel volledig tenietgedaan. De afdeling godgeleerdheid van de PThU in Leiden ging kort geleden dicht
en de universiteit heeft onlangs besloten twee leerstoelen
op te heffen die direct of indirect met Bijbelse taal en cultuur verband hielden. Ottenheijm: ‘Een internationaal
gerenommeerd expert in de Joodse dichtkunst (piyutim),
Wout van Bekkum, krijgt geen opvolging. Maar recente
besluiten veranderen het landschap nog drastischer. Met
het opheffen van de leerstoelen van onderzoekers als
Jürgen Zangenberg en de Syrië-specialist Bas ter Haar
­
Romeny dreigt unieke expertise verloren te gaan voor
Nederland. De sluiting van theologie in Leiden had naar
mijn mening echt beter moeten worden opgevangen door
de universiteit.’
5
www.ibstudiehuis.nl
Eric Ottenheijm is de laatste docent Bijbelse vakken binnen
de Universiteit Utrecht, die enkele jaren geleden nog de
grootste theologische faculteit van Nederland huisvestte.
Hij heeft een werkplek bij Filosofie en Religiewetenschap
aan het Janskerkhof - een prachtige omgeving met fijne
­collega’s, maar het besef de laatste der Mohicanen te zijn
maakt hem ongerust over de toekomst.
We proberen op een rij te zetten wat er in Nederland nog
van Bijbelstudies over is. In 1970 waren er elf universitaire
theologieopleidingen waarvan vijf katholieke. Van die laatste resteren er twee: de Tilburg School of Theology, met
extra vestiging in Utrecht, en de Radboud Universiteit
Nijmegen. Van protestantse origine zijn de PThU, met
­
­vestigingen in Groningen en Amsterdam, de Universiteit
Groningen en de Vrije Universiteit Amsterdam. Dan is er
de Universiteit van Amsterdam, waar Bijbelwetenschap
deel uitmaakt van Religiewetenschap. Ietwat buiten het
reguliere academisch theologische circuit vallen de Theologische Universiteit Kampen (Gereformeerd Vrijgemaakt)
en de Theologische Universiteit Apeldoorn. Zeven instituten, negen locaties. In eerste instantie lijkt het mee te vallen.
Studie van de Bijbel in de grondtalen blijft ook in de toekomst
onontbeerlijk.
DE JOODSE ERFENIS
In protestants Nederland was het ontstaan van universiteiten soms aan Bijbelwetenschap te danken. De oudste werd
in 1575 in Leiden opgericht opdat Nederland zelf protestantse geestelijken zou kunnen opleiden. Erasmus benadrukte het belang van kennis van de brontalen. De Nederlandse Bijbelvertaling, direct vanuit Hebreeuws en Grieks,
bleef altijd ruggengraat van de Protestantse kerken. Kennis
over de Bijbel ontwikkelde zich eeuwenlang in een context
van strijd: tussen Katholiek en Protestant, tussen Remonstrants en Contraremonstrants, tussen Hervormd en
Gereformeerd en binnen de Gereformeerde kerken tussen
afzonderlijke groeperingen. Inzet was vrijwel steeds de
trouw aan het Woord, dat werd gezien als een erfenis die
ongeschonden moest worden doorgegeven. Latere vertakkingen van de Nederlands Hervormde Kerk streefden vaak
naar een eigen theologische opleiding om die trouw te
waarborgen.
De katholieke Bijbelstudies aan universiteiten ontwikkelden zich pas midden 20e eeuw en op een diametraal
tegenovergestelde voedingsbodem: die van ontdekking,
optimisme en verwachting. Dat was te danken aan eminente leraren als de Amsterdamse Han Renckens en de
Nijmeegse Bas van Ierssel, maar vooral aan rechtstreeks
contact met Joodse geleerden. De bekendste was Yehuda
Ashkenazy, die in de jaren ’70 volle collegezalen trok. Met
zijn persoonlijke, improviserende stijl zorgde hij voor de
vorming van een hele generatie theologen. Ottenheijm, die
in 1981 aan zijn studie begon: ‘De Joodse manier van
omgaan met de Bijbel was nieuw voor ons en ongelooflijk
spannend. We hadden het gevoel dat er een nieuw tijdperk
was begonnen. Dat er scholen zouden ontstaan van op het
Jodendom gebaseerde inzichten, die de katholieke gemeenschap zouden oriënteren op haar Joodse wortels.’
Dit gebeurde niet, althans niet op de schaal en niet in het
tempo waarop men destijds hoopte. Terwijl het grootste
deel van de generatie steeds verder seculariseerde en de
kerk verliet, kwam de dialoog met het traditionele katholicisme niet op gang: ‘We zijn er nooit helemaal in geslaagd
contact te maken met, laten we zeggen, de erfenis van
Thomas van Aquino, via het denken van Maimonides
­
­bijvoorbeeld. Het lijkt er eerder op dat er compartimenten
zijn van theologiebeoefening, zonder onderlinge verbindingen. Wat dat betreft lijkt de filosofie soms een betere toegang te bieden.’
interdisciplinaire studie van religie voorstaan. Maar Bijbel­
studie maakt zelden deel uit van zulke samenwerkings­
projecten. Daaraan lijk ook weinig behoefte te bestaan.
Een gemiste kans, zegt Ottenheijm: ‘In ons Parabelproject
bijvoorbeeld hebben we genderstudies, family studies,
­culturele antropologie van de Laat Antieke Oudheid en
sociologische theorievorming nodig om te zien hoe parabels
van Jezus en de rabbijnen teruggrijpen op de dagelijkse
werkelijkheid en hoe ze fungeren als vehikel voor religieuze
kennis.’
In 2009 werd in Utrecht het Ariënsconvict opgeheven.
Priesterstudenten uit de noordelijke bisdommen krijgen
sindsdien bij de Tiltenberg een opleiding die aan contact
met de pauselijke Lateraanse universiteit een academische
status ontleent. Deze status is voor Nederlandse Bijbel­
onderzoekers niet altijd even goed te definiëren. Hoewel
er regelmatig contact is met de Tiltenberg en priester­
studenten een universitaire opleiding kunnen volgen in
Utrecht, is op het gebied van Bijbelstudies nog weinig
­discours tussen de opleidingen.
TST
6
De Utrechtse vestiging van de Tilburg School of Theology.
NIEUWE VRAGEN AAN DE THEOLOGIE
Overal in universitair Nederland sloeg na de jaren ’80 de
bezuiniging toe, dus ook bij theologie. Veel winst viel daar
niet te behalen - de kosten voor dit vak zijn laag en de
studentenaantallen klein - maar er werd versnippering
­
geconstateerd en het samenvoegen daarvan gold onder
beleidsmakers als een deugd. In sommige gevallen voeren
de vakgroepen er wel bij. Godgeleerdheid in Groningen
beleefde in 2010 een opmerkelijke toename van het aantal
studenten. In datzelfde jaar startte daar een nieuw onderzoekcentrum onder de titel Religie en Conflict.
In de samenleving was ondertussen behoefte ontstaan aan
een nieuw soort kennis over mens en religie. Kennis van
wat meer afstand. Niet meer de inhoud van de Bijbel stond
centaal, maar vragen naar de grenzen van menselijke vrijheid, naar zingeving en zinvinding, naar geestelijke weerbaarheid en naar maatschappelijke invloed van georganiseerde religie. Die vragen verdrongen meer inhoudelijke
disciplines. In 1991 kreeg de Universiteit voor Humanistiek
in Utrecht haar huidige officiële status. Twintig jaar later
telde ze meer dan 300 studenten, half zoveel als alle
Nederlandse theologieopleidingen samen. Ook Religie­
­
wetenschap werd belangrijker naast theologie, vooral in
Nijmegen, Groningen, aan de Universiteit van Amsterdam
en - sinds kort - in Utrecht.
Al deze nieuwe studieperspectieven zijn een aanwinst voor
het nieuwe theologische landschap. De resultaten zijn vaak
boeiend en belangwekkend, bijvoorbeeld omdat ze een
NIET VOOR DE MASSA
Daarmee is niet alle hoop vervlogen voor deze vakgebieden, benadrukt Ottenheijm. Het niveau van de Nederlandse Bijbelonderzoekers is hoog. De erfenis van Yehuda
­Ashkenazy en andere Joodse hoogleraren is bovendien op
andere gebieden nog altijd springlevend, zij het op kleinere
schaal dan enkele decennia geleden werd verwacht. In
­Tilburg en Utrecht is Leo Mock actief, in Leiden Judith
Frishman die zich vooral richt op het Jodendom in Nederland in de 19e en 20e eeuw; aan de VU Hagit Amirav die
zich concentreert op de oudste geschiedenis van Jodendom en Christendom. Hebreeuws wordt onderwezen aan
alle instellingen, in Tilburg en Utrecht volgens een baanbrekende nieuwe methode die is ontwikkeld door Piet van
Midden. De Universiteit van Amsterdam verzorgt een
breed programma aan religiestudies, waaraan onder meer
Irene Zwiep deelneemt als specialist Aramees en waar ook
mensen als Schlomo Berger, Selma Leydesdorff en Gemma
Kwantes actief zijn op het gebied van Joodse studies.
Ottenheijm: ‘De Nederlandse ontwikkeling volgt de
­internationale tendens om Joodse studies vooral te concentreren op modern Jodendom, laten we zeggen vanaf de
achttiende eeuw.’
Welke strategie kunnen Bijbelwetenschappers en experts
in Joodse studies nu het beste volgen? Ottenheijm: ‘Meer
samenwerken. Niet denken dat je door politieke druk iets
kunt verbeteren. Je kunt beter out of the box denken en
zorgen dat je weet wie waar goed in is. De expertise die er
nu is, en die aan personen is gekoppeld, in kaart brengen en
proberen samen een aanbod te ontwikkelen.’
De studentenaantallen zijn niet groot - maar dat waren ze in
de jaren ’80 ook niet, benadrukt Ottenheijm. Lachend:
‘Belangstelling voor het Jodendom is nooit iets geweest voor
de massa en dat zal het ook nooit worden. Als we ineens een
Malieveld vol studenten krijgen, hebben we waarschijnlijk
iets verkeerd gedaan!’ De studenten die voor deze vakken
kiezen zijn dus eenlingen, maar Ottenheijm is erg blij met ze.
‘Er zitten uitstekende mensen tussen. Wat dat betreft maak
ik me geen zorgen – zolang er in het land nog maar goede
leraren zijn die hen kunnen invoeren in de finesses van het
vak, of dat nu Bijbelstudies is of, breder, Joodse studies.’
ALETTE WARRINGA
De stichting LEV is een organisatie die de studie van bijbel en joodse traditie wil bevorderen. Zie ook www.stichtinglev.nl.
De twee gezichten van de sjabbat
De sjabbat is een typisch Bijbelse instelling. Geen enkele
andere cultuur van de oudheid kende een wekelijkse rustdag. Al meteen in het scheppingsverhaal horen we over de
zevende dag, waarop ‘God al Zijn werk voltooid had’
(Gen 2,2). En in de Tien Woorden wordt daarnaar terugver­
wezen: ‘Zes dagen mag je al je werk doen. En de zevende
dag is een sjabbat voor de Eeuwige, je God, je mag geen
enkel werk doen […]. Want zes dagen maakte de Eeuwige
de hemel en de aarde […] en op de zevende dag rustte Hij.
Daarom zegende de Eeuwige de zevende dag en heiligde
hem’ (Ex 20,9-12).
de schijn onzer almacht, wanen ons allicht ook scheppers.
Die waan evenwel mag ons nooit bevangen. En daarom
treedt ge, telkens om de zeven dagen, voor één dag van de
troon uwer vermeende heerlijkheid en legt ge de heersersstaf uit uw handen. Doet afstand voor een wijle van uw
heerschappij over de stof, voor zover die heerschappij zich
openbaart in de macht tot herscheppende arbeid, tot
­produceren.
Eén dag in de week, op de sjabbat, doen we afstand van
onze heerschappij over de schepping. Om te beseffen dat
onze macht groot is, maar niet absoluut.
GELIJK
Behalve in Exodus 20 komen de Tien Woorden
(mét het sjabbatsgebod) ook voor in Deuteronomium 5. Maar daar wordt een heel andere reden voor de sjabbat gegeven (vers 15):
Gedenk dat je slaaf was in het land Egypte, en
de Eeuwige, je God, je deed uitgaan vandaar
met sterke hand en uitgestrekte arm. Daarom heeft de Eeuwige, je God je geboden de
dag van de sjabbat te doen.
Samuel Hirszenberg, Sjabbat (1894).
HEERSCHAPPIJ
De zevende dag van de week, de zaterdag, is dus door de
bijbel ingesteld als rustdag. Maar daarmee is niet alles over
die dag gezegd. In het boek Joodse Riten en Symbolen van
Rabbijn S.Ph. de Vries lezen we (p.67):
Want sabbath is niet enkel rustdag. Het Hebreeuwse
woord betekent dat niet eens, maar wil zeggen: ophouden,
staken. En dit is de kern van de joodse sabbath-gedachte:
onttrek uw handen en uw geest aan de Schepping en leg
haar weer, gedurende die éne van telkens zeven dagen aan
de voeten van de Schepper. Weet en toont te weten, dat ge
geen scheppers zijt. God is Schepper. Hij alleen. Eens heeft
Hij het heelal geschapen. [...] Toen was de schepping klaar
en hield hij op met scheppen. Toen brak de Sabbath der
Schepping aan.
De mens werd heerser [...] Hij werd bezitter, beheerser,
herschepper. Maar nooit schepper. Wij kunnen het heelal
bespieden, beluisteren, ontleden; de wetten der natuur
­vinden, omdat het wetten en geen grillen zijn; de materie
overwinnen en naar onze vermogens van lichaam en geest
uit produceren. Het gegevene herscheppen. Wij echter, in
In Exodus verwijst de sjabbat naar de schepping, hier in Deuteronomium verwijst de
sjabbat naar de Uittocht uit Egypte, naar de
bevrijding uit de slavernij. Niet alleen jijzelf en
je familie mogen op sjabbat geen werk doen,
maar ook ‘je slaaf en je slavin […] en je vreemdeling die in je poorten is’. En waarom dat?
‘Opdat je slaaf en je slavin kunnen rusten net als jij’ (vers
14). Niet alleen jijzelf moet op sjabbat op adem kunnen
komen, dat geldt ook voor je slaven, voor degenen die van
jou afhankelijk zijn, voor je ondergeschikten. En voor de
vreemdelingen, de anderen, degenen die niet tot jouw
groep horen. Ook zij moeten op sjabbat kunnen rusten net
als jij. Want ook zij, de slaven en de vreemdelingen, zijn net
als jij, schepselen van God, geschapen naar Zijn beeld en
gelijkenis. En op sjabbat moet dat even zichtbaar worden.
Opdat we het niet vergeten.
De sjabbat heeft dus twee gezichten. Het ene toont ons de
wezenlijke relatie tussen de mens en de rest van de schepping. En het andere de wezenlijke relatie tussen mens en
medemens. Op sjabbat is de mens even geen heer over de
schepping. En op sjabbat zijn even alle mensen gelijk.
DODO VAN UDEN
Voor meer, zie www.stichtinglev.nl: LEV-Cahier 4, ­Sjabbat.
En het boek ‘ Sjabbat, een dag apart’ van Dodo van Uden,
Henk Scholder en Niek de Wilde, 2005, Eburon, ISBN
9789051668940. Stichting LEV is een organisatie die de ­studie
van bijbel en joodse traditie wil bevorderen.
7
Het ‘Joodse gelijk’ en de ­
‘niet geboete schuld’
Nederlands-Joodse ambivalentie rond het Tweede
Vaticaans Concilie (1)
Op 15 november 1963 verscheen in het Nieuw Israëlietisch Weekblad (NIW), het belangrijkste persorgaan van Joods Nederland, een
artikel van mgr. A.C. (Toon) Ramselaar, voorzitter van de Katholieke Raad voor Israël,. De redactie van het NIW had Ramselaar
gevraagd te schrijven over de verklaring over de Joods-christelijke verhoudingen, waarover het Tweede Vaticaans Concilie zich zou gaan
buigen. Ramselaars artikel maakte deel uit van de bezinning op het Concilie in Joods Nederland. In deze bijdrage analyseer ik hoe
Nederlandse Joden reageerden op de concilieverklaring Nostra Aetate en hoe de verhouding tussen katholieken en Joden daardoor
veranderde.
8
VERTROUWEN IN CHRISTENEN OP
­DIEPTEPUNT
Het ongebruikelijke verzoek van het NIW aan Ramselaar het NIW verleende christelijke geestelijken doorgaans geen
podium - laat zien dat het Tweede Vaticaans Concilie ook
voor Joden een historische gebeurtenis was. Het enthousiasme onder Nederlandse katholieken over het concilie was
de Nederlandse Joden niet ontgaan. De katholieke toenadering tot het Jodendom wekte echter verwarring: hoe moest
men daarop reageren? Het concilie werd niet alleen een
gespreksonderwerp tussen Joden en katholieken, maar
evenzeer tussen Joden onderling. Een opmerkelijke ontwikkeling, omdat de verstandhouding tussen katholieken en
Joden overal in het naoorlogs Europa gespannen was.
Dit had verschillende oorzaken. Uit kerkpolitieke overwegingen hield Rome afstand tot de staat Israël, wat voor veel
Joden een bewijs was van desinteresse in het Joden en
Jodendom. Een tweede oorzaak was het katholieke antijudaïsme en antisemitisme waarvan de kern de beschuldiging van deïcide was: de Joden als moordenaars van Christus. In Joodse kring werd vaak rechtstreeks verband gelegd
tussen dit anti-judaïsme en de katholieke houding tegenover Israël.
In Nederland speelde bovendien de affaire Anneke Beekman. Dit Joodse meisje was na de oorlog door haar katholieke redsters, de gezusters Van Moorst, niet teruggebracht
naar haar Joodse familie. De affaire maakte een scherpe
kloof zichtbaar tussen enerzijds de Joodse, liberale en
­protestantse media en politiek en anderzijds de katholieke
geestelijkheid en pers. Zagen liberalen en protestanten de
Beekman-affaire als toonbeeld van rooms-katholiek imperialisme, voor Joden bewees deze dat zij als Joden niet
mochten bestaan en slechts object van bekering waren.
ONZEKERHEID OVER HET CONCILIE
Tegelijkertijd kwam in deze periode binnen de kerken een
internationale tegenbeweging op gang. In 1947, slechts
enkele jaren na de sjoa, kwam in het Zwitserse Seelisberg
een groep Joden en christenen bijeen, die het christelijk
onderwijs wilde zuiveren van anti-Joodse denkbeelden. In
verschillende landen kreeg Seelisberg navolgers, ook in
Nederland. De KRI (1951) kan in zekere zin worden gezien
als een exponent van deze internationale beweging. Het
was een bescheiden beweging, maar wel een die lang­
zamerhand meer steun kreeg. Zozeer, dat de Joodse
gemeenschap zich begon af te vragen hoe ze eigenlijk moest
reageren op het groeiende christelijke verlangen naar
­dialoog. Na 1959 kwam daar nog een vraag bij: hoe te
­reageren op de bezinning op het Jodendom tijdens het
Tweede Vaticaans Concilie.
Toen paus Johannes XXIII in 1959 zijn voornemen tot een
Tweede Vaticaans Concilie kenbaar maakte, stond de verhouding tot het Jodendom nog niet op de agenda. Dat
gebeurde toen de paus kennis had genomen van de publicaties van de Frans-Joodse filosoof Jules Isaac (1887-1963) en
na een ontmoeting met Isaac in een persoonlijke audiëntie.
Hij gaf de voorzitter van het zojuist opgerichte Secretariaat
van de Eenheid van de Christenen, kardinaal Augustin Bea
(1881-1968), de opdracht voor het concilie een tekst over
de Joden op te stellen. De lange en hobbelige weg die deze
tekst aflegde voordat hij, afgevlakt, in 1965 als Nostra Aetate
paragraaf 4 werd aangenomen, is eerder in Kroniek beschreven (Kroniek 4/2012, 3/2005). Tweemaal dreigde de tekst in
een lade van de Curie te verdwijnen. Het concilie was verdeeld over het Jodendom. Europese en Amerikaanse concilievaders botsten met kerkleiders uit het Midden-Oosten.
Aan Joodse zijde veroorzaakte het herhaaldelijk intrekken
en bijstellen van de tekst veel onzekerheid. De uiteindelijke
tekst ging voor veel Joden (en katholieken!) niet ver genoeg.
Desondanks overheerste na de promulgatie in oktober
1965 de overtuiging dat een belangrijke stap was gezet.
VERDEELDE REACTIES
De Nederlandse Joden trachtten hun houding te bepalen
tegenover de groeiende christelijke interesse in een Joodschristelijke dialoog. Orthodox-Joodse kringen reageerden
afwachtend. De kleinere liberale gemeenschap zag het
­concilie echter als een voorbeeld voor het Jodendom. In de
liberale visie was het Jodendom toe aan vernieuwing in
confrontatie met de eigen tijd. Daartoe zou een oecumenisch Joods forum bijeengeroepen moeten worden, als een
pendant van het katholieke Concilie. Maar omdat een
­dergelijk forum in feite de erkenning zou betekenen van het
liberale Jodendom als legitieme stroming, had de orthodoxie, in Nederland vertegenwoordigd door het NIK, hier
geen oren naar.
Ook het Nieuw Israëlisch Weekblad was aanvankelijk
enthousiast over het Concilie. Dat werd niet alleen zichtbaar in de gastbijdrage van Ramselaar, maar ook in een stuk
Seelisberg, 1947. Joden en Christenen verklaren zich te willen inzetten tegen antisemitisme. Voor veel Joden aanvankelijk een
verwarrende situatie.
van hoofdredacteur Max Heiman Gans in 1963. Gans
noemde komende concilieverklaring ‘de fundering van een
nieuwe ontwikkeling’, waarbij ‘onderwijs in minachting’
(Jules Isaac) omgebogen zou worden naar ‘onderwijs in
mensenmin’. De liberale rabbijn Jacob Soetendorp schreef
in Levend Joods Geloof over de positieve impact die het
Concilie zou hebben op de opleiding van de katholieke
geestelijkheid en de omgang tussen katholieken en Joden.
Hakehilla daarentegen, het blad van de (orthodoxe) Joodse
Gemeente Amsterdam, zweeg vooralsnog over het concilie.
Aan orthodoxe zijde nam men afstand om positie te bepalen - niet alleen in Nederland, ook in de VS en in Israël.
orthoxe opperrabbijn Berlinger, verantwoordelijk voor de
gemeenten buiten de Randstad, was nauwelijks anders. Uit
liberale hoek kwamen positiever geluiden. Rabbijn Jacob
Soetendorp en LJG-voorzitter Mau Goudeket zagen in de
katholieke toewending naar het Jodendom een oprecht
verlangen naar verbetering van de relatie met het Jodendom en naar kritische heroriëntatie op de eigen christelijke
opvattingen.
ORTHODOX-JOODSE AFWIJZING
De belangrijkste vraag in Nederlands-Joodse kring was
echter niet wat de katholieke motieven waren achter Vaticanum II en Nostra Aetate, maar hoe daar van Joodse zijde
‘WAT WILLEN DE KATHOLIEKEN?’
op moest worden gereageerd. Gaandeweg tekenden zich
In de aanvankelijk positief getoonzette reacties en in de
twee posities af, die grofweg langs de lijn orthodox-liberaal
kritische evaluaties naderhand verwoordden Joodse krinverliepen.
gen grotendeels dezelfde analyse. Het Tweede Vaticaans
De orthodoxe gemeenschap in Nederland, geleid door de
Concilie werd verstaan als een poging van de Kerk om te
opperrabbijnen Aron Schuster en Elieser Berlinger,
reageren op ‘het heidendom’, waarmee de opkomende
verwierpen een op theologie gebaseerde dialoog. Voor
­
secularisatie in West-Europa en het communisme in OostBerlinger ging het in de relatie tussen Kerk en Israël om
Europa en Latijns-Amerika werd bedoeld. Achter deze
twee schuldvragen. De eerste vraag was die van de Kerk:
Zijn de Joden schuldig aan de dood van Jezus? Die kon met
ideologische uitdaging zagen de meeste Joodse commentaeen beroep op Jules Isaac
toren iets anders: het voortAAN JOODSE ZIJDE V
­ EROORZAAKTE HET
terzijde worden geschoven.
zetten van een roomsHERHAALDELIJK INTREKKEN EN BIJSTELLEN
De tweede vraag, die naar
katholieke streven naar
VAN DE TEKST VEEL ONZEKERHEID
macht. Het Vaticaan dreigde
‘de schuld die de christenen
zijn greep te verliezen op de
op zich hadden genomen’,
katholieken en op de politiek in allerlei landen. Met het
achtte Berlinger veel belangrijker. Niet dat hij verwachtte
Concilie poogde de Kerk die macht te herwinnen.
dat het Concilie tot een schuldbekentenis zou komen - in
Maar terwijl deze politieke analyse van het Tweede Vatifeite vond hij het irrelevant wat de kerk op haar concilie
caans Concilie algemeen werd gedeeld, verschilden Joodse
zou besluiten. Maar cruciaal was in zijn ogen dat Joden uit
opinieleiders over de vraag waarom het Jodendom op de
het voortdurende antisemitisme tijdens de Diaspora wel
de enige in zijn ogen juiste conclusie moesten trekken,
concilieagenda was geplaatst. De orthodoxe F. Lange kwam
namelijk dat zij moesten deelnemen aan de opbouw van de
met een analyse die in het verlengde lag van het bovenJoodse staat.
staande. In 1967 stelde hij dat de kerk met de belangstelling
De meeste orthodoxe rabbijnen verzetten zich tegen een
voor het Jodendom slechts een humaner gezicht wilde
tonen om haar eigen leden vast te houden. De bedreiging
Joodse participatie aan Vaticanum II, dat immers een intern
door secularisatie leidde ertoe dat het christendom een
christelijke aangelegenheid was. Het Jodendom moest zich
alliantie met het Jodendom zocht, om in de samenleving
niet bezighouden met de inhoud van andermans geloof,
zoveel mogelijk macht te behouden. De opvatting van de
vonden zij. Als geheel verschillende godsdiensten hadden
9
met anderen te spreken was naar zijn opvatting de ‘gewone
menselijke moraal’. De verklaring van het Concilie juichte
hij overigens wel toe, want de christenen gaven daarmee
duidelijk te kennen waar ze voor stonden – zoals omgekeerd Joden niet zouden moeten schromen te zeggen wat
ze van het christendom vonden. Werblowsky en anderen,
onder wie de hierboven genoemde Lange, stonden wel
open voor het wederzijds uitwisselen van informatie, zodat
foutieve beelden over de ander gecorrigeerd en het ontstaan van vooroordelen voorkomen konden worden.
Bij de weigering van een inhoudelijke, religieuze dialoog
speelde aan orthodoxe zijde nog een ander argument mee.
Een dialoog is per definitie wederzijds. Dat zou betekenen
dat niet alleen Joden zouden kunnen meespreken over de
christelijke theologie, maar dat christenen zich ook zouden
kunnen uitlaten over de inhoud van het Jodendom. Aan
orthodoxe kant wees men een dergelijke wederkerigheid af.
10
Rabbijn Aron Schuster
Jodendom en christendom geen boodschap aan elkaar.
Schuster en Berlinger waren vanuit hun religieus-zionistische overtuiging alleen geïnteresseerd in een roomskatholieke erkenning van de staat Israël. De Jeruzalemse
hoogleraar met Nederlandse wortels R.J. Zwi Werblowksy
noemde de religieuze dialoog tussen Joden en christenen in
1966 een epidemische ziekte, ‘dialogitis’. De enige basis om
LIBERAAL-JOODSE VOORTREKKERSROL
De liberale voorman Jacob Soetendorp was daar juist voor.
De Joods-christelijke dialoog was zijn speerpunt. Veel
Joden waren volgens hem echter niet klaar voor de dialoog
en gaven blijk van een ‘haast panische schrik voor missie en
missiemethoden’. Ook constateerde hij veel onwetendheid
over het christendom. Toen hij in 1954 de voorman werd
van de kleine Liberaal-Joodse Gemeente, spande hij zich in
om deze gemeenschap meer relevantie te geven. Daar
hoorde een nieuwe positionering in de samenleving bij.
De opkomende dialoog paste in dit streven. Soetendorp
verwelkomde de groeiende christelijke belangstelling. Hij
zag zichzelf als een pionier van de dialoog. De orthodoxe
pogingen tot voorlichting aan de samenleving beschouwde
hij als een mislukking. Op vragen van christenen kwam van
die zijde, ‘niets dan een verdrietige kroniek van onkunde,
verkeerde voorlichting en gebrekkige informatie,’ schreef
hij.
Vaticanum II paste in de optimistische visie van Soetendorp
en Goudeket, een visie waarin het concilie een nieuwe fase
in de geschiedenis markeerde, met voor het eerst de
erkenning van het Jodendom als volwaardige partner. Het
liberale Jodendom zou binnen die nieuwe verhoudingen
een voortrekkersrol spelen.
De liberale visie op de dialoog raakte aan een scherp en fel
debat tussen orthodoxe en liberale rabbijnen over de toekomst van Joods Nederland. De orthodoxe rabbijnen
waren van mening dat het Joodse leven in Nederland een
aflopende zaak was. Bewuste Joden zouden emigreren naar
Israël, degenen die achterbleven zouden assimileren in de
Nederlandse samenleving. Daarom vonden de orthodoxe
rabbijnen het niet bijzonder belangrijk om te investeren in
betere condities in de Diaspora. Het ging immers om Israël,
en daar was geen enkele noodzaak tot dialoog. De liberaal
Soetendorp, hoewel ook enthousiast zionist, was echter
overtuigd van het belang van het blijvende karakter van de
Joodse Diaspora, en daarmee van het belang van goede
relaties met de grote groep katholieken in Nederland.
Joods leven in Nederland had niet afgedaan. Joods leven in
Nederland had wel degelijk toekomst.
BART WALLET
Rabbijn Jacob Soetendorp
Dit artikel is het een bewerking van het gelijknamige artikel uit
Traject 22 (2013), 103-128. Kroniek plaatst het in twee delen.
Het tweede deel zal verschijnen in Kroniek 2/2014.
Pelgrimsboek voor Israël is klaar
Namens de Raad bood ir. Pieter Rookmaaker de bundel op
20 februari aan mgr. Woorts aan. De Utrechtse hulpbisschop is binnen de Nederlandse Bisschoppenconferentie
zowel referent voor bedevaarten als voor de betrekkingen
met het Jodendom.
REISERVARING
Op verhaal komen is geschreven door Piet van Midden. De
KRI heeft hem hiervoor gevraagd vanwege zijn grote kennis
van en reiservaring in het Midden-Oosten, Israël en Palestina
in het bijzonder. De bundel is een vernieuwde versie van de
brochure De lucht van het land Israël maakt wijs uit 2000.
‘De brochure wilde pelgrims niet alleen de weg wijzen naar
heilige plaatsen, maar ook enigszins toelichten wat er
gebeurt op het gebied van joods-katholieke of joods-christelijke betrekkingen - niet alleen binnen Nederland maar
ook daarbuiten,’ lichtte Rookmaaker toe. ‘Juist toen de
brochure gereed was, kwam het reizen naar Israël echter
tot stilstand vanwege de intifada’s. En toen het klimaat verbeterde, was de brochure inmiddels achterhaald.’
OOK HET ACTUELE JODENDOM
Nu, een kleine vijftien jaar later, is er deze nieuwe versie. De
bundel is inhoudelijk volledig herzien en op belangrijke punten
aangevuld. Rookmaaker prees de manier waarop het voorziet
in kennismaking met het actuele Jodendom, naast uitvoerige
informatie over heilige plaatsen. Een bijdrage van Gerard
Rouwhorst gaat bovendien uitvoerig in op de relatie Roomskatholieke Kerk en het Joodse volk. Rook­maaker: ‘Voor pelgrims is het van belang dat ze niet alleen in Israël en Palestina
met deze zaken worden geconfronteerd, maar dat ze ook
terug in Nederland kennis kunnen krijgen van wat zich op dit
gebied afspeelt.’ Omdat wordt gestreefd naar een zo breed
mogelijke verspreiding onder pelgrims, wordt de bundel kosteloos ter beschikking gesteld aan reisorganisaties met Israël
en Palestina in hun programma.
OPEN HART EN GEEST
In zijn reactie feliciteerde mgr. Woorts de KRI Katholieke
Raad voor Kerk en Jodendom met het verschijnen van Op
verhaal komen. Hij herinnerde aan het op handen zijnde jubileum van het conciliedocument Nostra Aetate en aan de
twee pausen die eerder het Heilige Land bezochten. Dit jaar
zal ook paus Franciscus daarheen pelgrimeren. ‘We weten
dat hij goed bevriend is met een rabbijn in Argentinië en dat
hij direct na zijn aantreden een brief heeft gestuurd naar de
opperrabbijn van Rome, zoals ook paus Benedictus XVI had
gedaan. Wat we nodig hebben is een open hart en
geest alsook kennis van zaken: ik hoop dat
deze bundel daaraan kan bijdragen.’
11
ROLAND ENTHOVEN
RKK
In het jaar waarin niet alleen paus Franciscus, maar ook het
Aartsbisdom Utrecht pelgrimeert naar het Heilig Land, publiceert de KRI de nieuwe bundel ‘Op verhaal komen’. Deze reisgids wil een handreiking bieden vanuit joods-christelijk perspectief voor pelgrims naar Israël en Palestina, zoals de ondertitel
duidelijk maakt.
Pieter Rookmaaker (rechts) overhandigt de bundel aan mgr.
Woorts.
NOSTRA AETATE - BRON VAN WETENSCHAPPELIJKE ACTIVITEIT
Vijftig jaar na publicatie leidt Nostra Aetate nog altijd tot intrigerende kerkhistorische en theologische inzichten. Het
jubileumjaar lijkt voor onderzoekers een goede reden voor een nieuwe publicatie. De theologische faculteit van de Universiteit van Bonn heeft op haar website al een reeks zeer lezenswaardige artikelen verzameld. Een aanrader!
Als doelstelling formuleert webmaster Reinhold Boscki, dat Nostra Aetate als levend, geestelijk document werkzaam te
laten blijven, ook in de toekomst. De website heeft een inhoudelijke focus en oordeelt streng over het wetenschappelijk
niveau van bijdragen. Ook van wat er aan wetenschappelijke literatuur verschijnt over dit onderwerp in en buiten Duitsland wordt de lezer op de hoogte gehouden.
De subpagina’s over theologie en voorgeschiedenis van de Joods-christelijke dialoog omvatten uitgebreide terugblikken
op de laatste vijftig jaar. Interessant is een serie studies over de vervangingstheologie en de sjoa, die zich onder meer
concentreert op nieuwe inzichten over de wijze waarop we gedenken en herinneren. Naast de theologie en de Joodschristelijke dialoog is er een speciale pagina over leven en werken van Eli Wiesel.
Tenslotte bevat de site verwijzingen naar praktische handreikingen voor het doen voortleven van de uitgangspunten van
Nostra Aetate, onder meer in het onderwijs. Diverse voorbeelden van good practice aan Duitse scholen worden beschreven en toegelicht. De site is te vinden op http://www.nostra-aetate.uni-bonn.de/.
A.W.
- KRI A C H T E R
Joodse feest- en
herdenkingsdagen (5774)
16 maart:
Poeriem (Lotenfeest)
15/16 april:
Pesach (Paasfeest)
12
21/22 april:
Pesach (Paasfeest)
28 april:
Jom Hasjoa (herdenking Sjoa)
Utopie?
Colofon
Een van de belangrijkste boeken van de afgelopen jaren is
het in 2009 verschenen The Spirit Level. Why Equality is
Better for Everyone. De auteurs, Richard Wilkinson en Kate
Picket, zijn epidemiologen. In hun boek analyseren ze
wereldwijd verzamelde statistische onderzoeken en tonen
ze dat de mate van sociaal-economische ongelijkheid in
een land correleert met sociale en medische problemen.
Samenlevingen als Zweden, Finland, en ook Nederland,
met relatief kleine inkomensverschillen, hebben minder
tienerzwangerschappen, minder obesitas, grotere sociale
cohesie, lagere criminaliteitscijfers, minder uitgaven voor
medische zorg, minder gevangenen, en ze bereiken een
hogere opleidingsgraad. Die samenhang is ook zichtbaar
voor afzonderlijke staten van de VS, dus zelfs binnen een
politieke en economische eenheid. Correlatie is daarmee
nog geen oorzaak: er zijn uiteenlopende samenhangen
denkbaar, maar de correlaties zijn statistisch indrukwekkend. Dit boek werpt nieuw licht op een oud Bijbels voorschrift: het Jubeljaar (Lev. 25). In dat jaar dienen oude
schulden vereffend, scheefgetrokken bezitsverhoudingen
rechtgezet en door schulden ontstane slavernij opgeheven
te worden. Ook Jezus proclameert het aanbreken van een
Jubeljaar (Luk 4:19). Het is dan ook ondenkbaar om het
religieuze los te koppelen van economie en politiek.
Armoede is volgens de Tora het gevolg van het accumuleren van kapitaal bij enkelingen, een onrecht dat het Jubeljaar moet rechtzetten (Lev 25:25-28!). Utopie? Wellicht.
Maar ook Picket en Wilkinson laten zien dat toenemende
inkomensongelijkheid dramatisch uitpakt voor de samenleving. Het wordt tijd die les ter harte te nemen en haar
praktische implementatie te doordenken. Zeker nu onze
politici geen adequaat antwoord bieden op banken, grote
bedrijven en internationale ‘marktpartijen’ die, onder het
mom van een vrije marktideologie, gehakt maken van onze
verzorgingsstaat.
ERIC OTTENHEIJM
Activiteiten en mededelingen
28-30 maart 2014
OJEC-weekend Leren en Vieren
Samen sjabbat en zondag vieren en bij elkaar
te gast zijn.
Lernen en discussiëren met passie en plezier!
Thema: ‘Zijn er nog vragen? of: Wat Joden en
christenen na decennia van dialoog en ontmoeting nu eens echt van elkaar willen weten.’
M.m.v.: ds. Nico ter Linden, Tamarah Benima,
Merav Barzel, Tzvi Marx, Leo Mock, Bart Jan
Koet e.v.a.a.
Plaats: Mennorode, Elspeet.
Tijd: vrijdag 28-3 18.00 uur, zondagmiddag.
Bijzonderheden: maaltijden zijn vegetarisch.
Striky kosjer svp van tevoren opgeven.
Prijs: (all-in): € 205 eenpersoonskamer,
€ 190 p.p. tweepersoonskamer.
Opgeven bij: OJEC, [email protected], 06-53998400
(Golstraat 23, 7411 BN Deventer).
Zie ook: website www.ojec.org.
Wees welkom!
3 juni
Debat met György Schöpflin over
­antisemitisme in Hongarije.
Nadere bijzonderheden volgen in de komende
nummers van dit blad.
‘KRONIEK’ is een
uitgave van de
­Katholieke Raad voor
Kerk en Jodendom
- het Katholieke
adviesorgaan voor de
relatie met het Jodendom - en verschijnt
viermaal per jaar. Het
Informatiebulletin
wordt toegestuurd
aan alle betrokkenen
bij het werk van de
Katholieke Raad voor
Israël en aan iedereen
met belangstelling
voor de christelijkJoodse betrekkingen
in Nederland en daarbuiten. ‘KRONIEK’
informeert over de
activiteiten van de
KRI, brengt nieuws
over de binnen- en
buitenlandse betrekkingen tussen christenen en Joden en laat
opiniemakers uit de
Joodse en Katholieke
gemeenschap aan het
woord. ‘KRONIEK’ is
daarom een must
voor iedereen die
kiest voor de ontmoeting met het
levende Jodendom.
Abonnement:
Voor een jaarabonnement van ‘KRONIEK’
geldt als richtprijs
€ 17,50 per jaar.
Redactie:
Ton Crijnen
Tineke de Lange
Eric Ottenheijm
Alette Warringa
deCoeur
KRI
Redactie-adres:
KRI, Postbus 13049
3507 LA Utrecht’,
tel.: 030 - 232 69 25
e-mail: [email protected]
ISSN 1877-1351
Administratie:
Kattenbroekerweg 2,
3813 EA Amersfoort,
tel.: 033 - 475 37 44
Betalingen:
Giro
NL39INGB0007916652
(BIC = INGBNL2A),
tnv financiële admin.
Kroniek, Zeist