De Doesburgse brievencollectie 1777-1821

Download Report

Transcript De Doesburgse brievencollectie 1777-1821

DE
DOESBURGSE
BRIEVENCOLLECTIE
1777 – 1821
Transcriptie en annotering: Renaat J.G.A.A. Gaspar
Digitale inrichting en bewerking: P.J. Meertens Instituut te Amsterdam
Depot: Museum voor Communicatie te ’s-Gravenhage
© Renaat J.G.A.A. Gaspar, p/a P.J. Meertens Instituut te Amsterdam
3
[45-1]
[Doesburg, 15 december 1797]
Aan den Burger
Johannes Sweering
fuselier in de 2e conp. 2de Bataillon
Eerste Halve
Brigade
in Garnisoen tot
S. hage Leyde
[keerzijde :]
Niet bekent
in den Haag
Leyde
[1] Zeer Geeerde Broer
Ik wensch als dat gij deese,
mijne letteren in eene zoo vol
maakte welstand mag ontfange
als ik thans geniet.
De dood heeft ons van een
zuster beroofd, waar aan
dan ik niet, met eerbied denk*
[ik niet dan met eerbied denk]
en wier nagedagtenis ik altijd
met agting zal vereeren. Egter
mijn broer, ons is een troost
overig: wij zullen elkander
weder zien, en wel in ’t kort.
Tegen nieuwe jaar gaan ik
met verlof, en als dan koom
ik u eens besoeken. ’t Is in
July twee jaar gepasseert
dat wij elkander niet gezien
hebben. Daar sijn nu nog 3
overig uit de stam van Sweering
T.S.V.P.* [Tournez s’il vous plaît]
[2] waar van ik ‘t meest door
het rampsae[lig] noodlot heen
en weder geslingert word,
gelijk u mee bekend is.
Bij mondgesprek zal ik
’t u nader ontleeden.
Wat broer Hendrik aanbelangt,
’t is weer 3 maanden geleeden
dat ik geen* tijding van hem
[een]
heb gehad.
Voor ’t overige in verwagting
van u andwoord so heb
ik d’eer, na toewensching
van heyl en broederschap,
2
U liefhebbende
broer,
W[ille]m Sweering,
Corporaal.
Doesburg,
den 15 December 1797.
adres:
W[ille]m Sweering, fungeerende schrijver op ‘t bureau van ‘t eerste bataillon Bataafsche Jagers in
cantonnement te Doesburg.
Vaart wel, broer.
Hout u als een Batavier.
Mijdt slegte bijeenkomsten. Bp Svp1
1
Briefport (betalen) a.u.b. Met andere woorden: weiger a.u.b. niet deze brief in ontvangst te nemen.
3
[45-2a]
[’s-Gravenhage, 6 januari 1800]
Aan
Johannis van Viersen
Soldaet onder de 4 Conp
2 Halve Bregade
tot
Zutven Doesborg
[1] S hage, 6 jan. 1800.
Eer waerde soon, wij hebben ue brief
hier wel ontvangen en uw gesondheijd
daer uijt gesien, het welk ons seer lief was.
Wij sijn door sheeren goedhijt ook
noeg redelijk welvarende.
Wij hebben uijt [ue brief] verstaen
als dat ue begeer[t]e was om na huijs
te koomen. Dat en wille wij ue
niet weijgeren en als ue dan koemt
dan moet gij maer komen soo gou
als gij kond, want wij hebben nu
noeg wat ardappele en pekel
spek. Daer kond ue dan noeg meede
van eeten, en als dat op is dan
sulle wij same sien om weer wat
anders te winne*, als Goed* ons
[verdienen; God]
gesondheijt gelieft te verlenen,
en dan moet gij maer soo gou
als gij verlof kan kreijgen na Den
Haeg komen en blijven maer
soo lang hier als gij kond. Misschien
sal hier tegen die tijd ook nog
wel wat te verdinen vallen. Ue
vader laet ue versokken, als gij
die wat redelijk goekoop kost
[2] kreijgen onder het volk, om een
paer dikke schoene om in te
werken of ook dunne, als sij
maer stark sijn. Wij sulle ue het
geld wel weer te gemoet komen
als gij tuijs sijt. Hier neven de
maet van de lengte: dit strokje
papier. De brete schikt sigs selfs.
Wij wense ue alles wat van den
hemel gewenst kan worden en al
het gene Goedt tot ue en onse siel
en lighams nodruft nodig oordeeld
in het nuwe begonne [j]aer, en wense
dat de almagtige sijn segen mag
geven over ons dierbaer land en
kerk, en dat ons lighaems nodruft
wat beterkoop moge worden
want het is hier alles ook
4
seer duer: 6 pont rogge broot
kost 912 pen[ningen]. Van ue broer Frans
en konne wij tot hier toe geen
ander tijding bekomen als dat
hij gevange is bij [de] Engelse. Van
Gerret en hebbe wij in lange
niet gehoord maar wij verwagen
alle dage een brief uijt Niem[e]ge.
Uw broer Cornelis laet ue ook
[3] alle segen wensen in het nuwe
jaer en dat gij sijn sinter
klaes nu niet [?] en soud vergeten,
anders en wil hij niet bij uw
slapen. Nu en sulle wij geen brief
meer van ue verwagten,
maer wij sulle ue selfs verwaten
soo gou als gij kond, en al[s]
gij maer overweg kond kome.
Blijve ue teergeliefd vader en
moeder Johanis van Vierse.
Jan, weest soo goet en besorgt
dese ingelijde brief selfs en sij moete
ue de helft van de port betalen,
anders en moet gij de brief niet of
geven. Het sijn twe Hagse jongens;
haer ouders woone naest onse
duer in [de] Katerstrad en sij sullen na
[ge]dagte ook met verlof komen.
[D]an soud gij goet geselschap
hebben op uw rijs, maer gij moet
vorsigtig sijn met het [r]eijse.
Adivart wel.
Wij sulle ue verwagte soo gou a[ls] het
mogelijk is.
N.B. Zie ook brief nr. 45-370b.
5
[45-2b]
Aan
Antooni voor beek
soldaat onder het
eerste bat tel yon
de 2 half brigad
tot sut feen*
[’s-Gravenhage, 6 januari 1800]
[Zutphen]
[1] Sraven haage, den 6 ianiwaari.
Zeer waarde en veel geagte zoons,
Ik heb u e brief met ge sont heyt
ont fange en u ge sont heyt daar
ouyt voor staan, dat ons zeer lief
was om te hoore; dat u de goede got
zoo merk lijk heef be waert, het
welk ons lief was om te hoor.
Ue srijf ons om linden* maar
het is so kwalik hier weg te krijge.
U vaader en moeder laate vrien
delijk voor soeke aan u onder
daange captijn dat hij u een kort
voor lof mag voor leene want
u vaader is ouyt en in ge val*
van kragte, want got weet of
u, zoon, u waarde oude vaader
zijn leeve* na dese wel weer siet.
Sois ons vrindelijk voorsoek
oot moedig van vaader en moeder
aan ue captijn om u, waard
zoons, tot onste zende.
[2] Zeer waarde soons, het voorwonder
ons dat u ons dat niet heb laate
weete van die brief met 2 gulde
die Jan van Zon van iou bat
tel yon heef mege noome. Als
u e zoons oover koome, zal
u het linde ge worde en het
geen u be nodig is Hier mede
breek wij of, wel met dpen
maar niet met ons hart,
en wens u veel zeegen in
het niwe yaar en blijf u
toege negen vaader en moeder
tot ter doot. J. vander
Beek
De groet te nis vanu
broers en susters en van
al wel bekende.
[linnen]
[verval]
[ooit]
6
[45-3]
[Keulen, 13 mei s.a.{=1792}]
Herrn
Frantz Margrafft
soldath beij 1 st regiment
2e Patallion van Waldek
beij der H. oberst leutenant
van Pellenge. companie
Dusburg
in Holland
fro tege*
[franco Tegelen]
[1] Kollen 16 ten 13 Mei
Lieber bruder, dein Schreiben habe ich
6 ten Dezember gesunt behalden und habe
dar aus er sehen das es dir nich gutt
gehet. Lieber bruder, du nims es nich
ubel das ich dir nicht er* geschrieben habe
dan ich habe keinen zeit. Lieber bruder,
ich habe schen schwöre arweut* aber
ich werde beser. Es see mir als wenden [?]
kronnewirt [?] und es get mir auch gott see
dan gut. Lieber bruder, duh woldes
gerne wisen wie ich nach Kolen gekom
men bin. Der Frede der wolde mich
schlagen aber ich wikde ihn. Lieber bruder,
ich wolde dich fragen ob du nocht niht
von unsern bruder Fielibt gehöret
hetes den an micht hateer nicht demahl
geschrieben sondern anden meder sche
e scherender schewenden demahl
und er hatt micht nicht grusen
lasen.
[2] Erhat um ein dosis [?] schein geschrieben
und ich habe in geschiket aber er hat einen [?] keinen
dan* dar für gewisend und schabe* ein
[…………..] reischdaler dafür bezalet.
Weiders weis ich nicht zu schreiben.
Lieber bruder, du bist so gut und schreibt
mir doch balt wieder. Was duh nicht
lesen kunt das kans du raten.
Ich ver bleibe dein getreuher
bruder bis in doht. Al* gelebewohl.
Das ist meine ardresse: an Daniel
Margrafft mosgitth[ier]* Daniel Margrafft
Daniel Margrafft
[eher]
[armut?/arbeit?]
[dank; ich habe]
[Also?]
[musketier]
Lieber bruder, ich muβ dir auch
schreiben daβ hier das gewuter
so viel schaden getan hat den es
sein steine von himel gekommen
wie […….] glahs.
7
[45-4]
[Luik, s.d.; s.a.{=1786 of 1787}]
Monsieur
Monsieur jeant lesuige
soldat dans le regiment
de danvie
à arhem Doesborgh
en holande.
de liège
Mon tres chere maris,
Apres vous avoir saluvé de tous mon coeur jaij
l’honneur de vous excrire pour minformer
de letat de votre santé, par que je suis
dans de grande et paine de savoir de vos
nouveilles, par que voilat lont tamps que
je naies recut de vos nouveille. Cet pour
celat, mon chere maris, que jai l’honneur
de vous excrire pour vous prié en grase
de mes renvoié de vos nouveille le
plutot quil vous serat posible. Et je vous
diroit, mon chere maris, que mas mere
et bien fort malade, mais mois, mon chere
maris, je mes porte toujour bien et votre
fille ausit se porte toujour bien ausit et il
Je finit en vous ambrasant de tous
mon coeur et votre fille vous ambrase
de tous sont coeur et il nes manque pas
de prié dieu tous le jour pour vous que
dieu vous preserve de tous malheur.
Anne Marie Lesuige
votre tres humble
servante. Reponse le
plutot quil vous
serat posible.
Mon chere maris, cet pour quoi que je vous
excrit par con mas dit que vous etie fort
blesé. Cet pour celat que je vous excrit
pour savoir de vos nouveille. Reponse le
plutot quil vous serat posible.
8
[45-5]
A Monsieur
Monsieur de Coldagnér
cape d’infrie* au service droi de france
a Doësbourg
[Düsseldorf, 24 juli 1794]
[capitaine d’infanterie]
J’ai appris, Monsieur, avec un vrai plaisir
par M. de Geusuillac, conseiller au parlement
de Rennes, que vous etiés a Doësbourg. Je
m’empresse de vous demander de vos nouvelles
et j’espere que vous voudrez bien m’en donner avec
tous les details de ce qui vous est arrivé depuis que
nous nous sommes quittés a Aix la Chapelle. Vous
savés que tout ce qui vous interesse me touche
infiniment et que rien ne me serait plus
agreable que de faire quelque chose qui pourrait
vous plaire. J’ai eté tres faché de n’etre pas instruis
plutot de la levée des sept regiments francais
soldés par l’Angleterre, je me serais emué
a propos pour y etre placé et y faire entrer le
plus d’officiers du reg[imen]t qu’il m’aurait eté possible,
mais lorsque j’ai agi tous les explois etaient donnés.
Comme il est plus que probable que les anglais
leveront d’autres regiments, je vous prie de me
mander sil entrerait dans vos vus d’y avoir un
exploi et de demander a Messieurs vos freres leurs
intentions. Je vous observerai que non seulement
les lieutenants colonels, mais meme les officiers [.......]
[2] demandent des compagnies, vous en auriés une surement
mais il pourrait se faire que Messieurs vos freres
n’auraient que des lieutenances ; dans tous les cas
ayés la bonté de m’adresser l’etat de vos services
et des leurs et de me mander aussi ous’ils habitent
afin que je puisse leur escrire directement s’ils ont
interesse de servir. M. de la Chapelle, M. de
Miran s’emploreraient avec impressement a
rendre service aux officiers du regiment, cela
ne vous empêcherait pas d’agir aupres des colonel de
votre connaissance qui seront nommés au
commandement de ces regiments et j’aurais soin de
vous mander quels seront les [......] aussitot que je le
saurais.
Je vous renouvelle avec autant de plaisir que
de sincerité l’assurance de l’attachement
inviolable avec lesquels j’ai l’honneur d’etre,
Monsieur, votre tres humble et tres obeissant
serviteur
Le C[om]te de Chamissa.
9
[45-6]
[Delft, 10 juni s.a.{=1787 of 1790}]
monsieur
monsieur get korn [?]
scheriant onder het
eerste battelion van
oranie gelderland
onder de compagni van
de heer capitijn waltenin [?]
in garnisoen
tot doesburg
[=Welderen ?]
Seer warde vriend,
Ik hoop dat dees u in
gesonhijt sal aan treffe en
wat mijn angat, ik ben nog
gesond. Nu is mijn versoekt
of u mijn nu gelieft te schreijv
e. Ik heb u twee brive geschreve
en gefrankert, mar dar com
geen antwoort. Of u net
gelief de moete mer wilt
doen en of use nit gekrege
heb, dat weet ik nit, mar
schrijf mijn eens of ue
getrout seyt en anders of
u haas gaat begenne. Dat
ik u dit versoekt is om
reede dat ik u dan
[2] sal laate weete, mar u moet
mijn de regte waarhijd schrijve.
En onder regt mijn nog eens beter
van di brief, di sonder nam, dat
kon ik nog nit wijs uijt worde
want ik mag nog wel altijt mijn
nam schrijve. Doed mijn dat
plasier en schrijf mijn den eerste.
Ik groet u van harte. Ik blijve
met agtin u vrinden
Helena Scheipers.
Delft,
den 10 iunij
[3] dit dit is mijn aederes:
beij de welede heer burgemeester
Van Hoecke op de Voorstraat
tot Delft.
10
[45-7]
[Utrecht, 9 januari 1800]
Aan Christiaan Schreuder
Forier Onder 2e Battallon
van de 2de Halve Briegade
der 5de Compagnie
Franko Garnasoen tot Dusburg
[1] Den 9 Jannewaary 1800
Goede Vriend Schreuder, ik laat UE
weeten als dat ik nog vris en gesondt ben.
Hoopen van UE ook te te hooren.. Was het
anders dan sou het mijn van herte leet wees.
Ik heb een vriendelijk versoek: of ge
soo goet gelieft te weesen en sture
mijn mijn kisje tog ten eerste over
dat gij tog bij compagnie ontfange
hebt toe ik al met verlof vertrokken [was],
want al mijn goet is daar in soo
dat ik daar doodelijk om verleegen ben.
Ik hebt bij commesaaris vernoomen
of het somtijd onder weg hadt blijven
leggen met toe maate[?] maar hij segt
bij battelon is besorg. En schrijft mijn
ten eersten hoe veel onkosten dat daar op
betaalt [zijn]. Sal ik UE gaan der [……]
Neemt de sabel van het kisje af en
doet het beuten [?} onder het aderes
[2] en sent het dan op aarem sen waagen*
en dan verder op Utregt aan Louwerens
Albertje, woont aan de Stolsteeg Poort
in het Waapen van Keulen, en als
gij het mogelijk niet ontfangen het
en de sergeant major het ontfange,
gaat dan bij hem en versoek dat gij [het moogt]
besorgen want ik durf het hem niet
versoeken. En doet compelement aan
sergeant major en verder onder offeser
en cammeraas. Verders blijf ik
UE toegeneegen vriend die teeke,
L. Albertje.
Ik blijft dan in verwagting dat
UE het besorgen sal tog ten eerst.
[op de Arnhemse wagen]
11
[45-8]
[Hattem, 9 december s.a.{=1792}]
De Scherjant majoor
Diewema onder de
vijfde halve bregarde
de vijfde conpagne
tot Doesburg.
[keerzijde:]
onbekent Zutphen
Retour met leste verschot
[1] Hattem den 9 desember,
Boer en suster, ik laat u weetn
als dat ik van mijn vrou ben
weg gegaan en heb dienst
genoomen onder de Waldeiker
en heb nu een brief gekreegen
en ben voor neemens om haar
weer te schrijven. So se mij
wat heeft te bestellen dan
schrijft het mij ten eersten,
dan sal ik het in mijn brief
sluyten of besorgen. Mijn
moeder die heef geschreeven
als dat sij al dertien weke heeft
siek geweest en seer swak is,
dat mij seer leet is. Wense dat de
Heere haar weer schielijk belieft
te sterken en laat het mij eens [weten]
[2] of gij en de kinders nog te
saamen gesont sijt. Hier
meede breek ik af met de
pen en wensse u al wat
wenslijk is. Blijve u liefhebbend
broer, Andries Kok.
Ik verwagte sito antwoort.
Als u mijn schrijft, dit is
mijn adres:
Andries Kok, soldaat
onder het reegiement van
Waldek, onder de conpanie
van de Genneraal Drag. Steet
in garnasoen tot Hattem
12
[45-9]
[Doetinchem, 20 december 1795]
Aan
A Peet soldaat in het
13 [?] Batt Eerste Halve Brigade
Comp Catt [?] van den Bergh
op de Leegemaat
Hattem [?]
[keerzijde:]
nit bekent
den 26 december
1795
doesb
Vriend Peet,
Deese dient om u kennis te geeven
dat gij volgens resolutie van het commandement [?]
den 5 january 1796 in het garnisoen
moet zijn. Als gij recruten kond krijgen
moet gij die mee brengen. Verder geef ik
UE kennis dat het tractement 7 st
per week is verhoogt, te beginnen met
den 1e november laatsleeden.
Heil en Broederschap,
Doetinchem, den 20 Dec S. van Gessel,
1795
corporaal […….]
13
[45-10]
[Doesburg, 8 juli 1800]
Aan Jacobus Hart
man soldaat onder
t Tweede Battaillon
der Tweede halve
Brigade Comp. No 8
Zijnde met verlof
Te
Utrecht
[keerzijde:]
Vertrokken Retoer Doesburg
Doesborg, 8 July 1800
Ik schrijf U dezen brief om U te laaten
weeten dat het battaillon van Doesborgh
vertrokken is, maar dat er nog wat volk
hier gebleven is. Zo schrijf ik U dezen
brief uit order van den commandeerende
officier van ’t battaillon dat Gij ten
spoedigsten op moet komen, en niet bij t
battaillon maar bij ’t depot te Doesborg
U vervoegen moet, en dat op het al
derspoedigste.
T. Thewalt,
Corporaal
14
[45-11]
[Troyes en Champagne, 28 februari 1795]
Weledele Gestrenge Heer
de Heer C.L. de Vree
capitain in het Regt. Be
dauly [?] a
Doesburg.
[1] Weledele Gestrengen Heer,
In verwagting dat UEdG zo goed
zal zijn aan mijn versoek te
voldoen, zo is het dat [ik] UEdG door
deesen solliciteere, mij een geac
cepteerde wissel op Parijs van
honderd twintig gulden Hollands
toe te zenden, of zo UEdG de goed
heid gelievde te hebben, zo de
assignaten niet minder als zes
livres de gulden Hollands doen,
voor mijn deselve intewisselen en
per eerste te doen geworden.
Ik twijffele geensints dat daar
over eenige captie* zal kunnen
gemaakt worden, dewijl hier
meer officiers zijn die op hun
te goed gemaakt hebbende
tractementen reeds wissels
getrokken hebben, zo dezel
ve [?] noodzakelijkheid mij
niet dwong, zoude ik UEdG
daaromtrend niet lastig
vallen. In verwagting van
[2] een prompte en zo mogelijk
een schielijke rescriptie, zo
hebbe de eer met alle agtinge
te zijn,
WelEdele Gestrenge Heer,
UEdG onderdanige
Troyes en Champagne,
dienaar
den 28 Febr.
J.H. Grevenstein
1795
Ik versoek mijn compliment
aan alle heeren officieren.
[lees: cautie ?]
15
[45-12a/b]
[s.l.;s.d.; s.a.]
Aan
den Soldaat Johannis
Bettener van de vijfte
company van de
vijfte halbe brigarde
Garnisoen
te
DoesBorg
[keerzijde:]
Gedeserteerd
[1] Seer waarde man,
Ik heb u brief seer wel ont
fangen en daar in geesien dat
gij nog gesond sijt hetgeen mij
van harte lief was om te hoore.
Wat mijn betreft, ik ben do[or]
des Heere seegin ook nog reedelij[k]
wel, na dat ik soon vaardriet
hebt. Of denkt gij, man lief, dat
het niet an mij aart smert*
dat [ik] soo min van u geteld wort?
Hier tien weeke te wagte heer* ik
een brief wert* ben en dan
blieft u […..] nog te srijven dat
het blijkt asf* ge geen vrou
meer aat*. Dat mag ik op reg wel
segge dat ik geen man heb want
as ik een man at die man genoemd
mog werde dan sou ik in soo ver
driet niet leeve.
[2] Het is nog erger of ik een
hoer van u was: die sou men
soo nog niet weg stuure as
gij mij gedan hebt. En daar en
booven hebt gij geseijt dat ik
u vals bestaij*. Maar dat wenste
ik wel eens te weete waar in
dat ik u vals bestaij. Daar neem
ik Godt in toe getuijge dat ik
u in geen saake on trou sij.
Maar, man lief, ik heb gesien
in u brief dat gij net verlof
wilt koomen. Seg mij eens,
waar sulle wij van leeve?
Want hier is geen werk, en daar
bij is alles eeve duer: het brood
kost tien stuijvers en de botter
agt, en soo gaat het met
al de leefs middelen. En op
u moeder hoef men geen stat
[tot in mijn ziel kwetst]
[eer]
[waard]
[alsof ?]
[had]
[trouwloos behandel]
16
teemake: die kan ons niet
[3] helpe. En ik kan geen duijt
voor dienne want Mijnte [?] is siek
van de tande […] Sij heet ter* nog gee[n]
en de kink hoes heet het ok soo da[t]
gij wel kunt denke hoe hier
gat. Mijn ouwers kunne mij
niet meer houwe. Soo lang as
ik nog wat geat heb, heb ik het
weg gebragt. Nu heb ik niet me[er]
as dat ik gaij en staij*. Wat moet
ik nu gaan doen? En daar bij
na gedagte weer moete kraam[e]
is dat voor mijn geen blassee*!
As gij het eens wel over dagt,
man lief, u hart mos breeke
dat gij mij in soon voor driet
latsit te* en niet eens op mijn
denkt of op u kint ook niet
dat tog u eijge vlees en bloet
is. Het srij* voor God almagtig:
war moet ik nu blijve?
Mijn ouwers hebbe meer
gedan as sij koste. Sij kunne
nu niet meer. Gij, man lief,
diend dog wel eens wat te
sorge voor u kint. Het is nu
hoog tijt as gij niet met ver
lof komt en as u, lieve man,
komt, dan dan lat het mij ten
[4] eerste weete, dan sal ik een
kamer huerre. Nu moet
ik eijde* en blijf u getrouwe
vrou tot ter dood,
Maria Elisabet Strikkers.
De groetenis van vader en
moeder, susters en broers
en van u broer en moeder,
suster en swager,
en van u son Gerret
moet gij, vader, ok de
groetenis hebbe.
[heeft er]
[dan dat ik me net op de been kan houden]
[overgevoeligheid ?, blague=grap?]
[laat zitten]
[schreie ?]
[eindigen]
17
[45-13]
[Rheine, 12 september 1790]
An mijn Heer
DHeer Joan Gerrit
Schmitz Lieutenandt
en Adjudant van het
Regiment des Heeren
Oversten van Damm in
Gharnison van Dütiküm
in Holland
franco Linge
Lobet ^ Got ^ boffen ^ Als
[1] Mein fielle gelibste bruder undt schwester undt sohne, ich wunschge
Ihr alle mitt einander ein froehligeβ kristfest mitt fiele nachfolgenden
undt dan auch noch wieder ein glückselligeβ neueβ iahr mitt fiele nach
follgenden. Undt mein fielle gelibte bruder, ich habe hier gehorett fon einm
man der hatte unβ hier geβagte er hette unter sein regiment gewesen drie iahr
hette gedint [?] undt sie haben den man nicht haben wolten. Da hettest du gesagt er
ist fon meine lansleute. Da hatte den obersten gesagst, wen er sohn man wehre dan
wolten sie ihm geleich an nehmen. Undt der hatte […] unβ hier gesagst, der man, wen
du schmorgenβ fru auf die prade [werest ?] dan werest du bei ihm gekomen undt hettest du
ihm gesagst er solte sich mar gut halten dan solte her woll gutt wechkomen. Undt
du wereβ ihm [?] so gutt alseit so gewest undt hettest ihm for hundert schlage hin holpen.
Undt da uns der man daβ gesagte da hett unβe fatter sich erfreuet undt wir alle
ihm hauβe. Undt ich habe zu unβe kadet auch gesagt; der hat sich auch erfreuet.
Undt mein fiele gelibst bruder, unβe fatter der hatte so manig mahl fon dier
geredet [..]undt fon unβ Iahn daβ sie nicht ein mahl schreiben daβ er nicht weiβ
waβ her an seine kinder verschuldet hette. Undt mein lieber sohn, ich habe ein seit
lang inβ waβer fuβ gelegen undt du weist woll waβ ich ein [..]olte habe undt ich
habe mich manig mal an ihr gedacht undt habe meinen kopf um ihr serbrochgen
daβ ich nicht weiβ wo sie binnen. Nun habe ich mich noch wieder erfruet. Ich
[2] wolte dich noch mitt lebendigen ogen woll ein mahl gerne sehen. Mein
lieber sohn, du weist woll ich habe mich woll an ihr gelegen laβen undt
sie seindt alle in der welt hin ein gegangen undt haben euer fatterlandt
verlaβen. Undt mein lieber sohn, habest du doch nichtes gehohrt fon unse
Johan Hinderik? Der ist mir all zwolf jahren fortt gewesen undt habest kein
antwort fon ihm gehabt; dan wir wiβen nicht ob er lebendig oder tod ist. Undt
mein lieber sohn, unβ kadet in alten Reihne gruβet dich undt deine frau undt
sohn feilemal fon βich [..]undt meine frau undt kinder, den ich mag noch woll
ein schlaβgen trinken. Undt mein fiell gelibste sohn, nun bitt ich dich: schreibe
mir doch mitt die erste gelegen heitt, dan du ligst mich tag undt nacht im [..]βin.
Dan ich verlange dier nach ein mahl zu sehen, undt ich beim leben nicht zu
sehen bekome dan willen wir hofen am jehnen tage bei gotteβ genadt verlangen.
Undt mein lieber bruder, ich habe fon diesen zomer in Amsterdam gewesen.
Da hette da einen ünteraffenβier mit nahmen Fiβing bei mier geweβen. Da habe ich eβ zu ge
sagst daβ [..]ich einen bruder hette in Preda [=Breda] mitt nahmen Schmitz. Da hette
er mir gesagst ich solte mitt gehen, dan sie wehren nicht in Preda sonderen in
Dutigkum [=Doetinchem]. Da habe ich daβ hertz nicht gehatt daβ ich mit ihm gegangen bin.
Da habe ich es recht von gehort. Undt mein fiel gelibste bruder, ich bitte
18
dich: schreibe mier doch mitt die erste gelegenheit, dan wolte ich ich dier noch woll
gerne eβ sehen. Undt mein fiell gelibst bruder, schreibe mier doch ein mall mit
den ersten postag ob du auch noch gesundt bist mitt deine frau undt sohn, daβ
mitt gottes genaden mochte es besuhgen mitt nahmen Johan Direk Schmitz undt
dan schreibe mier doch wo ich auf zu musz; waβ orter wo man siech in die ruhte gacht.
Undt nun, fiell gelibste bruder, ich erfreue mich zu dein ersts schreiben,
[3] dan ich habe dich mein [bruder] in 24 Jahr nicht gesehen; dan ich mochte
dier gerne ein mall sehen, mein bruder. Nun gruse ich euch alle mitt ein
ander die gutte gesundt heit hier mitt gott befohlen. Ich bin
dein getreuer fatter biβ in den dodt und dein bruder Johan
Direk Schmitz.
Rheime, den 12 september 1790
Schunachgerβ Baβ
19
[45-14]
[s.l; s.d.; s.a.]
Aan Lucas Steyn
Soldaat onder 4 Resiment
Van D Genneraal Luytenant
Rudolf Onder d Compagini
Van D Luytenant Collonel
Stadelman Liggende
Tot Doesburg
Franko
[1] Seer Geagte Broeder,
Ik heb UE brief onvange en daar uyt
verstaan als dat gij nog fris en
gezond bent, ’t welk mij zeer lief en
aangenaam is. Was ’t anders, ’t zou mij van
herte leet zijn. Met deze zo wense
ik ue veel zeege in dit nieuw begonne
jaar en ik wens als dat ue een beter
verstant mag krijge, want aangaande de brief
di ik van u ontfange heb: [zij] is in ’t begin
zoet maar op ’t eynde heeft zij een
bittere nasmaak die mij nog jaare
heuge zal, want ik loof* als dat
gij denkt dat gij met een schurk
te doen hebt. Maar als gij u
wel beseft, zo zult gij zien dat
’t beste is dat gij u nu behelpt,
want zoo gij eens onder dienst vandaan
komt zoo hebt gij nog iets om van
te konne leeve, en zo gij ’t nu op
wou make zo kont gij nadatim [?]*
bedele gaan. Gij hat gedagt
als dat ik ’t na mijn hant wou stelle,
dog ik heb nog geen brief van
u ontvange of ik heb altijd oom
en Miny de inhoud van de selve
doen verstaan. Dog om al u kwade
gedagte te beneme
[2] zo heb ik aan Miny versogt of zij zoo goed
wou weeze om een lettertje te schrijve
om u dwase gedagte di ge van mijn hebt
te benime. Gij verbeeld u geen vrind meer
te zijn. Maar God geve u, hope ik, een
manne verstand en dat eens u ooge
mooge geoopent worde en dat gij de staat
moogt zien daar gij tans in bent,
want gij ziet nu u ellendige staat
als dat gij nu gebrek hebt aan
dinge daar gij u zelf baldadig van
verstoke hebt. Gij hebt wel geschreve
voorheen als dat gij al u leve
onder dienst wou blijve, dog ik denk:
zoo u tijd eens om is zo zult gij God
danke als dat gij er onder vandaan komt.
[geloof]
[naderhand?]
20
Gij was van gedagte als dat ik met
draje om gong, dog ik versekere u
dat ik in alle dele u tragt te bevoordele. Dog ik zal aan al ’t gene
gij geschreve hebt niet gedenke
en wense als dat gij een beter in zigt
moogt krijge en hoope als dat gij
mij niet op onnodig brieve port
te jage. Want indien gij een brif
schrijft zo u wat mankeert
of van plaats verandert, zoo zal
ik hem met plyzier ontvange,
dog zoo een brief is mij geen
oortje waart soo als gij mij daar
geschreve hebt.
[3] Hier mede breek ik af en
bevele u in bescherming van den almag
tige God en hope als dat hij u een wijs
herte moog geve om een wijs oordeel
te oordeele, maar niet dwaas en onverstandig
te werk te gan. Ik verbijlijve ue
broer. Meet vele agtinge gegroet,
Ferdinand Jacobus Steyn.
De groetenis moet ue van Looman
hebbe en van alle bekende.
NB Ik heb aan Miny
versogt om een letterje
te schryve dog ze heeft
gezijt, ik zou schrijve dat
’t haar niet d moeyte waart
was want dat gij tog nooyt
u oogmerk zult nooyt
berijke.
21
[45-15a/b]
[Hummelo, 3 maart s.a. {=1801}]
Aan
J. Zweer Alberts
Wagmeester onder de
twede Halve Bregarde
tot
Leijden.
[keerzijde:]
doesburg
niet bekent
af gelegt den
11 Maert 1801
Zeer waarde broer en zuster, ik kan niet na laaten
om uw een letter toe te bringen. En ik hoop dat
dat dese, min geringe letter u in
gezontheid mag aantreffen. En wij
zin alle nog vris en gezont maar
min vaader en moeder zijn alle
beide gestorven en op een na min
ijongste zoon, maar wi hebben er
door gods goedheid nog zes in leven
en mijn ouste zoon die gaat vast
met min op het werk. Broer, het
het heeft mijn zeer verwondert
dat gions eens niet geschreven hebt
maar ik hoop dat dese, mijn geringe
letter u ijn gezontheid mag aantreffen
en wij hoopen, zoo het god belieft,
dat wij u en u vrou en kinder
nog eens mogten zijn en spreken.
En hier mede breek ik af en
wense u den zeegen des Heeren.
Ik wense dat de heere al tid met en
bi u mag weesen en ik wense dat u
ons eens mag schrijven hoe of het met
[u] is. Ziet duysent maal van ons gegroet,
Willem Bruinekamp.
[in margine:] Hummelo, den 3 maart.
Zoo het anders waar, het zou ons van herten leet weezen.
22
[45-16]
[Utrecht, {?}januari 1790]
Deesen Brief te behandigen F.H. De Meij-ere sol onder het Regiment
Van Onder-Water het eerste Grannedier Batteljon
Tot
Doesburg
Utrecht den
Waarde broer!
In hoopen dat UE deze brief in gezondheid mag ontfangen en wenschen dat
UE wel mag houden onder-dienst, en ik ben
ook verwondert, dat UE niet eens en schrijf
het een nog het ander. Schrijft onder wat
voor regiment of UE bent. Ik moet eindige
en blijven,
UEDW dinaar
Utrecht,
en
den
Jannuarij
broer
1790
J. de Meijere Junior.
23
Jann. 1790
[45-17]
[Leerdam, 28 mei 1800]
Aan
Fransiskes Hendrik Soldaat onder
het 2 bathaljon 2de halve briegade
de 8 compag[nie]
te
Doesburg aan
de IJsel
[keerzijde:]
onbekent
Leerdam, den 28 May 1800
Waarde Neef en Nigt,
Ik heb UE brief wel ontvangen en daar UE mening
uyt verstaan, maar het verwondert mijn dat UE
die brief niet aan UE broers heeft geschreven
om reede dat UE wel weet waar UE broers woonen.
Ik ben daar int minst niet meede te vreeden dat
UE aan mijn briefen addreseert die mijn niet
aangaan en ik versoek vrindelijk dat UE mijn
sulke brieven niet meer stuert om mijn het g[eld]
uyt de sak te jaagen, anders sal ik UE de briefen met
een couvert daar om, weer om stueren want ik wil
met sulke briefen niets te doen hebben. En UE
broers hebben ook niets om UE te onder houden, sij
hebben genoeg te doen om voor haar eigen de kost te winnen.
En UE moet daar maar blijven want wij hebben
ons lasts allemaal selfs. En UE suster is hier nog
te Leerdam. Verders blijve na groete
Verblijve UE oom
Antoon Wiegel.
24
[45-18]
[Groningen, 30 december 1780]
Deesen te behandigen aan
St Grob, Grenad[ie]r in de comp van den coll
command[an]t van Pabst in het Regiment van den
Generaal Major van Aarssen van Sommelsdijk
Tot Panderen
bij Dousborgh
fr Utrecht
[keerzijde:]
retour is vertrokken
Goeden Vriendt St Grob
Ingevolge ordre van sijne Doorlugtigste
Hoogheid moeten alle verlofgangers sigh ten
eersten in hunne garnisoenen laaten vinden.
Dus dient deese om UE te gelasten om immidiaat naar ontfangst deese sigh herwaarts
op rijs te begeeven, op dat UE soo spoedigh
als mogelijk is zorge draagt zigh alhier in
het garnisoen te laaten vinden, in welke
verwaghtingh verblijve
UE genegen vriendt
WJD Hartilieff,
Sergt
Groningen, den
30 December
1789
NB
De twaalf stuyvers tot vermeerderingh van
tractement sijn reeds ingegaan met den
2den December 1780.
25
[45-19]
[s.l.; s.d.; s.a.]
op de houw [?]
dat brieffie
aan vrouw
busser
sneykaa [?]
Vrouw busser in de
ouwe snykaamer,
de groetenis van uw
dogter. Ik ben nog
fris en gesont in
amsterdam maar ben
niet by myn man.
[andere hand:]
Moeder, di man
di u dat bryfye
geeft, die seijn
vrou koomt hir
dar [?] sel u wel teydeg*
van mijn seggen.
[=tijding]
26
[45-20]
[drukwerk]
[Den Haag, 1 september 1793]
Hoog Well Geboore Heer
De Heer C.A.W. Baron van Oldenkop
Lieutenant van de Infanterie garnisoon
houdende
Te Deutichem
Hoog Well Geboore Heer en Neef
Myne zeer geliefde Huisvrouwe heden ogtend voospoedig verlost zynde van eene welgeschaapene DOCHTER, heb ik deere U Wel-Edel Geb. daar van kennisse te geeven, niet twyffelende of U Wel-Edel Geb.
zal in myne vreugde deel neemen.
De Kraamvrouw en de Jong-geboorne zyn naar
tydsomstandigheden welvarende.
Beveele my in U Wel-Edel Geb. vriendschap,
terwyl ik deere heb met alle achting te verblyve.
Hoog Well Geboore Heer en Neef
’s Hage 1
September
1793.
U Wel-Edel Geb ootmoedige Dienaar,
G. F. BOSSET.
27
[45-21]
[‘s-Hertogenbosch, 11 maart 1795]
WelEdelGestrenge Heer
De Heer P. Abres Vaandrig
in het Regiment van den
Heer Generaal Buedau
Tans in Garnisoen
Tot Doesburg
aan den Rijn.
[1]
Wel Edel Gestrenge Heer,
Ik ben seer verwondert volgens onse afspraak
die weij bij UWE[s] vertrek gemaakt hadde van soo
draa als de pasasi weeder open was dat UWEg mijn
eens zout schrijven, maar terwijl ik tot op heede[n]
nog geen brief van UWEg ontfangen hebb, soo neem
de vrijheijt van met deese naar UWEg gesontheijt te
koomen informeeren. Wensche van herten dat UWEg
bij continuasi seer welvaarende zijt gelijk weij tans
door des Heeren zeegen nog genietende sijn bij al ons
onvergenoegt leeven het geene weij deesen winter
al gepasseert hebben. Ag Mijn Heer Ambrechts, wat
hebben weij nog niet meenigmaal van u gesprooken
en ons naa het battelyon geinformeert waar of UWEg
tog gearriveert mogt sijn. Want bij UWEg vertrek
wist UWE nog niet waar naa toe, dog met al mijn
vraagen ben ik eijndelijk te weet gekoomen als dat UW[E]
tot Doesborg in garnisoen legt. Ik heb eerst voor veertie[n]
daagen enen brief van mijnen zoon ontfangen. Die
leggen tans te Lier in Brabant in garnisoen. Die heeft
deesen winter al wat difrente garnisoons gehadt.
UWEg kan wel begrijpen wat ongeruste daage ik
geduurende dien tijt gepasseert heb van soo lange niets
van mijn kint gehoort te hebben, dog Mijn Heer, hij heeft
[2] UWE nog niet vergeeten want hij versoekt mijn, beij
al dien ik occasi mogt hebben, van sijn compliment aan
UWE te maaken. Ag Mijn Heer, wat sijn weij teegens
woordig in een wonder leevens wijs met nog alle daagen
die inquartiering van de Franschen, daar is hier nog geen
ent aan. Daar is al voor enigen tijt gesprooken als datter
weeder Hollanders souden in garnisoen koomen,
dog ik zien het nog niet. Ik wenste dan wel dat UWEg
weeder naa Den Bos mogt koomen, dan zouden ik u nog
eens konne weijsen hoe diep weij deesen winter in het
waater hebben geweest. Weij hebben tien daage booven
moeten huijshouden en alles naa booven moeten
vlugten. Sij vaarden met schuijten over de straaten
om leevensmiddelen te besorgen. Gelooft vrij Mijn
Heer, dat ik in het bombardement soo veel niet heb
uijt gestaan als wel met dat hooge waater, want in het
bombardement dan trooste UWEg ons nog al, maar nu
28
waaren weij soo alleenig met 2 Carmijolen* dien men nit
[=2 carmagnolles {Franse revolutionairen}]
konde verstaan. Nu, dat ongemak is al weeder voor bij,
maar nu heb ik een vriendelijk verzoek aan UWEg. Ik ben
bekent van outs dat gij een heelen luijen schrijver bent,
maar toont nu het teegendeel en verbeetert uwe groote
fouten die gij ontrent uwe afspraak begaan hebt
en schrijft mijn nu eens met den eersten, want ik seer
in verlange ben te weete o hoe of het met UWE gaat,
en bij al dien gij niet schrijft, toont gij niet de vrindschap
te onderhouden. Nu in verwagting van antwoort
[3] soo blijve, naa mijn verseekert te hebben en te versoek[en]
mijn compliment aan de heer van Engen, de heer
van Pelt, de heer Mas en aan de heer Collonee, soo h[ij]
nog in het leeven is en niet in het lot van de emigrante[n]
is gevalle, het welk mijn seer zoude bedroeven. Hier
meede blijve met alle agting,
WelEdelen Gestrenge Heer,
UWEg Dienaresse De Weduwe Lambrechts,
Bosch, den 11 maart
gebooren van Trier
1795
[andere hand:] Mijn Heer Abrechts, het schijnt dat gij u goede vrinde al [moe]
zijt. Of is het moegelijk nog het resterende van de koors dat [UWE]
belet te schrijve? Dan neemt coerasie en vat de pen op en schrijf
mijn eens met den eerste hoe gij het al maakt in u nieuw garniz[oen].
En schrefmijn eens de prijs van de botterbiesjes want
hier loopesen ook heel duer want de Franschen zijn er ook groote
liefhebbers van. Mijn Heer Abrechts, ik wou dat gij nog bij ons
woonde, dan zou het mijn seer aangenaamer zijn. Dog ik hoop
den tijt nog eens te beleven van u nog eens te zien en te spree[ken].
In verwagting van dien zoo blijve met alle agting,
Mijn Heer, UWE dinaressen Maria Catharina Lambrechts.
[in margine:] P.S. Versoeken met den eerste
een letterje antwort.
29
[45-22]
[Amsterdam, 22 juni 1796]
retour fco arnhem
An de eerzaame
Johannes Harmanus
Meijer jager
onder het Eerste Battaljon
van den
Luytenant Collonel Laek
a deutekom Griet
bij Cleef
[keerzijde:]
Retour ist von
Grieth weg vielleicht
nach Duisburg
[1]
Amsterdam den 22 junij 1796
Eerwaarde zoon, wij laaten u weete dat wij u
brief van den 18 heben empfangen en daar uet
verstaan dat gij nog fris en gesond zijd geweest
het welke ons van harte lief is. Als het anders zijn
mogt, dat soude ons van harte leed weese.
Wat ons angaat, wij zijn heede wier in eennen
gesonde welstand maar wij heben van dese
winter alle maal siek eleege. Ik ende moeder, wij waaren
so erreg dat wij van malkander niet en wisten
dat wij sieken waaren. Antoonie Smink en Jan Düee
ve hebben alle bijde bij mij gewaakt. Die zijn daar
kartan* gestorfen. Verders soo laate wij u weete
van weege een 3 gulde te stueren, dat woode wij met
harten liefde doenen maar het loop hier soo slap
ande turf mart dat wij niet weet[e] hoe dat
wij zullen de hueshur bij malkander te krijgen.
Eerwaarde soon, als gij ens oover kont koomen,
dat zoude ons van harte lief weesen. Wij hebben
[2] nog wel een maal etten voor u oover en een nagt
slaapen voor u oover. Daar om moet gij mar gerust
overkoomen en west dar niet om voor leegen*.
En verders de groetenis van u susters en swaager en Dirk om*
met zijn frau, de wensen u alle gesondhijt en een lang leeve.
Seer waarde soon, ik laat u weeten dat swaager
Korneelis van Gaale en onse True na Nuffeen* gaanen
woonen. Daar zal hij met de schuet vaaren van zijn
vaader. De schijter uet, de kan gen mervoort*.
.
Niet te ver geete de groete nis van vaader Bauhuese
en alle goed be kende.
Ik weet u voor desser keer niet anders te schrijven
als den seegen des Heeren.
Wist ng mals* gegroet van meij en van moeder.
Hier metgot befoolen,
Harme Meijer
30
[spoedig aan?]
[weest..…verlegen]
[oom Dirk]
[naar Nieuwveen?]
[Die houdt ermee op, die kan
verder niet meer.]
[weest nogmaals]
[45-23]
D Dorp
Monsieur
Monsieur de la coucé
officier francais a
numerik* gueldres
hollandoise pour
gendringen
[Düsseldorf, 16 april 1793]
[Emmerik]
Dusseldorlff 16 avril 93
Vous ignores, Monsieur, la ville que j’abitte. Je vous fais passer
mon adresse pour que vous eyes la bonté de me faire toucher
aussitot les deuxs louis que je vous eij pretè dans le courrant
du mois d’octobre a Kassel. Jean eij le plus grand besoin.
J’espere que vous voudres bien prandre les messures pour que
je touche cette somme.
J’ay, Monsieur, d’etre tres parfaitement, Monsieur,
votre tres humble
et tres obeissant
Pour que votre repponce me soit
serviteur
randuee exatemant voila mon adresse :
Bessoy
Madame Petzemaijer, Rüe Nuve,
l’Empereur des romains a Dusseldorlff.
31
[45-24a/b]
[Herborn, 2 februari 1791]
An den
Herrn friedrich Wundt
[hu]sar den Regiement
Oranien Gelderland
zu
Doesburg
frei tegeln
[1]
Herborn den 2ten
February 1791
Lieber Karl,
du solst doch beinahe wohl auf die gedanken kommen, ich mit samt den kindern wären
hier in Herborn alle gestorben weil ich
dir so lange nicht schrib. Ich habe es
aber aus der Ursache so lange verschoben
weil ich gleich nach empfang deines lezten
briefes nach Güteburg an meinen ältesten
schwager schrieb, und zwar mit der bitte
das da er jezt selber an der regierung
ist, mich doch wo möglich an das von Gehernersche Geld zu helfen. Du wirst dich doch
zu besinnen wisen das wir daselbst
von deiner seliger vatter noch […..?….]
zu thun haben. Dieses Geld dächte ich nun,
[2] wen du gegen das frühjahr jrgend [?] wieder [?] zu
deiner Uniform etwas zuschuβ haben
müstest, anzuwenden. Ich hette deinen
Onkel dabei vorgestelt das er mir jezt
allemahl ein harter Quitt [?] wäre von
meinen kapitalien vor dich noch was
aufzunehmen, weil die jnttreeshe auf
diese art immer weniger, und meine
andere kinder doch alle tage gröser
würden, und folglich auch mehr kosteten
und das ich nun beinahe vier hundert Gulden
vor dich angewendet hätte. Nun habe ich [..?..]
bis hieher noch keine Antwort von ihn erhalten, allein ich denke doch er wird
entweder suchen mich zu meiner forderung
zu verhelfen, oder aber gibt er auch selber
etwas zu der Uniform. Es ist warlich wohl
[3] traurig, das meine Angehörige meiner
her so ganz vergeβen. Mein Schwager und
bruder sind sonst ganz gut und brav, aber seit
den tod deines Herren vatters habe ich doch
kein einzige Silbe von dieselbe gesehen.
Man wird nun sehen was der Justiz Rath
thut. Du beklagest dich, lieber Karl, das
es so lange dauert bevor du in die völlige
gage tretst; dieses wäre nun freilich gut, und
ich wünschte es selber herzlich. Allein geduld,
glaube ich, wird hier wohl das beste sein.
32
Du meinst zwar der Her von Gaβevant
könte dich wohl dazu verhelfen; wüste ich diese[s]
nur gewis, schriebe ich recht gern desfals
an ihn, aber so aufs ungewiβe mag ich
ihn nicht damit beschweren. Sag […?…] einmahl
den Hernn Oberst, oder sonst jemand darüber
und schreib mir dan deine Meinung.
[4]Noch einmahl bitte ich dich: wen es dir jezt
auch dan und wan ein wenig krap geht, so siehe
solches als eine sache an die nicht zu ändern
steht, halte Haus mit deinen einkünften so
viel wie möglich, nim dabei deine Ehre
in Acht, und hüte dich um alles in der
Welt für zu viel Schulden. Kleinigkeiten
hie und da, die du aber so bald du dein
Geld bekomst auch wieder bezahlen kanst,
da habe ich nichts dagegen, aber weiter
darf, und mus es bei dir nicht kommen.
Dieβes nunmehr versloβene Jahr habe
ich, den Höchsten sei ewig dank, mit den
kindern gesund und wohl zugebracht. Eine
aüserst Sparsinne und eingeschnürte Haushaltung hat mich auch bisher vor Schulden
bewahrt. Und nun, lieber Karl, las uns
immer auf den Hern hoffen; er wirds
wohl machen. Lebewohl. Ich bin
Lenie Gerte Mut
Wundt
[in margine:]
Bodel hat aus Holland eine Erbschaft von hundert tausend
Gulden gethan. Wie [?] meinst du: hätten wir die hälfte davon.
Tausend Grüβe, und küβe von deinen schwestern zum
Neuem Jahr. Adieu.
33
[45-25a]
[s.l.{=’s-Hertogenbosch}, 24 november 1786]
Deesen te Behandigen Aan
Johannes Helliengs tamboer onder
De Compageenië van travielen
Tot Doesborg
[1] Seer Beminde Soon en uE broeder,
Ik laten uE weeten alsdat ik nog frus
en gesond ben, verhopende van uE soon
het selven te hooren. Ik heb gehoordt
als dat uE met verlof wilt koomen over
veertien dage. Als uE soon gelieft te
koomen, ik sal maken dat uE soon
werk heeft. Bert [?] dan maar
en kompt met ten eersten over. Maar uE
soon weet wel wat uE te doen heeft
over die saek die gij aen uE vader
belooft heeft.
Maar verders geen [..?..] als dat
UE broeder alle dage de koors heeft,
die in Schoonhooven leydt.
[2] En verders de groetenusse van
uE vader en van uE broeder,
Jacob Hellings.
En ook de groetenusse van uE brouder
Louweerens.
En jk sal in verwagtig bleyven,
UE vader Pieter Hellieng
SB*
Den 24 November 1786
[’s-Hertogenbosch]
34
[45-25b]
[’s-Hertogenbosch, 21 november 1786]
Aan Joris Kreijk
Soldaadt onder het
Regement orange gelderland
Onder de Companie graaf
Van stierem in gernisoen
Tot doesbürg
[1]
S’Bos den
21 Nov.
1786
Beminde vader en moeder,
Ik kan niet naalaate om aan ued.
te laate weeten dat ik nog vris en gesond
ben, in hoope dat ued. Did mijn schrijvens
in een goede staat mag koome te
ontfangen. Maar het verwonderd mijn
dat gij geen taal of tijding aan
mijn stuurd. Ik weet niet dat ik
u, lieve oudrs, wat in de weeg heb
geleyd of dat ued. van mijn slegt
gedrag* hebt gehoord. Ik weet niet
wat dat daar aan mankeerd. Ued.
weet dog dat ik in den kos ben,
maar het is of dat gij geen kint meer
in de wereld hebt aangaande,
[2] soo dat ik dog daarom veel
aan mijn oudrs denke. Ik ben
van Verhaar af want die is
getraut, en ik woon nu bij mijn
oom en muij* in huijs. En die sijn
ook seer verwonderd dat ik
geen taal of antwoord van ued
hoor. Nuw [?] lieve audrs, bij
aldien* ik u nog soo veel
waardig ben, dan schrijft mijn
eens hoe dat het met u bede
gaat en laat mijn eens weeten
of dat Jan Reijntjes met verlof
is. Informeert dan eens of dat hij
in wat straat dat hij woond,
want dan sal ik hem ook eens een
brief sende. Ued hebt de groetenis
[3] van mijn muij en oom en van mijn
grootmoedr, als ook van
mijn swaager en sustr, maar
voor al van mijn, ued
ondrdanige
dogtr Piternella
Krijk. Ik
verwagt cito
antwoord.
[slecht gedrag van mij]
[=moei: tante]
[als]
35
[45-26]
[Nijmegen, 9 juli 1796]
Diesen Brieff te bestellen
Aan Frederik Muller,
schergant in de sesde compani
van captijn Noble in het
tweede battelion jaagers
van den Oversten Schasse in
het hooftquartier tot
Griet Essenberg
doesborgh.
[keerzijde:]
7 st
1796
den 16 julij
vertrokken na Does
burg.
[1]
Nijmege, den 9 iuli
Geliefde man, neemt mijn
niet kwalijk dat ik al
weer schrijf. Ik heb vrou
Wagenaar van de derde
companie een brief voor ued
meegegeve en hat u versogt
den eerste antwoort. Nu denk
ik als dat u die brief niet
gekrege hebt en ik laat
ud weete als dat u moeder
het kint niet hebbe wil
en wat moet ik nu doen?
Bij freemde daar wil ik hem
niet graag hebbe om dat ik
bang ben als dat hij bedo[r]ve
zal worde en gelt heb ik
niet om weer na u toe te kome,
[2] en hier zou men wel wat
eete als men maar wat hat.
Nu is mijn frindelijk versoek
als dat ued mijn met den
eerste posdag antwoort
schrijft en stuurt mijn
gelt als gij kunt en schrijf
mijn eens wat of ik doen
of late moet. Lieve man, alde
Hollanders koome deseweg
maar of gijlij ook koomt
dat weet men niet. Mijn
ben is nog niet hier. Die
moest daar op de post
gebrogt worde maar hij
is nog niet hier, en fraagt
vrou Loomijzer wat zij v
van mij moet hebbe en geeft
haar dat, en breekt
[3] u groene ias niet. Denkt
dat gij hem nog wel
nodieg kunt hebbe. Gij
36
moet goedenagt van u
broer en van Betie en haar
man hebbe en van mijn
ouders en van u ouders en van
het klijn Hanneske en Fris.
Lieve man, ik verlang sterk
om bij u te weese. Ik doej snag
geen oog toe om dat ik niet
bij u ben en nu moet ik
eyndege en ik verblijf
u getrouwe vrou [.?.] in
den doot [..?..]
en ik verwagt ten eerste
antwoort. Vrou Muller.
37
[45-27]
[s.l.; s.d.; s.a.{=april 1793}]
Monsieur
Monsieur de Wesdaije
Cap[itai]ne au reg[imen]t de douglas
Serurier d’hollande [... ?...]
Par Liege ninvegen
A Dosbourg sur
L’issel en gueldre
[1] Mon fils
aprenne moy la cause de
votre silence, tout nous
anonce un camp, pres de Dinant,
dautrichiens.
Je croiois recevoir des [ ?] vos lettres en aprochans
le mois de maije come il me paroissoit
que nous avions convenu depuis votre
du 26 de mars; je n’en aye plus eu
je conclus donc que votre projet na
pas reussit. Ainsy tant mieux courire
les risque d’une campagne et les emoluments
a gens tranquil, chez eux; cela est hors
raisons, du moins, celuij qui fait servire
deveroit avoir cequi s accorde pour la
guerre et je vous jure que vous y serez
assez tot d’icij, alors il y auras de place
des [ ?] compm vaccante, il nij a que l’attend.
[2] Vous scauez la grande affaire du
pre[mier] de ce mois, une colonne pres de Condés pour l’arme[e]
du prince Cobourg [.. ?..] et un seconde
prest de Valencienne pour larmée du
comte Clairefais ou votre frere etoit,
lequels deux colonnes francoises ont eté
entierement battue. Dans les mesmes temps, deux
différend corps francois mennassoient
l’une le comte d’Atous a Maubeuge, la
seconde les prussiens porté à St. Amand. Tous
a eschouée, les dernié se sont retiré comme
ils etoient venu. Les prussiens cepandant
ont envoié a Mr. de Clairefay un refort
et voicy come s’exprime votre frere qui se
porte bien, et sans aucune perte. Du champs
de bataille entre Vallenciëne et Condé du 2
[3] hier les francois se presenter a nous au petit
jour. L’affaire comenca a quattre du matin
et ne finit qua huit heur du soire . La
mousquetairie a regné jusquau dix heure
du soire et ils nous ont abandonné la nuiton
etant totalement battu [.] Nous leurs avons prit
18 piece [ ?] de canons, n’aiant pas encore de
raport, ignore notre perte come celle de
l’ennemis qui est considerable [.] Ce que
je scais le pauvre Songelle [ ?] est tué, les
prussiens se battrent bien, ils sont auec [ ?] nous.
L’on est inconsolable a Serinschamps : Baptyzé,
le fidele domestique [ ?], de votre oncle est mort
38
et enterré hier. Escriué moij ce que vous aués
en compagner et quelle off[icie]rs commandent. Vos
soeurs vous embrassent et moij. Destrez.
Ont m’assure au moment que l’on menassent Givet
et qu’avant 8 jours nous aurons un camp a Dinant ;
[N.B. Deze laatste zin wordt voortgezet aan het begin van de brief.]
39
[45-28]
Aan u [?] antoon
ruppregt soldaat
onder der Dogelus*
onder het tweede
batelilon leggen te
doesborg in gurnuson
[Nederasselt, 14 mei 1793]
[Douglas]
[1] Neederasselt, den 14 maay 1793,
Waarden vrint, ik kan niet nalaaten om
uw eens te schryven van
weegens dat briefje dat gy my
te Tiel geven heeft. Maar dat
kunt gy niet krygen. Toen gy
dat my dat geven heeft, toen
waart gy niet een kint en gy
waart ook niet dronken, maar
gy kunt het krygen als gy
het koomt haallen, En gy schryft
my ook dat ik te Nyweegen sou
koomen, maar gy kunt wel
denken dat ik niet kan, en ik heb
heet eens gedaan maar dat doen
ik niet meer. Maar als gy
te Nyweegen koomt [..?..] dan
kunt gy ok wel als wilt.
[2] En welt gy niet, dan seg ik uw
genagt tot in eeweghyd en
ik wens uw seegen des Heeren
na siel en lieghaam. En houd
god voor ogen, dan sal het uw
niet kwalek gaan. En ik hoop
als gy weer een mysk verkeer*,
dat gy se beeter moogt bhandele
als gy my gedaan hebt. Maar ik
vergeef het uw almaal en hou
maar wel, want ik sal het
my so min als het mogelyk
aanterken*. Hier meeden breek
ik af met te pen naar* niet
met myn hort*. Toon gy schryft
my ok dat [gy] daar eens wout
verneemen naar het geen
dat ik uw geschreeven heb,
maar [doe ?] dat maar niet wat*
het is u nu ddg* het selvede.
Doet dog naar* of gy daar nu
[3] niest* van weet. Het is nu het [niets]
selvede of gy het weet of niet.
Genagt, Toon, hou de groetenis
aan vrouw Josep en aan vrouw
Regers en Reeyen. Ik b[l]yf uw toegeneegen vrinden Johanna
[met een meisje verkeert]
[aantrekken]
[maar]
[hart]
[want]
[toch]
[Doe toch maar]
40
da Geroot*. Gy schryft my ook
van kwaat spreekers die wy agter
onsen rug gehad hebben. Daar heb
ik te veel na geluster, maar
dat is soo en en* anders. Nagt,
Toon, want dat sal het
laaste wel syn dat ik schry
ven, geloof ik nu, maar ik
heb tot nog [toe] geen berouw dat
ik wagenleyer [?] ben geweest,
want myn dunkt, die woorde
die gy tegen my gesprooken
heb, my dunkt dat [gy] se nog
niet vergeeten kunt syn.
Ag, vaart wel.
[de Groot]
[en niet]
41
[45-29]
[Doesburg, 25 juli 1801]
Den commandeerenden officier
van de Compagnie No 7 van het
1ste Batt., 6½ Brigade
jn gaarniesoen
Bergen op Zoom
B op Zoom Delft
[keerzijde:]
doesbrg
Doesburg den 25 Julij 1801
Den capitain Eechout, commandeerende
de compagnie no 7 van het 2de battaillon
5½ brigade
Aan
den capitain of commandeerende officier
van de compagnie No 7 van het 1 battaillon
6½ brigade.
Bij de compagnie heeft zig met het generaal pardon
aan gegeeven als deserteur van uw compagnie
en battaillon den fuselier Adrianus van
Steensbeen, uit de provoost gegaan in september
1800. Geeft voor de reden van zijn dethentie te zijn
over een geval van eenige doeke welke zij gevonden
hadden en welke hij zegt aan de municipaliteid
weder in handen gesteld te hebben, dog na een dethentie
van zes maanden door de burger wagt welke
quamen om de provoost te visiteeren hem in de mont
is gegeeven om weg te loopen hetgeen hij gedaan
heeft zonder van iemand wat gezegt te worden
alschoon 3 a 4 schildwagten voor de provoost
stonden.
Verzoeken mij te rescribeeren of dit de
waarheid is, dan of hij ook andere bezwarenisse
tot zijn lasten heeft, welke hem van het pardon
onwaardig maken, en men zig van diergelijke
slegte sujetten kan zuiveren.
Heil en vriendschap,
Eechout,
Captn
42
[45-30]
[Amsterdam, [?]december 1791]
Dese Brief
Te besorgen
Aan Jan Cornelisse
Te Doesburg
onder Het 1e Batteljon
onder de Jaager
[1]
Amsterdam, ….D[ece]mber 1791
Myn waarde en teerbeminde egtgenoot, hoope en wensen dat de meesive
met so veel livde mag ontfangen worden
als dese van myn wort af gesonden. Liven
man, ik si* dat ik uwe geen letter wardig ben.
Ik si wel: uijt het oog uijt het hart. Maar tog
teffis van myn nit* want euwig wil ik met
u swerven, darom neem ik myn toe vlugt tot
de pen. Druk de letteren op u hart de* oversproit
syn van traanen. Oggot live man, hoe kunt
gy van my af so lank sonder my te scryven?
De wyrelt is my te benaut want ik ben van
trogie* van daan, want ik hep nits te naien vor
de koopwinkets*. Dus kan ik myn hur nit betalen
en darom kan de sil* myn nit houwen. Dus swerf
ik tussen hemel en aarde en ik weet van arremoet
en gebrek nit war hen*, en gen mens wil my in
hebben omdat ik nit en hep. Scryf my ten erste*,
live man, of ik by uwe kan komen of nit, al mot
ik nog so veel arremoet en gebrek lyen, als ik
maar met myn live man mag swerven. Ik denk
omers* nit dat gy denk: doe wat u wil. Kunu
op geen erelyke wys: wees en onderlaag voor*
en ander. Nen, dan doen ik nog liver myn
self te kort, er* ik tot onerbarhyt over [ga ?]
U wet hoe of u myn gekregen het*: so erbar als
als en kint dat van nagt geboren is, dus hoef gy
noit te den[ken] dat ik
[2] een verbreeker [sal syn]. Dat Got als
en* huwelijk [?] dat eerlyk [e]n onbesmet is, om dat
te verbreken? Neen ik, als ik dat wou doen, dan
hoefden ik geen arremoet te lyen; dat is myn
nog in kort gepressen*. Neen, myn live man, ik
wil met u swerven en lyen arremoet en gebre[k].
Beter en klyne erlyke vrouw als en* grote hoer.
Live man, ik hep op de beroi* geweest en dar
[..?..] hebbek geinvormeert dat uwe iager
geworden is en dat uwe het hantgelt ge
wijgerent heft. Ik bin dar ook nit rouweg
[ik zie]
[niet tevens van mijn kant]
[die]
[’t regie= de overheidswerkplaats]
[detailhandels, verkooppunten]]
[waarheen]
[zo spoedig mogelijk]
[immers]
[prostitueer u voor]
[eer]
[heeft]
[een]
[onlangs geprezen]
[een]
[bureau]
43
over, als ik mar bij uwe ben. Ik bit uwe,
scrijf mij ten erste, scrijf mij ten
Ik sal vort bij uwe komen.
Verblijf met veel agtin,
u toe gene[gen] vrou,
Johanna Screuder Hof
Hof.
de groe
44
[45-31a]
[Den Haag, 13 januari 1791]
Dese brief te besorge Aan
Dirk Muller, Tamboer onder
twede Battelion van oranie
gelderlandt in de Kompagnie
Luytenandt Kolonel Schikkart
tot
Doesburg.
Sieto Sieto
[1]
S Haage, den 13 [januari] 1791
Zeer Waarde Lief
Ik [kan] niet nalate o[m] aan U een letter te schrijve
als dat wij nog vris en gesondt zijn en u moeder
ook en wij zeer verlangendt zijn om van u tijding
te hoore, en zoo het anders mog weese dan zou
het mijn, mijn lief, van herdt en ziel leedt weese.
Maar, mijn waarde lief, wij zijn nu verwondert dat
wij nu geen tijding hebbe gekreege op dat pakie dat wij
u gesonde hebbe met de aarremse* schuijdt, en die
geeft het dan aan de pos wage en die breng het op Aalde*
En daarom hebe wij het met de aarmse schuijdt gesturt
omdat de schipper zee dat het dan te reg komt den 9den
november, en het nommer daar het mee an is getijkent
boven op het adderes dat is nommer 11, en u moeder is
met mij mee geweest om het aan de schuijt te brenge
zoo dat gij, mijn lief, nu niet kan segge dat ik het
lieg. Daarom heb ik u moeder het late zien: drie
halshemde en een lalf [?] halsdoek en een lanije* doek. En
het is in een graauw panpier gebonde zoo dat het
geen luegens zij[n] want u moeder heef mee gewees
na de schuijt. Zoo dat wij nu verwondert zijn dat wij
geen tijding krijge of het nu te [reg] is gekoome want gij
het nu wel gekrege heb. En, mijn waarde lief, ik en
u moeder, zoo gij zoo goedt blief te weese om sieto
antwoord te sende of gij het gekreege heb of niet, het is
nu angetijkendt, als dan zal ik en u moeder na de
schipper gaan en die moet het dat* te reg brenge.
[2] Want hij zeei dat hij op aaren voer en daarom hebbe
wij het mee gegeeve en daarom hebbe wij het anlatentijkene
en dan kanne wij er verhaal op hale en daar zou dan
veel angelege legge als de schipper het niet besorg hat.
Daarom hoop wij liever dat gij, mijn waarde lief, het
met gesondhijdt ontfange heb en met gesonthijd verslijte
mag. Eer dat wij er na verneeme* an de schipper, zoo sent
ons ten eersten tijding of gij het ontvange heb, mijn alder
liefste Dirkie lief! En zoo ik het eenigsens kan dan
zal ik u kouse sture, maar nu kon ik niet meer uijt
breeke. En, mijn waarde lief, ik hoop dat godt u uw voo
rge liefde weer in u hardt heeft gesonde zoo als voor
deese tegen mij, mijn waarde lief, maar niet tegen een ande[r]
want gij legt in mijn hardt en ziel, en ik wouw dat de
45
[Arnhemse]
[naar Aalten]
[linnen]
[dan]
[ernaar informeren]
winter al om was, dat ik u, mijn lief, zag. Mijn hardt is
tog voor u, en ik hoop dat godt u drift weer ontnome heef
tege mij want godt reekent een zondaar alles niet toe. Ik hoop
alsdat gij met mijn ook weer versoent ben, u voorege liefde
weer voor mij heb en wij verwagte sietoo een lieve brief
van u, mijn alderliefste. Verders weet ik niets te schrijve
als: mijn lief, gij zijt van mijn honderduijsendt maal goeden[agt]
en honderduijsenmaal gekus, en de groetenis van u
moeder en vrouw Elkers en haar man, en van mijn moeder
en vader, susters en broers. Verders breek ik af met
de pen maar nooijt met mijn lievendragent hardt en ik
verblijf u getrouwe mennaaresse tot in der doot.
Nag en gekus hondert maal en wij verwa[ch]ten sieto
en u adderes.
Genag,dieffie lief, ik van u en gij van
mij, gij weet wel waar van.
Genag, lievert
lief.
46
[45-31b]
[Den Haag, 15 december 1790]
Desen brief tee bee
stellen an Dierck
Mülder, in dyenst
onder Orannigen
gelderlandt
per acar a Alto*
[per acera ad alta]
S Haage, de 15den December 1790
Seer warde soohn, ick kan nijt naa
laaten an uw een par leetter tee schriven
waarmee ick hoop dat uw noog frisch
en gesundt suldt weesen. Waat min
angaht ben ick nog frisch en gesundt.
Waarde soon, ick moodt uwe schrieben asdaat ick uw moot erinnern vonwegen Heella*,
daat sie klagt als dat sij kein antwort heeft
gee kregen, terwiel sie dat gudt ge
stuert heefft an uwe, dat see niten wet oft dat
heet tee recht is gekomen of nit, dat ick het
preis dat gij Hella lat gut stueren en nit ens
narigt schreift want dat ick glof dat gij uw
meet onder frau leud*. Op hedtwelik* ick heel schlecht vijn want
dat ick uw ret[s] ge war schaut heef, dat
gij nijt hueft tee dencken dat gij mijn
met an der frau leude hueft op teen
huals tee koomen, dat ick kein laast
[2] kein last von uwe frau leud meer verlang
tee heeben, dat heet beeter was dat gij uw
dar van afliedt en en* heel ander leeben mocht
an leegen, dat ick gloft dat heet beeter vor uw
sool weesen want ick heef von uwentwegen
noog noidt kein vordele ge hat of ge sien
als altiedt nog schade, want allen de beeloften
die gij duet of gedahn heeft an min, die kom gij nit
nah. Darum mot gij wel tu sien dat gij wel openpast
dar me gij uw kein laast op ten haals laatet
vordat gij de dagen koort. War me ick moet
afbreken als de grutenis von Oelkers
met sin frau en kinder en von uw peht*
en von Hannes Kaasper.
Ver blief uw getrauwe muder
todtder doot, Wed. Mülder.
[Hella]
[dat ge u begeeft onder vrouwen]
[hetwelk]
[een]
[peetoom]
47
[45-32]
[Den Haag, 7 oktober 1794]
à Monsieur
Monsieur de Cheller,
Major & aide Quartier
maitre Général
a
Doesbourg
en Gueldres
Monsieur,
D’aprés les ordres de S.A.S.*, Mngr le
[Son Altesse Souveraine, Monseigneur]
Prince héréditaire cette reçue. Vous
vous rendrez en toute diligeance à
Ramsdonk, sous les ordres de Mr le
General de Constant.
J’ai l’honneur d’etre avec beaucoup d’estime,
Monsieur,
Votre trés humble
A la Haye,
& trés obeiss[ant] serviteur
Le 7 Octbr. 1794.
W. Knorh.
[N.B. : Zie ook brief nr. 45-92.]
48
[45-33a/b]
[Hummelo, 23 januari 1799]
met verlof in den haag
Aan Den
Burger F. Schelt
Lieutenand in het Derde
Battaillon der 1 halve
Brigade, Guarnisoen houwden
Te Leijden
franco Doesburg
verzonden den [.?.]
naar:
[keerzijden:]
Niet afgehaa[ld]
Doesburg.
[1]
Mijn Lieve Scheldt!
Met een hart vol van vreugde heb ik uw liefde volle
brieven in een volmaaktten welstand ontfangen en gezien als
dat uw, mijn lieve Schelt, ook nog gezond bend, maar
niet vergenoegt. Wat zal men doen? Uw kan ook ligt
denken, hoe vergenoegt ik ook ben, als ik dit alles zoo
moet aanhooren omtrend de behandeling omtrend mijn
vader; dit ergert mijn genoeg. Lieve Schelt, schrijft er
mijn tog niets meer voor want ik kan er tog niet aan
doen, en het staat mijn slegt aan.
Lieve Schelt, ik dank uw duizendmaal voor uw lieve
nieuwenjaarswenschen. Ik hoop dat God ze mag vervullen
en dit wensch ik uw ook met al mijn hart toe, dat
uw de goede God mag zegenen aan ziel en lichaam en
hij uw een trooster en een leidsman in gevaaren is
en dat hij uw geeve al wat uw hart verder mag
hoopen en wenschen. Lieve Schelt, uw schrijft
[2] mijn dat ik dit wel zal weeten dat vader zoo vaak aan
uw al heeft geschreeven maar dit wort voor mijn in
het verborgen gedaan, daar wort ik niets van gewaar
en zij zeggen mijn ook niets; het is als of er
niets is gepasseert. De Slegte P. kom ook nog al aan
ons huis maar ik behandel hem ook niet vrindelijk,
maar daar zeggen zij mijn ook niets van; ik mag van
den Slegten niet meer hooren. Uw hoeft niet te vreezen
omtrend uw goed in het koffer: ik heb er al bij tijds
voor gezorgt. Ik heb er tabak tussen gelegt en den[k] ook
nit dat er de mot in zal weezen, want uw kan wel
denken dat ik geen gelegent heid heb om het te laaten
lugten. Mijn lieve Schelt, gij hoeft niet meer in vrees
te weezen over de brieven: ik heb ze op uw verzoek
allegaar verbrand, en dit doet er ook niets toe, gij zijd
en blijft dog mijn lieve Schelt. Wij zijn allemaal
aan ons huijs nog gezond, en onze vette beesten zijn alle
gaar verkoft op drie [na], die hebben wij moeten opstallen.
Maar die anderen hebben wij allegaar goed verkoft
en onze overige beesten zijn ook alle nog gezond.
49
[3] Wij hebben ook alle onze ouw diensbooden nog,
maar op de loojerij hebben wij nog een knegt
er bij gekreegen; anders is hier alles nog vris en
gezond. Ik verlang dat gij eens komt, dat wij
malkanderen een[s] weer moogen zien, maar het
zal mijn eens verlangen wat dat zij zullen zeggen.
Ik ben tans zoo wel met Mientjen en ook met
grootmoeder; al wat ik Mientjen om verzoekt
dat doet zij ook voor mijn. Zij wil ook een
nieuwejaars wens aan uw schrijven; dan schrijft
haar ook eens weer om. Uw kan het in mijn
brief in sluiten. Lieve Schelt, ik verzoek
een Leids kantjen tot een nieuwejaar, en voor
Mientjen ook tot een aandenken aan uw, en dan
zal zij nog veel trouwer voor ons weezen. Is dit
niet astrand* van mijn? Maar ik zeg zoo als
ik het meen; uw moet het mij niet kwaalijk
neemen. B.L. is ziek geweest maar begind
weer te beeteren. Als ik hem spreek dan zal ik
het hem zeggen, en anders zal ik hem de groetenis
laaten doen. De vrinden op de Paadevoort zijn ook
[4] ook nog alle wel vaaren[d] en zijn van Neumegen
ook bij ons geweest. Ik weet niet beeter of [zij] zijn
ook nog onze vrinden. Ik heb niet langer tijd
om meer te kunnen schrijven wan[t] dit geschied in zoo een grootn haast.
Nu adieu, mijn lieve Schelt, ik beveel uw
in de hand van God; die zij in alle opzigten
uw leidsman. En troost uw dog in alles zoo veel
als gij kund. Wat zal men doen? Gij zijt altoos
in mijn gedagten.
Reijk uw met waare liefde
mijn hart en hand toe en
blijve euwig uw alleen lieve
Hummelo, den 23 Jannu.
1799
[ergerniswekkend]
G. Brinck.
P.S. Duizend nieuwejaarswenschen van groot.
Lieve Schelt, ik durft dit adres er niet opzetten om dat ik
denk dat uw al reeds zal vertrokk[en] zijn. Ik heb niet eerder
kunnen schrijven om* uw brief is een acht daagen over blijven
liggen om* L.N. had geen geleegendheid om het mij te kunnen
bezorgen. Ik hoop dat hij mag te regt koomen.
50
[want?]
[want?]
[45-34a]
[Bucholt, 20 februari 1796]
Monsieur Antoni Ladouceur
capt
musicien de la 13 Demie
Brigarde Armeé Du Nord
dane la Zelande
a midelbourg
fr. Doesb.
[1]
Bucholt, den 20 feberwar 96
Herz Allerliebste Schatz Antoni,
hier schicke ich dich ein klein franszösische brief und waβ darin geschrieben ist daβ
ist [durch] mich auch bedacht. Und mein lieber Aton,
wie soll ich dich vergessen? Es ist unmöglich.
Aber lieber Antoni, wen du mich schreibes
so adressire den brief. Dan* den letzten brief
da habe ich 23 stüber vor geben müβen. Ich
bin gott dank wohl so schlecht nicht aber ich
habe jetzt kein geld in die hände. Ich kan
es doch nicht ehe bekommen, oder meine
eltern müβen tod sein.
[2] Lieber Antoni, ich verlange nach ein klein
geschenk von dich woran ich dich gedenken
kan, und ich will dich auch ein presend
geben, und daβ bin ich selber.
Den gruβ von Gesiene an Monsieur
Tihl. Wen du mich schreibes so maches
die adresse : à Monsieur Herman
Reijgers in die Hospital
Ich bleibe dein
strase à Bucholt.
getreuer schatz
Franco
Bernardine
Wiesman
[Denn]
[keerzijde envelop :]
C’est sitot mon arrivé a Donaij
que je voue* emvoye La Lettre
que je nest* point pu mettre
à la po[ste]
[vous]
[n’ai]
51
[45-34b]
[Boekhold, 20 februari 1796]
Boekhold 20 fevrier 96
Mon tres Cher et Aimable Ami,
je bien reçu la chere Votre du
qui m’a rejoui infinement, que
vous etez heureusement delivré
de votre prison, etque vous vous
trouvez apresent pres de votre
corps dans la campagne.
Dieu vous conserve et benira
autemts* que vous venez dans
un etat bientôt de pouvoir me
mentenir*, et que je puis
finir mes jours avec celui
que j’aime autant.
Je prierai le bon Dieu incessa
ment, de qui vient touts qu’il
nous peut faire hureux*.
Faits unir vos prieres avec les
mienes, et je ne doute point
que le grand et bon Dieu arran
gera bientot touts a notre
bonheur. Adieu mon cher et
fidel ami, vive content, et soigné
vous bien, je vous embrasse [. . ?..]
Votre connu servante
Wiesman
[au temps]
[maintenir]
[heureux]
[keerzijde :]
Monsieur
Monsieur.
52
[45-35]
[Beverwijk, 15 november s.a.{=1786?}]
Aan jan burgers
ruijter onder het regement
carbeniers tot diere een
half eur van Doesbürg
gelege in gelderlant no 3
in het campement aan
jan burgers sito voort
In de Beverwijk, de 15 november
Mijn teer beminde soon, wij hebbe uw ed
brief seer wel ontfange en uw gesont
hijt daar uijt verstaan het geen ons lief
was om te hoore. Uw broers en susters sijn
door godsgoedhijt ook nog gesont maar ik ben
in een slegte staat weegens mijn ongemak.
Ik heb al 16 weeke gelege. Het is niet denkelijk
dat jij mijn weer sien sal of gij moest spoedig
koome. En gij moet soo geen brieffe weer sende
dat wij niet weete waar dat sij vandaan koome
-sonder dato ook- en niet of jij de ducaat gekrege
heeft of niet. Met het brievegeld heeft
het mijn 4 gulde gekost en uw broer 20 [?]
stuijvers. Het is sagt bedankens waart
en het schrijve valt mijn hart en
dat ik jou niet eens en sien, want ik
kan te met geen eür op een dag op weese.
[2] En nu versoek [ik] dat jij ten eerste schrijf
of [.?.] komt of gij een ducaad ontfange
heeft en of jij hem nu goed besteed
heeft aan uw lijf. Wij hebbe hier
gehoort dat jij al vrij wat verandert
ben. Dat vlekke vloeke is nergens goed
voor als om god te terge, en wij hebbe
god wel van noode in deese bedroefde
toestand. Bid [hem] aan dat hij mijn uijt deese
bedroefde weerlt sal haale. Bid hem
aan, dan sal god ons helpe want het is
de sel[f]de god, maar wij hebbe hem bedroeft
[en] vertoornt. Daar om bid hem aan, dan sal
hij ons wel helpe uijt de nood. Hier
meede sal ik sluijte en wense uw gesont
hijt en genagt. De groetenis van broers en
susters en moeder. Ten eerste antwoort
wederom.
De weedu Burgers.
[in margine:]
Geen mens kon die
brief leese. Ik heb daar wat over
moete toegehort.
53
[45-36a]
[s.l.; s.d.; s.a.]
dese brief te besorgen aan
Joaannis duijmelaar
soldaat oonder
de hassigonal gaarde
oonder de kappagani
vaan rodewaan
tot
deudekom
Eerwarde maan,
Doe ijk de brief sou
weeg bringen, doe
seij seij tegen meij
alsdat u huijt
Aarem* vertrokken
waas na Deudekom.
Scriyft meij tog hof u
hook braaf* gebrik leeijt,
dan sou yk niet koomen,
handers weel.
[Arnhem]
[behoorlijk]
54
[45-36b]
Amsterdam, 1 september s.a.]
Amsterdam, den 1e september
[1] Eerwaarde maan, ijk heb u brief
met groote bleyscap oontvangen
en u gesontheyt dar uyt verstan,
het welk mey lief waas oom te
hooren. Waat mey hangaat,
ijk ben door gods seegen hook nog
redeleijk gesont. Live maan, u
kaan weel begriepen hoef ijk
daar ijn ben waant ijk heb nagt
hoof daag gien rust als ijk oom u
denk, dat kaan u weel begrieypen.
Live maan, u scrieijft meij als
daat ijk bey u sel koomen. Dar
ben ijk ser verblieyt hoover.
IJk heb hal gedogt als dat ijk al
gehel uyt u hart waas, mar u [bent]
nooijtuijt meyn hart, dar ijs
u hoover tuygt vaan. Maar
u scrieijft mey als dat ijk meijn
[2] boel sou verkoopen. Dat kaan
ijk niet weel doen waant ijk denk
dat u toog nog reys* eens weer ijn
Hamsterdam sel koomen. Daarom
sel ijk meijn boel laaten staan
waant als weij dan weer ijn
Hamsterdam koomen, dan kaan
weij tog weer oop oons heijgen komen
gaan. Weest dtog so goet en scriijft
meij tog ten hersten waat hof u
daar van dunkt, dan sel ijk met
ten hersten bij u koomen. Dan sel
ijk sin* oom reijsgelt te kriijgen.
Lieve maan, scriijft meij tog sito
weer oom en scriijft meij dan
waar haan hoof ijk meij kan addere
seeren* moet als ijk daar koom,
waant ijk weet daar geen [weg]. Darom
scriijft meij tog sito. IJk verwagt
met de herste post een brief
weerom.
[3] Eerwaarde maan, ijk heb so
na de vrou vaan Hoffman
vernomen, mar met grootlet
wesen* hebben ijk haar niet
kennen vinden, daat meij ser
bedroeft. Daarom kaan ijk
daar niet* vaan seggen.
Eerwaarde maan, daar ijk oom*
geweest ben heeft meij niet
kennen baaten, anders adt
ijk u weel heer* gescreven.
En seij seggen als dat de een
[hoe of]
[eens]
[zien]
[adresseren, zich wenden]
[tot mijn groot leedwezen]
[niets]
[om]
[eerder]
55
daag weer oom* moet koomen en de aan
en het*. Het help meij niet.
Hir mede breke ijk hof met
de pen maar noot* met meijn
hart, en wens u de segen des
Heren aan sil en legaam en
bleif u getrou vrou tot der [dood] toe.
Gerrite Elivelt
[4] Doet de brieffen ijn malkan[der]
dan kost het so veel briefe
port niet. De groetenis van
meijn sus en van Truij en van
Leena en vaan Sartye, groet*
Hoffman, van meijn, en
wilsdog* van meijn de groeten
ijs* van Mietye aan de korpirel
en van meijn. Scriijft meij tog
sieto._______________
Eerwaard maan, u moet tog reis
[..?..]alre met gaan, waan Altye*
ijs een sondag bey meij gewees en seij
tegen meij als dat sey kon niet
begriijpen als dat Andrik* niet
reijs en scriijft. Seij kan dar nagt
hof dag niet vaan rusten, hoe
hof heij seij[n] hert so van haar
kan hof trekken, kan sey nog niet.
Darom seg tog tegen hem als dat
heij tog ten hersten met u scriijft.
Duysent mal genagt aan Anderk*
Van Aleyte*, dat heij tog sito screift.
[toch terug]
[en de ander niet?]
[nooit]
[Saartje, grootmoeder]
[wil toch]
[groetenis]
[want Aaltje]
[Hendrik]
[Hendrik]
[Aleid]
[in margine:]
Het sel […?…] wesen.
U moet het
alve brive port weer oom*
hebben van Look*.
[terug]
[Louisa?]
56
[45-36c]
[Amsterdam, 15 september s.a.]
[5] Amsterdam, den 15e september
Eerwaarde vriendinne, ijk heb
u brief ser wel oontvangen
en u gesontheyt daar uijt
verstaan. Waat oons aangaat,
weeij seijn door des heeren
seegen nog vris en gesont
en u kinders seij[n] weel besorgt.
Twe sein beij de min en Ka is ijn
het huijs, ma* waar hof het
ijs dat en weet weij nog niet.
IJk denkt dat u moeders her[t]*
tog niet van u heygen vlees
en bloet kaan haaf trekken.
IJk den[k] dat u moeders hertsel*
betonen* als u waat heeft, dat
u dar oom denk, waant deen
swerrt* hir en de ander dar.
Denk* dat u van alles reken
ship sel* geeven. Weest so goet
en sturt het brive port dar ijn
en scriijft meij tog ten hersten.
Duysent mal genagt, Leena Vosterman [?].
[maar]
[uw moederhart]
[uw moederhart zal]
[nadrukkelijk ingeven dat]
[zwerft ?]
[Bedenk]
[rekenschap moet]
57
[45-37a/b/c]
[Wolffhagen, 14 december 1794]
An den
Herrn Major von Wolff
Beij dem Heβischen Regiment Gens
d’armes & Armés des Hertzogs
von Yorick zu Bredefort Doesburg.
frey bis Lipstadt
Solten sie weiter marschirt sein, so wird ergebenst
gebethen diesen nach zu schicken
[op bijgevoegde strook papier:]
Kann niet anders als
met nog 6 st. hoge
fr[an]co [..?..] bestelt worden
Wolffhagen, den 14ten Dec[ember] 1794
[1] Was haben Sie wohl von meinen lezten groβen dicken Brief gedagt
& doch so bald er weg war fiel mir ein daβ ich noch etwas vergessen
hatte, & nun weiβ ich nicht gleich was es war; ob mit der Hoffnung
daβ mirs beijfallen wird, fange ich diesen wieder an. Was machen Sie denn
gutes? Wir sind gottlob alle gesund. Appropos, sch[.?.]eren Sie sich doch
nicht. Pether sagte: wenn Sie das nur nicht thäten, denn das wäre gar
zu gefährl[ich]. Nun lieber Mann! muβ ich Ihnen sagen daβ ich mit
lezte Post einen Brief von Doctor Schaap von Allendorff erhalten
habe deβen Inhalt ich Ihnen hier hersetzen will, mit der angelegentlichsten Bitte mir
bald möglichst Ihre Herzens Meinung davon zu schreiben, weils mich sonst beunruhigt da ich die Leuthe (die so sehnl[ich] auf Andwort hoffen) so lange bis ich die
Ihrge erhalten, muβ warten laβen. Hier ist er:
Meine Frau Schwiegermutter die Frau Räthen Koch hat das hiesige v. Wolffische
Haus von die Frau Amtmän[n]en Billeb seit einigen Jahren um & für dreiβich
Reichsthaler jährlichen Zins im Contract gehabt und bewohnt. Da wir nun von der
Frau Amtmän[n]en Billeb gehört haben, daβ E[uer] G[naden] dieses Haus mit Anfang nächsten
Jahres im Besitz nehmen, so bin ich so freij E[uer] G[naden] hierdurch im Nahmen meiner
Frau Schwiegermutter zu ersuchen, ob Selbige von E[uer] G[naden] solches wieder um die
[..?..] Zins a 30 R[ei]ch[sthaler] in jährlichen Pacht nehmen kann. So bäthe sich
dieselbe einen Contract auf 3 bis 4 Jahr, oder eine baldige beliebige Ant
wort von E[uer] G[naden] aus. Auch wolte ich zu gleicherzeit E[uer] G[naden] hierdurch
gehorsamst fragen ob I[hre] D[urchlaucht] den Garten vorm Mahlhaüser Tor gelegen
den bisher der Mizger Schmidt alhier gemiethet und jezt abgegeben
hat mir auf 5 bis 6 Jahr contrakt [..?..], für einen Zins von 10 R[ei]ch[sthaler]
vermieten wollen. Den Garten ist durch die lezten Miethsleuthe
[2] so ruinirt daβ schlechterdings mit mit dem 1ten & 2ten Jahr
nicht viel Nutzen darauβ zu hoffen hat. Als denn aber will ich solchen wieder
im dem besten Zustand bringen laβen. An Erwartung einer zugeneigten
Antwort bin ich u.s.w. Schaub Doctor. Das ist er & nun bitte nochmals mir
baldigst zu sagen was ich d[r]auf andworten soll. H[errn] Assessor frug ich wie[der] ob
man wohl nichts versaumte beij dem Hause. Er sagte nein, man müste der [..?..]
ihren Brief mit den Baukosten, wovon sie geschrieben daβ sie schicken wolte, er
warten. Was düncht Ihnen lieber Mann? Wenn man nun 35 fl. fürs Haus
& 12 für den Garten forderte? Das ist so ein Einfall, es hängt von Ihnen ab.
58
Lieber Mann [.?.] hatte ich Ihnen auf den Vorschlag ob ich zu Ihnen in die Winter
Quartier zu Kan[n]en gedägte nicht gean[d]wortet, so sehr es auch zu thun mein
Vornehmen war, ia wohl lieber Mann, herzl[ich] gern will ich das thun, & wo
Möglich mit allen 6 Kindern. Zusetzl[ich] machten Sie [.?.] Hoffnung herzu kom[m]en.
Das war mir auch herzl[ich] lieb, & da frugen Sie auch ob ich hin Kan[n]en wolte und es
war mir auch herzl[ich] lieb, [..?..] ist mir das [..?..] schout [?] durch den Kopf
gegangen [..?..], wenn ich etwa einige Kinder zurück laβen muste,
so solten es Lautger & Fritzgen sein. Die wolte ich als dann gegen [..?..] die
Zeit nach Cassel schicken & Grethel[ein] solte auf alle Fälle mit. Vielleicht thäte das
die fr[au] Hauptem, aber ich wolte ich entschläβ mich bald dazu damit ich die 2
Kinder an die Wolle sezte. Doch ia so will ichs machen. Aber Sie wolten sie
denn doch wohl gerne alle sehn. Nun, wir wollen sehn. Schlafen Sie wohl.
Montag 15ten . Zuvor ich Ihnen gute Nacht wünschte, sagte ich wir wollens sehn, näml[ich] was
mit dem 2 Kinder anzufängen wäre wenn ich mit den übrigen Kinder zu Ihnen
führe. Nun habe ichs beschloβen: Wiesgen soll die Zeit am Platz der [..?..]
nach Cassel, & Fritzgen beij die v. Berken. Leztere thuts gewiβ denn neul[ich]
gab sies zu verstehen, & das Kostgeld kann denn an dem 10 R[ei]ch[sthaler] abgehn
[3] & weil sich die fr[au] Hauptem dah nichts abgehn läst wie der Fall war
J. war dah in allen in ¼ Jahr 6 Wochen von C. entfreit gewesen &
deβen war gar nicht gedacht, doch das kann man auch eigentl[ich] auch wohl
nicht verlangen. O! sie wird Wiesgen auch gerne nehmen, mit hin &
herreisen & dort bleiben gehn denn doch leicht 4 wochen drauf. Nun
komts aber auf Ihre Entscheidung an: wollen Sie sie gerne die Kinder
alle 6 sehn, nun so bringe [ich] sie alle 6 mit, & laβe den blauen Kasten
auf dem rothen Wagen sezen; ich hoffe daβ das geth. Was
meinen Sie: soll H[err] Assessor den blauen Wagen haben? Ungefehr vor
25 R[ei]ch[sthaler] freil[ich], wenn man Riemen drunter machen lieβ, so wäre er
vielleicht auch für uns noch brauchbar, aber was thut [man] freil[ich] mit 2 Wagen?
Zumahl da sie auf dem Renthof nicht zum besten stehn sollen
wegen die Kinder. Nun fält mir wieder die Hausmiethe von dem
Allendörffschen Hause ein. Wenn man nun 35 R[ei]ch[sthaler] forderte & zu Überlegen
gebe daβ wenn Sie hier wären wir mehr wie 30 R[ei]ch[sthaler] Miete geben müsten
für ein Haus daβ nicht so bequem wäre in mangen Betracht.
Jezt bitte ich um Verzeihung daβ ich Ihnen vermuthl[ich] wegen des iungen
Gemahls der ältsten Prinzes, ich wuste gleich von Anfange daβ es
ein Prinz von Bernburg war. Zum Beweis: es lies mich Jemant
fragen durch die Kinder wer der Bräutigam wäre. Da sagte ichs ihnen
& empfahl ihnen sie solten an dem Bernburg zwischen hier & Z.
denken ums nicht zu vergessen: ‘Bernburg’. Auf einmahl kurz vor
[.?.] wie ich schrieb kam die fr[au] Hünern, & er[.?.]zte mich es wäre ein
Prinz von Solmsbraunfels [?]. Nun übereilte mich & [.. ?..]
[4] weil sie so nachdrückl[ich] Solms Braunfels sagte so war ich irre [wer]
er ist & heist der wirckl[iche] Gemahl denn also Elexius Fridrik Christian,
Erb-Prinz von Anhalt Bernburg. & nun auf Ihre Erlaubniβ
ein buchstäbliche Auszug aus Jeannetgen ihren Brief: eine kleine
Beschreibung unsere hiesigen Festlichkeiten beij der Vermählung unsere Prinzes.
“Daβ diese Vermählung schon lange unsere ganze Erwartung gespant hatte,
“daβ ich mir sie aber doch mit so vieler Kraft nicht vorgestelt hatte, dieses ist wahr.
“Den Freitag als d[en] 28ten ging der Specktakel an, den Abend mit der Comedie. Man gab
“‘die Hessen’, ein Patriotischer Schauspiel, blos zu diesem Tag verfertigt von Hageman,
“wo dem Landgraf enschreckl[ich] um geschmeichelt wurde. Sonnabends d[en] 29ten Abends
“um 6 Uhr war die Vermählung. Durch die Güte der fr[au] Heupt waren wir im Schloβ und sahen
“den Zug. Gerade wie die Prinzes vor uns war, riβ ihr eine Schnur Perlen und des Prinz
“Brautigams Portrait fiel herunter. Da dieses einen kleinen Aufenthalt gab, so
“hatten wir Muse sie recht nach unsren Gefallen zu betrachten. Sie ist wirkl[ich] schön, auser
59
“ordentl[ich] weis, & nun der Aufzug. Auch ich war bezaubert; ihre Hare (die sehr schön hell
“braun sind) waren um den ganzen Kopf lauter Locken & auch nicht ein Staubgen
“Puder darin[n]en. Darauf nun die brillantene Krone; man kans nur sehn, nicht
“bes[chre]ib[e]n. Der Zug ging ein Pagen mit Wacks Fackeln [.. ?..] 4 Domherrn
“mit der Hofmarschal von Jarmund, da der Er[b]prinz der die Braut fürte, da
“4 [..?..] im weiβen Atlas (NB alles in Roten) die der Prinzes den 7 Ellen langen
“S[…] trugen, wieder 4 Pagen, da die Landgräfin in weiβen Silber Mohr, da
“die Gräfin Sikabeliaskie & eine Hofdame, nun die Prinzes Carolien die rothen Silber
“Mohr an hatte, auch sehr hübsch. Nun gings zur Trauung. Nach Endigung derselber wurden
“36 Kanonen gelöst. Da zur Tafel, die 6 Fürslichen Personen speisten allein
“und auf Gold, alle andere kamen an die Marschals Tafel die 100 Personen gros
“war. Den Sonntag war Kirchenmusik und groβe Cour. Montags ordenstag
“wo alle Ritter in alter Rittertracht waren. General v. Dalwig & H[ochleucht] v. Esterhazy
“& ein H[ochleucht] v. Sonneberg haben den Orden bekomen. Zur Tafel hatte die
“Prinzes Braut diesen Tag ein blau atlas Kleid von den [..]rutfriseurs mit
“Silber gestickt. Den Abend aber zur Comedie war alles wieder
[5] “wieder in Roben mit allen Schmuck. Den Zug mit welchen sie in die
Comedie fuhren kann ich nicht beschreiben. Er war sehens werth & so sahen
wir sie in & wieder herraus sehen*. Um des Landgrafen Wagen waren
[lees: gehen]
allein 24 Fackeln, & so ging das im[m]er fort: erst der Landg[ra]f mit
die ganzen Ordens Ritter in ihrer alten Kleidung mit Fackeln, da der
Landgraf mit seinem Schwiegersohn in einen überaus prächtigen
Wagen, da der Erbprinz, & da der Wagen mit [..?..] Damens [?]
Ehrenbietigste Theilnehmung
der Haupt und Residenz-Stadt Casse*
[lees: Cassel]
an der
Vermahlungs Feijer des Durchlauchtigsten Fürsten
Alexius Friederich Christian, Erbprinz zu Anhalt,
mit der Durchlauchtigsten Prinzeβin
Marie Friederike
Landgräfin zu Heβen
_________________
Glück, Seegen, den Vermählten Glück!
Es seij der Fürsten Häuser Wonne!
Oft bring in neuen Glanz die Son[n]e
Euch froh des Tages Fest zurück!
Geweiht durch Enkel seij die Stunde
Dem Jubel oft von Euren Bunde!
Vom Bund, um den sich Völker freuen
Der Väter ihrem Wunsch gewähre!
Einst Heβens Ruhm, einst Anhalts Ehre
Durch Ihre Huld beglückt zu sein.
Und Helden, wenn das Schicksal wollte,
Daβ Krieg dem deutschen drohen sollte!
Schau Hessen! Anhalt! Schaue du
Ins oft verschwundene Jahrhundert!
So mancher Fürst, geliebt bewundert,
Winkt Euch das Ja des Him[m]els zu.
Und jetzo seij, seij goldner Freude
Des Bundes nachstem Jahr beschieden.
Dieses aus der Casselschen Zeitung
Nun Hals überkopf Adieu, die Post wird abgehen.
60
Lieber Mann, zum Beschluβ eine kleine Errinerung: könte
Sie eine 45 Rd [?] anweisen, ia dann. . Das nähste Mahl
ein […..?…..] Hossfud [?] habe 50 Rd [?] gezahlt
gegen Quitung. Nun August will Ihnen bekant
gemacht haben daβ er heute in dem Categismus gekom[m]en.
Leben Sie ia recht wohl.
[in margine:]
Ein Compl[imen]t von Her[r]n Bürgemeist[er]
61
[45-38 a/b]
[Utrecht, 5 maart s.a.]
Deeze brief te bestelle
Aan G. van Sanbeek soldaat
onder het tweede Companie
van de twee halve brigerden
tot
Doesburg
No 2
franko
[1]
Waarde man,
Ik kan niet mankeren om u voor
de tweede rys te schryven of gy het
pakkie heeft ontfange of niet,
terwyl u ik van u ten eersten
antwoord verwagten. Het is nu al drie
weken geleden maar het blykt
dat gy weynig an myn denkt. Ik
heb u wat gouren [?] op u brief voldan
Man, ik wet niet hoe ik het langer
sal stellen [nu] ik sonder gelt sit en nog
gen voor uyt sig heeft om wat te
verdienen. Ik kan wel een mal
eeten krygen, dat is al, maar ik
heb meer nodig want ik ben de
mesten tyt tuys. Ik ben weer
vreselyk met tantpyn angefalt.
Nu man, ik hoop dat gy desen in een
goede welstant sal ontfange
en my wat meer van het een
en ander sal schryven. Wat u
kinderen betreffen [,zij maken het] nog wel.
Mie komt van de mey* tuys.
[2] Waarde man, hier mede sal ik
eyndigen en verblyf u liefhebbende
vrouw Van Sambeek. Gy
moet de groetenis hebben
van Dockom [?] en u dogters en
ook van ant en haar twe kinderen
en van vrou Kwint.
Ik verwagt spoedig
antwoort.
[in de komende maand mei]
Utrecht, den 5 maart
62
[45-39]
[Doesburg, 17 augustus s.a.]
desen brief te bestellen
aan bendictus sender
soldaat in het derde
battelion in de twede
halve bregarde
tot tiel
en verder te besorgen tot ost
[keerzijde:]
doesburg. Retour, is reeds vertrokken.
[1]
Seer waarde man,
Hoop dat ue deese in gesondhey[t]
sult ontfangen. Wat myn
betreft, ik ben wel gesond
maar dog in groote verlegentheyt
om dat ik geen tyding van ue
kryg of dat ue selfs koomt
soo als onse afspraak was.
Als gy geen pas kont krygen
dat gy dan saterdag sout
schryven. En nu heb ik geen
rust of duur om dat ik geen
tyding van ue kryg en dat
gy wel weet in hoen*
omstandigheid dat ik ben
en daar by niet weet waar
ik haast van leeven sal. Ik
verdien niet* en moet tog
huys huur geeven en ook eeten
met het kind. Myn lieve man,
[ik] versoek dog ten eersten postdag
een brief hoe dat ik het
maaken moet. Versuymt
tog niet. [Ik] weet niet meer te
schryven. Syt van myn gegroet
als ook van ue lieve kind dat
dagelyks van ue praat. Vaart
[2] wel, myn lieve man.
[hoe een]
[niets]
Doesburg, den 17 augustus
63
[45-40]
Aan Den wel Ed. Gestrenge
Heer Capitijn C. Nolting
Jn Staaten Dienst onder
het Rigement van de Ginrael
van Efferen tot
Deudekom
in Gelderland
17 25/12 89
En of* de capitijn daar
niet was, om te besorge*
dat die brief in sijn
hande gestelt werd.
Mevrouw C. Nolting, geboore
A.C. van Else. Mevrouw,
Doende uEd. te weete dat uEd. vader en
moeder heeft mij op uEd. obligaatie in
verschyde* termijne van agt gulde heeft
alle maande betaalt tot den 28 meij
1787 de somma van een hondert en
sestig gulden. Dus resteert mij nog een
hondert en vier en sestig gulden, en hebbe
verschijde maale aan u vader en moeder
aan maning gedaan om mij te betaalen,
maar sy byde hebben sig gediclareert*
om voor uEd. niets meer te betaalen, maar
dat ik aan uEd. zoude schrijven. En terwijle*
die schult soo veel jaare geduurt heeft,
soo versoeke by de ontfangst van dese brief
mijn een hondert en vier en sestig gulden
over te zende, of sal genootsaakt sijn
om u obligaatie in hande van een
procureur te zende om uEd. in regte
te vervolgen, hebbende lang genoeg
daar na gewagt. Waar meede, mevrouw,
met alle agtinge uEd. diennaresse blyve,
Johanna Polak,
huysvrouw van
B.D. Haas.
S.Hage, den 25 Decemr
1789.
[’s-Gravenhage, 25 december 1789]
[=Doetinchem]
[als]
[ervoor te zorgen]
[verschillende]
[lees: gedeclareerd]
[omdat]
64
[45-41 a/b]
[Verviers, 2 maart 1785]
Monsieur
Monsieur Nicolas Defawe
soldat het aders aan ijacobus
ijulkens wonende in de Verbrande Straat 2
tot Doesbrog ou Doesburg an de ijessel
a Doesburg
[1]
Mon Marit
En reponse a la lettre que vous m’avez ecrit en dâte du
22 fevrier passé je vous dirai que j’ai recu par Mons[ieu]r
Ernotte le billet de change de dix ducats que vous m’avez
envoiez que je menagerai et n’en ferai usage que pour
l’ainée de nos filles, l’unique reste de notre mariage.
Or, quand a celle du 18 8bre* passé qui ne m’est pas
[octobre]
parvenue, je ne sais quoi m’imaginer moi meme, sinon
que vous me la figurez ou que vous l’avez songez qu’ainsi.
C’est a tort que vous osez faire mine de me reprocher
que j’eu manquez d’ij repliquer. Au reste pour reprendre de
mot a mot le fil de v[o]tre derniere dans la quelle vous me
marquez que je m’imagine peut-etre que vous avez de l’argent
quand vous voulez, j’ose vous asseurer que c’est une chose a la
quelle je n’ai jamais songez, charmée meme a l’exces de ne
vous en avoir jamais fait la moindre mention etante (grace
au Seigneur). Ce que m’embarasse aujourd’huij le moins, a raison
que je suis a meme de vivre a present avec ma petite
independanment de votre assistence que je n’implorerai jamais.
Ainsi a quoi bon tant vouloir sonder mes sentiments ? Vous devez
assez les connoitre. Je vous les ai fait sentir deja plusieures
fois depuis v[o]tre depart, ce qui me paroit devoir suffir pour
pour vous faire prendre le parti de ne jamais retourner ici,
surtout pour me rejoindre etante bien eloignée d’ij donner les
mains. Vous avez beau consulter votre conscience a cét egard : c’est
de la moutarde apres souper. Il falloit le faire quand il etoit
tems et que vous etiez au sein de votre famille. Elle vous auroit
servit de regle pour vous conduire en honnete homme. Je m’ij
perds meme, puisque vous ne pouvez cesser de me faire des
reproches qui devoilent de plus en plus votre naturel et qui sont
tres deplacés. Car a quoi vous sert de me dire que vous ne m’avez
pas epousez pour mon bien, puisque je n’en avois pas, mais par
amour, aiant le droit de vous faire les memes reproches tandis que
ni vous ni tous les votres n’en avez jamais possedez aussi ? Ce qui
me charme quand a cet objet, il est revoltant de plus de vous
[2] entendre dire que vous n’avez jamais cherchez a blesser mon
honneur votre lettre [.....] [..] [.....] mais je serais en
desespoir d’ij avoir jamais donnez atteinte Vous avez, je prevois,
oubliez le passé et si la charité ne m’obligeoit de me taire, je
pouroit vous rememorer ce qui vous feroit rougir de confusion,
si du moins je vous en croiois susceptible. Et comme jl est
2
De Verbrande straat (lange tijd zo geheten na de ontploffing van een daar gelegen kruitmagazijn), thans
de Bergstraat.
65
consolant pour moi de n’ij avoir jamais donnez atteinte de quoi
je serois au desespoir, je me contenterai de vous dire qu’il
n’appartient pas a un vilain comme vous d’oser m’accuser
d’avoir jamais derogez a la qualité d’une fille d’honneur
et de probité, de quoi tout ce qu’il ij a d’honnetes gens ici
peuvent rendre un fidel temoignage. En outre ne deveriez vous
pas rougir de honte à n’oser ouvrir les ijeux que de m’accuser
par votre lettre, que vous savez que je dois faire lire, que je
vous ai cent fois refusez le devoir conjugal ?! Fi donc ! Je
connoissois trop mes obligations et si jamais j’ai eté dans
le cas, vous en devez penser que ce n’etoit que parceque vous vous
ij presentiez dans un etat d’ijvrognerie (qui vous etoit, comme
vous savez, continuelle) et plus propre a vous faire abhorrer
d’une femme d’honneur tel que moi qu’a recevoir vos caresses.
Tout autre que vous, me dites vous, m’auroit maltraitez.
Juste ciel ! Combien de fois n’ai je pas eté la victime de vos
fougues impermises et deraisonnables qui de tout tems et en
toutes occasions n’ont cessez de dementir la pretendue
education que vous dites avoir recus de vos parents. Puis
qu’il est constant que vous en avez agit ainsi a mon egard
sans que j’en a me reprocher d’en avoir jamais eté la cause,
ni par ma conduite avoir pu m’attirer ou meriter vos
mauvais traitements, toutes quelles considerations m’engagent
encore de vous dire que vous pouvez rester ou vous etes
Et quand a moi, je suis tres contente de mon sort et
qu’apres avoir fait un sacrifice a Dieu de tout le passé
j’ai pris mon parti qui est de rester seule avec ma petite
qui est toute ma compagnie. Puis venant aux choses serieuses
je vous dirai que je sais tres bien que nous avons tous une ame
a sauver et qu’en particulier il me reste un enfant que Dieu
[3] a bien voulu confier a mes soins aussi etante sa mere. Son
salut sera toute mon application tandis que je travaillerai
au mien avec plus d’aisance et de bon coeur qu’etant
avec vous ainsi. En voila me paroit il assez. Ne vous inquietez
donc plus de rien. Tachez seulement de mener une vie nouvelle.
Conduisez vous en honnete homme et Dieu vous benira. C’est ce
que je souhaite. Vous m’avez recommandez de vous repondre
a coeur ouvert. Ainsi arrrive qu’il arrive. Je ne sais trahir mes
sentiments dans quels je resterai ferme, vous assurant que je
ne suis pas telle que vous avez l’indignité de me faire passer,
personne n’aiante rien a me reprocher sur ma conduite tant
en ma qualite de fille que de femme sur ce je suis apres
les compliments de tous.
Vervier, Ce 2e Mars 1785
Anne Marie Hodiamont
P.S. J’ai dabord fait dire trois Messes pour les
ames du purgatoire.
66
[45-42]
[Doesburg ( ?), s.d. ; 1788 ( ?)]
Monsieur
Monsieur W. van der Marsch,
Constapel in guarnisoen
te
Doesburch.
Monsieur W. van der Marsch debet aan
Joh. Nyhoff,
Apotheker
Volgens geleverde rekening van
tjaar 1787
ƒ 4, 1, [keerzijde :]
W. van der Marsch
67
[45-43]
[Leiden, 6 mei 1802]
Aan
Abram jacobus
Van Der Bly
onder ‘t dtweede
batteljon 4 conpani
5 halve brigade
tot Doesburg
[keerzijde, andere hand :]
moet naa de West
[1]
Veel geliefde zoon !
Ik hebbe Ud. laatste brief die gy met
de post gestuurt heb, ontfangen en Ud.
welstand daar uit verstaan, ‘t welk ons
allen lief was te hooren. Wat ons betreft,
wy zyn ook door de godlyke goedheid
nog allen fris en gezond. Uw meuje*
is ook weer geheel hersteld, maar er
zyn nog veele zieken in Leyden en de
menschen sterven zeer schielyk*. Onze
huismeester* is ook in drie dagen gezond en dood geweest. Randa, zyn
moeder, is ook binnen drie dagen overleeden, en wat uw zuster Kaatje betreft,
die is weder t’huis. Zy is ziek uit haar
dienst moeten koomen ; zy heeft zwaar
rematike pyne in armen en beenen,
dog zy is beter als zy geweest is. Lieve
zoon, myn vriendelyk verzoek : als Ud.
niets van groot belang te schryven heb,
dat gy dan geen brieven met de post
meer zend, want het vald my te zwaar
vyf stuivers te moeten geeven. Gy moet
[2] zien of gy ze met andere*, of met uw
zusters beminde meede stuurt, want
het gaat my aanhoudend nog bitter
slegt met de broodwinning. En hoe het
nu met myn huis gaan zal, weet ik
niet, nu myn huismeester dood is. Ud.
schryft ons van over te komen, voor
negen maanden. Maar als gy een
winkel kund krygen, is het goed en dan
mag ik het ook gaarne leyden. Maar
als gy geen winkel konde krygen, dan
zoude ik niet weeten waar ik voor u
de kost vandaan zoude haalen.
Ik heb deese brief in een brief gesloten
die uw zuster na haare beminde ge-
[tante]
[snel]
[huisbaas]
[versta : andere brieven]
68
stuurt heeft, met verzoek om hem Ud.
te behandigen
Nu lieve zoon ! ik beveele
Ud. verders in de bescherming
van den Almagtige. Houd u
tog van kwaad gezelschap.
Zyt hartelyk van ons allen
gegroet ; de groetenis van uw broer
Jong en zyn vrouw, alsook van
grootm., grootvader [ ?]. Ik blyve na groete
Ud. geliefde vader, Jos vander Bly.
Leyden,
den 6 Mey
1802.
69
[45-44]
[Doesburg, 20 juni 1797]
Aan den burger
adolf van dooren
Corperaal onder de
eerste konpani jagers
garnisoen in tiel
[keerzijde, andere hand :]
Retour, is met de Paspoort vertrokken
[1] Doesborg, den 20 Juni 1797
Goede vrint en vrindin,
Ik kan niet na laaten
om uw eens te laaten
weeten als dat wy niet
en weeten wat dat der
an scheelt, dat uw niet
eens en schryft. Uw
moeder weet ok niet hoe
dat het sit dat uw niet
eens en schryft. Uw heeft
het ons nog so belooft dat
gy ons schryven soy*. Myn
lieve Mieke, ik kan uw
nog niet ver geeten. Daar
is geen eenen dag of ik
denk nog an uw, want
ik heb een goede vrindin
[2] an uw ge had. Mieke, als
uw den brief ontfangen
hebt, dan schryft ons tog
eens antwoort hoe dat het
sit mit Rosmoolen. Uw
moeder denkt vast dat
uw en uw man over sal
koomen op de kermis. Ik
hoop dat het waar sal
weesen dat uw en uw
man over komt op de
kermis. Dan sulle wy
samen nog eens plasier
hebben. Mieke, als Rosmoo[len]
myn opregt meent*, dan
segt tegen hem dat ik
ver sogt hebt dat hy
[3] over soy koomen op
de kermis. Verders breek
ik of*, en ver blyven mit
alle agting uw goede vrindin
[lees : sou]
[mij eerlijk bedoelt, eerlijke bedoelingen met mij heeft]
[af]
70
tot de dood. Gy moet de
groetenis hebben van uw
moeder en van ons en van
alle goeie vrinden, en van
myn dusent maal gegroet.
Als uw over komt, dan sal
[i]k uw het brieve geld
weerom geeven. Mit haast.
Maria Adams geschreeven*.
[versta : Deze brief is door M. A. geschreven.]
71
[45-45]
[Willemstad, 8 december s.a.]
Aan ian Piet
Jonk onder het
eersten battelion iaagers
onder de vijfde compagie
tot doesburg
[1] Waarde zoon, jk kan u niet na laaten om u
een letterie te schrijven als dat wij door des Heeren
goed heijd nog fries en gezond zijn en wij hooppen het
zelven van u te hooren. Was het anders, het zouden
ons van harten leed zijn. Dog ik moet u laaten
weeten als dat u muij* Pieternella Verhuuler over
leeden is. Ach daagen daar na dat gij weg was toen
heb ik de teijding ge kreegen als dat zij van een
beroerte gestorven was. En u zuster heeft daar
niet na toe kannen gaan want die moest ten eersten*
naar haar dienst en gij hebt mijn daar niest* van
geschreeven of gij daar heb ge wiest* of niet. Dog
ik laat u bedanken voor u ge zonden geld; dat
gij dog om u moeder gedogt hebt. Dog gij moet
de groet te nies* hebben van u baas en vrou Deijman
en ook van u lieve Griele [?] den Danie. En dat is waar,
dat zou ik nog vergeeten: Deijman hijd gezegt
als dat de kaggel brand. Als gij u nog wilt
koomen warmen, dat kunt gij doen. Nu verder
weet ik u niet* te schrijven want Ries is hier niet.
[2] Dog ik moet u laaten weeten als dat baas
Franken zoo schieliek* gestorven is van de
pluuries en die heb ik af geleijd met vrou Ianse.
En Antoonie van Mouweriek is ook al doot en
de vrouw van Corneelies Willemstijn ook al.
Nu verder weet ik u niet te schrijven als de
groeten nies* van u moeder en u zuster
en weij hooppen als dat het u wel mag gaan
onderden dienst. Liegt* dat gij het zoo goed hebt
als dat gij burger zijt. Nu breek ik af, nu
kan ik niet meer schrijven, dog gij moet het
mijn niet kwaalijk neemen want ik hat haast.
Willem stat, den 8 desember
72
[=moei: tante]
[onmiddellijk]
[niets]
[geweest]
[groetenis]
[niets]
[plotseling]
[groetenis]
[wellicht]
[45-46a]
an das Regiment
erprins* von oranien
nassau unter das 2
patalion unter die
conpanie Von der Telden an den herrn
scharsandt* ohl in
Ninwegen
Franco Duisberg
[Wattenscheid, 26 februari 1787]
[Erbprinz]
[sergeant]
[keerzijde:]
deuysb.
[1] Wattenscheidt, den 26 febuarij 1787
Meine lieber Herr scharsandt Ohl, sie haben
mich geschrieben das ich solte wiederkommen.
Das wil ich wohl thun aber mein bruder
Henderich das mus ich ersblich* mit shreifen
den das ist so eine verschwenselde wirt
schaft, ich habe gar keine mundirung*
mer. Wen sie mich konen versprechen
das jenige geld was ich habe gutgemacht
das jahr wie ich bin gedisertirt und alle
mundirungs stücken, freilich, den wil ich wider
komen. Aber das halte ich mich das [?] mein
bruder Henderich mus ins [..?..] beij mich
komen zu Buckhols oder Rasfeldt oder
Dorslen, dan will ich mit ihm sprechen.
Und das ich aus getretten bin, das ist meine
schuldt nicht gewesen den ich habe gearbeitet
zu diedam bey unse verwanten und da bin
[2] ich auf die kirmis gewesen im klewigschen
und da bin ich verraten geworden von die
preisisge werber und da haben sie mich
nach Wesell gebracht. Jetz bin ich aber
mit urlaub und wen mein bruder bey
mich will komen so mus er mich die
tag und datum schreiben. Wen er auf
die drey platzen so mus er mich die
schreiben und wo er einkeren will.
Ich erwarte antwordt.
J.W. Lindeman
[ehrlich]
[montering, uitrusting]
73
[45-46b]
[Wattenscheid, 26 februari 1787]
an Johan Henderich
Lindeman
in ninwegen
franco duisberg
Mein lieber bruder, ich habe den scharsandt
geschrieben wie ich es meine und ich mus
es mit dich sprechen er* ich wieder kome.
Und unse mutter ist gans schlecht. Schicke
doch mit die erste post doch was geld
den hir seind die ausgiften gros, und
wenig zu verdienen. Henderich, tausend
mahl gutten nacht von vatter und mutter,
bruder und schwester, und alle freunde
und bekante.
Johan Wilhelm Lindeman
anno 1787, den 26 februarij
[ehe]
74
[45-47]
[Rotterdam, 30 december s.a.]
Desen aan Henderick Ravestyn
in het Eerste Batteljon
Jagers in de 3 Compageni
tot Duedekom
in Gelderlant
f[ranc]o Doesburg
[1] Seer warde man, ik laat UE wete
als dat ik U brieffen ontfangen
hebbe en U gesontheyt daar uyt
verstan. Wat myn en u kint aan
gaat, syn ok nog gesont. Maar gey
schryft van die 8 ducaten, die kennen
wey niet krygen omdat gey onder
de Jagers bent. Daar geeft het lant
maar 4 ducaten voor. Maar man,
gey moet eens schryven voorhoe
lang gey dienst hebt. Verders laat
laat ik UE weeten alsdat ik met
myn kint bey myn ouders
tuys ben. Gey schryft myn ook van
het gelt dat ik dat niet moest uyt
geven. Gey weet dat ik en het kint
nakent en bloot [waren]. Was, gebuegel van
U suster kost myn 1210. Dan moest
ik nog die 17 stuyver die gey most
[2] hebben, schenken voor het leenen.
Nu geven myn ouders myn de kost,
anders was ik te somer weer even
reyk. Hier mede breek ik af en
wens UE een salig hoogtyt van
Korssemes. Verders filisterik UE
met U veriaardag en veel heyl
en segen in het nieuweyaar.
Genagt van U vader en moeder
en broer en suster. Genagt van
myn vader en moeder en susters.
Genagt van myn en U kint
en blyve U onderdanigen vrou
tot de doodt.
Heyn, gey kunt de brieven wel
aan U vader stueren maar verder
af tegeven an U vrou madat* ik
[lees: met dat= omdat]
altoos een open brief kryg den
anderen dag.
Rotterdam, den 30 Desember.
75
[45-48a/b]
[Doesburg, 26 februari 1797]
Aan den Burger
H. Van Beek LuijteNand Leggende tans
in Garnizoen te Gorekom
[keerzijde envelop:]
niet begeerdt
[binnenzijde envelop:]
Neemt niet qwak dat
lyk
ik UEd. deese met de post
zende. Roesing heeft mijn
op gehouden met de heer
Scherf die ze* dat die tog [?]
van dag vertroken en
zij waaren zondag al
vertroken, dat mijn zeer
speet. Vaar wel.
[1]
[zei]
Doesburg, 26 feberary 1797
Myn Heer en Zeer Goede Vrind,
In andwoord op UEd geerde letten* die myn nevens
[geëerde letteren]
zuster in een redelyke welstand zyn ter hand gekoomen.
Nieds was myn aangenaamer om UEd neevens
UEd dierbaare egtgenoot en die van UEd lieve
kinderen de welstand te moogen verneemen. Hoope
in tussen dat de Heere UEd zaamen lang dit voor
regt in Zyn gunst mag laaten genieten. UEd
schryft begerig te zyn omte weeten of Steens UEd
geweesene vrind in wat rang die gestorven is. Weet
dat hy by na hier 3 viendeel* iaars aan zyn quaal
[vierendeel]
gesukelt heeft, zynde Schariand Maioor. Hy is nog
na zyn dood geoopent. Ik ben in de maand Augustus
gepasseerde iaar eenige weeken voor plizier na
holland geweest. De laatste dag voor myn heengaan
heb ik afscheyd van hem genoomen, niet denkende
hem weer te zien, dat hem zeer, zo ik merkteraan
dee. Ik was niet minder [aangedaan] te meer om reeden UEd bek
end, want in het eerst beloofden hy vandag tot dag,
doe hy nog redelyk was, om by myn te koomen, dog
het scheen dat hy vreesden om te koomen. Hy is
niet by myn geweest, dog voordat ik toen heenging
76
is het laast geweest dat ik hem gezien heb want in
die tyd dat ik weg ben gewees is hy zo af genoomen
dat [.?.] hy onzigbaar was en van nimand wou
[2] gezien worden. Ik voelden myn altyd zeer aangedaan wanneer ik hem zag en dus vond ik, en meer
met myn, [het] geraaden hem niet te zien. Zy raayden het
myn of want myn zwak is gebleeven tot het laaste
ogenblik van zyn leeven dat myn nog zeer trof, dog
dit had ik nog verwagt dat hy [van] myn nog voor zyn
sterfen afschyd zou hebben genoomen, dog het schynd
dat hy het niet heeft durfen waagen omdat de
schuld allen op hem lydog* ik heb het hem vergeeven
want [hy] heeft hier genoeg geleeden. Doen hy dood was
vroegen zy aan huys of ik hem begerden te zien,
dog ik bedankten om dat ik wel wist dat ik te veel
ontsteld en aangedaan zou zyn. Hy is zeer fazoende
lyk begraaven door de militaaren dog ik heb
het niet willen zien. Zyn oude vrind de offezier
Schouten en de heer syn capityn die tans nog in
Deventer in garnizoen leggen, gingen in het eerste
paar. Schouten is gepenzoniert en vertert hier
zyn geld, is getrouwt met een schariands weduwe,
een halve zuster van zyn broers vrouw uyt
het gasthuys. Ja goeie vrind, wat zyn de tyden
verandert zedert UEd afweesen en wat al goeie
vrinden en kennissen zyn in het iaar 1796 [?] al na
een eewigheid gegaan doe de heete koorssen zo
[3] geregeert hebben, daar Cornelis Steens ook elf
weeken aan geleegen heeft. Hy en ik gingen op een
dag leggen dog hy is gestorven. Ik heb hetter door
gehaald, dog begon eers weer te beteren doe hy sturf.
Heb hem in zyn ziekte of dood niet gezien. Agt dagen
na zyn dood kreeg zyn broer Harmen het ook en
die heef maar drie daagen geleegen en de laaste
dag ly zig myn lieve vader ook. Harmen heb ik
nog dood gezien. Doen hebben zyn* myn gesyd dat zy
zo verlangden om myn te zien. Dit was donderdag.
Zondag stierf vader. Die twe benen* een dag na elka[ar]
begraaven: Harmen op donderdag, vader op vrydag.
Nu kan UEd denken: twee zulke goeie vrinden, daar
by myn ziel treefent* verlies van een dierbaar vade[r],
hoe hard myn dit viel. In die tyd is Jacobus Hogers
getrouwd met Anna van der Sle. Ook gestorven: den
ouwen Hoogers, vrouw Rosins, vrouw Van Rees,
de wedewe Mouters daar wy zo menege pet* met
elkaar gehad hebben. Ja, wel vyftig zyn dat jaar
door schok [?] en kou gestorven want het heeft hier
aakelyk en naar geweest. God bewaar om dat wy
zo een tyd niet weer moogen beleeven.
[4] UEd schryft wegens de heer Kaal. Die is van dinst*
geweest in het iaar 87 door de omwenteling dog
is nu met de consestuisie* weer dinent offizier.
Zy hebben 6 kinderen en hebben onlangs in den
briel geleegen, dog of zy daar nog zyn weet ik
niet. De apoteeker is getrouwd met eene juffrouw
Jordens; of UEd die kend weet ik niet. Zy hebben
77
[alleen bij hem ligt, doch]
[zij]
[zijn]
[treffend]
[pret?]
[uit de dienst]
[constitutie]
tans een kind. De ouwe juffrouw kon zig met
haar aangetrouwde dogter niet vereenigen
om dat dat een lelyk humuer is. Die heeft
over al by haar vrinden, dan hier dan daar,
rond gezworven, dog is tans by haar dogter
Naatien* na Den Briel gegaan om haar geld
[Catharinaatje?]
te verteeren. Den apoteeker heeft onlans*
[onlangs]
hier zyn apteek en al zyn goederen verkogt en
is na Amsterdam gaan woonen met zyn vrouw,
doet met zyn ouwste broer in compion* als maa
[is compagnon van zijn oudste broer]
kelaar. De apoteeker zal rysen voor zyn broer
wegens de negosie. Dog dat de ouwe juffrouw op haar
ouwe dag zo moet sterfen, dit spyd myn omdat het
zo een braaf mens was, UEd bekent. Izak is ook al
een man* of drie in Amsterdam geweest in een winkel.
[maand?]
[in margine:]
Naar UEd nevens UEd dierbaare egtgenoot hart
grondig gegroed [te hebben], tekene met alle veneratie, zeer goed
vrind, UEd dinaar[e]sse en vrindin. A.B. Volteler.
P.S.
Verwagte met oukasie een letter weerom. UEd zult
myn zeer verpligten. Neent* het geringe voorlief. Hier
na beter. Ik hoop UEd voldaan te hebben. Alls* is vol.
78
[Neemt]
[Alles]
[45-49]
[Amsterdam, 12 maart 1800]
Deze Brief te besorgen
tot Doesburg aan
geret blom Jager onder
Eerste konpagie Eerste
Bateljon als Jager
Gerret Blom
[keerzijde:]
3 van doesburg
2 Zutphe
__
5
Retour 5 St.
Is gevangen
Woensdag, den 12 Maart Ao 1800
Eerwaarden broer, ik laat u weten als
dat ik vris en gesont ben. Ik hoop het zelfde
van u te hooren. Was het anders, het zou mijn
van herte leet zyn in* als dat ik verlangens
ben om van u te hooren hoe gy het heb.
Want als dat ik hier aleenig swerf, maar nu b
ben ik aan het diene ge gaan. Ik dien op de
Joden Heere graagt, op de hoek van Muijer
straat te Amsterdam bij de brood
bakker. Maar nu versoek ik als dat gij
mijn ten eerste schrijft hoe gy het heb.
Wij zijn met ons twee van vader en moeder
en wij zijn van malkaander gescheijen, maar
nu hoort ik niet of gij leeft of dood ben.
Daar om is mijn verlangens om te hooren hoe
gy het heb. Maar ik versoek zoo gaaws
gy t kent een brief weer om. Ik blyf u toe
genegen suster Marieja Blom tot der dood toe.
De groetenis oma en nigt en neefs. Als gy schreyft:
op de Joden Heere gragt, op de hoek van de Muyerstraar.
79
[en]
[45-50a]
[Leiden, 22 juli 1798]
de zen brieft te bezorg
en aan pieter jonkers
het tweebattelyon
onder het 5 tallyar
onder het doetd
doeburg
[1] Leiden, den 22 july 1798
Pieter Jonkers, de grotenis van vader en moeder
en van u suster en van u beminde. Maar
Pieter, my verwonder is [a]ls dat u edelen
geen a[n]twoord en sturt want gy kun[t] niet
zeggen als dat nietontvangen want
dat week* ik beter want [dit] is alde vyfdebrieft
[weet]
dat ik aan jou schryft. Maar het is geen
behandelen van jou dat [gy] aan my toon[t]
maar lieft [?] ik hoopt als dat [gy] nou een woor[d]
aan my mag schryven want ik ben zeer
verlagen* na jou[..?..] want ik hoopt u lieft
[verlangend?]
dat maar doen mag lieft maar en danmoet
gy schryven of gy en brieft ontvangen met
gelt onvangen hebt. Ik heb ook geen antword
nog op gekree maar lieft ik als dat u mybe
lof* na mag kommen maar het zal nog een weekt
[versta: ik hoop dat wat u mij belooft]
of twee ley[en] maar lan[ger] niet en daar [kunt] gy u sta[at] op
ma[ken].
[2] Maar lieft ik hoop als te die tyd mag
een pas mag kryven* want hoeeer
[krijgen]
dat mag kryver hoe liever dat ik hebt
dat deuzen maalgemaag* heft. Ik breekt nu
[deze keer gedaan?]
met de brieft pen maar niet met my
hart lieft de groetenis van my van Marten [?] Pieter en
van zij[n] vrouw
vaders en moeder.
[45-50b]
Zoon, ik kan niet ma* om een
letter aan jou te schryven
want ik versmelt van droeft*.
Want zoon, ik hoopt als na*
dat [gy] nou mag schryven want
ik aanders koomder ontmag
van*. Want gy weet de lieft*
niet die voor u leid of is [u?] zo [boos?]
over het loletie is dat heid uit
een grapt gedaan* [heeft] toe[n] gy het
gelt
gekryven hebt? Genag zoon*,
[nalaten?]
[droefheid]
[alsnu?]
[want anders val ik in onmacht daardoor?]
[liefde]
[‘t lolletje dat hij voor de grap uitgehaald?]
[gekregen hebt. Goedenacht, zoon]
80
ik
hoop als dat [gy] antwoor sturen
mag.
[45-51]
[drukwerk]
[Tysterband, 31 mei 1785]
Hoogwelgeboore Heer
De Heere Leide
Lt Coll. van ’t Regiment van de
Hr Generaal Leide
à
Doesburg
Hoog Welgeboore Heer,
Het heeft den vrymachtigen Heere van leven en dood behaagd,
myne tedergeliefde Echtgenoote, die Hoog Wel Geboorne Vrouwe,
MARIA ANTONIA MARGARETA de BERG;
voorleden Woensdag des morgens om half 12 uuren, in den Ouderdom van 30 Jaaren en omtrent 10 Maanden, na eene Borstpleuris en bedlegering van 8 Dagen, het tydelyke met het eeuwige te
doen verwisselen, en zoo ik wensche in de zalige ruste tot zich te
neemen.
Een Sterfgeval, ’t welk voor my en myne 3 kinderen onder
welke een teder wicht van nauwlyks 8 Weeken allertreffendst is: -en ’t welk my noch te smertelyker vald, vermits ik in myn guarnizoen te Ter Goes zynde, de my toegezondene berichten van Haare
ziekte niet tydig genoeg ontfangen heb, om by Haar Sterfbedde te
kunnen tegenwoordig zyn.
Ik kon niet nalaaten Uw Hoogwelgeb. deeze myne
smertelyke omstandigheid te berichten, niet twyffelende, of Uw Hoogwelgeb. zult wel eenig deel in dezelve gelieven te neemen; terwyl
ik van harte wensche, dat God Uw Hoogwelgeb. lange in
zyne gunst voor smertelyke Sterfgevallen zal bewaaren.
Ik blyve met oprechte hoogachting.
Hoogwelgeboore Heer
Uw Hoogwelgeb
Tysterband,
den 31 May
1785.
Zeer Bedroefde Dienaar
JOH. BREDT.
Lt Coll. Leide
81
[45-52]
[drukwerk]
[Amsterdam, 29 januari 1790]
WelEd. Gestrenge Heer
Den Heere J.J. in de Betun
Capitein in ’t Regiment
Vanden WelEd. Gebooren Heer
Den Heere Van Dam
Actueel in Garnizoen te
Deutichem
WelEdele Heer en Vrouwe
Veel Geachte Broeder en Zuster
Daar het den Vrymagtigen God behaagt heeft, onzen
waardigen Oom den Wel Edele Heer MATTAIAS
LAMBERTUS VONCK, Medicine Doctor,
in den Ouderdom van 83 Jaaren, 10 Maanden en 2 Dagen, door den Dood, en (zoo wy hoopen) in zyne eeuwige
Heerlykheid over te neemen, na eene ziekte van 9 Dagen.
Hebbe het van onzen pligt geacht U Wel Ed. van dit
sterfgeval kennis te geeven, niet twyffelende U Wel Ed. zult
in dit ons Verlies deel neemen; wenschende de Heere U Wel
Ed. voor veele aandoenlyke sterfgevallen zal bewaaren.
Waarmede ons in U Wel Ed. vriendschap aanbevolen te hebben, met alle achting tekenen te zyn,
WelEdele Heer en Vrouwe
ons
Veel Geachte Broeder en Zuster
Amsterdam,
den 29 January
1790.
UEd. bedroefde Dienaresses,
en susters
H.C. Vonck W[eduw]e J. Buijs
C.P. vonck
De welEd. Heer in de Betuun en Vrouwe A.F. in de Betuun geb[ore]n Vonck
82
[45-53]
[drukwerk]
[’s Gravenhage, 17 september 1789]
Weledele Gestrenge Heer
Den Heere De Munnick
Capitein in ’t regiment van
den Heer Grave van Dam & &
te
Doesburg
Weledele Gestrenge Heer en Neef.
Het heeft den Almagtigen God behaagt, myne waarde en
zeer geliefde Vader, den Wel Edele Gestrenge Heer OLOFF
NICOLAAS DEEGERMAN, Premier Luytenant in
het Corps Artillerie ten dienste van den Staat der Vereenigde
Neederlanden, heeden Namiddag in de Ouderdom van omtrent
70 Jaaren aan een borstziekte uyt dit tydelyke, en zoo ik hoope
tot zig in de Heerlykheid op te roepen.
Ik hebbe het van myn pligt geächt UWeled.gestr.van dit
voor myn smertelyk Sterfgeval kennis te geeven, God biddende
dat UWeled.gestr lange voor smertelyke gevallen wil bewaaren
en heb de Eer met alle agting te noemen
WelEdele Gestrenge Heer en Neef
’s Gravenhage
den 17 September 1789.
UWelEd. Gestr. dienstwillige en bedroefde
Dienaar en Neef
E. N. Degerman
83
[45-54]
[’s-Hertogenbosch, 18 maart 1785]
Deesen aenden Soldaat Derck
Becckers in het tweede Battaillon
Vanden Collonel Van Pabst in de
Compagnie Vanden Major Van Asten
tans met Verlof
Tot Genderen
in gelderland
Zeer goeden vrint Derk Bekkers,
Ik hebbe den brieft van uwe ontfangen op
den 18 maart als dat uwe weer een recrutt
heb aengenoomen, hetwelk ons zeer lieft is.
Doet tog nog uwe best voor de compagnie,
dan kund gij wegt blijven tot den 28 maart
op zijn langste. Maar de recrutten moeten
den 24 maart binnen zijn sonder te
manqueeren. Doet de groetenis aan
Knaaving en alle goede bekenden
en voor ael den Drost te Genderen
en mijn vrouw Staaring.
Verblijve hier meede uwe toegeneegende
sergeant Gerret Ian Seeving.
S.Bosch, den 18 maart 1785.
Met haast gedaan.
84
[45-55a]
[s.l., 1 mei 1792]
Erste regement
Erste battel yohn
Diesen brief ab zu ge
geben an den müschedier
gorg wilhelm göbel in
hatten
[keerzijde envelop:]
franggiert biss münster
[1] Gott zum grüβ, Jesum zum [tro]st und den heilie[ge] geist zum
beistant an dich, mein werstester Veder* die andword wieder zu
schreiben. Wier haben die beiden dücher bekommen und die
sbieβe die sbieβe had meiner frau wol gefallen, aber das seiden
duch had sie deiner schadse bei uhrres* gegäben wie du in
den schreiben gemeldet hast. Ich hofe du wirst es uns nicht
übel nehmen und wierst ihr ein anders schiken daβ uhr* wol
gefelt, den wier verlangen deinen schade nicht. Was
wier weider duhn können das werden wier weider dhun.
Wier haben viel verdrieslichkeid vom deiner muder und
von deiner* schwester zu Raderen** den sie ist es duchr*** den bot
den* zu Roderen gewar worden sie wolden es bar duhn** zu
sich nehmen und wier haben viel ärger von uhn gehobt. Sie ha
ben uns vorgehalden du hedest uhr zwei grose daler abge
schwased, und hädest sie in meinen hause zum besten
gegeben durh freβen und saufen. Du hedest uns dadurh
erhelden und dun dier auch zuweisen das Marrie Luise die
woche nach ostern ist von schulmeister aufgegangen. Den
sie weis wen ihr nicht geisteigener [?]. Nun ist sie bei uhrer
schwäster zu Rahdern wegen einichkeid [?] der leude, den sie
had auch einen beseren verdienst und das alde dier haben wier
auch vor uns gegochd*, den sie had alles wasie nur vernom
men had sie es alles angebracht, und ist bei deinen bru
der an den hagen, den sie had uns viel streid gemacht wegen deiner um
stënde. Eins biede ich von dier aus liebe: du wierst sogud sein
und wierst uns doch wieder schreiben, den der basstor* wiel
es nicht zum abendmal annemen: sie solde noch [?] buse dun.
[2] Mein vielgeliebter Veder, ich biede dich du woldest
doch dein lieblich versbrähen* halden und wierst dein liebes
eigen fleisch und blud nicht verlaβen, den der dreiei[ni]ge gott
wolle doch eine liebe wärken. Wan es möhlich ist und kanst
einen bas* erhalden, so wirst du rufer** kommen. Wen es aber
nicht sein kan, so wierst du doch antwort schreiben es weis
wo es anne [?] ist und schiken in* was du uhn aus liebe versbro
hen hast. Wan dich unser schreiben noch bei gud gesund
heid andräfen wird, soles uns von herzen lieb sein. Was
es uns anlanget, sind wier alle sämtlich gott sei dank
noch frich und gesund.
Den 1sten mei
85
[Vetter]
[ihres]
[ihr]
[ meiner; Rodern im Elsaβ?; durch]
[Boten; Pardon]
[gekauft?]
[Pastor]
[Versprechen]
[Paβ; herüber?]
[ihn]
Johan Gorg Schneider 1792
[45-55b]
[s.l., 29 april 1792]
Einen freundlichen grus an dich herzviehlgeliebten sehle.
Ich kan nicht underlasen an dich zu schreiben. Wan dich mein wehnichges
schreiben noch bei guder gesuntheit andreffen wirt, das sol mich von
herzen erfreuen. Dan was mich anlanget bin ich ietz wieter frich und
gesunt. Mein liebes kint, den einenzwanziegans nach deiner abreise
da brach es aus miet mier. Da hat mich der schuhlmeister hinder
gannen* und hat vor den farrer gesacht er solde mich vor der ganzen
[hintergangen]
gemeinet aus schehmen das wier die schuhlstuwe beschienbtf hatten und
als ich in der bellages kierche wahr, so fing der farrer an mich zu schienfen
in der lierche*, daruber ich mich sehr betrüeb habe und miehr miehr niehmand
[Lehre?]
meinen jammer stillen konde wie ich aus der kierche kahm, da wurd ich kranch
und wusde vor jammer und beruebtnies und herzeleit nicht zu bleiben. Neun dage lahg ich
stille zu bette und as und drang nicht. Das blut kahm miehr zum halse raus
und als mier nun niemand meinen jammer stillen konte das mier die mersten*
[meisten]
[2] leute verlohren gaben, ich aber scheufde zu gott den allerhochsten der mich
meinen elent und betrüebtnies getröestet hat. Herzviehlgeliebtter schatz, den
füenwenzwanzigensten in meiner krankheid da ist eine hand auf mein angesig
sicht gekommen, so kald das ich mich endsechlieg geschaukerd habe. Die hand legte sieg
gehgen mich nieder. Da wurte mein jammer und betrüebtnies noch gröser
und endlich fieng es an zu schprechen und sagte zu mier: “sei zufrieten liebe sehle,
gott wiel deinen jammer stiellen und dich miet freut erfüellen”. So fieng ich an
an zu weinen bitterlich darüber und habe mein bette geschwammet miet drenne*.
[Tränen]
Nun wiel ich mid den elentte mein wiel ich zufrieten sein: wen meine noth
an grösten [ist] duth mich gott selber drösten. er wiell meinen jammer stillen und
mich mit freut erfüllen. Hertzviehlgeliebtter schatz, ich kan dier ietz alle nicht
alle meine betrüebtnies schreiben. Hertzviehlgeliebtter schatz, die sachä die du
mier gesendet hast habe ich den neunnenzwanziegsten abliel* richtieg entrich*
[April; endlich]
entfangen. Lieber schatz, du hast mier geschrieben geld zu schieken. Den werte ich hoffen
das ich es entfangen werte, dan es duet mier sehr nothwendieg.
[3] Lieber schatz, ich dhu dier zu wiesen* das ich mich über das dueg und den
[wissen]
brieb* sehr gefreuet habe, das ich vor freuten fing an zu weinen, und das dug
[Brief]
das du meiner wahsen* geschiekest hast habe ich auch bekommen. Liebster schatz,
[Wäsche?]
was ich bitten wiell: so schreibe mir doch ob du kommen kanst öter* nicht. Wen du
[oder]
kommen kanst dan braucht ich doch keine buse zu duhn. Liebster schatz, ich du dier
zu wiesen das ich zu Ratern* bei meinner schwester gezohgen bien und mein
[Rodern?]
lehben in einsamkeit hinbringe so lange als gott wiell. Hertzviehlgeliebter
schatz, vor diesmahl weis ich dier nichts mehr zu schreiben als einen als ich ver
bleibe dein aufrichtiegen schatz so lange ich lehbe und ich befehle dich in den
schutz des allerhöchsten und ich verbleibe dein getrauer und aufrichtigger
schatz so lange ich lehbe. Einen freuntlichen grus von meiner schwester
Anna Elisabeth und von meinen bruter Wilhelm Fiege. ‘Fliehe hin du kleines
briefelein [/] zu den hertz aller liebster mein [/] fliecl* nicht zu hoch, auch
[fliehe]
nicht zu nieter [/] bring mier fröhlichge bottschaft wieter’.
[4] Noch einen freuntlichen grus von meinen schwager johag göbel Johan Gorg Göbel.
Maria Elisabeth Fiege, den neunnenzwanziegsten abliel.
Sehr viehlgeliebtter schatz, du mus doch so gut sein und bringen
86
doch den drauschein* miet. ‘Liebster, höhre doch mein glagen [/]
wo sol ich betruebte sein [/] niemant kan sonst miehr elenten [/] meine
liebes herselein [/] meiner schmerhtz und jammer wenten [/] als
nur liebster du allein [/] Wen du nicht mein elent hörst [/] und
dich wieter zu mier kehrst [/] meine sehle mag nicht werten [/] niemer
fro auf dieser arten [/] Wer ich dich nicht bald, wer ich dich auch nicht
balt sehn [/] mus ich balt für leit vergehn gehn’.
Maria Catharina Maria Elisabeth Fiege. Mein lieber schatz,
du must mier es nicht öbel nehmen : als ich das west* entfangen habe
da wahr der bohte schon fort. Mein lieber schatz, du must dich miet den schörner [?]
abfingen* miet den bottengelte.
87
[Trauschein]
[Weste ?]
[abfinden]
[45-56]
[Hardenberg, 13 juni 1786]
Aan Joseph Kempen
Soldat onder heet tweete
Battalion van de general
d’envie sijn Regiment
en onder de Compagnie van Spanbroek
tot Doesberg
[1] Von hertzen vielgeliebter Sohn!
Deinen brief samt den 2 ducaten haben wir richtig empfangen, auch daraus dein wohlsein ersehen. Wir befinden uns
gott lob auch noch gesund. Neuigkeit haben wir hier nicht, doch
haben wir gehört das der Peter
so uns den brief mitgebracht
hat, hier bleiben darf. Es ist
also an dir, den wen dieser hier
bleiben darf, so darfs du es
auch ; wir überlassen es dir
was dich davon dünkt.
daβ
[2] daβ du aber deiner eltern als
ein braves kind gedenkest, davon wirstu auch den lohn der
verheisung gottes in jener
ewigkeit empfangen; soltest
du nun lust haben hierher
zu kommen, so kanstu
je ehender je lieber kommen, welches wir dir frei
stellen.
Endlich so müβen wir
dir melden das dein alten
gärtener seine frau des
Reijmertz Annefeij [ ?] todt ist
[3] Wir grüβen dich insgesamt
so wie dich auch Feldman und
se frau grüβen; du solst
auch dem Selvi seinen Frantz
grüβen, und er solte doch
einmahl schreiben wie es
mit seiner heyrath ging.
Endlich grüβen dich
alle bekannte, und
wir sind bis in den todt
deine getreue eltern
88
Hardenberg,
Henr. Kemper.
d[en] 13n Juni 1786.
[45-57]
[Loeffelt, 2 augustus 1794]
Mijn Heer
Mijn Heer G. Hermans
Dragonder in dienst der Hoogmogende
Tot Oostbourg.
Loeffelt, den 2 aug. 1794
Zeer Beminden Zoon,
Hebbe gisteren met veel vergenoegen Ue. brief
ontfangen, daar uijt vernemende dat Ue. nog
welvaarende zijt. Wij zijn alhier, god lof, ook zeer
wel te pas. Ben verwondert dat Ue. de twee
laatste brieven die aan Ue. geschreven hebbe, niet
ontfangen hebt; Hadde in den lesten nog eenig geld
mede gezonden. Ue. zuster en broeders laaten Ue.
groeten; zij genieten alle een goede gezondheijd. Bevele
Ue. nogmaals een goed gedrag, hopende dat Ue. altijd
uwe pligten indagtig zijnde, god geduurig voor oogen
zult hebben, voornaamentlijk ten tijde van den oorlog,
wanneer Ue. leven dikwils in gevaar is. Verders:
is ’t dat Ue. iets noodig hebt, dan schrijft eens
eenen brief aan de geene die de eere heeft zig
te noemen,
Zeer Beminden Zoon,
Ue. dienstwillige moeder
Ida Hermans.
89
[45-58]
[Euchenberg, 12 mei 1792]
Diesen prif an
Johannes Bentler
unter den zweiten
patteljon Conpaniegn
bruter serre magor
lünig in Doesberg
in holant
[keerzijde:]
er sol sich mid
den berschen
ab finden
an den Nörmer
Gott Grütz tich Hertz lieb
ster Sohn
Jeweilen* ich den brif ruhwig ent
fangen habe und darauβ ersehen
daβ du noch gesunt bist daβ uns
alle hertzlich erfrëuet, so sei von
mir, deiner mutter, viel thaussent
mahl gekrüsset unt von deinen
geschwistern, und von deinen
schwägern und von deiner schwiger
dann auβ denn sin[d] wir gott
lob noch noch gott lob noch gesunt
und deinen bruter lest bitten
um eine thusagspeische* [?].
Weiter weiβ ich nicht zu schreibe.
Cathtrina Elisabethta Bentler
Euchenberg, d[en] 12 meij 1792
[versta: jeweils]
[Husarenpeitsche ?]
90
[45-59]
[Doesburg, 11 juli 1801]
retour Dousb.
Au Citoyen
Dobel, Chasseur du 9ème
Regiment des chasseurs a Cheval
4e Compagnie, Recrut ordoimane [ ?]
pres le General Gouvriou
a
Cleves
parti
Camarade et amy,
Depuix longtemp que gay recû de tes nouvelles.
Tu ne sauroit croire dans quel jnquietude
je suis de ne scavoir letat de ta santé.
Ainsi je te prie,doni, pour motér dinquiétude
de me faire reponce au plutot.
Je te prie de faire bien mes compliments a mon
cousin Maillard et à dégagé quand tu les vérra.
Jay du sousie etant a Kirchberg [.. ?..]
de lhopital. Genay pu lui parler que pour
prier de te faire des compliments de ma p[art.]
Getediray que jay recû une lettre de mon père
il ya quelques gours. Il me charge detefaire
bien des compliment de sa part. Jen ait recû une
au meme jnstant de ma soeur Angadrésmé [ ?] qui men
charge dememe. Mon père qui marque que Guillaume
Flamant est a Ressons [ ?] et quit aurois voulu savoir
[2] mon adresse etant à Cologne quit me seroit [. ?.]evoir.
Bien des compliments a Bauvert et Grincesse quand
tu les véra. Adieu, porte toy bien et croie
moy pour lavie.
Ton amy
Doesburg, le 12 messidor
Slinico [ ??],
an 9e
Cap[i]t[aine] fourier 4e compie 3e Baton
Mon camarade avecqui jetois
1re ½ Bgde
au bivouaque de Mulhem
et de Cruiznach te fait [.. ?..]
des compliment. Il a ete nominé
caporal a ma place a Cruiznach quand gay été fourier.
91
[45-60]
[Nijmegen, 28 floreal s.a.]
Au Citoyen Citoyen
Chenaux, 2 battaillon
Cent trente et niime [ ?]
demie brigade 1e copagnie
a Larmé du Nord de
La division de Salme [ ?]
a douzebourg
[1] De Nimegue, ce 28 floreale
Mon frere, je mest la
main a la plune pour te
marqué que je sui a lhopitale
de Nimegue et que je sui
tres fort malade. Jete demande
des conplinnt de ma niece [ ?]
sit tu arecûe des nouvelles.
Car tu ferat bien mes conplim[ents]
atou nos camarade.
Qui* tu me recriat sitot
la presente recûe. Je te saitte*
une bonne santé. Tu me marqu[e]
la ou cest qui est* le battaillon.
Ecrit au pluto.
[2] Voila mon adrese : au citoyen
Pier [ ?] Giloche [.. ?..] alopitale
de Nimège.
[3] Jefinis malatre*
et tenbrassant
du plus profond de
mon coeu[r] pou[r] la vie,
tont frere Giloche.
Salut et fraternité.
[Que ?]
[souhaite]
[qui sait ou est ?]
[ma lettre]
92
[45-61]
[Breda, 20 september 1786]
Willem trompers
Corperaal in derde
Compeni van den ooverstin sidie [?] tot doesborg
[...?...] sito sito
[dwars:] aan de keijser
[1] Seer wel beminden minnaer,
Ik en kan niet mankeren ue te laten
weten den welstant van mijne ge
sond[heijd], daer ik ook noit aan en
twyffel of ue sult desen ook in
volle welstant ontfangen. Dat*
anders was dat sou mijn van herte
leet sijn. Verders soo ben ik in Bre
da den 20 wel gearreveert en het
deet mij seer leet dat ik ue daar
niet en vondt, dog ik hoop dat ik
ue dog met den eerste sal sien en
spreken, want ik seer bedroeft was
dat ik doen ik in Steenberge quam
sondags doen ue saterdags bent
vertrokke. Dog ik hoop en wagt
ten eerste een brief van ue hoe
dat het met ue gaat, want ik ben
[2] seer ongerust. Verders soo hoop ik
dat ue wilt ue woort houde van
wegens van mij getrou te blijve
gelijk ik ook sal doen om met
geen anderen te verkeren tot dat
wij tot malcanderen sulle sijn van
2 tot een*. Verders nu gaan ik weer
na het landt om ardapels te deke
n* van alder heijligen tot meij. Dog
als het ue eerder geleegen komt om
te prouve dan moet ue het laten
weten. Verders en weet ik geen niews
als dat in Breda geen volk meer en
is als Danvi* en de koppeniekonsta
pels* soodat het hier met de borgers
seer slegt gaet. Verders wens ik
ue veel plesier en ge sondtheijd
en groet ue duijsent maal als
ook mijn swager en suster Kaatrien.
Ue liefhebbende lief Berendina
Rokknopt.
[3] En mijn vader en moeder doen ue
ook groete.
Vol doet tog
Breda, den 20
aan mijn ver
september 1786
soek van met
den eerste te schryven
want ik seer verlan
gende ben.
[Dat het]
[als twee geliefden die a.h.w. één zijn]
[in te dekken voor de winter]
[d’Envie]
[verzorgers van het geschut der compagnieën]
93
[45-62]
Aan Sersant polet onder
het eerste batelyon van
rades* tot nijmegen
arhem te Doesborg
[1] Seer goede vriend, ik laat u weeten
dat ik nog gesont ben. Hoope van ue
het selfde te hooren. Ik ben verwondert
volgens afspraak dat ik geen tijding van
u heb ontfangen. Derhalve vint ik mij
genootsaakt om te schrijven en versoeke
dat ue maar gelieft te schrijven af of aan*,
want dan kan ik na* een dienst uyt sien,
want ik kan het nu in huijs niet houwe,
want gedurig is het van u datye hier
bent geweest en dat ik nu geen tijding
van u krijg. Daarom schrijf mij maar
af of aan, want ik gaa daar nu uijt,
want mijn moeder wort heel slegt,
salder mogelijk niet lang weesen,
en versoeke ten eerste antwoort.
Blijve met agting ue geneege
vrindin Henderikka Peeterboer.
Tiel, den 20 ijanuarij 1785
[2] De hertelijke groetenis van mij
en van onse buurvrouw Deerst
en van de dogter Kaatye.
[Tiel, 20 januari 1785]
[=Raders]
[nl. de verkering]
[naar]
94
[45-63a/b]
Niedernberg, 8 september 1786]
Diesen brif abzugeben an migal franco brif
sanner sanner unter 2te
Battelion orige* gelder land
[oranje]
unter compagnie vande
capetein J. A. van Müng.
sherebergen
te Doesburg in gelderland
[keerzijde:]
breda
[1]
Gott zum Grus
Nebst schönster salutation an vilgeliebte herrn
herrn Migäl sanner, dessen bruder Joannes.
Ich verhoffe mein einiges Schreiben wird euch
beij gutter gesundheit antreffen. Dem himmel
seij dank, was uns anlangent seijnd wir
noch friechs und gesund. Wir haben sie ver
slossene ostern geschrieben. Noch keine antwort
bekommen wie dan auch Hans Adam Mü[...]
auch auf antwort gehoffet wegen des geschickten
gelts. Also wissen wir nicht wie wir halten.
[2] Also liebe söhn, denket an euere liebste mutter.
Wo ich das vorige gelt empfangen habe da kann
ich keins mehr haben wegen gewisen umstände.
Also müstet ihr besorget sein. Ihr wisset das
ich den zukommenden herbst gelt mus haben.
Ich schreibe dir, Joannes, schreibe mir antwort wan
ob du den herbst heraus komest oder nicht. Deine [sachen ?]
habe ich noch. Bedenke es beij dir: wan du kombst
zu haus, so hast [du] kein bleibest. Sprechen den leuth,
du müstest alsdan Grefürst von Trier dienen
her mit. Meines erachtens aber ist es aber pure
leuth geschwetzt. Hast du liebe zu haus zugehen
so kome nach deinen beliebten beide brüder.
Das vorige mahl hab ich auch geschrieben von eurem
veter Nicolaus, er währe kranck. Er ist nochwie vor hir.
[3] Ich glaube ihr sehet ihn nicht mehr, gott aber anberü[..]
diesen veter. Presenttieret das bewuste gelt.
Eure grus weiter an Joan Adam Krebs, deine b[ruder ?]
friechs und gesond. Als[o] schreibe dieser frau Schneider
welcher bladz[eilen] in der seelen drin ist. Ich hab nichts
darauf gescharn [?]. Wan du nicht nach haus [kombst], so schreibe
mir wehr deine blacke sole haben, ich oder dein
bruder [Chris]tian. Schreibe du dann auch wer deine
sachen sole aufheben, ich oder deine leut. Ich hab
vertrus weil ich die sachen in verwahr habe.
Sie sprechen: meine söhn häten dich verführet.
Weiter wünse ich dir gutte na[cht]
und alle
Niedernberg,
d[en] 8 ten 7bris 1786
Ich befele euch alle in
den schutz des aller hösten.
Ego Joan Adam Herbel,
Magister
[...?...]
95
[45-64]
[’s-Hertogenbosch, 11 juni 1783]
A Monsieur
Mons. Lodewijk Bronkhorst om
roeper te dousburg, En verders aan
Engelbert Hermesen, Grenadier in ‘t
2de Battaillon van den Lieutenant
Generaal [..?..]van Holstein Gottorp
Tot
Doesburg
S. Bosch, den 11 Junij 1783
Engelbert Hermse, ik heb den brief wel
ontfangen en aan den heer Capt. laate leesen
en desse dint tot antwoord op u schrijven dat gij
wel weet dat men nue geen paspoorten kan
geeven voor de maant october. En gij schrijft
als dat gij niet weer bij de compagnie wilt
koemen, maar wilde gij een schellem worden,
dat kunt gij doen, daer vragen wij niet nae. Maar
gij moet vrij geloeven: soo gij niet maakt voor den
of op den 12e van deese maand junij 1783 in het guarnisoen
te weesen, dat men u voor deserteur op geeft. En
de heer Capitein sal aan de Generaal te Dousburg
schrijven om u op te ligten*, daar kunt gij vaste
staat op maaken. Daerom radde ik u om op het
spoedigste hier te koemen. En als het de maand
october is, als gij nue maakt hier te weesen, dan
kunde gij u paspoort krijgen voor het selve geld dat
gij bij u dienst neemen heb getrocken, en u schuld
aan de compagnie te betaalen die gij hebt.
Maar wilde gij weg blijven en men u voor deeserteur
moet op geeven, dan kan men u geen paspoort
verkoopen. Soo gij nue een eerlijk man wilt
blijven, soo maakt hoe eerder hoe beeter hier te
weesen in u guarnisoen, en wilde gij een
schellem weesen, soo blijft een schellem.
J.V. Overloop,
sergeant.
96
[van huis te halen]
[45-65]
[Hoorn, 30 december 1799]
Aan
Johannes Reis
Onder de 2de halve Brigade
in het 2de Bataeljon in de Agste
Compagnie
tot
Doesborg
[1]
Hoorn, den 30ten Dec. 1799
Lieber bruder,
Weil dieses das letzte mahl ist, da ich in diesem
jahr an dich schreibe, so bitte ich den Allerhöchsten, aus
allen kräften, das er dasselbige glücklich enden, und
nach seiner gnade das künftige jahr hindurch, so wir
anfangen beij dir damit zu contunieren wolle. Vergiβ
aber nicht, mein lieber bruder, diese gnade von ihm auf
deiner seite mit allen eifer, dessen du fähig bist, zu erbitten, und Gott von hertzen zu danken, das er dich schon
so viele verschlossene jahre hat erhalten, das wir uns
noch mit einer kleinen schrift der gesundheit können
benachrichtigen. Damit mus ich dir melden, das ich durch
die hülfe des höchsten bis auf diese heutige stunde
noch allezeit gesund gewesen, und wünsche von dir,
meinen lieben bruder, noch dieselbige vorsehung.
Lieber bruder, von keine neuigkeiten weis ich dir
nicht zu schreiben, als ich wolte wir wären hier aus
Hoorn wieder heraus. Wir müssen hier viele kälte
ausstehen, unser lager ist ein strohsak und eine
decke. Da kanst du leichte begreifen was wir vor
armuth müssen ausstehen, und es geth hier uns
sehr schlächt mit dem brant. Es ist hier kein torf
[2] oder stein kohlen zu bekommen. Da kanst du leichte
begreifen wie es uns hier geht. Lieber bruder,
so es ist, das du was zu errinnern hast nach
haus, dan schicke mir doch sito sito einen brief
wieder zurük, dan wir verwarten unsere
botten alle stunde und Augenblik. Sie halten
sich hier gar nicht lange auf, dan gleich nach
Neun jahr gehen sie wieder weg. Weiter weis
ich dir nicht zu schreiben, als ich wünsche dir
Gottes reichen segen zum Neun jahr, und das
dich Gott mag segenen, und beschirmen vor
alle unglük und wiederwärtigkeit, und dir
ein solches Maas seiner gnade mag geben,
nicht allein auf sieser, sondern auch in dieser*
welt. Ich verbleibe,
Mein lieber bruder,
Dein Aufrichtigster
bruder
Andreas Reis.
Mein Atres is:
Aan Andreas in het Eerste Regement 2de
Batt. van den Vorst van Waldek bij de Comp.
Vakant Bellanye tot Hoorn.
97
[lees: jener]
[45-66]
Nijmegen, 27 december 1780]
Desen Te Bestellen
Aan Jan Aversteeg Soldaet
onder het Regiment orange
gelderland met verlof
Tot Sellem*
[Zelhem]
Seer Goede Vriend,
Soo op het moement en* nader order ontfangen,
gesonden door de heer prince van orange an alle
regimenten, dat alle officieren en gemeenen sig ten
eersten bij hunne regimenten moeten begeeven,
waar om de heer collonel commandant Reigersman
laet belasten dat gij naar ontfangst desers ten
eersten op reis begeeft, sonder daar an te manqueeren,
om ten aller spoedigsten bij u regiment te sijn.
Hier meede verblijve UEd. geneegen sergeant
J.C. Badeburger.
Nijmeegen, den 27 December 1780
98
[een]
[45-67a/b]
[Kalkar, 8 mei 1799]
Au Cytoien
Mordacq Lieutenant de la 4e
Compagnie du 3 balotin [ ?] dela 27 demie
brigade demeurant chez le ministre
a dourbourg
A dourbourg
[binnenzijde envelop :]
mon cher amie
tuvoudra bien remettre cette
lettre a son adresse ; tu obligera
celui qui a le plaisir detre ton
amie
de fontaine
simet [ ?]
Ala cytoienne Mimie a Dourbourg
[1]
De Kalkar, ce 19 floreal lan 7 [ ?]
dela republique francaise en prusse
Cher ami,
Apeine puisse ecrire ma lettre. Moncoeurs est navué
de douleur. On nesent le prix decequon aime quequand
on le quitte. Que jene vous nevvois pas dicitot, voila cequi
fait tous mon desespoir. Mais il lefaut en resigner [ ?]
comme jai bientot finie [ ?] ceque le medecin ma ordonné
et que sa coul [ ?] encore comme quand il ma visitee, vous
voudrez bien lui dire de vous donner une ordonnance
que vous menvoyerez dans [ ?] une lettre a mon adresse.
Il y a un apoticaire ou nous sommes rendez [.. ?..]
ce dernier fervier ; quoy queloignie, tu ne peux pas
tand [ ?] dispenser. Aureste cet ton ouvrage. Jesuis ton amie. Portoibi[en].
Surtout amuse toi bien.
[2] Des compliment a lacytoienne Florimon, ainsi quau
cytoiens Mordacq.
Aucytoien Defontaine
1 [ ?] compagnie
officier du 2. batalion dela 27
demie brigade, cantonnée a Kalkar.
a Kalkar.
99
[45-68]
[‘s-Gravenhage, 20 november 1794]
A Monsieur
Monsieur Fredriek Reiterg [ ?] Cadet
dans la Sixième Compagnie des husards
d’hompêche Regt anglais a Lochem par
duisbourg à Lochem
[1]
A La Haye, le 20 9bre 1794
Ta derniere de Lochem, quoique sans quantième, ma bien
soulagé, mon bon ami. Lincertitude, ou j’etois de la durence
à la retraite de Nimègue que l’on nous avoit donné d’abord comme
tres meurtrière, et que nous avons scu depuis n’être qun abandon
volontaire, me tourmantait cruelement. Jousselin, que je vis
peu de jours auparavant m’avoit dit avoir vu notre ami Bliaits [ ?]
qui l’avoit assuré que tu estois à l’armee, et que tu y estois en
fonctions de Maréchal des Logie. Mais j’ai vu par ta derniere
letre* qu’aulieu d’avoir augnementé en grade, tu es ravalé.
Tu aurais bien de la bonté, mon ami, de lasseiter [ ?] d’un évenement
qui n’accuse en rien ta conduite, et ne doit faire honte qu’au
chef du corps. Il faudroit des gens d’une autre troupe que ceux
que vous avez a commander pour en répondre. Je suis même étonné
qu’il vous en reste encore quelques uns. Cette ostère dissipline n’a
lieu, je suis assuré, que dans votre régiment, et je n’en voi d’autre
preuve que le ridicule dont elle a couvert ici celui qui la [.. ?..]
un [.. ?..] de sa haine. Mon ami, nous ne tarderons pas, j’espere, à trouver
un régime plus doux et plus cadrant a notre manière d’être.
L’emplois dont je m’estois flaté dans le corps de Mr de Lauvandat
n’est qu’n* beau rêve dont le reveil m’a replongé dant* la misère.
Cet officier général a été le jouet du gouvernemant de Londres,
ou plutôt deservi auprès du conte* Dartois. Marmande mes* mande
qu’il a pris son parti, qu’il quitte une terre ou il n’a éprouvé que
désagrément et perfidie, et même des calomnies atroces. Il va
joindre sa famille en Danmark ou il est assuré que lon rendra
plus de justice a son merite et a ses talents militaires. Il est a
souhaiter que nos princes qui lont si mal servi, naient pas
a s’en repantir, il* perdent un galant chevalier, vrai royaliste
[2] et presque le seul bon officier de son grade. Il nous a falu chercher
fortune allieur, le pauvre Marmande. Et moy, je suis bien assuré
qu’il travailera pour nous deux, et tachera de nous obtenir une honêste
supsistance dans les nouveaux corps qui vont se lever en Angleterre.
Je lui ai donné quelques renseignements sur un lieutenant général
qui est allé en solliciter un avec les recommandations du duc d’Hiork
et du comte d’Artois. Peutêtre que notre chevalier De la Sale se
trouvera a cette donne, je le desire pour toute notre province. En
attendant j’ai presque l’assurence d’une place de sergent dans le
regt Darchambeau Périgord ; j’ai en outre une demande faite par
Mr de Martange, et un mémoire présenté par Mr labbé Menard
de Chotiezy [ ?], beaufrere de Mr de la Niandrie au comte de Pas, le nouveau
trait foncier de Liege, qu’Henry peut connoitre. Cett éclésiastique,
chevalier de Malte, a la promesse de Leurs Hautes Puissances d’un
corps de trois mille deux cents hommes, tant d’infantrie que de
cavalerie légère et artillerie. Mr de la Niandrie est major
de l’infantrie. J’ai vu cett abbé qui travaille pour son frere qui
100
[lettre]
[qu’un ; dans]
[comte ; me ?]
[ils]
estoit dans les hussards de Saqe, et qui est egalement dans l’ordre
de Malte. Je n’ai [.. ?..] ma demande qu’en vertu de la confraternité
il m’a gratieusement acceuilli, et depuis je l’ai vu ché Mr de
Martange avec lequel il est tres bien et qui lui parlait de moy. Il
a promis a cett officier général, quoiquil eut plus de 180 demande
audela de ce qu’il a a donné, qu’il auroit egard a moy. Si je n’etois
pas plassé comme officier, il y aura des cadets payé a trante sol
par jour dans l’infantrie et les hussards, et je me plasserai dans
ces derniers. Mon bonheur seroit de sy atterir ainsi que le pauvre
Henry, et j’ai déja fait des démarches pour cela.
Jousselin, que je vis hier au soir au caffé, me dit qu’il y avait à la
[c]hagrin de tes camarades Dhompêche a qui il avoit parlé qui lui
avoit dit que tu estois quartiémaitre du regiment. Jimagine
que l’un ou l’autre se sont trompés que cest maréchal deslogie
attaché au quartiermaitre qu’ils ont voulus dire. [.. ?..] moy cela
[3] clair par ta première letre. Adieu, mon ami, je vais dire un pet[it]
mot au bon Henry.
Je n’ay que le temps de te dire, mon cher Henry, combie[n]
je sui flaté du themoignage de ton souvernir, et du desir
que tu aurois de porter les armes avec moy. Je travaile a[.. ?..]
cela, mon bon ami, et je m’estimerais bien heureux si jy se pouvais
réussir ; je fais une démarche [.. ?..] ché Monsieu[r]
de Martange ce matin pour nous trois. Adieu mon cher Hen[ry],
je taime bien sincèrement. Ton serviteur le chr * Dufougeroi.
Si tu scai ou est Citoys [ ?] mande le moy. Md de [. ?.] geine
voudroit lui ecrire pour des choses tres intérèssante.
101
[45-69]
[Utrecht, 13 januari 1795]
à Monsieur
Monsieur Le Baron d’Esnens
Collonel Commandant Le Regimt
ci devant d’aller, actuellement
Kray, au Service de sa Mj.
Imperialle
à Douzebrooke
pres d’arnhem
gueldre
[1] Dear Collonel,
It is only this moment I heared of your friendly
and asset conduct towards me in naming
my son enseign in your regiment. I always
was convinced of your honorable way of
thinking and your attachement to the word
of honour you gave me, to procure me a pair
of colours for my son. Helas! my dear
collonel, it is impossible for me to send the
boy who is in a colege in Brabant.
Therefore I request in the name of all
that is sacred, that you will detain the
place, and you can easily say that the
boy was made prisoner, in his way
to join the regiment, and as I set out from
[2] hence for Rotterdam, where i hope to find
means to get the boy from Brabant
and send him to you as soen* as possible,
I conjure you in the name of all my
frinds* who were attached always to you
- the Dallons, the prince de Ligne, my cousin
Wunkett, who I hear is your Major as also the frindship of myself & br[other]s
all together, to keep the place for my son,
and youl* for ever oblidge your most
asset, sincere & true acknowlidging humble and
obedient servant
Utrecht 13th
January 1795
[soon]
[friends]
[you will]
De Wunkett
[N.B. Zie van dezelfde schrijver ook brief 45-80.]
102
[45-70]
[s.l.; s.d.; s.a.{=1789}]
Monsuur
Monsuur Serjant joris
onder het Eerstee Batteljon
onder dee Compagnie
van Overstee Van dam
in Garsoon tot
dousburg
[achterzijde envelop:]
niet begeerd
[1]
Serjant Jooris,
Ben tog ten uyterstee verwondert wij soo
veel niet waar syn met dee grandier* een
[Fr. gardeur: bewaker, oppasser]]
letter van uw ontfangen en in soo langen tyd
geen geehad. Ik kant myn niet ering dat*
[herinneren dat gij,]
een mens van oordeel en verstand dat ik
myn dan altyd hebt verbeel* soo laag kant
[heb verbeeld te zijn]
syn om ies teesoeken dat lang vergeetten
was, en briefven teeschryven die tog moetten
met een val* hert syn geedaan. Maar myn
[vals]
vrind, wie heeft uw geesogt? Hebp gy dee eerstee
outuur* van dit werk geewees? Maar denk
[aanstichter]
vry myn dogter soo laa noot* van siel is
[Maar bedenk goed dat mijn dochter nooit zo laag]
geewees om uw eest* weer geesogt teehebben.
[eerst]
Hadu vry geedogt gij uw saakee van teevooren
over dag* had eer gy het beegonnee had
[overdacht]
om myn een brief teesturen om myn teevergen*
[om mij te vragen]
om het jaarwoor* tee hebben. Maar ik denk
[jawoord]
niet ik uw daar kwaalyk hebt op geen*
[ge-]
antwoord, want verbeel uw niet in ik soo min
op dee weg ben geeworden* als UEd om myn
[dat ik zo diep gezonken ben]
dogter wat koomen voor dee sot teehouden
[2] met sulkee briefven tee schryven die een jonk
mens dee sinnee om haallen*. En godt is myn geetuygen
[het hoofd op hol te brengen]
dat syn* all haar vortuy* heeft laattee verbly* gaan, en
[zij; fortuin; voorbij]
dat voor een mens die in syn boesdee* vals speel.
[boosheid, kwaadaardigheid]
Maar denk* vrij gij* tog uw deel sal daarvoor
[ik denk; dat gij]
geeniten. Het slegt* dat ik uw wens, is dat gy mag
[slechte]
een fortuy doen daar ieder van verslaagen is*.
[dat u een in ieders ogen droevig lot mag treffen]
En myn dogter is myn, godt syn* geelooft, niet tee
[zij]
veel: hebbee* tot nogtoe een wijnig brood daarvoor
[ik heb]
en wat het verder syn sal, laat ik die grootee godt
sorgen. Kant wel gy in keer gee kreegen hebt van
[Het kan wel dat gij tot inkeer gekomen bent
weegens het geelooft*, maar myn vriend, dat heeft
op geloofsgebied]
uw soo wel over 5 jaar* geeweeten als nu, en uw
[5 jaar geleden]
daar noot ies van tee vooren geelegt*. Braaven mensche
[en daar hebt ge u nooit over uitgesproken]
houden haar bij haar geelooft daar haar ouder* haar
[ouders]
hebben op in geebrogt*. Maar uw soek mischie*
[grootgebracht, opgevoed; misschien]
spyker op laagwaater, gij syt immers uw eygen
meester om haar op een ordonteelyk wys* afgeeschre[ordentelijke wijze]
103
ven tee hebben; dan kant syn daar naa veel geeleeren*.
Ik wenstee wel uyt gron myner siel syn* haar
sin niet had geeset op een mens die tog maar met er*
schyn komt en in het hart ander denk*.
Ik ben op myn selvee kwaad ik* uw op uw eersttee
[3] brieft geeantwoord hebt want dan had
het soo ver niet geekoomen, maar heelaas,
dat lyd* nu hier toe. Maar het is myn wel
voor spel* van een myner boesem vrinden; had ik
die haar raad geedaan, had ik wysseelyk geedaan*.
Hebbee* ook uw gardier* beedank voor dat* hij myn
soo vrindeelyk beedan versogt om die eersten brieft
aan tee neemen. Hebbee met sulk luydee* alleegaar
niet teedoe* die een mens koomen het huys tee
spionneer. Maar het is dan nu als soo. Ik
wenschee* uw wat godt uw gunt.
Syt geeroet*.
W. Van Jonnis Specht.
104
[dan kan zij daar veel van opsteken]
[uit de grond van mijn hart dat zij]
[metter]
[anders denkt]
[dat ik]
[voert]
[voorspeld]
[dan had ik verstandig gehandeld.]
[Ik heb; oppasser; omdat]
[zulke lui]
[niets te maken]
[wense]
[gegroet]
[45-71]
[Dortmund, 14 oktober 1794]
Franco Emerijk
A Monsieur
Monsieur Daumale
Sergan majore au regiman
de quastre au quanton
neman a duticheme*
[Doetinchem]
pret emmerik
a dutichem
[keerzijde :]
4 stuyver
[1]
De Dortemonde, ce 14 octobre 1794
Je taie an voi aie une laitre par le cadais
d’Orville qui est dan Joizeulle. Il est parti le
12 du couran. Quome jaie peure que tu ne la
resoive poin, je tanvoit cel cit par la poste
quome la voit la pleus sure.
Je te mandais que si tu pouvait me trouvai*
pret de toi un loquale pour pouvoire me
logaie* et me nourire, jirait teregoindre
tous de ceuite, etan dan le pleus fouteu
an droit du monde ou il ia de quoi mourir*
dan nemie da lieure*. Si tua besoin de quelque
chose ou moie nous ceron pour nous le courire,
mande moie, si Closville ta regoint et si il
a touche les font. Ces une chose et cencielle
quar les maien* bais bien et ne peuis et crire
a ceu qui mandoive*, ne pouvan leur donaie*
dandroit sure o lieu que tan an sanble* je leur
donere* un azille sure.
Je te mandais par malaitre que Duhamele
mavais repondeu et quil mavait dis qua son
depare de Gournaie que ma fille netes* poin
maraie*, mes que la mere avait et pouzait*
[2] le Gredin an question. Insi jeuje* si el est
quoquine ; mais jaime maieu quel est fait
la sotize quel ne let* fait fere a sa fille.
A cella prait que nous peuision rantre*
et nous veron le quel des deux procedera
le bien. Pour lin divideu je leui lece* et
an bandone de bon coeur. Il ia lontan
que janait fait lan bandon.
Je naie poin le paquet quoi que jaie
et crie a Podevint deux laitre san avoire
receu de reponse. Jaie bien peure que tous
ne soit perdeu, veut que* les Carmaniolle
son dan Cologne, olieu que si teus meles*
avait a portaie, je les horait* aveque les
maien. Podevint les hora peutaitre sovaie*.
Dimblevalle a receu les sien tous de seuitte.
[trouver]
[loger]
[nourrir]
[d’ailleurs]
[moyens]
[m’en doivent ; donner]
[qu’étant ensemble]
[donnerai]
[n’était]
[mariée ; épousé]
[Ainsi juge]
[l’ait]
[rentrer]
[je l’eus laissé]
[vu que]
[si tu me les]
[aurais]
[P. les aura peut-être sauvé]
105
Fait moie reponse et mande moie la routte
quil feau que je tiene pour te regoindre.
Adieu, portoi bien, amie pour lavit. Ton frere.
Voisi mon adrece : Che le Sieur Lenhoff
preuque, Rue Voistrofe a Dortemonde.
Voisi le non : Lenhoff.
Surtous repon moie tous de ceuitte.
Je ne ceuies* qua 6 lieux de Ham, mais
nous avon la poste icij, insi tuna qua iadrece*
talaitre.
[suis]
[y adresser]
106
[45-72]
[Tiel, 4 januari 1795]
an Herr
Herrn Sellner [?]
trompett beij der
Division von Sax
husart im angeloh
beij Dusburg
[1]
Tiel, le 4 jeanry 1795
Mein lieb Comper
Alles wie ich ihm das letze mal geschrieben
das wirt ihm gehalten. Er bekombt des [..?..]
54tt und seine frau und zwei kinder das brodt.
Ich hab noch einmahl mit den Genneral gesprochen,
alzo komme er nur [?] so geschwind als es
möchlich ist. Wir warden auf ihn. Ich und
der Henn haben wollen quitiren das Regt.,
aber wir haben jetzt wiederum ein
frischen acort gemacht, für ein jahr.
Wir haben sollen unter ein englich Regt.
komen, aber sie haben uns angefürt.
Morgen gehen wir in das Winterquatir
auf Leardaame*, in ein kleine statt,
[Leerdam]
6 stund von hir.
[2] Unser Harmonij ist schon beysame, es
feht* niemand alser comper, alzo macher
[fehlt]
der Commer und kinder auf die reis,
so balt er sein abschied hat. Er würt nicht
übel sein unter unser Regt.
Compliment von Henn; mein Compl. an
frau Commer und kinder.
Jäger musicien
Wan er ohn gefehr
au Regt. de Loyal
nicht komen wolte
Emigrents a
so schreiber mir.
Leardaame.
107
[45-73]
[Zutphen, 13 mei 1799]
Aan
Anton Willem Scheffer Corporaal
onder de Compagnie No. 6 in het
2de Battelion van de 2de Alve
Brigade
Tot
Doesburg
[keerzijde envelop:]
Arnhem
is hier niet
[1]
Waarde Vrind,
Wij hebben u brief weel
ontfangen
en u weelstaant daar
uijt verstaan dat u die week
zouw koomen, en wij hebben
ok en brief van moy* geehad
en ok een voor u, dus moet u het
nons niet kwaalijk neemen
dat wij u die brief niet eeder heb
gesonden want wij hebben nouw
van de Penxteren gewaagt dat u zouw
koomen. Dan souw wij gelijk geschreven
hebben, maar nu koonen wij niet langer
u brief ophouden want u zal wel
verlangen van u Rensken en suster
[2] te krygen. Maar alls u kan dan moet
u eens over koomen.
Zyt verders van mijn gegroet
een van myn vrouw.
Blijft u toegenegend
vrindt,
Zutphent, den 13 Mey
1799
[=moei: tante]
J. Gun[...]x.
108
[45-74]
[Amsterdam, 9 november 1795]
Au Citoiën
Emmanuel La Pointe
marechal de logis au regiment
des premiers chasseurs a cheval
premiere division Sambre et
meuse
par doësbourg/ â dirhen*
[1]
[Dieren]
Amsterdam, ce 17 germinal, l’an 3me de la
republique francaise, une, et indivisible
Jai reçü, mon cher enfant, vos deux lettres. La pr[emiè]re du 11 ventose*
parvenüe le 16, et la seconde du 9 de ce present mois* j’ai differé
de repondre, esperant de jour en jour d’avoir quelque chose de
positif a vous communiquer sur ma position. Cest la le motif
de mon silence. Aujourdhui je puis vous mander que jai reçü
une lettre de mon ami qui me donne des esperances sur une
prochaine liberté ; je pense que cette nouvelle vous tranquilesera.
Ainsi patience, tout ce fait ensecret, je vous y invite de même.
Vous savez ceque-je vous ai dis, je vous promets de m’occuper
de vous aussitot que je serai en mesure, et je voirai ce qui vous
sera le plus avantageux et le plus conforme a vos voeux.
Lon est fort occupé a Paris des interrets dela nation, il est a
croire que la republique fera la paix partielle avec quelques
puissances. Lon doit presager que d’apres la cessation d’hostilités avec
la Prusse, elle sera de ce nombre.
Vous m’informerés sans doute de la marche que va prendre
votre regiment, je ne doute pas quelle nese dirige sur Mayence,
[2] de préference sur Luxembourg qui capitulera necessairement
d’ici au mois de mai, manquant de chauffage depuis trois
semaines.
Tranquilises vous, mon cher enfant, mon malheureux sort
changera bientot, et comptés que je ferai pour vous tout
cequi dépendra d’un pere tendre qui vous aime.
Adieu, menagés vôtre santé –la mienne est bonne- et
croiés toujours a ma tendresse pour vous, persuadé que vous
la meriterés toujours par une bonne conduite dans la
carriere que vous avés adopté, et ou vous me paroissés
vous plaire. Je vous ambrasse detout mon coeur.
J. Micoud.
109
[1 maart 1795]
[1 november 1795]
[45-75]
[Driel, 9 november 1794]
A Monsieur
Monsieur le conte de
redmon officier de
houssard dhompeiche
a dusbourcque
a Werdrill, ce 3 9bre* 1794
[november]
Jai ressû ta lettre, mon cher Redmon, isue
23 8bre sen nulle datte et tais repondu
le 24 par laposte de Gorcon*. Ne resse
[Gorkum]
vant nulle reponse, je te reitere ma
demande et te prie de suitte de me marcquer
quel seroit lemploij auquel on me
destinerois alant* te joindre dans
[avant ?]
les hussard dempeiche et ce que sela
pouroit me prodhuire par jour.
Je pense bien, mon bon ami, que quand
tu fait tant de mappeler aupres de
toy, cenepeut que etre avantageux.
Ainsi, mon bon ami, je te prie, sitot
la presente ressue, deme repondre
et de madresser la réponse a Mr.
De la Place volontaire dans la cavalerie
de beau [ ?] au depot a Wegt Bedeurthel.
Lon me la fera parvenir aux avanspostes
de Verdrill dans Lile de Bomals* .
[Bommelerwaard]
110
[45-76]
[s.l., 4 november 1781]
de Dusseldorff
Diesen brief abzulegen zu
Düsberg. Von Düsberg nach
Koveren, unter die Senberger
Conpanie in Doesborg.
Hermannes Sonnenschein
[1] Hermannes Sonnenschein,
Ich kann noch nicht nachlassen an
dir zu schreiben.
Ich hab anjetzo vernommen einen gruβ
daβ du noch frisch und gesunt bist.
Es ist anjetzo benahe ein jahr daβ
ich dir zum letztenmahl gesehen hab.
Ich will nicht hoffen daβ der jahrens
noch mehr werden kommen dann
dieses jahr ist mir lenger worden
als sonst sechs jahr.
Ja, mit Gott [?] werde ich hoffen
daβ dieser jahren nicht, nicht mehr
werden kommen! Dann ich hab in diesem
jahr viel trauren und zeüfzen gehabt.
Den zukommenden maeijtag ziehe ich
nach dein weijlen an der wippküllen.
Einen gruβ von Konrath Kniprath
dann
[2] dann wir haben so mannigensmahl
zusamen gegangen und gesangen. Daβ
hat mir so leidt getahn, daβ du
bist fordt gegangen und mir nichts
gesagt. Ich will hoffen daβ ich
dir doch noch weiter gesundt werde
sehen.
Ich [..?..] hoffen daβ dieser brief
werde dir glücklich übergetrantzportirt
und daβ du dich noch frisch und
gesundt haltest und mich doch nicht
verlaβen wirst.
Auf diesen brif schreibe mir antwortt,
und wann du mir schreibest, so schreibe
daβ der brief werde abgelegt ins
Kniprath*.
[ins Haus Kniprath?]
Anno 1781 d[en] 4ten November
Joh[ann]a Zuvia* Kniprath
[Sophia]
111
[45-77]
[Amsterdam, 11 december 1795]
Aan Moens[ieur] Moens[ieur]
Fredrijk Heep Corperaal
onder het regement Lochman
onder de conpany Lochman
in garnesoen te Doesburg
Tot Doesburg sito sito voort [?]
[1] Eerwaarde en veel geagten broer,
Broer, ik kaan niet na laten om u
eens te schrijven terwijl* ik gehoort
hebt dat ge in Doesburg ligt, en wij laten
u weeten als dat wij door des Heeren goeth[eit]
nog gesond binnen. Wij hoopen hetselve
van u weerom te hooren. Als het anders
was, het sou ons van herten leet weezen om
te hooren. Broer, het doet mij leet dat
ik niet eerder geweeten hebt waar dat gij
leg, en de brief van het voorjaar die hebt
ik weel ontfangen en ik hebt u een bri[ef]
weerom geschreven, maar hij is weer trug
gekoomen. De reden waarom sult gij weel
bewust weesen. Broer, verder wiste wij doen
niet waar gij een* getrookken was. Broer,
weest zoo* en schrijft mij eens met den eersten
weerom en zoo gij ockasi kint oms
een* over te kunnen koomen, gij sout ons
veel plijesijer doen. Broer, ik ben van de
mey* al voor de twede maal al getrout.
[2] Broer, zoo gij het kunt schikken, komt ons
dan in plaas van een brijef selve bij ons.
Dat sou ons groot plijeseer weesen, en anders met
den eersten een bryef. Broer, wij weeten voor
dese keer niet meer te schrijven als vooral de
groetenisse van ons en Herder [?] Alijewis*. U
toegenegende broer en suster tot der
doot toe, Jacob Heep.
Amsterdam,
den 11 desember
ANNO
1795
Broer, dit is mij arderes als
gij mij schrijeft: an moens[ieu]r moens[ieu]r
Jacob Heep in de Eegellanstierstraat
tussen de eerste en twede dwaarsstraat
boven de comniswinkel Surnamen*
tot Amsterdam.
Broer, west so goet en doet de groetenisse
serdeandt* Balbwaar [?].
[omdat]
[heen]
[lees: wees zo goed]
[lees: om eens]
[in de afgelopen maand mei]
[Aloysius?]
[de kommenijswinkel ‘Suriname’]
[sergeant]
112
[45-78]
[Doesburg, 12 juni 1800]
Aan
Bernardus Reynties Soldaat
Het 2de Battaillon onder den 7de halven
Brigade Compagnie No 1
Garnizoen Tot Leyden
brielle in garnisoen te Haarlem
[keerzijde, andere hand:]
Niet bekent te
haarlem Leyden
Duisburg
[1] Zeerwaarde broeder, ik laat u
edelen weten als dat ik nog fris
en gezond ben, hopenden dat u edelen
dezen ook in eene goede welstand
zult ontfangen. Ik laat u verders
weten dat ik ook onder dienst
ben, en heb nu een en half jaar
gedient onder het 2de battaillon van
de 2 halven brigade. En ik ben
met het laaste verlof tuijs geweest
en heb alles nog fris en gezont
bevonde. En het vermedering* van
van ons familie heb ik verstaan
wegens het huwenlyk dat gy
gedaan hebt, waar over ik zeer
verblyd ben, en wensen u en
myn onbekende suster daar in
veel zegen en voorspoed.
Ik laat u edelen ook weten als dat
onsen suster Yda ook getroud is, en haar
man is onder het 3 battaillon van de
7 halven brigade, compagnie No 3.
[2] En ik verwagt van u derekt antwoort
wederom, eer dat wy marceeren*, en schryft
myn hoe veel kinderen gy al hebt.
Ik hoor dat gij drie jaar getroudt zyt;
myn dunkt dat gy er al een heel
party moet hebben. Hier meden breek
ik af met de pen, maar niet met myn
hert, en beveelen u en u edelen
huijs vrouw in de handen van
onsen Schepper. Verders duysent
maal gegroet van myn, Johannes
Reynties, u getrouwen broeder,
en van myn, Pieter Ligtvast.3
Myn addres is: aan Johannis Reynties,
soldaat onder het 2de battaillon
der 2de halven brigade, compagnie No 8,
garnizoen te Doesborg.
[lees: vermeerdering]
[op mars vertrekken]
Doesborg, den 12 Junie 1800.
3
Waarschijnlijk was deze Pieter Ligtvast de schrijver van deze brief.
113
[45-79]
[Buren, 9 april s.a.{=1787?}]
Desen brief te bestellen
aan pieter Nijtermans
grannedier onder het
regement van doeglas in de
Graaffe*
[andere hand:]
Te Doesborg
franco
tiel
[1]
[Grave]
Waarde soon,
In hope dat u dese in welstand
sult ontfangen, gelijk wij ons sijn
bevinden. U vader is aangenomen
voor rijknegt onder de ateldarij*
om met de broodwage te rijie
en heeft sweeks 4 gulde.
U kent wel denken in wat staad
ik nu sit, want ik moet agt gulde
geven eer ik in het huijs kan
komen. Als u het doen kent, dan
sent mij tog maar een gulde of
drie, en schrijft mij tog ten
eersten* onder wat regement
u bent en of u soldaad bent
of grannedier*, en sent mij tog
ten eersten* dan van u broer
hebt megenomen. En u moet
niet ongerust sijn over mij:
ik ben er wel onder te vrede.
[2] U vader moet vertrekke, soo
er geseyd word, aanstaande maandag. U vader en ik, benevens
alle goede vrinden, laten u
van herten groeten, en wij hope
dat gij tog braaf op sult passe
en laten eyder het sijne. Want
Rut de Heus is gaan disserteeren*,
en soo daar gesegt wort, heeft
hij twee paar sulveren gebse*
genomen van Jan van Kuylenborg
en nog seuven gulde aan gelt,
en met slegte vrouwe verteert.
De Heere sij met u, en blyve*
u liefhebbende moeder,
per order Johanna Nijtermans*.
[artillerie]
[zo spoedig mogelijk]
[grenadier]
[zo spoedig mogelijk]
[deserteren]
[gespen]
[versta: ik blijf]
[versta: geschreven in opdracht van J. N.]
Buuren, den 9
April.
114
[45-80]
[Utrecht, 13 januari 1795]
A Monsieur
Monsieur O’Fallon, capitaine
du regiment de Kray, au Service
de Sa Majesté imperialle
à Douzebrooke
pres d’arnhem
My Dear Captain,
32 years absence must banish the thoughts of
your son being acquainted with me in Saxony;
however a county Roscommon man, a friend
& county man will always retain a frindship
for a nether, and here is question of a piece of
service, as this moment I ried* a letter from my
b[rothe]r that collonel Esnens has fulfilled his parolle
d’honneur he gave me at Bruxelles of giving a
place to my son in the regiment he commands,
but behold you, my dear captain, the boy is in Brabant.
Impossible to get him away at present; therefore
continue [?] by all the schemes of a good frind to
prevail on your collonel to keep the place open, untill
we find means to send for the boy, and you will
ever oblidge your asset,
humble & obedient servant
De Wunkett.
Utrecht 13 [January] 1795.
All is best [?] here, I set off
duelly for Rotterdam.
[N.B. Zie ook brief 45-69 van dezelfde schrijver.]
115
[read]
[45-81]
[Tiel, 25 oktober 1801]
Aan
Maria Anna Robbertst
ten Huijsen van A. Robbertst
Meester geweermaaker in
het 2de Battaillon 5½ Brigade
jn Garnisoen in Doesburgh
Cito
[keerzijde:]
Word niet begeerth
[1] Drumpt bij Thiel, den 25st october 1801
Zeer waarde teerbemijnde lief die ik boven
alles teer weereld lief heb, ik heb u brief van
den 19 october met het goed ontfangen en
met groete haardtzeer geleesen dat mijn zeer
doet tot aan het binnensten van mijn hardt en
doet mijn ontstellen op een schrikkelijk weijse
als ik mijn lieve beno in moij [?] daar ik u,
mijn troos, aansoek nu ik niet bij u ben of bij
u lieve ouders. Lief, ik had van voorneemens
geweest om mijn god offehand* te doen door het
[offerande]
ontfangen van zijn vlees [en] bloed, maar ik zijn
nu zoo ontsteld als dat van desen Zondagt niet in de*
[lees: dat ik deze zondag niet in de kerk]
mijn dienst gehoort heb. Waar zal ik de schuldt op
smeijten? Ik weet wel als dat ik versuimt heb in
het schijven* om de reede als dat ik dogt om al reeds
[schrijven]
bij u te zijn alsmeede bij u lieve ouders als u in den
brief van 18 of 19 zien zult, en hoe ik verhindert
zijn door een brief van mijn broe* van Rotterdam
[broer]
die mijn een moije present voor u beloofd heeft als
ook zijn aanstaande vrouw dat ons goedt* zou coome
[lees: goed van pas]
als wij tot onse voorneemens gekoomen zouwen zijn,
zoo het God behagt*, daar ik om bijd*.
[behaagt; bid]
[2] Zoo dan lief als ok* u live vaader en moeder,
[ook]
hoe kan het mogelijk zijn u teerbemijnde lief,
die ik naas God alleen bemijn (dat is u zeeker bekent,
en u weet ok wel al hele hoe dat wije met ons beijde
staan, daar en boven het consent van u live ouders,
mijn toekoomende vader en moeder, gevragt heb)
om mijn zoo een brief te zenden, mij zoo te onderhoude
van alles slegs
van mijn ouderdom. Die geen die u zuls* verteldt hebben
[Diegenen die u zulks]
als dat ik die geoverbezegget* heb, die hebben mijn doepbrief [overdreven?]
niet goet geligt*, artikkel 2. U, lief, schijft* mijn: doe u
[geraadpleegd; schrijft]
mijn vragen* hoe ik voorneemens was, zoo zou ik
[toen u mij vroeg]
geantwoort hebben om mijn* niet ongelukkelijk te maaken zoo[lees: mijn lief]
wou [ nee mijn lief, dan waar ik een slegt persoon geweest
om u live ouders of [.?.] dat brave luij zijn, om die met zulke
loogens te poojen* [ ik weet wel na het eijnde van
[lees: paaien]
mijn verlof of om kort te gaan van desen nieuwjaar
zeeker gegeven zoo ik weet en beantwoort ben van een
116
brief. Waarde lief, zoo ik schuld heb aan u of aan
u ouders, schrijf mijn de reede. Ik vergeef u alles ik
zoo trag ik het goede; ik zal beter op passen
aan u en aan u ouders vergiffenis. Ik kan niet gelove;
ik heb u altijt in Zwolle op u briefve ten ersten*
geantwort, maar nu leijt altijt aan aan mijn niet*.
Dat moet u maar waaragtig gelooven.
[3] Die zijn voeten wijl* steeken ond[er] een
andermans disch, die moet veelm[aa]ls hooren
daar niet van is. [ Zoete lief, zoo [k]an ik mijn
niet begreijpen hoe dat het mooge[lij]k is, of
met wat voor valse tongen u met [u?] houdt.
U zou met u ouders raats neemen, die zulle u niet
slegt raade. Ik zal u noit verlaaten, schoon*
dat u mij zoo een onmijnselijk brief gezonden heb[t]
dat ik noit aan u of aan u ouders verdient heb.
U zeijt dat w w ik u te oudt was, dat wij ons niet pasten.
U is wel bekent dat wij ons passen. Ik zal u noit
verlaaten, dat zweer ik bij God. En zoo der* een
ander op mijn wat te zegen* heef op mijn, zal [?]
[ik m]ijn verantworden zoo ik de eer heb om [te]
coomen. Schijf* mijn dog ten erste, zoete lief,
waanneer ik de eer mag hebben om bij u te
coomer*. Hoe eerder hoe liever voor mijn*. [ Zoete
lief, laat ons bidden aan God om vergiffenis der
zonden. Wij zijn voor God getrout, de weeleld* die
kan ons niet schijden als door de doet allen*, en
dan, lief, als u met u voorneemen v[er]steendt
blijf, zoo zijt u verschuldig aan mijn ongeluk
en verders tot mijn ewijge* verdommenis.
[4] Waarde lief, ik bidde om vergiffenis aan
u, lief, en aan u ouders. Schijf mijn dog ten
eertsen*; ik heb een bedrofde zondag gehad.
Na de[sen?] veel compelmenten in mijn herte
tot u, li[ev]e engel, gedaan te hebben, blijve ik u
getrouwe bemijnde tot de doet toe. W. Beerentzen,
sergeant.
[meteen]
[lees: maar het ligt nu niet altijd aan mij]
[wil]
[ofschoon]
[er]
[zeggen]
[schrijf]
[komen; wat mij betreft]
[wereld]
[alleen]
[eeuwige]
[lees: eersten]
Duijsent hertelijk de groetenis van mijn en van aan
en meij aan u en aan u ouders. Gelukzaalig hogtij*
van aler zielen live heylegen*. Met groete haasd.
[hoogfeest]
[versta: Allerzielen en Allerheiligen]
[naschrift in margine:]
Verschoondt* mijn slegt schijve; op een ander wat beter.
[Verontschuldig]
117
[45-82]
[Southampton, 19 oktober 1794]
à Monsieur
Monsieur le C[om]te charles de
Mateyssies, capitaine dans La
Légion de Mortamar.
à Deutichem
[1]
Southampton, le 19 8bre 1794
Il y a bien longtems, mon cher Mateyssies, que je n’ai
reçu de vos nouvelles : ma dernière lettre à Luxembourg ne
vous est sans doute pas parvenue, et sachant seulement par
notre bonne amie Madme de Han, que vous avez quitté les
environs de cette forteresse pour Cologne, j’ignore même si
celle-ci vous parviendra. Je l’adresse à quelqu’un de votre
connaissance que j’aime, dont la femme si malheureuse et si
intéressante est l’amie intime de la mienne, et pour qui je
sollicite tout ce qui est en votre pouvoir. C’est Maucomble,
depuis 16 ou 17 ans garde du Roi ; avec commission de Capne
de cavalerie, il demande une place de Sergent. Faites pour
lui, mon cher Mateyssies, tout ce que vous feriez pour mon
frère. J’ignore ou vous en êtes de votre formation, mais un
brave militaire, plein de droiture et d’honneur, d’une fortune aisée
en France, dont la famille et la société vous sont connues, un
officier de 17 ans de service, se bornant à une hallebarde, vous
intéressera vivement, j’en suis sûr. Et si vous ne réussissez
pas à le placer, près de vous s’il est possible, ailleurs si vous ne
pouvez pas mieux, je serai certain du moins que votre coeur
sensible aura tout taché.
Ce coeur a bien souffert, et le mien a vivement partagé ses
douleurs. Je lisais avec inquiétude pour vous et pour moi ces
listes d’horreur. J’ai été bien réellement affligé, lorsque j’ai vu
le coup qui vous a frappé. J’ai pris la plume pour vous écrire
sur le champ ; une réflexion m’a arrêté : j’ai craint de porter
[2] un jour cruel sur le sort, peutêtre inconnu, de personnes aussi
chères. Mme de Han m’a dit que vous en aviez été instruit. Que
sera-t-elle devenue avec la famille, cette bonne et respectable
mère ? Je suppose qu’elle aura pris la route d’Hambourg. Si
celle-ci vous parvient et que vous sachiez sa nouvelle
résidence, ne manquez pas de m’en faire part.
Tachez aussi de faire quelques informations sur un oncle
à moi, qui se nomme également Mis de Sy ou Bon de Stonnd.
Après la campagne de 1792, où il étoit colel attaché à l’état
major des Princes, il s’étoit retiré au château de la Hague, près
de Gueldres, chez le Bon de Constant, Hollandois qui a épousé
une Anglaise, Seymour. Avec ces renseignements, si vous
pouvez le découvrir, vous m’obligerez, car je suis réellement
inquiet de lui, n’en ayant plus de réponse depuis 4 ou 5 mois
au moins. Je présume cependant qu’il aura suivi ses amis.
Mr O’Connell, après 8 mois de promesses, vient d’avoir enfin
un des 4 corps Jrlandois catholiques qu’on va lever en Jrlande,
et recommandé par le Duc de Fitz-James, le vicomte de Dillon,
le Cte de Walsh et lui.
J’ai depuis que nous ne nous sommes écrits, mon cher
118
Mateyssies, fait des pertes bien sensibles. Il y a deux mois et demi
j’ai perdu cette petite Amosie, sur la naissance et la conservation
de qui j’avais fondé tant d’espérences de bonheur un jour. Ma pauvre
femme surtout a souffert horriblement de cette privation. Elle a
cependant repris son sommeil et sa gaieté, mais avec peine.
J’ai perdu assez récemment à St Domingue ce bon chevalier
de Gadagne, dont vous m’avez souvent entendu parler, que la plus
tendre amitié unissait avec moi depuis 14 ans, et qui, malgré sa
légèreté extérieure, méritoit et a obtenu d’amis nombreux les plus
[3] tendres regrets. Jamais écorce aussi futile n’a caché de si
rares qualités, et j’etois plus qu’aucun de ses amis payé pour
l’apprécier. Aussi jamais son image ne se présentera à moi sans
que mon coeur ne lui parle encore, quoiqu’à jamais séparé de lui. Le
pauvre petit, aimé tendrement en Europe et en Amérique d’amis
nombreux et sincères, aller mourir au Port au Prince au milieu des
ruines de cette ville, et loin de tout ce qu’il aime ! Quelle destinée !
Mon bon et respectable oncle De la Borde est tombé victime
de Robespierre, et par une fatalité cruelle il ne l’a précédé que de peu
de jours*, ainsi qu’un autre parent, Mr de Vergennes. Ce dernier ne m’étoit
[R. onthoofd op 28-7-94]
que peu connu ; mais qu’est devenue sa femme, avec laquelle j’ai passé une
partie de mon enfance, et à laquelle je suis très attaché ? Qu’est devenue ma
tante De la Borde et son fils ? .......ô mon ami, que de crimes !.......
Avez-vous vu Madme de Ruville et ses enfans ? On m’a écrit qu’ils n’étoient
plus chez la Princesse. Où sont-ils ? Où est le fils ainé ? Je tremble pour
Valenciennes.....y étoit-il ? Donnez-moi de leurs nouvelles, et dites-leur, si vous
les voyes, que nous pensons souvent, très souvent à eux, en regrettant vivement
d’en être si loin.
Est-il vrai que votre frère est placé en Russie ? Confirmez-moi cette bonne [nouvelle].
Où est votre 3me ? Est-il toujours dans Wurtemberg ?
Adieu, mon cher et bon ami. Je vois avec beaucoup de peine que depuis
plus de deux ans je vous cherche au dehors de la France, sans pouvoir vous retrouver.
Puissent des tems plus heureux nous mermettre bientôt de nous revoir ! En attendant,
je vous embrasse, comme je vous aime, de tout mon coeur. Alex. DesMoulins
no 32 French Street.
nt
el
Est-il vrai que Froissy est L col. de
sabre Hussards ?
119
[45-83]
Desen af te gven aan Joannis Mertens
Corperal onder het reggement van
den heer generael maior Baron J.J.C.
van der dwuyn* van onder de Company
van den Heer Ritmeester Serhart [?]
van de caverij ruijters
van het hofquatier van prins
freederijk
tot dosbouij
[1] Agt seer beminde soon, desen sal dine op
uedele brief de wij ontfangen hebben op den
30 Julij* daer uijt gesien dat gij nogt gesont
sijt, daer wij blije voor sijn want wij sijn wat
verlegen geweest om dat wij geen antwort en
kregen. Wij hadde drij of vier geschreven na u
toe en wij hebbe maar 2 gekregen. Wij weijde*
na den wagmeester te schrijven of hij van
u niet gehort haad en ik hebt aen verschijde
ruijters Van Tuijl gevragt na het reggement
van u, maer niemant wies van u te spreke.4
Agt bemende soon, wat tijt is het tegenwordig!
Gij hebt ons eens geschreven dat men noit geen
orlogt gesien hebt, maer men sugt tigen
wordig: ‘orlogt genogt!’ Het lieger staet vor
Maestrig van den ceijser5; van aen Laenake
tot aen Kader bosloeter eene tienten*. Daer
blijf geen gron blat in het velt. De
aertappels werde voor de voet wegt* en claver,
haever en wecken en al wat naem heeft*.
[2] Aeg bemende soon, wat sijn de vructen
duur: de terf cost het vaet 4 gulde 15 stuij*,
het caren 4 guldin, de haever 2 gude 10 stu.
Men weet niet of men huijs of iets sal
houde. Wij sij al met ons biesten in den
berch*. De groten hermey* staet vas van
den ceijser aen Viese* en de Vransen aen
Tongeren. Maer alle dagen scheten tegen
een*. Agt, men weet niet of wij malkander
meer sien. Als den alderhogten Godt sijn
hant niet over ons niet uijt steekt,
daen* moeten wij loepen gaen, waent*
dat is neet* tegen meer te staen.
Soo weents* ik ons en ud.* geluck en seegen
en een salig eeijdig*. Dat is het gene dat
wij malkanderen geven konde* om dat
wij soo weijt van malkaderen sijn.
Goede nag, bemede broer*.
N. Mertens, den 1 Julij 1794
Schryf togt nog eens als u blef.
Het scheijde doet leijde van malkade.
Met gesonthijt mage bij kome*.
4
5
[Maastricht, 1 juli 1794]
[Van der Duyn]
[lees: juni]
[wilden]
[van Lanaken tot Cadier
wordt de stad omsloten door a.h.w. één tentenrij]
[De aardappels worden vertrapt]
[wikke en alle andere gewassen.]
[stuivers]
[St. Pietersberg; armée]
[Visé]
[schieten op elkaar]
[dan; want]
[niet]
[wens; uedele]
[edict, beschikking Gods]
[zouden kunnen]
[lees: beminde soon]
[versta: Gij moge deze brief in gezondheid krijgen.]
In 1794 lag het regiment Van der Duyn niet meer in Doesburg, maar in Zaltbommel.
Frans II van Oostenrijk.
120
[45-84a/b]
[Utrecht, 16 januari 1795]
Hoog Wel Geboren en Gestrenge Heer
Myn Heer De Baron Van Weltzien
Capitijn in het Regiment van
den Lt Generaal Bedaulx
in guarnizoen
Te Doesburg
16 Januarry
1795
[1]
Utrecht, 16 Januarij 1795
Ik schrijf dese, lieve Hansje, om Uw nog eenige tijding
van ons te geeven in de hoop dat hij Uw nog wel mag
geworden. Zoo deese over Zutfent gaan kan, is het goet
want over Arnhem is het reeds seedert daagen gestremt.
Onse stad is door onse troepes gisteren verlaaten.
Onse regering is reeds bij de Fransschen geweest
om arrangementen te maaken, en men is over het
geheel seer content over de behandeling van onse
regering. Wijnig menschen zijn weg, seer wijnig.
Ik denk dat wij morgen de Franschen binnen
onse muuren hebben sullen. Er is veel vreugt en
veel beweging in de stad en veele zijn reeds
versiert met de Fransche cocardes. Van avond om
vijf uur hadden de juffrouwen Martini nog geen van
allen gegeten, zoo druk hadden zij het met cocardes
te verkoopen, en zoo in alle winkels.
Ik ben van avond nog bij mijne ouders geweest;
zij laaten Uw en broer veel complimenten* maaken.
[groeten]
Mama was wel en nog al bedaart, papa is siek
van een swaare verkoudheit. De dames Schul
maaken Uw ook veel complimenten.
[2] De Engelschen, die door weg kanden aftogt* zijn, blijven [lees: die daar weg konden en in aftocht]
met hun gruwelen voort varen. Seyst, sijt men, is
uytgeplundert, Odijk, en nog meer andere dorpen. Deesen
nagt hebben zij Sternberg6 ook uijtgeplundert. Wat
gruwelijk volk! Aan de Vaart en te Jutfaas is alles
weg gevlugt. Aan de Vaart zijn de patriotten aan
het plunderen geweest, sijt men. Men hoort niets
als naarheit. De Engelschen hebben van Doris
twee paarden en een wagen meede genomen,
en daar is zijn knegt bij. Doris en Coba zijn
disperaat, dat kan Uw wel denken.
Ik had wel gewenscht Uw nog eens op kalfs
vlees te tracteren, lieve Hansje, maar dat is nu
ommogelijk. Wij hadden gehoopt gisteren een
brief van Uw te sullen sien, maar mogelijk
is die brief ook opgehouden.
Op Vroonestijn7 is nog alles wel, lieve Hansje,
6
7
Sterrenburg of Sterkenburg is een voormalig bolwerk te Utrecht, afgebroken in 1845.
Vroonestein is een voormalige buitenplaats ten westen van Utrecht en ten noordwesten van Jutfaas.
121
en er is wijnig goet meer: wat stoelen en tafels
en dat is al; langsamerhand is dat al hier
gekomen. Nu adieu, lieve Hansje. Dit is de
laaste brief tot Godt ons weer beeter tijden
geeft. Hij bewaar Uw en broer voor alle onhijlen
en geef* ons de vreugt van ons haast weer tijding
[3] van malkander te kunnen geeven. Veelmaals
omhels ik Uw. Mijn waarde suster en broer,
onse ouders seggen Uw bijde ook alles goeds
en wenschen Uw Godes seegen. De boojen*
groeten Uw. Dit huijs maakt Uw veel
complimenten zoo als* ook broer, en
nogmaals, lieve Hansje, seg ik Uw vaarwel
tot op gelukkiger tijden. Wie weet of
Uw ook niet haast van Doesburg afmoet.
De Mekkelenburgers blijven hier tot op
het moment dat de Fransschen hier in
koomen, om de order wat in de stad te
houden. Ik hoop dat je uijt dit gekrabbel
sult kennen koomen; het is in grooten haast.
Altoos blijf ik in voor- en teegenspoet
Uw liefhebbende Mie.
[geve]
[dienstboden]
[evenals]
122
[45-85]
[Lent, 14 september 1790]
Monsr monsuer
Hendrik van Strip woond
kort bey ’t Prinse hof *onder
Elcom* af te geven in ‘t
waepen van Gelderland
in
Dieren
Cito versoeke te
besorgen aen Monsr
H.van Strip
[Hof te Dieren]
[Ellecom]
[keerzijde:]
niet begeerd
Woensdag, den 14 septbr 1790
Monsr van Strip,
Om dat wij saeterdaegavond laet moeten
verkoopen en een kist klaer pakken en kramen of
breeken, dat hier bluyft, de tyd* mijn te kort
valt sondaeg morgen te vertrekken, zoo versoeke*
sonderfaut om plaets* sondaeg ’s morgens om 9 uure
maendag morgen om neegen uuren in Lend aen
het moolentje met 2 karren te zijn. En dat sal aen
U ook lief zijn om dat U liever*. Zijn en bluyve
U vriend en DwDr* D.L. Haes.
Wel te verstaenen: gij moet sondaeg niet nae Lend
komen om mijn of te haelen, maer wel maendaeg
morgen om 9 uuren of half tien, en bluyve U vriend
Dwdr
D.L. Haes.
U soon is gesond en vries*.
Die weet dat gy maendag
morgen moet hier komen.
[lees: en de tijd]
[lees: versoeke ik]
[lees: in plaats van]
[lees: omdat u liever op die dag komt.]
[dienstwillige dienaar]
[fris]
123
[45-86]
[Deventer 24 juni 1784]
Monsieur
Marcellus Koppens
te Diedam
Monsieur Marcellus Kopp[ens] te Diedam
Deventer, 24 Junij 1784
Monsieur,
We versoeken, daar wij thans
veel gelds nodig hebben, om ons sonder fout de
volgende week een goede summa te zenden.
Waarmede met agting blyve
UEDW Dinaer
Henr. Budde.
124
[45-87]
[Rotterdam, 17 oktober 1794]
De Weledele Gestrenge
Heer de Heer
Van Meurs
Capitijn in ’t Regim[en]t
Markgraaf Baden & aerlach*
tot Doesburg
[1]
[=Durlach?]
Weledele Gestrenge Heer,
Met schuldige eerbied hebbe ik de eer
UEgest. te binnen te brengen, dat mijn
verloftijd, door UEgest. mij vergund, staat
te eindigen met den laatsten deezes, op
welken tijd ik bereid ben mij bij de Com
pagnie te begeeven; doch wijl ik zeer
noodig ben in ‘s lands hospitaal bij
Rotterdam, en niet twijffele of ik diens
getuigschrift, des noods, UEgst. kan laaten
toekomen. zoo verzoeke ik ootmoedig, dat
UEgest. gelieve mijn verlofpas voor 14
dagen te verlengen. Vertrouwende op UEgest.
[2] liefdaadigheid bidde ik om een gunstig en spoedig
antwoord, welk ik niet nalaaten zal
te vergelden met alle mijne kragten en
met onverbreeklijke trouw, die ik UEgest.
bovendien verpligt ben.
Het hospitaal in welk ik ben, bestaat
uit méér dan 1200 zieken; ik en mijne
vrouw zijn, door gods goedheid gansch gezond.
Biddende den almagtigen dat hij UEgest.
met mevrouw UEg. gemalinne gelieve
in goeden stand en welvaart te bewaaren,
hebbe ik de eer mij met allen eerbied
te onderschrijven
van U Edele Gestrenge
de nederige dienaar
en soldaat
Uit ’s lands hospitaal
Dirrik Hoendevanger.
bij Rotterdam in
Zaal T den
17 Octob. 1794.
125
[45-88]
[s.l.; 15 december 17...]
Deese bref
aan J. Apt[.?.] Soldaat
onde het battoljoen van het
5 de halve bregade
Companje nommer 3
Doesburg
[keerzijde envelop:]
Utrecht
onbekent
Den 15 December Anno 17...
Zeer Waarde Minnaar,
Ik heb dezen brif in gezondheyd ontfangen
en daar uyt verstaan dat gy nog vris en gezond,
en daar uyt verstaan dat gy om eenigen riyspengen*
[verlegen?] zeyt, en dat gy myn nu niet kwaalyk*
dat ik u daar niet me helpen kan, want
zy hebben my zodaanig bestoolen dat ik nog
myn heygen niet helpen*. Dog ik heb niem[and]
die mijn help en dus kan ik daar niet
helpen aan dat geld, en gij zult my groot
myn pesleer doon* als gy van de nuwejaar
kon koomen, dan zal ik met u daar wel
speeken*.
en hier meden brik ik af
met algargt [?] wel met de pen maar niet
met hart. Trauwen minares.
[reisgeld]
[lees: maar neem mij niet kwalijk]
[lees: helpen kan]
[plezier doen]
[over spreken]
126
[45-89]
[Amsterdam, 27 april 1795]
Au Citoyen
Citoyen Baudry
Chasseur dans la
3me Compagnie du
3me Bataillon tirailleurs
4me Division de L’armée
Du Nord, Brigade de Salm
à Doesbourg
[1]
Amsterdam, ce 27 avril
1795 Vieux Sty[le]
Mon Cher Ami,
C’est avec un vrai plaisir et une douce
satisfaction que j’ai reçu votre lettre.
La tendresse et la fidelité y sont peintes
sous les couleurs les plus vives, et je n’avais
surement pas besoin de cette peincture pour
etre convaincue de votre amour pour moi, dont
j’ai eu des preuves non équivoque, dans plus
d’une occasion. Je suis d’autant plus sensible
à votre attachement pour moi, que je suis,
qu’il est mêlé de sentimans d’estime, préférable
à un amour souvent brutal.
J’ai fait le voyage le plus heureux et le plus gai
possible ; mais il n’y manquait qu’une chose, c’éta[it]
d’être accompagnée de vous.
Partout j’ai été reçue obligeamment et
cordialement, et l’on a eu beaucoup d’égards
pour moi.
[2] J’ai fait un sejour de trois jours à Nimégues,
et ai logé à la Municipalité.
Je suis très charmée que vous m’appreniez
que votre Bataillon doit arriver sous peu de
jours à Amsterdam. Ma chère mère se fait
une fête particulièrement de vous revoir, ainsi
que la famille.
Nous attendons de jour en jour mon beau-frère
et ma soeur avec leurs quatre petits enfans.
On nous avait dit qu’il était général, mais
cela se trouve faux.
Je suis avec un inviolable attachement
votre fidelle
epouse Eleonore
De Vilmare.
Ma chère mère vous
fait ses complimans.
127
Je désirais sincèrement que la paix général
se fît. Cela mettrait fin à l’affusion du
sang humain si précieux et si cher à la
Patrie, et opererait infailliblement notre
réunion pour jamais. Car je ne puis vous
dissimuler que votre absence m’afflige
infiniment, et ma peine ne s’allège que par
l’espoir que vous m’a donné de bientôt vous
[3] rendre auprès de moi.
Comme nous sommes sur le point de déménager,
je vous prierai, sitôt votre arrivée à Amsterdam,
de vous transporter chez cette cabaretière
où vous trouverez mon adresse ; je veux parler
de celle qui nous a acheté nos effets à si vil
prix.
128
[45-90]
[Terheijden, 12 september 1785]
De Heer Sergeant
C.F. Reyma
in de compagnie Jagers van den
WelEd. Gest. Heer J.F. van
Weyssenburg, niet aftegeven
voor dezelve hem van het
postcomtoir afhaalt
tot Deutecom
[1] Waarde en Lieve Man,
Ik doe U te weeten dat daags naar
U vertrek ik in Terheyde gearriveerd
ben. Myn accident aan den arm is
in myn reys zo zeer toegenomen dat
de pyn my niet toelaat nagt of dag
rust te hebben. Thans ben ik onder
cherugeyns handen maar vind nog
geene de minste verligting van pyn.
Ja, ter contrarie vermeerdering derselve.
U nagelaten narigt* aan den schryve[r]
heeft my het zelve* gezeid, dog den
capiteyn presenteerde my twee
Ryxdaalders dewelke ik niet wilde
aanneemen, en heb met de grootste
moeyte des weerelds vier van hem
ontfangen, dewelke ik groot van
noden had om de gemaakte schuld
te voldoen.
[2] ’t Is my onmogelyk UE. alle
omstandigheden te laten weeten; laat
my ten eersten tyding van UE. toekomen waar U bent.
Ik eynde dan en ver versoeke U, myn
waarde man, met de eerste occasie
my antwoord te laten toekomen, als
meede van UE. conditie nopens uwe
werving. Ik ben met de
grootste genegenheid,
waarde en lieve man,
uwe altoos liefhebbende vrouw
Hendrika Ryma.
Terheyde, den
12 Sept. 1785
[bericht]
[hetzelfde]
129
[45-91]
[Munster, 27 november 1794]
frco Wesel
Monsieur
Monsieur Le ch[evali]er Le Blanc
ch[evali]er de lordre royal et
militaire de St louis
a duisburg pres zutphen
poste restante
[1] Munster, ce 27 9bre 1794, Höster stras chez la veuve Keuster
no 109
Jai reçu des une letre de mon frere, mon cher oncle, qui
vient deme donner vôtre adresse et me rassure sur votre
compte. Japrends avec bien du plaisir que vous êtes a Duisburg.
Je pourrai au moins avoir le plaisir davoir de tems entems de
vos nouvelles. Il m’a ma marqué létat dans lequel vous étes.
Vous pouves juger si je partage sincerement votre malheur.
Il ma fait passer une somme de dis Louis quil me charge
de partager avec vous. Vous pouves bien croire que je suis trop
heureux de pouvoir partager ma boursse avec vous. Vous pouves
tirer sur moi une letre de change de 5 Louis a vue ou je laisse
a votre prudence de prendre les moyens quelle jugera les
plus sur. Mulman [ ?] insiste de vous continuer la pension
quil vous avoit fait : cependant les Anglois viennent denvoyer
huit mille hommes a St. Domingue et que sils peuvent
conquerir toute lesté* mon frere espere quil pourra faire
un autre arrangement, de sorte, mon oncle, que de quelque
tems nous ne pourrons pas vous faire passer de largent.
[2] Jusquaceque nous n’envoierons de largent, soyez sur quausitot
que nous aurons des nouvelles favorables, nous vous en fairons
part. Je vous embrasse bien tendrement, mon cher oncle,
et vous prie de me croire pour lavie votre bon neveu
Le cher Le Blanc.
Mon frere me charge de vous temoigner
tout son regret sur la modicité de la
somme quil vous envoye. Il espere seni [ ?]
dedomager dans un tems plus heureux.
130
[=l’été]
[45-92]
A Monsieur
Monsieur de Cheller Major et
Aide decarties Maître Général au
service de L.L.H.H.P.P.*
à
Doesburg
f[ran]co Wesel
[A.{=Arnhem}, 13 oktober 1794]
[Leurs Hautes Puissances}
[1] Mille graces, mon cher et digne médecin, tant pis [ ?] de la
nouvelle marque de votre souvenir. Elle me flatte bien
plus que je ne saurais avoir l’honneur de vous le dire.
Connessés que les affaires sont allées de mal en pis
depuis notre séparation. Ces Autrichiens et ces Anglais !
Grand Dieu, comment se conduisent-ils ; ne diroit-on pas
que c’est un défi, à qui feroit le plus de fattiges ?
Le bonheur a voulu, qu’ils les ont faites à une époque
où elles ne pouvoient guères avoir des suites bien
désastreuses et pour la République et pour l’Allemagne
Cis-Rhenane. Bergen-op-Zoom se soutient de soi
même, Breda est en état de se défendre asses longtems
pour faire perdre aux Régicides l’idée d’en entreprendre
[2] le siège, qui pourroit traverser d’autres dessins majeurs
qui, s’il plait à Dieu, ne s’exécuteront pas.Bois-leDuc, malgré la lache redition de Crevecoeur, ne s’attaque
point au mois d’8bre. Grave seul m’inquiète par
fois ; mais Pichegru agerait-il bien en former le siège
sans avoir récogné le Duc de Jork derrière le Wahl ?
Et supposant même cette plan soumise, il auroit encore
à prendre Nimegue, à passer cette dernière rivière et
finalement le Rhin, avant que de pouvoir pénétrer dans
la Province d’Utrecht, qui, j’ose le soutenir, est hors
d’insulte, pour peu qu’on sache et veuille soutenir
la Poste de Greppe. Nos ennemis n’en ravageraient pas
moins, j’en conviens, la plus belle partie de la Gueldre,
[3] pour peu que S.A.R.* fasse encore des siennes,
mais le profit qui leur en reviendrait ne serait pas
à mon avis proportionné au risque qu’ils courreroient.
Mastricht, gardé comme il l’est, n’a, surtout dans
une saison si avancée, plus bésoin* d’appui. On m’assure
que le débordement de la Meuse ne permettrait pas
l’attaque du bas front ; pour le haut front, vous
devés mieux que moi encore connaitre sa force extraordinaire.
Je viens avant, que je ne saurais encore m’imaginer
que Mr de Clairfaye puisse être tombé si bas, pour
aller timidement et inconséquément se mettre derrière le Rhin.
Ne sût il pas après la journée de Jemappe soutenir avec
16 ou 18 m* hommes au plus l’Erft durant quatre mois ?
[4] Vous reconnaitres, je pense, dans tout ce abbachage* le
médecin tant mieux. Vous dirés encore : ‘on juge mal
des loups dans l’éloignement’ ; je passe condamnation
d’avance. Toujours, mon cher Major, je ne suis pas
faché, je vous l’avoue, de me retrouver après tant
de bourasques*, mouillé du moins dans une rade foraine.
131
[Son Altesse Royale]
[mille]
[abbatage]
[bourrasques]
Mon frere le manchot que je possède, et moi, nous
nous rappellons toujours encore notre ancien metier, et
politiqeons et rabbachons* guerre et manoeuvres journellement.
Il n’est pas content de la manière dont on a soutenu
l’Ourte et en dernier lieu la Roer. Dites, mon cher
monsieur, l’art de la guerre serait-il importé par le
Grand Fréderic dans sa tombe ?
Nous avons ici toute la nombreuse famille de Lostanges ;
c’est un excellent renfort de societe ; le Mis* du Luc, alias
le demi Louis, en fait partie. Pyrmont d’un autre côté
rassemble beaucoup d’autres Emigrés. L’Eveque d’Arras et
la Duchesse de Gervais viennent d’y assister. Je suis de coeur
et d’ame, Monsieur, votre tr. h. et tr. ob. serv.*
F8
A. ce 13e 8bre 1794
[N.B. : Zie ook brief nr. 45-32.]
8
Op het lakzegel staat JF.
132
[rabachons]
[Marquis]
[très humble et très obéissant
serviteur]
[45-93]
[Drempt, 3 mei 1800]
Aan
Peter Wansing
Corporaal
onder het tweede
Regiement Cavellerei
Compagnie No 6
[1] Drempt, den 4 Mey 1800
Zeer geliefde broeder, ik kan niet
naalaaten om uel. eens te laaten
weeten als dat ik nog vris en gezond
ben en mynen man ook, en ik hoope
het zelfd van uw te hooren.
Maar gy hebt geschreven van
den zwarten doek; die is aan
oonzen myn broeder gelangd en
ge zeid dat deezen van zyn broeder
hem gestuerd werd. Daarom heeft
hy daar geen schuld in en daarom
heeft hy den doek ook gehouwen,
gelyk regt is want hy is aan hem
gegeven. Maar, broeder, weest
daarom niet bedagt* want hy
[2] heeft het wel van doen. Maar
dog, hy was my ook zeer aangenaam
geweest. Dog niet te min, gy bent
bedankt door myn van uwen
broeder voor dit prezent. De groetenis van myn en van mynen
man en uw en mynen broeder
en van myn vader en het meisjen,
en wei ben alle nog vris en gezond.
Hier mede brek ik af met de pen
maar niet met myn hert
en blyf uw toegenegende
zuster Helena Wansing.
Blyft duizendmal van my
gegroed.
1800.
[ge moet daarom niet tobben]
133
[45-94]
[Rotterdam, 11 maart 1787]
desen brjef aan hendreck
herps onder het regiment
oranje gelderlant het eerste
battelon het Compeni van
munck tot doesburg
sito sito
Rotterdam, den 11 maart 1787
Seer eerweerde en beminde broer, ick kan
niet nalaten om ued. broer een lettertje
schrjven* en ick laat ued weten als
dat ick nog gesondt ben. Ick hoop het
selfde van mijn waarde broer en u
vrou te hooren. Waar het anders, het
soude mijn van herten seer leet weesen.
En ick laat ued broer weeten als dat
ick hier aan het werck ben en
ick hoop in het kort u wel nader
te spreeken. En de saaken daar ick u
voorleden yaar van gesprooken heb,
dat is niemendal. Verders soo weet
ick niet meer te schrjven als
dujsentmael genagt van mjn ued* broer
Kristian Herps en dujsentmael genagt
aan ued vrou, en als u schrjft dan
[in margine:]
moet u schrjven by Gerret de Ben* inde Toover
lantaren in de Peperstrat.
[te schrijven]
[lees: weledele]
[of: Deben?]
134
[45-95]
[Meppen, 15 juli 1788]
Deesen Brief af te geven
An hendrick over meijer Soldaat
onder het Tweede Batailion
van de general Graaf van D’Envie
bij de Compagnie major van
Boekholt in guarnison tot
Doesborg in gelderlant.
a Doesborg
franco harlem
[keerzijde:]
als het Bataillon vertrocken is
moet de brief naagezonden
worden
Herz vielgeliebter sohn,
ich hoffe du wirst dich noch woll befinden. Was mich
und deine zwehsteren an [?] betrieft, so leben wir
alle noch frisch und gesund. Den brief von 30ten Julij*
habe ich woll empfangen, und habe die schon auf die
poste geschriben. Ob du ihm bekommen weis ich nicht.
Nun bitte freundlich mich mit die erste post ein
wenig antwort, und wirst von mir und deine
zwehsteren freundlich begehret, daβ du mögtes,
wan es immer möglich ist, deinen officiren freundlich
begeren um Michaelij* uber zu kommen, weil
dein zwehster Johanna heiraten will, und ich mögte
dich gerne noch ein mal sehen, dan ich werde alt
und habe diesen winter nicht viel gekönt
und kan bis dato* nicht auch noch nicht viel.
Und halte gott vor augen und bleibe gesund,
der ich bin deine get[reu]este mutter bis in den tode
Eva Overmeijer.
[Seit wo]hl gegruset von mir und deine
[zwehsteren] wie auch von Aleid Schilt.
Meppen, d[en] 15ten Julij 1788
135
[lees: Juni]
[29 september]
[bis Heute]
[45-96]
An
Mos Mons. Francis Carmio
Gegseerde* Tambour Maioor
woon[en]de in de Coeveldstraat*
tot doesburg an den
ijssel
[Utrecht, 22 november 1791]
[Gegageerde]
[Coesveldstraat]
[1] Seer Geagte Broer en Zuster,
Ik vint my verpligt Ud. deese te sende en
hoope dat deese u in en* goede welstant zal mooge
aan treffe. Wat my betreft, ik ben onder
Heere zeegen nog vris en gezont, maar tot
myn grootste smert ver neem ik dat ons
jongste broer Johannis in Mastrigt is
over leede en al reeds over nege weeke
begrave. Nu ben ik zeer ver langende om te
weeten als of U Ed. daar ook tyding van
heeft ontfangen. Ik wil niet feynse, waarde
broer, onse züster heeft my gestuurt van
den over leedene, gemeent* onze broer zalieger,
een over rok, camiesool en broek, 4 hemde,
6 strobdasse. Maar het meest dat my ver
wondert: ik heb gevonde in de broek zak
en* memorie, rakende onse famielie,
en daar heb ik myn schoon soons en dogters
over gesprooke. Maar wy hebben het goet
gevonde U Ed. eerst te schryve. Het is U Ed.
bekent dat er geen kinderen en zyn
[2] en ons broer heeft Godt zy dank het fortuyn
in de waareld gedient. Maar wy weete nu niets
hoe het met de nalaatenschap is, of er en*
testament gemaakt is en of het voor den langst
leevenden is, want U Ed. begryp ligt als dat wy
of onse kindere de regte erfgename zoude
zyn van het mannelyk oir*. Der halve zyn wy zeer
langende U Ed. op deese* tyding te bekome van U
wat U van de zaak dunkt, het welk ons doet
haaste naa hertelyke groetenis van my en
myn schoonsoons en dogters, en wensche U, waarde
broer en zuster, in Gods heyliege protexie
en blyv met agting U Ed. getrouwe broer
Joseph Carmieo.
Utregt, den
22 November
1791
136
[een]
[namelijk]
[een]
[een]
[in mannelijke lijn]
[op deze brief]
[45-97]
Aan Freedrik Pik
Greenedier jn ’t Eerste
Batt. van oerange
Gelderland Thans jn
garnesoen tot
gelderland
Doesburg
[Leeuwarden, 30 april 1791]
Js te Delft
[keerzijden:]
Werd niet begeert
Retour weer trug dat
volk is in Leiden
of in Delft
Den 30 april
1792 retour
[1] Veel Geagtee Vriend En Verlatene Minnaar,
Jk kan niett naalaaten Ued mett deesen tee laaten
weeten als dat ik en Ued kind nog jn een geewenscte
staat van gesonthijt zijn. Teffens Ued jgnorantsie
ooverwaagen tee hebben soo ist, Freederik, als datt ik
hoopen deesen Ued ook jn een geewenschtee staat van
gesonthijd mag aantreffen, Ued vermits* ook nog jn
die zelfde bedwelming zal zijn van niet tee denken
op Ued ijgen vlees en bloed, daar* gij het nooit voor God
kan verantwoorden soon behandeling gij sulks hier*
jn toont. Voe*, daar is een God die geen vreeker en is,
maar een spreeker die koompt op sijner tijd. Voe,
sulken een behandeling is noot* geen vergeeving
voor. En nog meer gaat het gerug hier heel sterk* als
dat Ued souden getrouwt sijn. Nu, jndien sulks
waar is, soo sal ik voor eerst tog doen volgens Gods
wet en regel: soo sal ik Ued kind teegen aanstaande
Mij hier* bij Ued laaten verschijnen. Want ik denk nu
wel dat ik mijn pligt voldaan* om met het kind
groot tee bringen. Wat Ued nu tee doen staat, dat
sal gij het best moeten weeten want ik schrijft
geen
[2] hier nu met één woord af dat ik geen gerug meer
[lees: vermits Ued.]
[waar, terwijl]
[versta: zoals gij hier]
[Foei]
[lees: nooit]
[En meer nog: er gaat hier het sterke
gerucht]
[versta: heel binnenkort in de komende Mei]
[versta: voldaan heb]
[want ik zeg u nu hier kortweg: ik maak er
woord meer aan vuil, maar ik zal het kind
brengen.]
en maakt, maar ik sal het doen*. Want voor eerst
bent gij volgens Ued gedrag een egtbreeker daar gij voor
God bekent heb en belooft Ued kind als het tot sijn
verstand gekoomen sal sijn waar van gij vaader en
getuijgen van ben geeweest en daar God voor tee loogenen*. [in dat opzicht niets met God te maken
willen hebben.]
Het is immers onuijtspreekelijk sulken een gruwel tee
ondergaan. Het is ver daar van daan met tee zeggen*
[Ge kunt helemaal niet beweren]
om daar een gods loon voor tee hebben verdient; neen,
dat is onwaaragtig*. Ik heb mijn in die tijd van Ued ver[onwaar]
keering nooit anders een bekent als Ued*. Valsche schijn?
[alleen maar met u omgang gehad.]
137
En als dat soo was, dan kon gy Ued vlijien met tee
seggen: “Ik heb daar een gods loon aan verdient.” Oo
God, wat zijt Gij lankmoedig dat gij sulks niet stráft
naar verdienste! Maar gij kan nu hier op bouwen
dat sulks geschied dat ik mijn saak nu door dringt*.
[doorzet]
Die hier in nu dee blankste billen heeft, dien sal
[Wiens zaak er het best voor staat, die zal
booven drijfen*. Den Regter* dien sal regten naar verdienste.
winnen; God]
Het schijnt dat Ued broer in die selfdee stutuasie* is want
[lees: situatie]
sijn vrouw is ook ooverleeden en hij heeft het kind
hier ook gelaaten. Teffens* heeft hij het niet versaaktt,
[Terzelfdertijd]
maar nu aan sulks niet meer en denkt. Die sijn ygen
kinders verlaat, dien verlaat God ook; daar is
[3] noot* geen vergeving voor. Ued broer is ook met verloff gegaan
[lees: nooit]
en laat ook sijn eijgen vlees en bloed hier blijfen, datt
niet allenig schanden is voor de werled* maar ook een
[lees: wereld]
consentsie werk* is. Het schijnt dat Ued alle bijdee met
[gewetenskwestie]
die slegtee kwaal belaaden ben. Nu is mijn versoek
oft Ued hier op blieft tee beantwoorden. Dan niet*,
[Zo niet]
dan soo sal Ued commaadant van dee conpagnie met
een daar van bewust is sonder tee vaalen*. Ued corkel
[op de hoogte gesteld zijn, zonder
mankeren]
cornel* is den oudituer*, ook wel bewust, die sulks
[kolonel; auditeur-militair]
wel sal doordringen* voor mijn, want ik ben nu
[doorzetten]
soo veer dat ik regt sal krijgen jn dien ik regt
heb. En volgens Ued ijgen consentsie* kan gij niet
[lees: conscientie]
anders getuijgen, daar gij mijn nog eerst* mijn
[kort geleden]
boel* heb helpen opmaaken*. Daar is soo veel
[boedel; beschrijven]
kwaad niet een* soo veel sonden niet als hier
[en]
jn Ued doelwit beslooten lijd*. Verders soo sal
[ligt]
jk eijndigen met ten spoedigste antwoord te wagten
en tekene mij met veel agting die Ued
getrouve* is gebleven tot nog toe, maar gij niet!
[lees: getrouwe]
Margrieta Eekhoff
Acteen* Leewaarden, den 30ste April 1791.
[lees: Actum]
138
[45-98]
Au Citoyen
Bourel, Sergeant au 2me Bon*
De la 11me Brigade
Compagnie De Gaillard
en garnison à Doesbourg
A Doesbourg
[.. ?..]
armée du nord
[1] De Grituuzaime*, le 11 thermidor
3me année Républicaine*
[Griethuysen/Griethausen, 29 juli 1795]
[Bataillon]
[= Griethuysen / Griethausen]
[29 juli 1795]
Citoyen,
Cest pour repondre à la votre que je viens
de recevoir datté du 3 thermidor, par
lequel vous me ditte que vous avez
reçu une lettre de votre femme, par
le quelle elle vous dit, que j’avois ecrit
a mon père, qu’il y [ ?] avoit une loi de
fortie [ ?] à l’egard des hommes marié
qui leur permettoient que de retournée
chez eux. Il est vrai quil à* une loi, qui
dit, que les canonnier qui sont de parin[s]
sont libre de s’en retournez chez eux si[ls]
le veullent, pourvu quil* peuvent prouve[r]
par un certificat de leur municipalité
qui* sont marié, et qui* ont encore femme
ou enfant, mais que pour d’autre lois
je n’en connois point qui autorise toutte
[2] les hommes de s’en rétourner chez eux.
Cette loi doit vous êtes* connue, comme
à moi, car elle à été publié à la tête de
toutes les autre compagnie ; elle à été mis
à lordre. Croyez que si celsit a ma connoissance, je me ferois une vrai plaisir d’obligez
mon compatriote, et si je pouvois vous
etres utile en quelque objet, je vous prie ne
pas m’epargner ; je ferois toujour tous ce qui
de moi, pour vous en instruire, sitot.
Salut et fraternité
Stappe, Vre*
[qu’il y a]
[qu’ils]
[qu’ils]
[être]
[Vicaire ?]
139
[45-99]
[‘s-Gravenhage, 13 december 1789]
Hoog Wel Geboore Heer
De Heer van Kröjoff
Capitein in dienst van HHM*
[Hunne Hoog Mogenden]
de Heeren Staaten Generaals der vereenigde
Nederlanden Te Slangenburg*
[een voormalig kasteel achter Doetinchem]
Hoog Wel Geboore Heer,
Mijn dunkt dat* nu lang genoeg nae
[dat ik]
’t geld gewagt hebbe van de necessaire
de campagne, geleevert den 5 apr. 1785,
bedraagende ƒ 136-. Dus versoeke seer
vriendelijk om betaaling door een brieffie
op uwe solliciteur* of sooals uwe sulks
[zaakwaarnemer]
best geleege komt. Soo binne een maand
geen antwoord noch geld ontfange, zal
dan andere mesures moeten gebruijken
want hebbe nu lang gedult gehadt.
In verwagting van antwoord hebbe d’eer
met alle hoog agting te noemen,
Hoog Wel Geboore Heer,
UHWGODWD* [Uwe Hoog Wel Geboorenes Onderdanige DienstWillige Dienaresse]
Pt. M. Horrix
W.* Corta
[Weduwe]
s Hage, den 13 dber* 1789.
[december]
140
[45-100]
[Woerden, 20 april 1795]
An
Frantz Lotz, Grenadier
dans le Reg. au devissi du
Generall Dalmas dans le
Brigade du Generall
Austen
a
Doesburg
franko tot uijtregt
[1] Woerden, den 20 April 1795
Veel Geliefde Minnaar,
Alsoo ik my grootelyk verwonderd dat
ik van u, myn geliefde, geen antwoord
weederom kryg dewyl ik ud al twee
brieffen heeft gesonden, en ik heb tot
nog toe geen brief ontfange van ud ’t welk
ik my niet kan begrypen wat daar dog de
reede van is, dewyl* gy, myn waarde lief, soo
vast mondelings had belooft toen gy by
ons in Woerde waar. En daar gy tog nog aan
Toos heeft geschreeven, my dunkt, toe* kon gy
wel een voor my engesloote hebben,
[2] en terwyl* ud toe aan my nog heeft gedagd
om reede gy, myn lief, my nog de groetenis heeft
geschreeven an die brief van Roos*, soo konde
gy emmers wel een klyn briefie hebben
jngesloote. Maar, myn waarde beminde,
ik geloof dat ud u aan opstooken stoord*
om dat die myd, die op t hofie plagt te
koomen, u gesegd heeft als of ik imand onder
de Hollanders haden*, maar dat heeft
die myd maar gesegd uyt nydighyd
want die saak is onwaaragtig*. Ik kan
u wel betuyge dat ik voor niemand die
liefde gevoel die ik voor u persoon heeft
en daarom, myn geliefde, versoek ik dat
[3] ud my tog schryft hoe gy gesind syt.
Dan weet ik ook hoe ik my selven
te gedraagen*. Indien gy my getrouw
beloofd te blyven soo sal ik u ook
niet ontrouw syn. Ik wenste wel,
myn waarde lief, dat gy eens over
kwam. Ik wilde u wel graag mond
eling spreeke, dog soo gy niet kan
koomen soo versoek ik dat gy myn
versoek sult voldoen om my sito*
ten eerste* te schryven. Weest soo goed
en besorgd deese ingesloote brief is die is
van dat mysie van t hofie aan haar lieste*.
Ik sal dan een brief weederom verwagte.
Soo verblyf ik u getrouwe minnaasse*,
Anna Maria Kraanwinkel.
[omdat]
[toen]
[omdat]
[lees: in die brief aan Toos]
[zich gelegen laat liggen aan opstoken]
[had]
[niet waar]
[te gedragen heb.]
[meteen]
[zo spoedig mogelijk]
[liefste]
[minnaresse]
141
[45-101]
[s.l.; s.d.; s.a.]
aan
ian van der
wilen onder het
regement van
dusburg onder de
eersten cobeni van
de capetijn [..]Stolberg
tot dosburg
Seer beminde soon,
Ik ben seer verwondert
als dat gy myn niet eens
en schryft terwyl ue wel
kan denken dat ik in grote
ongerustigheyt ben en ook
niet en weet ue* het goet
ontfangen heb of niet. En
gy moet myn met den eersten
schryve of u cameraats gereet
syn of niet. Gy moet maar
schryve. En ik heb ses stuyvers
aan de mant geven* tot Den
Bos. En ik ben nu weer redelyk
gesont. De groetenis van my
en u broer en al gode
bekende. Vrou Van der
Wilen.
[lees: of ue]
[lees: 6 stuivers betaald voor het opsturen van de mand met linnengoed]
142
[45-102]
[Moordregt, 15 februari 1795]
Monsieur
Monsr J. Janssen
Soldaat in het tweede
Regiment orange nassau
in de compagnie vanden Capitain
Van Breugel
tot Doesbrog in gelderland
Aanden Eijssel
Janssen,
Uijt order vanden commandeerende
officier van het depot van het regiment
is mijn gelas om uEdele aan te schrijven
om te maaken teegens den eersten Maart
aanstaande bij het depot te zijn, of anders
een heele goede addestatie op die
teijd bij het depot gezonde te hebben.
Dies halve verblijve ik u Edele of een
addestaatie op den eerste maart in verwagting.
Wij zijn teegenswoordig in guarnisoen
te Moordregt bij Gouda.
Hier meede verblijve ik u Edele serg[ean]t
J. Neeven.
Actum Moordregt,
den 15 Februarij 1795.
143
[45-103]
[Tiel, 17 maart 1793]
Aan yosep mels
granadier onder het
resement van den
ginneraal doeglas in
garniesoen
totdoesburg
[1] Waarde lief,
Ik vint het mjn pligt geagt om
an mjn waarde lief een letterke te schrjve
dat ik seer verwondert ben -terwjl der
al okasie geweest benne- dat ik niet een
letterk[e] van ue heb ontfange hoe gy het op
de maers* gehat hebt en of gy nog gesont
bent overgecoome. Wat mjn gesonthjt
aan gaat dat is maer reedelyk, want
dat schierlyk* vertrek dat heeft mjn
veel smertte toe gebragt. En nu ben ik
nog droeviger, nu ik niet weet hoe
dat het met myn lief is, soo dat
mjn versoek is dat gy mjn tog ten eerste
een letterke schrjft, dat* ik tog weete mag
hoe het u gaat. En ik hoop dat ge deese
lettere in staat van gesonthjt sult ontfange
[2] en dat het aan weerkante* lang mag duere
tot vertroosting voor mjn, want gelooft het vrj
dat ik droevig ben, en daarom schrjft mjn ten
eerste. Ik weet voor dit mael niet meer te schrjve
als de hartelyke groetenisse van mjn suster
en de klyne yonge, ook van Murre [?] en de
vrou, maer voor al van mjn. Ue en opregte
getrouwe lief, Elisabeth Laeset [?].
Tiel, den 17 maert
1793.
[op mars]
[schielijk, plotseling]
[zodat]
[aan weerskanten, voor ons beiden]
144
[45-104]
[Utrecht, 23 maart 1793]
Deze Brief te
bezorgen aan Lodewijk Weusman
corporaal onder de compagnie van
zijn Ed. gestrenge Heer commandant
Siborg
zijnde van ’t regiment van Douglas
thans in garnizoen te
Doesburgh
Veel Geachte Broeder,
Daar ik staat hadde gemaakt dat UEds hert
zoo danig over UEd vrouw en huijshouding zoo een
innerlijk gevoelen moest hebben, volgens UEd
verscheide uijtlaetinge daar over gedaan, zoo
verwondert het mijn ten hoogsten dat UEd
nu daar niet van zoekt te profiteeren. ’t Is
nu evel* 14 dagen dat UEd melde de
paspoort gekreegen te hebben. Wat
moet men hier van denken? Wat begrijpt
UEd dat vader, moeder en zuster D’Engel [?]
en allen die geene de welke van die
omstandigheden onderrigt zijn. Ik wil
ook wel weeten dat de grootste onge-rustheid bij mijn ook plaats heeft
waar van ik des nagts niet kan slaepen.
Te dien einden hadde* gaerne dat
UEd nu maekte hier te weezen, of
verzoeke illico* een lettertie aan mijn
te bezorgen. Al was ’t dat UEd nu zelfs al voor-neemens was heeden of morgen hier naar
toe te vertrekken, zoo verzoeke evel*
pr. post* mij tot geruststelling van UEd omstandig-heedens iets te melde. Hier maake* mijne
staat op, in welke verwachtinge noeme mij naar*
vriendelijke groete UEd toegeneege broeder
Bern. Weusman.
Utrecht, 23 Maart 1793.
[evenwel]
[had ik]
[dadelijk]
[verzoek ik evenwel]
[primo post: met de eerste bestelling]
[maak ik]
[ik mij noem na]
145
[45-105]
[Amsterdam, 26 mei 1793]
An Mon J. Raiesé
in de heerestraad an de
compagonie von de collonell
comundandt Sieberdg tot
Dousboorg
Sito
Sito
[1]
Amsterdam, den 26 Maij 1793
Zeer waerden lief, ik kan niet nalaat
en om u te schrijven en u te laten weet
en den welstan van myn gesont hyt
en ik hoop dat gy* dese en in voolma
kt stat* mag ter hant kom. Liev Jan,
heet dout myn woonder* dat gy my niet
ens schrijft. Ik souwde geeren van u vielde*
voor neemeen vast of dar* de reeden van was,
vant ik ben zoo voor leegen dat gy niet an
myn geschreeven heebt doun* gy out dousbor
g bent ge gan, vant gy heebt myn adres
en weet var ik voon. Ik veet neit vat ik
dar van denke mag, of gij levendig of doo
dt syt. Ik heeb uw en* brief ge schreven an
u, er dat* ik out in myn dinst ben gegan.
Als heet u te veell is om ate an myn te sch
ryven, soo ver souk ik vrinde lyk van
u te hooren hou of heet* met de zak* is.
Ik heeb de tyt niet langer, anderen*
souwde ik uw weel* meer schrijfen.
[2] Verders de groutte nus* van myn.
Hijr meede breek ik af
en verbluf uw minzam gerout*
Maria Coorse
[lees: u]
[staat]
[het verwondert mij]
[van u edele]
[vernemen wat of daar]
[toen]
[een]
[voordat]
[het; zaak]
[anders]
[wel]
[groetenis]
[en verblijf uw minzaam groetende]
PS de groute nus an Bonten Acar [ ?]
van Diena van Brakelen.
Antje Ysreet [?] verzoukt
ook de groutenes
an Wielem Barkman.
Myn drees* is: an M. Coorse,
ten house van de herrCo
Cohen op de Heere gragt
tussen de Spijgeel- en Vyseel strat,
tot Amsterdam.
[adres]
146
[45-106]
[Kalkar, 14 mei 1790]
Desen brief af teegeven
aen de wedewe Ros
tot dosborg
Seer beminde tanten, ick heb uE brief wel
ontfangen en daer uit verstaen dat uE noch
gesont is in üwen hoogen ouderdom. Wat mijn
en mijn suster aengaet, dat is godt dank reedelick.
Wij sijn nü met ons beijden alleen, sonder vader en
moeder. Wij moeten onsen troost soeken bij godt
en moeten ons voorder aen godt houden, dat wij door
hem bewaert worden. Vorder doen ick een klein versoek
aen uE tanten, als uwen soen niet weer om soude
kommen en uE soude sterven, dat uE tanten ons tog
gelieft in dagtig gelieft te weesen. Hier meede weest
aen den Heeren befoolen en wense uE hier naermaels
het ewig leeven. Getrüda Ros.
Calcar, d[en] 14 meij 1790
147
[45-107]
[Amsterdam, 27 mei 1785]
Aan deweduwe Anna Sybilla
Warendorf in de Weever Straat
Tot
Coesfeldt
Franco
Boekholt
[keerzijde:]
retur wilde nit empfangen
Amsterdam, den 27 Mey 1785
Seer Beminde Groot Moeder,
In welzijn van ons alle -hoope hetzelve van UE- hebben
de eer van UE bekend te maaken dat mijn lieve
moeder Dingsdag den 17 dezer s’morgens ten half
zes gelukkig en voorspoedig in de kraam bevallen is
van een welgeschaapen zoon, en is na tydsomstagdigheid* welvarende. De groetenis van Jan oom*, zijn vrouw
en kinderen die ook welvarende zyn. De groetenis van
de verdere famillie. Blyve met een diep respect
Seer Beminde Groot-Moeder
Ue Ootmoedige &
Onderdaanige Dienaar
en klynzoon
Johannes Warendorff.
148
[ naar tijdsomstandigheden; oom J.]
[45-108a]
[Nijmegen, 11 januari 1800]
Aen
De Heer J. Chreijne
Coopman
in grane a
Boeschs*
[Den Bosch?]
[keerzijde envelop:]
N[iets?] daerb*
[daerbij?]
Nijmegen, den 11 Jan. 1800
Mijn Heer Chreijne,
Hebbe* in lange tiijt van UE niets
gehadt met de beslooten waaters.
Hier sit nog Rien nog Wael en Maes
nog vast mit jes. Van dese morgen
sijn nog verscheijde karre en peerden over
gepasseert. Wat de grane betreft,
sijn wat hoeg in pries: goede bovelan[se]
teruwe kost tans 20 a 20-10*, rogge
15, boekwiijt 8-5, garst somer 8 a [...],
haver 7 guld. Sal UE bij ope waaters
van de voorige gesondene teruwe de
reekeninge oversenden wat UE daervan
nog uijt soude daervan koomen. UEDW*
Mattis Dercks.
[Ik heb]
[20 gulden en 10 stuivers]
[(van) UEdele (de) Dienstwillige]
149
[45-108b]
Aen
De Heer J. C. van
Roosmaalen
a
Boschs*
½ port
[Nijmegen, 10 januari 1800]
[Den Bosch?]
Nijmegen, den 10 Janwari 1800
Desen dint om UE te berigten van
dat de grane seer hoog in pries seijn:
de teruwe bovelanse 20 a 20-10*, rogge
15, boekwijt 8-5, somergarst 8.
De Rien en de Wael en de Maes is nog
niet lostgeweest, so dat de karre en
waagens nog daer over reijde en
peerde. Anders kan* UE niet
melde. UEDWD*
Mattis Dercks.
[20 gulden en 10 stuivers]
[kan ik]
[(van)UEdele (de) Dienstwillige Dienaar]
150
[45-109]
[Lingen, 18 maart 1811]
Lingen, den 18 Maart 1811
Wel Edele Achtbaare Heeren!
Dat ik op UWEd. Achtb. geeerde Missive van den 8 Febr., ontvangen den 14den,
niet eer geantwoord hebbe, is deels toe te schryven aan eene ongesteldheid,
deels aan de hoop om, wanneer de nieuw aangestelde Praefekt van het
Departement der Boven Eems herwaarts kwam, van Hoogst denzelven myn
behoorlyk ontslag te bekomen, en daardoor in staat gesteld te worden
den tyd der aanvaarding van het aan my door UWEd. Achtb. goedgunstiglyk
opgedragen Rectoraat te kunnen bestemmen; ik moet dieshalve UWEd.
Achtb. om verschoning bidden wegens het niet eer beantwoorden van UWEd.
Achtb. laatste Missive. Nu wenschte ik UWEd. Achtb. gaarne te kunnen
berichten, dat ik het ontslag van myne hier waargenomene posten reeds
bekomen had, en UWEd. Achtb. tevens den bestemden tyd myner over-komst melden; doch tot myn grootst leedwezen moet ik UWEd. Achtb.
verwittigen, dat de lang verwagte organisatie van de nieuwe Regering
dezer landen in zoo verre nog niet voltrokken is, dat ik voor als nog
myne wettige demissie kan bekomen. Het is zeker het geduld
van UWEd. Achtb., welke reeds zoo langen tyd op myne komst gewagt
hebt, te veel gevergd; en evenwel hoope ik dat UWEd. Achtb. uit aanmer-king der omstandigheden, waarin ik verkere, het my vergunnen zult
[2] eenen korten tyd uitstel te geeven, en myn verzoek zult gelieven in te
willigen, om in plaats dat UWEd. Achtb. het aan my heeft overgelaten
eenen peremtoiren tyd te bepalen, UWEd. Achtb. zulks nu gelieven
te doen; kunnende ik daar van by de Praefektur gebruik maken, en
zien of niet daar door het werk meer dan voorheen bespoedigd wierd,
welken tyd UWEd. Achtb. onder goedkeuring op het einde der Paaschvacancie
zouden kunnen bepalen. Jk zie zeer wel in, dat het belang van een
enkel persoon voor dat van het algemeen moet wyken, en ik het niet
pretenderen kan, dat het welzyn en de bloey der Doesburgsche school
door myn oponthoud langer benadeeld worde, maar aan den anderen
kant zyn de tyden welke wy beleven van dien aart, dat men van
onverwagte toevallen geheel afhangelyk is. Het zal dieshalve
myne verpligting aan UWEd. Achtb. vergrooten, zoo UWEd. Achtb. my
deze myne bede goedgunstig gelieven toe te staan; het wyders aan
derzelver wyze inzichten overlatende om zodanige maatregelen te
neemen, als het belang der aan deszelfs zorg aanvertrouwde scholen
vordert.
Jk heb de eer my met verschuldigden eerbied te noemen
Wel Edele Achtbaare Heeren
UWEd. Achtb. Gehoorzaame Dienaar
G. T. Suringar.
151
[45-110]
[Bocholt, 12 mei 1798]
Au Citoijen
Commissaire des deligence
sur la place a breda
a breda
Citoijen,
Je vous prie de mexcuser que je prend la confiance de
vous ecrire pour vous prijer, si vous avez recu une
lettre [hier enkele woorden onleesbaar gemaakt] pour Lorthiois
Duquennoij, ou pour Lorthiois, de me les envoijer
a ladresse de Lorthiois Duquennoij a Bocholt, pres
Borken dans le veché de Munster. Je suis celui
qui restoit chez Coenen jn de We mart strat* a Breda,
quil vous souvienne que vous mavez donné une chesse
de poste pour aller a Bolduc* il ij une huitaine de jours,
ou, si vous preferiez, les porter chez ledit Conen*. Jespere
quil voudront bien encore les recevoir, mais je
preferoit que vous me les envoyiez vous meme,
si vous voulez bien avoir cette bonté, sil vous plait.
En esperant jai l’honneur detre avec la plus grande estime
votre tres humble et tres
obbeissant serviteur
Lorthiois Duquennoij.
ce 12 maij 1798
P.S. Je vous prie meme
de continuer
deme les envoijer
a Boicholt*.
[N.B. : Zie ook brief 45-129a van dezelfde schrijver.]
152
[Veemarktstraat]
[Bois le Duc]
[Coenen]
[Bocholt]
[45-111a/b]
[’s-Gravenhage, 16 december 1801]
Aan
Johannes Biskes
soldat in het 2e Bataillon
der 2 ½ Brigade
tot Needen
pr Doesburg
[keerzijde:]
Niet bekend
Doesb 6
GELYKHEID,
VRYHEID,
BROEDERSCHAP.
De Collonel Du Rij,
Commandeerende het Garnisoen van den Haage,
Laat passeeren J. Biskes, fuselier,
in het 2e Battaillon van de 2e halve Brigade
in de 3e Compagnie
die verlof heeft naar Needen,
tot den 31nMaart 1802,
Gedaan in den HAAGE den 16n December 1801
Het 7e Jaar der Bataafsche Vryheid.
[w.g.] DuRij
collonel
NB. En zal de voornoemde Persoon, deeze zyn
Pas, op den dag van zyn arrivement aldaar, moeten afgeeven ten Huize van den Auditeur Militair,
Commandant of Plaatsmajor, en by zyn vertrek
dezelve wederom moeten afhaalen, met blyk dat
overgegeeven is geweest.
Geregistreerd by my
[w.g.] C.V.A. van Oldenbarnevelt
Gert Tullingh
Auditeur Militair.
153
[45-112]
An den jäger Johannes Hartman
jn dinste beij dem herrn
Barron Van Digt auf
Creusseberg* beij Deutokom
in gelderland
a Creusseberg
franco
Dusseldorf
[Hohnhausen, 9 januari 1795]
[=Kruisberg, thans een wijk in Doetinchem]
[1] Zärtlich Geliebter Bruder
Dein schreiben von december habe gester
richtig erhalten, und mit der aller gröste
freude dein bestendiges wohlsein darauβ
ersehen welches uns alle sehr erfreuet hat.
Zärtl[ich] geliebte bruder, du wünschest uns alle
ein glieckseliges neujahr, wo vor wier dier alle
den verbindlichsten dank abstatten, und winschen
dier ein gleiches gliecklich neujahr, und daβ
wier bald in allem wohlergehen und
voller freud und gesundheit hier beij uns wieder
sehen. Doch keiner und niehmand hat daβ
gliecksehlige neujahr besser erhalten als
dein lieber patlein, mein sohn Johannes, welchen
weilen es dem lieben gott gefallen hat
unser
[2] unser zärtl[ich] geliebtes söhnlein, den tag vor
neujahr, durch eine krankheit von – 13 tag
aus dem schoβ seiner lieben eltern zu sich zu
nehmen in die freudenfolle ewigkeit – und
ist au neujahrstag begraben worden.
Lieber bruder, du kanst dier leicht vor
stellen, wie wier den neujahrs tag zugebracht
haben, - und sind überzeuget daβ du
an unsen leid tragenden schmertz den
grösten antheil niemest. – Der Andras
Qetter und seine schöne jung frau ist auch
gestorben. Die Cunthe [ ?] Gotl[ich] [ ?] ist auch gestorben.
Die Werthlies und Liesge sind auch am
ranth des todes gewesen, sind aber wieder
gottlob gesund. – Der Calle [?], dein bruder, ist
[3] noch in Phillipsburg und schreibt mir er seij noch
frisch und gesund. Der spielmann Lorentz ist
wieder hier, von Fillipsburg. – Die jacht
ist zwaren sier guth, aber wenig der zeit sie
zu exerzieher wegen den wiehlend krieges um
stande. Doch habe ich schond – 32 vinck fiechs [?]
Dillenburg – hier und um die gantze gegend ist
alle[s] foll brawender [?] und keiserliche.
Holtz kann ich nicht genug anschaffen vor alle
einquartierung. Ich muβ muβ schliesen.
Meine liewe frau, meine alt muther,
154
die Criestina und alle guthe freunde der
vrackbein [?] laβen sich dier bestens
empfehlen. Ich empfehle dich in den
schu[tz] des aller höchsten gottes und
lebe wohl. Ich verbleibe dein lieber
bruder bis in doth.
W. Hartmann.
in eile
Hohnhausen, den 9
ten Jan. 1795
155
[45-113]
[Amsterdam, 26 februari 1790]
Monsieur
Mons. Bamcönen [?]
Ss* Couvert
[sans ?]
Amsterdam, den 26 Febr. 1790
Alwaarde broeder, het is mij lief als
dat UE wel bent overgekomen, en de vriende
alle in gesonthijt hebt gevonden. Wat uns
aangaat, benne door des Heeren zeegen ok
noch alle sier wel. Broeder, uE kaamerath
Hendrik comt bij Burgemeester Allewijn, en
de knegt van Allewijn is boote* geworden.
Hendrik is de selfte dag wie heij is veerhürt*
bij mij gewest om het aan mij te seggen
en heij heft mij veersogt an huijs op een bons*.
En de kotsier van Burgemeester Hasselaar
zal mart meester* worden, en dar worden 4*
van Hasselaar geholben.
Broeder, nu bent UE te huijs; vragt nu aan
unse susters of ik voor UE niet heb euijt
gekert* uE aandiel en vragt dan ok hoviel*
dan. Wie ik de huijs ben geweest*, heb ik voor
UE alles betalt, soo* UE kent hooren. Nu broeder,
nieuws is hier niet, UE atense* wardig. Wij grooten
UE alle van herten en du grootenisse* van uns aan
alle mijn schwesters en swagers en aan alle
goede vrienden, en ik wensch UE alle wijshijt
van God en de genade van den Heer Jesus
Christus. En blijve UE opregte broeder
Johs* Viethen.
[bode]
[dezelfde dag dat hij is verhuurd]
[en hij heeft mij opeens thuis bezocht.]
[marktmeester; vier personen?]
[uitgekeerd; hoeveel]
[Toen ik thuis ben geweest]
[zoals]
[attentie]
[groetenis]
[Johannes]
[in margine:}
P.S. Het zoude mij blihsier* sijn als mijn
suster Catje met UE na Amsterdam konte komen.
[plezier]
156
[45-114a/b]
[Duisburg, 21 januari 1793]
Dem
Wohlachtbaren Joh. Seger de Groot
in
IJselstein
f* Doesborg
[franco]
[1] Gott zum gruβ und Jesum z[um] trost.
Herzvielge[lieb]te kinder, euer schreiben haben wir
richtig empfangen und mit fiellen freuden
erlesen das ihr nog alle gesund seied, aber daβ
es dir [?] niett woll ist gewesen. Daβ du so [..?..]
hast gehabtt, daβ du* uns sehr leied. Aber wir hören
doch daβ sie wieder beβer siind und du schreibst
daβ es dir niett recht gefiel. Nun laβen wir
dir sagen : so bald die schifsfahrtten wieder gehen
daβ sollen sie dir helfen daβ du wieder nach
hauβ kombtt, den wir wollen niett haben daβ
du dich ferwiett [?]: wo man kein sin hatt, da [ ?]
muβ* niett bleiben. Aber liebe kinder, alles
waβ wir euch bitten: macht nur daβ ihr beij
eueren bruder kombtt, den er wird alle tage
mit schmerzen auf euch wartten, dieweillen ich
ihm geschrieben hab daβ du beij deiner schwester
werst. Nun lieber sohn und liebe töchter, ich bitte
euch nochmahl daβ ihr mit ersten
[2] dahin gehst, und sehett doch mahl wie
es ihm geht und wen es dan möglich ist daβ
er mit dem schifsfahrtt nach haus kombtt,
so könen sie zusamen kommen. Und wen
unser Anna Catharina den mitt will kommen,
daβ soll unβ sehr lieb sein, den wen du noch
mehr kinder bekombtt so kanst du gar niett
kommen. Nun liebe kinder, es ist hier alles
in unruh, den wir haben tächlich zolzaten* ihm
hauβ. Nun haben wir 2 man ihm hauβ. Es
ist uns sehr lieb daβ du beij deinen schwestern
bist. Du wirst dich doch woll so lang begeben biβ
in den Merz daβ die schiefsfahrtten wieder
gehen. Dan soltt ihr machen daβ du dan gleich
wieder nach hauβ kombtt, den es dhutt unβ
sehr leied daβ du wech bist, indem daβ deine
schwester und dein schwager nichts haben dafon
[3] haben gewust. Nun muβtt ihr sehen wie ihr es maht*
bis an die zeitt. Aber wen dein bruder mit kombt
so muβ er niett zu fuβ uber land kommen, den
es ist zu gefehrlich, den es liegen überall wieder
[........?...........]. Und wir ferwetten* nun
keinen brieff fon euch biβ an die zeit daβ
ihr beij euere bruder seied gewesen, daβ*
wir doch hören wie es ihm gehtt. Und wen ihr
wieder schreibtt so thutt ihr den brief so auf
157
[lees: dutt]
[lees: muβ man]
[lees: Soldaten]
[lees: macht]
[lees: erwarten]
[lees: auf daβ]
die post ohne geld, den ich habe doch miβen
geben 8 stuber weniger [..?..] fuβ. Wen ihr
niett ganz franco [?] köntt machen dan kan es
niett helfen. Nun wunschen wir euch ein
gluseliges* neues jahr und noch fiel folgende, und
daβ euch gott der Herr noch lange jahren mah*
gesund laβen, und daβ ihr euch fleiβieg an gott
haltt. So wird er euch auch gluck und sesen* geben
en eueren [..?..] und tragtt lieb und leied
zusamen, so wird euch alles leied* sein in
der welt.
[4] Nun gruβen wir euch alle miteinander:
ihr liebe kinder ingesambtt und euere liebe
eltern. Auch einer gruβ fon Gerdrud Brechkens,
einen fon der Juster Geutt, einen gruβ fon
frau Nuβ und ihren man und fon allen
nachbaren und fon euere bruder Carl,
und ferbleiben euere getreuer fatter
und mutter biβ in den tod.
Dusberg, d[en]
21 Januars
1793
Einen gruβ fon euere
bruder Joseph; der ist
umb neu jahr hier gewesen.
[lees: glückseliges]
[lees: mach]
[lees: Segen]
[lees: leicht]
158
[45-115]
[Paderborn, 4 november 1794]
A Monsieur
3 St.[ ?]
Monsieur Vangestel,
curé de Doesbourg, pour
remettre à Monsieur
Vanden wijt – Rokart
a Doesbourg
franco [.....]
[1]
Paderborn, ce 4. 9bre 1794.
Cher Ami,
Je viens de recevoir à Paderborn la
lettre du 9 8bre que vous m’aviez
adressée à Duysbourg. Nous sommes
arrivés dans cette premiere ville par
des chemins affreux. Après avoir été
fort cherement à l’auberge pendant
quelques jours, j’ai eu le bonheur
de trouver à me placer chez un
Chapelain de la Collégiale, Mr
[2] Schonlau, chez qui je suis bien pour
la nourriture et passablement pour
le reste, moïennant une pension
d’environ 20 Livres de France par mois.
Paderborn est une ville tres laide extra-ordinairement sale, et ne me donne pas
grande idee des autres villes de l’Allemagne.
Ici peu de ressources, point de messen,
point &c. En un mot : l’argent est la
meilleure recommandation que l’on
puisse avoir. Neanmoins fatigué de
courir et de voyager, je me propose
dy passer l’hyver, et j’espere pouvoir
le faire, malgré le bruit qui court
que les etrangers qui sont ici en assez
grand nombre devront partir pour
faire place aux troupes qui doivent y
prendre leurs quartiers-d’hyver.
[3] Mr le Baron Coppens, qui se
trouve ici avec Madame, trois enfans
et deux domestiques, me charge de
vous faire ses complimens et de vous
dire bien des choses de sa part.
Vous ne tarderez pas, j’espere, à me
donner des nouvelles de votre situation,
ainsi que de celle de nos amis. J’ai
l’honneur de saluer Melles vov soeurs
et d’être,
Cher Ami,
Votre très affectionné
[...] J. Liebart.
Mons adresse est
A Monsieur
Schonlau, sur le
Bussdorf près la
Collégiale à Paderborn.
159
[45-116]
[Amsterdam, 3 november 1795]
Mynheer
deHeer Hm van der Scheiden
a
Doesburg
Amsterdam 3. 9bre 1795
Myn Heer!
In antwoord op uEd. geeerder van 27 passato diend, dat
na uEd. vriend voor zyn recomandatie bedankt te hebben,
de prysen onser roode wyn tegenwoordig zyn: de ordinaire
van ƒ 18. a ƒ 22. ’t anker & de beste hooger naar maate hunne
qualiteyt, de witte wynen van ƒ 16. a ƒ 28. – ’t anker & de
Rhyn wyn van ƒ 20. t’anker & naar mate de qualiteyt hoger.
Daar wy ons vleyen volmaakte goede wynen voor hunne
prysen te geeven, durven wy ons recommandeeren, & het
is in afwagting van gunstig antwoord dat wy de eer
hebben met achting te zyn,
Myn Heer!
UEDWilligedienaaren
dewed. P. Durege & Zoon.
160
[45-117]
desen brief te bestellen
tot doesberg* en verders
tot dusselen* aan
Wilm Gatman franko
Utregt
[1] Gotte zum gruβ en iesum
zum trost.
Hertz lieber vatter und mutter,
bruter en schwester, ich hoofe
das dieses wenige schreiben
sie alle in gutter gesunt
heit sol antreffen; wird
es uns von hertzen lieb
sein zu ver nehmen. Was
uns an gat, wir sein noch
gesunt und wir finden uns
mit daβ nein iahr ver
blicht* um euch allen heil
und segen zu wunschen
und al was wunschlich is
an siehl und leib. Vatter
und mutter, ich ver lang
zu wissen ob dir das gut
wel bekomen habt en ver
suck euch ob dir so gut wolt
sein und schicken mir was
hembter die was sein sein*.
Ich will sie von hertzen gerne
bezahlen was sie kosten. Hertz
lieber vatter und mutter,
brutter und schwester, ich
mus mich er freien mit daβ
nein iahr um zu dun wissen
das mein brutter Dirck al wort
geholfen is mit en gute
bedinckung*. Er heft* vor al
sein leben sein brot. Und ich
bleib wieder* meinem herschaft,
die sol mir auch helfen.
Und von Willem weis ich nicht;
wist dir von ihm, schreibt es
mir. Weider weis ich nicht zu
schreiben als einen dausend
feltigen grus von uns an
euch alle en alle gute frinden.
Gerret Gartman, Gauda,
den 5 iannewari 1781.
[Gouda, 5 januari 1781
[= Duisburg]
[=Duissern, een voormalig gehucht ten O. van Duisburg, thans een]
stadswijk ten N.O. van het centrum.]
[lees: verpflichtet]
[lees: die gewaschen sind.]
[Bedienung?; hat]
[lees: bleibe weiter bei]
161
[3] Vatter und mutter, eier* liebes
schreiben haben wir well
emfangen en gesin* daβ dir noch
alle gesund seid, welches uns von
herzen lieb is, en das dir das
gut wel bekomen habt.
Ich hab disna geschrieben* en mein
hertz is gut um euch de besucken*,
aaber die reis kost so viehl das ich
von diesen somer noch nit kom.
Ich sol noch was warten.
[lees: euer]
West* doch so gut en schreibt an mich.
En ich mus euch schreiben das es
hir so betribt* is gestelt mit den
orlog* en alles neben dir isen.
Die soldaden sein al aus Eütregt*;
ich weis nicht was es worten*
wil als es so fort get.
[lees: Seid]
[lees: und gesehen]
[lees: dies nachgeschrieben]
[lees: zu besuchen]
[lees: betrübt]
[lees: Kriege]
[Utrecht]
[lees: werden]
[N.B.: Zie onder nr. 45-156 een andere brief van deze schrijver.]
162
[45-118]
[Agelo, 17 juli 1799]
Aan den Burger
Baarend Toenink
tot
Agelo
[keerzijde:]
retoer hoort niet te arnhem
op ons büijten, den 17 Jüly 1799
Waarde & Beminde Moeder,
UE aangename* van den 7 Jünij is mijn wel
geworden. Geen pen nog pappier is er genoeg uE
te schryven wat vreugde het myn was daar
üijt te sien uEs gesondheyd, het welk door Gods
goedertierentheyd by myn ook niet mankeert.
Op uEs versoek hebbe ik myn movrouw*
gevraagt om over te gaan*. Maar, lieve moeder,
dit kan met geen mogelykheyd nü geschieden
omme dat zy byden de geheele sommer
sikelyk syn, maar heeft* myn belooft toekomende
sommer by alle wel syn te laater by uE gaan*.
Ik wens dat de tyd al daar was om uE eens
weeder te sien, waar meede blyve naar*
UE alles goeds gewenst te hebben UE altoos
gehoorsame dogter: Anna Toenink.9
Myn groetenis aan myn
waarde vaader, broeders en
susters en verdere familie
en goede vrienden.
9
[aangename brief]
[mevrouw]
[over te komen]
[zij heeft]
[lees: laater by uE te gaan.]
[waarmee ik blijf, na]
Deze naam is met ongeoefende hand geschreven.
163
[45-119]
Deesen Aan
Lourensz. Jochims
tot
Hemmen Aan de
Doornigsche
Brug*
[1] Waarde En Veelgeagte Broeder En Zuster
En Kinderen, wy laaten u weeten onsen
reedelyken welstand waar in wy ons tans
bevinden, hoopen* en wenschende dat u desen
in een reedelyken staat mag ontmoeten.
Waar het anders, dat soude ons van herten
leet weesen om te hooren. Wy bennen zeer
verlangent na* een brief hoe het daar nog
gaat. Ik had de alte* lange brief van Uwe
verwagt. Gy hebt aan broeder Groenhof eens
geschreeven maar zoo* ik kan merken is het
antwoort niet na* billykheid van saemen
vrinschap te houden. Soo dat woorden en
daaden koomen niet over een. Als Uwe
maar eens herrinnert wat ik voor 2 jaar
aan U Edele geschreeven hebbe, doe* daar
het krygsvolk soo naderde, om maar ten
eersten als er gevaar by was over te koom*,
dat ik na my vermaag* zal doen wat ik
kan. Ik denk dat suster my daar toe wel
ken, dat ik niet ligt verandere; dat* schryf
of zeg dat meen ik ook. Zoo daar nog
okkasie mogte weesen om wat goet* of Uwe
selfs te koomen, dan sal men het schikken
goet* als men kan. Wy bennen teegenwoordeg
nog in Rees [?]. Te hoopen* dat het hier nog sal
veyleg blyven; hier koomt ook veele buyten
volk* in.
[2] Waarde broeder en zuster, wat ik* meer
tot verseekering schryven? Het is hier wel
klyn, maar dan moeten wy elkander helpen
en maaken* soo men kan. Schryft een* hoe het
suster Leena nog gaat in dese tyd. Ik hebbe
ook al aan suster Leena geschreeven maar krijg
brief werom*. Hoe het daar met het volk
gestelt is, of daar geen breven komen
van dan koomen*, weet ik niet. Soo men
hier vernmt* dat het daar droevig uyt
ziet met Nimweegen, hier wort
veele gedaan de passe* nog te bewaaren.
Ik kan het U Edele onmoogelyk schryven
wat gerugten hier al loopen is*, alle
wisselvallig. Daar kanmen niet veel staat op
maaken. Schryf ook eens hoe het broeder
Hent [?] met vrouw en kinder nog [?] heeft.
[Rees (?), 13 november 1794]
[= Indoorniksche Brug]
[lees: hoopende]
[naar]
[zeer]
[zoals]
[naar]
[toen]
[lees: koomen]
[naar mijn vermogen]
[lees: dat wat ik]
[lees: om wat goed te laaten koomen]
[lees: zo goed]
[lees: Het is te hoopen]
[plattelandsvolk]
[lees: wat kan ik]
[doen; eens]
[lees: maar kreeg den brief terug.]
[lees: brieven toekomen of vandaan komen]
[lees: verneemt]
[de doorgang]
[lees: loopende zijn]
164
Zoo daar nog mogte okkasie weesen, schryf
tog ten eersten eens weederom. Onse Derk
is voorgaande vrydag in de stad gekoomen
en ook reedelyk. Alles is hier nog wel.
Verblyve met agtinge U Edle toegeneegen
broeder en zuster J. S. B[..?..]
Den 13 Nov. 1794
met haast.
165
[45-120]
[s.l.; 10 juli 1788]
A Monsieur
Monsieur D’Ehlers
a Latum
[keerzijde envelop :]
retour
[1] Monsieur et cher ami !
Voila le 18 qui arrive, tems auquel
vous devez retirer les [.. ?..]
que
mon fils á engagé pour vous ; on le
menace de faire tout vendre par la
Justice, si dans ce terme convenu vous
ne retirés pas le tout. Que faire
á présent ?
J’ai parlé ac* Mr de Geyr ;
il m’a dit que il n’y avoit point
d’apparence qu’il put vous accorder
ceque vous lui avez demandé, que
Mr de Geyr vous étoit fort
contraire. Je crois devoir vous
écrire sa resolution affin que
[2] vous sachiez à quoi vous en
tenir.
Mandez moi, je vous prie, parla 1ere
poste le parti que vous voulez prendre
paraport à ces efforts en gage.
Bonjour, je suis á vous
Vimettes [ ?].
[avec ?]
Le 10 juillet 1788.
166
[45-121]
[Arnhem, [. ?.] augustus 1802]
Aan G. Ph. Pfister
in Handen
[1]
Arnhem, den
Aug. 1802
Waarde Zoon!
UE aangenaame van 29 Julij is ons welgeworden.
Van Wiskott hebben* tot heeden geen remissen
nog orders ontfangen, dus is t noodsaackelyk
t’een en ander te soecken. Te perfactuiren [?]
geld is bij ons groot noodig. Castanie heeft
mijn ook weer om ƒ 575 ligter gemaakt.
Wat soude ick doen? Hij kon geen pasept.*
bekoomen off t comtoir moest betaald worden.
Ick hebbe dan voor ƒ 1276- op 14 daage moeten
teeckenen, waarop hij mijn voor ƒ 700= vragt
brieven op Amsterdam heeft gegeeven; de
rest kon ick bijleggen. Ick heb hem en zijn
vrouw over een en ander mondeling en ook
schriftelijk daarover onderhouden, maar kan
nog niet regt weis uit worden. Castanie moet
volstrekt zijn saacken aan mijn heel bloot
leegen, en als er redden an is, zal t geschieden.
UE moet hem en haar onder 6 oogen
serrieus daarover onderhouden. t Selfde zal
ick oock doen. Hij segt heeft geen schulden.
Waar drommel is dan t geld van mijn gebleeven?
Er moet andere maatregels genoome worden.
t Schaamt sig, en den Toll is hij allweer
schuldig gebleeve. Onmogelijk kan t soo blijven,
[2] dan* Castanje zijn credit is hier gepasseert; hij
moet sig booven bij zijn familie soecken te
helpen, hier is geen zaak voor hem. t Is mijn
onmogelijk die sommen die hij van mijn heeft
ontfangen te kunnen laaten behouden. Ick moet
ten minsten binnen kort ten minsten de helfd
daarvan weer om hebben. Daar moet hij raad
voor schaffen. Off hij segt: ‘Ick heb soo veel geld
te goed.’ Sulcks kan waar en oock niet* weesen.
Enfie*, t is eene mislijke* saack voor ons. Sij
leeven sonder sorgen; hij laat maar een ander
voor sig sorgen!
Naa veele compl[imenten] aan u geheele geselschap
blijve* U toegeneegen vaader
C. J. Pfister.
[paspoort]
[maar]
[lees: en ook niet waar]
[Enfin; twijfelachtige, riskante]
[lees: blijve ick]
167
[45-122]
[Gemark, 29 juli 1793]
An herrn
herrn Stromer & Spies
Duesburg
franco Dorff
Gemark, am 29 Julij 1793
Herrn Stromer & Spies in Duisburg
Hiemit melde Ihnen der richtigen empfang den unter den 26 D.M.* durch fuhr
man Wagner an uns gesandte 6 flas[chen] olvitriol. Es verdriβ uns aber ausserorndlich*
daβ sie diesen groben flegel von kerl
wiederum etwas mitgegeben haben, da
wir Ihnen doch mundlich sehr darum
baten, den selben niemahls mehr an uns
etwas mitzugeben. Wir hoffen daβ sie
dieses sich jetzt zur nota nehmen werden,
und dieser fuhrman von dieser zeit
an niemahls mehr an uns etwas mitzu
geben. In dieser versicherung emp[fehlen] sich
[dieses Monats]
[lees : auβerordentlich]
Hoesch & Menningen.
168
[45-123]
[Doesburg, 24 juni 1800]
Aan De Weduwe
Van Es op De Hoowoert
het Derde huis Van
[af?] De Vrouwe steeg
tot
Leijden
[keerzijde:]
V. Julseen [?]
Doesburg
Niet bekent
den 27 July
1801
[1] Doesburg, den 24 Juni 1800
Waarde Moeder
Susters en Broeder
Ik Kan u niet na laaten om u een
lettertje van myn gezontheid te
schryven. Hoop dat ued. de zelven in
gezontheid aan zult treffen. Zo
het anders was, het zou myn van
herten leet weezen.
Lieven moeder, waar ik ued. over
schryf, dat is dat ik myn niet kan
begreypen waar om ik geen anntwort kryg. Of de brief teregt is
gekomen, daar hoef ik niet aan
te twiffelen wyl daar een brief
van Van Dalen in heeft geweest voor
zyn broeder en die anntwoord
heeft gekreegen.
[2] Liefen moeder, ik hat wel over
kunnen koomen, maar indien
ik ued. niet meer waardig ben dat
gy myn schryft, zo ben ik u nog
veel minder waardig dat ik te
Leyden koom, het geen myn
geen pleysier doet, dat ued. wel
kun begreypen. Maar ik weet
tog niet beter of ik gedraag
myn zelven goet. Zo het anders
was, dan hat gy reden om myn
niet te schryven. Want het is of
ik geen vrienden meer heb in*
als ik geen vrieden* meer heb, dan
zoek ik verders myn vortuyn.
[en]
[lees: vrienden]
169
Of anders, hoop ik, zult gy myn
zito* schryffen. En schryft myn
eens hoe het myn susters* gaan.
[4] Want ik ben verlangende om eens
te hooren hoe myn susters broer*
vaart. Verders de groetenis aan
myn baas en juffrou en
allen goeden vrieden.
Hier meede schey ik af met [de]
pen maar niet met het ha[rt.]
Ued. zoon J. van Es.
[meteen]
[schoonzusters]
[versta: de broer van mijn schoonzus]
Addres: Jacobus van Es,
soldaat onder het tweede ba[ttaljon]
der vyfde halfen brigad[e,]
zesde compagenie No 6
tot Doesburg.
170
[45-124]
[Rotterdam, 17 augustus 1790]
De sen brief te besorgen
Aaa Mon. Mon.* Nicolaas
Duijsenberg woonende op
Doeburgs op De buyteplaast
tot Naadel [?]
sito
[Monsieur]
Rotterdam, den 17 Agustus 1790
Waarden oom, ick laat u edelen weeten als dat
ik in een slegten toestand veer* ben, hoelpende*
van u anderen ting* te hooren. Wast het ander*,
het zou mij van herten leet zijn. Maar wat
mij* schrijven aangaat, dat is toe* ik te Amst[erdam]
hebt geweest toe hebt ik gehoord als dat
mij oom Duijbergen doot wast, welk mij
[z]er* leet is, en dat ik Bloos van Amsel gespro
oken hebt en heeft gezeeyt als dat mij
geld in Braaband in preset* leyd, en dat
ik hoop dat ik van de Amsterdam kermers*
een* over sel koomen en dat ik dan een* bij u
edelen aan sal koomen om u eens te spreeken.
En verders weet ik niet meer te schrijven
als duysenmaal genagt van mij en mij
man, want ik ben getrout en ik versoekt
vriedelijk om ting weer om. Mij adres
is: in de Prinsetraat bij de Prinskerk.
Mij man hiet Jan van den Bos.
171
[weer?; hoopende]
[tijding; Was het anders,]
[mijn; toen]
[zeer]
[present]
[kermis]
[eens]
[45-125]
[Doesburg, 30 maart 1800]
[D]ezen te bezorgen
an de Huysvrou david
holswelde op de oi [ ?] tussen de koetog
en bakkersteeg tot Leyden
[1]
30 Maart anno 1800
Zeer waarde moeder, ik kan niet
nalaaten om U een lettere te schryven.
Myn verwonderd zeer dat ik op
die 2 brieven geen antword en kryg
daar ik al zo dekmaas* heb
[dikmaals= dikwijls]
geschreeven en dat ik [a]l 3
weeken in het hospetaal ge
leegen heb. Moeder, dat kan ik
voor God almagtege God verklaaren
dat ik dat al zo lang zou
geschreeven hebben, maar je zou denken
dat het gekheid was, maar U
kan daar na* my verneemen. Daarom
[naar]
heb ik geschreeven an myn Mui*
[moei= tante]
om een 2 gulden*. Maar het schint
[lees: om een munt van 2 gulden]
of zy* niet en kend. Maar het was maar
[lees: of zij mij]
tot de maent van mey, dan ben
ik weer compabel om het weerom geeven.
Maar het verwonderd my dat gy
de 2 lapjee* niet en sturd
[lees: lapjes]
[2] van myn zuster en van jou.
Maar het schynt my dat ik niet
waardig ben te zyn daar ik zo
paar kwade beenen van door ik
in zo slechte omstandigheid ben.
Moeder, veroek* an myn Mui om een
[lees: verzoek]
paar oude kouse voor myn beenen want
ik kan de wollen koussen niet over
krygen. Moeder, en verzoek om een 2 gulden
te leen tot de maant van mey, dan
zal ik zo waarragteg alser een God is
weerom geeven. Jy weet wel dat ik
nogres* 2 gulde geleend heb en ik hebbes
[lees: nog ereis= nog eens]
ook weerom gegeven. Daarom vertrowt ik
dat jyze myn niet weygeren zal.
Moeder, jy kon wel begrylpen* als
[lees: begrijpen]
dat het in een hospetaal heel slecht is,
[d]at ik maar 7 stuyver in de hand kryg.
Moeder, ik verzoek op de eerste post
de besten*.
[lees: met de eerste de beste post om geld en kousen]
[3] Verders weet ik niet te schryven
als de groetenesse an myn oom en
mui. Ik blyven onderdaaneg zoon
Nicolaas Holswelder.
Myn adres is: de* Doesburg in het hospetaal
[lees: te]
onder het 2 batteljon, de
45 briegarden.
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-277 en 45-495 van dezelfde schrijver.]
172
[45-126a]
aan harmen harmsen
op de hooge lugt
in angelo* bi de kerk
agter doesborg
aan den isel
sittoe sittoe
[Rotterdam, 13 november 1783]
[=Angerlo]
[1] Rotterdam, den 13 november 1783
Warde broer en suster, het kan
niet mankeren om aan u eedele een
letterken te schriven. Ik heb al
3 brieven aan min suster Willemina geschreven en ik krijg gen
antwort of si leevent of doot bennen. Ik kan het min* niet begripen, en ik hoor van de schipper
Harmsen ook niet. En dat los brifken dat hierin is, west soo goet
en gift dat aan min suster. Dar
lat si mee nar schipper Har
msen gaan, die sal har dar het
gelt wel geven dat si nog hebben moet van min boter: 3 gulden en 1 stuiver 8 pennengen.
En als min suster Gerteruet
het gelt gieft, dan sal ik het
Harmsen mee geven, mar ik blif
dan geen burg*. Si sal het wel
betalen, mar als si wet dat ik het
betald heb, dan lat si min mar
lopen en si geft het min niet
werom. En ik wil dar gen ongeno
egen* dar om hebben met min man
[2] want ik ben somtids self voorlegen*, want het bi ons het meest op
nieuweiar betalt wort. Mar
wat min mans werk aangat, hi
heeft soo veel te doen als hi met
een knegt afkan. En nu lat ik
u eedele weten als dat ik in de
sevende mant swar ben en ver
soek u man om petoom te wesen.
Nog is min versoek, als gi het
missenkunt, dat gi 2 schellingen voor min verscheet* en
lat dar 2 missen voor leesen. Als
de schipper komt, dan sal ik
u het in dank werom stueren
met het postgelt van desen
brif. Versoek* hier op ten eersten antwort want wi seer ongerust bennen om dat dar de loop so
sterk is*. Broer, west soo goet
[me]
[borg]
[ongenoegen]
[verlegen om geld]
[voorschiet]
[Ik verzoek]
[omdat daar zoveel oploop heerst.]
173
en lat min suster Wellemina
desen brif eens leesen want de
tid wat kort is om meer te schriven. En wi sin hier alle nog vris
en gesont; hoope* dat u dese ook
in een goeie gesontheit mag ter
hant komen. Nogmals goeie nagt
van ons alle, en min kleinste
kint dat is siek al 6 weken.
[ik hoop]
N.B.: Klaarblijkelijk zijn de adressen van 126 a en 126b verwisseld!
[45-126b]
[s.l.; s.d.; s.a. = Rotterdam, 13 november 1783]
[keerzijde:]
aan gosen
temmink
Seer goeie vrint Harmsen,
west soo goet en verschiet*
[schiet voor]
voor min 3 gulden en 1 stuiver
8 penningen aan min swager,
Gosen Temmink op de Koldewei,
voor de boter. Als u te Rotterdam
komt, dan sal ik het u in
dank werom geven. Iohannes
Adams, hoefsmits baes op
de Hogstrat oover het dolhuis.
174
[45-127]
[Drempt, 2 november 1799]
Aan Gert Jansen Cannonnier
Van de Bataafse armee
in Het Hospetaal
in de derde Camer
Tot
overleeden
Berge op den
Zoom
[keerzijde:]
do bo
[1] Seerwaarde soon, ue brijf is ons
wel geworden die ons ljf en angenaam
was. Wj bennen meenigmaal ongerust gewest.
Den eenen seij dat gij het kannon hat ver
nagelt en ue agter het kannon dood gescho
ten. Ue kan ljgdenken* denken hoe ijk daar
onder gestelt ben gewest. Wj bennen seer
bleij gewest dat wj de brjef kreegen,
maar nog blijer dat de Heere ue nog
dragt ijn sijn lankmoedijgheijd, en hoope
dat de Heere ue verder sterkte mag
geven. Wat ons alle angat, sijn alle heel
wel. Ue schrjft over het best*. Dat wort
hoelanger hoe maagerder. Daar ijs, met
eem woort, njets an geleegen. Men sal
Hait10 den hals af moeten snijden. Ue
moet de groetenjsse hebben van ueeude
kammeraat Mijntjen. Als ue weer schrjft,
dan schrjft eens of gij van bat* Dujkart
niet en weet, en schrjft ons tog ten ersten
eens weer hoe het met ue ijs.
[2] Hijr meede breeke ijk af en wens
dat de Heere ue verder sterkte mag
geeven, en belijfe u toegegn* vaader
en moeder, en sijt herteljk van ons
alle gegroet. Dremt, den 2 november
1799.
[licht denken]
[de koe]
[battaillon]
[blijf uw toegenegen]
[N.B. : Zie ook brief nr. 45-386 van dezelfde schrijvers.]
10
De naam van de koe?
175
[45-128]
[Troyes en Champagne, 28 februari 1795]
Au Citoyen
Citoyen Meyer
Quartier Maitre au
Regt de Bedaulx
a Doesbourg
[1] Waarde vriend, hoopen UEd. deeze weynige
regelen in gesondheid moogt ontvangen.
Na la* reeds verscheyde brieven na* het
regt geschreeven te hebben, onder anderen
aan de graaf van Rechteren als ook aan
de major Lichtenvoort, en op geen van
alle antwoord bekoomen hebbende,
is myn vriendelyk verzoek om my op deeze
ten spoedigste eenige reegeltjes te willen
antwoorden. Ten eersten hoe het met
myne bagage is die UEd. wel de goedheid
hebt gehad van voor my in bewaaring te willen
neemen, als ook van die geene ik uyt
de campagne na het regt te rugge
gezonden hebben, welke ik geensintz
twyfelen of zal zeer wel onder UEd. opzigte geborgen zyn.
Aangaande myne te goed gemaakte gages daar UEd. zig op zouned* kunnen informeeren by de heer Jacobi, zoude ik wel
heel gaarne eene geaccepteerde wissel
van ƒ 16 ƒ 150- Huld Holld * op willen
ontvangen.
[2] Vriend, zal* UEd. ten hoogste verpligt
zyn indien* ten spoedigste aan dit
myn verzoek geliefd te voldoen,
als ook g eenig nieuws van het regt meede
te deelen als ander meede te deelen.
Van onse zeyde zult UEd. wel geinformeerd
zyn geworden door UEd. heer zoon, die
al zeedert een geruyme tyd van hier
over Zwitzerland na Holland geretourneerd
is. Na my verder zeer gerecommandeerd
te hebben in UEd. vriendschap, verblyve* in
verwagting van een spoedig antwoord,
UWEd toegedaane vriend
I.G. Vanden Broeck.
Troyes en Champagne,
ce 28 fevrier 1795.
P.S. Veele complimenten aan UEd. famille
en goede vrienden.
Myn adresse:
Au Citoyen
Citoyen Vanden Broeck
Prisonnier de Guerre Hollandois
a Troyes
en
Champagne.
[al; naar]
[zouden]
[lees: Gulden Hollands]
[ik zal]
[lees: indien UEd.]
[verblyve ik]
176
[45-129]
[Bocholt, 15 mei 1798]
fro Doesborg
A Monsieur
Monsieur Vachez [ ?], avocat,
a breda
Bocholt, ce 15 mai 1798
Monsieur,
Je prend la confiance devous ecrire pour vous
dire quon peut rester dans cette ville et quil ni
fait pas cher vivre. Il nifaut pas aller demander
la permission di rester, car on seroit superil detre
refusé, mais nelalant pas demander on est sure
di pouvoir rester tranquille comme tous les autres
quil ij sont.
Je vous prie medire sil vous plait, si onpeut
rester encore abreda ou non, cela fera un sensible
plaisir. En attandant de vous par le retour du
courrir, vous mobligerez infiniment.
P.S. Netant pas sure
que vous ij serez encore,
mais je lespere.
Monsieur,
votre tres humble
obbeissant serviteur
Lorthiois Duquennoij.
Monaddresse :
Lorthiois Duquennoij,
regt* a Bocholt
dans leveché
demunster*
a Bocholt.
Mes respect a Mt* Milo.
[régiment ?]
[de Münster]
[Maître?]
[N.B. : Zie ook brief nr. 45-110 van dezelfde schrijver.]
177
[45-130]
[Doesburg, s.d.; s.a.{=ná 8-7-1795}]
[1] Gott zum gruβ, herzlieber schwager
und schwester.
Ich kan nicht nachlassen um euch
zu laβen wissen als das ich sehr
lange krank bin gewesen, den ich
bin dreij monad mit dem fieber behaft
gewesen und dar nach ist mier der
kretz in den leib geschlagen durch welches
ich auf sterben hab gelegen. Bin aber gott
lob noch davon gekommen durch gottes
huelf und der medezinnen so das
ich an jetzo wieder frisch und gesund
bin und will herzlich hoffen das auch
dieses mein wenig schreiben auch* in
[lees: auch euch]
guter gesundheid antrieft. Solte es
[2] anders seijn, es solte mier von herze
leid seijn. Was mich weiters angeht
so ist meine zeit dinsten ankommende
oktober aus, und habe auch keinen
sien mehr um soldadt zu seyn, sondern
wolte gern von dienst ab diesen oktober
und wolte gern auf die weise mein
gluck suchen auf eine art wie ihr
thut, und wilst du, lieber schwager
und schwester, mier da zu
behuelflich seyn, so wil ich gerne
in allem gehorsam seyn dan. Warum?
Es kan es bald kein soldat mehr gut
machen! Ich thun auch zu wissen das
ich durch einen botte verkaufer bin gewahr worden das ihr in Ier kau seid,
und ist mier mein herz aufgangen
wie ich gehört hab das ihr da seid.
[3] Es thut mier sehr leit das ich das nicht
ehr gehört hab, dan hätte ich euch ein
mahl besuchen können. Aber nun
komt das exerzieren an; nun kan
ich keinen urlaub bekommen, welches
mich an mein [?] herz schmerzt. Anderst
weis ich nichts zu schreiben als
das ich gerne eine rükantwort
hätte von euch. Wen ihr schreibt, so
ist der adres: an Casper Fleth,
de twede halve brigande onder het
twede bataillon in de 6te compay*,
[compagnie]
legende tot Doesburg.
Hier mit bleibe
ich euer treuer
diener
Casper Fleth.
178
[45-131]
[Rees, 23 september 1795]
Herrn
Herrn Moses Benjamin
zu
unbekannt
Doesborg
na Doesborg
am Rein
[keerzijde:]
Retour van Doesborg
Doesborg, H. Moses Benjamin
Rees, den 23e Septb. 1795
Geehrter Herr!
Ich habe zwaren letzthin an Hr Küper in sofern auch aufgezogene
= 157 ƒ. 1 st. 8 pf. content bezahlet, obgleich mir von Ee.* nunauf 1 fl. 19 st. 8 pf.
zuguth kamen [?], mithin dieses von obriger summa häth abgezogen
werden müβen, und also mit recht nicht nöthig gehabt diese Assignation zu respectiren, sondern mit protest zurück gehen
laβen können. Um schore [?] aber diese kosten nicht zu verursachen, sind diese Gelder ganz bezahlt, obgleich der sohn
beij vorheriger zusammenkunft solches gesaget und
bedeutet auch dieser summa abzuziehen.
Ich werde also diese quaest.* gelder ad 1 ƒ. 19 st. 8 pf. von deen
Ee. noch zukommenden geldern abziehen, und so bald als möglich
durch den börthman bis Arnheim absenden, da diese gelder
mit assignation nicht gezogen werden können, weilen von seinem
sohn zu Wesel 13 7/8 [..?..] [..?..]buch in Clevisch geld, und 10 ¼ [..?..] 8/4
in Holl.* zu bezahlen gekauft, mithin aufs neue confusion verursachen möchte – ich auch fernerhin nicht intioniert
bin mit Ee. weiter zu handelen, da sie für wenige restirende
gelder nicht [?] so viel credit gehabt, mich die ersuchte kohlen [?]
zu übersenden. Guth aber daβ dieser beij meinen übrigen
freunden, welche mich beβer kennen, nicht fort fült [?].
Ich verbleibe übrigens,
[....??...]
pr. Wittibe* Grattensehn [?]
N.S. Ich erwarte überdem eine rechnung
über ietz erhaltene waaren, um solche
mit der meinigen zu vergleichen.
179
[Euer Edele]
[quästionierte]
[holländisches]
[pro Witwe]
[45-132]
[Cressier, 11oktober 1794]
Par berne*
[Bern]
A Madame
Madame Casanova emigrée
Liegoise
Poste Restante a doesbourg
comté de Zutphen
hollande
en hollande
Cressier, comté de Neufchatel, ce 11 8bre 1794
Jamais lettre ne m’a fait autant de plaisier, machere
Adele, que celle que jay recu de vous hier, que vous aviés
negligé, ma chere amie, de datter ni dujour ou vous lavés
ecritte, ni dulieu ou je doit vous repondre cependant.
Je me hâte de vous ecrire a tous hasards en ma tendre amitié
pour vous qui depuis trois mois etoit dans la plus mortelle
inquietude pour votre santé, sur votre existence et sur tous les
malheurs que les desastres de l’armée dunord avoient pu
vous occasionner. Nous en parlions tres souvent, votre amy Chanoole
et moy, et toujours dans les sentiments que vous nous connoissés
depuis long temps pour vous, et qui ne changeront jamais.
Si vous retrouvés M. d’Augevillets, remercies le beau lieutenant
de ma part. Les details que vous me faites [ ?], machere amie, de tous
nos voyages forcés par les circonstances m’ont tous interressés
jusqu’au fond de l’ame, et vous devies en etre bien certain
connoissant mon coeur. Jay fait à renouvellé bien des fois toutes
les demarches possibles pour placer Achille et je nay encore pu
rien obtenir. Des que jauray une reponse favorable je vous en
feray part. Jusques la quil reste avec nous, c’est tout cequil peut
faire de mieux. Ne soyes pas etonnée de la brieveté
de ma lettre. Comme jl ya grande apparence qu’elle ne
vous parviendra pas, fautte d’addresse fixe, je ne veux, machere
amie, que vous assurer de toute la chaleur de nos sentiments
qui dureront autant que nous, et je garde les details pour
vous les faire parvenir quand vous m’aures mandé votre
addresse fixe. Votre amy Ch.......11 pense comme moy. Adieu.
11
Deze naam – is Chanoole bedoeld? – staat genoteerd met beletseltekens.
180
[45-133a]
desen bryf om
te bestllen aen
den hyer cater*
sonmans
dusborgh
Seto
Maesyck,
Myn hyer capetyn Sonmans,
yck com aen u udmodyk* te
versoken dat ghy Yorys
Hyrys, moscastir* onder
Danvy, gen trubryf en lanck*
want yck hyb een cynt
van hyem* vaen den ouderdom
vaen 4 yaren; want yck
ben een myns vaen ryspet*.
Waer myden verpeden*,
Helena Palmans.
[Maaseik, s.d.; s.a.]
[lees: capitein]
[ootmoedig]
[musketier]
[geen trouwbrief overhandigt]
[want ik heb een kind van hem]
[want ik ben een respectabel mens]
[waarmede verblijve,]
[45-133b]
desen bryf om
te bestllen aen
de myt e*van den
capeten, devryst
van Hylyrs.
[de meid]
[kapitein; de vrijster]
[45-133c]
Masick*,
syk*, wyl* bemynden lyfke
vaen Hylys, ick laet u weten
als dat ick u een stkt*
daer voor stek want ick
hyb een cynt* van hym van
8 yaren. Helena Palmans.
[Maaseik, s.d.; s.a.]
[Maaseik]
[zeg; wel]
[stok]
[kind]
181
[45-134]
[Amsterdam, 27 oktober s.a.]
Mejuffrouw
Mejuffrouw E. Booden
tot boxmeer
retour wil toe Wesel
met verschots niet neemen
[keerzijde:]
de brief kan nit over Ahrem gaan
[1]
Amsterdam, 27 October
Mejuffrouw,
Zeer geerde vrindin, UE geerde van den 28 desen* is my met vreugde geworde,
terwyl* dat ik zeer verlangende was na een letter van UE als ook na
gesontheyd, en terwyl* ik verneem dese nog in goede welstand is, het
welke my zeer lief is. Zoo het anders was, zou het my ten herte
leed zyn. Lieve vrindin, ik ben zeer ongerust dat UE het pak nog
niet hebt ontfangen terwyl* ik op de komst van UE brief voort*
na de Commesaares heb geweest die my zyn boek getoont heeft dat
de schipper het voor 14 daagen al by de wedewe Teyse besorgd heeft. Dus
ik niet kan begrypen wat de reeden zyn dat UE dit nog niet en
heeft, en zoo UE het met de komst van dese brief nog niet hebt
ontfangen ver versoek ik UE van* hier na te laaten verneemen.
En zoo ik dan een brief van UE kryg, versoek my dit te melde.
Dog nooyt geen goed zal ik met het schip weer mede geven zoo er
moogelykheyt is van* het op de Amsterdamse waagen mede te krygen,
want in dien tyd kon men wel doot en begraaven zyn. En zoo ik
vernoomen heb, scheeld de vragt zeer weynig, dus vind ik dat het
gekheyd is om zoo lang in die ongerustigheyd ye leeven. Lieve vrindin,
ik heb uyt UE [.?.] live* verstaan dat UE zoo goed geweest is van* de
heer Van der Maar te vraagen om het resept voor het kind. Bedank* UE
duysentmaal voor het zelve en hoope UE zoo het my moogelyk is
weer* te kunnen plesieren. Gelieft het zelve voor my te betaalen. Zal
het geld UE in dank wedergeven zoo* my maar blieft te melde hoe
veel de prys is. Egter weet UE te schryve dat de drank op dit moment
[2] god lof niet dienstig zal zyn, terwyl* dat de hoest van Pietye zeer
bedaard is en zoo goed als gedaan is, dog ben* zeer verblyd dat UE zoo
goed geweest is van* dit voor my te besorgen, terwyl* het voor de klyne
ook zeer goed zal zyn. Die kan ik van de hoest niet afkryge. Dog denk*
dat het meest van de tande voort komt, want hy nu over het yaar is
en heeft nog geen tant en is anders zoo dik en ved dat hy Pietie
wynig toe geeft. Staat* ook als een paal op de beene en is in alles
zeer voorspoedig. Ons Pietye begind maagerder te worden en zyn buyk
en dikke bille begind hy geheel te verliese, dog word lang terwyl*
hy wel een duym langer is geworden zedert hy in Amsterdam
is. Hy is zoo schrander en oplettend dat het een plesier is om aan te sien
en zoo hy aan taafel gaat, is zyn eerste woord dat tante Booden
ook moet koomen eeten. Op het moment dat ik de brief van UE kreeg,
zeyde hy: ‘Daar is een brief van tante Booden; nu zal tante koomen
met de postwaagen en zal Pietie in de sak medeneemen en dan zal
182
[lees: september]
[omdat]
[omdat]
[omdat; meteen]
[om]
[om]
[lieve brief; om]
[lees: Ik bedank]
[‘terug’]
[lees: zoo gy]
[omdat]
[lees: ik ben]
[om; omdat]
[lees: ik denk]
[lees: Hy staat]
[omdat]
ik’, voegd hy daar by [..?..], ‘weer prune appetoose* eeten en gaan met
tante en Dina na de Maas’. En zoo er van UE gesprooken word, kan
men duydelyk zien dat het hem van herte goed doed en dat hy zeer
verlangd na UE. Ik wenstte wel het geluk te moogen hebben dat
UE hem een* kont koomen zien. Zeeker denk ik UE in zoo een
korte tyd groote verandering aan hem te vinde. Op zeeker tyd dat
myn man met my raljeerde en greep my by den arm begon hy zer*
droevig te schreyen en riep overluyd dat hy het aan tante Boode
zoude zeggen dat vaader moeder geslaagen had, en was zoo erg,
dat hy in geen twe uren tot bedaaren was, en is zoo erg op my*, dat
[3] niemand my zwart zoude moogen aanzien of hy vliegt ze aan.
En zoo gek is hy ook met het klyne kind. Voor de rest weet ik
UE voor dit moment geen nuets* te schryven als dat alles wel is,
en versoek dog van tyt tot tyt een letter van UE, terwyl ik
ook niet hoop te mankeeren van dese aan UE te zende. Het koore
is 100 goudguldens afgeslaagen en alles is hier schande koop worde*
als uytgenomen vlees, spek en booter; dit zal zeer duur zyn en
slaat van hant tot hant* op. Heb geen tyt meer, de brief moet op
de post. Ik wense UE gesontheyt als ook UE broer en Dina.
Recommandere my in UE anhoudende vrintschap en groete
UE van herte, als ook myn man is doende, en blyve met
veel agting UEDW dienares
A.H. Willems.
P.: [.?.] Pietye groet UE van herte en zal als hy
geslaapen heeft by UE koomen.
[N.B. Zie ook brief nr. 45-352 van dezelfde schrijfster.]
183
[abrikoospruimen?]
[lees: eens]
[lees: zeer]
[lees: op my gesteld]
[lees: nieuws]
[spotgoedkoop geworden]
[hand over hand]
[45-135]
[Keulen [?], 1 april 1799]
An
Wilhelm Ceiler [?] ge gaschirter Sergeant,
wohn haft im Magazin
in
Duisborg
[andere hand:]
Doesborg an der Jssel
[keerzijde envelop:]
onbekent
is hier niet meer
duysb
doesb
[1] Zeer Waarde En Velgeagte Neef,
Met dese ocase* kan ik niet na laaten
uEdle de laaten weeten dat wij nog alle gesond een wel zijn, maar u suster is nu met
de eerste april 5 jaare overleeden in jaar 1794.
Liebe uEdle, ok dükmaal geschreven* maar geen an[t-]
woort ontfange. Hier meede versoeke ik uEd[le]
mij dog het vrijndschap de doen en nagvrage
om te* adjudant en leutenant heer Van
Brijdenstein bij het battailon Second
de jaagers de voed, welcke mijn heft gesch
schreve uijt Thiel voor eijnigte tijd.
Deese leutenant is mijn 100 gulde schul[dig]
voor koostgeld; hij wolt mijn door een[en]
koobman uijt Nijmegen met een wessel naar Frankfurt an wijsen, maar h[ij]
is niet gewaard* en, lieve neef, weest zo go[ed]
en vragt hem uijt.
[2] [Daar] hij niet veer van uEdle zijn mag, zo kont
gij hem eijgens spreke, of anders schreift
hem uijt mijn naam dat hij mijn be
daalen zouwte, of ik waar genoodtigt*
an de schef van het battaillon te
schreife en mijn beklagt doen.
Lieve nef, weest zo goed en schrift mijn
antwort hierover en laat te brief an
tekene dat hij beeter an komt. Ik zal
u de koste redumere*. Verders laaten
wij u duijsend mal te grodnis* doen
en bevele uEdle in te godes seegen.
Gen nieuwes wet ik als dat wij
door te krig vel uijtgestan hebe*
en schlegte tijde zijn.
Hier mede brek ik af en blijve uEdles
goede vrind, Moritz Jung.
Keulen [?], den 1 april 1799.
184
[gelegenheid]
[lees: ik heb ook dikwijls geschreven]
[lees: bij de]
[gedekt]
[genoodzaakt]
[lees: redimeren]
[lees: de groetenis]
[door de oorlog veel geleden hebben]
[45-136]
Desen brief tebesorgen
aan de vrou van ijan dol
tot mouden*
an den ader port
[1] Does burg, den 1 ijan nen warie
Ser warden suster, ik lat uweten
als dat ik dinst genomen heft
onder de tweden halven bergarden*,
het tweden baetelion, lelgenden*
in Dosburg. In het hospental
leggenden als dat* ik siek bin,
in* ik wens mijn susters in* broers
en* gelueksalig nuvenijar, in dat
in dat ik hop als dat wij met gesont
heijt van het voryarbymenkar
maggenkomen, in dat mijn suster
mijn rijs* lat weten hoe dat het
met IJan Dol is.
[2] In kebur [?] een geluk salig nuven ijar,
in verders wetik niet nuv* tesrijven
als de groetening an Heyien inAagie*
in an Haannes in Rijk in an [.?.] in an
Hyn van Schur [?] in syn vrou in Nel in Tryn,
in dat ik van het vor ijar over kan
kommen, dan sel ik desellem* wel venden.
Hir me den breik of* met depenn
mar niet met hart, in blyven
u toegenegen broer Ian Vleugel.
[Doesburg, 1 januari s.a.{=1795}]
[=Muiden?]
[brigade]
[liggende]
[omdat]
[en]
[een]
[eens]
[nieuws]
[de groetenis aan Hein en Aagje]
[deze allemaal?]
[breek ik af]
185
[45-137]
[Middelburg, 16 februari 1787]
A Monsieur
Mons[ieu]r Joh. Schwartzkopff
Gepensioneerde Sergeant van
het Regiment Sommelsdijk
thans zig bevindende tot [niet ingevuld!]
[1]
Veel Geagte Oom & Heer
Hoope dat deze UEd. in een volkoome staat van welzijn
meugt ontfangen. Wat my aangaat ben thans weder
aan de beter hand, want ik had nauwlyx den Zeeuwsche grondt gerooken of ik verviel aan de smertelykste
kwaalen, die my niet minder dan in 14 dagen tijds van
vlees & bloed beroofd hebben. Ook zoude ik UEd. eerder
geschreeven hebben als ik UEd. had weten te beschrijven ’t geen ik UEd. nog door Juffrouw Kool in Rotterdam moet bestieren, want aan de verdere famillie
mag ik my niet adresseeren, doordien zig den
Heer Commandeur van de soldaaten op ‘slands schip
de Wassenaar by ’t alcondereeren [?] op Ceilon verexcuseert had niet van zyn* familie te zyn, &
ook geen kennisse voor zoo verre aan my
had. Egter weet dien Heer ook niet dat ik zyn
voet spoor sterk na gegaan hebbe & zyn heel
gedrag op Batavia van stuk tot brokje weet daar
ik in tegen-deel schoons, maar verband meester
[2] zynde, geduurende de reis alle respect & goed doen
van myn scheepsopperhoofden genooten hebbe &
niemaals zy verstooten geworden gelyk een ander
weder vaaren is. Wy zyn dan na groote angst en
vrees wegens de ramzalige* stormen & ongemakken
& contraiheid eindelyk den 10 December in den
lang gewenste haven aan gelandt of ’t behoude
anker geworpen, & mogelyk kom ik in een groote
14 dage selfs by UEd. als wanneer ik met myn
zaake denk verdig te zyn, dog versoeke UEd. onder
tussen om my ten eerste te schryven op dat ik my
van hier met de reis na UEd. weet te schikken.
Waarmeede blyve na eene minzaame groedenis*
Middelburg,
den 16 februarij
1787.
UEDW Dienaar
J. Casesser.[?]
186
[myn?]
[rampzalige]
[groetenis]
[45-138a/b]
[Dordrecht, s.d.; s.a.]
desen brief
te bestellen tot
masseijck verd
er tot bock holt
lt verder
ian schepers
tot bockholt
[1] Seer welde beminde oom Ian Schepers,
ick heb ver staen van u birman son dat
den vat maker seer siegt is, dat heij
op de doet lagt*. Hier om sreyf ick u
desen brief. Als den man sterf
so soudt ick noch wel gerne daer kom
en als molijck* was. Als den man
doet was dat gij so goet wast
om daer naer te vernemen als
seij al met het getijg* woude ver
kopen met wat drog holt vor twe
hondert gulden. Als goet* meij gesont
spaert dan soude ick tegen meij*
over kom en als gij goet wast
om daer naer tever nemen. Niet
om dat ick niet aen den kost
kan komen, maer dat is niet
langer* als ick gesont ben. Ick
soude het doen om mijn ionens*
de welke ick twe heb.
[2] Seer welde bemindeoom, hebt
gij daer noch ens soeren* voer so
wel als gij vor meijn heb gehaedt
ick sonder sade* van u. Ick soude
als mogelijck was seer ger hebb
en dat mijn kindren in hun
vader landt hun broedt soude
moge wenne*, als goedt* sal
behagen. Hier mede wense u goede
nacht alle mael, besonder mij
noom. Ook degroetenis aen Dingen
Gesen van horen* soon die fris en
gesont over gekomen is. Maer
schrijft meij so gau als moge
lijck is tot Dort e recht aen
glas blassereij. Peter Staring
heft desen brief gesreven.
[3] Ick wense noch dusent mael
goede nacht van mij, van mijn
vrou, ook van mijn kinren.
Dat weij noch gesont sijen.
Ick hopen van u niet anders
[lees: wagt]
[[lees: mogelijck]
[gereedschap en al]
[God]
[de meimaand]
[maar dat kan alleen maar]
[jongens]
[lees: sorgen]
[lees: schade]
[winnen; God]
[hun]
187
als gesontheijt. Got gaf
dat het lan* mag durren.
Als gij meij daer toe
kont helpen, ick sal
een paer vali* maken
vaer* een proef. Goet*
gaef dat het wel
lukken magt.
Dat gij ens ver neemt oft
daer geen hueijs soude konne
kreijgen soude.
[lees: lang]
[valiezen? / vaten?]
[lees: voor; God]
188
[45-139]
[Drongelen, 23 februari 1796]
[1] Zeer Waarde Geagte Beminde,
Ik kan niet nalaaten om
uw uijt liefde en genegenhijt
met een letter te begroeten, dat
wij door Gods goethijd nog in
redelijke welstant zijn. Waarde
Beminde, ik hoop dat uw mijn
letteren in gezonhijd mooge
aantreffen en aangenaam
mooge weese. Waar het anders,
het zou mijn in mijn hart en
ziel leet doen. Mijn droefhijd en
verlange doet mij schrijve; met
droefhijd en smerte breng ik
mijn daage door. Og, waarde Beminde,
naar uw is mijn verlange. Menig bedroeft
uur breng ik door met schrijen.
Ik ben zeer verlangende hoe het
het met uw gelegen is.
[2] Waarde Beminde, ik hoop dat
de liefde met ons blijve tot in
der euwighijd tot dat wij eens te
saame vergaaren zulle, dat ons
geen mensche schijde. Want dat God
gevoegt kan den mens niet schijde,
want daar staat beschreven: ‘Wie kan
mij schijde van de liefde, dan God
allen*? Maar vertroud op mij, ik
zal op uw vertrouwen. Hoop dat
wij malkanderen getrouw zulle
blijve tot er* doot toe. Ik verzoek
van uw ten eersten een letter
als uwen brief niet op weg is. Hier
is alles tot nog toe wel. Hier mede
breek ik af en kan niet verder
schrijve. Ik wil met hart en mont
onderdanig blijve.
Drongelen, den 23 februarij
Adriana Kolijn.
1796.
[alleen]
[totter]
[3] Weest duijsentmaal van
ons te saame gegroet.
Verders de groetenis aan
Pieter Stiemes.
189
[45-140a/b]
[Zutphen, 6 januari 1795]
Madame
Madame La Ctesse* de Beaucorps
poste restante
a Doësbourg
[Comtesse]
[1] Madame,
Ne sachant pas l’adresse de Mr le Cte* De Lamberty,
j’ose vous prier de vouloir bien lui faire parvenir
le paquet ci-inclus. Mille pardons, madame, de la
liberté que prend un inconnu de s’adresser à vous.
Craignant que ma lettre ne lui parvienne pas en la
lui adressant simplement à Londres, j’espère que
vous ne la trouverez pas mauvaise. Vous devinez, sans
doute, quel peut-être le sujet de la lettre, surtout
dans ce moment. Je ne vous en parle que pour
[2] vous prier d’être auprès de lui l’intercesseur
d’un poitevin qui a l’honneur d’être avec respect
Madame,
[Comte]
Votre très humble
et très obeissant
Serviteur
Le Cte De Tudert
à Zulphen*, le 6 Janvier
1795.
[Zutphen]
Je vous prie, Madame, de vouloir bien ajouter
à l’adresse ce qui y manque ; je ne crois pas beaucoup
aux sorciers, mais je ne scais qu’est-ce qui me dit
que votre écriture portera bonheur à ma lettre.
Elle lui servira toujours certainement à être distingué
du tas de celles qu’il ne peut manquer de recevoir
à tout moment dans cette occasion-ci.
190
[45-141]
[Lübeck, 30 september 1802]
An
Jahn Jees
wohnet auf den
Nedermarck abzugeben
an Joh Hin Rohde
Engheusen* bij Doesburg
[=voormalig kasteel Enghuizen in Zevenaar]
Fr[an]c[o] Amsterdam Franko [?]
[keerzijde envelop:]
bij Zeventer*
[=Zevenaar]
[1]
Lubeck, d[en] 30 sebtm 1802
Deinen brief habe erhalten, aber leider einer noch schlechter.
Lezmahl schreibst du mich du wehrest soldat und hettes
geβenlaufen* muβen durch 400 man. 10 mahl denke wie
[lees: gassenlaufen]
mich als mutter wohl beij solchen brief zu muthe ist. Ich habe
von die zeit von der schrek keine gesunde [ ?] stunde gehabt da es
doch [?] nicht wahr ist. Wahr um bist du von Steiβens [ ?] abgegangen ?
Wie ich hörre so hatt ers doch gutt mit dich gemeint und du laufst
weg. Er ist nun hier. Ich schäme mich hin zu gehen ; werde [ ?] auch nicht
hin gehen. Er hatt 2 mahl schon sagen laβen ich solte doch mahl hin
kommen. Du verspracht mich als dein vatter tod blieb ich sollte
nicht weinen. Du woltes unseren und meine stütze sein, aber
wie vielle tauβend tränen prest du mich auβ. Du sagst daβ
hast [ ?] du an dein vatter verschuldet. Solches laβe dich gahr nicht
merken. Wen du noch ein blüts tropfen streben [in?] dich hast,
wen du dich gutt auf furt und lest dein saufen, mein sohn,
und fürchtes gott, wahr um solte du nicht so gutt fort kommen
wie ein ander? Denke was hat Hinrich Wulf nun nicht
für schön geld verdint und mehr andere [?], wen ich soles
hörrn und denke an dich. Wie solte mich den woll zu muthe
sein? Denke doch, Joh Hinr, mit wie vielle liebe ich dich von
kind an geleitet habe, auβ wie mancher unglück ich dich
gerettet habe da du noch beij mich wehrest. Denke wie
manche traurige nacht und stunde du mahct*. Heutte
[lees: machst]
ist Michelij tag*, den will ich nicht vergessen. Jutta hat ein
[29 september]
kranken füβ. Lieschen schreit mich die ohren so voll, die ist
auch krank. Ich schwebe auch man, den ich gräme mich bloβ um
dich und wen du noch mensch bist, und denkest
[2] daβ du mutter und schwester hast die sich müβen
so sauer werden laβen, so kere doch um. Rest doch so mancher
jung [?] mensch, und kert wieder um. Du schreibst mich
Wilfang, Erdman und Hermsen. Mein sohn, daβ sind
alle leute die mich nicht kennen und kein gutten
tag sagen. Wie solten sie mich den noch geld geben?
Der pruken macher hat selbst nichts. Dein vetter warnst
dich für 3 dinge: soldat, sellenverkaufer* und ostindien
[lees: seelenverkaufer]
und niemand kan doch* doch ohne deinen willen ver
[lees: dich]
191
kaufen! Du krenkest unβ gahr zu viell, Joh Hinr!
Wie dein brief kam, freueten deine schwestern sich. Wie
ich ihm aber laβ, da fing Jute* an zu weinen und sagte:
[=zusje van Jahn]
„Andere schwestern haben freude an ihre brüder und
wie ich [?] [..?..] betrübnis“, aber wen du recht in dich
gest, waβ denkst du was sol am ende auβ dich werden?
Wilst du dan ganβ für die weld zu schanden werden?
22 jahr bist du alt. Schwenge dich, kere um! Noch ist zeit.
Noch kan dein glück aufwachen und blühen. Bitte gott
daβ er dich auf den rechten weg fürt, den so wenig du soldat bist,
so wenig glaube ich auf deβ. Du machst dich den so weit in schulde
gehen haben und daβ wehre schande für solchen jungen mensch
wie du bist. Wehrest du hier und sehest Lieschen* ihr leiden
[=vrouw van Jahn]
an, so wurdest du in dich gehen. Da beij müβen die beide
kinder sich selber mit nehen und strichen erneren. Jute sind fastnacht
ihre golden ohr[..?..] von tisch gestollen und kein mensch
weiβ wer es getahn hat. [..?..] sagte sie: „Jammer, ich will
Hinr schreiben und bitten ihm er sole mich, wen er waβ
verdint, pahr wieder schenken“. Aber wie heute dein brief
kam, da sagte sie: „Hette ich nun mein ohrring, so wolte ich sie verschulden [?]
und schicken ihm daβ geld, aber sonst habe ich nichts mehr zu verkaufen.
Joh Hinr, ich kan nichts mehr tuhn als für [.?.] dich betten und
dich gott befehlen und daβ tuhn ich. Du lest mich auch deβ nachts
nicht ruh auf mein bett. Ich weine mich müde wen andere leute
schlafen und daβ um meine verlohrene sohn. Ich kan mit recht
sagen: „O Absalon, mein sohn, mein sohn, wolte gott, ich konte dich helfen!“
Ich habe den 15 august an dich geschrieben nach Amsterdam und
dich gemeldet daβ du klein sohn zu hause hast von 1 virtel jahr.
Schön kind, und deine frau laβt sich so sauer werden. Wen du auch
umkerest und wehrest hier, so kontes du gutt leben. Sie ist
fleiβig, aber alle leute sagen ir du komst nie wieder in Lübeck.
Steiβens seine leute sagen ir so schlecht von dich. Daβ krenk mich und
deine schwestern gahr zu viele. Lieber Hinrich, ich bitte dich um gottes
willen: kehre um, laβe daβ saufen und werde ander mensch.
Die beiden Erdmans ihre frauen sind beide tod. Burchard hatt schifer,
Müller auf die visch [?] seine tochter wieder. Denke wie mich daβ schimpft [?].
Sie sehen unβ auch einsam[?]. Dein sohn hest Burchard fierich[?]. Kere um,
mein beβter sohn, und werde sie besser vatter beij dein unschuldig
kind als dein besser vatter beij uns gewesen ist. Geld weiβ ich nicht
auf zu bringen, sonst, weist du, laβ ich dich nicht in noht. Dist ist
der 8te brief den ich in 2 jahr an dich schreibe. Deine beiden
schwestern laβen dich viele tauβen mahl grüβen und
Lieschen noch viele tausen mahl mehr, und ich, deine betrübte
und biβ in den tod getreuer mutter, und viele küβe und
grüβe dich viel tauβen mahl. Schreibe mich doch wo
du bleibst und bist. Ich habe kein mensch als gott.
Silbehler[?] Rohde.
Hermβen und Erdman
sind beid in Peterburg. Die geben mich auch nichts.
[in margine:]
[Johan] Hinrich, du weist nicht
wie schwer der witiwen stand ist, wie sauer ich mich[?] muβ werden laβen.
192
[45-142]
[Kopenhagen, 7 september 1783]
An den Herrn Herrn
Johann Fischer
Kaufmann und Fabriqueur
im Clevischen
à Goch
[1]
Wehrtester und vielgeliebter
Herr Bruder Fischer !
Den 8te Junij 1751 reiseten wir von Goch nach
Frankfort am Maijn. Ich habe in die 32 Jahre
viel gutes und auch viel böses ausgestanden.
Ich habe Frankreich, Rusland, Engeland,
Pohlen und Saxen gesehen. Aber in Dännemark
und Norwegen bin ich alt worden.
Ich bin seit 1755 verheijrath. Ich habe mit
meine Frau 4 Söhnen und eine Töchter gezeuget,
wovon 3 noch am leben. Nemlich Jacob mein
ältester, Johanna Christiana meine Töchter
und Christian der jüngste, in Norwegen gebohren.
David und François liegen in Christiania in
Norwegen begraben.
Da ich vor einige Mohnaten wieder von
Norwegen nach Copenhagen kam, traf ich von
ungefehr mein Cousin ihr Sohn François Fischer
hier an. Ich umarmte ihm hertzlich, wobeij ich
vor freude tränen fallen lieβ. Er erzehlete
mir vieles, was sich in meiner abwesenheit zugetragen hat in Clevischen. Wie auch das absterben seiner Mutter, meine liebe Schwester,
welches mir sehr nahe gieng, Gott habe sie selig.
Ich freuete mich sehr, da ich von ihm hörte daβ sie selbst, meine liebe Schwestern und
mein lieber Bruder, in ihrem alter sich noch wohlbefinden. Der almächtige Gott stärke sie
und gebe ihnen seinen Segen, bis an ihrem
letzten Ende. Mon Cousin Fischer, seine
brave Frau leben Gottlob recht wohl. Aber ihr
vielgeliebter Sohn Jean Charle ist Todt.
[2]
Die ersten 12 Jahren nach meiner Heijraht
habe ich etliche briefe an ihnen geschrieben, wie auch
an die Herrnn Prediger Schultz und Susmann.
Ich bin aber nicht so glücklich gewesen eine antwort
zu erhalten. Nun wünsche ich hertzlich, daβ dieses möge
so glücklich seijn, und in ihren händen fallen. Wobeij
ich bitte mir einige Zeilen antwort zu gönnen.
Denn alles was ich in der Welt gesehen habe
ist nichts, gegen dem Vergnügen daβ ich haben würde
sie noch alle einmal zu ambrassiren, und ihnen
mündlich sagen könte, daβ ich bin, und allezeit
gewesen, Ihrer allen
Copenhagen,
Sehr aufrichtiger und
193
den 7te September
1783.
Steds getreuer Bruder
François Daniel Martin.
P.S. Ich bitte mein Herr Bruder wolle die
güte haben und senden diesen Brief nach
Angeren, je eher je lieber, aufdas meine
Schwestern auch wissen, daβ ich noch in der Welt
lebe.
Hierbeij folget meine Adresse
A Monsieur Fr. Martin
Studiosus Medicinae und Sprachmeister,
abzulegen beij Herr Wasserfals Söhne,
in der grossen Kaufmacher Strasse
à Copenhagen.
N.B. Ich, meine Frau und Kinder
wie auch mein freund Fischer und seine
gute Frau, wir wunschen ihnen alle samt
ihren lieben Kindern gute Gesundheit,
dabeij empfehlen wir sie in Gottes Schutz.
[3]
Madame la plus chère
de mes soeurs !
Rien au monde ne m’a été si agréable, que la
nouvelle que j’apris de mon neveu Fischer, lorsqu’il me dit, que vous êtiez encore vivante ;
combien de millefois n’ai je pas pensé à vous,
mon aimable soeurs ? Si j’aurois su le nom
de vôtre mari et vôtre demeure, je n’aurois
pas manqué de vous écrire souvent, et même
je serois venu vous voir, pour avoir eu le
contentement de vous ambrasser.
Je vous suplie donc, ma très chère soeur,
de me donner bientôt de vos nouvelles, et de me
faire savoir l’état de vôtre santé ; de même
celui de ma chère soeur Kerkhof. Je languis
de savoir, comment vous vous portez dans
vôtre honorable vieillesse. Je vous pr[ie]
aussi, de me mander, si vous auriez peu[t-être]
besoin de ma présence chez vous, pour être
à porté de vous rendre services, en cas de
besoin. Pour moi, j’ai grand désir de vous
voir encore un jour, afin que je pourois avoir
l’extreme grand contentement de vous dire
de bouche en vous ambrassant, que je sois
et que j’aije toujours été
vôtre
Copenhague,
très affectioné
ce 7me Septembre
et très fidèle frere
1782*
Francçois Martin.
P.M.
Je ne suis qu’étudiant en medicine,
mais j’ai grande envie de prendre mon 3me examen,
alors je serai véritable medecin. J’espere,
[1783 ?]
194
par la grace de Dieu, de vous parler en medecin
et de vous dire davantage.
[4] Mais ma chère soeur, ce dernier examen dont je viens
de parler, me coutera 200 Rixd. argent contant, sans
vous dire tous les autrès dépenses. Il faut que je
paije d’abord à chaque professeur ce qu’il lui est dû,
ci après il faut que je paije mon droit de medecin à l’Accadémie, et les autres frais. Je serai examiné
après la St. Michel*, et à la fin du mois d’octobre
il est fini, alors il faut que paije tout*.
Oserois je vous prier, ma très chère soeur !
de me faire le plaisir, et de me prêter vingt ou
vingt et quatre Ducats d’hollande. J’aurai assurement le contentement de vous les rendre, d’ici en six
mois, et je vous en aurai bien de l’obligation.
J’espere que vous ne me réfuserez pas
cette grace, quand vous saurez que j’en ai besoin.
Si vous me jugez capable de vous rendre quelques
services, vous n’avez qu’a me le mander dans la
lettre que j’attends de vôtre aimable main.
S’il vous plait de m’accorder ma demande,
et que vous n’aijez point d’adresse à un banquier,
en voici une : Mijn Heer Jacobus van Pembroek tot Amsterdam
gelieven dese mijn wexel toe traceren aan de
Heeren Peter Wasserfals Sönnen à Copenhagen.
Vous pouriez aussi envoier les Ducats dans votre lettre.
[in margine :]
Fischer en a envoier aussi 28 à son fils, dans sa lettre.
195
[29 september]
[que je paije tout.]
[45-143a/b]
[Groot Ammer, 12 april 1795]
Au Citoyen
Dailla Deffenseur de la patrie
au premier Bataillon de la
17ieme demij Brigade
la Garnison à doesburg
Sur l’ijssel
[1]
Groot Ammer, den 12 April 1795
Bon Amij,
J’ai recu vôtre lettre la troisieme avril
et appris que vous êtes encore en bonne
santé ainsi que fredain. J’en etoiz fort
aise, mais que vous avez trouvez la
du fort mauvaise pain, cela m’afflige.
Jespere du bon ceur que cela redresserai
en mieux. Pour ce qui est le grand
interest de vôtre lettre, je l’ai bien com[pris]
et je l’ai dit au Bourgemaitre toutes[uite]
et il me disoit qu’il en parleroit aux
autres echevins et puis ma* diroit quil
me falloit ecrire. Enfin jai attendu
quelques jours, et il n’a dit rien autre
que vous aviez dit de lêtre content.
Je vous suppliez, mon amij, quand vous
ecrite encore une fois pour ce même
cas: il te faut adresser la lettre a le
au Bourgemaitre lui même.
Voila son adres:
Burger
Cornelis van der Wiel
à
Groot-Ammers
digt bij Schoonhove.
[lees: me]
[2] Citoyen, je vous envoijez le menuet que vous l’avez desirez.
Je vous prie de m’envoijer trois couplet (du chanson
je n’ai jamais aimée). Citoyen, il vous faut le
compliment de ma femme, du mon garçon
et ainsi que fredain.
Enfin, citoyen, je serai toujours disposé à
vous servir, etant comme je le suis
vôtre três humble serviteur
Antoine Muller.
[143b] [Op een strookje papier staat het hierboven vermelde menuet van 28 maten lang keurig genoteerd.
Op de achterzijde ervan staat –tamelijk slordig – de melodie van de Marseillaise geschreven,
uitgezonderd de laatste maten ervan (‘marchons, marchons.....’ etc.)
196
[45-144]
Monsuir Monsuir
Zeverien venderbos
Meester kuijper tot
Aelter booven duetekom*
in gelder lant
franko aerrem*
Zittoe sietoe
[s.l.; s.d.; s.a.]
[=Doetinchem]
[=Arnhem]
[keerzijde envelop:]
moet betere adres hebben
[1] Geagte Neef en Nigt,
Wij hebben UE brief ontfangen en
den in hout daer uijt verstaen. Maer
wat aengaet nigt Aalijda, die heeft na
dat zij van den broot bakker af is
geweest heeft zij nog weer een dienst
bij een banket bakker gehadt. Tot haer
leetweesen, want de eerste week dogt
nigt dat zij nu een goede dienst hadt,
maer de twede week wiert nigt ziek
en doen* wiert nigt soodanig geturkt*
[toen; getreiterd]
dat wij haer de derde week met
gewelt daer uijt hebben moeten haalen.
En nu wort nigt nog al zieker, soo dat
nigt wel geresolveert zoude zijn om
na* vaader en moeder toe te koomen,
[naar]
maer is weegens het koude weer en
haer ziekte niet in staet om te komen.
En nu is nigt onder doctoors handen
tot gerustheijt voor UE en haerselven.
En nu zullen wij nigt bij ons houden tot
uijt wysinge van zaken. Maer als nigt mogt
zieker worden, dan zullen wij UE
den eersten postdag weer schrijven.
[2] Verblijve naer* minsame groetenis
[na]
van UE dogter en ons alle,
Evert Venderbos.
197
[45-145]
[Doesburg, 31 augustus 1797]
An Jaques Millstro
in Pijtschena
bij Disseldorb
retur Nicht bekant
[keerzijde:]
Emmerik onbekent [..?..]
[1]
Doesburgh, den 31 augustus [?] 1797
Bester Vader, ich kan nicht unterlasen
an ihm zu schreiben. Es sol mir lief
sein wan er sich noch gesond befind
nefd [?] meine schwester. Ich befinde mich
gegenwördig auch noch frisch und
gesund welches mir das beste ist.
Mein bester Vater, ich mus ihm
zu wissen thun das ich mich gegen
wördig im hollandische dienst befind
und zwar under das 3 Battaillon
under die 5 Compagnie Pataafschen*
Jaagers. Ich habe den 17 Augustus
dienst genomen in Niemegen, nich
lange, nur vor* 6 Jahr. Ich habe keine [?]
verdin* dagen darunder gewest so
muste ich gleich auf See fahren.
[2] Dies* kan er de[n]ken, mein bester Vader,
das mir das ungesond vorgekommen
ist, aber das gieng bald in die wind
der [..?..]und meine kammarathen
magen* mir gut. Ich worde das bald
gewond. Ich vechte so trost als meine
kammarathen gegen den En[g]lischman.
Ich haben auch das glick gehat
und bin gesund wieder in meine
garnison gekommen. Ich kan keine
menschen der schuld geben als ihm, Vater.
Darum, das er das guth gedeild
und mich nich darom entbrochen.
Das war mir so aergerlich, dan ich
muste doch auch was davon haben.
Und darum bin ich von ihm weg gehen.
Er hat mir kein handwerk lassen
lehren. Das* ich mein brot kan verdienen
muste ich under dienst gehen.
Adam Millstro.
[Bataafsche]
[für]
[14]
[Also]
[mögen]
[stolz]
[Auf daβ]
198
[45-146]
[’s-Hertogenbosch, 24 juli 1794]
Deese te Besorge aan
Hendrik Jansen woont in
De KusterStraad
Tot Doesburg
[1]
S.Bosch, den 24 Julij 1794
Zeer geliefde vriend, ik kan niet begrijpe als
dat ik van UE geen antwoord krijg, daar ik UE al 2
brieffe heb geschreeven en geen antwoord weerom
hep gekreege. Ik ben zeer verlangende geweest om van UE
ris* te hooren of UE nog vris en gesont zijt; dat zou
mijn zeer lief weese om te hoore. En wat mijn
aangaat, ben ik ook nog vris en gesond. Maar, geliefde
vriend, mijn versoek is of UE zoo goed wou zijn om mijn
de sluijt mande over te stuure, want daar ben ik
teegenwoordig hart om verleegen. Maar als iij* ze stuurd,
dan mot iij maake als dat se dinsdag in Nymeegen
is, want om dat woensdag de Bosse schipper uijt
Nymeegen vaard. En dat zou mijn een groot plasier
weese als ik van UE een letterie* mog ontfangen. En dan
schrijf mijn eens waar mijn alderlieste* minnaaresse is,
want daar hoor ik teegenwoordig niest* meer van. Ik weet
niet of zij nog leevendig of dood is, want iij heb mijn
schreeven als dat sij in Nijmeegen dient, maar iij kost
[2] mijn niet schrijve waar zoo. Maar nou wou ik alsdat
UE zoo goed was en schrijfd mijn eens waar dat zij
dient, want ik wou wel ris graag hooren of zij nog
vris en gezondt is. Hier meede breek ik af met
de pen maar niet met mijn hart. Ik blijve met agting
UWE Dienaar Geradus Frist.
Mijn adrs* is: Geradus Frist, soldaat onder
het eerste battelion van den luijtenant generaal
Budolsx onder de comp. captijn Eijmann
tot S.Bosch.
199
[eens]
[u]
[briefje]
[lees: alderliefste]
[lees: niets]
[lees: adres]
[45-147]
[Kleef, 4 oktober 1794]
A Monsier
Monsieur le Noci, Ch[evalier] de St. Louis
à Nimègue Doesburg
[keerzijde:]
den 11 october 1794
[1]
Cleves, ce 4 8bre 1794
Monsieur et cher ami,
En m’en retournant hyer de Nimegue
avec le nommé Coutefu et son camarade
le 1er me demandat ce que vous éties &c &c.
Votre position luj parut cruelle, la mienne
ne luj parut pas plus belle. Cet homme, fait
pour etre puni [ ?] elevé, me dis le soir : « Mr,
« je voudrais n’avoir pas tant donné ; je vous
« offrirais davantage » et tout en me disant cela
il me forcat daccepter beaucoup plus que je
n’eus désiré dans cet instant affreux. Comme
ik partait ce matin pour Nimegue, je voulais
le charger d’une lettre pour vous et vous
envoyer la moitié de ce que j’avais. Il me devina :
« Non Mr » me dit-il, « j’ai encor dequoy offrir
« a Mr votre ami, jirai luj faire vos complims*
[compliments]
« et soyés sur que je le tirerai d’embaras si je
« le puis. » Jamais je n’ai été plus penetré que
ce moment, et je fus plus d’une heure a scavoir
si je revais ou si jetais eveillé. D’aprés céla
je ne doute pas, mon cher, le croire qu’il ne vous
[2] ait fait le même plaisir qu’a moy. Le mien devient
double dela [ ?] que je pourai scavoir devous que
vous este moins malheureux. Ecrivés moy poste restante a
Elten, (je ne scais si jécris bien ce nom,) mais
cet un village au dela du Rhin ou est le Cte de Cunchy ou j’ai été
aujourduy me plaindre de la lenteur qu’on apporte
a m’obliger ; je suis toujours remis au lendemain.
Jamais je noublirai ce que Coutefu a fait
pour moy, je nepuis en revenir. C’est plutot
aux personnes de son espece qu’on a des obligations
qu’a des comtes et a des princes. Adieu mon
cher ami, je pars pour le quartier general.
Marqués moy aussi ou vous comptés aller.
En cas que vous quittiés par force Nimegue,
partout ou vous serés, votre sort m’interreserra.
Je pense que vous ne doutés pas que si jetais
en jour fortuné, nous partagerions comme
frere. Mes respects a Madame et croyés
moy pour la vie avec la plus tendre
amitiés votre fidel ami Dejulliene.
Ayés s.v.p. la bonté d’aller voir à la
messagerie de Cologne si a mon adresse il ny
a pas un petit paquet.
200
[45-148]
[Amsterdam, 21 augustus 1787]
Mijn Heer
De Heer Joh. Nijenhaus
Coopman
Duisberg
[1]
Mijn heer Neijenhaus!
Geeerde vriend!
Deeze dient Ue te melden als dat wij alle
nog fris & gesond sijn. Hoop dat UE
met UE beminde vrouw en kindertjes sig ook
nog welvaarend te Duijsberg zult sijn bevindende.
Geeerde vriend, wij laaten UE teffens
weeten als dat wij morgen, sijnde den 22e
deezer maand, vertrekken. Hoopen schierlijk* bij UE te
arriveren want zal alle haast maaken
om voort te koomen. Ons verzoek is aan
UE om eens na* de Heer Casperman te
schrijven volgens afspraak, dat wij de
naaste hoopen te sijn voor een ander, en
aan de Hr Forsten te Mulheim, waarop
wij ons vast verlaaten.
[2] Blijve met achting na compliment
aan UE beminde huijsvrouw & kindertjes
van ons alle. Ik ben
UEDW Dienaar & vriend
Alb. De Jongh.
Amsterdam, 21
Aug. 1787.
P.S. Verzoeke nogmaals niet vergeeten
te schrijven na de Hr Casperman
& aan de Heere Forsten. Zal het met
UE wel maaken!
201
[schielijk]
[45-149]
[Doesburg, 14 mei 1799]
Au Citoijen Bormans
Huissier du Tribunal de paix
pour lors à Sa Fille
a Venloo
[andere hand:]
retour
a van Barken
a doesborg
voiez au V[ers]os
[keerzijde in andere hand :]
retour a
Vanbarken a Doesborg
[andere hand:]
doesb
[andere hand:]
rtour
a
Nimweegen
[andere hand:]
réfuse pour le port
Laurent Bormans
Doesborgh, 14 Mey 1799
Mejuffrouw & Zeer waarde Lief ,
Ik heb mij seer verwondert dat ik op mijn voorgaande van 13 [?] geen antwoord heb bekomen, maar
hebbe bij mijn zelven al overwogen dat UE somtijds wel
heeft gedagt dat ik geen grote genegentheijd voor UE hadde
doordien ik in mijn voorige aan UE heb gemeld dat ik
mij niet wel sonder pas buijten ’s lands dorst te
begeven. Maar integendeel: want, mijn lieve Andje,
ik kan UEd met een opregt gemoet schrijven dat
UEd mij sodanig in mijn hert staat als ooijt
imand ter wereld is geweest. UEd kan wel op mijn
versekerd wesen dat ik zal tragten bij UEd te wesen
so haast als in mijn vermogen zal weesen. UEd kan
nu so vast versekerd wesen als er eene God is,
dat ik niet anders wensch dan zelfs in persoon
bij UEd te wesen. Hoope dan van UEd een brief
ten andwoord te mogen ontfangen, waar meede
ik heb de eer en ben na minsame groetenis
UEdDW dienaar
A. Baerken.
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-316 van dezelfde schrijver.]
202
[45-150]
[Deventer, 28 augustus 1784]
A Madame
Madame La Baronne Van Brederode
Dame Abesse Du Tres noble
Abijie De Saaren*
[=Saarn, 2 km ten Z. van Mülheim en 5 km ten Z.O. van Duisburg.
Per Wesel
Saaren
Van 1234 tot 1806 was daar een cisterciënserklooster voor nonnen;
a
sinds de 16e eeuw een adellijk stift]
Doesburg
Franko Vijterigh [=Utrecht]
Hoogh Wel Gebooren Mevrou en Seer Lieve Susster,
Ik kan niet mankeren om mijn lieve susster eens weer te
schrijven ter wijl* ik in groote ongerusthijdt ben dat UHW[G]
de koors weer heeft of nogh zwak is om dat ik mijn lieve susster
brief voordt* beantwoort hebbe en geschreven heb of mijn lieve
suuster niet meer sou weeten in wat maand en wat voo post* dat de
brief met twee dukaaten gegaan is, omdat ik ze niet gekregen heb[be],
en dan sou de heer passtoor daar zijn werk van maaken. Voord[t]
wens ik dat mijn lieve susster weer beeter magh weesen, en of* mijn lie[ve]
susster nogh te zwak mogh weesen om te schrijven, dat ik niet hoo[p],
versoek ik vrindelijk dat mijn een van de freulens magh schrijven
om dat ik in een groodt verlangen ben hoe of het mij* lieve susster n[ogh]
gaadt. Hier mede verblijve met alle resspedt* en hooghgeaghting en
recommandere mij in de graasij van mijn lieve susster. Aiju duijsent maa[l],
mij* lieve susster, en wens UHWG alle bedenkelijkke* zeegen naar zi[el]
en lighgaam.
Hoogh Wel Gebooren Mevrou en Waarde Lieve Susster,
[omdat]
[onmiddelijk]
[lees: met wat voor post]
[als]
[lees: mijn]
[lees: respect]
[mijn; denkbare]
U.H.W.G. onderdaanighste dienaresse
en seer genegenste susster
H.P.H. Van Brederode.
Deventer, den
18 Augustes
1784.
Versoek van mij* onderdaanigh resspekt aan U.H.W.G. en de heer pri[..?..]
en de heer passtoor aan* alle de freulens,
en het selve van de heer passtoor en de heer Chappelaan aan mij* liev[e]
susster.
203
[lees: mijn]
[lees: en aan]
[lees: mijn]
[45-151]
[Setterich, 27 mei 1781]
Ad Venerabilem manum
Plm Reverendi Domini
Domini Wilh. van Dillen
Archi-presbijteri missionis
Gelriae et Pastoris
in Doesborg
per arhem
[Ter eerbiedwaardige hand te stellen
van de Eerwaarde Heer
de Heer Wilh. van Dillen
aartspriester van missie
in Gelderland en pastoor
te Doesburg
via Arnhem]
Hoog Waardiger Heer!
In het dorp Verlautenheijdt, een uer van Aken, kan bekoomen de eerste mis, de
schoolen en de kusteraet. Tweijffelen niet oft Zijn Amplitudo zal hier van
genuegen neemen*, maar word noch versogt, dat Zijn Amplitudo een briefken [zal hierover tevreden
zijn]
schrijft van recommendatie aen den Heer Deken Zimmermann. Dan ben
ongetweijffelt* oft zal dan gelyck de investituer bekoomen, en naer de investituer
[Maar ik twijfel
niet]
moet ik dan ook hebben het exeat*, waarom ik Zijn Amplitudo dan zal versoeke.
[Verlof tot
vertrek]
Ondertusschen hoope de genaden van Zijn Amplitudo te ontfangen van een spoedig
antwoord, waardoor het lieve broed* bekoomen en ben met mijn alderdiepste
[‘t nodig
levensonderhoud]
respect van
Zijn Hoog Waardiger Heer
DWsten dienaer
Henricus van Vleuten
prister.
Setterich, d[en] 27 Maij 1781.
[Bijgevoegd afzonderlijk adresbriefje:]
franco Monsieur
Monsieur Zimmermann
Doijen Curé très digne
à Ederen
p[rès] Julliers*
[=Jülich/Gulik]
204
[45-152]
[Müllheim, 4 november 1783]
an De Ersame
Jan Bosfeldt en verder
an Derck Rübenkamp
a
Westervoort
Franco
Düβburg
[1]
Warde en Geliefde
Kinderen!
De brief van dogter Everdina is mein
wel geworden en heb den in hoed* wel
verstaan! Nu dint tot andtwoort alsdat
ick mein geret gemaeckt hadt oem oower
te koomen, maar kan geen gelegen heit
heben oem derwarts te fahren. Gaan kan
ick so ver niet en alleen geef* mein niet op
de weg, en met u brüer door het Clevse te
gaan is oock niet ratsam. Nu künnen
wij alle niet meer doen als U Ed. beijder
seiten een vroleicke en gelückig en gesoend
in de zegen Godts üwe traoewdag moog[t]
vol einden en dan verder in liefde en in
[2] de vrese des Heeren mögt lewen en dat
u hüweleick u heemelreick hier op
aarde mag weesen tot dat u de Heere
einde leick mag tot zig neemen na gelückig volbragten leeuwens loop. Als* een
gelegen heit heb dan sal dog den ersten*
eens tot U Ed. koomen en verders wensen weij u alle den zegen van de goedertirende Godt en vorders ben en bleijwe u
getrowe en op regt liefhebende moeder
Zovia* wedüe Rübenkamp.
Mülheim an de Roer,
d[en] 4 den Nobr* 1783.
[inhoud]
[begeef ik]
[Als ik]
[dan zal ik toch zo spoedig mogelijk]
[Sophia]
[november]
205
[45-153]
An
Mons. Monsuer Klijnool
Wonagtig op De Nieuwekamd*
Besijte Doeberg
Franko Doeberg
franco Duisberg
[Nijmegen, 18 september 1795]
[= Neuenkamp, nu een stadswijk ten N.W. van het centrum van
Duisburg.]
Seer Waarde Vader En Moeder,
Jk twevelniet of moeder sal wel oovergekoomne
sijn in een goede welstand bij de helle vanmiel*.
Maar moeder, het heeft mijn een groevertrie*
weest* dad jk niet bij moeder vortrek* ben geweest.
Maar moeder, jk heeft buyten poerd* geweest
dat mijn onmoegelijk benne koskommen soo
als jk met twee man benne gekoommen met een
vlaute*. Soo kan moeder welten* als dat mijn süld*
niet is. Ook bevond* als dat mijn vrau ook in een
groete omtar wast*. Dat versroet* mijn nog meerd.
Maar moeder, wij sijn weran de beterhand.
En ik hoopt dat de parletter in goete sonheijt*
magt onvangen. Jk blijft UE dinnaar
en ü getrau sond met in de tood*
Christian Trauenfelder.
En jk versoek ten eerte an woord op mijn rijven*.
Nijmegen, den 18 7bryies*
1795.
[hele familie]
[groot verdriet]
[geweest; bij moeders vertrek]
[buiten de poort]
[zodat ’t mij onmogelijk was te (kunnen) komen toen
[ik met 2 man had (moeten) zijn gekomen op een
[fluitsignaal; weten; schuld]
[bevond ik / bleek mij]
[in een verre omtrek was / ver weg was? ;verdroot?]
[dat u deze paar letters / dit briefje; gezondheid]
[en uw getrouwe zoon tot in de dood]
[zo spoedig mogelijk antwoord op mijn schrijven]
[september]
206
[45-154]
An
Herrn
Herrn N*. älster bürgermeister
in reij*
[andere hand:]
bei Doesburg*
franco
Tegelen
[=Nescio, onbekend]
[=Rehme]
[wellicht verwarring met de plaatsen Rha en Rheden bij Doesburg]
[1] Armée de Sambres
et Meuse, 2ieme division.
De Colognes, ce 7 floreal lan trois* de la
Republiques francaise, une et jndivisible
[=26 april 1795]
Citoyen Bourgeumestres, c’est de la pard de votre serviteur
Jean Baptiste Maire, sergent commandant le detachement
de Rheem.
Citoyen bourgeumestres, je prand la libertée de vous ecrire
cette lettres pour vous temoigner mon àmitiez, et en meme temps
pour vous donner de mes nouvel et de pouvoir avoir lamitiez dans
recevoir des votres s’ils est possibles. Citoyen bourgeumestre, mon
devoir mangage avous faire passer de mes nouvel voyant les
bonnes àmitiez que vous mavez toujour portée, amoy* que tous les
[lees : ainsi]
habitans de votres villages dutant que je etée en detachement.
Depuis que je suis abssant de votre personnes, vous nesoroit
presumée quel ennuit que je eut ; ils ny à pas de quard’heure dans
le jour que je ne pance en vous, ainsy qua tous les bons
habitans de votre communes. Citoyen bourgeumestres, depuis
que je suis on de votre abssances je me suis toujour bien portée,
grace a la divinitee supremes, et je desire avec ardeur que la present
vous trouve de même. Citoyen, de puis que nous somme partis
de votre villages nous avons marchée auenvirons quarante lieux*.
[± 180 km]
Nous somme actuellement en garnieson a Cologne, mais je ne
pance pas que seront* longt temps dans cette villes.
[lees : que nous seront]
Citoyen bourgeumestres, je neerien autre chosse vous marques,
sinont que lon parle bien ford de la paix dans ce pays ou
je suis. Citoyen, vous mobligerée avec ardeur davoir la complaisance
dassurrer la citoyenne votre epouze de mes très embles respect*
[lees : humbles respects]
ainsy que votre domestiques. Je vous prie aussy davoir la bontée de
faire mes compliment aux autre citoyen bourgeumestre de votre
villages ainsy qua leur epouse ainsy que les deux filles du citoyen
bourgeumestres ou nous etions logée avec mon caporalles.
[2] Citoyen, je vous prie davoir la bontée de faire mes compliment au citoyen
Cafmauer, ainsy qua son epouse, gros marchand dans votre village ou nous avons
logée. Citoyen bourgeumestres, je nè rien de nouveau avous marquer pour le
present que je vous prie de recevoir et daccepter les amitiez que je vous
pressente et vous assure de mes tres embles respect, et vous prie en meme
temps davoir la bontée de merendre reponce sur cette ditte lettre. Je vous
donnerée mon adresse ala fin de ma lettre. Citoyen bourgeumestre, le pety caporalle
qui etois avec moy vous assure bien de ses respect ainsy que votre etpouse,
et vous soite toute sorte de benediction.
207
Citoyen, je vous prie dassurer le citoyen curée de votre villages ainsy que sa
soeur, qui parle sy bien francais, de mes respect et tous les bon citoyen
de votre villages. Rien autre chosse avous marques......
Et je finy en vous enbrassant tandrement de
tous mon coeur et suis toujour avec la meme
amitiez. Votre serviteur Jean Baptiste Maire.
Voilat mon adresse : au citoyen Jean Baptiste
Maire, sergent dans la 2ieme compagnie du 3iem
battaillon de la 177ieme demy brigade, 2ieme
divisions de laille gauches de larmée de Sambres
et Meuse, en garnisson a Colognes, a larmée de
Sambres et Meuse.
Signée Jean Baptiste Maire.
208
[45-155a/b]
[Breda, 4 juli 1789]
Dese Breijf Aan
Wellem Boekhout
Woonende En de
[..?..]straat
Achter [?] de Grote School
Tot Docckom [?]
Franko Utrecht [..?..]
[keerzijde brief:]
Dese Breif
Aan Machiel
Boekhout
Breda, den 4 Julij 1789
Eerwaarde, Veel Geagte, Leefe Man,
ik kan niet nalate om u een
letter te schreijfen, dat ik zeer
ongerost zijn, gelijk gij wel kan
denken. Het is gelijk of gij om
mij of het kend* niet denkt.
Ik weet niet hoe ik mij hier zal
houde: het broodt wordt alle weeken
duurder. Nu versoek ik dat gij mij
met den eersten schrift* of self komt.
En de knegt is bij de heer weg.
Verders weet ik niet te schrijfen
als de groetenijs aan alle goede
vrenden. Ook aan men suster.
[kind]
[schrijft]
209
[45-156]
Desen brief te
bestellen aan Wilm
Gartman tot doesburg*
Verders tot dusseren*
franko Utregt
[1] Vater en mater, ik kan
niet nah laten een wenig
zo schreiben dat wei* noch
allen beiden noch en geson*
sei*. Ik hof dat ons wee[nighe]
schreiben in gesonheijt an
dref werden*. Wer het andes*,
so sol onden van hatten leido*.
Vater en mater, ik mot euch
schreiben dat ik in meinen
dienst blei*. Ik heb gehoo* dat
meinen broder* hier is gewes.
Her* is gewes bij meinen
broder in Gouda*. Mater, ik
en wee het niet wat da
an man kier dat gemen
hempen stur*. Ik hoo* dat ik
het gelt self over brensal*.
Welt* ge het eer hebben, so
schreigemen*, so sal ik u stu*.
[2] Ik hebben hüweeget* in
meinen er sten dienst, mer
ik kan niet wel atier* mit
mit mein kamaraten. Hier mit
breken ik aaf en blei* u
geto getrauen sohn bies in
den doo*. Wan ik om u den
denk, so om hel* ik u. Ik hofen,
wan ik overkomen, dat u in
een wel stan an tref sal.
Wer het an, so schrei me toch
vor wee ik nit nust
schreiben*. Geratus Gatman.
Is dat mot ik uwe er hou
mot help en houten is dat
gemen hempen stu*. Ik sal u
grat betallen wat sent wertig ben*; dat schreiben doch.
Ik sal u sturen. Ik wet nit
neus* mer. Hop wan ik over
sal gekomen sal sis*. agustos 7
anno 17* agous 27.
[Gouda, 27 augustus 1781]
[= Duisburg]
[= Duissern, voormalig gehucht ten O. van Duisburg, nu een stadswijk
ten N.O. van het centrum.]
[= Gerrit en Dirk]
[lees: noch frisch en gesont]
[lees: sein.]
[versta: u in gezondheid zal aantreffen; lees: anders]
[versta: het zou ons dan van harte leed doen.]
[lees: bleibe; lees: gehoord]
[= Willem]
[lees: Er]
[= Dirk]
[versta: ik snap niet dat ge me geen hemden stuurt; lees: hoop]
[lees: brengen sal.]
[lees: Wilt]
[lees: schrijft ge me; lees: sturen.]
[versta: geweest?]
[lees: arten]
[lees: bleibe]
[lees: dood.]
[lees: omhels; lees: hoffe]
[versta: dat ik u in goede gezondheid zal aantreffen.]
[versta: Mocht ‘t anders zijn, schrijf me dan toch tot wie van beiden
ik me niét moet richten.]
[versta: Dàt wat ik u moet helpen onthouden, is dat
ge mij / mijn hemden stuurt.]
[versta: Ik zal u graag (?) betalen wat dat kost]
[niets nieuws]
[versta: Tot wanneer ik overgekomen ben / Tot ziens.]]
[lees: 1781]
[N.B.: Zie onder 45-117 een andere brief van deze schrijver.]
210
[45-157]
[Culemborg, 4 februari s.a.]
Monsieur Monsieur
Henderik Logyes
tee doesburg
Franco Utregt
Roelloft dee Jong s[chrij]ft my aan de handt*
als dat gij wel zin hadt om by hem
by de week tee vaarren, maar dien en
heeft een knegt*. Maar gy nuw zin
heeft* by my, Jacobus v[an] den IJssel, tot
Meij tee vaarren bij de week, dan kont
gy by my in de week voordiennen
twee gulden tien stuyvers by provizie.
Vaert tot Mey toe en dan kennen wy
malkander verders spreekken,
Henderik Logyes, en zoo gy niet een kent*
zoo vraagt t eens an Jan Teunnussen
of anders Henderik IJlborg Zwaagger. En
nuw is myn voorsoek vriendelyk an uw
als dat gy mij opt spoedigsten weerrom ge[.?.]
of gy kent of niet. Hier meeden verblyft
ik [.?.] uw edelen vriend Jacobus v[an] den IJssel.
Aktum Cuylemborg, den 4 Feebruwary.
[versta: doet mij schriftelijk aan de hand]
[versta: maar die heeft geen knecht]
[versta: Maar als gij nu zin hebt]
[versta: en zo gij niet kunt]
211
[45-158]
[Zutphen, 31 december 1796]
Myn Heer
E. Knippenburg
Koopman
met ¼ Ton
Doesborg
Zeep
Zutphen 31 xbre
Pr.
P. Wagen
1796
212
[45-159]
[Woerden, 23 september 1789]
An
Herr Wilhelm Becker,
Degagirter Sergant, ab zu geben
in
Duesburg
an der IJβel
in Gelderland
im Arsenahl,
franco Duesburg
Vielgeliebter Vater und Muter,
Ich hatte mir vor genommen vor 3 wochen schon, die
reise nach Teuscland* zu ihne zu thun [..?..]. Ich
[Deutschland]
möchte ihne sonst [..?..] mehr zu sehn bekom[m]en.
Als mein koffer von Rotter damm ist weg gegangen
war ich schon auf der reise. Als ich beij Eittert* an
[Utrecht]
die fahrt kahm, ging ich zu meiner schwester um
ihr adje* zu sagen. Da nötigte mein schwager
[adieu]
mich auf 8 tage beij ihm zu bleiben. Ich that es
denn auch und blieb [..?..] da. Als ich 8 tage da war
gewesen, bekamen wir örder zu maschieren. Ich und meine
schwester blieben da hinter; wir konnten auch kein
furzeuk bekom[m]en; auch auf dem weser* nicht fort.
[wasser?]
Da bin ich mit bekan[n]ten von meiner schwester vort gereiset und
ich konnte nicht vort kom[m]en weil ich kein gelegen heit bekahm.
So mus ich die reise über Rotterdam zu ihre winter [?] [..?..] und
ich werde im etligen tagen beij ihne sein, mit gottes hülfe. Denn
will ich ihne die umständen alle verzählen es* hier in Holland
[lees: wie es]
zu gehet. Aber ich werde nur etlige tage beij ihne sein, und wenn
ein brief aus Taustlant* an ihne kom[m]t, so halte sie ihn bis ich kom[m]e.
[Deutschland]
Wenn sie ihn sonst forth wollen schicken, so möchte ich nicht mehr da sein.
Leben sie gesund
An meine mutter und geschwister meinen jüngsten
und wohl.
verbleibe ihre gehorsame tochter L.B.
Gruβ.
Wurden,
den 23 sepber*
1789.
[Woerden]
[september]
213
[45-160]
[Griethuysen, 19 december 1795]
Deesen Brief af te
Geeven aan den burger
Lou in den Konink[?] Straat
Viedas Aan
Gretta[?] B. Freijns
jn
UIJtregt
Sito Sito
Retoer
doesburg
[keerzijde :]
Niet Begeert
[1]
Meijn Alderliefsten Lief,
Ik ben seer bleeij dat ue. aan
meijn noch deenck. Ik haed anders gedaeg
dat ue. meijn vergeeten sout. Ik heb twee
brieven geeschreegen* en geen antwoord
daar op geekreegen. Nou heb ik van ue.
lief een brief geekreegen dat ue. lief
noch welvaarent waes en dat meijn ook
wel aan stoendt. Ue. lief gaat meeijn nooijt
uijt meijn gedaegten uijt. Waar om? Om dat
ue. lief de eerste is en noch waar in dat
ick mijn behaagen heb, en ik hoop dat ue.
lief ook soo weesen mag*: ue. lief behaagen
op meijn vald.
[2] En daar ue. lief oover schrijft,
dat kan ik ook doon, maar noch niet.
UE lief moet meijn noch eens schrijven
en dan sal ik wel de teydt hebben om oover
te koomen, en eer* niet. Ik kan niet, meij*
alderliefsten lief, soo als ik wiel. Ik
moet den teijdt in naagt* neemen ter weylen
dat heij der is. Veeders* bleijf ik ue lief
getrou en duijsentmaal genaegt*,
meeijn alderliefsten lief.
Griethuijsen, d[en] 19 delsemper 1795
Vraens Weilmsen.
Vievaedt*.
[lees: geschreven]
[lees: mag, namelijk dat]
[eerder; mijn]
[in acht]
[lees: Verders]
[goedenacht]
[Vivat?]
214
[45-161a]
[Casteren (?), 18 juni 1792]
Dem
Herrn herrn Kaufhändler
Jaan Hein Kraft
zu
Duisburg
Duisbourg
bei Rüremonde
[..?..] woht nicht
mehr in Duisburg sondern
nahe beij Rurmond
an H. Kraft
Hochgeertesten Herr!
Die von der Ehefrau Spiegelmacher
mir insinierte schrift füge hiebei um
beantworten zu lassen. Ich beharre
mit ästime
Iere
Kaster, d[en] 18ten
Juny 1792.
Dienstergebenenden
Görth.
215
[45-161b]
[s.l.; s.d.; s.a.{=1792}]
Hochedelgebohrener auch Wohlgebohrenr,
Es beruhet in der lezten kundigkeit, daβ mein
ehemann mich jmmer boβartig verlaβen
habe, und der maleur nicht weiβ wo er
hin und ausgegangen iβt. Ich kan also
von keiner abβeits wider meinem ehemann
einige klagten forderung [?] von 12 [.?.]
[.?.] abwiβen [..?..] beij der einklage
selbs keine Carkitta [?] debende vorhanden ist,
welche eines und anderes belehren könte.
Wäre es auch daβ der Gegentheil seine überhaupt daher gewesene Summam beweislich
machen, kein [?] sogar redliche [?] dabeij rechtfertigen
könte, alsdan würde dieses ebenwenig demselben
nutzen darfen, weilen nicht die allgemeine ofenkundige ursachen wohlgar besondere umβtänden
ihmr dem Geg[entheil] die [..?..] vereitelen
wider einlage der obgemelten klagen halber [?] die
zalung nachzusuchen. Der gegentheil ist nun
ein ausländer und in dem Preuβische [..?..]
zu Duisbuirg wohnend [..?..] ein eigene
gerichtszwang wen er ein nog angesessen.
[..?..] eurm Hochedelgebohrene auch
Wohlgebohrene unterd[ienstlich] bitte H.a.W. gewesen
[2] den geld vor allem zu der [..?..]
rechtsverbürgung um bestellung eines
mandatarii anzustrengen oder
aber cum expensis den rechtsspruch
zu eröfnen. E. Hamol.
[in margine:] de pleino absolutorie
In der von seiten ehefrau Josef Speegelmacher
wider Johan Henrich Kraft übergeboden precium
alemende wird lezteren zu regts ein keren
adpro[..?..] sub peena pro [..?..] comleisionis in
causa eintgeteilet [..?..]. Gegeben Kaster,
den 8te junius 1792.
Freij [..?..]
Campers geschbr.
[3] Unterdienstliche [..?..]
[..?..] einreden mit bitte
wie dabeij von seiten
ehefrau Josef Spiegelmacher wider
Johan Heinrich Kraft
Verf[ahren] d[en] 4ten Junij 1792.
pro exemplaru 11-11-15
diese handlung 11-11-45
[..........??.............]
[....?....]
216
[45-162]
[1]
Eer Waerde Moeder,
Wij laeten UE weeten dat wij
de brief van UE wel ontfangen
hebben met presenten waer
voor wij UE ten hoogsten dank
baar voor zijn, en onse zoon
Jan bedankt groot moeder
ok van harten voor de lekkere
peeren, en die praet alle dage
van groot moeder. Nu, hier verder
heb wij UE gesontheid uijt
de brief gesien dat ons aan
genaam is om te hooren. Wat
mijn en mijn vrouwe en kijenders
aan gaat: door Gods goetheid
gesont. Maer moeder, UE moet
weeten dat wij onse jonse* kint
[2] Hendrik verlooren hebt aan
pokken, en Jon en Dirk bennen
daar door Gods goetheid wel af
gekoomen: niets geschonnen*.
Aanders was ik wel eens over
gekoomen, maer wij hebben zoon
lange tijd met kijnderen gesuk
kelt dat ik nu niet en kan.
Hier verder, moeder, moet ik u*
zoon Dirk een vrijndelijk
versoek doen. Ik hebbe te
Aalten en oom en muij* woonen
en nu alle beijde over leeden
bent, mijn muije al voor een jaar
en oom voor een tijd lank, en nu
mijn vader tijdyge gehrt* dat daer
nog wat over geschooten is;
dat wij dat kunt krigen.
[3] De namen van overleeden*:
Johan van den Heuvel, en de
vrouwe van haar kant: Hendrijna
ten Bos; het is mijn moeders
zuster. Zoo versoeke ik aan broer
vrijndelijk daar met de eersten*
te Aalten aan geriegt* wat daer
nog is over geschooten, of dat
daer een testement is of niet.
UE zou het kunnen best
hooren bij vijskaal* de heer Ver
kuijl. Hoe eer hoe lieve*, versoeke
wij. Als het nog de pijne* waert
is dan zal ik daer om over
koomen, en oom is daer te Aal
ten van geboorte. Ik mien dat
oom en muij buijten dorp woond
[Amsterdam, 8 oktober 1784]
[lees: jongste]
[versta: geschonden]
[versta: uw]
[een oom en tante]
[lees: tijdynge gehat]
[lees: overleedenen]
[zo spoedig mogelijk]
[versta: bij het gerecht te vragen]
[fiscaal]
[lees: liever]
[moeite]
217
en een eygen huijs heeft.
[4] Hier verder versoeke ik met
eersten antwoord en veelmaels
genagt van mijn vrou en kenderen
aan moeder en broers en zuster
en Jan Wourop. Blijve UE dienaer,
zoon en dogter Hendr. Grolleman.
Amsterdam, 8 October 1784.
De namen van overleden*:
Johan van den Huevel en Hiendriena
ten Bos, en zoo als een testement
is, versoeke wij dat UE daer oms*
kopij over stuert. Wy zullen
onkosten UE betaalen.
[lees: overledenen]
[lees: ons]
218
[45-163]
[Zaandam, 30 december 1789]
MijnHeer
De Heer W. Besseling
coopman te
Doesburgh
franco
Amsterd
Zaandm, 30 xb 1789
De Heer W. Besseling
Mijn Heer,
Vinde nog een saldo van 73:10
& seederd Feb. 1786 niets van
UEd vernoomen*, versoeke de
goedheid te hebben ons dat
soo spoedig mogelijk te remiteeren
om dat* met 1 Feb. als wij sluijt[en]
die post niet behoeft overgedragen te
worden.
In verwagting blijve
na groettn, Mijn Heer,
UEDWDE Vriend
Vanden Tweelen & Dekker.
[lees: vernomen hebbende]
[lees: opdat]
[N.B. Zie ook brief nr. 45-524: dezelfde W. Besseling?]
219
[45-164]
[Rotterdam, 20 november 1794]
Aan
Gerrit Roelofs Vos
Schipper te
Doesburgh
in gelderlant
Gerrit Roelofs Vos, schipper te
Doesburg in Gelderlant
Deesen is dienende, dat uw kan
koomen het gelt bij mijn te ontfange
dat uw noch is koomende op den presbrif*
van 30 Maert 1793, zijdt* voor uw
reekening, want soo* mogten bij ongeluk
wegraaken, sal* naader hant noiet
vergoet werden. Met groetenis,
uw vrint
M. v. dr. Ven.
Rotterdam,
20 november 1794.
[dat u nog toekomt op grond van de loterijbrief]
[zij het]
[lees: soo de presbrif]
[[lees: sal sij]
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-354 en 45-467 van dezelfde schrijver over deze zaak.]
220
[45-165]
[s.l.; 13 december 1805]
De eersame frauu
maria[?] Berensen
wonagtig in Elte
beij Doesobuer
[1] Hoog Geagte en zeer Geliefde en Beminde Vrouw,
Wat mij aan gaat, ik ben door des Heren segen vris en
gezon*. Ik hoop van UE het zelfde te mogen
horen. Het anders*, dan zou mij het van harten
leet zijn. Vele geliefde vrouw, ik heb UE al
een en ander* brieven gestuurt maar ik heb
nog geen antwoort daar op gekregen.
Dus kan ik mij het niet verstaan hoe het is dat
ik geen antwoor* weerom krige. Hoog geagte
en zeer geliefde vrouw, weest zo goed en gaat voort*
bij de serggant Verhage en haalt mijn kistie met
goed, want anders bederft het goed in de
grond. Hij woont in de grond Steenstraart*
naast De Prins. En gaat dan na ons out
kwartier op de haven, daar hangt mijn
zwarte hoed nog. Maar gij moet er zelf
na toe gaan en schuiven het niet op* en dan
kunt gij voort weer een brief klaarmaken
en sturen my hem, want de bode die gaat
alle* gedurig vandaar. Vele gelief* vrouw,
verders weet ik UE niet meer te schriven
want als ik UE alles schriven zou, dan
hat ik wel 8 dage werk, en daar bij is hier
ook geen pappier genoeg daartoe.
[2] Biter Mulder Boeswal den 13 X 1805.
N.B. ik verzoek vrindeliek de groetenis aan
vader en moeder, broers en zuster.
N.B. west dan zo goed en schrijft mij wat
in het kistie geweest is.
N.B. het kisstie is toe gespikert, een plat 4 kant
kisstie, het kan niet versloten vord worden.
Het zijt met spikert toe gespikert.
221
[gezond]
[lees: Was het anders,]
[lees: een en ander aan]
[antwoord]
[meteen]
[Steenstraat]
[en het niet uitstellen]
[lees: alle dagen; Veelgeliefde]
[45-166]
[Doesburg, 15 juni 1797]
Aan
Den Heer Johannes
Eevert Kleermaakers
Baas in Ter gou*
Ter gou
[keerzijde:]
Retoer
niet bekendt
[1]
[=Gouda]
Dusburch, den 15 Junij 1797
Mein hertz aller liebster pruder Johannes
Eberd, ich schreibe dich diese bar tzeilen vur* tzu
erfahren wo du wonhaftdich bist, und auch tzu
wisen, wie es* und deiner gesundheid ist, ob du
noch bei leben bist oder ob du auch gestorben
bist. Und als dich dieses schreiben noch bei guder
gesundheid an drefen dud, so ist es mich von
hertzen lieb. Was mich anged, gott sei danck
ich befinde mich noch wol. Mein lieber
pruder, es ist ietz 3 monad gewesen, da habe
ich einen prif nach haus geschrieben gehald
in 6 jahren tzeid*, und ich habe die andword
bekomen von unseren vötter Andreas Eberd
das unsre eldern dod sein. Unser vatter ist
gestorben den 12 october 1796, unser muder ist
gestorben den 15 mertz 1796, und unser crosfatter
ist gestorben den 12 mertz 1796, und unser
crosmuder ist gestorben den 15 mertz 1797.
Sie sein in die ewichkeid. Mein lieber
pruder, ich habe noch nichd rechd dahinder könde
komen wo du du wohnen. Dätt eβ, ich habe an
unsere vetter Johannes Eberd aus dem
Midel Leimbachs Hof gereded in Ahremheim*
[2] –wie mir* von Menβ* ab gekomen sein, da sein mir*
durch Ahremheim durch gemarschierd; mir lichen
ietz in Dusburch in carnison- und der had mir
gesachd das du in Dergau* geheiraded bist,
so ich gehörred hab. Mein lieber pruder, ich
winsche dir vil glück und sechen mid deiner
gemallin. Ich sein aber noch ledig. Ich sein
jetz 8 jahr in fransen diensten. Da hab ich den
den crich mid gemachd tzu waser und tzu land.
Ich sein auch 3 jahr in Ameriga gewesen. Ich
sein aber moch nich geplessird gewesen; gott had
mich noch alletzeid beward. In Ameriga haben
mir uns mid den schwartzen geschlagen. Die
sein rewelsch* gewesen gechen uns. Mir haben
vil leid durch die morren* verspild und auch
vil durch die cranchheiden. Das ist ein grausahmes,
ungesundes land. Ich sein 10 monad kranck
gewesen. Durch die cranheiden sein ich tzu
ruck nach Franchreich gefird worden.
222
[lees: um]
[lees: wie es mit dir]
[versta: de eerste in 6 jaar tijd]
[Arnhem]
[lees: wir; Neuβ?]
[Gouda]
[rebels]
[negers]
Jetz ist es wider drithalb jahr, da sein ich
wider nach Jeroba* angekomen. Ich habe
vil armud aus gestanden dur den grosen
marsch und durch die grose fadick* die
mir gehabd. Der winder der vorbei ist, da
haben mir bei Cöllen ahm Rein im
lacher gestanden bis Cristach* tzu. Dan sein
mir ins winder quadir getzochen
[3] jn Düsseldorf. Da haben mir 7 wochen
gelechen. Dan sein mir furd auf Granenenburg*
getzochen. Dahaben mir wider 7 wochen gelechen.
Nach* sein mir wider nach dem feld getzochen.
Mir haben bei Creitznachd* gestanden, das ist
6 stund von Mens ab. Da haben mir gestanden
bis das der friden gemachd war mid dem ceiser.
Dan sein mir wider tzu ruck nach Holland
getzochen wo mir jetz noch lichen. Mein lieber
pruder, unser vetter Andreas Eber der had
mir geschriben, es drach* uns von unsrem
ersten vatter 120 fr., von Kemertzel 100 fr.,
von unsrem grosmuder 125 fr. Die stechen
nichd ins tzins. Ich habe unsrem vetter
wider tzu ruck geschriben. Auf den auchenplich
kan ich dir nichds anders schreiben, und sei
doch so gud und schreib mir doch gleich
einen prif wider tzu ruck. Dein gedreuer
pruder Johan Adam Eberd had das geschriben,
und ich bleibe deiner gedreuer pruder bis in dod.
Adam Eberd, caporal bei dem 3 badelion,
bei der 3 compani, bei dem 15 halben pricad,
erste defision, arme denor in Holland.
[andere hand:]
Au citoyen Everte, caporal dans la 3e compnie de
la 15 ½ brigade du 3e bataillon, en garnison à
Daucebourg, 1re division à larmé du nord en
Hollande.
[eerste hand:]
Das ist mein adres.
[Europa}
[fatigue]
[kerstdag]
[verder naar Kranenburg]
[lees: Danach]
[Kreuznach]
[trägt]
223
[45-167a]
[Amsterdam, 26 juni 1787]
Monsieur
Monsieur [..?..]
Abel Van Soest
Residerende
a broeckhuijsen
niet bekent
retour de Munster
ist nicht von
Munster
[keerzijde:]
Retour
[1]
Herts lieve broeder,
Amsterdam, den 26 juni
1787
Ick heb uE brief met een groot genoege ontfange
en hier uijt bemerck [?] ick uE staet van wel sijn, gelyck
het mede met mijn is, en van wegens de omstandigheden
is het alhier wederom in rust, want een weijnig wort
hier niet getelt. Het getael van huijse daer ick over
heb geschreven sijn 3 à veerondertigh* geweest en heb
gehoort bij een man noch 500 gulden uyt het water sijn
op gevist, en meer dat men niet kan schrijven, maer
soo men hoort wort er dog gevreest voor een droevig
entje. Het was te wensse dat de almogende goetheijt
godts het verders wilde voorsien, daer men alle dage
om bidt. De doot van matant* heb ick verstaen uijt
den brief van mijn suster –waer voor ick mijn pligt
volbragt heb tot laffenis van haer ziel- maer van
nicht ben ick seer verwondert; Ick heb het wel gewete
maer dagt dat sij alwederom herstelt was.
Verders soo vilisteer* ick broeder Peter met de eer te
hebbe van baas te sijn geworden. Ick heb volgens
sijn versoek dien brief aen Gerardus ter hant
gestelt, maer hij konde nu soo driestig niet resolveren*.
[2] Tegens de aenstaende week sael sijn suster schrijven
wat dag sij over komt. Dan sult uE antwoort krijge
van Gerardus of hij met* komt of niet. Ick weet seer
wel dat hem het werck niet in de weg is, maer wat
daer aen schilt als hij niet en komt sal broeder wel
dencken*. Verders segt aen suster dat ick haer sal
sende daer sy myn om hef geschreven. Sluyte met
veel haest want juffrouw staet op het vertrek
naer buijten en naer de kermis van Haerlem.
Sijt van mijn gegroet uE broeders en susters,
vrienden en welbekende, gelyck Peternel en haer
broeder mede is doende, maer besonder aen Mietje.
Indien er naerder gevaer mogt voorvalle, het
geen Godt verhoede wil, soo sal ick de vrijpostighe[ijt]
hebbe om maer bij uE te komen als want icker noch
thuijs hoor. Verblijven met veel acht[ing] en r[espect]
uE onderd[anige] en geh[oorsame] suster
A. M. V[an] S[oest].
224
[33 à 34]
[ma tante]
[feliciteer]
[zo snel niet beslissen]
[mee]
[snappen]
[45-167b]
Aen de Eerwaerde
Suster
Maria Agnes pocijn*
Relisieus in het Closter
agnete Cicilia tot
Straelen
[Amsterdam, 26 juni 1787]
[pocijn=patijn : (houten) schoeisel ; pocijn=geschoeid ?]
[1] Eerwaerde en beminde matant, Amsterdam, den 26 juni 1787
Volgens mijn pligt en mede de goede genegenthijt die ick
voor uE en seer geleerde matant heb en altoos met liefde
tragt te ondehouden, soo kan ick niet naer laeten om aen
uE noch een lettertje te schrijven. Wat mijn gesontheyt
aen gaet, is noch seer wel, gelijck ick verhope dat het
met uE sal sijn. Wegens de bedroefde toestaent alhier
in de Nederlande sult uE wel gehoort hebbe. Alhier
sijn oock in de dertigh huijse geplundert, den eene veel en
den ander weijnig, maer verscheijde geheel verenueert.
Men had het wel een distructie mogen heeten want het
was bedroeft om te sien: de glaese wierden in geslagen
en de goederen in het waeter gesmeten, gelt silver en
gout. Met een wort: alles wat dat er maer in de huijze
gevonde wierd. De bedden sag men door het water drijven.
Maer is Godt lof nu wederom in rust. Men wil hope dat
dien Godt van voorsienighijt de straf baere handt sal
wederhouden en verdere vrede en rust verlenen. Onse
broeder Peter is nu te Broeckhuijsen en heeft de nuewe mole
aengenomen en Matant van Venraij is overleden, soo mijn
broeder mijn heeft geschreven heeft. Ick soude het niet
geweten hebbe want ick van pater oom noch van de vriende
[2] in die tijdt dat ick hier ben geen letter ontfangen heb.
Ick heb wel aen haer geschreven ghelijck ick mijn verpligt vont,
maer heb geen antwoort ontfangen. Ick heb mijn pligt
met het hoogtijdt van Pinsktere* volbragt voor matant
saliger tot laffenis van haer ziel, en voor het overigge
soo breek ick mijn hooft daer weijnig mede oft sy mij
vrientschap betoone of niet. Ick denk met Tomas a Kempes: “Laet uw vertrede geliyck het slijck der aerde“. Verders
soo houde ick mijn gerecommandert in uE gebede gelyck
ick dagelijck voor uE blijf doende. Als ick nu verder
gesontheyt mag geniete soo hope ick noch wat hier
te blijven maer mijn juffrouw heeft mijn weder met
het voor jaer naer de docter gestuert die myn verord[onneerd]
heeft om te doen laete* voor de swaermoedigheyt in
het bloet en oordeelde het mijn niet dinstig was om
veel jaere hier te blijve. Maer ick seg gelyck myn
juffrouw: “Die Godt bewaert, is en blyft bewaert”. Verders,
myn alderliefste Matant, soo sal ick bij een goede
occasie uE met het nae jaer indagtig sijn met het
een of ander te senden. Sluijte met veel haest.
Soo sijt van mijn minsaem en van herte gegroet en
omhelse uw met den geest. Versoeck mijn complement
de eerwaerde p[ater] R[ector] en Maters, en aen alle susters
[3] en houde mijn noch maels gerecommandert in uE
225
[lees: Pinksteren]
[aderlaten]
aendagticheyt. Hebbe de vrijpostigheijt om te versoeke
een letterje* antwoort. Wilt het maer by myn broeder
Abel sende. Verblijve met veel achting en respeckt
uE onderd[anige] en dienstbereyde nicht
A.M. V[an] S[oest].
226
[lees: lettertje]
[45-168a/b/c/d]
[Ortenberg, juni-september 1791]
Hernn Andreas Visser, hoch
edelgeb.
in Doesburg
in der grafschaft Zütphen
frc
Holle retur
[keerzijde envelop:]
niet begeert
[168b] [Wervend Duits drukwerk (± 325 woorden) dat poogt te verleiden tot deelname aan en
wederverkoop van loten voor de negende grote loterij te Ortenberg (nabij Frankfurt am Main), onder
auspiciën van de graaf van Stolberg. Hoofdprijs ƒ 100.000,- Prijs van een lot ƒ 55,- Dagtekening: 30
september 1791. W.g. Alexander Fromm.]
[168c] [Duits drukwerk (± 600 woorden) met uitleg betreffende de organisatie van de negende grote loterij
te Ortenberg. Dagtekening: 18 juni 1791.]
[169d] [Lot (nr. 1468) in de negende grote loterij te Ortenberg. Dagtekening: 18 juni 1791. W.g. F.L.
Radefeldt en
A. Fromm.]
227
[45-169]
[Amsterdam, 5 juli 1785]
Myn Heeren
De Heere Hs Rütgers
te Doesburg
De Heer Harmanus Rutgers
a Doesburg
MynHeer!
Neemen de vrijheid aan UEd. te zenden
de rekening van de 3 laastverloopene
maanden April, Maij & Junij 1785,
bedragende over zijn geheel de zomma
van ƒ 97: 10: 10. Niet twijffelen* of zal
by UEd. accoort bevonden worden,
hebben voor ’t overige d’eer mijn te noemen
Mijn Heer
UEDW Dienaar
M. Schooneveld.
Amst[erdam] 5 July 1785.
[lees: twijfelend]
228
[45-170a]
[Gartrop, 24 juni 1790]
Myn Heer
D’Hr. Johan Hendrik Schult
Castelein in den Beer
tot
Doesborg
in holl. gelderland
Myn Heer,
UEd word versoght deesen brieff spoedig te
behandigen aan de addres. oft wanneer
de mann naamens Joh. Henr. Scheepers teegenswoordig niet bij der hand was, hem tog
ten eersten toetestellen oft mijn daarover
te antwoorden. Mijne adresse is:
aan de Heer Secretaris Maassen
te Gartrop boven Wesel.
Verders verblyve
UEDW Dienaar
Maassen.
Gartrop, d[en] 24 Juny 1790.
229
[45-170b]
[Gartrop, 24 juni 1790]
[1]
Guter freund!
Es hat mich sehr gewundert zu höhren daβ ihr von eurem
urlaub ausgetreten seid und euren dienst und religion
und vaterland und frau und kind, mutter und andere
menschen, kurz alles, in allem so leichte vergeβen und [..?..]
gegeben habt, da ihr es hier doch so gut hattet und
euer dienst in Wesel doch auch nicht so schwer war, und
ihr doch einer [..?..] die [..?..] zeit vorbei ist, doch
einer urlaub bekomt und dabei so schwer handgeld
erhaltet daβ ihr wohl davon leben und euch im
Kriffpel [?] anbauen und setzen könnet. Nein, das hätte
ich nicht gedacht, daβ ihr euren eid gebrochen und
mich so sehr in verlegenheit gesezet haben würdet und
daβ ihr eure arme frau und kinde so [..?..] geben
konnet. Thut solches doch nicht, sondern kommet
bald möglichst zu dein eurigen wider zurück. Euch
soll gewiss leichtes zu [..?..] geschehen, [....??...]
euch gut, und eure Capitain will euch auch so gerne
wider haben und euch alles vergeben und vergeβen,
auch gerne eure pardon brief schicken. Thut mir also
den gefallen und komt nur je eher je lieber wider
zuruck und schreibt mir zu vor wannehr? und wo?
ihr kommen wollet, so will ich selbst zu euch kommen
[2] und euch den pardon brief bringen. Der H[err] graf von
Gartrop und der H[err] Bastor Satrep und ich und der Aschewin
Haltwirk, wir versichern euch alle daβ ihr nun wider
kommen könnet und daβ euch nichts zu leid geschehen soll, und daβ ihr einen pardon haben sollet.
Eure frau grämet sich auch zu tode wenn ihr nicht
bald wider kommet, und das kind ist sehr krank und
wird wohl noch sterben weil die mutter immer
weinet und das kind also keine gute milch säuget.
Ich schreibe euch dieses alles aus guter freundschaft weil
ich euch schon so lange kenne, weil ihr ein Kriffpels
kind seid, weil ihr bei uns gedienet habt, und weil
ich euch angeworben habe. Schon ehender hätte
ich an euch geschrieben, aber eure frau ist erst
heute mit eurem briefe zu mir gekommen, weil
sie ehender nicht vom kinde kommen können,
und der brief auch sehr lange zu Lotembeek [?] auf der
post gelegen hat. Wenn ihr mir antworttet, so
müβet ihr nur die aufschrift so machen: an
den herrn gerichtschreiber Maaβen zu Gartrop
bei Wesel. Eure frau und der Aschewin Haltwirk
werden euch auch mit dem ersten schreiben. Ihr müβte
aber nur bald wider kommen, weil alles nach euch
verlanget. Ihr werdet wohl dieses jahr nicht mehr brauchen
nach Wesel zu gehen, weil morgen schon die revue ist. Hollerman und Walbrodt sind schon alle wochen hier gewesen
und kommen in die andren wochn auch wider um zu
hause zu bleiben, denn es wird gewiβ wie [..?..] werden.
230
Von Eichmans regement ist ein batalions nach Luttich, alle die
andere aber bleiben hier. Embrik und Larkman sind
schon wider hier, und im hause komt übermorgen alles
wider. Schreibet mir nun mit der ersten post wannehr
ihr wider zurück kommet. Ihr könet ja bei Felthans an
der Buten Krihn kommen und mir wiβen laβen
wannehr ihr angekommen seid, so will ich auch d[en]
gedruckten pardon brief und eure capitulation
bringen oder durch jemand überschicken. Eure f[rau?]
läβet euch vielmahls grüβen, und ich grüβe euch
auch und bleibe euer
euer
getr[euer] freund
Maassen.
Gartrop, d[en] 24 Juni 1790.
231
[45-171]
[Doesburg, 15 april 1802]
Herrn
Hendr. Wormland
Gladbach
Myn Heer & Vriend!
Weest zo goed en schryft mij eens met de
omgaande post wie de 51 zakken tarwe
toebehooren die ik het laatst van UEd. heb
ontvangen. Jan Peters van Milligen heeft
er mij over geschreeven.
Jk blyve,
A. Colenbrander.
Doesborg, 15 April 1802.
232
[45-172]
[Doesburg, 7 november 1799]
Aan den Burger
L. Atres
woonende in den
Waard
Vrend in* vrendin,
[en]
Jk hoop dat u deezen* in de zelfde
[versta: deze brief]
staad van gezondheyd mag geworde*.
[versta: als waarin ik verkeer]
Was het anders, het zou myn van
herten leet zijn. Tans is myn
verzoek of u zoo goed wilt zyn van
myn goed het welk gij nog van myn
hebt, myn met ten eerste over te
steuren naar Doesburg. Maar versoek
het te laaten aanteekenen, anders
mogt het niet te regt koomen. Ik
twijffele niet of gij zult aan
myn verzoek voldoen. Tans schep
ik weer rust waar naar ik zoo lang
het* verlangt. Wij hebbe veel
[lees: heb]
armoed geleeden zoo als gij wel
kan begrijpen. Dus ben verlangent
naar myn goed. Doet het maar in
een zak in* verseegelt het. De
[en]
onkosten die er op loopen van aanteekene
zal ik u steuren of kom zelf
die reys maaken. Dus
[2] bleyf ik in verwagting dat gij myn
het goed voort* zal steuren.
[zonder uitstel]
Vaar wel, u vrind
W. Kloppers.
P.S. Myn adres is: W. Kloppers,
corporaal in de tweede compangie
van capiteyn Muggen [?] van het eerste
battaillion jaagers van den L[uitenant] C[olonel] Roesch [?]
in Doesburg.
Doesburg, den 7 November
1799.
233
[45-173]
[Den Haag, 22 juli 1782]
Monsr Monsr
H. Brinkhuijse
jn Angerlo bij Doesburg
jn Gelderlandt
Seer waarde en geliefde oom
H. Brinkhuijse,
Nadien het godt behaagt heeft
onse waarde vader, Johannes van Houten,
op den vrijdag den 20 Julij, naa een siekte van
ruijm een half jaar, uijt dese wereldt te roepe,
soo agte ons verpligt UE oom van dit ons verlies
kennis te geven. Hoop dat godt UE, neevens de
hele famielje, lang voor droevige sterfgevalle
mag bewaaren.
Met welke wensen wij de eer neemen
en noemen ons uijt aller naam
UE onderdanige en ootmoedige
neven en nigte tot er doot
Henderika Johanna
van Houten.
’s Hage, den 22 July
1782
Soo UE eens so goet gelieft weezen om ons eens te schrijve,
so gelieft te adresere aan mijn swager
monsr J. Regtering, aan de Zuijtwal tot S’Hage.
234
[45-174]
[‘s-Gravenhage, s.d.; s.a.]
dese brief te besorgen
aan aatje brouwer
woonnende
tot doesburg
sito
wel te besorgen
Seer goede vrindin, ik laat u El weten
als dat u El nigt haar beminde gevange
is geworde in Salaroij den 24 junij met
sijn broer ook; in* ik, sijn broer sijn vrou,
laat u El weten dat sy sa megevange sijn
geworde, al het volk dat inde plaas was.
Maar seer goede vrindin, u El moet maar
goede moet houde in* houwe godt voor
oogen. Het sal nog wel eens een uijtkoms
geve. Nu is mijn hoop dat sij niet dood
geschooten salle worde want sy worde
nog al wel gehandelt vande Franse.
Want ik heb nog meegeweest tot de
plaas daar sij gevange sitte, in toe* mosten
wij na Holland want de vrouwe konde
niet daar blijve, in toe most ik haar* ver
laten. Maar beschrijve kan men haar
niet. In u El moet duijsentmaal goede
nagt van hem hebbe in u El moet u maar
trooste, in weest van mijn gegroet. UEl
vrindinne Geertruij van den Bosch, u El
beminde sijn broers vrouw.
[in margine:]
Als u El blief weerom te schrijve, soo is mijn adres: aan de
weduwe Brouwer op de hoek van de Lojerstraat tot Srhaagen*.
235
[en]
[en]
[en toen]
[nl. de plaats]
[’s-Gravenhage]
[45-175]
Dezen brief
aan korneles
ians se totdos
burg by ee*
[Utrecht, 7 oktober 1781]
[=Ede]
[1] Utrecht, den 7 october 1781.
Vel geagtten zuster en broers*, ik
laat u weeten dat ik nog vris en
gezont ben en myn listen* ook.
Ik hoop dat myn broer en zustr
en myn live kind ook zomgg* zyn.
Zuster, ik ver zok of gyvor
myn eens by de schoud van u wil
gan en zin of gy het geld kan
krygen vor ons, want ik ga
van de november trouwen
en darom is myn verzok of
gy, broer en zuster, myn een
brieffi van u kand wil sturen
daar myn naam en van* opstat
en dat gy daar met kontent bent*.
Zuster, gy mot het met u nam
[2] en van onder teken, en ik ver zok
togof gy en* dinsdag myn antwort
wil sturen. Zuster, ik zal zien of we
wy van de november eens over
kennen komen. Dat gytog alwat dat
gy kent* by de schoud vanu om het
geld, want ik moet nogals* kopen
met myn listen. En wy blyven
hier in Utrecht wonen, dar
het myn listen wark vanhet
klerrenmaken*. Zuster en broer
gy moet het briffe tog wel god*
srijven en met u hand onder
tekennen dat gy het met u zin is*.
Gy zyt gegroet van ons alleby en
ik verwagt en dinsdag en brif wee*.
[lees: broer]
[liefste]
[=zo mogen?]
[achternaam]
[nl. met mijn voorgenomen huwelijk]
[een]
[versta: doe toch alles wat ge kunt]
[nog alles]
[daar heeft mijn liefste werk in de kleermakerij.]
[goed]
[dat ge het ermee eens bent.]
[=weerom?]
236
[45-176]
[Nijmegen, 28 oktober 1783]
Mein Heer
De heer P. Ras
Advocaat Der Stat
Tot Doesburgh
Aan den issel
[1] Wel Edele en Gestrenge Heer De Heer,
Hope en wensche dat dese uwe in een goede
welstant mag geworden; sal ons lief sien*.
Seer geliefde heer en vrint, mag ik u bidden
om een godswil: laat mein tog niet langer
in mein bedrukte omstant sitten en doet
tog wat in u vermogen is om te doen, weil
hier nu twee heuisen leeg ben, dat goede
gelegentheit voor mein waar om weder
mein afvaren bij der hant te nemen,
gelik ik mein heer heb in de voorleden* gemelt.
Dus dat het moest geschikt worden
met de chredituren en ook de boekschuld
van den boedel moesten* betaalt worden,
dat ik door die weg* weder aan mein afvaren kost komen, of moet tot lasten van
stat koomen, want ik niet graag vrou en
kint soude verlaten. Want het is tog geen
mooie boedel daar nog wat is, dat* ik
daarvan wel door een stander [?] weg* sou
geholpen kunnen worden. Seer geliefde
de Heer, siet tog dat uwe mein die
400 gulden voor ons besorgt want ik
als [?] se hat, kon nu van stonden of aan*
[2] mein broot winning bij der hant nemen.
Het is beter dat álle wat te leiden dan
één glat aant bedelen geholpen. Dus ik
hoor hier van vreemden seggen dat al voor
lang den boedel verkogt is. Ik moet seggen
dat vreemde leuij meer weten dan ik, een
eijgen kint uijt den boedel, en dat nog wel
de ouste die anders het regt komt* van
ervutten* als een ouder niet* gemaakt heeft,
gelik niet hier gedaan is dan door lasten
van mein naasten*. Got weet hoe ik sit
van den een dag aan den ander, en kunnen
geen brant op doen om te stoken. Van
kou en honger moet alles nog verkopen
wat ik heb, en wagt al op goede berigt
dat mogt gevonden worden hoop got
uytkomst geefe mag. Men heer, begrip
eens: als ik nu kan beginnen, so dan kan
ik nog me* op sinterklaas mein part
hebben, dat voor ons de beste teit is vant
jaar. Anders so sou ik so druk niet schriven
[zijn]
[in de vorige brief]
[lees: moest]
[opdat ik op die manier]
[zodat]
[op weg]
[versta: want als ik ze had, kon ik van nu af aan]
[toekomt]
[het verdelen van de erfenis; nl. een testament]
[behalve op last van mijn naaste familie]
[versta: ook ik nog]
237
op een*, maar dewil* de teit so kort is. Den
5 december hebben wij verkoopdag en
dan moet ik ons in de teit nog over
[3] setten en mein heele toeleg maken*
op mein kint. Dus versoeke op het
allerootmoedigste, wat ik u bidden mag:
doet tog wat in u vermogen is te doen.
Hoop u den hemel mag voor segenen.
Seer geleijfde heer, mag ik u bidden
om een godswil: laat mein tog so
niet langer sitten. Doet wat in
u vermogen is te doen, want reken
nu eens, men heer: wij hebben nu 8
maanden geseten en geen verdienst,
en gelt hat ik niet bij een, so dat
u denken kan: van mein goet dat ik
nog hat moest verkopen voor den mont.
En de rou daar boven op: ik heb mein
kleer gaan verkopen om mein rou*,
dat ik nog nimant aan de neus hang
om sein vatsoens wil. Bleive, men
heer, u dinaar, onderdaniger vrint
Evert Jan Jansen.
Nimegen, 28 october 1783.
[opeens; omdat]
[versta: en mij geheel wijden aan]
[versta: om mijn rouwvertoon te kunnen bekostigen]
[N.B.: Zie ook vier andere brieven van deze schrijver: nr. 235, 262, 324 en 325b.]
238
[45-177]
[Guernsey, 24 januari 1802]
Retour
Mijn Heer
De Heer J.C. Leguè
woonende Qwartier [?] Zutpen in
Het Dorppie Warrensvelt
Jn de Provinsie
Van Gelderland tot
Warrensvelt
[keerzijde:]
44 Men weet niet
waar deeze perzoon
zig ophoud, en wil nie
mand voor denzelven aan
neemen
[1]
Mijn Waarde Vader,
Het zijndt* wel dat ik de genade niet mag hebben
een brief van U te ontvangen. Daar ik nu al reest*
3 brieffen na u toe gezonden hebbe, zoo doet mijn denken
dat gij niet meer daar wont moeg*, of dat gij doot
zijt, ansders* kan ik mijn geen denk beeld maken,
het gene mijn aan mijn hert zeer zoude doen,
u mijn warde* vader niet eens gezien of gesproken
te hebben, en nu al reets 7 jaar van malkande*
geweest te zijn, zonder iets van u, mijn warde
vader, te hooren nocg* te zien. Het zijnt wel of
jk een verschaeppeling* ben van het gehele huishouden.
Scgrijve ik aan broeder Pitter, hij be antwoort mijn
niet, en schrijve ik aan u, ik, ongelukkiege,
krijg geen antwoord. Ik weet geen uit vinding* meer
om van u, mijn vader, deijdung* te krijgen. Diet
is mijn laste ressoerse* die ik aan wende om
-gave god!- een brief van u te mogen ontvange,
daar zieg nu de ockasie aan bied dat mijn
heer met verloef gaat na Sevenaar. In dien
u nu, mijn vader, nog liefde voor mijn hebbe, schrijf
mijn op deze, dat biedde* ik u. Hier mede zal ik endiege,
jk, ongelukkiege van alle, en noeme mijn
als altoos u getrouwe zoon
F.C. Legue.
Gernesee, den 24 Jannuarij
1802.
[2] P.S. Mijn vader, tans schrijve wij 1802 weer neu jaar, en
de goedertierrende God wiel u bewaren en
beschermen, en hoope dat ik die genade
mag hebben u in diet jaar te zien en te
spreken. Diet zijn de wensen van u ongeluk
239
[schijnt]
[reeds]
[dat gij daar misschien niet meer woont]
[anders]
[waarde]
[elkander]
[noch]
[verschoppeling]
[middel]
[tijding]
[middel]
[smeek]
kiege zoon. In dien u mijn dan een brief
wiel toezenden, zoo is diet mijn heer zijn adres:
Aan Mijn Heer
De Heer L.H. van Motz
woonende op het Hoogehuis
tot Zevenaar
en mijn adres is:
Aan den Flankkeur F.C. Leguè,
diennende bij ’t tweede batteljon
liegte invantrie bij de compaie
van de captn Van Motz
tot
Gernesee.
240
[45-178]
[’s-Gravenhage, 2 september 1781]
Aan De Heer De Heer
Johannis Beekman Coopman
woonende In Doesburg Aan den
Reijn tot Dusseren*
En verders te behandige Aan
Pieter Eeter
[1]
[=Duissern, een voormalig gehucht ten O. van Duisburg,
thans een stadswijk van Duisburg.]
Sr Hage, den 2 September 1781
Waarde en seer geagte broer en suster,
ik kan niet na[a]laaten om uE eenige
letteren te schrijven als dat ik nog in
een goede gezondheijd ben, in verwagtin
ge als dat uE mijn broeder en suster
ook nog in een volmaakte gezondheijd magh zyn, benevens myn heer
Beekman met syn waarde vroutje.
Waar het anders, het zoude myn
van herte leet zijn. Mijn verzoek
was op het aldervriendelijks of uE,
mijn broeder, de goetheyd wilde heb
ben om myn vyf elle laaken over
te stieren van tien schellinge de
elle. Verzoek het selve op het spoedig
ste over te zenden. Ook doe ik uE,
myn broeder, weeten als dat ik wel
een maand ziek geweest ben, maar
ben nu tegens woordig door gods
goetheijd weer herstelt. Het gaat in
Den Haag onsaglyk toe met de gal
koorse en rot koorse*. Daar sterve
veel luyde van heel schielijk.
[2] Verders en weet ik niet nieuws te schryve,
wenschend uE, mijn broeder en suster,
benevens de heer Beekman alles
wat tot eer, zeegen en welstand
noodig is. Verblyf uE onderdaanige
broeder Johannis Schuiring.
Het laaken moet zyn blauw
zoo als de rock geweest is.
[tyfus]
Indien uE myn schryft,
zoo send myn by Gerret Woltjers,
woonende op de Blyk van het
Sam Groen,
tot Sr Hage.
241
[45-179]
[s.l.; s.d.; s.a.]
naa nemweegen in
dee borgh straat aan
dee borgh port bij van
eep den bakker en
verder over tee
geeven tot beek aan
dee weedewee
bernarts
Seerwaardee moeder, susters en broeders,
wij hebben u brief ont fangen en
daar uijt verstaan als dat gij alle
geesont bent, maar dat moeder
in een slegten staat is, het welk
ons van harten leet doet. Maar
gij schrijft om over tee koomen,
dat moeder ons noech eens wou
sien, maar wij hoopen niet dat dee
tyt van moeder noch soo naa by sal
weesen, want wij kannen niet
over koomen want het wort hier
soo onvrij dat wij pas* van huijs
durven gaan door den slegten tijt
van den lanck duerendee wenter.
Hier kost drie schelliegen een
gang waater*; vier duijten een turf.
Wij hebben goddank noch niet ver
leegen gew[ees]t.
[2] Hier meedee brek ik ak* en hoop dat
moeder mijn brief in een goedeegee
sonthijt magh ont fangen en
geeven u* al wat u noodigh is
aan siel en aan leghaam. Moeder,
susters en broeders, wij wenscen*
u allen duijsent maal goedennagt.
[nauwelijks]
[per twee emmers water]
[lees: af]
[versta: en God moge u geven]
[lees: wenschen]
242
[45-180]
[Doesburg, 28 december 1796]
Aan
Gommert de munnik
Wonende Tussen
De tweepoorten
Tot Goes
Sieto
[1]
Zeer beminde vader,
Deese dient om uE. te laate weeten
als dat ik nog fris en gezont ben.
Ik hoop het zelve van u tehoore.
Was het anders, het zou mijn
van herte leet zijn. Maar, lieve
vader, u moet het mijn niet
kwalijk neemen als dat ik niet
eer geschreve heb want Grim
is niet bij het volk. Die lijt in
Ninweegen in het hospetaal
en ik zou wel wat gestuurt
hebbe, maar het is zoo weijt en
gevaarlijk als dat het niet te regt
koomt. Maar als ik wat digter kom
dan zal ik wat stuure voor mijn
lieve Gerret. Ik wou hem wel eens
zien. Lieve vader, zusters en broer, ik
wense u een gelukzalig nieu jaar
en dat ik* den Heer nog lange jaar
[2] geluk en zeegen mag geven en naar
u doot de eeuwege vreugde. Hiermede
breek ik af met de pen maar niet
met mijn hart. Ik verblijf, met
haast, uwen beminde zoon Gerret
De Zeeu. Duysent maal goede nagt,
vader en broer en zusters, en zoent
Gerret eens genagt van mijn. Ik
verwagt ten eerste antwoort.
Mijn adres is: Aan Gerret de
Zeeu, soldaat onder het derde
batteljon vande eerste halve
bregarde onder de derde companie
vanden captijn Nagler.
Doesborg, den 28 December 1796.
[lees: u]
243
[45-181]
[Doesburg, 12 maart 1798]
Aan
de Burger vertegenwoor
diegers
van
doesborg
Doesborg, den 12 Maart
1798
Burger Vertegenwoordiegers,
Daar eene sware ongesteltheyd myner oudste
zuster ons onkundig heeft gelaten van den
tydt der heffing van den agsten penning,
bennen wy voorleden vrydag avond hier van verwittigt en hebben in dien tussen tydt de zaken
overdagt naar de letter dier publiecaatsie
daar toe betrekkelyk, en verklaaren by deesen
Petronella van Zelm, Johanna van Zelm
en Johanna Hermiena van Zelm (wedue A. Bex)
die zonder eenige onderlinge gemeenschap van
goederen zamenwonen ieder voor hun, zeg ten
vollen drij, wegens hun jaarlyks inkomen van de
heffing deeser agste penning, willende
des gerekwiereert dit ten allen tyde
nader bevestige. Verzoeke hier dan op het
vriendelijkste ieder voor zig een declaratoir.
In verwagting tekene met de meeste agting,
burger vertegenwoordigers, uyt naam myner zusters,
Wede Bex, gb. Van Zelm.
244
[45-182a]
[Essens, 11 maart 1791]
A Monsieur
Monsr Jacobus Labrand
tot Doesborg
in Gelderland
[keerzijde:]
niet begeerd
Guter freundt,
Beliebe diesen brief an Frerich
Eiben Pelster zu bestellen.
Essens, 11 Mertz 1791
Harm Pelsyter von Ewegen.
245
[45-182b]
An
Monsür frerich
Eiben von
Pelster von Ewegen
[1]
Hertz libster son,
Wir haben dei* schreiben wol er halten von den
17 december 1790 und er sehen daβ du noch gesund bist,
und willen hoffen daβ wir dir in gesundheit
und gutten stande an treffen möge. Waβ uns
angehet, danken wir den lieben gott für
gutter gesund heit und wol fergnüget*
mit ein ander. Es sol uns lib sein wan
wir dir bei uns in allen gutten* sehen
mochten. Wir fer langen nach dir. Wir
haben unse früchte alle gut bei einander
gekrigt. Dem* bruder Lamwert der hat
ein fert gekauft und dein schwager Vide [?]
hat auch ein fert. Die beiden wolten
sie mit ein ander brauchen*. Wir haben
auch fünf kühe und wir sind alle
noch im gutten stande. Dein fetter
Lamwert der hat sein dritte frau; der
hat ein tochter dar mit. Dein nichte
Gerken der* hat ein man gekrigt in
Aurich: ein Becker.
[2] Der pelde [?] Müller hat Kasper
sein elste tochter fon norden bekomen.
Dar war so forwundrung bei uns.
Unse kanter ist kanter ist nach Aurig
gekomen und wir haben ein* von Witanun.
Lamberti der ist burgemeister
worden. Ian Klasen sein bruder der
hat die iunfer Seden gekrigt. Die
alten waren beide tott. Kanholt der
war auch burgemeister worden.
Menk der war tott. Wagner wart auch
tott. Die gütter waren alle vor kaufft.
Es war bei uns ein fasten zeit.
Nun weiβ ich vor dieses mal nicht
mer zu schreiben. Nun bitten dir* daβ
du uns mit den ersten gelegenheit
schreibest und wo* dirs gehet,
[3] dar forlangen wir herzlich nach.
Und ob du wol bei uns kemest, daβ
sol uns von hertzen lib sein, daβ wir
ein ander sehen möchten. Dein schwester
Gerken ist ganβ gutt.
Nun nichts mer als dem lieben
gott befolen. Dar helt dich auch an,
daβ du auch* den rechten wege bleibest.
Wir bleiben deinr* getreue elter,
bruder und schwester.
Gruβ von alle gutt freunde.
Essens, 11 Mertz 1791.
246
[Essens, 11 maart 1791]
[lees: dein]
[lees: und wir sind wol fergnüget]
[lees: gutten stande]
[lees: Dein]
[versta: anwenden]
[lees: die]
[lees: einen]
[lees: Nun bitten wir dir]
[lees: wie]
[lees: auf]
[lees: deine]
[45-183]
[Amsterdam, 1 juni 1792]
Monsjeur
Monsr otto van Leunen
Mr Timmerman
a
Dreuthem in Maaswal*
[=Druten in het Land van Maas en Waal]
Amsterdam, 1 Junij 1792
Monsieur & vriend,
Ik ben seer verwondert UE. mij tot heeden toe het
saldo der reekening van ’t jaar 1790 nog niet betaald
heeft, synde nog ƒ 155: 4: 8. UE. heeft mij gepasseerden
najaar soo vast belooft om mij vroeg in dit
voorjaar te sullen voldoen. Hoope dan nu dat UE. mij
niet langer sult laaten wagten. Heb den 4 April ook
aan UE. geschreeven, dog het schynt de moeyte niet
waart te syn om mij eens te antwoorden, het welk
dan nu verwagte met retour van de post. Waar
meede blijve na groetenisse
UEDWD & vriend
Evert van Voorthuijsen Wz.
247
[45-184]
[Doesburg, 26 november s.a.]
retour
Myn Heer de Heer
D Hoeufft woonende
tot sutphen
[keerzijde:]
“Onbekend, of beter addres”
Myn heer D Hoeufft,
Ik heb vernoomen dat UE in Sutphen
woonde. Nu is myn vrindelijk versoek
(om dat my geraaden wort om
versoek te doen) om de turfton
of myn heer dankt dat ik het
doen soude. Ik sit in een
truerige omstandigheyt, arm
en elendig. Mogt ik een wynig
berigt van myn heer genieten
hoe dat ik het daar meede maaken
sal, bid u nedrig om een wynig
antwoort, als het myn heer
belieft. Blyve UE ootmoedige
dinaresse Dina Jansen.
Doesburg, den 26 november.
248
[45-185]
[??, 13 april s.a.]
Te besorgen Aan
De Weduwe Klomp
Tot
Kepprn*
Sito Sito
[=Kempen]
[..?..] den 13 april
Liebe mutter mutt schwester,
Schreipt mir doch den ersten andwort
op du da leibarst [?] noch nicht empfangen
hast oder nicht. Schreibt mir doch den
ersten antword hir op das welge
ich in zeut fon vir dagen eirwach
want ich hab dach of nacht kein
rust biβ dat du mir geschrben hast.
Und du must mir auch schreiben
vom kufut [?] wie du fon fimst [?] bist.
Du must eβ nicht dun want
ich kom fan den somer nach
Kempen und dan kumt Gans
auch mit mir. Und du must
von den somer noch zu haus
bleibe, und dan kunne wir eβ
ruber legen wie wir afmach sullen.
Und du must mir doch den mit den
ersten post und ich
schreiben und ich sal euch auch im iunij
auch noch was
gelt
[keerzijde:]
An Lherna Josef
Klomp.
Mein jufrau,
Du must mir doch
den ersten doch schreiben
mit den alterersten post
und du must doch
bei mutter bleiben.
Ich sal euch von
den somer viel
helfen.
249
[45-186]
[Ruhrort, 16 juni 1795]
De Heer
Jacob van Rietschoten
Rheijn Schipper
Doesborg
Roe[r]orth, den 16 juni 1795
Zeerwaarde Broeder,
Niet dan met de grooste verwondering
zien wij hede dat UEd niets van dese bedroefde
teijds omstandigheijd en melt, schoon dat wij
wel weeten dat UEd passeerde sondag nog
in Arrem* geweest bent. Wij zijn seer
ongerust geweest over Hanke. Vader en
moede segge datse heel op UEd veranwoordig
is*. Als er nog gevaar bij is, dan laat sij
ten eerste hier na toe kome. Een eider
heeft hier nog goede moet dat zij geen van
de minste anstalt maake om over te kome*
en daar is ook wijnig volk ande overzij.
Wij zijn door Goeds goedhijd nog alle gesond.
UEd broeder
G. v. Rietschoten.
[Arnhem]
[versta: Volgens vader en moeder zijt gij geheel voor
haar verantwoordelijk.]
[versta: omdat de Franse soldaten volstrekt geen
aanstalten maken om de rivier over te steken.]
250
[45-187]
desen an
henderik Evrsen*
tot angeeloo*
achtr dosburg
en verdr an
baarent rooding
Lieve ouders, broers en sustrs,
in hope van ue aller geesond
heijd war in wij ons alle
dor des Heeren goed heijd nog bee
vinden*. Lieve moeder, wat heft
mijn man en ik meenigmal
na den Dosburg er* gewest en
don* hij an kwam, was dar nit
vor ons. Ik hoope dat gij het als
hij nu wer komt, dat onse hope
dan mag vervuld worden.
Mar sustr, mijn man heft
al lange den slegt* nijt gee
sin*. Hij heft son sin* een
stuk van een weggen. Ik
durfde dar nit om te schrijve.
Wij doen bij dee schiper een
lekkr kassi* vor ue. Als het
moogelijk is dat gij een stuk
spek voor on* kogt, soud gij ons
[2] grot plijsir don. Wij proeven
het tans in het geehel nit.
Het is hir magtig dur en lange
so goet nit als bij ue. Wat het
kost, breng ons dat in rekng*.
Ik lef in hope dat gij vor
ons sorgt van de wintr van
de slagt. Wat gij doet is wel,
en brengt ons dat in reeking.
Ik hoope dat wij in kort ant
wort krijgen. Nu, warde
oudr, broers en sustr, west vrindelijk
van ons geegroet. Bue lif hebende
son en dochter
Gerrit Rooding en Yen neken Rierink.
Onse kleijne heft de maselen geehad,
en ik ok. De kl[ijn]e isr wel afgeekoome,
mar ik heber beedroft* an toegeewest
en mijn borst is nog nit best.
[s.l.; s.d.; s.a.]
[=Eversen]
[=Angerlo]
[lees: Ik stur ue desen brif in hope van ue aller ....etc.]
[naar de schipper op Doesburg]
[toen]
[slacht]
[gezien; lees: sin in]
[kaasje]
[lees: ons]
[lees: rekening]
[bedroefd]
251
[45-188]
[Brummen, 18 november 1801]
Aan den Burger
F.H. Ter Maat
Meester Banketbakker
woont op de Haven
te
Gouda
[keerzijde:]
Retour niet begeert
van Doesburg
Brummen, den 18 November 1801
Neef en Nigt F.H. Ter Maat,
Ik verwagt dat UEds tegen aanstaande Sintnicolaas myn van
3 jaren intres zal zenden. Zoo UEds kan, zoo verzoek
ik dat UEds myn ook een gedeelte van het capitaal
by zend om dat ik om het geld voorleegen ben.
De intres die ik van Uw ontfangen heb, heb ik voor
de twe reizen naar Ter Gauw* verreist, zoo dat myn
het geld niets heeft opgebragt. Zoo UEds denk myn
iets te geven, dan moet UEds wel denken dat het
nu de hoogste tijd is om myn te zenden, daar het
vierde jaar nu al weder voort loopt. Nu zal ik
met dezen zien hoe dat UEds zyg* hier in gedraagt
en uit leeren hoe dat Uwe zyn voornemens is.
Uwe heeft myn beloofd als Uwe getroud was
om myn het capitaal te zenden. Ik zal nu
van het een en ander niet meer schrijven, maar
zyt hertelyk van myn gegroet, als ook UEds ega.
E. Ankersmet.
Myn addres: te Brummen by Zutphen.
N.B. tegen Sin Nicolaas beurt uwe veul geld
zoo dat ik hier uit zal werken.
252
[Gouda]
[lees: zich]
[45-189]
[Rotterdam, 4 november 1788]
Mijn Heer
De Heer P.G. Hovius
Coopman
te Doesburgh
De Heer P.G. Hovius
a Doesburg
Rotterdam, 4 November 1788
Mijn Heer,
Volgens UEde order zoo hebbe jk per beurtman over
Arnhem aan UEd gezonden de geordonneerde vlasse, waar
over jnleggende* de rekening, groot ƒ 111 – 11. Twyffelen* niet
[ingesloten; ik twijfel]
oft UEde zal het na genoege bevinden. Verder jets van UEde dienst
zynde, zoo verzoeke UE order en kan altoos verzekert zyn
van een civiele* & promte bediening. Voorts hebbe de eer
[fatsoenlijke]
naar dienst offerte & my jn UEde vriendschap aan bevolen
te hebben met waare hoogagting te tekenen,
UEDW dienaar,
Myn Heer,
pr P.n van der Hoeven
P.n Lint.
e
Rotterdam, 30 Octob. 1788
De Heer P.G. Hovius debet aan P. vd Hoeven
95 Lb* vlas a 10 S. Lb.......ƒ 47,10115 Lb do a 11 S. Lb..........63, 5ƒ110,15Scheepb & tr*
16ƒ111,11-
[pond]
[scheepsbevrachting en transport]
253
[45-190]
[Amsterdam, 30 november 1792]
Madame
Madame M.E. de Gorter
né Woutersz. & &
te
Diedam bij Doesburgh
Lieve Mietje!
Jk bid UEd.: koom dog hoe eer hoe liever in Amsterdam, want zo
UEd. nog maar 3 daagen weg blijft, kan ’t gebeuren dat het schip
vertrokken is, en anders kan ’t gebeuren, dat UEd. nog met mij kunt
gaan. UEd. moet, in Amsterdam koomende, maar direct naar neef
Binckes toegaan en aan hem vraagen hoe gij doen moet. Schoon
zij mij niets gegeven hebben, denk ik tog dat UEd. wat zult krijgen.
Neef Van Braam heeft zijn woord gehouden, en zijn 2 jassen voor UEd.
bij, dog ’t keurslijf zal voor Mietje te klijn zijn. Ik heb hier 50 Gl.
voor UEd. laaten leggen die de castelein UEd. zal Theobald ‘in ‘t
Nieuwe Waapen van Emden’ UEd. zal ter hand stellen.
Blijve in haast, want ik moet vertrekken, UEd. liefhebbende
P. de Gorter.
Amsterdam, 30 Nov.
1792.
254
[45-191]
[Amsterdam, 5 decmber s.a.]
desen besorgen aan booes
ingraffelkeem*
tot diedaam
sitoto
[in de Greffelkamp]
Amsterdam, 5 december. Eer waarde vaader
in* mooeeder, ik weens ueed vaader in* mooeder
[en]
aal wat weenslyk is na ziel in* liggaam, in* nog veel [en]
naavoolgen* iaarren naadesen. Vaader, ik wet
[lees: naavolgende]
niet wat dar an seeld dat ik noggenaant woerd*
[versta: waar het aan ligt dat ik nog geen antwoord]
gekreegen heb op die brieft die ik u gestuerd heb.
Ik ben door gooes godheyd* nou weer beter. Hoope [lees: door godes goedheyd]
van u het zelfde te hooerren. Was het aanders,
zou het myn van herten leed zyn. Mar vaader,
ik heb ge hoerd als dat myn suster het gooed nit
kan krygen van u. Wat voorreeden zyn darvor?
Of is myn suster uyt u gedaagtten, gelyk als ik ben?
Mar ik kan weel denkken als dat zaker send[?]
tongen tuessen geweest zyn, mar ik kan daar nit
voor wesen*, in ik lat ueed vader weeten alsda[versta: maar ik kan dat niet verhinderen]
t ik in geniaar bey oom in muyin Veeld huyssen*
[versta: dat ik in geen jaar bij oom en tante in V.]
geweest ben, in ben ook noot van sins om byhar*
[versta: en ik ben ook nooit van plan om bij hen]
tekomen. Vaader, ik verzoekt, als Iaan Viesser
in Amsterdam koomd, of hey ens beim[y] wild komen,
in ik zal een brief an myn suster stuerren.
Vader, myn vrinlyk verzoek is of ueens
de grooettennis* blieft te doon aan oomen*, in
[groeten; oma?]
verders aan allen onssen vrinden bekende*.
[lees: vrinden en bekenden]
[2] Ik versoek als dat ik ten eerstten eenbrief ma gkr
ygen hoe dat het met ugewoonheyt* is. Hiermede brek
[lees: uwe edelheyt]
ik of, weel met te*pen maar nit met myn hart. Als nm*
[lees: de; lees: uw]
myn vader, zoo veel oom* myn denkt als ik om n*, vader,
[lees: om; lees: u]
dan zal udik weyls om myn denken. Ik verzoek
de groettennis aan Iaan Willenginy [?] yn* vrouw in*
[en]
kinders, alsdat ik veel zegen wens in het nuwen
iaar in mag zegen*. Ik verzoekt de grodden
[versta: en dat God u mag zegenen]
nis*aan Eevert Elbert in zyn vrou in kinder.
[groeten]
Nogmals de grottennis an alden vrinden
inbekenden. Hiermeden breek ik of, in weet nit
mer te melden als, myn vader in moeder,
verblyft udoogter Aallieda Booes.
Ik dien tans indenest vermalta*
beyde weed.* Reeks op de kaammers.
Diet is myn aardreest*
tot Amsterdam.
[in de Nes voor Malta? of: in dienst voor Malta?]
[weduwe]
[adres]
255
[45-192]
[s.l.; s.d.; s.a.]
Dit dient om Ued. te doen weeten dat ik
opgetrokken ben voor ’t dorp Ossendreg,
voor hondert vijftig gulden voor Verschuuris
Van Daal op ’t kerkhof in ’t dorp Ossendreg,
dus dat ik nu, wanneer ’t vreede word, nog
hondert gulden ontfangen moet.
’t Welk ik nu aan u toestaa om te
kunnen ontfangen.
[N.B. Geadresseerde en afzender beide onbekend; envelop niet aanwezig.]
256
[45-193]
[drukwerk]
[Utrecht, 17 januari 1792]
WelEdel gestrenge Heer
Den Heere F.A. Daunis
te
Doesburg
WelEdel gestrenge Heer en Neef,
Myne zeer gelievde Huisvrouwe heden na de
middag ten halv vyf uure, door Gods hulpe, zeer voorspoedig verlost zynde van eene welgeschape DOCHTER,
hebbe ik my verplicht gevonden UwelEd. gestr. hier van
by deeze kennis te geeven.
De Kraamvrouw en het kind bevinden zig beide
naar tyds omstandigheden redelyk welvarenden.
My vleyende dat UwelEd. gestr. wel eenig deel in
deeze onze rechtmatige blydschap zal gelieven te neemen,
betuige ik met de meeste consideratie te zyn
WelEdel gestrenge Heer en Neef!
Utrecht
den 17 January 1792.
UwelEd. gestr. Dienstwillige en
onderdanigste Dienaar
N. G. van CLEEFF.
257
[45-194]
[Fiegerd, 26 oktober 1792]
de Mollenbars
Herr
Herr Henrich Nierstyras
[..?..]
a Dösberg
franco Cöllen
Herr Henrich Nierstras in Dösberg
Fiegerd, d[en] 26 8bre 1792
Hochede[ler]
hochgeehrder herr,
Ihre angenehmen von 15 8bre habe zu regt
er halten und dar aus er sehen das ich ein
parteigne [?] wachs vor eure hochede[le] kauffen
soll und zwahrn vor 30 Stb.* Wan ich selbiger
[Stüber]
dar vor bekommen kan, so wil ich selbiger
thun, allein ich will aichtes [?] dar prosenten.
Ich will so guth handelen als ich kann.
Vor 30 Stb. kan ich selbiger schwerlich liefern.
In 14 tagen werde eure hochede[ler] weiter
nach richt dar über schreiben wie viel
ich liefern kann und was vor preise.
Zu nach richt dar ich bin mit aller hoch[ach]tung
Ihre ergeb[en]st[er] Diener.
258
[45-195]
[Rotterdam, 3 juli s.a.]
aan
Schipper Jan Janse
Tot doesborg
Anden ijssel
[1] Rotterdaam, den 3 juli.
Nef*, myn versoek is oom het gelt. Ik vernem dat
ge wel in Rotterdam koomt, maar ik krijgengelt*.
Maar het verwondert min niet. Ge hebt soo vel* in het
kelgat* soo vel noodig dat ge u sultnaarst* maar oom* lat
loopen. Als ge dat van u leven soo vel niet gedan
hat, dan hoeven ge nou een aander sin stant niet
te wesen*, maar dat hebt ge soo gesogt. Nou bent ge
van aals aaf*, maar dat is tot hier toe*. Daar is een
aalle weten* god die u eens sal oop eeisen. Dan sult
ge eens rekensap geven van u daaden. Daar sal
het suipen gen plaase meer hebben*. Want nou
verset ge het met suipen, aals u konsensi wakker
waart*. Maar daar sal het niet meer plaase hebben.
Daar sal een mensen eens rekensap moetten geven
van aal sin don en laaten, en ge* ook, hoe ge u vrou en
kinderen aan het swerven gebragt hebt en min
en een aander het aafgehalt hebt*, en dat maar oom
door te brengen*. Ik waarsou u dat ge maakt dat
ge makt dat ik wat gelt krijge. Ik hebbe daar
met een seeker heer oover gespoken en die heft min
een goede raat aan de haand geven* daar ik ook een
wet tegen kan. Die sal u wel eens laaten plaaken* tot
dat ge min betalt, waant daarom dragt soorge dat het
daar niet toe n een koomt*. Ge hebt mein aal
voor soo vel iaaren beloft dat ge niet weet*
sout geven, maar dat
[2] duet* al het een iaar voor en het aander naa.
Daar koomt niet van. Ge hebt een wit*
keelgat. Daar sin huis, hoof, siep* en min
gelt en van een aander aals* doorgelopen.
Maar daar is het niet genoeg meede,
daar ik soo meegen* swetdroppel
voor hebbe laaten vallen, en ge maar
soo door te brengen!* Weest gewarsout!
G. J.
259
[Neef,]
[krijg geen geld]
[veel]
[keelgat; versta:schuldeisers; links en rechts]
[dan hoefde ge nu niet aan lager wal te zijn]
[van alles af; maar dat is maar betrekkelijk]
[alwetende]
[niet meer toegestaan zijn]
[Want nu sust ge uw geweten met zuipen,
als ge het voelde knagen.]
[versta: gij]
[het geld afgetroggeld hebt]
[om het er doorheen te jagen]
[gedaan]
[gijzelen]
[zorg ervoor, dat het zover niet komt]
[lees: met weer= me het terug]
[lees: duert]
[lees: wilt]
[lees: schip]
[versta: om zo te zeggen]
[lees: menigen]
[versta: waar ik zo hard voor heb moeten
werken, lapt gij er zomaar doorheen!]
[45-196]
Desen brief te bestellen Aan Johan Crisstiaan Wolbeer
Warker op de oude Sluijs bij dingenaa En uerde
Tot op de oude Sluijs Bij rotterdam
[andere hand:] R. doesburg
deze plaats is by Rotterdam niet bekent
[1] Zeer waarde en zeer veel geliefde man,
ik kan niet mankeren om UE nog maals
dese weijnig letteren toe te senden.
Dit is nun* den 6 brief dien ik mijn
geliefde man schrijf, dewelke ik hoop
als den selven UE. in gesont* sult ontfangen.
Ik heb den brief van myn geliefde
man met veel blydschap ontfangen,
en dat wel op den 14 oktober.
En dit is al den 2 brief dien ik uE
op den selven beantwoort. Den opgaaf
van het adres mood niet goed geweest
hebben om dat de brieven niet over
gekoomen zijn. Maar daar binnen*
2 oude sluijsen, namentlyk een by
Amsterdam en een by Rotterdam.
Maar dit adres is van een soldaat.
Zoo hy seijd zo is hij daar van daan.
Vorders* zoo zal ik mijn liefe man
niet veel omstandigheyt schrijven
[2] terwijl* ik hoop mijn lieve man den eersten
dag* te omhelsen want de tyt mijn begint
te voordeelen terwijl* Alderheyligen voorbij is,
en onser afspraak waar dat myn geliefde man te Alderhijligen zijn hier zou zyn. Vorders zoo versook ik nun
aan mijn lieve man dat gij UE nun ten eersten dag
op mars mood begeven om naar hier te koomen.
Vorders zoo schrijft mijn lieve man van UE swager
Jansen: of die hier zoude zyn. Og neen, dat is heel
op een ander wys*! Ik twijffel niet of myn lieve man
zal meede deel neemen in onse groote droofheijt. UE
kunt wel afnmen* in wat voor een omstandig heyt
en droofheijt dat het selvige vooroorsaakten, doen wij,
of namentlijk mijn zuster, den doodbrief kreeg. Hij
is in de maan van September in Lant van
Flakke* gestorven. Vorders bennen wij allemaal
nog gesont en wij hoopen allemaal dat wij
UE gesont en fris moogen ontfangen, en dat
wel den eersten dag den besten. Vorders zal ik
hier meede eijndegen. Voorblijve* met alle liefde
UE getrouwe liefhebbende vrou Elisabet Wolbeer,
gebooren Gooris.
[3] Nogmaals genagt aan uw, myn lieve man.
Vorders genag van ons alle. Als uE hier
koomt, heb ik vuul nuuw te voortellen*.
Als myn lieve man te Doesborg koomt, mood gij
ons sooken neven Trip in het huijs van Jan de Vesper.
Doesborg, den 7 november 1795.
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-481 van dezelfde schrijfster.]
260
[Doesburg, 7 november 1795]
[versta: nu]
[lees: gesontheijt]
[zijn]
[Voorts]
[omdat]
[binnenkort]
[omdat]
[dat is helemaal anders!]
[lees: ahnen=vermoeden]
[Flakkee]
[Verblijve]
[heb ik veel nieuws te vertellen]
[45-197]
[1]
[Venlo (?), januari (?), 1795 (?)]
Seer eerwaarde soon en broer,
Wij hebben UEd brief wel ontfangen en UEd gesonhyt*
daar uijt gesien, het geen ons lief was, soo wij ons hier
bevinden*. Wij koomen UEd te bedanken voor de niewe
jaars wensch. Hoope dat den goede god UEd nog lange
jaaren in gesonhijt wil spaaren want dat tog
het grooste geluk is dat men kan voor wagten.
Doe* ik UEd dinsdags mijn voorgande brief gescheven
heb, doe is mijn man dondagse* smorgens uijt
de kerk gekoomen en kreg een beroerte in het
hooft en waar voort* buijten kennis, en saterdagse
daar aan volgende kreg hij kramptrekiens* daar bij,
en men dag er niet anders of hij sou gesturven
hebben. Wij hadde der twe dokters bij, maar
gafven hem op. De pastoor gaf hem den hillige
olie* en de bueren waren der bij geroepen, en ider
dag hij waar doot, en* god gaf hij quam weer bij.
En dat duerde nog tot donderdags quam hij weer
bij kennis en is weer soo lamsam* gebeetert.
En de twede kersdag voor het eerst weer na
de kerk geweest en is nu redelijk: als behalven
sijn linker arm kan hij nog niet gebruijken*.
Daar is alles al aan gedaan wat men maar
[2] kon, soo dat UEd wel kunt begrijpen in wat voor
omstandighijt dat ik waar, soo dat ter geen groter
geluck is als dat een mensch gesonhijt heeft.
UEd schrieft van Willem, maar die is hier geweest
en hout sig tot nog toe heel wel. Wij sijn blij
dat hij onder dienst is om hij sal nu*, hoope ik,
wel anders leeren. Wij hoope dat UEd van de
soomer vast over sult koomen. Hier is tans
alles stil. Hier sijn nog wat Fransen in*, en
een battelion Hollanders, maar buijten, daar om
ons heen, sijn de boeren al* op de been om de
groote kerken te neemen, en sij bijieren ook
over al*, maar hier in de stat houden sijn* sig
alles stil, want de hoop* van de greffemeerden
sijn hier sterkter als de romsen. Wat het nog
geeven wil dat weet god. Ik wenste dat het
maar vrede waar want alles is even duer.
Hier is tans geen niest* UEd attensie werdig.
Soo blijve, seer eerwaarde soon en broer,
UEd toegende* suster M. Ketelaar.
P.S. Het compelment van moeder en mijn man en
de kinder, als meede van Bart en Katie en broer
Jan en sijn vrou en de wijnkoopers. Willem
is bij broer Jan in de winkel al van de meij af.
Adie, vaart wel.
261
[lees: gesontheyt]
[versta: wij zijn eveneens gezond]
[Toen]
[lees: donderdags]
[verder]
[kramptrekkingen]
[het heilig oliesel]
[maar]
[lees: langsam]
[versta: hij kan nu alles gebruiken, behalve
zijn linkerarm.]
[lees: om reeden hij sal nu]
[versta: in de stad]
[allemaal]
[en zij laten de klokken ook overal beieren]
[lees: sij]
[massa]
[lees: nieuws]
[lees: toegenegen]
[45-198]
[Amsterdam, 30 april 1784]
Herrn
Herrn J.H. Kirberg
a
Doesburg
De heer J.H. Kirberg
in Duisborg
Amsterdam, 30 April 1784
Mijn Heer!
Wij hebben op ordre de Hr. Johs. Cramer te Dusseldorp
aan UEd. met schipr. Ryk van Ysendoorn, beurtschipper
op Aarnhem, afgesonden:
40 baalen med 5300 lb* coffy boonen, gem* H.C. No 1-40.
Daarvan wenschen* goeden ontfang, gelieft die ter dispositie
van gedachten* heer Cramer te houden. Naar vriendelyke
groet volherden* med alle achting,
Myn Heer,
[pond; gemerkt]
[lees: wenschende]
[versta: genoemde]
[lees: volherden wij]
J.D.A.W. Blankenhagen.
Het zyn dubbelde embalages
en in goede ordre in de Aarnhemer*
gelaaden.
[versta: Arnhemmer schuit]
262
[45-199]
[Amsterdam, 18 oktober 1802]
Den Heer B.A. Georg
a
Bockhors
[andere hand:]
is te Bocholt niet bekent
retour met 5 Sv
Amsterdam, 18 Oct. 1802
MijnHeer!
UEd. geeerde en vriendelijke missive van den 8 Juny
is my ter zyner tyd geworden. Ik heb direct op de
ontfangst den inhoud gecommuniceerd aan
de weduwe die het concerneerd en die my verzocht
heeft UEd. voor haar zelve en voor haar vier kinderen
voor de tot dus verre genome goedheid oprechtlyk
te bedanken, vertrouwende dat UEd. met die
zelfde liefde en geneegendheid wel zult gelieven
te continueeren tot dat de zaak zyn beslag heeft.
Hare omstandigheeden, verergerende door de
op handen zynde winter, vorderen veel moed,
maar, daar het van UEd. niet te vergen is om
zich gedurig met de zaak te bemoeyen, is zy
beschaamt om UEd. verder lastig te vallen, maar
geen andere soutiens dan UEd. hulp en bystand
hebbende, moet zy UEd. menschlievenheid
noch eens reclameeren, en bidden dat UEd zich
noch eens met haar zaak bemoeyd, en de zulken
die dezelve kunnen teneindebrengen, gelieve
[2] aan te zetten om er een einde van te maken
is het hoognodig om noch eenige bewyzen
van hier te moeten zenden, zal ik de opgave
van de zelve verzoeken, en mogelyk zynde,
zullen dezelve aan UEd werden gesupperditeerd.
Voorts blyve met hoogachting,
MynHeer,
UEdw dienaar
J. Brondgeest.
Den Heer B.A. Georg
Rockholm.
263
[45-200]
[’s-Gravenhage, 17 september, s.a.]
Aan J pullessen
tot Bokhoven
franco Doesborg
[1] Sergeliefde broer en zu ster,
ik kan niet nalaten om ue letter
tschryven alsdat ik nog vres*
eng zon* ben. Ik hop h zel ven vut
wagten*. Als handers* was
dan sou het myn let* zyn.
Ik heb myn broer bey myn
gehat en ik hor alsdat deze
[..?..] de vrou wat wonder is.
Schryft mynens of hdat*
en zyn hoft heft gekregen
om na d hag t komen*
want hey moet toggeld ver
ryse en ik kwel* denken
als dat hey het welanders
nodeg heft. Hey seyt
myn alsdat hey op gryvekuar [?]
werk kan krygen.
[2] Ik ver zoek vrendelyk
als dat ge xxxxxxxxxxxx*
kunt krygen want ik begryp wel
alsdat ge op den dur ned* kunt
houwen. Hey is en donderdag
van mynggan* wan ner heyt
uys is gekomen*, want ik ben
ongerust want hey is dar
onder ruyters gewest.
West zo goed en schryft myn
met den ersten post wer
en bref.* Verders
dgroetenes an alle bekenden.
Schravenhagen, 13 7e bre* waer [?]
Chornelea Opveld.
[fris]
[en gezond; Ik hoop hetzelfde van u te verwachten?]
[het anders]
[leed]
[of hij dat]
[om naar Den Haag te komen]
[kan wel]
[in margine: ofgzo goet welt zyn om wat anders
vor zyn [..?..] te krijgen]
[niet]
[van mij weggegaan]
[versta: schrijf me wanneer hij thuis is gekomen]
[in margine: want ik ben songerust]
[versta: 13e september]
264
[45-201]
[Meidrecht, 16 januari 1795]
MynHeer
DeHeer Ary Knipscheer
Coopman en Schipper
te
Doesborg
verders an de
Knecht Gerrit
Höfkes
[1]
Meidrich, d[en] 16 Jänuar anno 1795
Ach mein jnsonders herzvielgeliebtes kind, wir*
sind vielmals bedank vor alles was du uns gesturt
hast. Wir haben auch alles richtig empfangen vor dis
mahl und auch jezt wieder. Wir sind da nicht so auf
bedacht gewesen vordis mahl das wir dir geschrieben
haben. Wir haben fast gemeint du solst einst mit
deinen scheper herob kommen. Du must es doch nicht vor übel
nehmen. Ach, es freut uns doch so sehr daβ du doch noch
an deine eltern denkst. Ach, sie denken auch oftmals an dir
und an euch alle drei die so weit in der fremden
herum laufen. Ach, viele träne weine wir um euch daβ
wir doch gern möchten wissen wie daβ es euch geth, ob ihr
auch in grosse gefahr seid oder nicht. Ach, meine schwester die
wird wohl in son grosse gefahr sein. Aber wir
mussen uns sehr verwondern uber unsern
Hendrih das der so kort an ist gebonden. Ach, du must
doch die gutigkeit gebrauchen und schreiben und ihn* daβ er doch
nicht ihn sein kopf solt fahren und tuhn, das
[2] er solt seine elters und sein bruders und seine
schweste[r]s und sich selbst doch son ärgerniβ und son
leid nicht an tuhn: „Nun meine lieben bruder,
sturt uns doch nicht mehr bis daβ wir dir schreiben.
Wan wir in noth sind, dan willen wir dir schreiben.
Wir musten noch in grosser noth kommen als wir
jzt* sind, sonst solst du doch nicht viel schaden
leiden. Es ist hier wohl alles theuer und bekummerlig,
aber wir arbeiten noch all so hin. Wir könte da nicht
recht mitaus krüsen [?] daβ unsen Henrich hat, der daβ
geschrieben. Ade, lebe*“. Er wird doch noch wohl nicht na
se sin*? Dan wär kein rath mit meine mutter.
Nun weiβ ich euch anders nichts zu schreiben als die
grutniβ vom vatter und mutter, bruders und
schwesters, schwagers und schwigersen*. Tuhe die grutniβ
von uns an den scheper en die frau en an die
meid. Wir sind bis hieher noch alle gesond. Tuhe
die grutniβ von uns an unser schwester Helena und
an unsen bruder Hendrich. Schreib ihn daβ er uns doch
[3] solt schreiben. Ihr muβ daβ schreiben nicht vergessen.
Ade, gute nacht, lebe wohl. Gerhart Schrammen sein
vater ist bei Hendrich Tenters gewesen den 16 januar.
Da hat er kein bescheit von gekriegen. Er war
auf dem dienst. Nun wohl* Gerhart sein vater
mit schreiben. Bis auf ein ander postag.
265
[lees: sie]
[lees: und ihn sagen]
[lees: jetzt]
[lees: lebe wohl.]
[lees: nach see sein]
[schwiegerinnen?]
[lees: will]
[45-202]
[drukwerk]
[Walenburg, 25 augustus 1789]
HoogEerwaarde & HoogGeleerden Heere
Den Heere Bergh
Professor & & &
a Doesburgh
Hoog Eerwaarde & hoog Geleerde Heere Berg à Doesburg.
HoogGeleerde Heer & hoogGeachte Neef!
Onder inwagting van ’s Hemels dierbaren Zegen, voornemens
zynde, met volle genoegen van wederzydsche Ouders en Naastbestaanden, met den anderen een wettig Huwelyk aan te gaan,
waar van de eerste Proclamatie aanstaande Zondag den 30 dezer
staat te geschieden, hebben wy het van onzen pligt geacht
UwhGL. hier van kennis te geven; niet twyffelende,
of UwhGL. zult in deze onze regtmatige vreugd wel eenig
deel gelieven te nemen; terwyl wy, na ons in UwhGL.
hooggeachte vriendschap aanbevolen te hebben, met ware hoogachting d’Eer hebben ons te noemen
Hoog GeleerdenHeer & hoog Geachte Neef,
UwhGL. D.W. Dienaar en Dienaresse
Anth Joh. Barkeij
Anna Margaretha Carolina Stael.
Walenburg12
den 25. Augustus
1789.
12
Een kasteel op ca. 5 km ten noorden van Wijk bij Duurstede.
266
[45-203/204/205]
[drukwerk]
[’s-Gravenhage, 12 september 1788]
[203:]
WelEerwaarde Heer
De Heer Grimmelius Geagt
Euangelie Dienaar
Te Gendringen
[keerzijde:] alzo deze briev verkeert bestelt en van ’s Hage
dubbel porte gerekent word, kan die daar voor
niet ontvangen worden.
[204:]
Mejuffrou
Mejuffrou De Wed. Visser
Te Gendringen
[keerzijde:] Dese brief word niet ontfangen om reden
Deselve niet met de ordinaire post
versonden is.
[205:]
Myn Heer
De Heer A. Knavink
Te Gendringen
[keerzijde:] deese brief wort niet ontfangen om reeden
de selfde niet met de ordenaere poest
versonden is.
[203:]
[204:]
[205:]
Weleerwaarde Heer
Mejuffrouwe
Mijn Heer
Alzoo het den Heere van Leeven en Dood behaagd heeft, onze Neev GERRIT WILLEM
BLEKKING, in den Ouderdom van ruim Zeven
en Twintig Jaaren, na een bedleegering van vyf daagen,
heeden na de Middag voor vier uuren; dit Tydelyke leeven met de volgende Huishouding te doen verwisselen,
hebben het van onze pligt geächt, om van dit vroegtydig afsterven U Ed: kennisse te geeven, met hertelyke
beede dat den Hemel U Ed: benevens uw Familje nog
lange in Zyne gunste spaare wil en voorbereiden tot
eene naderende Eeuwigheid.
Blyve na ons van herten in Uw geëerde vriendschap aanbevoolen te hebben, met waare hoogachting
[203:]
[204:]
[205:]
Weleerwaarde Heer
Mejuffrouwe
Mijn Heer
UW Dw. Dienaar
J. N A A F S.
’s Gravenhage
den 12 September 1788.
[203:]
[204:]
[205:]
Do Grimmelius
Mejuffr. Visser
De Hr Cnaving
267
[45-206]
[Hilder, 28 juli 1801]
Aan den Leeden
van de Munisipalityd
te
Diedam, by
doesburg aan den
Eyssel
[keerzijde:]
Vermits dezen ingevolgen het adres gefranqueerd is, en nogtands hiervan
vier stuivers port word gevraagd, hebben dezen niet willen openen.
Didam den eersten August 1801 Ao 7.
J. Schoemaker
municipl
[andere hand:]
Amst. Retour
Word niet begeert
[andere hand:]
deese brief komt
niet van amsterdam
De 1e Leiut. Bisournet
commandeerend de 3e compagnie
van ‘t 1e Batt. Jagers
Aan den
Municipalityd van Diedam
Medeburgers,
Daar de persoon van Hendk Hageman, dienende
als jager in gemeld batt. en compagnie, zeedert den
10 April l.l. van ‘t battaillon is absent geweest
en zeedert de maand Mey o.l. geen narigt van
hem bekoomen, zo zal Ul. zo goed zyn van
den gemelde jager te gelasten om zig zo gauw
als mogelyk is, zig na zyn battaillon te begeeven,
en zo zulx door ziekte mogte belet worden, als
dan met den eerste postdag een attestatie van zyn
onparlykheid aan myn te doen geworden.
Heyl en Achting.
Hilder, den 28e Juli 1801 A 7
H. Seriere du Bisournet
Lieut.
268
[45-207]
[Kleef, 31 januari 1785]
An
Den Herrn Drosten und Amtman
de La Laue de Tu Taij*
[=de Lalane de Duthay]
à
Millingen
fr. Emmerich Nimwegen
[andere hand:]
retour
in Millingen beij Rees nicht bekannt
soll vielleicht nach Millingen bij Nimegen
[keerzijde:]
js nit bekent
den 16 Mart 1785
[1] Einer Peter Petersen zu
Millingen, welcher von einem
Gerhard Reimer zu Wardhausen
zufolge eines im Clevischen errichteten
contracts 30 malter weitzen geligfert geliefert
erhalten, aber nicht bezahlet, und weshalb der letztere auf einige dem ersteren
competirende beij der Willoben La Ferriere
zu Griethausen vorhandene gelder ad 120 guld[en]
holl[ändisch] arrest angeleget hatte, ist per
judicatum de 14 Julij 1784 condemniret
worden, nach abzug dieser gelder den
rest cum expensis ad 69 gulden 6 St[über] 2 d[enarii]
an den Gerhard Reimer abzuführen.
Ohnerachtet nun die sentenz sowohl
als das darauf erteiltes monitorium
demselben durch den Schout zu Millingen,
Hoed, ad requisitoriales gehörig zufolge
eingesanten documenti insinuationis
zugestellet worden, so hat dennoch letzterer
bis hiezu die execution gegen den debitoren
nicht
[2] nicht vollstrecket.
Dem Herren Drosten und Amtmann
der Herrichkeit Millingen haben wir
daher in subsiduum juris, et sub
oblatrone ad reciproca dienstlich
ersuchen wollen nicht alleine zur
beijtreibung vorbemelter 69 gulden 6 St[über] 2 d[enarii]
holländisch, sondern auch
zur einforderung der hierunter
specificierten gerichtsgebühren ad 1 guld[en] 10 St[über] holl[ändisch]
von dem Peter Petersen die nötige ordre
zu ertheilen und demnächst die gelder
franco zur weitern besorgung beliebigst
an das königliche landgericht hieselbst
einsenden zu lassen.
Cleve, im Landgericht, den 31 Janu[ar] 1785.
[..?..] [..?..]
Sethe.
6
269
Hallensleben
Pro requisit.
ch. legali
numero
mundo
30 st.
10
5
5
50 st.
Berlinsch, oder
1 gl. 10 st. holl.
An
den Herrn Drosten und Amtman
de La Laue de Tu Taij.
270
[45-208]
[Amsterdam, 6 januari 1790]
Monsieur
Mons. Jan Frederk Janse
te Dutekem*
[=Doetinchem]
Waerde Broeder,
Het is met de grooste en grievenste smart
dat ik uw moet melde dat het de HEERE
van leven en dood behaagt heeft myne waarde
en teergeliefde echt genoot
Jurien Eskes, in den ouderdom van
ruym 42 jaaren, na een uytteerende
longsiekte van 23 weeken, op maandag
den 4de Jannuari 1790 uyt myn lievde*
arme weg te rukken, waardoor ik myn
met myn twee lieve kinderen in de uytterste en droevigste omstandigheid gedompelt
ben.
Hoe hart ook voor de menschelijke
natuur, wensche ik myn te buygen onder
de heylige wil van Godt, in opsien en
vertrouwen dat het den hemelsche
vader sal behagen zyne slagen te mij
waarts in zegen te doen eyndigen.
Dit was ook het vertrouwen van myn
gelievde man, waarvan ik op goede
gronde hoope en wensche hy om het
aanbiddelyk lyde en sterven van syne
en onsen heyland JESUS in de zaalige
ruste is ingegaan. Kon niet afsyn* uw
van dit voor my en myne kinderen droefig
sterfgeval kennis te geven.
Wensche UE nog lange voor sterfgevalle
sult bewaart blyven, myne in uw vriend
schap aanbeveelende, so ben,
waarde broeder, UEDW & bedroefde dienares
& suster Johanna Aldenberg
Wede Jureen Eskes.*
Amsteldam,
6 Jann. 1790
[versta: liefderijke]
[Ik kon niet nalaten]
[ondertekening in andere hand]
Mons. Jan Frederik Janse te Deudekom.
P.S.
de overleedene word aanstaande zaterdag,
synde 9 Jann. smorgens om tien uuren, in de
Zuyder kerk in het graf van syn heer, de heer
Hendrik van Voorst, bygeset.
271
[45-209]
[drukwerk]
Madame
Madame La Baronne de Schirp
Abbesse De La Tres illustre Abbaie
De Dusteren* & &
a Dosberg
[Neucloster, 5 april 1792]
[=Duissern, thans stadswijk in Duisburg]
Hochwürdige Hochwohlgebohren freij frau!
in sunderst Hochgeehrteste frau Abtissinne!
Dem beherrlicher über Leben und Tod gefiel es nach seinem
unerforschlichen Rathschluβ weijland die Hochwürdige
Hochwohlgebohrene MARIA GUSTAVA, Freijinn von
BIESENROTH von Wengelsdorff, gewesene Priorin, unsern vielgeliebte Mitschwester, nach einem langwierigen mit Gedult ausgestandenem Zehrungs-Fieber, in den 66 Jahre Ihres Alters, ganz frühzeitig mit allen H. Sakramenten versehen, aus diesem Zeitlichen, zu sich in das Ewige abzuberufen.
Wie empfindlich dieser Trauerfall unser Herz durchdringen muβ, so gründlich ist unser Zutrauen, daβ Euere
Hochwürd[ige]Hochwohl[gebohren] daran eine geneigten Antheil nehmen werden, und dero entleibte Seele in dero Gebeth bestmöglichst anempfohlen seijn lassen; wogegen unserseits nichts ermangelen
wird, den Allerhöchsten anzuflehen, daβ Er Euer Hochwohlgeboh[rene]
und dero hohe Angehörigen für dergleichen trauerbringende
Schiksaale bis in die spätesten Jahre gnädigst bewahren wolle.
Wir haben die Ehre mit aller Hochachtung zu seijn
Euer Hochwürdigen Hochwohlgeboh[renen]
Gehorsame Dienerin
Neu Closter
den 5 April 1792.
A. von Ritz, Abtissinn
und sämtliche Capitularinnen.
272
[45-210]
[drukwerk]
[’s-Hertogenbosch, 24 december 1791]
WelEerwaarde Heer
De Heer N.N. Schinkes
Predicant
Te
Doesburg
[keerzijde:]
hier niet bekent
Ok te Duisburg ann
den Rijn niet
Wel Eerwaarde Heer,
Het behaagde den vrymagtigen God, die niet antwoord van
zyne daaden, mynen teedergeliefden Echtgenoot den Heere
J OH A N N E S G Y S B E R T U S B L I S T E N G,
heeden morgen om zeven uuren, door middel eener slym-beroerte, na
eene bedlegering van vier dagen, in den ouderdom van byna zeventig
Jaaren, uit myne liefde armen te rukken.
Myne ziele is diep getroffen door dit verlies, ik mis eenen teedergelievden man, eenen trouwhartigen vriend, een stigtend voorbeeld;
Dan ik erken zwygen is myn pligt, het betaamd my te berusten in
de bestelling van Hem wiens doen Majesteit is, en wiens wegen
altoos heilig, wys en onberispelyk zyn, en ofschoon ik gevoel hoe
moeijelyk dit is, myne ziele heeft er door genade lust toe: gedenke
ik, dat de overledene door den dood deeze zondige, onrustige en
jammer volle wereld heeft verlaten, en (gelyk ik door vrymoedigheid
op goede gronden hem als zodanig een kan nazien,) dog de zalige
rust is ingegaan, waar na hy meermaalen zyn verlangen betuigde,
zoo is dit my zeeker niet weinig tot troost en sterkte, en spoort my
te meer aan tot eene pligtmatige onderwerping.
Ik agte het myn pligt te zyn U Wel Eerwaarde van dit myn
verlies kennis te geven, en bidde God, dat Hy U Wel Eerw.
lange voor zulke treurgevallen bewaare, en noeme my
Wel Eerwaarde Heer
’s Bosch,
den 24 December
1791.
U Wel Eerw. Bedroefde Dienares
WILHELMINA de BOOY,
Wed. BLISTENG.
De Heer Schinkes Predicant te Doesburg
273
[45-211]
[drukwerk]
WelEerwaarden Heer
Den Heere van Jngen
getrouw Leeraar der Gemeente J.C.
te
Burg*
in de Provintie Gelderland
[andere hand:]
fr. Zwol
[Emden, 7 mei 1790]
[=Terborg]
[1]WelEerwaarde Heer en Neev!
Het heeft den HEERE van Leven en Dood behaagt,
myn gelievde Ehga, Mevrouw ANNA MARIA geboorene
BUDDE, na dat zy geruimen Tyd met veel LighaamsZwakheeden heeft te stryden gehad, heeden middag door verval van Kragten heel zagt te doen ontslapen.
Zy is neegen en zestig Jaaren en omtrend vier Maanden
oud geworden, heeft met my byna Een en vyftig Jaaren in den
Egt
d[en] H[ee]r van Jngen Praed[ikant] te Burg
[2] Egt geleevt, en twee Dogters, tien kinds Kinderen en twee
Kinds Kinds Kinderen nagelaten, aan den welken allen zy zig
als een Zorgvuldige en getrouwe Moeder heeft betoond, dus
haare Nakomelingen benevens my gaarne langer Genot van haare Lievde en Trouwe zouden hebben gehad.
Gelykerwyz ik nu niet hebbe willen in Gebreeke blyven
U WelEerw.
van dit my treffend Verlies
kennis te geven, in Verwagting, dat U WelEerw. voor
al, wat nadeelig en bedroevend voor U WelEerw.
zyn kan, meugt bevryd blyven, en den Zeegen des HEEREN
in allen opzigte meugt genieten tot in Lengte van dagen.
Ik hebbe de eere met alle Hoogagting steeds te zyn
Weleerwaarde Heer en Neev,
U
Weleerw.
Emden den 7ten
May 1790.
A.w.v.
ootmoedige Dienaar
P. HESSLINGH.
274
[45-212]
[drukwerk]
[Amsterdam, 17 mei 1787]
Mevrouwe
Mevrouwe H.C. Wessenburg
Weduwe [van] den WelEd. Zeerg. Heer
L. Grol Medicine Dr
Te
D[oe]sburg
Mevrouw & Nicht
Terwyl eene onverbreekelyke genegentheid ons noopt, onder afsmeeking van den GODDELYKE Zegen,
onze begeertens door het Huwelyk te wettigen, zo reekende
wy ons verplicht UEd. te berigten dat op aanstaande Zondag met goedkeuring van wederzydsche Bloedverwanten,
de eerste Kerkelyke afkondiging zal geschieden, in vertrouwen van deelneeming in deeze onze waare genoegens, en na
Vriendschaps-aanbeveeling, zoo noeme met alle Achting,
Mevrouw & Nicht
Amsteldam
17 May
1787.
Ued. Dienstwillige Dienaar en Dienaresse,
DAVID ADRIANUS de GRAAF,
CHRISTINA HILLEGONDA LOUIS.
Mevrouw H.C. Wessenberg
Wed. SEBn. van der SPYK.
a
doesburg
275
[45-213]
[drukwerk]
[Sneek, 23 augustus 1782]
Mynen Heer
Den Heer Albert Hesselink
te Groningen
Mijn Heer & Neef!
Den 22 deeser Voordenmiddag omtrent Elf uur, behaagde het den Almagtigen Opper Heer een einde te maaken aan het tydelyke Leeven van Mynen Waarden Man
JAN van der BOOGH, naa eene heevige Galsiekte
van 9 Dagen, in den Ouderdom van 57 Jaaren, 9 Maanden en 4 Dagen, en het 35ste Jaar onser Echt-vereeniginge.
Om hem zoo Ik hoope, uit genade (door het Zoenbloed
van Jesus Christus, onsen gezeegenden Verlosser) deelgenoot te doen worden der Eeuwige Geluksaligheid.
In de regtmaatige Droefheid, die Ik en Myne Kinderen over dit voor Ons zoo zeer onverwagt en treffend verlies gevoelen, hoopen Wy nochtans Gode te zwygen,
en Hem in zyn doen te verheerlyken, waar toe Wy zynen genadigen bystand afsmeeken.
Ik achte het een plicht, die Vriendschap en kennis My
afvorderen, UEd. dit berigt te geeven.
Na toebeede, dat de Albestuurder UEd. en Ons lange
voor smertelyke Sterfgevallen wil bewaaren; Zo blyve Ik,
naa Vriendelyke Groetenis, met achting.
Mijn Heer & Neef!
Sneek 23
Augustus 1782.
UE.D.W. en Bedroefde Dienaresse & Nicht
TRYNTJE WOUTERS.
Wed. van Jan van der Boogh.
Den Heer Albert Hesselink te Groningen.
276
[45-214a/b]
[Delft, s.d.; s.a.]
juffrouw
mejuffrouw A.M. Teenck
woenende in de veerpoort
straat
tot
doesburg
[1] Waerde en hooggeagte neef en nigt,
jk hopen dat deesen u in een goede gesontheydt
sal aentreffen. Wat ons belangt, wy syn in
een droevige staat. Jk heb nu soo veele jaare met
een enlendig lighaam gegaan door het uythange
van de lyf moeder*, het geen jk met myn eerste
kraam gehouden heb. Het hangt uyt myn lighaam,
de groote van een kinder hooft, en doet niet als
ettere en bloyie. Jk kan het linde niet aanhale*
om myn te verschonen. Myn man heeft nu al
over de vier jaar seer ellendige beene gehat,
synde geduerg* open en vol gaate soo dat hy
aldien tydt geen duyt heeft konne verdienen.
Nu heeft hy door het swaare hoesten er nog
een sware bruek by gekreegen. Wy hebben
al* verteert wat wy hadden. Wy syn tegenwoordig naakt en bloot. Wy hebben tegenwoordig
niet als sestien stuyvers van de kerk. Daar
moeten wy alle week een schelling van betaale
aen huyshuer, en van tien stuyvers moete
wy bestaan. Wy sitte mennigte daage dat
wy geen broot en hebben*, dat wy soo naar bet
gaan als wy er smorgens syn uytgekoomen.
[2] Nu neemt jk myn toevlugt tot uwe, u bidden
om de liefde gods en om het dierbaar bloet van
Jesus Christus, onse saligmaaker: doet dog
de jngewanden uwer bermertigheid open
en komt ons in onse armoeden te hulp.
So uwe myn wat out linde of kleere van uwe
of van uwe man voor myn man had, want
wy syn naakt en bloot, og, of uwe ons wat
beliefde te senden. Uwe sult er uwe seegen weer
dubbelt voor ontvangen soo in den tydt* als
in eeuwigheyd, terwyl* onse saligmaaker
het ons selfs verseekert, dat die* maar een dronk
koudt waatert geeft aen een van den minste
van de syne, dat die syn loon niet sal
verliesen. Waerde en liefde* nigt, hebt tog
medelyden met ons, en soo wy het geluk
mogte genieten dat uwe ons beliefde te antwoorden, soo belieft het tog franco te doen
want wy de middele niet hebbe om de
port of vragt te betaalen.
[3] Wy wenssen uwe naer* een heylige advent
een salig hoogtydt en de vreeden die de
engelen in de geboorte van Jesus
[baarmoeder]
[Ik heb véél te weinig linnengoed]
[lees: gedurig]
[alles]
[Heel wat dagen zitten we zonder brood]
[zowel in het tijdelijke leven]
[omdat]
[wie]
[lieve]
[na]
277
verkundigden aen die van goede wille syn.
Naer minsaame groetenis van myn
man als meede van myn, die blyven,
waerde en hooggeagte neef en nigt,
uwe dinaressen en nigt,
Anna Maria Brons,
geboore Loomans.
Dit is myn adres:
Aen W.F. Brons
op de Geerweg in de
Boerepoort
tot
Delft.
P.S. Lieve nigt,
neemt het myn
niet qualyk dat
jk de brief op uwe
van* heb geadreseert,
vermist* jk de van
van myn heer uwe man
niet weet.
[achternaam]
[lees: vermits]
278
[45-215]
Desen
brif te bestllen aan
moonsuer monsuer
Dullemond
woond in het gaasthus
tot Doesseborg sito
[1] Zeer waarde en veel geliede oom en [t]an[te]n,
Ik kan niet na laaten om u [ede]lle
een leterken te schryven dat ik door
des Heeren zeegen nog vris en gezoont
ben en ik hoop dat het met u Edele
ook zoo maag weesen. Maar ik ben heel
doot slegt geweest. Ik ben tegenwoordig
in het hospitaal dig by Rootterdaam.
Daar heb ik tot nu toe noog zeer gooed,
maar hoe lang dat ik er nog in blyf dat
weet ik niet, en waar oons volk* leit
dat weet ik ook niet, en hoe dat het
Toomes gaat en myn aandere kambraaten
dat weet ik niet. Hir is een hoopen volk
gestorven; het gtal dat weet ik niet.
Als ik uit het hospitaal ga, dan hoop
ik is* oover te koomen, maar ik weet het
niet vast. Ik heb hier nog eenne kambrat
by myn in het hospitaal, die is van
Emmerik van daan. Die heft het hir heel
good, die verdient hier een hoopen
geld. Zoo die me* gaad, zoo koomik oover;
hy heeft het gezyd. Maar zoo ik allineg
gaa, zoo koomik ik niet. Myn
kleermaaken dat heeft myn al goed
te pas gekoomen, waant ik waas
[2] oom he[t] [ge]ld ver[leegen] [..?..] eenen
brif na[.?.]t vent [..?..] u geschreven [oo]m geld
maar of hy is oover gekoomen dat weet
ik niet, want ik heb er gen aantwoo[r]t oop
gekreegen. Doe* ik eennen dag op rys
geweest ben, doon* ben ik al sek*
gewoorden. Ik wet niet vel vanden
maars* af. Ik wou dat ik het is wis
hooe dat zy het gemaakt heben
in Does berg en in Surwert die
Ik weet niet veul nuus, maardat*
zoo zal blyven dat gelovik ik niet
en ik hoop het ook nit. Zy bennen
al lang in Roottendaam mooei*
gewest. Zy verlangen der zo niet
meer na als zy gedaan hebben.
Hier meede brekik af.
Doet de groetnis aan aalle vrinden
en bekenden. Ik bluf* u oonder
daanige dienar. Den 26 my.
Bernadus Lubanttus
Coopsen.
[Rotterdam, 26 mei s.a.]
[mijn legeronderdeel]
[eens]
[mee]
[Toen]
[lees: doen=toen; lees: siek]
[mars, veldtocht]
[maar dat het]
[vermoeid, uitgeput?]
[lees: blyf]
279
[45-216]
[Heusen, 1 april s.a. {=1803}]
aan
Geertuda vanden bosch
wedewe j van gelster
in het wedewehus
te doeseburgh
Hesden, 1 aprel
Seer waarde en velgeliefde suster,
Ue brief is mein ien welsan* geworden en de uwe
[in welstand]
daar ut gesien, het welke mein seer lief was. Met
bleitschap hoorden ik dat gei geplast waas*.
[dat gij {in het weduwenhuis}geplaatst was]
Ik wens dat gei nogh veel iaaren met gesontheit
eer* in mogt* weesen. Nu ben gei voor ue leven besorgt.
[er; moogt]
Gei screft dat gei alles meegenomen hebt. Het is goed
dat gei het gescreven hebt, want geen mens sou het
geloft hebben dat gei gek genog sout gewest sein
om alles mete neemen, daar gei soo vel goede vrenden
hebt dar gei het kont setten*. Dan hat gei alteit
[onderbrengen]
nogh wat aan te tasten* als ue eens its overkwam.
[{rechtens} op te vorderen]
Ue screift van een sarvet*, maar die is hier niet
[tafellaken]
gebleeven. Hier is niet gebleven dat gei niet en
wet als het koffimaaien* en dat sal ik Let haar
[behalve de koffiemolen]
man meegeven als hei hier komt met Ian. Dan
kan sei nogh alsis* druk aan ue denken als sei
[nogal eens]
de koffi set. Den brief kwam doe ik de iennen*
[toen ik de ene {brief}]
toe gemakt had, anders sou ik se aan Marei
hebben gesturt. Tru bleift nogh daar, en ik heb
het har ook niet seer aangeraden* want
[nl. terug te komen]
[2] als ik kwaam te styerven, dan was sei ok
allenig, en daar is sei in de kennis*. Sei heft
[en daar is zij onder vrienden.]
mein van de wenter nogh wel tien gulden
gesturt met deese bedroede* wienter. Ik wens dat
[lees: bedroefde]
de Heere ook voor haar saal soorgen. Vrou Kolf is den 11 mart
overleden te Rotterdam. Alle menscen wenscen
mein vorgeluk*. Het was ok goet, maar sal er
[versta: Iedereen wenst mij geluk daarmee]
in 4 iaar niet van genieten*, maar daar heeft
[nl. van die erfenis?]
een ander niet mee tedon*. Ik gaa van de mei
[niets mee te maken.]
verhuisen, weer naa Nerbos* in de kaamer dar
[Neerbosch, thans een wijk in Nijmegen]
ik gewont heb. Ik moet daar 22 gulden verwonen.
Hantei [?] kreg in het hoft om de meit en het
kent op mein kaamer te leggen, en daar bedankten
ik voor. Doe het sei gesegt, ik sou er tegen allerheilgen
ut, maar nu ben ik voor* en gaa tegen mei. De men
[nl. Hantei]
same* groetenis van Smet en sein vrou. Hei suk
[minzame, vriendelijke]
kelt noghal. De groete nis van alle goede vren
den en in sonderheit* van mein, ue liefhebbende
[in het bijzonder]
suster Willemina van den Bos.
Genagt aan Karrel en Kaatien* Renk.
[Karel en Kaatje]
280
[45-217]
[Amsterdam, 23 oktober 1787]
Monsr
Monsr Cs. Brasfert
a Meegen
Verder Over t handege Aan
De Heer Johannes Berlie
Stuedent tot Meegen
[keerzijde:]
Kan niet bestelt worden alzo
Retour
[1]
Zeer Gelagte* Soon,
Hoopende deesen neevfens UEdels waarde familje
deesse in een goede welstandt sal aan treffen,
sal myn lief zyn om t hooren. Wat my aan gaat en ferder
familie is god dank al* reedelyk welvaarende bevonden.
Ik laat UE weeten als dat ik god dank wel over gekoome
syn en als* wel bevonde. Hier neevins laat ik UE
weeten als dat Pieteroom aan de beeter handt is,
maar somweijle* wat lastig by de nagt. Ik zal UE
met de heerste* occasie UE koffertie aan reijken
met d beurtman, volgens af spraak met d Boessenaar*
Iantie*. UE sal in den koffer een notiesie vinde
om die 2 pakkies over t handege* aan de paters;
dan zal UE nog een pakkie vinden voor d jonge heer
Bruijns, en d swart saeyiet*.
Afbreekende en d vriendelike groetenis van mij en
moeder & groot-moeder en van je suster Katie & Mietie.
Zeer liefe soon, pas tog maar wel op en neemt
je saaken in agt en wees maar vroolyk van geest.
En als UE iets t zeggen hadt dat UE niet aanstaat,
of iets begeert van het een of t ander, gelieft maar t
laaten weeten. Ik versoek vriendelijk om aan de heer
Wd paaters* t compliement van my t doen. t Compliment
aan monsr & juffrouw Brassant [?] & zondag middag
hen ik de heer* gehadt om de heer waarde* pater
Hoogers bij mij te hebben, en hij versogt ook vriendelyk
het compliement van syn t doen aan d’heer paters*.
Hij laat weeten dat als* god dank stil is.
[2] Nog maals duijsent maal d groetenis
van ons alle, en steldt UE maar gerust:
het zal hoopik als God blieft wel weeder in
horden* komen.
Nog maals wensch ik UE veel zeegen
toe, geroet [?] van mij,
Gerard Berlie.
Amstm, 23 October 1787.
281
[versta: geliefde en geachte]
[allemaal]
[alles]
[soms]
[eerste]
[Bosschenaar]
[Jantje]
[te overhandigen]
[en de zwarte sajetwol]
[aan de eerwaarde paters]
[eer; eerwaarde]
[versta: aan de eerwaarde paters]
[alles]
[orde]
[45-218]
[Zelhem, 3 november 1797]
An den Burger
Hendrik Heersink
Smits baas
Tot Spaakenburg
[1] Zeerwaarde Zwager en Zuster,
Wy kunnen niet langer uytstellen
om UE te schriven als dat wy UEdL
brief wel ontfangen hebben en UE
gezontheyd daar uyt verstaan,
t welk ons van herten lief is.
Wat ons aangaat, ik en myn vrouw
en kinder zyn door Gods goedheid
alle nog vris en gezond en de Varseveldse
ook tot hier toe. Onzen ouden vader
is ook nog redelyk wel.
Zwager, gy schrift om over te koomen
tegens de laatste Deutekomse* markt.
Die is den 24 November anstande,
den 24 November, vrydag. Wy verzoeken
UE dan om by ons te koomen den 24 Nov.
en dat zal ons aangenaam zyn. Maar
ons koomen kan ik nog niet bepaalen.
Zyt van ons ale* gegroet.
Ik zy UE toegenegen zwaager
B. Scheffer. Zelm, 3 November 1797.
[2] Ik en myn vrouw zyn voor groote agt
daagen* met onze Steven na
Varseveld geweest. Onze Johanna Christina
wast* als kool; die kan voor UE kinder
wel haast kousen breyden als zy nog
een betjen wagten. Onze Jan leert
t schoemaaken en Steven word
en* boer. De beyde jongens gaan
na de school en leeren niet veel.
Nu schey ik uyt.
Als UE my* zoon Steven
mee brengt na Zelm, dan zal
ik hem paar schoen maaken.
Myn vrouw zyt* by my en slaapt.
[Doetinchemse]
[lees: alle]
[ruim acht dagen geleden]
[groeit]
[lees: een]
[lees: uw?]
[lees: lyt]
282
[45-219]
[Amsterdam, 3 maart 1797]
Deze brief op de
Sinjands Plaas* meester [=St. Jansplaats te Arnhem]
Been werker
te Duseburg
[andere hand:
ret. amsterd
niet bekent
te Duesberg an de Rhijn*
na Doesborg
[keerzijde:]
Duisb
is niet bekend
Amsterdam, den 3 Maart 1797
Myn heer en waarde vriend, om bekend* UE naam,
Deeze dienende weegens dat ik aan UE bin gerekomanderd
geworden door een goed vriend van UE en van mijn
weegens die witte beene mondstukies met kopere randjes
en van die beene pijp uijt haalers met hondjes en
balledjes dar in. Nuu is mijn ver zoek dat UE mijn
van ijder soort een monster gelieft te zenden met den om
gaande post met de naaste prijs* dar bij van ijder soort,
en daar bij te melden of UE ook wat klaar heeft, hoe
veel van ijder soord. Zoo mijn de prijzen aan staan,
dan kan UE aan mijn een beste kland hebben, wand
ik kan der heel veel van gebruijken.
Weegens* het gelt kan UE bekomen glijk bij de leevering
van goed aan de besteller of schipper die het goet
brengt, mits dat het ik het goet naa zie. Als het
komform uijt komt en als het het eerste goet uijt
komt, dan hoef ik het niet varder naa te zien.
Varder weest vriendlik van mijn gegroet. UEDWD.
Mijn adres is: Moses Salomon, coop man in galantrien
op de Sintantonie breed Straat, schuijns over de
Zan straet* te Amsterdam.
Moses Salomon.
283
[= Duisburg]
[onbekend]
[met zo nauwkeurig mogelijke prijsopgaaf]
[Wat betreft]
[lees: Zandstraat]
[45-220]
[Doesburg, 11 november s.a.{=1801}]
Aan
Den Burger
Pieter Geesman
woonagtig op
de korte Langegragt
tot Lyde Sito met haast
[keerzijde:]
Niet Begeerd afgelegd
Den 18 November 1801
[1] Zeer Waarde Broer En Zuster,
Ik heb U verleede een brief geschreeven
en ik weet niet of die brief t’regt is
gekoome is omdat ikker nog geen bescyt* op
gehad. Ik weet niet wat offer aan mankeert. Ik was er zoo op verdagt dat ik gou
beschyt zou krygen en ik hebber zo versogt.
Maar, broer en lieve zuster, ik sou UE.
nog niet schryven, maar ik heb een ongeluk
gehad. Maar, broer en zuster, nu heb ik een
vrindelik versoek, of U myn dan dat sel
stuure dat u myn belooft en daar ik om
geschreeve heb. Maar, broer en suster, nu
verwagt ik beschyt de kommende week
swoensdags. Ik heb een ongeluk gehad en ik
durft u niet t’schryven. Maar, broer, nu heb
ik nog een reegeltje t’schryve. U heeft
verleede week een brief geschreve over
het prysgeld en u heeft myn geschreven
dat ik over 6 weeke met verlof moet
koomen om het prysgeld. Maar ik ken niet
met verlof koomen omdat ik myn onslaage
pas* niet heb. Maar, broer en suster, u
[..?..] vriendschap [do]en en
[2] en schryve rys* een brief na Amsterdam
naa myn heer Luyke schry en schryve
of myn heer Luyke offie myn prysgeld wil
koope of niet, of anders dan mot ik myn
onslaagepas hebbe. U mot sietsieto* de
brief schryve naa Amsterdam.
Want, broer en zuster, u ken dat wel begrype:
als ik over 4 weeke in Den Haag op moet koome,
dan moet ik myn onslaage pas hebbe, anders
ken ik het geld niet krygen. En u moet
maar schryve dat ik in Den Haag op moet
koomen om het prysgeld. Verders
weet ik myn broer en zuster niet meer
t’schryven als dat ik nou de kommende week
swoensdags beschyt verwagt.
Ik hoop dat klyne Pietje nog fris en gesond
mag syn. Was het anders, het sou myn van harte
lees wees* om te hoore. Ik versoek te
kommende week om beschyt, want wy
[bericht]
[ontslagbrief]
[eens]
[absoluut metéén]
[lees: weesen]
284
staane alle dag op te vertrekke.
[3] Doesburg, den 11 November.
De groetenis aan u kammeraas
van de winkel.
285
[45-221]
[Rotterdam, 18 augustus 1797]
Burger Jan Tenbos
koopman in Spek & Hammen
a
Deudigchem*
[keerzijde:]
is onbekent
[=Doetinchem]
Burger Jan Tenbos a Deudichem
Rotterdam, 18 augs 1797
Meedeburger,
Dewyl* aan UEd gerecommandeert ben dat UEd sterk
negotie doet in gerookt spek & hammen, zo versoeken*
UEd myn tenspoedigste eens hier van de naetste* prys
gelieft te melden. Indien UEd daar civiel* in zyt, zo
zal ik van u ontbieden*, dewyl ik in tyd vanheeden
daar nog al veel vanverkoopt en negotieeert.
Blyven in verwagtingh met achting,
Uw meedeburger
Richard Antheunis
op de wynhaven
te Rotterdam.
286
[Omdat {ik}]
[versta: verzoek ik dat]
[lees: naaste]
[redelijk]
[bestellen]
[45-222a/b/c]
[Amsterdam, 23 april s.a. {=1790}]
Meyufrouw
Meyufrouw liefkens in de Beer
Aan De Brustenhen poort te St. Truyde
Verder Aan De Heer H. Sacre
St. Truyden
tot Boekhoud* [=Bocholt]
[andere hand:]
is niet uijt te
vinden dus Retour
[222b]
Amsterdam, den 23 April
Lieve Hendrik,
Ik heb alles besorgt en de wynkooper die wil
niet eens en* handteekening van Rygerbos hebe*.
Hy vertrouwd ons so goet als Rygerbos. Ik heb
hem van daag hondert en vyftig gulde gebragt
en daar heb ik en briefie van, en de rest sal
hy wel kryge als y* in de stad bend. Maar de
reekenig sal hy in de brief daar by doen.
Het is alles al int schip. Wees dan nu maar
niet te driftig dat het eerst alles te regt is
eer y weer vertrekt. Stuurt liever myn maar.
Ik sal dat dan met Willem wel klaar kryge
eer y weer in de war raakt. En hier is en brief
van Cartuyvels Stalens; die had gesegt dat y
al vertroke was, maar dat ik moest schryve.
Hier legt het bryefie van de traan in en
[2] hy sy dat so als hy het wist, kon y er niet
wys uyt worde. Maar hy had het Verwomp
versogt en hy sy, die had het niet nu alles
terdeeg uytgereekent. Nu kan je persies sien
hoe duur se is. Maar van de huyde sy
hy, daar kon hy de prys niet van weete.
Ik heb negen el kaamerdoek* an die yufrouw
verkogt en de kok 20 gulde gegeve. Nu, ik
verwagt antwoord van u, en daar is en
sooen* van ons. Groet u moeder, suster,
broeders van ons. Adiu.
UWE liefhebende
vrouw A. Sacre.
[lees: een; lees: hebben]
[versta: gij]
[fijn linnen]
[zoen]
287
[222c]
Prys der traanen
te Amsterdam
lever traan ƒ 26- de ton;
een ton houd 5 a 6
stekans*; een stekan
doet 16 potten.
Blanke traan ƒ 66- de
12 stekans;
dus komt de lever traan
te kosten aan 5½ stuyvers
de pot,
en de blanke traan aan
61/8 stuyvers de pot.
Sonder eenige onkosten.
[steekkannen]
[222d]
Myn heer
Myn heer Smolders getrauwdt
met de weijde* vrauw grauls
tot Kerkom*
[weduwe]
[Kerkom bij St. Truiden]
Aemsterdaem, 1790, 20 apriele
Myn seer beminde moeder, ick en kan niet laeten van
u te schryven een brief om te weten hoe het
met de gesondthijt magh gaen, en ick ben groete
lyck* verwondert dat gij mij op geenen van myn brieven
geen* antwoerdt gegeven en hebbe. Ick en gelove
niet dat ick het soe quade saude gemaek* hebbe
om geen antwoerde te hebbe, als ick hebbe als*
drij, vier brieven geschreven sonder antwoerde te
hebbe, maer ick hope dat gij mij sult antwoerden
op den desen, als ick en schike desen* met
myn heer Sackre van Boeket*, megegeven om
in uwe hande te gegeven* en om sekerder geadaryset te woerden*. En ick en kan niet denke
wat dat het te segen is* dat gij mij geen tyn*
en geve. Gij moet maer uwe adresse sette
over Luijk ook* over Antwerpen, gelijk dat gij wilt,
soe sal hy* altoes ten reghte komen sonder
faute. Ick haude* mynes selver naer huys
te komen, maer tegen woerdigh moete ick
daer* blyven, als ick hebbe* een huijs daer
gehurt om daer woenen te blyven en wel*
myne afferens* te doen, en dat is daer wel
te leven, beter als in Luijk. Als in Luijk hebbe
ick ville verterdt* maer ick sal het in
[2] Hollandt wel winnen* dat ick in Luijk verterdt
hebbe. Als ick en ben soe soete niet van daer
mij op te houde met de joffrouw* als gelijk ick
288
[ten zeerste]
[versta: een]
[lees: gemaekt]
[ik heb namelijk al]
[ik stuur deze namelijk]
[Bocholt in Belgisch Limburg]
[om u goed te overhandigen]
[en om zekerder bezorgd te worden]
[wat het te betekenen heeft; tijding]
[lees: och {= of}]
[nl. uw brief]
[beloof]
[versta: hier in Amsterdam; ik heb namelijk]
[goed]
[zaken]
[In Luik heb ik namelijk veel uitgegeven]
[verdienen]
[Ik ben namelijk zo dwaas niet om mij hier
op te houden met de meisjes]
te Luijk gedaen hebbe met de bel talien*,
als dat is alle gaer voergetten*. Ick leve op myn
eenigheijt*, dat is ville beter, en een goet
koendwiet haude als eene braven jookmaen
moet doen*. En gij koende maer infoermere
aen myn heer Sackre wat dat ick in Hollandt
doen, als ick ben* alle daagen in de selve
herberge met hem bij Staessen van Hasselbrok*.
Daer benen wy saemen, sacrinen*, en aen den
die konde wel vrage hoe dat ick het
geluijk gehade* in Hollandt. En dat is wel
mijn geluijk gewest dat ick in Hollandt
gegaen ben en dat ick alle quade geselschapen
laeten gaen. En dat is mijn geluijk en
mijn salighheijt en voer my ene eere.
En ick hebbe een huys van taegentigh
Loewiedors* voer mijn komirse* te Menen
en ick hade naer Spae gegaen, maer ick
hebbe te vil maerschadisse* die ick
mijn gelt noch niet getroken en
hebbe*. Daer by kanne ick
[3] Hollandt niet verlaeten, maer tegen alderhijligen
dan sal ick u komen besoken als godt mij de gnade [?]
geven sal van noch te leven. Tegen woerdigh ben
ick dick en vet, maer ick ben bekans doet gewest
van de koorsen. Nu, mijn seer beminde moeder,
hebbe de gotigheijt* van mij de* antwoerden
hoe dat het in ons landt gaet en ook* mijn
suster en broeder noch kloek en gesondt benen
sijn en mijn ganse famille, en dat sij* niet saude
mijn lede doen en ick hope dat gij mij het
plesier doen sult van mij van u gesondt* schryven
sult. Ook* gij noch wel te pas* sijt oft niet, en
sien dat gij u niet madalle* laete mankeren en sul[t.]
Nu de kopelementen* aen vaeder en suster en broed[er]
en aen den pastoer met sijn suster en naeve [?] [..?..]
En ick sal u een moeie presente brenge
als ick naer Kerkom komen sal. Schryf mij sal* haest*
als het u mogelijk sijn sal.
Dat is mijn adresse: in den Franse wickkel*
op Achter burgwal bij de Vliegende stegh
aen de weijde vrauw Bamelrode voor
Herman Grauls te geven.
Om uwen beminde en gehoersaeme
soene te blijven voer het leven,
Amsterdam, Grals*.
289
[de schone Italiaansen?]
[dat is namelijk helemaal verleden tijd]
[op mijzelf; alleen]
[en ik beloof me goed te gedragen zoals een
keurige jongeman moet doen]
[ik ben namelijk]
[Hasselt-broek / Broek-hasselt?]
[Sackre en ick?]
[hoe dat ik echt geluk had]
[Louis d’or; commerce]
[marchandise]
[waarvoor ik mijn geld nog niet binnen heb]
[lees: goetheijt; lees: te]
[lees: och {= of}]
[lees: gij]
[lees: gesondtheijt]
[lees: och {= of}; gezond]
[niemendal]
[complimenten]
[lees: soe; spoedig]
[winkel?]
[lees: Grauls]
[45-223]
[Gorkum, 10 oktober 1794]
N.B.: Envelop ontbreekt!
[1]
Seerwaarde en lief man,
Dat uw wel varende deze lettere
zult ontfange js mijn hartelijk
wens. Zo het anders was, dat sou mijn
leedzijn.
Wat mijn en ons zoon betreft, wij zijn
door des Heere goet heijt redelijk.
En jk heb zaterdag uw brief zeerwel
ontfange. En was uijt werke, en [..?..]
bragt mijn den brief daarjk werkte.
En was zo verblijt over uw brief en uw
goede welstand dat jk het werk vergat.
Want jk liet den brief zo leeze en dagt:
nu mijn man wel js, ben jk rijk genoeg.
En doe* uw Saterdag ben van hier gegaan,
heb jk een brief van uw suster uijt Mastrig
ontfange, en js* ook wel varend, als meede
haar kint. Daar staat ook iets jn van Johana
van der Linden; die verzoek vrindelijk als
dat uw eens schrijft hoe het met haar
liefs welzijn js gelegen.
[2] Lief, doe uw Saterdags bent vertrokke, doe
was uw vertrek mijn smertelijk. Al waar
jk stont of gong, uw waart altoos voor mijn
oogen. En alsik [?] savons bij mijn suster com,
vond jk Gerit daar wel, maar conde mijn
niet vertrooste of vermaken, want jk vont
mijn waarde lief daar niet.
Want jk hebbe nooij gedagt datter jn twee
geliefde zo veel valsheijt plaas* cont
hebbe als jk nu merkte dat tusse ons
beijde js gewasse*.
Mijn waarde lief, uw heb Gerit altoos zo geplaagt
dat zijn liefste over zoude comen met
zijn kint, maar uw liefste sal nog eerder [?]
bij uw komen met haar kint.
Jk heb uw nooijt daar voor aan gezien of
gedagt dat uw een liefste met een kint
had; als jk sulks had gedagt, soude jk
nooyt een voet met verzet hebbe*.
Uw schrijft dat bergen en dalen maalkandere
selde ontmoette, maar wel mense.
Maar jk denke uw nog wel eens te spreeke
en te zien.
Mijn waarde lief, uw schrijft dat uw jk de pen
niet meer magtig ben.
Maar als Johanna van der Linde was*, dan zoude
uw wel wat meerder schrijfven, maar jk ben
uw zo lief en aangenaam niet als zij.
Dog jk ben daar niet meede verleege want
daar js een lant vol, maar geen hantvol.
[toen]
[versta: en zij is]
[lees: plaats]
[gegroeid]
[zou ik nooit maar één stap met je zijn meegegaan]
[versta: Maar als ik J.v.d.L. was,]
290
[3] Mijn liefve man, Mastrigt js over*, zo
dat jk verblijt ben. En mijn broer hope*
van deze week hierte zien.
Mijn liefve man, uw schrijft om uw [..?..]
hemde. Die zijn wel klaar, en jk wildenze
uw graag zende, maar jk weet ze
uw niet te zende, of uw moet mijn
schrijfve hoe jk die moet sende.
Jk zal na Johanna van der Linde schrijfve
of zij voor haar lief ook 2 wilde zende,
en dat wij die dan so zoude te samen
zende.
Mijn liefve man, schrijft mijn eens
hoe uw dat weet datter een brief
bij uw broer Kobes js.
Jk verwagt dan een brief met Jna*
samen den 19 dezer.
Hiermeede blijf jk na minsame
groettenisse, seerwaarde en liefve man,
pero [?] van uw vrou
Pieternela Hendriks
Gorkom, den 18 8ber* 1794.
[overgegeven]
[versta: hoop ik]
[Johanna?]
[oktober]
291
[45-224]
[Doesburg, 30 maart 1793]
op dortregh en dan
verders op de buijten
sluijs en verders op
het hooge sant
gannadier* onder
cornel* grave van dam
op het hoog sant
[grenadier]
[kolonel]
[keerzijde:]
Van de commissaris te Rug
gekoomen Zijnde niet afgehaalt
[1]
Doeseburg, den 30 maart 1793
Zeerwaarde en hoog geha gehagte en lieffe man,
Ik heb u beminden brief met grote liefde
seer wel ontfangen en mijn beminden man
sijn gesonheid daar in gesien, het welk voor
mijn een groot plasier waar om te hooren.
Ik en de kinder bennen door des Heere zegen
ook nog gesond. Og mijn lieffe man, ik had
zoo verlangt naar een brief, dat kunt
uwe niet geloven. Zuster die brog mijn den
brief; die verlanden* ok soo. Sij had de post
gevragt of hij of hij ok een brief voor mijn had.
En doen* waar sij soo blij, dat kunt gij niet ge*
de welke zij voort leesden*, want ik niet in
staad waar om te leesen van ontsteltenis*.
Iaa, mijn lieve man, toen ik den brief van
uedle kreeg voor de Wilmstad heer, de welk
doen was het of ik in de gront sonk, en van
dien tijd* geen duur of rust gehad. Ik waar net
als een gek mens moeden*, waar van dat
ik siek zou worden. En mijn suster troosten
mijn ook nog al. Sij houd ook vul van u,
[2] dat heb ik nu ondervonden, vant zij met
schrijde oogen* den brief leesden. Mijn lieffie
man, ik ben nu weer een weinig geruster.
Maar, mijn beminden man, hoe dat ik moet
sukkelen* hier, dad weet god. Maar daar kan
ik mijn wel getrosten* als ik mijn liefve man
maar mag behouden. Maar als ik op uedle denk,
laat ik dan denken dat ik in den heemel ben,
bij u te velg vergelijken*. Iaa, mijn beminden,
als ik wat eet of drink en ik denk dan om* u,
dan blijf het mijn in den hals staan. Mijn
liefve man, ik kan alles niet schrijven,
maar god die moet u sterken. Anders zou
men seggen: „hoe kan het imand uijtstaan*
van kou en ongemak!“ Ia, al wou ik mijn
lieve menst man mijn met mijn bloed helpen,
zoo kan het niet geschieden*. Maar hoe weinig
[lees: verlangde]
[toen; lees: gelooven]
[versta: die zij meteen voorlas]
[ontroering]
[versta: en van die tijd af heb ik]
[versta: Het was mij te moede of ik gek was]
[betraande ogen]
[tegenslag ondervinden]
[Maar daarin kan ik goed berusten]
[vergelijkbaar als bij u te zijn]
[aan]
[uithouden]
[dat kan nu eenmaal niet.]
292
tijd dat ik heb, mankeer ik niet om alle
avvende voor u, mijn beminden man, te
bidden dat god uedle tog mag sterken,
dat uedl tog weer bij mijn en onsse lieve kinder
mag komen. De tijd laat niet toe voor om alles
te schrijvn. Mijn liefve man, als uedle
mijn weer schrijft, dan moet u mijn
eens schrijve hoe ik het met Sanbergen
tegen mij* sal doen.
[3] Ik heb uedle beminde brieven alle zeer wel
ontfangen. Den brief die uedle mijn uit
Den Haag gestuurt hebt, heb ik op de
selde voort geantwoord*, waar in ik
in deselde geschreven had* dat ik de
brieven ontfangen had, de welke* mijn
liefve man niet heb ontfangen.
Hier miede
Hier meede besluij* en verblijve
met achtige en liefde uedle toegende*
vrouw en kinderen.
De groetenis van vader en moeder,
susters en broer. Sijt van mijn,
uedle vrouw, duisentmaal
gegroet.
Harmijna Hernscher.
Wagt tog niet al te lang
met schrijven. Hoopende
dat desen uedle tog in
gesondheid mag in handen krijgen.
[tegen de maand mei]
[versta: die brief heb ik meteen beantwoord]
[versta: en in die brief had ik geschreven]
[versta: maar uitgerekend deze brief van mij]
[lees: besluite (ik)]
[versta: toegenegen]
293
[45-225a/b]
[Durmersheim, 3 november 1794]
A Monsieur
Monsieur Dubois De Riocourt
Conseiller au Parlement
de Nanci en Lorraine
A Deutikom*
Comté de Zutphen
En Hollande
[Doetinchem]
[keerzijde envelop:]
6 st
[1]
Durmersheim, ce 3 9bre 1794
Je viens d’apprendre par Mr Vigneron qui a recu
une lettre de son frere, offer dans Mortamart, que tu
respires en paix à Deutiker* dans le Comté de Zutphen
[Doetinchem]
où tu as bien voulus t’informer de ce qu’etait devenu [de?]
ton vieil ami Chieza? Jl te diras pour s’excuser
de n’avoir pas encore repondus à ta lettre du 2 7bre
que depuis 2 mois il a toujours cru partir pour joindre
le Rgt d’Hervilly où il est nommé lieutenant aux
appointements de 2438 H[?] 4S lorsque le corps sera
au complet de 1557 hommes. Mon cantonnement était à
Kaiserswerth près Dusseldorff. J’attendais jours sur autres
l’ordre de m’y rendre et me faisais une fête d’aller
te voir à Neuwied, lorsque les maudits carmagnols, qui
nous ont déja tant fait de mal, m’ont encore privé du
plaisir que je me promettais de t’embrasser de tous
mon coeur et de te pousser de questions. Puisse-je
avoir incéssamment l’ordre de me rendre la Hollande,
jl faudra que Deutiker me détourne beaucoup pour ne
pas aller t’y voir. Ta lettre m’a fort affecté en tout sens.
J’y ai vûs avec douleur la conduite de tes proches visà-vis de toi. Tant de fiel entre t’il dans l’ame des
devots? Où les injustices qu’on eprouve doivent t’elles
refluer sur ceux qui dépendent de nous? Ce sujet peut
offrir un champ vaste aux observateurs sensés comme
l’aimable cousin. Que je te remercies d’avoir calmé les
[2] meaux de l’absence en me parlant de ma bien aimée
cousine sur un ton qui justifie si bien l’opinion que j’ai toujours eu
de cette aimable femme. L’idée d’être separé d’elle, peut être
pour jamais, oppresse mon coeur au point......Je dois te paraitre bien
extraordinaire, mais j’aime cette femme si passionnement que si
tout ceci finit mal, du moment qu’il n’y aura plus d’espoir de
servir une aussi belle cause que la notre, et que j’aurai fait tout
ce que doit faire un chevalier francois pour la Monarchie, àlors
je courerai surement le risque de rentrer, et cela pour la voir.
Si je puis arriver jusqu’a Toul, où Nanci, Dassoi [?] y trouver
la barque à Caron, je meurs content, si mon entreprise me
mene en Lorraine. Dans le cas où tu aurais des raisons qui te pousses
à suivre un parti aussi vigoureux, nous pourrons voyager de
compagnie; je ne t’y engages pas. Tu es pere de famille
et tu te dois à tes enfants. Depuis 6 semaines je suis
icy toujours pret à partir. Mr de St. Cran, aide major
du Rgt, chargé d’etablir un dépot, ne nous donne pas
294
de ses nouvelles, et c’est lui qui doit m’envoyer des fonds
pour aller le joindre, je ne sais où? Reponds-moi
à tout hazard à l’armée de Condé. Je prendrais
des mesures pour que ta lettre ne soit renvoyée.
J’ai profité d’une occasion pour t’écrire [..?..]
qu’elle sera plus sure que la poste, pourvû
que les patriotes ne déconcertent pas ce meme projet.
Adieu cher ami, reponds-moi aussitôt que tu auras
ma lettre, et si tu sais quelque chose des tiens, ne
manque pas de m’en instruire. Ton meilleur ami
C. Chieza.
295
[45-226]
[Doesburg, 9 ?? 1779]
dese brief te
be stellen an
het huys van de
heer Lintelo of te
geven an coba
kloeter
Den 9 Doesburg
Anno 1779
Serwarde liste*, ik lat u weten
als dat ik mog vrins in* gesont
ben. Seer warde liste, west so goet en
schryft myn ten eersten* een brief
hoef gy kant sint ben*.
Schryft myn ten eersten en
brief an Lourens Blauw, Coba,
want wy suller wel an de
sast* komen, want october en joar
is myn tyt om, want ik kan en
goet an bagt*. Coba, hout u mar
wel. Ten eersten verwagt ek en
brief. Aks gij biet van sint ben* om
te trouwen, dan is het bymen
[2] besloten*, Coba. Coba, west
so goet, doet de groetenis
an Van Batenburg en syn vr[ouw].
Louw rens Blauw.
[Zeer waarde liefste]
[lees: nog fris en]
[zo spoedig mogelijk]
[hoe of gij van zins bent, hoe of gij gezind bent]
[kost?]
[ambacht]
[Als gij niet van zins bent]
[dan is het wat mij betreft uit.]
296
[45-227]
[Culemborg, 22 oktober 1792]
Aan Moscheur
Garrit Bunnik
Steen houy wer
franco aregt
tot doesburg
[andere hand:]
retour
Seerwaarde vader,
Ik kan niet mankeeren om Ue te
schrijven als dat ik nog gesondt ben
en hoop van Ue het selfde ook te
hoor en. Die kleere die daar nog zyn
van moeder voor mijn part versoek
ik om aan mijn jongste suster te geeve
en het gelt dat daar is aan myn
vader voor mijn part. Ik versoeke
dat gy myn met ten eerste* een
lettertie ant woort. Ik zal
dan nog wel eens naader
schrijven. Ik wensch Ue de
zee gen des Heer en na ziel en
lig haam. De groe te nis van mijn
aan broers en susters en vader.
Blyve liefhebbend
dog ter
Dierkie
Bunk
Cuy len borg, den 22 october
1792.
[zo spoedig mogelijk]
297
[45-228a/b]
[Deventer, 22 augustus 1797]
Aan
G. van Vlaanderen
Mr. Schilder in de
Haarlemsche Straat
tot Leijden
L.P.
8/22
[keerzijde envelop:]
niet begeerd afgelegd den 1 setember 1797
[1]
Deventer, den 22 Augustus
Veel Geachte vrient!
Jk neem de vrypostigheyt om aan UE. een brief
te zenden, hoopende het my niet qualyk zult
neemen. Ik wens dat UE. dezelve in een staat
van een gewenste gesonthyt benevens UE.
vrouw en kinderen zult ontfange.
Deselve koomt van die persoon, welke
van het gepasseerde jaar jn UE huis verkeering
heeft gehadt, te weten Gerrit Janse,
welke in dien tyt op het hospitaal was
[2] en welke nadien onder de mineurs is gegaan.
Van welke dienst ik ben afgegaan met den
eerste maij, en ben gegaan na Gelderlant
alwaar ik een zuster en een broeder hadde.
En heb myn zelve voor een half jaar
verhuurt in een coffihuis, zo dat ik van de
alderheylige van hier vertrek, terwyl* ik geen
[omdat]
zin heb hier langer te blyven.
Zo was het, myn vrient, dat ik aan UE. zoude
versoeken, of ge de goetheyt beliefden
te hebben om eens te verneemen of er geen
dienst tegen alderheijligen
voor my zou te kryge weesen by een heer
of logement of coffyhuis.
En anders by een bakker.
[3] Want ik zoude gaarne in Leyden willen woonen.
Wees zo goet, myn vrient Van Vlaanderen!
om voor my eens te verneemen.
Versoek tevens aan UE. om de groetenis te doen
aan de knegt Frederik, welke dien tyd by de
heer Riemersma woonden.
En dat ik hem mede versoek om eens voor my
hier en daar te verneemen, terwyl* hy des
[omdat]
te beter over al omtrent die zaak bekent is.
Hy zal my een groot plasier doen.
Versoek teffens de hartelyke groetenis aan
Johanna van Dijk, welke in die tyd mede
bij de heer Riemersma woonden.
Wees zo goet en laat my tog eens weten
of Jans al getrouwt is. UE. vrouw kent haar wel.
298
[4] Jk moet eyndige en versoek van UE gexcuseert
te worde over myne vrymoedigheijt dien ik
by deesen gebruik. Jk recommandeer my
jn allen opsigte jn UE. vrientschap
en versoek tevens, zo UE. de occasie heeft,
om aan myn versoek te voldoen.
Wees verders van my van harte gegroet.
Jk wens UE. een continueerende gesontheyt
en welvaart. Jk blijf UE ond. en geh.*
dienaar en getrouwe vrient
Gerrit Jansen.
Myn adres:
An G. Jansen, ten huisen van de heer
Cutsaert, in het Coffyhuis in de
Bisschopstraat te Deventer.
[onderdanige en gehoorzame]
299
[45-229]
[Pimpelfort, 17 september 1794]
A Madame
Madame Detasiere guelte* [=Gueldre]
hollandoise
Poste Restante
a Dousbourg
[1]
Pimpelfort, 17 7bre 1794
Je nai pas repondu de suitte, ma fille, a votre lettre. Les
nouvelles varie et peut satisfaisante mon outée* les force.
Mais aujourd’huie on nous ranime un peut par nous dire
que sinquante mille Autrichien on passé la Meuse, et qua
la fin du mois Mais nous serons dans le Braban. Je devine que
cela se realise. Jatanderai encore un peut pour voire si
ils ij aura de lespoir de retourné, afin deconomiser les
fraix des route. Je croi que dans une disaine de jours je
pourai vous dire –cela soit dune facon ou dautre- en qua*
que vous soiez en surté ou vous êtes. Si on nij’est pas,
je tacherai de nous loger touts â Rataingue, petite ville
ou lon vis a bon conte*, car â Dusseldorf ils nij fait pas
bon beaucoup ; en parte on ne sais comment vous
étriller. Vous savez par les nouvelles publique ces qui
ce passe a Paris ; je nentrerai pas dans les detaille. Lon
vien de nous dire que Treve est évacquez. Cela est ils
vrai ou pas ? Lon mend ici comme part toute aillieur
et je vois quils nij â que les monvaise nouvelles qui
le verifie. Vous aurez été touts surpris de la redicion
de Valancienne et Condé. Cest fut un coup de foudre
pour moi comme pour touts. Plains des mondes, les
pauvre émigrés on subi les sort qui leur étois propre.
Deux cens prerte* prix, une partie fusilié. Lautre envoïez
dans linterieur. Lon me rasure sur Mons Mr. Auscat
et* retourné. Ils* a trouvez sa maison plaine des carmaniols
qui ces sont retiré de chez lui. Ils a trouvez moïens
[2] decrire* a un autre Montois. Ils lui mende* que lon na pas
pillie a Mons, mais que lon demande des forte contribusion
et que lon mes touts en requisions : grains et avoines,
toilles, dras (pleu* et écarlades) outre [ ?], fers, etains, plom. Plus â
Dieu que votre pere soit tranquille chez Mdelle Dupuis
ou ils ést. Jai été fort aise daprandre quils étais la.
Enfin touts cela ma tellement tracassé que jen suis tombé
malades pendant trois semaine. Jai bien crüe nen pas
revenir. Après bien des remedes lon cest avisé de me
saigné. Se netais pas du sang mais de lancre. Cela ma
bien fait, mais je suis encore tres faible. La vie
sedantaire que je menne dans ma monvaise chambre,
et la monvaise nouriture que je prend, ne contribüe
pas peut a me rendre malade. Toutes les nouvelles
afreuse que lon debitez on* encore renversé la santé de
votre frere. Ils vat sepandant, mais ils ne mange plus
et prend encore des remedes â mon insüe, et comme
ils rente* encore dans cés chagrin je ne lui en parle
pas, je le laise faire a sa mode. Ils me dit quil vat
partir dans quinze jours pour tacher de gagner sa
nouriture. C’est ta sa facon de me recreer.
300
[lees : oté]
[lees : cas]
[lees : compte]
[lees : prêtres]
[lees : est ; lees : Il]
[lees : d’écrire ; lees : mande]
[lees : bleus]
[lees : ont]
[lees : reste]
Vous me demandé ladresse de M. de Dehennain ; je ne
la sais pas non plus que de Mr. Dehoex. Je ne peut vous
envoier la resept de langant* : je ne le sais pas par coeur,
mais bien celle de lexeir*. Ils est trops tar pour longant :
les herbes ne val plus rien. Je vient d’aprandre la
mort de Mr. de St. Vensant. On avois transferez ces*
corps la dans une hilles* en dessou de la mer pour les
mettre a couvert en attandant de les envoier plus avant.
[3] Lendrois été* si marecageu quils sont tombé malades a 30.
Sa femme ést arivé quelque minutte avant quils expire.
Voila un terible coup pour une femme dans un païs eloigné,
sans connoissance et sans resourse. Je la plain bien.
Jembrasse votre mari et mon cher Coco ; que jaspire
de mamuser avec lui. Embrasé le vingt fois pour moi
et bien des choses a Mde. Delechelle, Mr. et Mde. Garnie.
Vos frere vous embrasse touts. Si vous avez encore
votre cheval, vous le deveriez travalier* pour
gagnér sa nouriture. Mr. Dherzelle gagne de largant
avec les deux siens, ainsi que touts nos émigrés
qui sont ici. Mendez* moi sil fait chere vive* ou
vous être* et si on ne pert pas sur largant.
A dieu ma fille, croiez moi votre affectionné
mere.
Recept pour lelexcir
Une onze et un gros daloïse sucotin
un gros dagarie blanc
un gros de gentianne
un gros de ledoüaire
un gros de rheubarbe
un gros de teriaques de Venise
un gros de safran.
Mettre les touts infuser dans un demi pot d’au
de vie de France pendant dix ou douze jour
au soleil ou au feu. Le remuer touts les jours.
301
[lees : l’onguent]
[lees : élixir]
[lees : ses]
[lees : île]
[lees : était]
[lees : faire travailler]
[lees : Mandez ; lees : vivre]
[lees : êtes]
[45-230]
[s.l; s.d.; s.a.]
Dese brief te bestellen
in de Vreyheyd tot
raasvelt en verders
af te geven Aan
Willem Roering
Zeer goede vrient Willem Roering,
Ik heb u goet wel ont vangen, namenlent*
200 krommen en 3 hondert regten stallen*,
8 hondert en 80 boeken* en essen stallen
en 2 ,, 50 elsen stallen, te zamen
16 hondert en 30 stallen.
Maar gy moest die elsen stallen maar
daar gehouwen hebben want daar
heb ik u niet om geschreeven, want
die betallen wy niet teegen boeken*.
Als de schipper se voor t zelde* gelt
weer mee had willen nemen, dan
hadde wy se niet ont vangen*. Maar hy
wou dubbelt gelt hebben om se naa
booven te brengengen. Ik heb de schipper
betaalt de zomma van
19 = 11 stuyver.
Die heb ik hem gegeven, maar hy wou
geer* 4 overt hondert geeven. Ik bleyf
u vrient Albert Ten Broek.
[namelijk]
[staken, palen]
[beuken]
[alsof het beukenhout was]
[lees: zelfde]
[aanvaard]
[graag]
302
[45-231a]
[Houtem, 3 november 1799]
Desen
Brief te Besorgen tot
Doos Borg Aan johannes
Loterbag Corporaal onder
het erste pataljon jagers
onder De Compageni
van
Den A. Kapetyn heerlits
[keerzijde envelop:]
Retoer op Doesburg
te arnhem zyn geen
jagers in garnizoen
[45-231b]
dit bielot af degefen
an Johannis Lauter
bag corpraal onter
het erste battelgoon
Jaagers onder
de compagie
cappideen*
Heerlits
[Houtem, 3 november 1799]
[kapitein]
Houtem, den 3 November 1799
Waarde soon, denck geij dan niet meer
op* geij nog auders in de weerld
hebt? De weil* weiij gans in het
ge heel geen and wort mer van u
be kommen, de weil jck u alrets
4 briefe tot u ge sonden hebbe en op
geen geen antwort be kommen hebbe,
so weij niet anders meijnen of geij
tood of gefangen seid. En is het so niet,
dan versucke dog mit den ersden*
antwort, dan binnen weiij weeder
gerust. Weij bliefen uwe togenegen
auders tod der toot du*.
Conrat Lauterbag de Houtem.
[versta: eraan, dat]
[omdat]
[zo spoedig mogelijk]
[toe]
303
[45-232]
[s.l.; s.d.; s.a.]
Diesen brieb ab zu gehben
an Johan frieterich störmer
in Dusburg erste regiment
zweite bateljohn
[1] Hertz viehl geliebtter man, ich kan nicht unter lasen an dich
zu schreiben. Wen dich mein wehnichges schreiben noch bei guter gesunt
heit an treffen wiert, das sol mich und das kint von herzen er
freuen. Dan was uns beiten anlanget, so sint wier gott seitang noch
frich und gesund so lange als gott wielt. Hertz viehl geliebtter
man, ich habe meinen kinte vor 4 kobschueck gekauft: einen
hut und eine ermel schüersche. Lieber man, ich habe der
müllerschen das ganze gelt alle geben müesen. Ich habe
mein werk alle in der erte. Ich habe den miest auch lassen
nausfahren. Hertz viehl geliebtter man, ich mus dier auch
zu wiesen thun das unser lief Bechtchen alles ergreifen kan.
Mein lieber man, des morgens wen unser lieb Bechtgen
auf steht, dan ruft es alzeit alzeit: „babe, babe“. Hertz viehl
geliebtter man, wen du einen bas* kanst kriegen und wen
du auch müesstest zwölf gulten dafor gehben müestest, so sei
du doch sogut und kom doch raus. Mein lieber man, ich wiell
dier auch zuwiesen thun das die blatern hier sient, das
scheffers ist ihrres kint an den blatern auch gestorben ist.
[2] Mein lieber man, ich wiel dier auch zu wiesen thun das
den Fürsten berger müller in der öber müele das ganze
und alles ver brant ist: haus und alles was er hat.
Mein lieber man, vor dieses mahl weis ich dier nichts
neues mehr zu schreiben. Mein lieber man, in den
roten dames* da müesen auch blumen inne sein und das
ist hier13 nicht inne. Mein lieber man, ich und mein liebes
kient wier befehlen dich in ten schutz des aller hochsten
und ich ver bleibe deine getreue und aufriechiege
frau solange ich lehbe. Noch einen grus an den hern*.
Gefater der Göbel hat das erechschen auch behl lehtegt.
Nuhn algelehbe wohl. Catharina Margreta Störmerinn.
Ich hoffe doch wiehr werten uns doch wohl bald
münntlich sprechen.
13
Een stukje rood textiel was ingesloten.
304
[pas]
[damast]
[versta: de officieren]
[45-233a]
[Urach, 20 september 1792]
Hoch Ehrwürden Her
ffarrer N.N.
in Dodigen*
[=Doetinchem]
in der grafschaft
Zipten*
[=Zutphen]
fco. coblenz
Ehrwürdiger
sonders hochgeehrtester herffarrer,
Da ich in der grösten verlegenheit bin ob meine
geliebte frau mutter, welcher schon siebenmal geschrieben
aber nog keine antworth erhalten, nog beij leben seijn,
also unterfange mich eure ehrwürden dieses schreiben
mit der instandigsten bitte zu übermachen, solches, wofern
sie nog am leben, in ihre beste hände zu überliefern.
Solte aber dieselbe wieder vermuthen nicht mehr beij
leben seijn, so geschehete mir ein wahrer dienst, so E.e.w. [?]
der einschlusse der dortigen stadt-obrigkeit übergeben
würde, von welcher und von ihnen, besten herr ffarrer, eine
baldig zu verläsige nachricht zu erhalten hoffe, in
welcher zuversigt die ehre habe zu seijn
Eurer ehrwürden
ergeben dienerin
Maria Regina Stoltzin, gebohren
Engelhardin, schuhmachermeisterin.
Urach, den 20 Septemb[er]
1792.
305
[45-233b]
[Urachm 20 september 1792]
à Madame
Madame Sophia Barbara
Engelhardin née Fonde
a
Dodigen*
[=Doetichem]
in der grafschaft
Zipten*
[=Zutphen]
Werthgeschätzte frau mutter,
Die mir jederzeit gegebene versicherungen für
mich und die meinige sorge zu tragen hat mich
bewogen mich um meiner werthgeschätzten
frau mutter bestes wohl zu erkundigen, welches
zu erfahren um so sehnlicher wünsche als schon von
sieben schreiben noch kein einiges beantwortet erhalten konte.
Denken doch, meine werthgeschätzte frau mutter, wie
inständig meine dreij lieben kinder für das
wohl meiner liebsten und besten frau mutter
nebst mir zu Gott flehen, und dieses solle und
muβ bis an ihren letzten hauche des lebens nicht unterbrochen werden, welches mit steter versicherung
wahrer ergebenheit versichert
eure
getreüe tochter Maria
Regina Stoltzin, gebohren
Engelhardin, schustermeisterin.
Urach, den 20 Septemb[er]
1792.
306
[45-234]
[s.l.; s.d.; s.a.]
Desen brief An Mijn Herr
De Herr Dockter Attes
op ter borch
tot Duseberg
Mijn Herr Dockter Attes,
Volgens afsprack als weij gesprocken hebt
als ick beij mijn herr ben gewest van wegen
de stieff*: ick heb de hundert punt verkogt
[stof, textiel?]
vor 13 gulden. Noeu versuck ick dat mijn herr
meij ten ersten* 2 hundert punt sturt, anders
[zo spoedig mogelijk]
gat de jufrau wer nae Holland en het
stal* stat har wel an. De jufrau haere
[staal, voorbeeld]
naeme ist: de wedewe Keujser in de bleistrat op den brinck
tot Emmerick. En ick versuck ock de
staelen van de pueder en de naeste pries*,
[en een zo nauwkeurig mogelijke prijsopgaaf]
en van Kleff verwagt ick ock van de schipper
antwort, dan kan ick ock noch ettelieke vaete
noch verkoepen. En nae Aereneim en nae
Ninwegen denck ick ock ten ersten hen
te gahn om min voeriege klanten te achmendieren*, en dar heb ick foel klanten.
[lees: accomoderen: gerieven]
En neu versuck ick an mjn her dat hei
mei ten ersten de stief sturt. Hedt geldt
sal ock ten ersten gesturt worden en anders
verwagt ick ten ersten post antwort.
Verbleive Eu dinstwillige diener Johannes Walter.
307
[45-235]
[Nijmegen, 8 november 1783]
Wel Edele En Gestrenge
Heer De Heer P. Ras
Advocaat Der Stat
Tot Doesburgh
Aan Den issel
[1] Wel Edele Gestrenge Heer en Vrint,
Hope en wense dat dese* u edele en familij in een
goede welstant mag geworden; waar het anders
het soude ons van hart en siel leet doen. Seer
geleijfde heer en vrint, hat* vast verwagt ant
woort op mein brieven dien ik heb gesonden
of den boedel verkogt is of niet*, weil mein belooft
is vant erfheuis te schreiven, en hoor van niets!
Seer geleijfde heer en vrint, mag ik u bidden om
een godswil: doet tog aan mein wat in u vermogen
is om te doen en voor mein vrou en arm kint.
Dat ik tog weder mein afvaren bij der hant
kan nemen want ik kan ommogelik so niet
langer so bleiven sitten, gelik men heer wel
kan na gaan. Mein heer kan nu mein
hier in mein saak mein weder helpen:
dat ik in mein afvaren kom of aan het
bedelen! Bevele mein* in mein heer
sein gunst en vrintschap, hetwelk ik
nooit soude kunnen vergoeden aan mein
heer. Ag, seer geleyfde heer en vrint, mag
ik u bidden en smeeken om een godswil:
doet tog voor ons wat u ook sou kunnen
doen. Want got weet er boven hoe wij tans
sitten in noot, en weten niet vant een ant
[2] ander te koomen. Seer gelifde heer, ik hat
al voorlang eens over gekomen, maar de
magt ontbreekt mein voor* de kosten. Heb al
so veel kosten gehat aan rou en de reis met
mein vrou en kint, en alles vrugteloos daar
voor gehat nits. En heb mein moeder tog graag
als een vatsoenlik man over rouwen willen
om sein vatsoens wil te houden*. Seer gelifde
heer en vrint, versoeke tog deiusent*
maal om een godswil: maakt tog so spoedig
als maar mogelik is ent van den boedel* en
laat mein tog weten hoe of het den boedel* is
en versoeke seer vrindelik om staat van
eventaris* met ten eersten* mein tog te senden,
dat ik kan sien wat verkogt is of niet, hoe
omtrent het met den boedel is en wat van
den boedel is. De deerens* hebben mein
niet vertrout; ik haar nog minder! Daar
ben seker reden voor geweest dat se so gelopen
hebben om mein uijt het heuis te hebben:
[deze brief]
[ik had]
[versta: met de vraag of de boedel verkocht is of niet]
[Ik beveel mij aan]
[vanwege]
[wat omwille van het fatsoen gedaan dient te worden]
[duizend]
[handel de boedelkwestie toch zo gauw mogelijk af]
[versta: met de boedel]
[inventaris; zo spoedig mogelijk]
[meisjes]
308
dat ik niet soude toe sien dat sij de schapen
schooren*. Anders waar het pligtig dat kinder
eengaal* bij den boedel waren en in laaten
gelik*. Een onregtwaardige saak is dat kunnen
se nooit voor got verantwoorden, die opper rigter
is van alles is, en got sal de sulke dalik straffen.
[3] De behadeling* die aan ons gedaan is
en wort, daar* wij so sitten so in een
bedroefde omstant* als ik in ben gekomen,
seer ongelikkig* om een bagatel schult*
dat is mein wel drie duisent
gulden tot schaden, gelik ik men
heer sal dalik tonen als ik over
kom om per slot van reken bij moet
woonen*. Seer geleijfde heer en
vrint, mag ik u bidden om een
godswil: doet tog wat in u vermogen
is om te doen, want ik ben tans so in
mein hooft dat* niet weet dat ik die [ben?]
dien ik nog ben. Seer geleifde
heer en vrint, mag ik u bidden
en smeeken: denkt tog om mein
bedroefde omstant en doet tog
wat in u vermogen is om te doen,
bid ik om een godswil. Bleive, men
heer, u bedroefde dinaar vrint*
met alle hoogagting en respect
aan mein heer en familij,
Evert Jan Jansen.
Nijmegen, 8 November 1783.
[alles wegplukten]
[volstrekt allemaal; en gelijkelijk toegelaten.
Een onrechtvaardige zaak is dat; dat kunnen]
[lees: behandeling]
[nu]
[omstandigheid]
[lees: ongelukkig; een kleine schuld]
[versta: omdat ik het afsluiten van de rekening
moet bijwonen]
[lees: dat ik]
[lees: dinaar en vrint]
[N.B. Er zijn nog vier andere brieven van deze schrijver: zie nr. 176, 262, 324 en 325b.]
309
[45-236]
[Doesburg, 31 december 1799]
Dese brief te
Retour
besorgen aan
Doesburg
Aaltgen Veltman 8 st
woonende te Scharbeek
tot
[andere Scharmbeek
hand:] woor legd Sch.
[keerzijde:]
Retour, weil solche hier nicht be
kannt
doesb
Waarde zuster en verder familgen,
Jk hoope dat dese letters in gesonthied mag
ontmoeden gelijk ik nog door des Heeren
goetheid mijn nog bevinden. Maar tot
mijn leedweesen moet ik uE. melden
als dat mijn teeter gelievede vrauw op den
24 November voor de metdag om half 12
uer het teijtelijk met het eevige ver
wesselt heeft. Soo kan ik in deese niet
naa laaten om uE. neffens de familgen
daar van kennis te geeven. Twijfele
niet of uE. sult in deese mijne droef
heid deel neemen. Versoeke aan verder
broeders en susters daar van kennis te
geeven. Waar meede blijve, naar toe
wenschin van des Heeren zeegen
aan uE. suster, uE. bedroede broeder
Johannes Jacobs.
Does burg, den 31 Dezemb. 1799.
310
[45-237]
[Amsterdam, 28 oktober 1788]
Monss. Jan Van Dorsten
An de hoogstraat
en Verder aan Monssieur
Monss. Dirik houbroeks
tot
merbeek*
[andere hand:]
is hier niet bekent
[Meerbeek in Vlaams Brabant]
[1] Neefen en nigten Houbroeks,
Wij en konnen niet naalaaten om aan u liden
eens een letter aan u t schrijfen als dat wij nog
alle in een goede gesonthijt, en hoope als dat
gij ook nog alle in een goede gesonthijt mogt
genieten. Was het anders, het soude ons van herten
leete sijn. Nu is het nog niet gedaan met de
Keesen* want voor een mant of 2 toen hebben
se weer begonen. Toen woudese weer en* bende ruijters
op rigten en namen se weer aan en sij gaafen
swaar hant gelt, en onder swaare eede naamese
aan. Bij geluk is het uijt gekoomen en sij
hebben den opperste daar daar van van* sijn buijten
goet gehaalt en nar Den Haag gebragt naa de
Gefangen poort met nog 2 klanten; die sitten
daar vast t loeren. En nu sullen de paarde van de
niwe ruijters van de week verkogt worden.
En de prins met sijn ganse hofstoet is hier
ook agt daagen geweest, maar seer wel afgeloope
- dat wij niet gedagt hadden – en heeft sig niet
gemijt* of er al geweest in de stat, en ook buijte
alles besigtig. En verleede week is ook nog een
boekverkoper gehaalt uijt sijn huijs, en nog
2 klanten, om dat sij pasqullen hebben verkogt
als dat de Keese so benaadeelt sijn en dat
Pruijse volk het hier ook soo slegt gemaakt*. En dat
is uijt gekomen, en dat sijn lugens.
[2] En gisteren sijn hier de Switsers sijn gisteren van
hier weggegaan, want die souden die niew aangeworfen
volk in gelaaten hebben bij nagt, en dan woudese
de iodenhoek in de brant gestooken hebben, en soo
soudense de stat bestormt hebben. Nu sijnse naa
Breeda en Mastrigt toe, en gisteren midag toen
is het rigement van den erfprins alhier binene
gekoomen. En wij den[c]ken als dat de ruijters vande
winter hier nog wel sullen blijfen. En nu is
hier een plakaat uijtgekoomen voor diegeene
die meer hebben alsoo 25* gulde besit moet 4 gulde van
het hondert betaalen en dan moet men sijn goet
dakseeren*, naamentlijk pampieren, gout, silfer,
iuweelen, postelijn*, boeken, alles behalffen line
311
[patriotten]
[lees: een]
[lees: daar van van]
[versta: afzijdig gehouden van het volk]
[versta: de zaak hier verslechterd heeft]
[lees: als 125]
[taxeren]
[porselein]
en wollen, en dan daar een eet voor doen en
dan krijgt men 2 en een halfe gulden van het
hondert. Gij kunt wel denken dat wij ook nog
rijkelijk moeten betaalen, soo dat wij het nu naa
het lant moeten brengen* in de plaats van ut*
koomen besoeken. Dat hebben wij de oproermaker*
t danken. Als ik met 300 vrijkom*, dan sullen wij
ook al wel t vreede weesen, gelijk gij weldenken
kunt. En onder het schrijfen deeser ontfangen
ik u lieder brif daar wij u gesonthijt uijt ge
sien*, het welk ons seer lief was. Maar hoe komt
Nusman aan Hulsen versijlt? Daar hoor ik niu*
van op. Ik verwagt se alle dagen hier. En wij wense
Gritsen vel voorspoet in haar geseegende staat en
hopen, als de tijd daar is, en* blijde moeder mag worden.
En den burman sijt dat hij nu geen kinderen moet hebbe
want hij t veel moet t veel betaalen an het lant* als
[3]gij se met een wilt voeden* de groetenis hebben van Willem
Mitsen en van Enser. En Willem komt nog al dikwils hier,
maar Enser soo feel niet. En verder de groetenis van ons alle
an Hulsen, aan Mitsen en aan alle de vrinden en bekende.
Van ons alle duijsent maal goede nagt, neefen en nigten. Hoope
t sijn en t blijfen u toegenegene nigt M.S. Klaasen.
Amsterdam, den 28 oktober 1788.
En gij schrijft van een mantie* te sturen. Moet gij maar aan
Nusman adriseeren. Maar als gij het niet missen kunt,
moet gij het niet doen, want gij hebt een groot huijshouding
daar feel van doen is*.
Nogmaal goede nagt
van ons. Wij hebben nog geen Hessen
of Bronswijker gesien; die leggen t
Nijmegen.
[zodat wij het nu als belasting
moeten betalen; u te]
[d.w.z. de patriotten]
[ervan afkom]
[lees: gesien hebben]
[lees: nu]
[lees: een]
[versta: belasting betalen]
[lees deze laatste twee woorden
tevens als: Wilt verder ]
[mandje]
[waar veel nodig is]
[ingesloten bij deze brief:]
Neeven en nigten Houbroeks,
Ik hoop dat uedele veel schaapies
en bokjes en wat jonge paartjes mooge
krijgen; als ik eens daar komt, dat ik er
dan op ryden kan. Neevenen* en nigten,
zyt van myn van herte gegroet. Verblijven
ik, uedele neef,
Jan Claasen.
[lees: Neeven]
312
[45-238]
[Culemborg, 14 januari 1798]
Georg Keijser
Ten Huijsen van den
Slager in de 7 steure
te Bockhold
in
munsterland
Franco Doesberg af te geeven
sito sito
[keerzijde:]
is vertrockken retour
af porto van Doesborg 1½ St.
Waarde man,
UEd missiven van den 9 deeser is mijn
geworde en UEd welstant daar uijtverstaan,
het welk mijn lief was om te hooren. Wat mijn
en mijn kind aangaat, is tans reedelijk, maar
mijn kint is lang siek geweest, maar tans
weer beeter. Ik moet den doctor 6 guld., agt stuijvers
betaalen, en dan heb ik nog een wijnig schuld, so
UEd wel kan denken, so dat ik niet kan koomen
voor dat ik betaalt heb. So UEd mijn 8 of 10 guld.
kan besorgen dan kan ik mijn schuld betaalen,
of anders moet ik so lang blijven tot ik de schuld
betaalt heb. Dan so wilde ik wel koomen. Maar
so UEd mijn het geld kan besorgen, dan ben ik
berijd om aanstons te koomen. So niet, dan moet
UEd geduld hebben tot ik betaal heb.
Verders, waarde man, bevele ik Ued onder goodes
heijlige hoede, wensche UEd zeegen en gesonthijt,
en blijven met alle agting UEd huijs vrouwe
Christina Keijser.
Cuijlenborg,
den 14 Januarj
1798.
313
[45-239]
[Arnhem, 16 december 1794]
A Monsieur
monsieur l’abbé gerin pretre
français restant a Welt
une lieu de didam deux lieux
de doësbourg
a Welt
Mon cher cousin,
[1] Jai appris, en passant a Münster pour aller a Warendorf conduire monsieur
le compte François Decars, capitaine de garde de mon seigneur le compte Dartois,
que vous restiez a Welt. En allant voir mon seigneur notre eveque pour
m’informer de mon frere qui ne ma donné de ces nouvelles depuis noeuf mois,
il ne me fut point possible de le decouvrir. Il me croit probablement mort a Bois le Duc,
mais j’en suis heureusement sortie le jour de la cernation, et depuis lors je suis
chez mon seigneur le compte Dartois, mais j’appartient plus particulierement a monsieur
le compte François Decars. Je suis, on ne peut mieux, sans grande occupation.
J’ai fait aussi entrez Saijttij de Crepij. Nous avons 40 sols de France par jour
et le pain qui est tres bon. Nous serons habilliés, mais sans livrée. Pour moi, je
suis mieux que tous les autres par ce que je ne suis point comme eux sous les
ordres du piqueur, nij de l’ancien coché de monseigneur qui veillent sur tous les
autres domestiques. Je n’ai affaire qu’a monsieur le compte qui a une grande
confiance en moi. Depuis trois mois que je suis avec lui, il na point encorps venu
voir ces cheveaux. C’est moi qui a acheté tout ce qui falloit pour les arnachez.
A ma fantaisie jai quatre cheveaux. Je dirais a mon cher cousin que monseigneur
notre eveque napeu medonner aucun renseignement sur mon frere. Jai aussi été
au comité des pretres, mais comme la liste nij etait point et qu’il falloit que je partisse
aussitot, je n’en ai rien peu apprendre. Je prend donc la liberté, mon cher
cousin, de vous ecrire pour minformer de votre santé que je desire etre aussi
parfaite que la mienne, et en meme tems pour vous priez de vouloir bien me mander
si vous ne sçavez point par qu èll coté il est passé. Je pourrois lui etre d’une
[2] grande utilité dans ce moment ici surtout etant dans cette mouson [?]. Je dirai a mon
cher cousin que j’espere entreprendre une occupation qui me rapportera 4 fois le double
si cela me reussi comme je l’espere. Vous sçavez sans doute qu’un tres petit nombre de [..?..]
sont sortis de Bois le Duc. Les deux Lagacke ij furent fussilez. François de Libessart ij
fut pris, mais je ne crois pas qu’on lai fait mourir a Bois le Duc. Un des
Sammier de Rolencourt ij est encorps en prison. Rien de nouveau au quartier general.
J’attend avec impatience de vos nouvelles, mon cher cousin.
Votre tres affectionné
serviteur et cousin
Lejeune.
De Sippendal*, le 16 de decembre 1794.
Mon adresse est: chez monsieur le compte François Decars au quartier
general de monseigneur le compte Dartois a Sippendal prèz Arnheim.
314
[= Kasteel Zijpendaal]
[45-240]
[’s-Hertogenbosch, 1 februari 1787]
Monsir
Monsir N.N.* Gerrets de voerman
Wonnende inde boekel straat*
en verder Aan fredrikus steenmeijier
soldaat
Tot Does burgh
[=nomen nescio]
[=Boekholtstraat]
S.Bosch, den 1 Februari 1787
Zeer waar de en bemin de lief,
Ik kan niet nalaate te late weete alsdat ik
nog fris en ge sont sy. Hoope alsdat het met myn
waarde lief ook soo mag weese. Waar het anders, het sou
mijn van hert en ziel leet weese. Maar, myn lief,
ik weet niet wat het beduijt dat ik geen antwoord op die en* brief dien ik geschreeven hep
op die boot schap die my Sis de Booy hat gebragt.
Ik staaij in twijffel of dat gy die en brief*
wel ont fan gen hept. Het is wel 10 weeke
ge leede dat ik die en* brief naar u geschreven
hept. Het kan and[er]s niet syn of gy moet hem
niet hepbe ont fange. Maar ik ver soek vrindelijk
dat gy myn ten eersten* antwoort stuurt oe* het is.
Verders weet ik niet meer te schry[ve] als wense u,
myn lief, na min same groete nis*, en weest van my[n]
nog duijsen mal* ge groet, en van Berber en* van Gersser.
Hendrien Duyver mans.
315
[versta: dieën]
[versta: dieën]
[versta: dieën]
[zo spoedig mogelijk; lees: hoe]
[lees: minsame groetenis]
[lees: duijsentmaal; Barbara]
[45-241a]
[Purmerend, 26 juni s.a.]
An J. Holl Meester Kleermaker
Wohnende tot Cappelle op den Eijsel
Tot Capelle
franco Amsterdam
[Keerzijde:]
Dese is in Cappellen bij Geldere
niet bekent
Purmerrend, den 26 iunie
Seer waarde vrend en vrenden*,
weij heben u E al lang wellen schreijven
mar de teijt onbrak ons dor de volhandegheyt*.
Want vrend, meijn man en ek heben het
even druk. Het gat tot heeden tou alles
geseegent. Ek heb van de 20 meij af tot
de 14 iunie tien kenderen gehald waronder
eens 2 sonnen op een keer kwamen, en eens
2 dogters op een keer, en dat bennen so vier*
vrouen op het laast dat ik het u niet melden
kan. En de vroutvrouen bennen hier so better*
geplagt, want tot de tiende dag mouten weij
de vroen gan besouken. Nu kan u E begreijpen,
als ek 2 of 3 vrouen op en reijs* heb legen
en die alledagen gaan besouken, dat ek de
heele morgen kweijt ben. Nu weet u E dat ek
2 kenderen heb, en meijn man dar dan alleen
bey, dat sein werk niet veel segen wel*. Nu
was meijn man seijn versouk of u E de goutheijt
bliefde te heben van Daviet een week of 3
of 14 dagen over te sende om meyn man wat
euijt de drukte te helpen. De mensen wellen
allemal grag geholpen weesen, en meijn
man kan niets belooven om reeden als
ek vort mout*, dan mout het seijne bleijven
legen. Ek kan wel segen wanneer ek
euijt gaa, mar ek kan niet segen wanneer
ek teuijs kom. Warde vrend, siet hou u E
het scheken* kan, hou erder hou liever.
Mar so niet, versouken weij antwort; mar anders
de man selffs*. Ek brek af en bleijf
met agteng, vrend, u onderdanegste dinarese.
Veel kompelemente van
meyn man, als mede van meijn*
an u* vrou.
Barbara
Viehman, gboren
Hanser.
So Daviet komt
mout heij over Amsterdam,
en so heij smedags om half twalf
op het water beij seijde de Koreburs es,
dan kan heij met de pakscheuijt om 4 ur
sagtermedags bey ons wesen.
[vriendin]
[drukte]
[lees: veel]
[bitter]
[op één keer, tegelijk]
[dat zijn werk niet wil opschieten]
[want als ik op pad moet]
[schikken]
[nl. David]
[mij]
[uw]
316
[45-241b]
[Purmerend, 26 juni s.a.]
Purmerende, den 26 iunie
Seer waarde brour, weij seijn tans
nog gesont, behaffe* Loudolf, die heeft
alle dagen de koors. Het gat ons got dank
tot nog tou alles wel. Weij heben beijde
onse hande vol. Vieman heeft so veel werk
en heij kan niet veel doun want ek mout
alle dagen hast euijt lopen. Dar seijn en* de
20 vrouen die voor novenber nog en* de kraam
moeten en* de stad, en dan mout ek ok op 3 durpies
beuten weesen. Weij heben brour gepaseerde
densdag 8 dagen hier gehad, mar van sogens
10 ur tot savens 7 ur; toun moust heij weer vort.
Als u E kont*, dan moet u E hem leerren vreijen*
wand heij heeft wat ande hand. U E sal sien
en* den brief van u baas, al war Vieman en*
versoukt om u vor een wek of 3 of 14 dagen
over te heben als het den baas kan scheken*
en als u E ok wel* komen, want dar es hier
geen okasie om soldate knegs te heben want
seij bennen vor 3 weeke alle van hier na De
Helder vertroken, en burger knegte bennen hier
ok niet. Verders brek ek af en wens
u goude reijs on* na Purmerend te komen.
Weij wonen op hed seuijdend; so u E
de poort en* komt, bent geij anstons an ons
huijs. Viman laat u groute. Blijf u suster
B. Vieman.
[lees: behalfe]
[in]
[in]
[in]
[lees: komt; voorlichten]
[in; in]
[schikken]
[wil]
[lees: om]
[in]
317
[45-242a/b]
[Haarlem, 6 juni 1803]
De Heer Joh. Chr. Roeder
te
Deutichem
Myn Heer!
Hier ingesloten zenden wy UEd. de Rekening van de
Advertentien, voor UEd. in de Haarlemse Courant
geplaatst, en waarvan wy de Betaaling met de eerste
gelegenheid FRANCO zullen verwachten; wy twyffelen
niet of UEd. zult dezelve accord bevinden, en blyven
ondertusschen na minzaame groete, met achting,
UEd. Dienaars
Haarlem
Joh. Enschedé en Zoonen.
den 6e Iunij 1803
P.S. Wy hadden gehoopt dat UE deze aan de heer van
Leersum zou voldaan hebben; dan* die heer schryft
ons dat zulks niet geschied is, en UE naar Deutichem
met er woon vertrokken waard.
[maar]
Ns 170
1802
De Heer Joh. Chr. Roeder te Deutichem
Debet aan Joh. Enschedé en Zoonen.
In de Haarlemse Courant geplaatst:
8, 12 Iunij Bericht wegens u kostschool 13 reg. 6 St p ƒ12 - -
318
[45-243a/b]
[Haarlem, 9 januari 1804]
De Heer J.C. Roeder
te
Deutichem
Myn Heer.
Hier ingesloten zenden wy UEd. de Rekening van de
Advertentien, voor UEd. in de Haarlemse Courant
geplaatst, en waarvan wy de Betaaling met de eerste
gelegenheid FRANCO zullen verwachten; wy twyffelen
niet of UEd. zult dezelve accord bevinden, en blyven
ondertusschen na minzaame groete, met achting,
UEd. Dienaars
Haarlem
Joh. Enschedé en Zoonen.
den 9 Jan 1804
185
1803
De Heer J.C. Roeder te Deutichem
Debet aan Joh. Enschedé en Zoonen.
In de Haarlemse Courant geplaatst:
13, 20 Sept berigt van Uw Instituut 22 reg. ƒ 19,16
319
[45-244]
[Rotterdam, 14 augustus 1790]
Myn Heer
de Heer H. Disselsteeg
Coopman
te Doesborg
H. Disselsteeg, te Cuijlenborg
Rott., 14 aug. 1790
Goede vriend!
Wanneer zall het U well eens geleegen
koomen mijn die ƒ 43 die gij mij nog
schuldig zijd te betaalen? Gloove maar
zeeker: het is mij nog niet vergeeten, en
ik sall U soo lang op kosten jagen tot
dat gij mijn betaalt hebt. Ik heb nog
geen ƒ 43 gulden aan U geprofiteert om
soo ligt daarvan af te stappen, en daarom
zal sien mijn geld te krijgen.
Ben U vriend
S. Criellaert
H.D. Wolf.
320
[45-245a/b]
[Amsterdam, 5 mei 1789]
Mijn Heer
De Heer G. Arents
Voornaam Coopman
a Milligen
[keerzijde:]
Dood
Amsterd. 5 Maij 1789
Mijn Heer & Vriendt,
Ued. brieffen hebbe wel ontfangen. Tot Ued.
narigt dient als dat ik uwe comissien direckt
hebbe besorgt, en den 2 April aan Ued. afgesonden
hebbe met de Emmerickse beurtman 4 oxh.* wijn:
[okshoofen]
1 oxh. Javelle, 2 oxh. Medoc & een oxh. witte, waar
van de rekening in het adres is, en nu weer
den 28 April de op nieuwe geordoneerde. Dus
kan mij niet begrijpen dat Ued. de wijn nog
niet & heeft*. Hier nevens de quitantie van
[lees: niet en heeft; versta: niet heeft]
de wissels. Blijve na onse minsame groetenis
Ue dienaars A.B. Colenbrander & E. de Neeff.
Ontfangen van de heer G. Arends a Millingen
de somma van vier hondert seeven & vyftig guldens
dertien stuijvers & agt penningen in voldoening
voor aan ZijnEd. geleeverde wijnen, in dato 5 april
& 26 Meij 1788.
Amsterdam, 30 April 1789
Zegge ƒ 457,13,8
Warnar Wreesmanborcht.
321
[45-246]
[Emmerik, ? september 1783]
Mijn Heer
De Heer Frans Ant. Ketelaer
Koopm.
te Doesborg
Emmerik,
September 1783
Mijn Heer,
Door dien de prijzen van de nieuwe geerst, die er boven
aan de markt geweest is, nog zeer hoog zijn gehouden, egter
ons van daar gemeld word, dat men in dat articul eenige
daalinge vermeende te krijgen, zoo hebben wij nog niets laaten
koopen. Egter denken wij ten eersten tot den inkoop op
een partij order te konnen en te zullen geeven, en door dien
wij zulks met een eijgen vaartuijg op het spoedigste naar
beneden laaten brengen, zoo zijn wij in staat vroeger, en in prijs
zoo min* als iemand, te konnen leveren.
Kwetzen, die dit jaar redelijk wel geraden zijn, laaten
wij ook een partij van boven komen; dus denken wij in staat te zijn
UE op het civielste* te konnen bedienen.
Wij hebben UE bij tijds hier van willen verwittigen
en ons bij UE willen recommandeeren (ook by aldien* UE
van het een of ander geliefde gedient te weezen) om UEs
orders te verzoeken.
Groeten overigens minzaam en blijven,
Mijn Heer,
UEDW Dienr
J. v. Haren & Comp.
322
[laag]
[zeer voordelig]
[als]
[45-247a/b/c/d]
[Arnhem, 12 juni 1793]
An
Diesen brif an die
anneliese bet Rockensus
in Gesberg ab zu geben
gehet nach Deusberg
[andere hand:]
gefurt nach Deusberg
[andere hand:]
retour pour meilleur adresse
[45-247b]
[1] Gott zum gruβ und Jesus trost
Mein ist daβ ende
wir. Es doch notich ist
mein ist daβ ende mein. daβ ich doch muβ
Weil ich daβ niht zu ver mein leben ver
meiten [?] bin, drum wil lieren muβ. Drum
ich doh*. Muβ mich er
heist es ich bin ein
[lees: doth]
geben muβ. Drum
kint daβ ich doch muβ
weiβ ich nicht wie es Rockvir daβ verter kint
die leiten sagen.
will schreiben will
Es ist doh* nicht wie
wan es doch nicht
[lees: doch]
sie es machen sol
uhm nachsehn. Ich möchte solche
duhn es doch kein
trauer nicht auf meiner
gut dansen [?] sein
selen haben. Ist es daβ lant
zehnfache scal [?] fien [?] wo die leiten freien sint, nicht
ihrer meiner sclavischen sclaven ihrer hern. Aber
art heist. Es ist daβ lant ich ein dort weinen sehe.
wo ich gebohren wurte. Gorge, ein ler geschlagen und
Reich sint die sitten
finstern wo lieβest du mein
meines volkes, aber
vatter? Ich bracht uhn bracht
solche trauer habe
dreizehn Taler; ich habe
niht einen Heller.
[2] Ludwig, hurtig, hurtig, als ist dot heirich in unser leben,
sunten leben. Ludwig, vertamtes gluck. Grele da ich dich
so nötig habe. Heirich muβte ich zu viehl trincken und über
tölpell weten. Ludwig, klerligt keinen schurz, macht
daβ wir fort kommen. Heirich warten sie nicht nach mir.
Ich komme nach, Ludwig. Welcher teufel verblente mich
mein gelt an leute zu verlieren die ich ubersehn konte
wenn die Englänter in neie wein [?]. Wie soll ich mein mangel,
meine schult meinen vater wegent dieser eriegung heirich?
Hurtig, der tag bricht an. Heirich sint si noch da. Ich vermiche sie schon
im hafen, Ludwig, da mit du dich doch sicher mit meiner gar
terobe davon machen. Heirich wäre daβ etwaβ nicht freundschaft
lich, wurde ihre bruter nicht lieber unt meine schwester,
und muβ in dieser welt nicht einer den antern tragen
helfen? Ludwig, mensch, wie du noch scherzen kanst
heirich. Traurigkeit macht schwere leite, unt wir be
turfen leichteren suchen wenn uns die erleitern* solten.
[lees: erleichtern]
Heirich posten um daβ weitz [?] gefangen haben sie von
antern seite zeigen muβen selbst als wurklig.
Ludwig Rockensus 1789 [.?.]
323
[3] Ah du lieber Gott, mein Jaco! Lieber wolte ich mir daβ
wamms vom leibe verkaufen! Gorg, ich auch. Aber daβ be
zahlt uns niemant. Der vogel ist das einziges waβ mir
haben. Gorg. Eben deswegen gehöret es meinnem vatter.
Er hat mir immer aus der munte gefresen. Mein vatter
hungert. Nun so frage wohl, lieber Jaco, du wirst vieleiht
in die hente geraten wo du mer zucker und mandele
bekömmst als bei mir, aber es wirt dich doh keiner so
lieben als ich. Gorg. Auf mein herz! Hengetan den vogel!
Er hat manche unschultige freude gemacht, doch es muβ sein.
Kommen, armer Jaco! Lebe wohl, papgeiy! Wer kauft
leite? Hu, der ist schwarz! Guten tage, woll ihr meinne papge[iy]
kaufen, Amalie? Kan er reten? Oia! Er plautert vom morgen auf den aben, Amalie. Wieviel willst dus dafür haben?
Drei Louistore bitte. Bist du toll? Hier kauft man die papgeiy
zum einen ducaten! Daβ ist mer als ich für dich geben wute*
und wingier als einen einzige feter vom meinen papageiy
werth ist. Du bist ser höflich! Man* nicht alles zugleich sein; ich
bin ehlich. Wolt ihr kaufen, schöne fraug? Ich habe [..?..].
Want ihr das ich gelt entbehre könnt? So thut es immer.
[4] Ich verkaufe euch etwaβ daβ huntert Taler wert ist;
den papgeiy gebe ich euch oben drauf, Amalie. Wie viehl?
Unt daβ wahre die freute eine wohltaten gethan zu
haben, Amalie. Du gefällst mir, kommer*, ich will dir daβ
gelt auszahlen. Nun, guter Jaco, lieber lantsman, wir
sehn uns heite zum letzten mahl. Lebe wohl, fuhre dich gut
auf, mache deiner erzihung keine schante. Breife [?] du mich
nun wo ich den frohen jahre der kintheit durch lebt.
Vatterstant*, wo ich die unbefangenheit des knaben
alters genoβ, wo in der [...?...] [...?...] mir auf
wuchs. Noch wolte ich indes höcker weib mahlen daβ an der
ecke saβ. Noch sunt der* hörtich daβ zwitschern der vögele, das
murmele daβ* bahs. Gorg. Noch sunge der glockenton von
nahen kirchensturm in meinen ohren. Da stehe ich neben
meinen vatter am Lahn und sehe die fiche* zappeln. Da hust
ich unten tisch meinert mutter, wan sie kuchen bäckt,
ein fischen in meinen wassertopf. O wie lustig sprang
ich davon, ein stuck kuchen in meiner hant, unt alle meine
wunschen waren befritigt. Rie[?] JaJ Rockensus
Ren[?]
ist daβ nich
ein
artelich weissen
ein Jäger Jacob Rockensus
R
ist daβ ist
daβ nicht ein
deβ
Jacob Jm Roshensies
Jacob Kuschner.
324
[lees: würde]
[lees: Man kann]
[versta: Freund]
[lees: Vatterland?]
[versta: da]
[lees: deβ]
[lees: Fische]
[45-247c]
Gott zum gruβ und Jesus zum trost
Meine herzliebst schwester, ich kan nicht
zu under laβen an dich zu schreiben. Wan
dich mein wienieges schreiben noch bei guter
gesundheit anttrift, so soll mir von herzen
lieb sein, und ich bin noch gesund soslange*
[lees: solange]
als der liebe gott will und wir leben.
Und ich iuberschick ich dir ein bruff, da ist 3 in
nei krif* inne. Daβ ist alles waβ ich dir schicken
[lees: ein Griff; versta: 3 brieven in 1 envelop]
kan. So sei du so gut und gruse von mir deinen
herr und deine fraug und uhren sohn und uhre
tochter. Und wan sie noch alle noch gesund sein,
so soll mir von herzen ser lieb sein, und ich bin
noch gesunt solange als der liebe gott will
und wir leben. Und ich winste uhrren sohn ein güngn [?]
sohn und daβ sie in Preisen leben in friten.
In der eil geschriben den 12 Juniye geschrieben.
Johann Ludewig Rockensus 1793.
Johan Ludewig Rockensus.
325
[45-247d]
[1]Gott zum gruβ und Jesus zum trost
Mein herzliebster vatter und mutter, ich kan
nicht zun under laβen an euch zu schreiben.
Wan euch noch mein wieniges schreiben
noch beiguder gesundheit antrift, so soll
mir von herzen lieb sein. Und ich bin nog
gesunt so lange als der liebe gott will,
und wier leben alle in daβ geheimniβ. Daβ
ist mir ist von herzen daβ uhr doh wieder
so klicklich wieder nach hauβ kommenseit.
Daβ hat mich so sehr erfreit weil ich doch so viel
sorgen gedragen haben um euch bist ihr nach
haus kommenseit. Ich will euch doch schreiben
etwaβ neiges*, daβ uhr euch doch erfreien tuth
iuber daβ ich euch schreiben werde. Daβ neineg*
daβ wir haben iuber standen haben daβ ist
doch dein kroste freide daβ mir doch auβ dem lage*
sein und stehn in Erheim* in den kartieren
sein, und die Franzosen sein auf der inzel
und sie schiesen von der inzel mit 3 [..?..] kanonen.
[2] Und ich willdeswunschen daβ es euch recht wohl
gehe weil ich doh daβ ich den duch gekrek
habe uhn richtig erhalten; den achsten habe ich uhn
emfangen. Daβ ist doch wahr, ist wahr, ist wahr.
Ich bin allerfreitefoll und ich sage wieder die Fra
nzosen: „sol ich doch schiesen, oder will uhr nach mir
schiesen? Ob ihr mich doh drefen* wertet, ich will euch
doch wohl drefen daβ uhr doch conde die beine
in die hödren [?]“ Und sagen ich dem heckman: „du
bist ein spusg* buben! Ich werte dich doch krihen daβ
du mir doch gute worte geben werte!“ So sage ich zu
den Franzosen: „uhr soll mich doch immaselecken* daβ
uhr mich kruck. So lange ich doch den zunge lacken* kan,
soll uhr mich nicht kruchen, nicht in die* zufallen“. Daβ
ist die freite dich* doch erlangen habe willen.
Und ich bin noch gesund solange als der liebe gott
will und wir leben. Ich gruse alle von mir: vatter und
mutter und bruter und schwester, und wan sie noch gesu[nt]
sein, so soll mir von herzen lieb sein. Und gruse miene
vetter von mir, und wan sie noch gesunt ist*, so soll mir
ser lieb sein. In der eil [?] grust [?]
[3]
Johan Ludewig Rockensus.
Tun [..?..]und schreibedoch [?].
326
[versta: neues]
[versta: neues]
[lees: lager]
[Arnhem]
[versta: drohen?]
[lees: Spitz]
[lees: im Arsche lecken]
[lees: lecken]
[lees: in die Hände?]
[versta: die ich]
[lees: sein]
[45-248]
[Nigtevegt, 21 oktober 1794]
Monsieur Monsieur
Willem Mom
Tot Velthuijzen
[1]Van Harten Teer Geliefde Vader en Moeder,
Dese week ontfing ik een brief van zuster Gertjen warin zij
mij melde reeds twe brieven aan mij geschreeven te hebben
zonder antwoort daar op te hebben ontfangen. Maar, lieve
ouders, dit is buijten mijn schuld, want ik hebbe geen van
die twe brieven ontfangen. Zuster schrijft mij in haar brief dat
vader zo zwak en ziek is geweest, maar schijnd nu door
goedheijd Gods weer te beteren, ’t welk mij van harten lief is.
En ken* het geluk dat ik geniet van u, lieve ouders, nog in
het land der levendige te zien, en hierom wenst mijn
kinderlijk hart dat Hij die een Heer is van tijt en ewig
heijd, Uliede nog lange spaare ter zijner eer en tot troost en
blijdschap van ons kinderen en de hele familie. Hij doe
u hier in den tijt genieten alles wat u vergenoegen kan
en doe u geduldig zijn in de gebreeken des ouderdoms. En
dankbaar in desselfs voorregten geduurig het oog vestigende
op onsen getrouwen vader die in den heemel is. En als gij
dan oud en der dagen zat in een hoogen ouderdom
zuld begraven worden, dan moogt opgaan tot die plaats
der heerlijkheijd en daar genieten oneijndige vreugde
die alle zalige zielen berijd is. Dese vreugde doe God
u en mij ewig genieten.
Wat mij betreft, ik ben door Gods goedheijd nog fris en gezond
en woon nog bij de zelfde heer, en heb het heel wel. Ik was
[2] vast van voornemen om met aanstaande neuwejaar uliede te
besoeken, maar tot mijn leetweesen kan hier niets van worden
want mijn heer en de tijts omstandigheeden permiteeren
het nu geheel niet, zo dat ik het zal moeten opschorten tot
op een geleegender tijt. Zuster Geertjen schrijft mij dat
gijlieden het huijs vol housaren gekregen hebt. Dat zal
u ook niet makkelijk vallen. Ik hoop maar dat gijliede
redelijk volk getroffen hebt, maar men weet wel hoe het in
zulke omstandighede gaat. Ik hoop maar dat God u in
alles sterken en bewaren mag. Wees zo goed en schrijf
mij met den eersten een lettertje werom hoe gijlieden ‘t
hebt en wat voor volk gijlieden hebt.
Lieve ouders, ik groet u hartelijk en beveel u
in Gods bewaring. Blijve altoos met alle
achting U gehoorzaame en liefhebbende zoon
Evert Mom.
Nigtevegt,
den 21 October 1794.
327
[versta: ik ken]
[45-249]
[Amsterdam, s.d., 1781(?)]
[De envelop ontbreekt]
[1] Seer waerde mester ende vruw, ick laet
uw eedele weten als dat ick noch vres
en gesont*, hopende van uwe eedele vrou en
mester en dochter ook te hooren, want dat het anders
waer, het soude mi van herte leet wesen.
Maer ick heb hooren segge dat de roode loop*
te Maseck en alle die platse wederom
is, waer dat ick seer bedroft*, hopende dat
de Heere die straffe mag verbij sende. Want
het gaet in Amsterdam tegenwordig sleght
met het werck, want daer is nit vel te
verdine. Ick heb godt danck noch gen klagen
gehadt, maer vel kledermakers knegts
die om het werck ten orlogh sin gevaren,
die ni* in dat laste geveght op de see mede
in den slagh sijn gewest, die ni te Amsterdam yn het gasthuys sin gebragt, die
[2] de eene heft de arme verlore en de andere
een ben en alle twe de benen, soo dat men
over de hondert kan tellen swaer gequest*
benne. En ick soek nit langer in Amsterdam
te blive als tegen valt, en dan sal ick
sietelijck* naer huis of naer Parijs* als mi
godt gesont spaert. Maer belift doch
soo got te sin om mi eenen brif te sriven
met den ersten post op dat ick magh weten
ho uwe eedele ende vrou ende uwe docter*
noch vart, want ick ben in seer groot
verlangen. En ick wensch uwe duisent*
den goden naght aen uwe edele en aen uwe
edele vrou en docter. Belieft de grotenis* tedoen aen Peter Hermis en aen
Mareagnis* en aen Hijpbertus Smit en
Margrit Sille met hare docter,
[3] en aen de merder* De Vris, Peter Laurens.
Maer belift doch soo got te wesen om mi
antwort te schriven met den ersten
pust. Min adderes is: tot Amsterdam
op de Pijpe mart in de
Swratte* parde steg
aen Bastijaen Bergman
en verders aen Joannes Telen.
Her mede breck ick af met alle
agtingge en blive uw onderdanige
deinaer Joannes Telen.
[lees: als dat ick noch fris en gesont ben]
[dysenterie]
[lees: bedroft om ben]
[lees: nu]
[lees: die swaer gequetst]
[onmiddellijk; lees: naer Parijs gaen]
[lees: dochter]
[lees: duisentmael]
[groeten]
[Mère Agnes]
[lees: moeder?]
[lees: Swarte]
Amsterdam.
328
[45-250]
Deesen Aan
Pieter Buermans knegt by
schipper willem Boers
leggende tot Doesburg
[Rotterdam, 27 februari 1795]
[1] Waarde Broer,
Ik heb UE mesieve van den 7 februwary wel ontfang[e]
en UE gesondheid daar uyt verstaan, het welk myn
lief is geweest om van UE te hoore. Wat myn en myn
kindere aan gaat, ik ben door Goe* goed heid fris en
gesond. En UE meld alsdat UE den 5 deser Frans
zyt geworde. Wy zyn den 20 Jannuwary Frans
geworde met groote vreude, en gaat tot nog toe
nog al schappelijk. Ik heb myn huys ook al
vol gehad*, en tot nog toe niet kweid. Daar zyn
der nog weinig geriemoreerd*, maar het schippers
gilde is heele maal geriemoreerd. Dirk Bruyyem
had een schop gekreegen* en Jan de Sitter is hoofman.
En Kees van Son en de jonge Piet Dolk en Joost
van Peld: onsense gilde kregt* en soo sal het mit alde gilden
gaan. Het verandert daagelijks, maar niet na
veul luij haar sin. En de Franse die zijn hier
nog al stil, als sy vegte nog al is onder mal
kander*. Daar isser en sondag nog een doot
gestooke.
[2] Nu wens ik dat Got sal geeve dat het gauw
oope water mag zyn en dat wij malkandere
in gesond heid sullen sien. Ik heb God gedankt
voor doouw* weer. Ik heb een winter gehad dien ik
lank sal heuge. Ik heb ook teydin* van huys geha[d]
met Kouwen berg; die is van de week hier gekoome.
En tuys is alles nog gesond. Daar weetese van de
Fransen ook te spreeke maar is nog heilig,
buijten de Enelse*: dat is vee. Maar nu isser
geen een Fransman op de Swaaluij* of Oosterhoud
of daar omstreeks*, en hier komd alledag volk
in en uijt. Hier zyn eenig te immagrante op
gebrogt; die sullen ook kop afgaan*. Ik heb al
drie weeke onder water geseeten; dat houd mit
geen twee duysend emmers op die wy al geschept
hebbe, en nog geen ontlasting. In dat bedroefde
water gat daar lei ik arremoe en de kindere ook.
Lieve broer, weest tog soo goet en schreyft
myn tog eens of UE hier na toekomd. Ver
ders weet ik niet te schreyve als de groete
nis van UE schipper, zyn vrouw en kinder[e]
aan UE schipper en UE. En zyn* ook
[3] verlangende na UE alle, en de groete nis
van myn suster aan UE en aan Teis. Verders
weet ik niet te schreyve als een hertelyke
groetenis van ons alle aan UE en aan Teis.
Ver bleyve met alle agting UE s[uster]
Anna Mariija Christiijaanse,
weeduwe van Adrujanis Buermans.
Rotterdam, 27 februwary 1795.
329
[lees: Gods]
[versta: vol met soldaten]
[in opschudding gebracht]
[is afgedankt]
[versta: ons ganse gilde wordt afgedankt]
[hoewel ze nogal eens onder elkaar vechten]
[dooi]
[tijding]
[afgezien van de Engelsen]
[in Zwaluwe]
[daaromtrent]
[Hier zijn enige immigranten gearresteerd;
die zullen ook het leven erbij inschieten.]
[versta: wij zijn]
[45-251]
[s.l.; s.d.; s.a.]
[De envelop ontbreekt]
[1] Seer uaerde en veel geagte
beeminde liefije, ijck kan niet
mankieren om met deese oekaesij*
en kley leeter* te schrieeven
als dat ick ueedele aengenaeme
brief in liefde ende plaeesier* heb
ontfangen ende ueedele men* beeminde
liefijes geesonthede daer uit
verstaen, het uelck men* tot*
groote blietscap veruult*.
Uaer* het anders, het sou men
tot de groetste bliscap
drofhidt veruekken. Verders, men
men beeminde liefie, heb ick dagen
of nagt gen rust oover u, eer
uaerde ende veel geeagte liefie,
oover dijeese* beedrofde tijde.
Den eene mens sict* dat De Graef*
beeschoote uort, ende denanderen
sict van niet. Ick sal het
[2] in onse rechtvardeeegen godt
zijn hande moote stellen. Als het
dan al soo mogt uieesen*, dan hop
en uins* ick, men uaerde ende vel
geeagte beeminde liefie, van men
kant dat den alleemachtieegen
godt ueedele men uaerde beeminde
liefye mag beeuaaren. Ick hop dat
godt men bidden ende smeeken magh
beeuaaren ende verhooren; dat uij*
dat uij dor de bermhertigh hedt godts
in liefde ende plaeesier uee* bij
mallekanderen moogen koomen.
Men uaerde liefije, alle meene luste*
gaen hoo langer hoo mer oover
dor de benarde anste ende vreese
dat godt, men tueede ziel, ons van
malleekandeeren sal sceede. Nu is
men frintelik versok aen ueedele
men tueede ziel, dat ueedele men
liefije men tog schrijft hoo het do[g]
geestelt is.
[3] Nu, men tueede ziel, moet ick
ueedele hier bij voogen als dat
het hier oek beedroft uiet* ziet.
Het is hier soo vol vluegtelins
ende alderleij sort van vollick,
dat de mensen niet onder* kunnen
koomen. Ick heb tue* subet* bij
[gelegenheid]
[een kleine brief]
[plezier]
[mijn]
[mij; met]
[vervult]
[Ware]
[deze]
[zegt; Grave]
[wezen]
[wens]
[wij]
[weer]
[versta: (levens)vreugde]
[uit]
[onderdak]
[twee (vluchtelingen); subiet]
330
men in moote nieeme dor orders
van de prieesendent. Verders,
men uaerde liefie, versok ick
ick ueedele frintelick dat uedele
men uaerde liefie men ens laet
ueeten of ueede* den brief op
Duietslant goet hibt beesorrigt. Daer liet vel aen geeleege*.
De passtor heft men daer
verschieede keeren na geevragt
of ick antuort heb ontfangen.
Ick hop dat ueedele men
uaerde liefie den brief goet
beesorrigt sult hebben.
Verders versok ick ueedele dat u men
ens laet ueete hoo het met Fendeloo*
is, of het oover is of niet*.
[4] Nu, men 2 ziel, verders uet* ick niet
mer te schrijeeven, als dat ick hop dat
godt ueedeuaerde* liefije na zen gunst
mach seegeenen ende beeuaeeren*. Nu
moet ick endieegen met de pen maer
nijet met men hart. Ick blijf met
alle liefde ende reespek ueedele geetrouue
liefhebbende lief tot ter doet toe.
Nu, men 2 ziel, uins ick ueedele alle
beedynkeelieeke* zeegen, zoo na ziel
als na liggam, ende hondert duijeesende
goode-nagte van men ende van meene
soon ende van Lieeseebet Scherklatte,
Kaatrijnna Zugetzerijn. Noch mals
geegroet van men aen u, men lief.
Uest soo goet ende groet men broers
soon van men. Vernijmt* tog ens
hoo het met Fendeloo ijs.
[lees: ueedele]
[Dat is heel belangrijk]
[Venlo]
[versta: of die stad in andere handen is overgegaan of niet]
[weet]
[lees: ueedele waerde]
[bewaren]
[te bedenken, mogelijke]
[Informeer]
331
[45-252]
[Sluis, 30 oktober 1795]
deesen aan Engelb wasscynk
tot aalte in het
graafschap sutphen
sito sito
[1] den 30 october 1795
Seer waarde man, ik laat uw weeten als dat ijk uw brijef in een reedelijke
geesondt* ontfange hebt. En gij scrijft mijn dat gij uw verwondert dat ijk
[lees: gesondthijet]
uw, geeweesene man, gescreeven hebt, maar dat hebt ijk daan om uw te doen
scrijve [?]. Toen gij met de hoer op reys was, hebt gij mijn een brijef gescreeven
en mijn daar in geenoemt ‘geeweesnee huisvrou’, toen gij mijn in soo
dyespraat* boel lijet sycte* en mijn overgaf om van alles beerooft tee woorde. [lees: desperaat; lees:sytte]
Daar sijn meer bankroeteyrst geeweest, maar noiit soo ontaart niet of sij heben voor
haar vrou gesoorgt, soodat gij wel toonde dat gij van myn afschyede. En scrijft* van
[gij schrijft]
haar verlijedijng, maar heben dan al dije andere hoere uw ook verlijet? Die gij
self op sogt op Sliys en andere plaase? Anders sou ijk nog gedogt heben: sij hybt
uw verlijedt. En gij scrijft dan nog van myn geeweeten! Mijn dunkt dat
uw geeweeten wel toegescroet* geeweest heit, dar ijk noiit naa geedaan hebt* [toegeschroeid; reden gaf]
om mijn soo te beehandele en van alles te laate beerooven. Self* van mijn
[Zelfs]
ijege kleeren beene* soo goet als verkogt, want ijk hebse met taksay*
[zijn; taxatie]
overmoeten neemen, en daar heeft een ander voor moete staan*, anders hadt
[borg moeten staan]
ijk wel moogen gaan beedele. Maar dat heeft die groote Ontfeermer nog voorsijen*.
[verhinderd]
En sou gij dan nu bij mijn wijlle koome nu ijk het soober hebt? En toen gij
het wel met mijn hade, was gij niet met mijn tee vreede! En nu ben ijk
al weer 7 ijaar ouwer. En dat sou ook soo gemakelijk niet gaan, want toen
hebse mijn geeraade om mijn van uw geregtelijk te laaten shyede, dog niet met
mijn genoegen, maar ik was overmant*. Sij hebe uw ook ingedaagt en gij
[geheel van slag]
sijt niet geekoome*. Maar nu heb ijk niemant om raat gevraagt, want
[nl. voor het gerecht]
een ijder sou seggen: ‘Wat hoe* gij begijne? Laat hem loopen! Hy heeft uw daar
[lees: sou?]
niet naageedaan en* uw ook weer aanteneemen.’ En dan somteys* de tweede
[lees: om?; somtijds]
dwalijng erger te sijn dan de eerste. Want dan sou ermaar teegen mijn
geesegt woorde: ‘Warom hebt gij gedaan? Gij was van af*! En gij scrijft dat gij [versta: van hem af]
in het eensaame moet leeven, maar dat heb ijk al soolang gedaan! Maar beeter alleen
als met syn beyde met onrust, want daar werkt den boosen en daar sou ijk
voor het teegenwoordyge nog meer voor scrijke en niet bij kune leeven. En daar
vreede is, daar wijl de Heere syn seegen overgeebyede*.
[aan schenken]
[2] En gij scrijft mijn dat het te Aalte daar slegt ut sijet. Hijer is het ook soo
ales even schar en diur en geen wynste en een broodt van drye pont tijen stuyvers in alf.
En daar op* gaat het teege de wynter, soo dat het op Sluis mee* beedroeft ut syet.
[bovendien; ook]
En de ambagts luy heben geen werk en daar is geen gelt onder de luij; een ijder woort
arm. En gij scrijft mijn dat gij geen mydelen hebt om tot mijn te koome,
maar hadt gij dan mijddele om tot Aalt te koomen? En het verwoondert
mijn dat gij mijn niet en scrijft wanneer gij te Aalte geekoome sijt.
En ijk kan uw geen mydele styere, want yk heb maar weekelijk inkoome.
Want ijk hou voor het teegenwoordijge kijnderschol en dat is wijnters
mee* slegt. En gij scrijft mijn om de breuk weer te heelen, maar nu
[ook]
kuint gij self wel denken dat daar wat toe noodig is, en gij geen
[..?..], en van mijn ijnkoome kune wij ook niet bestaan. En gij mijn
dat wenst dat de Heere mijn herte mag beweerke om weer saam te
vereenyge, maar daar [..?..] ijk niet door. Maar mijn herte is niet
verbytert teegen uw. Ik wijl geere vergeeven op dat ijk vergeeven woort.
Maar bijdt den Heere om vergijfenijs en dat hy uw mag redden.
Nu niet meer voor dit pass*, als genagt van ue vrou
[deze keer]
Magttelt van Noort.
332
[45-253a]
[Amsterdam, 7 augustus 1789]
Aan Mijn heer de heer
Gerardus Van Der Zant Capitijn
in dienst sijnde geweest van den
Staat Woonende boven Aarhem
verders af te Geeven
Tot
aan Evert Harmse
Rog zoon van Andries mets
Mr Schoenmaker
Tot
Diedam
Seerwaarde Neef Evert Harmse Rog,
Ik heb de eer om UE bekent te maaken als dat
mijn geliefde huijsvrouw Alida Catrina van
Hensbergen is overleden den 17 van julij 1789.
Ik ben 3 jaar en 9 maanden getrout geweest.
Tot myn leetweesen dat ik heb gehoort alsdat
u moeder Malrica van Limbeek is overleeden, en
gij hebt mijn niet laaten weeten, dat mijn groot
leet doet, maar ik vergeef het u. Ik heb gehoort
van Ambrosius van den Bergh als dat gij in
Diedam zijt. Maar als gij daar niet goet te
regt kunt koomen, dan adreseert u tot
mijn als u bekwaam zijt een paar nieuwe
schoene te maaken. In Amsterdam krijgt
gij 12 stuyvers van t paar mansschoenen
en dan zal ik u te regt helpen dat gij werk
krijgt¶. Ik blijve UE met agting bedroefde
neef Jan Jansen. Mijn woonplaats is
in de Lange Lijtse Dwarstraat, het 4 huys
voorby de Kruijsstraat tot
Amsterdam, den 7 Augustus.
Onse oom Toornos Limbeek is ook zeer slegt;
mogelijk is hij al doot.
¶ [in margine:] en dan moet gij mede ma de boel uytkoomen zien*
[45-253b]
[versta: en dan moet gij ook naar de
boedel komen kijken]
[Amsterdam, 7 augustus 1789]
Myn heer Van der Zand, ik versoek
vrindelijk dat uE zoo goet zijt en stuurt
de doopzeel van mijn, Jan Jansen, zoon
van Dirk Jansen en Hester van Limbeek.
Ik denk dat ik gebooren ben in jaar 1756
tot Diedam.
Ik blijve uE met agting en vrint
Jan Jansen,
woonende in de Lange Lijtse Dwarstraat,
het vierde huijs voor bij de Kruijstraat
tot Amsterdam.
333
[45-254]
[Amsterdam, 1 januari 1787]
Tot
Boxmeer in het klooster
aen den eerwaarde Pater
Pontiaen
Beminde broeder, ik laat uw weeten dat ik nog
fris en gesont ben en dat ik reets weer goet aan
het werk ben. Het heeft van dese winter al wat
slegt met mijn gegaan want ik heb sulke winter
voeten gehad, dat ik bij nae niet heb konne werken.
dat Dog ik denk dat sij neu* sijn gedaan. Het
is tans hier slegt met alle werken, en voornamentlijk met het timmeren. Maer mijn baas in Lerdam
is een nieut* werk te verwagten, en als hij dat
krijgt, dan gaan ik weer ten eersten* naer Lerdam,
en denk niet dat ik dese winter nog tuijs
kom. Want ik ben dese winter meer agter uijt
ge teert* als voor uijt -dog niet met het werke
en teeckene en*, soo dat deese tijd nog geen rijs
kan overschieten. En het is ook niet nootsakelijk
als wij alle nog gesont sijn, want het is nog tege
Paasse eerst 2 jaar dat ik van huijs ben geweest.
In groote koude
UE dienaer en
met haast.
broer W. Ebben.
[nu]
[nieuw]
[zo spoedig mogelijk]
[gegaan]
[lees: teeckenen]
De groetenis aan
moeder en alle
goede vrinde.
[in margine:]
Amsterdam, den 1 Januarij 1787.
334
[45-255]
[Venlo, 13 juli 1787]
Monsieur
Monsieur J.T.
Engels chez Monsieur
Scheidt Medisin
a dousborg
geldere hollandoise
Nee, live beste Engels, geen uyt stel meer!
Geeft om gos wiel* de volmagt an een ander
en comt ten eerste* tuys. Ik vertreck mandag
of uyter lyck densdag diret op De Graaf*.
Alre* vondt ik ue doch daar! Om alles,
om de liefde die gy voor myn hebt.
Comt doch uyt Gelderlandt te rueg!
Ik wordt siek als ik langer van ue
moet syn, en wy kunne ons nu helpe.
Ik kan de ongerust hydt niet uytstan
uwe in Gelder landt te weete, en sonder
uwe kan ik niet meer leeve. Ik verwagt
morge avondt vast een brief van
ue. Ik moet apsluut na huys want Den
Boes zytt* dat wy afronte* over die
wissel van Rosmaale sulle hebbe.
Alene om gos wiel, comt doch oek dens
dag in De Graaf! Maar het sal avent
worde eer ik daar an com. A dux*, live!
Live god bewaar ue. Ik ben ue live
vrouwe A.M. Engels.
Venloo, den
13 iuli 1787.
[om Godswil]
[zo spoedig mogelijk]
[rechtstreeks naar Grave]
[Toe!!]
[Den Bosch zegt; problemen]
[adieu]
335
[45-256]
[Nijmegen, 24 juli 1794]
La Serre
A Monsieure
Monsieure lavise
Emigré francois
poste restante
a Bois le duc
Doesberg
[1]
De Nimegene, ce 24 juillet 1794
Mon chere La Vise, ju le bonnheur
de rancontrer ijsi tes ansiene compagne.
Il met ynposible de te d’ecrire le plesires
que cela ma fait, dautan plus que ju par cete
meme ocasion la santisfaction de resevoire de tes
nouvel et de celle de mor* La Suze. Jaurait baucou
de reproche a te faire si janavais le tan, mais je me
reserve pour une autre fois.
Margerite me prit de tecrire 2 ligne pour elle.
Elle na point put te doner plustot de ses nouvelle
parceque la poste ne par que 2 fois par semene.
Et depuis 2 jour qui sont ijsi ils on fait dega 2
logmant. Et sont ancor maintenan dans un
petit cabaret tres mal logé au premier étage
an desandan du ciel, et toujour dans linsertitude
de rester. Je fait san sece des veux pour quil
[2] ij reste, et tois et tois, mon chere La Vise, que tu ij
viene. Alors nous aurion le plesire de nous reunire,
peutetre pour avoire le desagremant de nous separer
peux de tan apres. La vie et les logement ne sont pas
plus cher ijsi q’ua Bois-le-Duc. La plus bel viandd ne vaux
que 3 s. la livre.
Il te prit de leur doner des tes nouvel et des
celle de Fransoise le plutot posible. Yl vous ambrace
de tout leur coeur. Augustine vas toujour de mieu
an mieux. Je tan necrivre plus long et Margrète
ausi la premiere fois. Je sui forsé de fermer ma
letre, par quil faut la metre a la poste.
Je sui pour la vie ton fidel amis
Baptiste Fourcroy.
[3] Je te pris de madresser ta letre
parce que tes amis non pas de logement
fisque.
A Barthelemy Fourcroy, domestige
de mor* De Vieveffroy, chez mor* Ten B[....?....]
apotiker a Nimegeue.
336
[monsieur]
[monsieur]
[45-257]
[Billerbeck, 20 oktober 1794]
Von Coesfeld
A Madame
Madame de St. Gemures
de present à Dousebourg
a Dousebourg
poste restante
[1]
Madame,
L’intérêt que vous avés la bonté de prendre à ce qui me
regarde, vous aiant porté à me demander des nouvelles
de ma situation, je m’empresse de satisfaire à votre
desir. Nous sommes fixés dans une maison de bonnes gens
en la parroisse de Billerbeck, païs de Munster, à deux
lieuës de Cosfen* et couchons deux dans un lit capable
[Coesfeld]
de contenir toute votre famille. Nous mangeons chaque
jour de la semaine dans des maisons differentes de
tous petits proprietaires ou fermiers qui composent
le hameau que nous habitons. Plusieurs autres prêtres
francois se trouvent dans le même cas dans le corps
de la parroisse ou petite ville. Et plusieurs autres
sont distribués dans les fermes de la même parroisse
aux hameaux éloignés, les uns d’une demie lieuë, les
autres d’une lieue et lieue et demie de l’ Eglise: le tout
au nombre de trente six à quarante. Ainsi vous voiés
qu’elle est bien fournie. Mr. le curé est poussé d’un
zèle ardent et plein de charité pour nous. Le païsage
est joli, rempli de jardinages arrosés par un ruisseau
qui peut avoir quatre pieds de large. Le tout est varié de
[2] de tèrre incultivé, bois et brières. On y vit sobrement et avec la candeur de nos pères. La petite
ville de Cosfen, a deux lieues de la, est habitée de
gens simples et honnêtes. Jl y a un couvent de Capucens,
un college ou les recollets au nombre de quatre ont
succedé aux Jesuites, trois monastères de filles, dont un
de Bernardines nobles et toutes très respectables et très
honnêtes à l’exemple de leur digne abbesse, un d’Augustines
et un d’Annonciades que je n’ai point vus. Tous ces monastères
semblent se disputer l’avantage d’être utiles aux malheureux expatriés. La ville de Munster s’est très bien
montrée, ainsi que le païs. Aussi y abonde-t’on de toutes
parts, mais malheureusement il paroit decidé de n’y
plus souffrir de nouveaux refugiés. C’est donc aux petites
villes qu’il faut avoir recours. Les logements sont ce
qu’on y trouve de plus cher. Le nécessaire à la vie s’y
rencontre facilement, mais non les commodités: voila
ce que je puis vous dire de ce païs.
Je suis flatté de saisir l’occasion de vous mettre à
portée de prendre un parti dans le cas ou les regicides
vous forceroient encor de partir de la ville que vous
habités, et dans toutes les circonstances où je pourrai
vous être de quelqu’utilité, vous me trouverés toujours
à vos ordres, comme je me ferai toujours un sensible
plaisir d’entretenir votre connoissance. Occupée du
337
soin de votre famille, vous ne vous inquietés point comme il n’arrive que trop à plusieurs femmes dames emigrées
de gouverner un païs ou tout fait craindre que nous
ne mettions plus le pied, et à multiplier les ennemis
[3] de gens qui ne veulent de mal à personne. Cette occupation digne d’une mère bonne et digne de cette qualité procurera à l’état des sujets prétieux et à vous
des enfants pleins de reconnoissance. Je n’excepte aucun des votres de cet honorable sentiment, pas même ceux que la timidité de leur caractère paroit
rendre plus froids que ceux que leur franchise
rend plus ouvers et plus touchans. Je vous prie
de leur dire les choses les plus flatteuses de ma part et
d’être persuadée du profond respect et de l’entière
[re]connoissance avec lesquels j’ai l’honneur d’être,
Madame,
Votre très humble et très obeïssant
serviteur Taude, curé de Thionville.
Billerbeck, le 20
d’octrobre 1794.
Bien des civilités à Monsieur Mauroir et à Mr. l’abbé.
Si le dernier avoit quelqu’occasion de me faire parvenir
deux crochets et de s’en faire rembourser le montant, il me
feroit plaisir.
338
[45-258]
[Rotterdam, 27 februari 1795]
Aan De Heer de heer
Jansen Weynkooper
verders aan Capteyn
Daaniel De Vries
tot Doesburg
[1]
Rotterdam, den 27 februarey 1795
Waarde Man,
Ik heb UE brief ontfange en UE gezontheyd uyt verstaan, het welk meyn
groot plaazier doet. Wat meyn en de kleyne meyd aangaat, ben ook god
dank nog gezont, maar niet minder verdritteg over de teegenwoordege teyd
daar ik in ben, zoo als UE naa kan gaan. Ik had gedagt dat ik nu met
deese posdag wat van Uw gekreege had, maar dat is weer mis. Wat zal ik
aan doen? Het is meyn lot om zoo te leeven. Hoe onaangenaam leeven dat
ik tans heb, zal ik meyn niet op houwe met aan Uw te schreyve. Ik hoop
gy er niet van genoeg zal hebbe. Ik ben maar bley dat het dooy weer is en
dat ik UE haas* zal zien en omhelse en ons ongelukkig leeven in malkaars
boesem zal uyte en ons dan het leeven malkaar zoo gelukkig kan maake
als het in ons vermooge is, want wy misse malkaar als wy niet bey
malkaar bene het meeste. Ik hoop niet, lieffe man, dat gy daar gehouwe
zal worde want als dat zoo is, dan zal ik alles in spanne om naar Uw toe te
koome. Het meeste dat meyn speyt is, als UE naa huys komt, dat gey dan
over Amsterdam zal gaan, om de onkoste en de lange reys. Denk eens, lieffe
man, dat gy al zoo lang uyt ben gewees! Maar als het niet anders weese
kan: pesensie*! Dan* ik hoop gy uw maar niet op zal houwe om bey andere
schippers te bleyve of te Amsterdam te bleyve om een reys*. Daar zal heer*
genoeg te doen weese. Ik verlang zoo naar Uw dat ik het niet zegge kan,
en waar of gey ook weese mog, als UE moet vertoefe* of als UE nog naar
het eys moet wagte*, schreyf meyn tog; en of UE haas af komt en
wanneer. Want ik kan nu niet langer zonder uw leeven; dan is het
meyn een las*. Maak tog dat gy naar huys komt. Daar zoo komt* den
ouwe koke* bey meyn, en die zegt als dat de weg op zeeven meyle* is
over Amsterdam. Ik heb ook veel tegen*, maar UE moet uw zaak
weeten. Als UE eens wis hoe naar of ik leef, dan zouw gey wel eens*
zoo veel van meyn houwe. Ik leef teegenwoordeg van myn zus. Zey
geef my al wat zey heef: dan 1 gulde, dan eens twee schelge*, dan eens
2 st*, dan weer eens 3 gulde. Zoo als zey het ontfange heef, geef zey
het meyn. Dat mag een beste zuster heete. Het is niemendal* te
geeven als men bey kas is, maar van zeyn armoe te geeven net*
als zey voor ons ouwers alles ook doet wat een braaf kint kan doen.
Nu, lieffe Vries, ik hoop dat UE meyn zal schreyve wanneer of
gey vertrek. Hoe eer hoe lieffier, en doet tog geen buyte spoorge
[2] dinge! Denk dat ik Uw zoo teer bemind en om Uw zoo armoe ley.
Schreyf meyn tog! Haas Uw naar huys! Dan ben ik weer gelukkeg!
En toon dan dat gey een braaf man bin en een braaf vaader zeyt!
Naar UE omhelste hebbe, bleyve ik Uw verlangende en getrouwe
vrouwtie Margreta Geeres.
Schreyf meyn tog of gey haas of komt*.
Daar is heer veel te doen. Spoe Uw naar huys!
339
[haast]
[geduld!; Maar]
[voor een beurtvaart; hier]
[blijven wachten]
[de dooi moet afwachten]
[last; Zo-even komt]
[kok; een grote omweg]
[bezwaren]
[dubbel]
[schellingen]
[stuivers]
[Het is héél gemakkelijk]
[lees: niet. Net]
[afkomt]
[45-259]
[Kleef, 4 november 1791]
An
De Wedewe Vrau Grube
wonnende bij Diederick
Winsterman bij de Wind Möhlen
Te
Deusberg
[1]
Waarde Necht,
Hope dehse in gude gesondheit
mag ontvangen; waat oons te samme
angaat, wij sijn de Heer sij danck
nog gesond.
Het gesondenen vatije apeleekraut*
hebbe wij seer wel ontvangen;
het is eckstra gut en lecker.
Oonhse kinder die smack het soo
wel, daat sij geen botter meer
wellen etten. Mijn vrau löst het
ook wel. Met een wort: het smak
oons allemal gut. Eck hade noijt
gegetten; het smackt mijn ook gut.
De kinder in plast van een boterom
eten sij daar twee, soo daat het
geen voordeel is. Sij sollen het gauwe
op hebben.
[2] Nicht, wij bedanke uw veelmals
daar vor; wij sollen het in gesondheit
gebrücken.
De gesondenen obiligasij of kopbrief
hebbe ick seer wel ontvangen;
hebbe het ook an Koperberg geseijt.
Hij seijden, hij konde mijn nog
niet vast segen of hij het mijn
in Ianuwari of Aprul
konde af legen*. Hij sal het ook in
Hollans gelt af legen, hebbe ick
an hem gesegt, soo daat uwe
an het Hollans gelt nog sall
proffetieren. Gij kennt versekert
sijn, eck sal het voor uw dunn
als of het voor mijn is. Soo draij
ick het ontvangen hebben,
[3] soo sal ick het an uw schrijfen.
Soo kaan uw ordeneren* of ick senden
sal. Verder weet niet meer te
schrijfen, als nog mals dankbaar
voor het leckeren apelekraut.
Waar mede blijfen na herttelicke*
[vaatje appelstroop]
[voldoen, uitbetalen]
[ordonneren]
[versta: hartelijke groeten]
340
van mijn vrautijen als ook van Brus [?]
en van alle de kinder, UW Dinaar
en neff M. Hoogeweg.
Clev, d[en] 4 Nove[mbe]r
1791.
P.S. Benn alle dage weer een zoon
of dogter te verwagten.
Daat is daan het 5 al; het half
dosijn sal daar gauwe vol sijn.
Adeu. Lef wel. In hast.
Van de week hebbe wij gesoklat*.
[chocolade gedronken]
341
[45-260]
aen monsiu monsiu
derek peeters ten
huijsen van barnt*
gersen tot laegh
Keppel
Keppel
amd*
[1]
[Amsterdam, 28 november s.a.]
[Barend]
[amica manu data: door vriendenhand bezorgd]
Warde en veel geliefde broer,
Ik doen ueedel weeten als dat ik verhuijse noevember. Ik kan u al de reeden
niet schrijven niet. Ik teegens wordigh
reedwellijk wel, maer swaer verkouwen.
Daer heb ik al soo lang aen* geloepen.
Ik hoepe en wens dat mijn waerde
boer ook nog wel vaerent mag weesen.
Als* moeder daer heb ik ook seedert van
de soemer geen tijding van gehat.
Doen heb* van de vrou gehort dat u bij
moeder was gewest. Ik de die heb de
brief die u aen mijn gestueret voor
broer* nog eerder v na Aernt gesonden
als ik aen u geschreevn, en heb* daer
een brief bij geschreven, daer in geslooten. De vrag is nu of hij aen u geschreven
heeft. Ik heb tot nu toe nog geen ant
wort, dog t valt plijsierig. U schrijft
van u susters die denken dat t in de
vremden* altijt voor de wint gaet. Die
ondervindengh, t staet mijn ook
voor mijn hooft niet geschreeven*.
Ik kan t hondertste part niet schrijven wat ik al moet, maer ik
hop ueedele nog eens te spreeken,
[2] maer wanner, dat is godt bekent. Ik
leeve als een vremdelingh in Jeruselem,
dog nog al te vreden wat ik doen. Koeme
ik bij mijn vrinden, daer vint ik ook*.
t Is van de soemer drie jaer gewest
dat ik daer ben gewest, maer ik
daer niet veel vrintschap gehat als*
van moeder. Doe* leefden mijn suster
in Eemmerk* nog, maer daer vont ik
doot armmoedigh. Sij t seelfde winter
daer op gestorven, maer daer is mijn
niets laeten weeten soo dat t blijkt
dat de vrintschap ook af gedaen [i]s.
Ik schrijft ook niet; ik hat al eerder
eens geschreven. t Komt mijn altijt
in de tijt niet uyt. Ik hat niet gedagt
[mee]
[Wat betreft]
[Toen heb ik]
[nl. Arend]
[lees: geschreeven heb, en heb]
[Laag Keppel lag in Pruisisch gebied]
[Die ondervinding kun je niet aan mij aflezen.]
[versta: daar ondervind ik dat ook]
[behalve]
[Toen]
[Emmerik]
342
dat ik oijt van u weer hoeren soude.
Heer meede breek ik af en wens u
alles wat wenslijk van godt, bijde
na siel en lighaem, soo lang als t
godt den Heere behaegt. Siet* wel
duijsent mael van mijn gegroet
als meede aen moeder en aen alle
vinden. Ik verwagte bij wel weesen
aenstaende donderdag nog een brif
[3] bij de post. Soo niet, dan moet u niet
schrijven of ik moet eersten* wer schrijven.
Dan sal ik ’t adderres schrijven van
de aender dienst. Ik weet nogt niet
regt hoe dat sig dat volk laet
beschrijvend* en versoeke dat u mijn
dan met een schrijft hoe t met moeder
en dat brieffien besorgt*, want ik heb
klagten gehaet dat haer brieven
daer op t dorp open gebroeken worden.
Verblijve u eedele dienst wilge
suster tot aen de doodt,
Johanna Willemijna
Peeters.
Amsterdam,
den 28 november.
Siet nog maels gegroet van
mijn.
Besorgt moeder met ten
eersten* de brief.
[Zijt, weest]
[als eerste]
[versta: hoe zij aangeschreven wensen te worden]
[versta: hoe ’t met moeder is en hoe dit briefje is bezorgd]
[zo spoedig mogelijk]
343
[45-261]
[Amsterdam, 28 oktober 1786]
Mijnen Heere
Den Heere
Siv. Visscher
Apoteker
te Dockum
[1]
Beminde Ouders!
’t Is op Zaturdach, dat ik bepaald heb te zullen schrijven,
wijl de overige dagen mij zulks wegens mijnne veelvuldige
bezigheden niet toe laaten. Voorleden Vrydach na de
middach heb ik den Hr Krieger14 gesproken over mijn voornemen, en Zijn Ed. heeft mij direct geaccepteerd en mij op
hetzelve oogenblick verzogt om de cheirurgicaale behandeling van een dijebeensbreuk bij te woonen tegens half 5 uuren.
Daar ik om 4 uuren bij den Heer Prof. Bonn15 les had, was ‘t
mij onmogelijk om half 5 uuren in t gasthuis te zijn, het
geen ik Zijn Ed. annonceerde. De goedheidt van den
Heer Krieger ging zo verre, dat Zijn Ed. om mijnenthalve
het tot 5 uuren uitstelde. Smorgens om half agt begint
men praecisement de verbanden te leggen, en daar ik
een klein quartier gaans heb, ben ik genoodtzaakt s’morgens
ten minsten om half zeven op te zijn (s’zomers verbindt
men om 7 uur) en daar eene verbaasende orde en
netheidt en zindelijkheidt in dat huis plaats heeft, en heeft
hetzelve ook plaats om de heelmeester zelve. en Heer
Krieger verschijnt daar altoos net gekleedt, zoodat zijnne
leerlingen ook genoodzaakt zijn zulks in agt te neemen.
Deeze week ben ik bloot toekijker geweest; maandach
zal ik beginnen zelv verbanden te leggen. De Heer Krieger
heeft mij dezen morgen belooft de instrumenten, daar
toe nodig, voor mij te koopen en gezeidt dat, zo er instrumenten
van veel aanbelang nodig waaren, hij dezelve dan ons
zoolang te leen gaf.
[2] Er leggen thans 50 in ’t manneverband; dan hebje nog het vrouwen
verband, het vrouwenziekenhuis, het mannenziekenhuis, de
kraamkamer. In de volgende week krijg ik turf.
Ik heb nog nodig een kleerborstel, eenige schoteldoeken.
Mijn horloge deugt*, en schoon* ik digt by de Oude Kerk woon,
[is nuttig?; hoewel]
egter* ondervind ik daagelijks dat ik daaraan een groot ge
[toch]
brek heb. De Heer Tholen, die het schoon werk* van den
[fraai binnenwerk]
beroemden Engelschen horlogiemaaker Graham bezit,
heeft de goedtheidt gehadt, mij zijn horlogie te leenen, maar
daar Zijn Ed. het zijnne zomtijds zelfs nodig heeft, zoo
kan ik van Zijn Edele niet vergen dat ik altoos met van zyn
horlogie gebruik maak.
Ik ben gisteren avond in Felix Meritis geweest
waarin de Heer Van Swinden16 een verhandeling over
de dampkring van de zon gedaan heeft.
Heden morgen heb ik dien heer weederom gesprooken, en gaa
14
Zie Nieuw Biografisch Woordenboek IV, 864.
Zie Nieuw Biografisch Woordenboek IV, 199.
16
Zie Nieuw Biografisch Woordenboek IV, 1289.
15
344
nooit van hem, of mijn ziel staat verbaast dat dit van
een mensch kan geschieden, en mijn hart vloeit over
van dankbaarheidt. Welk een verplichting heb ik niet
aan hem, en ’t is zelve een der grootste wereldlijke ver
maaken aan zoo een grootsche ziel zulke verplichtingen
te hebben.
Ik zou volgens beloften aan oom en tante Visscher wel
schrijven, maar in de tijd*; ik verwagt met den eersten* brieven
[later?; zo gauw mogelijk]
van hun. Zou oom mij wel ’t vermaak willen doen
om eenig politiek nieuws uit mijn vaderland te schrijven?
Zoo de juffer Faber eenige vraagen mij nog heeft voor
te stellen, verzoeke dat oom die dan ook in zijn brief
gelievt in te lassen.
[3] Gij meldt mij uwen verjaardach, en nu zou de plicht van mij vorderen
om UE geluk te wenschen, maar wat zal ik UE wenschen? Daar uw
bestaan, uw geluk, uwe genoegens zo met dat van uwe kinderen
natuurlijk verknogt is, kan ik niet wenschen dan dat ik mij zelven
zou wenschen. Gij kendt mijn hart. En wie zou zoo ontaardt kunnen
zijn van zijn ouders niet alle voorspoed en geluk toe te wenschen?
Schoenen en kouzen zullen hier vrij wat lijden, en daar het hier zomtijds zeer morsig* is, kan ik thuis komen, bespat tot aan mijn kniën.
[modderig]
Verzoeke dus voortvarend* van dezelve. Schoenen heb ik my reeds laaten
[onverwijld]
maaken, en zal mij ook een paar laarzen laaten maaken.
Neef Halbertsma is zeer welvaarende en heeft deeze week bij mij op mijn kamer
geweest, en verzoekt zijn compliment*.
[en laat de groeten doen]
Na mijn compliment aan oom Snip Visscher, Horensma, Padter
geman en de tantes en verdere familie verzogt te hebben,
zoo tekene
mij UE gehoorzaamen [zoon]
D. Visscher.
Amsterdam, den 28 October
1786.
P.S. Zeg tante Visscher dat ze eens de lieve kleine
voor mij eens in haar armen drukt.
Ik verwagt ook een brief van mijn suster Anna.
345
[45-262]
[Rotterdam, 3 augustus 1786]
De Heer
B.J. Ras aan
De Coeijpoort
a Doesseborgh
aan den issel
[keerzijde:]
Maanbrij[ef o]m staat
van eventares van den boedel
van mein ouders vant jaar
1783 den 3 Julij.
[1]
Rotterdam, 3 Augustus 1786
Meijn heer, het scheint dat uwen geheel
met mein de gek g begint te scheeren, daar ik
verscheijden maalen aan u om de staat van eventares*
heb versogt met vrindelikheit en u edele mij niet
verweerdigt die te sende, dat mij dunkt nu hoog
teit wort want mein gedult is nu ten einden
om daar langer na te wagten. Ik moet weten
als u een eerlik man wil weeten so moet u
mein pronte* staat van eventaris zenden
en de schulden over en weer. Want so hoef
ik mij niet te verwonderen hoe dat sommige
leuij reik worden en ik en een ander
niet, als se op so een goddeloose manier
het haare wort ont houden. Wie heeft u
aangestelt? Mein moeder bij schrift?
Toont mij daar beweis van! En ik moet
mein rekening ook nog uit den boedel
[2] betaalt worden aan mein, daar ik kopij
van heb gesonden aan de magistraat. En so
uwe een eerlik man wil bleiven, so moet
uwe weeten waar dat den boedel gebleeven
is; dat sal de stukken uijt weisen als
ik mein staat van eventares heb, waar
dat dan het silver en taavelgoet van
daan sal koomen. Dan sullen* nader
toonen wat wij durven setten*, en dan
kan u sig alhier aan de regtbank
adresseren daar ik u dan ten goeden
regten sal staan. Dan sullen de
heeren van Rotterdam eens de opper
regters tussen ons weesen.
Wat durf u al niet tegen mij uijt
de dreuken dat sij* de stat uijt
wouden setten, daar het mer schelem[en]
en dieven uijt sett [?]. Maar
geen eerlijk man. Dat compliment*
346
[inventaris]
[preciese]
[versta: zullen wij]
[toewijzen, opeisen]
[versta: zij mij]
[lees: “compliment”]
mogt u wel willen dat u dat niet
[3] gesproken hat tegen mij. Daar is nimant
in staat om mij dat te doen. Ik ben so een
goet burger dan u denken kunt, en dat ik
niet en heb, hoop ik nog op een regtvaardig
manier te kreijgen. Maar so een als u....!!
Gij bent een groote misleier, dat kan
ik u beweijsen omdat gij mij met
een groote judasstreek mij weg maak[t],
dat ik maar uijt den boedel soude gaan,
en met leugens en bedrog. Want
laat die heeren dan eens daar voor
uijt komen die mij uijt de stat wouden
setten, so u seide. Dan so moeten sij
beweisen kunnen dat ik een dief of schelm
ben, en so niet nog slegter voor u!
Dan hebt u daar u reden wel voor gehat!
Tot u voordeel, so begrik* ik het!
Bleive Evert Jan Jansen.
Het spreekwoort segt: Die het digst
bij het veur sit, warmt zeg* best.
So hier ook.
[lees: begrijp]
[zich]
[N.B.: Er zijn nog vier andere brieven van dezelfde schrijver: zie nr. 176, 235, 324 en 325b.]
347
[45-263]
[Amsterdam, 20 oktober 1794]
A Monsieur
monsieur Colibeuf
postes restante
a Arnhem Doedekum
en gueildre
[1]
Mon bon ami,
Je viens de recevoir la tienne qui mast fait le
plus sensible plaisir d’aprendre que tu jouis toujour
d’une bonne santé; je té desire la continuation
du mellieur de mon coeur. Quand amoi je me portes
très bien, grace au ciel; jespere que cette presentes*
té trouves de meme.
Nous sommes de rétour Amsterdam de puis le
trois du courent. Je crain que sellesi ne té parvienne pas car la tienne á aité six jour enroutes,
acause que la aité* à Lahaije et puis jsi. Elle
est dattée du 14 et je l’ai reçue le 20. Je té prie
de me donner de té nouvelle plus souvans. Jé
desirerez d’avoir le plaisir de té voir sil etoit
posible, car j’ai bien de chose até dire de bouche
et que je né peut técrire.
Je té dirai que nous sommes jsi dans un
moment bien cretiques, et meme dangereux.
[2] Je taprent ausi que pour se moment j’ai fait
une treves á la mours, car je né vois plus ma
maitresse.
Nos maitre ont aité sur le point de
partir pour Lengléter; le bagages ont aité
fait, mais a present jls sont desidé arester.
Je né puis ten dire davantages car le tems
me presse pour la postes. En atendent le plaisir
de té revoir je té prie de voulloire bien me
croire que je suis et serai toutes ma vie ton
affectionné á mi
H.J. Werij.
Amstredam, le 20
8bre 1794.
Toutes nos desmoiselles mon chargez de
te dire bien de chose agreable, et surtout la
fille qui est baucoup en peine de ta situation.
Mon adresse: Chez Mr J. Bost, sur
Heeregragt pré du Spieglstraat, Amstredam.
Je te desire l’heur qu’il est; ádieu mon
chere Colibeuf, enqua que nous n’aions plus le
doux plaisir de nous voire.
348
[versta: cette présente lettre]
[versta: qu’elle a été]
[45-264]
[Doesburg, 25 juli s.a.]
Aan Den Borger
Pieter Mulder
Op De Santstraad
tot Gorkom
[keerzijde:]
Niet bekend
[1]
Geaate* oom en meu*,
Jk hoop dat oom en meu dese
brief in gesont heyd mag ontfangen.
Wat my aangaat, zy* nog gesond
maar jk laat oom en meu
weeten dat jk niet meer by my
suster ben in Groningen ben,
maar ben nu in Doeseburg
by my voor monder*. Jk heb
al zoo dikwil by my voormonder
gewees, Jan Dulfhors, om gelt
en kan van hem niet krygen.
En jk moet de luij betaalen daar
jk kost ben* of ik ben genootsaak
om my goed* aante tasten of jk
oom en meu moet eers gelt stueren.
Wees zoo goed en gaat by Aalje meu*
om de doek en mies [?]* en stuer my die
want jk ben daar om verlegen.
[2] Jk heb de brief met het gelt
by my suster jn Groning wel ontfang.
Jk versoek vrindelyk aan oom en
meu my ten eersten* het gelt
over te stueren want jk ben
grootelyk om verlegen. Jk weet
niet meer te schryven,
al duysenmaal van genagt*
aan oom en meu en de kinder.
Katrina Mulder
Doeseburg, den 25 July.
My aderes is by Jasper Simons,
soldaat onder het twee batteljon
van de vyfde half briegart,
1 kompani, tot Doeseborg.
[lees: Geagte; tante]
[versta: ik ben]
[voogd]
[lees: daar jk in de kost ben]
[bezittingen]
[tante Aaltje]
[doekenwas?]
[zo spoedig mogelijk]
[behalve duizendmaal “goedenacht”]
349
[45-265]
[Amsterdam, 26 april 1785]
Myn Heer
De Hr Johannes oerselman
organist
te Keppelen*
[= Keppeln]
Amsterdam, 26 April 1785
De Heer Johannes Oerselman
te Keppelen.
[1]
Mijn Heer,
UE brief in dato 20 April geschreeven onder myn addres
aan UE broeder, Matthys Koppers, is hier gisteren ons
geworden & als of het zoo zyn wilde, UE zwaager kwam wynig
oogenblikken daar na meede tot onzent om na UE brief
te vraagen. Nu, UE fraaje brief heeft dié uytwerking
op hem gedaan, dat de man in de bitterheyd zyner ziele
eenige tyd heeft zitten schryen en is vervolgens heen
gegaan. Wat hy UE daar op zal antwoorden of wat hy
doen zal, is my onbekent. Alleen om een eerlyk arm
man die verongelykt is & wiens raadsman ik geweest
ben, moet ik den uwen* beantwoorden.
[uw brief]
UE heeft quitansie van den verkoop-brief voor het aan
deel van het vaderlyk erf* uwer broeder. Zoo UE nu andere
[erfdeel]
quitansie begeerd, is het dan nu niet redelyk dat UE
de voorige quitansie weder te rug geeft? Of zouden uwe
erfgenamen niet te eeniger tyd, de twee quitansien
van verschillende dato vindende, uwe broeder niet in
[2] regten bewyzen dat hy twee maalen de waarde daar
voor ontvangen had? Zoo gy UE broeder van een
schelmstuk verdagt houd, zoo is er immers geene on
moogelykheyd in dat UE, voor dat gy die quitansie van
zyn hand overzend, daar eerst een geregtelyke copy
van behoud. Hoor, Myn Heer, UE broeder is my
nog myne huysvrouw niet in den bloede bestaanbaar*,
[is mij noch mijn vrouw verwant]
dog hier durve ik voor uyt koomen: wie hem voor
een schurk houd, is zelve geen eerlijk man!
Ik geloove niet –na ik UE anders by raporte kenne*[gelijk ik over u ánders heb horen spreken]
dat gy zelve in staad zyt om zoo schelmagtige gedag
ten op het papier te brengen, anders zoude* zeer wel
[zou ik]
weeten wat daar op te moeten antwoorden.
Gy zegd dat UE zwaager Theonville aan uwen
heer neef heeft geschreeven dat uwe zwager Koppers
het land nóg eens wilde verkoopen. Als hy dat heeft
geschreeven, dan is uwen zwaager Theonville een
logenachtige en eerrovende schurk die twist tusschen
broeder & broeder poogt te zaajen. Ik wist zeer
wel dat uwen zwaager Theonville eene overgegevene*
[ongehoorde]
350
losbol is........Ik wil hier verder niets van
zegge –zoo gy dat nader weeten wil, informeer* UE
[informere]
in Amsterdam by neutrale luyden die hem
[3] kennen- maar ik had nooyt gedagt dat hy
zoo een boosaardige leugen schryven zoude.
Maar wie weet of hy zelve wist wat hy schreef.
Genoeg hier van.
Of UE zwaager dankbaar is of niet, daar zoude
ik best* van kunnen oordeelen, dewyl* ik weete hoe
[het best; omdat]
meenig werf* zyn overvloedend* hart hem van UE doet spreeken.
[vaak; overbruisend]
Hoor, Myn Heer, het schaamt zig zelve* om die kleynig
[het is beschamend]
heid de man voor het hoofd* te werpen. Als UE
[voor de voeten]
nog eens drie maal zoo veel aan* hem doet, kan
[voor]
het nog naauwlyks de smart van vertreeden*
[vertrapte]
noodlydenheyd* goedmaaken.
[behoeftigheid]
Recht gezegd, ik weete lieden die he[m]
niets bestaan* en die ongelyk meerder aan hem
[geenszins verwant zijn]
gedaan hebben en zulks hem nooyt verwyten
zullen. Nog eens, hy is een eerlyk man en
daar repondeer ik voor*. Zend aan my UE quitansie;
[sta ik voor in]
ik spreek UE borg* voor de gevolge, & zoo UE die niet
[ik verklaar borg te staan]
aan my of UE broeder durft vertrouwen, zal ik zeer
slegte gedagten van UE beginne te krygen.
Intussche ben na groete,
Myn Heer,
UEDWDr*
[{van} U Edele {de} DienstWillige Dienaar]
E. Nannink.
P.S. Wagt het andwoord van
UE broeder nader.
351
[45-266]
[Rottterdam, 23 maart 1784]
Monsieur
Mons Adam Frenck
Vorme draajer
Tot
Reede bij Boekholt
[keerzijde:]
retour
is niet aantebrengen
Rotterdam, 23 Maart 1784
Mons. Adam Frenck
Monsieur,
Heb UEd. den 7 November 100/m vormen geordineert
en tot heden toe niet* vernomen, en UEd. al 2
brieven na dato17 geschreeven en UEd. verzogt om te
antwoorden, of UEd. die zult zende of niet, en
nog geen antwoord bekomen. Nu dient deeze
nogmaals op pr. retour pr. post te antwoorden*
of UEd. die ten eersten zult zende of niet. Ik
behoef UEd. niet te bidden om vormen want kan
die wel krygen, maar is maar om te weeten
of UEd. die zult zenden of niet. Groet* UEd. & ben,
Monsieur,
UEDWDienaar
Joh. van Loosbroek.
17
Namelijk op 7 november 1783.
352
[niets]
[Versta: Ook deze brief wil u per ommegaande laten antwoorden]
[Ik groet]
[45-267]
[Lochem, 13 november 1794]
A Madame
Madame veuve l’abbé
chez monsieur
herx
sur la place
a dhuisbourg
[1]
Lochaem, ce 13 novembre 1794
Je profite d’un moment que jai amoi, chere aimée,
pour te donner de mes nouvelle, car depuis que
nous somme arrivé ici une revue de commissaire*
que nous avons apassez ne nous donne pas
le temps de respirer. Nous somme parti pour
Dortemonde comme je te lai mandé. Nous avons
ici 6 jour pour arriver et nous avons toujour
marché avec la pluye. Je nait point enchore
recu ta reponse, chere amie, vu que nous nesomme
point arrivé a notre destination. La prise de
Nimaigee ayant forcé les Anglois a passer le Rheines
cela pouroit bien changer notre des tination,
et prendre notre cartier dhiver ici. Au cas que
nous soyons obligé d’en partir, jaurai toujoure le
temps dy recevoir ta reponse. Nous nesomme qua six lieu
lun de lautre. Si nous y somme pour quel que temps,
mon projet est de demander une permission
[2] de quelque jour pour taller voir jci pare que
tu ne le trouvera pas mauvais. Ce seroit me
priver du seul plaisir qui me reste de
vouloir tij opposer. Je ne ferez rien que tu
ne lapprouve. Jattend tout de ton amitie.
Mande moi ceque tu pense de ceque je tai mandé
dans ma derniere lettre. Je suis toujour dans
les memes intentions. Le temps et leloignement
nont point diminué lamitie et la mour que
jai pour toi. Oui, je taimerez toute ma vie. Je sens
plusque jamais que je ne puis vivre sans machere
aimée. Ne me ch cache rien; ouvre moi ton coeur
comme je touvre le mien. Sil repond selon mes
desirs, je me croirez lhomme du monde leplus
heureux. Je suis inquiet sur letat de ta santé pare
ta derniere lettre. Tu ne meparoissait pas bien retablie.
Sort moi dinquietude en me repondant de suite
et alegard de cequi tinteresse.
Adieu chere amie, ton cher Francois tembrasse
de tout son coeur. Lechr.* Devillereuve.
Non [?] noublie pas, en mettant ta lettre ala
[3] poste, de tinformer sil est necessaire de
la franchir.
Mon adresse est a Lochaem
en Holandes.
353
[lees : commissions ?]
[Le chevalier]
[45-268]
Desen brief te bestellen
bij Gradus Mol en Verder
aan Garret Jansen Woond
aan de blauwe sluijs tussen
maas Bommel en Oudt Vos
aan de blaauwe
sluijs*
[keerzijde:]
Bom.
doesburg
onbekent
[1]
[Raa, 22 december 1796]
[4 km ten NNO van Maasbommel]
Seer beminde man,
Jk hebbe gehoort als dat uwe bij u suster
bent, dat mijn lief is, want ik waar ongerust
dat ik uwe niet weer sou aantreffen om
die bedroefde teijden die wij beleven. Nu
versoek ik seer vrindelijk als dat u, mijn
lieve man, nu ten eersten weer bij mijn,
u lieve vroaw, en kinderen komt, want uwe
weet dog wel dat wij man en vrouw sijn
en daar bij dat wij ook kinderen hebben
die uwe ook lief sijn. En die woorden die
wij wel gehadt hebben, die sijn vergeten
en vergeven. Daar om soo hoop ik dat
uwe ten eersten* weer bij mijn en u kinderen
komt. En dat kleine kint dat begint al voor
de leijdebant te lopen en het roept sijn
taat* alle uur van den dag. En uwe begriept
wel dat* mijn seer hardt valdt. En dat tweede
kint begint te beteren, en den grooten kan
al wat in de pot schoon maken*. Daarom
wensten ik wel, mijn lieve man, dat gij al
weer bij ons waar. En moeder verlankt
[2] ook seer om uwe weer hier te hebben, en
uwe behoeft niet bevreest te wesen dat moeder
uwe wat sal seggen, want sij verlankt al
soo groot* als ik en u lieve kinderen en mijn
broers en susters ook. Nu sal ik uwe verwagten
of een brief om te weten of gij nog gesont
bent, want anders dan moet ik weer schriven
want ik kan eer niet rusten voor dat gij
bij mijn bent. Daarom versoek ik vrindelijk
dat uwe ten eersten komt, of een brief
wanneer dat gij dan komt. Want ik hebbe
bonen en suerkool in gemaakt, en dat gelt
dat ik van het erfhuijs gemaakt hebbe, dat
hebbe ik nog. En u goet hebbe ik ook nog,
maar de reijs heeft mijn veel gekost want
sij hebben mijn meer afgevraagt als haar
toe komt. Want ik moes daar van daan want
[zo spoedig mogelijk]
[vader]
[versta: dat dat]
[heeft een gezonde eetlust]
[zo zeer]
354
sij wouden mijn daar geen onderhoud geven.
En ik menden* nog dat gij bij moeder waar, maar
doen* ik daar kwam, doen* vondt ik u niet.
En u boekken hebbe ik alle nog en gij weet wel
dat ik daar niet* mee doen kan. Daarom hoop
ik dat uwe ten eersten weer bij mijn komt
[3] want ik hebbe wel 6 sak aardappels soo dat
wij ook nog wat te eten hebben. En wij kunnen
hier ook beter aan de kost komen als daar.
En hier is de schoolmeesters plaas vervallen*
en als uwe hier bent, dan kunt gij hier
schoolmeester worden. Dat is mijn belooft
op* Steenderen. Sal hier mede sluijten
na toe wensing van Heeren segen.
De groetenis van mijn en u lieve
kinderen en van moeder en
[br]oers en susters aan u, mijn
[lie]ve man. Ik noeme mijn u
liefhebbende vrouw
Aalien Jansen,
geboor. Bos.
Op Raa, den
22 Desemb.
1796.
Het adres: bij Klein te Dieren
en verder aan Aalien Bos
op Raa bij Steenderen.
[meende]
[toen]
[niets]
[vrijgekomen]
[in]
355
[45-269]
A Mademoiselle
Mademoiselle Norigat chez
Monsieur le Baron de Pallandt
Seigneur de Keppel &&&
A Keppel
sur L’Eyssel
[1]
[’s-Gravenhage, 10 september 1784]
Mademoiselle,
Cest avec douleur que jai appris de vous seule les revers & les chagrins que
vous dites avoir éprouvé de puis que vous avez quitté Amsterdam, madame La Coudre
avec qui ma correspondance est bien moins frequente vu mes occupations tres multiplicés ne men ayant rien dit, et n’ayant pu voir mademoiselle votre soeur
vu que je suis tres sédentaire ici. Ce qui redouble la peine que vos malheurs me
font cest l’absolue impossibilité de les adoucir en vous trouvant une
autre place, surtout pour le tems que vous me marquez. Je puis vous assurer avec
toute la veracité imaginable que depuis plus de 28 mois de sejour ici je n’ai
pas eu seulement le soupcon d’une place convenable vacante à la Haye pour élever des
jeunes demoiselles bien loin d’en avoir quelqu’une à ma disposition. Cest à Amsterdam seul quon en trouve d’avantageuses, je ne connois ici de bonne que
celle que Mademoiselle De Mérolle occupe depuis bien des années. Cest la
[2] seule Suisesse (au moins de mon scu) que nous ayons à la Haye en fait
de gouvernante, je n’en connois point d’autres nations que deux encore
seulement de vûe, & ce sont des places si modiques qu’une ne vaut que
cent florins par an. En qualité de plus jeune Pasteur je suis chargé
du quartier des pauvres, & de l’inspection de l’Ecole de Chants. Ce
qui joint à mes catechumes & à mes sermons m’occupe tellement
que de jour en jour je me suis retiré davantage, ne pouvant allier avec mes
travaux la vie dissipée du Monde, ce qui fait que je suis beaucoup moins à mème pour le present de decouvrir de ces places.
Le tres petit nombre de Maisons que je frequente famillierement
n’est pas dans le cas de m’en procurer [....?.....] conscience s’agit
il de ma propre soeur je ne sais absolument rien sur ce sujet.
Mon ami Payen qui etoit hier chez moi à l’ouverture de votre
lettre & qui vu sa discretion & sa prudence je lai communiqué,
m’a répondu la mème chose. Jai eu nombre de commissions pareilles
depuis que je suis à la Haye, il en est plusieurs que j’eusse de tout mon
coeur desiré remplir sans que cela m’ait été possible.
Je vous remercie de l’offre que vous me faites de vous charger de
ceque je voudrois envoyer en Suisse, je n’ai rien pour le present,
[3] ayant ecrit il y a peu de jours. Je souhaite de tout mon coeur que
ce voyage retablisse entierement votre santé, & vous remette en etat
de revenir dans ce pays, ou je serois charmé de vous rendre service
si j’en ai l’occasion. Veuilles présenter mes obeissances à Madame
votre Mère & Mesdames vos Soeurs. Ne m’oubliez pas aupres des
membres de ma famille, & daignez me croire avec un parfait
dévouement,
Mademoiselle,
à la Haye, le 10e 7bre 1784.
Votre tres humble & tres
obeissant serviteur
& ami H. Remy.
Pour ne pas differer de vous
repondre je vous ecris fort à la
hate. Excusez ce griffonage. Je nai pas l’honneur
de connaitre Madame De Keel.
356
[45-270]
[Amsterdam, 18 augustus 1789]
Dese Te Besorgen
Aan De Heer de
Heer Koster
Tot
Boekhold
Frco
Zito
[keerzijde:]
is hier niet bekend
alzo Retour
Amsterdam, den 18 ogustus 1789
Goede vrind Myn Heer Koster, [ik] heb den 19 Juny een pakje na
u gezonden en verders an J.C. van [...?...] die by UE gelosierd was,
en dat pakje is nog niet te reg[t gekomen. N]ou ben ik an het cantoor
te Amsterdam geweest en die he[eft geseyt] dat ik eens na UE moes
schryven of u zoo goed blieft [te weesen e]n gaan eens aan het poshuys
toe, want daar zal seker het pa[kje] leggen, en als het daar is
dan versoek ik vrindelyk dat UE zoo goed blieft te weesen en
sturen het zito* maar weer na Amsterdam. Ik zal de onkoste
[meteen]
en u moeite daar voor btalen en als het daar niet is, dan versoek
ik toe ten eerste* een letterje weerom want anders kan ik het niet
[ik bovendien zo gauw mogelijk]
weerom kreygen, en als ik een brief van u hand heeft dan moet de
post heeren het myn besorgen daar. Weest zoo goed; ik wilder
u dubbeld voor betalen. Myn versoek is tog vrindelyk dat UE dat
plasier doet en ondersoekt het eens en schryft myn dan maar
ten eerste antword of het goed als het daar is*. Weerom: ik zal het
[versta: of dat pakje daar is.]
u dubbelt voor u moete* betalen.
[lees: moeite]
Ik ben UE vrind
Cornelis Spindelaar.
U adres moet weesen: an Monsr
Cornelis Spindelaar, woonende
in de Vysel straat tusse de Kysers gragt
en Kerk straat, in De Hoop.
Bestelder tot Amsterdam.
357
[45-271]
[Amsterdam, 10 oktober 1788]
Monsieur
Monsieur Jh Duesberg
Enseigne au Service de LLHH
puissances Presentement
à
Boekhold
[keerzijde:]
Mijn Heer Duesberg is in geen
half jaar te Boekholt geweest,
men weet ook niet waar hij tegens
woordig is alzo Retour
Wel Edele Gestr. Heer!
Op verzoek van de Hr Van Nassau neem ik de pen nog eens op
om UWEdgestr. te verzoeken dat U ten minsten eens aan zijn Edgestr.
gelieft te schrijven zo U niet in staat is de schuldige somma af te
doen, en U tevens te waarschuwen dat, als Zijn Ed. ziet dat vriendelijke verzoeken geen ingang vinden, Zijn Ed. U dikwijls door een open
brief zou kunnen postitueeren*, en daar dit mij van een fatzoenlijk
man spijten zou, zo voeg ik mijn raad hierbij van* Zijn Ed. ten minsten eens te melden waar U is en hoe het zit, want het zoude
U misschien geen schade zijn, als er een pensioen mogt gegeven worden zo als men algemeen denkt dat geschieden zal.
Na offertens van dienst noem ik mij met alle hoogachting, WelEdgestr. Heer,
UWEdgestr. DWdienaer & vriend
J.C. Spengler.
Amsterdam, den 10 octob. 88
Het adres van de Heer Van Nassau is:
Monsieur
Monsieur G. baron Van Nassau, capitaine &a
demeurant au Brêestraat
à
Leijde
en Hollande.
358
[lees: prostitueeren]
[om]
[45-272]
[Amsterdam, 7 augustus 1789]
A Monsieur
Mons. Casper Ludger
Wegman
à
Boekhold
[keerzijde:
Wegman is niet meer hier dus Retour
Mons. C.L. Wegman
a Boekhold
Amstm, 7 Aug. 1789
Monsieur,
Wij hebben op den 29 Maij en 9 Julij laastleden UEd. op
het vriendelijkst versogt om de betaling der openstaande
rekening voor het geleverd cameelgaren in dato
15 April 1788, zijnde ƒ 42 – 9 -. Tot hier toe hebben
wij deselve niet bekoomen; ook heeft UEd. ons
met geen antwoord verwaardigd, waar uijt wij
opmaken dat gij van ons goed vertrouwen een
schandelijk miesbruijk denkt te maaken en ons
in het geheel niet soekt te betaalen. Dese diend
derhalven om Uw voor het laatst te waarschouwen
dat, zo gij ons in het kort niet betaald, wij zulke
nadrukkelijke* middelen in het werk zullen stellen
welke gij niet zult verwagten en waardoor wij de
slegte handelwijs, omtrend ons gehouden, opentlijk
zullen kenbaar maken. Vertrouwe UEd. zulks
zal tragten voor te komen*.
Groete UEd.,
Nessing & Witzen.
359
[harde]
[te vermijden]
[45-273]
[Amsterdam, 11 januari 1791]
Mijn Heer
Heer Herman Joseph Wigman
Bier Brouwer
in
Boekholt
[keerzijde:]
Deezen brief wil men niet ontfangen
dan den Eigenaer daarvan is niet meer hier
dus Retour
Amsterdam, den 11 Januarij 1791
Herman Joseph Wigman
a Boekholt
Mijn Heer,
’t Geeft ons zeer wonder als UE ons geen tijting
schrijft weegens de porcelijnen. ’t Goed is klaar.
Wij zijn tog geen kindren. Voorzoek* van UE
[Ik verzoek]
aantwoord hoe ’t is, en anders zalle wij UE
andteeking* ower zenden want dat goed is voor
[getekende opdracht tot productie en levering]
UE in order. Wagte aantwoord.
UEDWDienaar
Salomon Spyer & Zoonen.
Wees gerust, ’t zal
zo goed zijn als
UE zelfs er
bij is*.
[versta: alsof ge zelf bij alles toezicht hebt gehouden]
Als UE niet aantwoordt
zal aan een krespondent*
in hande geewen naar
gedaane dingen*. I[k]
kester twyffel niet* off
UE zal veel* met ons
andlen*.
[handelsagent]
[na afhandeling van de opdracht]
[Ik koester geen twijfel]
[lees: wel]
[handelen]
360
[45-274]
Mijn Heer
De Heer
Jodocus Van krijfelt
Coop man
tot Duisberg*
[Gouda, 20 juli 1781]
[=Duisburg]
franco
Utrecht
De Heer J[odocu]s Van Kreijfelt
a Duisberg
Gouda, den 20
Julij 1781
Men Heer,
Ik heb UE missieve ontfange
van den 15 maij ende ik heb al verscheijde
maale gevraagt aan de schippers van
hier op Dort en nog eens gehoort heb
dat Burgemeester18 van Duisberg
daar* geweest is, maar geen goed gelade
heeft en leeg weggevaren is. Ende
wat de beurman* op Arnheim aan
gaat*, dat die tegen woordig niet
of seer selde vaart soodat ik
tot nog toe de 40 benniges* pijpe
die ik al over lange tijd klaar
gead heb en bij mijn staan. Nu is
de vraag of ikse al hier inde* beurt
man die op Nimmege vaart wil
doen. Dat* daar misschien wel schippers
zijn die op Arnheim vaart, maar het
siet op* het veel maal overscheepe
van het goed en op de schade daar aan.
Soo gij beeter ockasij* weet, versoek
ik dat gij het mijn laat weeten met
een brief. Versoeke antwoort soo gau
als t mogelijk. Ik verblijve
UEDWD B. Elingh.
18
[nl. in Dordrecht]
[beurtschipper]
[betreft]
[benen]
[versta: op het schip van de]
[versta: Nu is het wel zo, dat]
[versta: maar het gaat daarbij om]
[gelegenheid]
Burgemeester was de geslachtsnaam van een aantal Rijnschippers in Duisburg.
361
[45-275a/b]
[Keulen, 24 mei 1795 (?)]
par Nimwegen
A La Citoyenne
D. Koers
a Doesbourg
[stempel:]
ARM
SAMBRE & MEUSE
[1] A Mademoiselle
F.H. Dachtler
a Dousbourg
Jai reçu hier une lettre datée du 13 avril
qui me fit autant de plaisir, ma chere
amie, que le faux rapport m’a occassioné
de douleur. Daignez excuser la trop grande
vivacité qu’occasionne le veritable amour
que j’ai connu pour vous. Si jamais
vous avez aimez, vous devez connoitre
combien les moindres soucis [?] donnent
de l’ouvrage. Je m’egare tout les fois
du chemin de l’amitié, j’oublie toujours
que je ne suis que votre ami, que ce titre
a duprix a mes yeux et qu’il m’afflige
en même leurs devoir un autre plus
heureux encor que moi et qui peut-etre
paye d’infidelité et d’ingratitude tant
de constance et d’amour pour la
quelle je donnerois mille vies.
[2] Triste résolution comment m’y faire
renouer a jamais à un objet que
j’adore. Vous l’ordonnez, cruelle amie,
j’obeis. Ma plume ne vous
parlerra plus qu’en ami, mais vous
ne pourrez pas effacer ce qui est ecrit
gravé dans mon coeur. Dans toute
ma vie je n’eus qu’un jour heureux
et ce fut le dernier que je passois
avec vous. Que ce souvenir est encor
doux en ma memoir!
Vous me demandez ou est Schuitt [?]
et Cabaliatté. Ils sont ici en
garnison avec nous, mais ce n’est
pas un Doesbourg. Je vous
ambrasse mille fois ainsi que la
chère Grathien*. Votre sincèr ami
[=Greetje?]
Filiat.
[3] P.S. Vous obligeriez infiniment votre
ami si vous pouviez m’envoyer
362
cette flutte avec la quelle il eut le
plaisir de vous accompagner sur
le clavecin. Ce serroit un agréable
souvernir et seul amusement qui me
reste dans mon triste séjour. Vous
pouriez me l’envoyer par la dilligence
en y méttant cette addresse:
Au Citoyen Henges
Négoçiant a Cologne, Ruë Pottengats
pour remettre au citoyen Filiat
a Collogne.
Collogne, le 5 praireal.
363
[45 –276]
[Utrecht, 27 april 1793]
A Monsieur
Monsieur le comte
de Gilbertes Poste restante
à Deuttikem
par Doeisbourg
franco Arnhem
[1]
d’Utrecht, le 27 avril 1793
Ayant eu, mon cher cousin, la maladresse
de perdre votre adresse, craygnant que mon
silence ne vous fasse partir sur mon amitié
un jugement qui l’outtrageroit, je [..?..] ce billet
poste restante pour vous assurer de tout le
plaisir que j’ay a reçevoir de vos nouvelles
et de toute la sensibilité dont je suis pénétrée
des services que votre bon coeur vouloit me
rendre.
Si vos dames sont toujours a Coblence, rappellez
moi a leur souvenir; dites à Mle de Masoncourt
que je la prie si elle connoit Mle de Pertetousie
de lui demander ce que Mr le comte de
Basse a voulu me dire en me parlant de
lettre de d’elle que je n’ay jamais reçue.
Je desirerois aussi qu’elle m’envoyat le cayer
qu’elle a amoi et que si elle sait par hasard
ou est un nommé Mr l’abbé de Bonnevie
elle lui redemandat de ma part le
manuscrit de mon drame que je lui ai
envoyé a Verdun par un chanoine
chez lequel l’archeveque de Narbonne a
demeuré dans cette ville.
[2] Je vous recommande bien, mon cher
cousin, ses articles; ils m’interessent.
Adieu, mandez moi que vous ne m’avez
pas oublié. Votre cousine et amie
la c[om]tesse Dumoulet.
364
[45-277]
[1]
[s.l. {=Doesburg}, 30 maart 1781]
30 Maart 7182*
Zeerwaarde oom en meu*, myn
verwonderd zeer dat ik geen
anttwoord en kryg en verzoek ik,
oom en meu, of gy myn niet een
paar gulden ken verschieten tot
de maand van Mey, dan zal ik
zo warregteg alsser een God is weerom geeven.
Zeer waarde oom en meu, ik zou
daar niet om schryven als ik in
zo slechten omstandigheid niet en was,
daar ik in het hospitaal lech
dat ik niet zou schryven dat ik
voor God almagtigge kan verklaaren
dat ik in het hospitaal lecht daar ik
zulken kwaden beenen heb. Myn traktement
kan ik niet me* toe behalven nou nog
minder nog* ik in het hospitaal lech.
Want ik hebber geen pyptabak van*;
nog veel minder botter op myn brood
en myn beuik niet half genoeg te eeten.
[2] Oom en meu, nu vertrouw ik
niet dat UE dat nalaaten zal
want myn meu Natje [?] had wel
wat wel wat voor myn oover.
Daarom vertrouw ik wel dat UE
my daar wel an helpen zal.
En ik heb an de kaptijn gevragt
om wat geld, maar de kaptijn ze*
hy hem daar niet me* in liet.
Nu kan ik het daar niet van krygen,
en steelen mag ik niet. Daar is tog
geen mensch die myn anders helpen kan
als UE oom en meu.
Daarom blyven ik UE neeft
Hulswelder.
[lees: 1802]
[tante]
[mee]
[lees: nou]
[want ik krijg geen pijptabak verstrekt]
[zei]
[mee]
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-495a/b van dezelfde schrijver.]
365
[45-278]
[Amsterdam, 21 november 1795]
Deze brief te bestellen aan
Jacob Hofmans
te Diedam
over DoesBurg
[keerzijde:]
Duisburg
word niet begeert
[1]
Amsterdam, de 21 November 1795
Seer waarde broeder en zuster,
Wij laten u weten als dat wij nog vris en gezont zijn. Wij
hopen u zo aantetreffen. Wij hebbe voor een week of twee drie een
brief gestuurt. Daar al een postdag of zes gepasseert en
nog geen antwoort gekreegen, is ‘t u niet de pijne* waart
om ons eens antwoort te steuren? Schrijft dan wat voor een
rede of gij daarvoor hebt. Wij hebbe in de brief gemeld,
die wij u hebbe gesteurt, van hamme en spek. Weest zo goed
en laat ons weten of gij ‘t doen kunt of niet. Wij hebbe ook
gemeld van boekwijte-meel en van boter, dat gij ons dat
ny* zouden stuuren met de eerste reis* als de schipper aan
kwam en dan laten weten wat ‘t kost, dan zel wij ‘t geld
daarvoor stuuren met de eerte* reis als de schipper hiervandaan gaat. Gij hoeft niet bang te wesen voor u geld. Als
gij ons dat goed stuurt, dan zult gij u geld ook hebben. Ik Wij
zollen met u niet doen als Mie het* gedaan met mij en met
mijn juffrouw: dat zij goet bestelt, en stuurt ’t geld niet.
Wij zullen geen goed bestellen of ik koop ook, broeder, of ik
zel het ook betaalen. Als wij wisten dat wij niet betaalen
konnen, dan zouden wij ’t ook niet bestellen. Hiermede
breek ik of* met de pen, maar niet met met* hart. Wij verblijven u toegenegene broeder en zuster,
Casper Hell en
Jacoba Hofmans.
Wij verzoeken vrindelijk ten eersten* antwoord op deze brief.
[2] Verzoek de groetenis aan alle goed vrindely en
bekenden.
366
[moeite]
[lees: nu; keer]
[lees: eerste]
[heeft]
[lees: af; lees: het]
[zo spoedig mogelijk]
[45-279a/b]
An iohannus
esvelder in de
lu si es Steeg* over t
bur ger weeshuijs A*
en vorders aan
cobahoffmans
[Didam, december 1795]
[=St. Luciënsteeg]
[=Amsterdam]
[binnenzijde envelop in andere hand:]
Monsiur
Monr Maertin Heskens
ten huijsen van jacob hofman
tot diedam
over dousbuerg
Loft god boven al.
Seer waarde bror* en suster, ik neme min
pinne op tot u, ule* bror en suster, om een
weineg lettrnen te senden tot ule. Wij sin
nog vris en gesondt, het welken wij van u
vernomen hebben in uwe brifen en ons
angenam was om te horen. Warde bror en
suster, uwes verlangen is seer groodt en wij
sou het seker gedan hebben, had het ons
niet gebroken aan gelt, want onsen sta
dt* is u wel bekendt. Maar, live bror en
suster, het verwondert ons dat gij niet aan
uwe neef en negt hebt geschreven die gy op
het maltie* hebt versogt, want ik denk
die sou het dadalik over hebben gesendt.
Wat* hadt ik soo een negt die min meer
agten* als suster en die geheele familie,
o, daar sou ik voor dur een brandet
veur* lopen! Mar, bror en suster, darom niet
quaet sijnden* want daar is onsen sack niet
nae gestaelt* om soo een reisen te doen, want
gelt mankeirt ons, maar u nef* niet, en dat
hebt gij wel geweten. Seer warde bror en
suster, wij verhuige ons dat wij weer een par
trakper [?] hoger sijn als in de mei tit*.
Beminde boror en suster, het doet van ons van
hrten* leet dat wij uwes briefen altijt niet
kunnen beantworden. Koes ik selver chrijfen*,
ik sou wat beter antwort doen. Beminde suster,
soo vul vorscoet tedoen kan ik niet, en om
gods wel nem ik ook niet*.
[2] Suster, uwes verlangen is te weten de kosten
van onsen vader. Het erste iar is vijftijg
stuiber en seij19 heft het betalt, en het 2
iaar ook 81 stuiber, en dat is voldaan van
suster Mi. Warde bror en suster, uwes ver
19
[schoonbroer]
[u edele]
[toestand]
[maaltje?]
[lees: Want]
[die meer achting voor mij hebben]
[brandend vuur]
[wezen]
[onzen beurs stelt ons niet in staat]
[uw neef]
[de maand mei]
[lees: herten]
[Kon ik zelf schrijven]
[zoveel briefport kan ik niet opbrengen, en die
port in de vorm van ‘n aalmoes aanvaard ik ook niet.]
Zuster Mie?
367
langen is ook teweten van de hammen
wat sy kosten. Sij kosten par pont
gron* 3 stuiber, en het speck 4 stuijver
en 6 penneg. Maar wat het drug* kost
dat wet ik niet. En soo wanneer ik nanste
ule nanste bestande vrenden als bror en
suster sijnde uwes verlangen was um
van mjn bedindt te sijn*, dan sturt mar
gelt, dan sal ik soo veel als het u
blift*. En vorders is hir in Gelderland
de sicten onder het hor vee*, en
vorders seijgt suster Mi dat gij het
gelt sult hebben. Hebt mar geduldt. Sy
heft de hoor siten* ook gehad. Nu bre* ik
af met de pen maar niet met het hart,
bemijnde bror en suster, en blijfen u
wellegge dinnars* soo lan wij leven,
en nu wensen wij u een gelik
salig* hogtijt van kestijt en een salig
neu iaar en veel navoge*. Warde bror,
suster, duisen mal* van ons gegroet.
Martin Eskes en Bendinna Hoffmans.
Schreft ook het
oude adderet* maar.
[vers]
[gerookt]
[En als het
van u, onze naaste relaties, nl. (schoon)broer en
en zuster, de wens was om
door mij bediend te worden]
[vul aan: sturen]
[hoornvee]
[lees: hoornziekte; lees: breek]
[versta: dienstwillige dienaars]
[gelukzalig]
[versta: veel navolgende jaren]
[duizendmaal]
[adres]
368
[45-280]
A Monsieur
monsieur le Mquis* Des Prez
offr* francois a doesbourg gueldre
holandaise
a doesburg
[1]
[Rees, 13 mei 1793]
[Marquis]
[officier]
Rees, 13 mai 1793
Je ne vous ai point ecri, mon cher Des Prez, parceque aucun evenement interessant
n’y avoit presté. J’avois cependant le projet de vous ecrire par le dernier courrier, mais
j’en fus empêché par quelquechose. Vous desirez être instruit de notre position; elle
est toujours la même. Nous attendons le retour de Mgneur Cte* d’Artois pour prendre
[Comte]
un parti. On nous l’annonce du 15 au 20 du courrant. Jai de la peine a croire
qu’il en resulte un rassemblement, car il se feroit quelques preparatifs et je n’en
vois pas. J’imagine pourtant que les princes appelleront auprès d’eux ceux qui
auront des chevaux et c’est le plus petit nombre. Tout le monde ne voit pas comme
moi. Il en est beaucoup qui se flattent encôr. L’on dit que les gardes du corps veulent
faire un emprunt pour se remonter, mais je crains fort que leur credit ne soit
pas considerable, car la Hollande qui pourroit le remplir, paroît être plus
patriote que jamais. Nous avons perdu Mainton et le Vte* de Verthamont
[Vicomte]
qui sont allés à Aix la Chapelle; les deux enfans de Mr le duc sont partis
il y a quatre jours pour la Hollande, ou ils seront trois semaines a la parcourir.
Je suis tous les jours a la veille d’y faire un voyage, appellé par des affaires
pecuniaires, mais mon correspondant m’a fait des difficultés sur le nom d’Antoine
dont on s’est servi, et moi lui ayant mandé que l’envoi pouvoit lui être
fait sous le nom d’Antoine Naoult [ ?]. Cela necessite d’écrire a son correspondant au
Hâvre pour savoir le cours des assignats. Sans ces difficultés mon voyage seroit
fait et je serois parti pour Liege, ou jai d’autres affaires de cette especes et qui
demandent ma presence. Le siege de Mastrich ayant forcé le prince de
Caubourg de commencer la campagne avant le tems convenu, il en est resulte
une suspension qui sans doute etoit facheuse puisqu’elle empêchait de
profiter de tous les avantages que donnait la deroute des patriots. D’un autre
[2] costé la capitulation de Dumourier avec le prince de Caubourg qui [...?...] la
perfidie d’une part et la betise de l’autre, tout necessitoit cette stagnation
dans nos affaires jusqu’a l’arrivée de la totallité des troupes. Mais a present
nous ne pouvons plus douter que tout est parfaitement en mesure, et toutes
difficultés sont levées par la prise du camp de Famard et la defaite
presque complette de l’armée de Dampierre. Un chanoine de la collegialle de
Huy a reçeu une lettre de sa soeur qui est a Namur. Elle lui mande que le
prince de Hohenloë, qui y commande, a reçeu dans la nuit du samedi au
dimanche avant le 6 mai un courrier qui lui a appris que les Autrichiens et
Prussiens reunis ont eu une troisieme affaire avec les regicides qui avoient rassemblés
50 mille hommes, qu’ils en ont tué et blessé 20 mille, pris 70 pieces de canon
qui devoit être toute leur artillerie, pris tous leurs equipages, que les debris de cette
armée se sont sauvés dans la plus grande deroute, qu’en consequence le general
Hohenloë a fait chanter le 5 un tedeum a Namur et fait faire trois decharges
de canon de chacune 700 coups. Mrs du Fayel, qui m’ecrivent de Huy, me mandent
qu’ils attendoient des details emfirmatifs de cette affaire; ils ajoutoient dans leur
lettre qu’on disoit Valencienes et Condé rendus qu’un officier de cavallerie Autrichienne,
qui arrivoit en moment, leur avoit dit que Philippeville avoit envoyé dire au comandant
Autrichien qu’on l’y attendoit, et qu’il y avoit marché et entré le samedi matin. Je crois
qu’il est sage de ne pas croire la totalité de ces belles nouvelles. Ce qu’il y a de certain
cest que les Autrichiens et Prussiens ont tué infiniment de monde et très peu fait de
prisonniers. Je ne vous donnerai pas des details que la gazette vous a deja donnés. Vous savez
369
que les patriots avoient deux camps: l’un a Famard, l’autre a Denain. Mr de Caubourg etoit
a Denain, Mr de Clerfait a labbaye de Vigoger. Dampiere, voulant secourir Condé, les a
attaqués; de pariment Caubourg les a battus, Clerfait a attaqué la colonne de Denain, la battue et
s’est emparé des hauteurs d’Anzin qui domine Valencienes. Mr de Caubourg fait les honneurs de la victoire
[3] à Mr de Clerfait. Les Autrichiens doivent avoir depassé Valencienes de plus de trois li[euës]. [On]
me mande que le siege de cette place sera fait en regle le 15, si elle n’est pas deja [.....................]
que Condé qui est aux abois. On assure que Mr de Caubourg a carte blanche et qu[........................]
de tous ses avantages sur la France sans attendre les ordres de Vienne. On ajoute que l’empereur a
envoyé auprès de lui un conseiller pour traiter les affaires politiques. Le siege de Mayence a du être
commençé le 18. Il est dirigé par des ingenieurs françois qui demandent 12 jours pour s’en rendre maitre.
Ce sont aussi des ingenieurs françois qui dirigent celui de Valencienes. On dit que Gustine a été battu
près de Laudan. Les Espagnols sont entrés en France et sont à six lieuës de Perpignan. Les
municipalitées s’en fuient, les gardes nationalles des communautés se jettent dans l’armée Espagnolle.
Gaston a battu et mis en deroute le general Bessieger. Une section de son armée a passé de costé
de Gaston, le reste s’est enfui sur Paris. Il est maitre d’Angers. On assure que les Anglois ont
debarqué huit mille hommes en Bretagne. Si l’on joint a tous ses moyens les Sardes et les
Suisses, c’est fini de la republique. Mais que sera la France? On mande de Rouën que
la municipallité avec ses gardes nationalles, n’etant point la force pour faire executer la loi du
tirage a la milice auquel le peuple se refuse, a appellé les gardes nationalles de Caën qui sont
venues. Le toscin* a été sonné. La ville et les compagnies ont tombé sur les heros tricolors, [lees : tocsin]
les ont mis en pièces desarmés et pris leurs munitions de guere et l’etandard royalle a été
arborée. Les departemens de l’Orne et de la Manche sont aussi en insurrection. Jai oublié
de vous dire que Dunkerque etait assiegé par terre et par mer. L’abbé De la Porte que nous avons
eu ici quelques jours ne croit point a la mort de l’eveque de St. Pol de Leon, l’ayant laissé en
Angleterre. La position actuelle des affaires paroît être l’aurore d’un beau jour, mais comme
vous dites fort bien, mon cher ami: quand n’aurons plus a pleurer? Helas! qui peut calculler
l’etenduë de nos meaux? Je suis sensiblement affecté de ce que vous me dites de votre beaupere.
Il me paroît qu’on arreste des gentils hommes en plusieurs endroits. Deux emigrés qui sont ici ont
leur pere arresté. Vous devez vous rassurer sur votre femme: il paroît qu’on les respecte par tout.
Mes parins sont fort tranquils. On a vendü mes meubles, Mme de Cussy les a rajetés et personne n’a
encheri sur elle et on l’a traitée avec toutes sortes d’egards; ce n’a pas été de même pour les autres.
Je ne doute pas comme vous que les Anglois n’ayent provoqué nos malheurs. Mais dans ce moment
ils se montrent biengrands et biengenereux. On dit la legion de Mr de la Chatre debarquée a Ostende.
Elle est de 1200 h[ommes] emigrés.
[4] Je me ferai un vrai plaisir de vous faire part
de toutes les nouvelles que nous recevrons, surtout
de celles de Ham. Je me suis acquitté de vos
complimens auprès de nos camarades de Rees; ils vous
payent tous de retour. Nous passons notre tems a
jouer a la galoche, au billard, en Reversy et nous
faisons tres mauvais joueurs ce qui nous divertit assez.
Il est arrivé à Müllem pres Douisburg* une aventure
[Müllheim près Duisburg]
assez tragique. Un emigré du R[egime]nt de Poitou doit avoir
été apouilli par des bourgeois. Il a du à sa vigeur d’avoir
echappé a leurs pattes. Les bourgeois reunis a des dragons
doivent avoir attaqué tous les emigrés, qui se sont reunis
et ont tué deux bourgeois. Mr le Mchal de Broglie
doit s’est emparé de cette affaire et elle n’aura pas de suite.
Il a fait vennir a Dusseldorf 29 offers qui avoient été
arrestés. Il paroît qu’il les envoié a l’armée de Condé
qui est organisée et en activité. On dit que ce pays a été
travaillé et on s’en prend aux offers patriotes qui ont trop
de liberté. Adieu mon cher Des Prez. Je vous embrasse
de tout mon coeur et suis pour la vie votre serviteur
et ami Cussy.
370
[45-281]
[s.l., s.d., s.a.]
Dezen brief af te geven
aan Johan Wilhelm
von Raath
te Doesburg
aan de
Roer
sito sito
[1]
Gott zum gruz
Herz viel geliebte vatter und motter, ich kan
nicht nach lasen an euch zu schreiben als das ich
gott dank noch fris und gesund bin. Ich hoffe von
ganzen herzen das ir auch noch gesund wird seind.
Ich weist nich wie daβ ist das ir mir nicht schreiben.
Ich bin ser verlegen da rum. Ich haben kein ru darum.
Seit so gut, saget Catrina Otenigus ob es* bei mir wonen
wil for kügen magt forsigulden*. Unser jüffer die fra
gete mir ob ich in der kügen wolt bleibe oder nicht.
Das könnt ich magen wi ich wolt, aber sie sit es gern
das ich for zweite* wult sein. Si sagt es aber nicht. Sie
ist so gerk auf die kindern. Die willen nicht von mir ab, und
das siet sie, und nun ist sie so ban* das sie gein gute magt krich.
Nun haben es ich ir gesagt ich wolt dan zweite mag* sein.
Nun ist si lieb da ich ir das gate*. Du sate* sie mir ich sol eine
forsigölden haben, nun ich das dun wil. Mein kamrath*
[2] die krich fümfund fertzeg gülden, aber ir brauch es
Catrina nicht zu sagen. Si wil es nicht wissen vor die ander
magt. Sie sagt zu mir sie wer ubel zu bas* mit irre mehten
megten. Sie hetten al fusel gedronken. Sie tut mir alles.
Sie hat mir neuen b[..?..] neu lenden gekauf in* ein jack.
Von den feszsen for fothr* da wos ich niks von.
So gut ist* auf mir. Sie sagt sie het nicht gedag das
ich so gut het zu genommen. Sie komt aber nicht
mer in der kügen. Sie les mir gans gewerken. Libe
vatter und motter, ich wünnsen euch ein glöckseliger neues jhar und noch vile folget*. Das euch der
libe Got stercken mag an sel und leib, und gesunt* ver
leien und fert friet, freude und ich* gesuntheit und
krefte und weiter wünsehm* euch Gottes segen.
Ein tausent feltig grus an den frende* feder* Sablert [?]. Schreibet
mir doch, ich bitte euch, und von Catrina. For dis
mal wil ich schlise und ver bleibe eure getreuste
doter bis in den dot, Anna Christina von Raath.
371
[versta: sie]
[versta: voor 40 gulden]
[zweites Mädchen]
[bang]
[Magt]
[lees: sagte; lees: Da sagte]
[versta: het eerste dienstmeisje]
[lees: zupaβ]
[und]
[für Vater?]
[lees: ist sie]
[folgende]
[Gesundheit]
[lees: auch]
[lees: wünsche ich]
[Freunden; lees: Vetter?]
[45-282]
[Rijswijk, 18 april 1799]
Myn heer
Myn heer Van de Weghe
ten huyze Van den heer Swienck
Burgmeester
te Bocholt
munsterland.
[keerzijde:]
is van hier vertrokken
af 7½ St
Ryswyk 18 aprilis 1799.
Reverendissime Domine
Non sine magno animi dolore per vestras percepi quod dominus
Walbertus confrater et amicus noster vita functus sit, attamen dum cogito
(cognitâ ejus vivendi more, et in pro christi nomine patiendo patientia) quanto
melior jam sors ejus est quam illa qua fruebatur in terris jam horroribus
et persecutionibus omni generis affectatis, evanescit ratio dolendi. Non dubito
quin jamjam requiescat in pace, et tamquam fidelis servus et prudens ingressus
sit gaudium domini sui, et oret pro nobis ut qui cum eo consociati fuimus in
terris etiam cum ipso consociemur in cœlis.
Quantum, reverendissime domine, ad articulum epistolæ vestræ, si
omnibus solutis adhuc aliquid supersit, tibi ejus partem reservabo, respondeo, et
precor te ut hanc partem des alicui pauperi sacerdoti deportato, cæterum
memor ero animæ ejus ut decet. Secundum petitum vestrum, domine,
scripsi domino Gerardo S. qui habitat ten huyze van myn heer Boogaart
banquetbakker in de Lange Veere straat te Haarlem qui etiam et mihi
respondit, bene jmo valde bene se habet, et dominationem vestram multum
salutat.
Ut majoris utilitatis sim domino pastori benefactori meo, et ejus communitati,
in qua usque modo non feci nisi concionari et baptisare, habetur apparentia ut
ut* mihi conferatur jurisdictio, quapropter non dubito quin quamprimum recipias
litteras hoc spectantes, vel ab amplissimo domino Chambellani internuntio
cujus missionis quocum hic conferentiam habui, vel ab honoratissimo amico
nostro De Jonghe sacellano majori regis Hispaniæ Hagæ morantis.
Salutat te plurimum dominus pastor benefactor noster et ego plurimum
desidero ut sors vestra quamprimum amelioretur imo talis evadat, ut nihil amplius
tibi in hoc mundo desiderandum supermaneat, subscriborque omni cum reventia*
et filiali affectu
Reverendissime Domine
P.S.
Saluta quæso nomine meo
dilectos nostros Van Daele
et Olyve.
Vester omni tempore et in
omni circumstantiâ humillimus
et paratissimus servus et filius
B. De Ram.
Si aliquando esses in occasione videndi illustrissimum episcopum nostrum
Carolum, respectus nostros quæso ei exhibeas.
[Vertaling op de volgende bladzijde]
372
[lees: ut]
[lees: reverentia]
[
Rijwijk, 18 april 1799
Zeer eerwaarde heer,
Niet zonder grote droefheid van geest heb ik uit uw brief vernomen dat mijnheer Walbertus, onze
medebroeder en vriend, overleden is; maar toch, wanneer ik bedenk (waar zijn levenswijze en zijn
duldzaamheid tot lijden in Christus’ naam bekend zijn) hoeveel beter zijn lot nu is dan dat wat hij
deelachtig werd in het aardse leven dat reeds door allerlei verschrikkingen en vervolgingen was gelittekend,
verdwijnt de reden tot droefenis. Ik twijfel niet of hij inderdaad al in vrede rust en als trouwe en verstandige
dienstknecht is ingetreden tot de vreugde zijns Heren, en voor ons bidt dat wij, die met hem verbonden
waren op aarde, met hem in de hemel verenigd worden.
Zeer eerwaarde heer, aangaande de uitspraak in uw brief “als er, nadat alles afbetaald is, nog iets
overschiet, bewaar ik dat deel voor u” geef ik u mijn zéér dringende verzoek ten antwoord dat ge dat deel
schenkt aan een of andere arme, verdreven priester; overigens zal ik zijn ziel gedenken zoals het hoort. Op
uw verzoek, mijnheer, heb ik geschreven aan mijnheer Gerard S. die woont “ten huyze van myn heer
Boogaart, banquetbakker in de Lange Veere straat te Haarlem” en die mij ook geantwoord heeft, die het
goed, ja zeer goed maakt, en uw gezagspositie zeer verwelkomt.
Opdat ik van groter nut weze voor mijn weldoener mijnheer pastoor en zijn parochie waarin ik
voortdurend niets anders gedaan heb dan enkel preken en dopen, ligt het in de rede dat mij het recht tot
biechthoren wordt verleend, en daarom twijfel ik niet of, gezien deze brief, ge krijgt dit zo gauw mogelijk
ofwel van de doorluchtige heer Chambellani, internuntius van dit missiegebied, met wie ik hierover
gesproken heb, ofwel van onze zeer eerbiedwaardige vriend De Jonghe, groothofkapelaan van de in Den
Haag verblijvende koning van Spanje.
Onze weldoener mijnheer pastoor groet u zeer hartelijk, en ik wens van harte dat uw lot zo spoedig
mogelijk verbetert, ja zelfs zodanig wordt dat er u niets meer in deze wereld te wensen overblijft, en ik
teken met alle eerbied en kinderlijke liefde,
Zeer eerwaarde heer,
P.S.
Groet a.u.b. uit mijn naam
onze vriende Van Daele
en Olyve.
Uw te allen tijde en in elke
omstandigheid zeer nederige en
zeer bereidwillige dienaar en zoon,
B. De Ram.
Als ge eens in de gelegenheid zijt onze zeer doorluchtige bisschop Carolus te zien, breng hem dan
a.u.b. onze eerbiedige groeten over.
]
373
[45-283]
[Doesburg, 4 november 1801]
Aan Heern
Hofmeester
logeerende in de drie Koonige
de hospes in de drie
Koonige word verzocht
deese brief den Hr
Hofmeester, als dezelve
niet ter Hand zij, ter stond
ter hand te bezorgen.
Vriend Hoffmeester!
Da* mijn deeze morgen een man der* opde marine dienst
neemen will en zig daartoe wel qualiviseert, een
geboorner Sweede, aangebragt is van eenen fuslier van
mijne compagnie der* buiten werket (ik op de wagt zijnde,
kan zelfs niet na Zutphen koomen, en mij mijn verzoek
om morgen middag daar na toe te koomen afgeslaagen, in
dien er wij jts* maar twee corporaele bij deeze compagnie
in dienst zijnde) zoo halte ik deezen man, der* zig
vrywellig ten dienst der marine begeeven wel* en daartoe
byzonders bequaam is, tot morgen avond by mij, in de
hopening* dat gij morgen avond of laatsten frydag vroeg
ten 8 uuren hier in Doesborg koomt en den zelven volgens
den met uw gemachten accord afhaalt. In niet, valle dat*
gy tot binen inde tyd* niet hier koomt, rusquiere* ik
geene meerdere kosten. Ik ben uw verwachtend en ik
glove uw* daar bij goede ueberkomst* en* goeden accord te
maaken, in dien* hij met senzugt* uw verwagt.
Ik hoopen dat gy ter rechter tyd hier overkoomt om
uw [...?...] niet te verzuimen. Verblijve uw vriend,
S.G. Rothe.
Doesburgh, den 4d November 1801. Ao 7.20
20
Jaar VII volgens de republikeinse kalender.
374
[Omdat; die]
[die]
[omdat wij nu ]
[die]
[lees: wil]
[hoop]
[versta: Zo niet, in het geval dat]
[binnen deze tijd; riskeer]
[dat u; overkomst naar hier; een]
[omdat; verlangen]
[45-284]
[Arnhem, 16 december 1801]
Aan
de Jager M. Gans
ten huyse van de Burger
Montink inde klok
te
Deutichem
Den Sergt. Major Faure
aan den jager M. Gans.
Door den capieteyn C. Ketwich gechargierd
zynde volgens qesolutie* van den agent
van oorloog u af te vragen of gy genegen
syt om u te engageeren onder ’t corps
Collonieale Troupes met behoud van
uw monteering & zydgeweer*, uitgesondert
halsdas, slopkousen, en wel voor een
tyd van agt agter een volgende jaere
met een premie van 28 guldens,
wanneer gy daar toe inclieneerd*
of niet, verwagte met de omgaande
post antwoord, t zy ja of nee.
Waar mede my noeme
Faure
Sergt. Major.
Arnhem
den 16 dec.
1801. A7*.
[lees: resolutie]
[uitrusting en korte degen]
[genegen bent]
[jaar VII volgens de republikeinse kalender]
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-327.]
375
[45-285]
[Arnhem, 8 oktober 1794]
Monsieur le bon* De Schlabrendorf
Poste restante
à Doesbourg.
[baron]
[1] Je n’ai pas pu aller à Emerik
par Clève. Je n’y vais pas
par le détour parcequ’il est farci
d’Autrichiens et qu’on ne m’y
laisserait pas. Je vais t’attendre
à Doësbourg. J’espère que la lettre
que je t’ai écrite à Emerik
t’y amènera. Je ne puis pas partir
d’aujourd’huy pour Doësbourg. C’est
impossible à cause des effets. Peut
être seras tu encore au dépot de Rohan
ou Pillerault m’indiquerat-il
le moyen de te trouver tout de suite.
C’est pourcela que j’y vais ce soir,
pendant que je ne puis faire autre chose.
[2] Si je ne te retrouve pas aujourdhui
même, je serai ici ce soir ou
cette nuit pour pouvoir partir
demain pour Doesbourg, où
j’espère que ma lettre laissée
à Nimègue, où nous avons couché,
ou celle que je t’ai écrite à Emerik
t’amèneront. Si donc tu arrives
avant moi à Doesbourg, attends
y moi, et va souvent à la poste.
J’irai aussi souvent, pour
que nous puissions nous rencontrer.
Il est extrèmement urgant
de nous retrouver tout de suite, de
continuer notre route ou de prendre un
parti sur le champs. La navigation
[3] d’ici à Dusseldorf n’est plus sure.
Pour peu que nous differions, elle
ne sera plus nulle part. Tu peux
aisément concevoir les conséquences
[qui s]ont a là pour nous.
Arnheim, le 8 8bre* 94.
[octobre]
que le ciel confonde, que le diable
emporte mille fois la bête!
376
[45-286]
[Rotterdam, 28 maart 1786]
An den Eesaame*
Lenardus Stippelmans
tot Bocholt
bij Bree
in Luijkerland
[Eersaame]
[keerzijde in andere hand:]
retour
gehort in de Luijkse Kempen
is hier niet bekent
dus af 2 St.
[1] Rotterdam, den 28 mart 1786. Loft God boven al.
Seer waarde broeder en suster, uE. brief
van den 10 januarij heben wij wel ontfangen en den
brief van onsen neef Lodovicus Leyssen heben wij
ook ontfangen en wij heben in alle beij tot onse
blijtschap gesien dat geijliede nog vris en wel te
passe waart. En wij wenschen dat de goede God
sal believen UE. nog veele jaaren in goede gesontheijd en welstant sal bewaaren is het ons zalig.
Wan* quamen weij het contrairi te hooren, dat
soude smerten. Verder so bedanken weij UE.
van harten voor u gulhartige nieujaars wensch.
Wij van onse kant wenschen u alle uijt groent*
der harten de godlijke seegen en bennedicie*
na siel en ligham, gepaart met gewenschten
voorspoet. Verders so toenne* u weeten dat
wij denken dat onse nigte hier wel sal aankomen.
So het haar belieft om over te kommen, dan motse
kommen so gou als se markan, want hartant*
wou heben dat se en vertin daage voor meij*
in Rotterdam was om se dan wat te onde regten*,
dat wel sal konnen gescheeden, en so dat niet
seijn kan, so weest so goet en schreijft ons en* brief.
Hiermede brek* ik af en wenschen uE. alle en* zaaliege
vasten en en* zalig hoogtijd van Pasen.
Siet an de ander sijd.
[2] En wij versoeken dat gij van ons de groetnis
doet an alle vriende en bekende en blijve
u liefhebbende zuster en broeder
Vincentius Bergman
en Allegonde Damians, u zuster.
P.S. Als niegt komen wil, dan moet se wel bedaagt*
weesen op de daage als de scheepe regt op Rotterdam
van Den Bos af vaare. Dar vaart een schep des zondags
en een des deijnsdags en een des donderdags regt op Rotterdam.
Dar vaaren op ander dage ook wel scheepe die de pasersiers
mee nemen op Rotterdam, mar dan sette se die te
377
[lees: Want]
[lees: gront]
[lees: benedictie]
[lees: doen we]
[haar tante]
[een tweetal weken vóór mei]
[onderrichten, instrueren]
[een]
[breek; een]
[een]
[bedacht]
Delftshaven uijt en dat is en* halfuur van de stad en
dan sou se de weg niet weeten en verleege weesen*.
Dog* de weg is gemaklijk te vinde als se mar vragt
welk uijt* dat se gaan moet. En so se inde stadt
komt, dan moet se marvraagen na de Schiedamsen Dijk
en dat is en* lange straat. Dan moetse na de Brant Steg vraagen
en alse bij de Brand Steeg is, dan vraagt se mar na Bergman.
En anders moet se mar an en knegt van schep* versoeken
dat hijse teregtwijst*.
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-309 van dezelfde schrijver.]
378
[een]
[in moeilijkheden zijn]
[Maar]
[versta: in welke richting]
[een]
[een scheepsknecht]
[goed laat aankomen]
[45-287]
[’s-Gravenhage, 16 oktober 1794]
A Monsieur
Monsieur de Brécé
chez la veuve van Sheremberg
indre Smitstraet, overd Koremart
à Nimegue
[andere hand:] Doesborg
[keerzijde in andere hand:]
18 October
Bokholt
1794
[1]
,
La Haye, 16 8bre 1794
Je técris au hazard, mon cher ami, pour te dire premierement
que je viens de recevoir de Mde Couppy une lettre par laquelle
elle m’apprend qu’elle a fait connoissance à Dusseldorf
avec un commissaire Autrichien qui à sa sollicitation a
obtenu du chef d’un des nouveaux corps un emploi d’officier.
Elle m’offre cet emploi, et au cas que je le refuse, elle te le
destine et me charge de t’en parler. Je lui ai répondu que
je ne me determinerois que lors qu’elle m’auroit donné
d’autres renseignements, mais que s’il y avoit de l’inconvenient
à attendre, je la laissois la maîtrise d’agir promptement pour
toi ou pour moi. Je ne sçais si ma lettre lui parviendra
parceque je l’ai adressée à Cologne comme elle me le
recommandoit. Cela est fort douteux puis que les carmagnols
sont maîtres de cette ville; ainsi on ne peut faire beaucoup
de fonds sur ce qu’elle avoit trouvé pour l’un de nous.
D’un autre côté, je viens d’apprendre que le Cte de Paf,
frère d’un tréfoncier de Liege, alloit lever pour le service de
la Hollande un corps d’infanterie et de cavallerie, et
comme Mde Gaulard connoît assez ces messieurs pour en
obtenir quelque chose, elle m’a fait offre de me faire entrer
dans ce corps. J’ai accepté, et elle m’a promis de te faire placer
aussi. Ce n’est pas encore chose faite puisqu’elle n’a pas fait
[2] ses demandes, mais j’ai lieu de croire qu’elle pourra réussir
et je lui ai remis provisoirement une note de ton âge et de
tes services, en attendant que tu m’envoye létat détaillé
qu’il faudra vraisemblablement produire. Envoye moi donc
promptement cet état, ou ton refus si ce parti ne te
convient pas, et n’oublie pas surtout de me donner ton
adresse. Je t’ai fait noter pour servir dans la troupe à
cheval.
Tu sçais que beaucoup de monde a déja quitté La Haye; je ne
me presse point de prendre un parti, mais s’il faut quitter
la Hollande je crois que je passerai en Angleterre. Mr
de Chasteloger etoit disposé à prendre le même chemin,
mais des raisons particulieres l’engagent à accompagner
Mde de Perrien qui je propose de partir la semaine
prochaine pour Hambourg. Ce voyage n’est cepandant
pas si résolu qu’il ne puisse encore se remettre; cela
dependra des nouvelles que nous reçevrons d’ici à
379
quelques jours.
D’herée et Basmeignée ont passé plusieurs jours ici avant
de s’embarquer, et ils ont bien fait car ils auroient été
bien contrariés par le temps. La famille Chaillaie est
aussi partie pour l’Angleterre. Adieu, mon cher ami,
[3] donne moi de tes nouvelles; je souhaite que ma lettre
te trouve encore à Nimegue. Je t’embrasse de tout
mon coeur.
Mr de Chasteloger te fait un million
de compliments.
380
[45-288]
[Doesburg, 20 april 1798]
Welgeboren Heer
Den Heer Reinhartz Ampts
Rentmeester &&&
et
Warendorph
[andere hand:]
waar legt
die plaats.
[keerzijde in andere hand:]
doesb
[1] Ik heb d’eer Uwelg. bij desen te adverteren als dat wij van Oswald
Craayvanger op den tweden termijn de coopspenn[ingen] in gelde ontfangen hebben, de S[omm]a van ƒ 6098-19-8, en dat onder die specie
sig bevinden 69 Louij d’ors tegen ƒ 11-10.-, 76 Pruysese pistolen ad ƒ 10-2,
24 Luneburgse ad ƒ 10-, en 44 Croondaalders tegens 57 Stu[yvers].
Craayvanger is in de nootsakelykheid gebragt om een gedeelte
in vreemde munt te betalen, wijl hij andersints de overige
contanten in Hollands geld niet konde bekomen van diegene
van wien het geld* genegotieerd heeft. Wij hebben deselve dan
alzo in betaling aangenomen, uit hoofde dat wy bedugt waren,
so wij het niet aannamen, voor langer trainissement, en
teffens wyl* deselve gevoegelyk aan Uwwelg. konden oversenden.
Ook word door Craayvanger gekeert* de obligatie van de
juff. van Rhede ad ƒ 2000-:- die hij heeft overgenomen
en waaraan deel hebben, in gevolge onderrigting van
de Hr. Homan, vier der heeren geïnteresseerden & ieder
voor een gelyke S[omm]a van 500 guldens. Ik sal dan, bijaldien*
UwelEg. het goedvind, op die selfde manier als te voren geschiet
is
[2] is, met de Boekholdse wagen die penningen oversenden
na aftrek van dat gene dat aan UwEg. aandeel sal dienen
gekort te worden, behalven voornoemde 500 guldens. Heeft
de Heer Homan* mij onlangs geschreven, als dat wij voor
het aandeel van ieder tot slot van rekening souden
inhouden in casse houden 2. a 300 guldens. Vorders wat aanbelangt het
aandeel van de erven Van Beesten, waarover Uwelg. mij onlangs
geschreven heeft, sal ik* so ras er sig occasie toe opdoet
besorgen. Intussen Uwelgeb. rescriptie inwagtende,
hebbe d’eer, na Uwelg. benevens Mevrouw van ons respect
versekert te hebben, met alle hoogagting te zijn,
Welgeboren Heer,
Uwwelgeb. zeer gehoorsame
dienaar
B. van Hasselt.
Doesborgh, den 20 April
1798.
381
[lees: van wien hij ’t geld]
[lees: wyl wij]
[uitgekeerd]
[als]
[lees: De Heer H. heeft]
[lees: dat sal ik]
[45-289]
An
Johan C. Creuzburg
Schreinerwerker in Arnhem
wohnet in den Haus von
mein Heer van Goltstein
in den Konig Strat in Nro 562
in Arnhem
zu gelderlland
Frei bis
Münster
[andere hand:]
fro Bhold*
[keerzijde in ander hand:]
is voorlange vertrokken
Hertz vielgeliebter man Johan C. Creitzbe[rg],
Ich* nicht under lassen an dich zu schreibe.
Wen dich dieses schreiben beij guder gesundheit
an dreffen werde, so sol es mir hertzen
lieb sein. Was mich an be langet, so bin
ich gott lob noch ganz gesunth, aber
du weist wohl selber wie mir zu
muthe ist mit meine zweij kleine
kinder, das ich sie und mich mit
seide spinnen nicht er nehren kan.
Ich bitte dich gantz liebreich das du
doch balt an mich denke. Des auch weist
du wohl wie meine mutter an mir
thut. Da habe ich alle tage vor wuthe
genug. Auch bin ich in der stat [?] laste
und be schwehr gesetzet wor den. Die haus
müthe* mus bezahlt sein. Wo sol ich doch
solche von thun? Ich kan mir mit nicht
helfen.
[2] Ich bitte dich noch ein mahl: denke
doch an deine liebe frau und kinder.
Weider kan ich dir an jetz nicht schreibe.
Ich wil wunschen das es dir mochde
wohl gehe.
Nun, ich ver blei be die liebe frau
Christina Beck.
Burg Steinfurth,
d[en] 16 februar 1796.
[Burg Steinfurt, 16 februari 1796]
[Boekhold]
[lees: Ich kan]
[miete]
382
[45-290]
[Doesburg, 18 december 1795]
Aan
Johannes Meseu Soldaat
in het 3de Battaillon in de
Eerste Halve Brigade Jnfanterie
Woent by zyn moeder de weduwe
Meseu in de korte geer
te
Nijmegen
[keerzijde in ander hand:]
Retour voor Doesburg
Johannis Meseu, soldaat,
Volgens order van het committe tot de
algemeene zaaken van het bondgenootschap
te lande word aan alle commandanten der
compagnien gelast om haare onderhebbende
met verlof zijnde en absente manschappen
ten eersten* aan te schrijven, dat zij zig voor
of uijterlijk op den 15 Januarij 1796 by hunne
compagnien moeten vervoegen, zullende
anders de geene welke daar aan manqueert
om op den 15 Januarij niet in ’t gaurniesoen
te zijn, voor deserteur opgegeven worden.
Ook geeft den ondergeteekende UE. kennis
als dat u tracktament verhoogt is
met zeeven stuijvers per week, zeedert den
1ste November jngaande. Ook word UE. versogt
om als gy recruten kunt krijgen meede
te brengen, mits geen landloopers.
Actum Doesborgh, den 18 December 1795,
het eerste jaar der Bataafsche vrijheid,
A.F. Meijer,
command. de comp.
[zo spoedig mogelijk]
[N.B. : Zie ook brief nr. 45-479.]
383
[45-291]
[Heusden, 23 september 1790]
A Monsieur
Monsieur Johannes
Baumhayer en verders aan
Jaager Diederich Baumhauer
woonagtig
te Huys Dieren
by Doesborgh
aan den IJssel
[keerzijde:]
hand*
[ter hand te stellen?]
Heusden, den 23 Sept. 1790
Aus befehl des H. Major Baron
von Bouchenroeder thue ich jhm
hirmit zu wiβen, wann er nicht von
sinn ist oder express will auf kommen
biβ gegen dem 1 October, so hat er
zeit bis den 30 December 1790.
Dan muβ er aber wieder in der
guarnison seyn. Solte jäger
Baumhayer nicht auf diesem platz
seyn, so versuche hirmit freundlich
ihm diese nachricht wiβen zu laβen.
Hirmit verbleibe sein aufrichtiger
freund F. Berschwinger,
fung. adjudant von
dem corps jägers.
384
[45-292]
frankko
nuijvenhuys*
verdrs tot klostert
frense wegen*
an johannes
kortte
tot boekelt
[Amsterdam, 10 april s.a.]
[=Neuenhaus]
[=klooster Frenswegen]
[keerzijde:]
retout [...] fur[...] der
vorschuβ nicht vergütet
[...] weil der brief [....]
Neuenhaus überschrieben ist
Seer beminde moeter,
sustert en broe, ik laait u weeten
dat ik vrus en gesont ben
en ik hooep van u edel het selde
te hooren. Soi het andrs waar
het sou meij van hertten leet
syen. Seer beminde moeder, ik hat
wel eer* gesreven maar ik ben siek
gewest, dat* ik niet gedagt hat
u oyt weer te sriyven, maar ik
ben door goet* seegen gou weer eerstelt.
En ik ben bey goede lou* daar ik het wel
hebt gehat. Maar in Amsterdam seyn
veel sieken en daar sterven ok veel
mensen, over de hondert in en* week.
Verders wes* ik u een saalig hoogteyt
vaan Paas* en de groetenis van myn
en myn beminde an moeder en suster
en broi en alle goede vrinde.
Den 10 appril. Johanna Kortte.
[eerder]
[versta: zo erg, dat]
[Gods]
[mensen]
[een]
[wens]
[hoogfeest van Pasen]
385
[45-293]
[Zutphen, 11 december 1794]
A Monsieur
Monsieur Golst, Prieur
des Croisiers, Pour faire remettre
a Mr Le Baron de Merzemfels
a Duisbourg.
Je m’empresse de vous répondre, mon cher Chatenay,
pour vous dire qu’éloigné de Mr le Ct* François, je ne puis
faire votre commission près de lui, du moins pour le moment.
Jai reçu de lui une réponce, il y a quelques jours, ou il
m’assure qu’incessament il espere placer plusieurs officiers de
son régt*, et quil part pour le paijs de Munster, pour
y voir sa femme. Il sera, je pense, de retour dans les
premiers jours de janvier, et vous pouvez compter que si
à son retour je ne puis faire votre commission verbalement,
je vous rappellerai à lui dans la premiere lettre que jaurais
l’honneur de lui ecrire, quoi que je ne doute nullement quil ne
vous oublira point et que vous aurai reçu sa réponse avant
la mienne.
Je suis à Zutphen depuis que jai eu le plaisir de vous voir,
et je compte la partie dans peu de jours. Il n’y a point un
de nos camerades d’Artois. Rappellez moi au souvenir de votre
respectable baron et présentez mon respectueux homage à sa digne
nièce, tous deux partagent mon admiration. Mr le Ct F.* maremis
mon sabre. Adieu, je vous embrasse en attendant des moments plus
heureux. Sarir. [?]
Zutphen, le 11 xbre* 1794.
386
[Comte]
[régiment]
[=François ?]
[décembre]
[45-294a/b]
[’s-Heerenberg, 3 maart 1796]
Desen aan den burger
Cristejaan gerbart woonende in
fingerhoed steeg tot Breda
sito sito
[buitenkant:]
dezen aan Gerrit van der
Zanden tot Breda
[1] Zeer waarde friend G. v. d. Zanden,
ik heb u brief ont fangen met [...?...]
en daaruit verstaan dat gij nog gezon[t]
zijt en u vader en moeder ook en wij zyn
ook nog gezont. Wij verzoeken friende
lijk dat gij het ons niet qualijk wilt nee
men dat wij zolang gewagt hebben
met schreijfen. Wijn* zijn over 14 daage
naar Ceeren berg* getrokken met de
compagnie en wij hebbent alle maal goed.
Nu gaat de spraak dat wij naar Bredaa
moeten; dan zal men* u met de mont
meer zeggen. Bet die verlangt sterk na u,
gelijk gij wel den ken kan want die
oude worst sit nog tusse de tande
en in Ceerenberg is spek genoeg, maar geen
vleesworst. Verder weet ik niet te
schrijven als 1000 maal gendag* van Bet en
haar man en al le goede frienden.
Verblijvende met haast, u goede friend
P. Palm. Per order van Elisabet Clerks.
Actum Ceeren berg, den 3 maart
jaar 1796.
[2] En Bet hoopt dat gij nog veel gelt
mag verdienen met u muijs en zal
en zij sal haar val wel bewaaren,
en met Jan is het nog het zellefde,
en als gij schrijft, dan schrijft
an mijn. Adu, vaart wel.
[lees: Wij]
[’s-Heerenberg]
[versta: ik]
[goedendag]
387
[45-295]
[Rotterdam, ??, ??]
Wel Eerwaarde En Seer
Geleerde Heer
De Heer N. van den Berg
Predicant
te
Deutekum
jn Gelderlant
Wel Eerwaarde Heer,
Versoeke deese jnleggende* aan zijn
[deze ingesloten brief]
addres te wille besorgen, alsoo* wij
[omdat]
gejnformert werden onse broer & zuster* [versta: dat onze broer en zuster]
a Costy [?] vertrokken zoude syn; de plaats
waar is ons onbekent. Sult* ons verpligte
[versta: Gij zult]
die d’eer heeft zigh met alle veneratie te
onderschrijven,
Wel Eerwarde Heer,
U Wellerwarde oormoedige
Rotterdm
dienaar
[................]
H.J. Boon.
388
[45-296a/b]
[Arnhem, 12 januari 1792]
Mijn Heer
De Heer Van den Heuvel
à
Doesburgh
De Heer Van den
Heuvel a Doesburgh
Myn Heer,
Alzoo ’t postie* van de geleverde
brandcoolen volgens inleggende
rekening, bedragende ƒ 5.19bij mij nog open*, soo versoeke
UEd.* mij ’t zelve remiteert om
te kunnen sluijten. In welke
verwagtinge blyve,
Myn Heer,
Arnhem,
UEd. dr*
den 12 januarie G. Van Alphen
1792.
[Omdat het kleine postje]
[versta: openstaat]
[versta: verzoek ik Uedele dat hij]
[dienaar]
[45-296b]
nr. 82
De Heer van den Heuvel
a Doesburgh debet
aan G. van Alphen
7 waagh brandcoole a 17 St. ƒ 5.19-
1789
6 october
389
[45-297]
[Hees bij Nijmegen, 17 juni 1801]
Aan
De wed. J. van Gelster in
de Kerkstraat
tot Doesborg
[1]
[eerste hand:]
Waerde zuster,
Het heeft den vrij magtigen God
van leven en dood behaagt mijn zeer
gelieft zoon S. Driessen door een
langduurende zikt van zes maanden in
den ouderdom van 27 jaaren en een 8 maanden
heden deze morgen tussen tien en elf uuren
in zijn eeuwige heerlijk*, zoo wij wenschen te en
hoopen te hebben opgenomen. Ik twijffel niet of
UE. zal in deeze onze regtmatige droefheid
deel neemen. De groete van moeder en mijn.
Hier mede zal ik eindige met toewensing van
[2] s.Heeren en ziel en lighaam* [tweede hand:] Ik bleif met
ue. seer bedroefde suster Willemyna van den Bosch.
[eerste hand:] Hees, den 17 Junij 1801.
[tweede hand:]
Ik, Willemyna Driesen, geboren Van den Bosch,
dat* mein soon desen moorgen overleden is en
dat hei derhalven geen volmag kan geeven,
maar dat de weduwe Van Gelster de reekenigen
moeten betalt sonder dat eer nooit eennig
aansprak
[lees: heerlijkheid]
[lees: ’s Heeren zeegen naar ziel en lighaam]
[lees: verklaar dat]
[N.B.: Zie ook brief 45-216 van dezelfde schrijfster aan dezelfde geadresseerde.]
390
[45-298]
[s.l. {=Munster}, 13 oktober s.a.{=1794}]
A monsieur
monsieur
Merlies pretre
françois
a Doesburg
poste restante
[1]
Messieurs,
On vient de me communiquer le billet ou vous declarez n’avoir
pas reçu reponse a la 2de * que vous m’avez fait l’amitié de
[sc. lettre]
m’ecrire. J’en suis surpris: elle vous a cependant été envoiée
le lendemain de la reception de la votre. D’ou cela pouroit il
venir, je puis vous protester qu’il n’y a pas eu de negligence
de ma part. J’en puis meme donner des temoins. Il faut ou
que vous n’aiyez pas été a la poste ou elle devoit rester suivant
l’adresse que vous m’aviez donné dans votre premiere, ou
qu’au bureau d’ici on ne fasse pas partir les lettres qui n’ont
pas d’adresse plus determinée. Quoi qu’il en soit, je vous
prie d’etre persuadé qu’outre que l’honneteté qui veut qu’une
lettre ne demeure pas sans reponse j’avois un autre motif
bien plus puissant: celui de votre amitié. Je l’estime trop pour n’avoir
pas saisi cette occasion de l’entretenir et meme de l’animer.
Je ne scavois que penser en ne vous voyant pas arriver ou
du moins de vos nouvelles. Je n’ai pu m’empecher d’en exprimer
mon etonnement aux messieurs porteurs de la lettre, que je vois souvent car nous
sommes de la meme paroisse. Je ne scais si c’est de peur de me
[2] contredire qu’il convenoient avec moi que c’etoit etonnant que vous ne
me donniez de vous aucunes nouvelles et que vous mettiez trop de
prudence et de lenteur a vous determiner a venir en ce païs.
L’affluence etant toujours bien grande et voyant chacun se placer
non pas tous a beaucoup prés comme on vous l’a dit, je restois
dans la crainte ou j’etois que vous ne prissiez le parti que
vous tenez. Je vous avois marqué qu’elle infinité d’ecclesiastiques
placés* a la campagne plusieurs s’en felicittoient et qu’ils s’y
[lees : étoient placés]
trouvaient meme mieux qu’a la ville ou quelques uns deux
avoient demeurés pendant quelques semaines. Que si vous vous
resoudiez a venir, qu’il vous falloit faire diligence. Il a toujours
été difficile de se fixer a Munster et dans la principauté. Celui
que l’on avoit chargé de verifier les papiers ne vouloit pas
consentir a delivrer l’authorisation pour la ville a ceux qui etoient
encore en etat (phisique) de voyager. C’etoit avec la plus grande
peine qu’on l’obtenoit pour la campagne. Si vous vous fuissiez
rendu aussitot que je vous l’ai dit, vous vous trouveriez actuellement, sinon a la ville, du moins bien prés. Aujourdhui je doute
que vous puissiez vous fixer a deux lieux memes de la ville.
Partout aux environs il y a en trés grand nombre et l’on
ne voit que trés rarement aujourdhuy des ecclesiastiques trouver
place, malgré les vives et frequentes sollicitations qu’ils font
et font faire auprés des riches paisans. Pour reusir
[3] ce seroit de s’eloigner de la ville, parcourir des villages, pénetre* meme
[lees : pénétrer]
entiers sans en decouvrir. Neanmoins en insistant auprés des curés
391
vous pouriez le determiner a engager plusieurs de leurs paroissiens a s’entendre de maniere a pouvoir vous faire vivre,
logeant ches eux un par exemple et aller alternativement manger
et scoup chez dautres. Voila comme se placent aujourdhuy ceux
qui ne veuillent pas aller plus loin. Je ne puis vous donner
a present d’autres renseignements. Si vous vous fuissiez trouvés
sur le lieu ou que vous y fuissiez meme encore, vous reussiriez
plustot qu’on le pouroit faire en votre absence.
Je n’ai pu decouvrir ce Mr. dont vous m’avez parlée dans
vos deux missives.
Je suis toujours au seminaire ou je me propose de rester jus
qu’a un danger plus eminent. Les progrets de nos carmagnoles
sont, diton, toujours bien effracaces. Si nous pouvons passer
ici l’hyver, ce sera dans des transes et allarmes continuelles.
Nous aurons peur du beau tems. Nous craindrons fort la gélée.
Il n’y a que les grands pluies qui pouront nous rassurer un
peu. C’est ainsi que je me prepare a passer cet hyver. Ce
sera pour moi une grande consolation et un adoucissement
aux peines de l’exil. Si je pouvois vous avoir a coté de moi.
Je serois par la à meme de pouvoir souvent vous exprimer
les sentimens respectueux et affectueux avec lesquels je suis,
messieurs, votre trés humble et obeissant serviteur Deunez.21
Ce 13 octobre.
21
In 1794-1795 verbleven twee priesters met de naam Deuné in Borken.
392
[45-299]
[Doesburg, 2 oktober s.a.]
[.......??.......??........??....]22
[.......??.......??........??....]
Capelle [???]
[keerzijde in andere hand:]
von Doesburg
[andere hand:]
is te Kapelle an den IJssel
niet bekent
[1]
Doesburg, de 2 october
Zerwardelieve moeder, ik kan niet narlate
om u te late wete als dat myn man en
kinders nog vris en gesond zyn, mar
ik heb al drie iar gesulke* en heb
nu wer gekramt en hebbe nu vier
kindere. Margat myn niet vordelig*
mar hoope dat God uyt komst zal geve.
Lieve moeder, ik heb al zoo dikwils gesr
eve en krygt geen antwort. Lieve moeder,
ik wet niet wat ter an mankert. Tilleman
is niet wel te vrede als dat gy ons niet sryft.
Moeder, ik ad al lang eens overgekome
mar ik ben bang dat u het niet goed heb
om myn een wek of ses de kost te geven,
anders ad ik al by u gewest want het
zyn geen ryse om vor twe dage te doen*.
Moeder lieve, ik hope dat gy in u gebet
myn gedagtig zult zyn. Moeder, ik
heb de geel zugt en gen rat vor myn*.
Lieve moeder, sryft myn eens ou het ons
zusters make. Ik heb gen rust of dur
[2] dat ik niet or of gylienogleft* of
niet. Moeder, sryft myn of myn
zusters en broers ok goet gat of niet
en of my broers vrou gat* want
u moet myn alls goet sryve
want ik kryg niet vul tyding
van u. Moeder lief, als u kunt
nar Bergeopzoom en brief kunt
kryge by Katie Myier, die zal u
beste bezurge*. Ziet tog dat gy my
met ten eerste* sryft. Als dese
man u den brif zelf besorgt,
ontalt* hem tog wel want
hy is van onse kompnie*.
22
[gesukkeld]
[Maar het gaat niet goed met mij]
[want de reisafstand is te groot om in 2 dagen af te leggen]
[en geen (medische?) raad, hulp voor mij]
[hoor of jullie nog leven]
[en hoe of het met mijn schoonzus gaat]
[als u in Bergen op Zoom bij Kaatje Meijer
een brief kunt laten aankomen, zal die u zeer
goed van dienst zijn]
[zo spoedig mogelijk]
[onthaalt, ontvangt]
[compagnie]
De adressering is zo goed als geheel onleesbaar.
393
Dusendmal degroetenis van
ons alle an moeder, zusters
en broers. Moeder, ik wenstte
wel dat u bymynwart*.
Met ast*.
[bij mij was]
[haast]
394
[45-300]
[Amsterdam, 21 september 1790]
Myn Heer
De Heer David Aaron Cohen
à
Doesburg
d’Hr David Aaron Cohen a Dousburg.
Amsterdam, 21 Septb. 1790
Myn Heer!
Vermits de schraale visserij welke wij dit jaar gehad hebben,
onze prijzen merklijk heeft doen rijzen, oordeelden wij noodzaaklijk
UEd. vooraf daar van te verwittigen, eer wij aan den inhoud
uwer missive van 17 deezer voldoen, kunnende het opgegeevene
niet minder dan tot 30 St.[?] stellen, tot welke prijs ten aanstaande
wy nader antwoord zullen verwagten, terwijl ons in uwe
gunste aanbeveelende d’eer hebben ons te noemen
Myn Heer!
UEDWDienaren
Wed J. Hofman & soonen.
395
[45-301]
[Amsterdam, 22 augustus 1790]
diese brief
tee bestelle tot
tiel
en verder
toet wameel
aen dirik van
kessel
pessaige miester*
[=tolbeambte]
[1]
Amsterdam, den 22 augustus 1790
Seer beminde nef een nict*, ik kan niet naer
[neef en nicht]
laitee* ued. tee schrijve daet ued. docter* frees en
[nalaten; dochter]
gesoet* js over gekoeme en sije laet ued. weete
[fris en gezond]
daet* ued. docter heel wel aenstaet. Sije js
[dat het]
saeterdact hier gekoeme en smaendact jn
een diet* gegaen bije twe eenige messe war*
[dienstbetrekking; kinderloos echtpaar waar het]
ued. docter heel wel aenstaed. Sije heef
goed eete en dricke en sije heeft goeie sict*
[zin?]
maer die messe beenne liuters*, maer daet
[luthers]
voeldoet* daer niet waet* sije kaen haer vaeste
[bevredigt; want]
ldaege hoede* en naer de keerk gaen waent*
[vastendagen houden; indien]
die luiij kijeke jnde aelmenaek oef* ook
[of het]
vaesteldaege benne of niet. Neef, daer hoef
ued. niet baen* voer weese; daer sael jk wel
[bang]
soer voer draege*. Maer sije kaen Waemel niet
[zorg voor dragen]
vergeete, maer daet sael wel slijte waet* sije
[want]
heeft soe goet. Haet sije twe jaer hier gediet*
[Als ze hier twee jaar had gediend]
daen haet sije niet beeter kunne treffee. Die
heer js bedieder* vaen oeslieing* huiijs. Hije
[bediende; Oost-Indisch?]
heef 14 guldes paer week; daet vaest geld*.
[dat is vast inkomen]
Woende bije een boermiester, koen sije
[Als ze bij een burgemeester zou wonen,
niet beeter heebbe, waent sije maer op
dan kon ze het niet beter hebben, als ze
paes wield*, daer jk niet aen twijeffel. Ued.
maar wil oppassen {=haar best wil doen}]
docter die versoekt aen ued. oef ued. soe goed
blieft tee weese en schrijve hoeheet met vaeder
en moeder heef* en wie* met haer broer js, die
[lees: gaet; hoe]
sict oep doessel boem beserd heef*. Daer
[zich aan de disselboom bezeerd heeft]
kermt sije oever* oef ued. soe goed bliefd
[Ze vraagt er klagend om]
tee wese en stuere haer linee* over, waed
[linnengoed]
heet soen js. Waed de messe* die siene daet
[als het schoon is. Want de mensen]
nied graeg om ael weeke tee waesse. Sije versoek
daet ued. de groetenis doet aen oeme en miyie*, aen de kaet, [tante]
Dierk soen, haer miu* en aelle goeie bekende.
[peettante]
[2] Neef en nict, vriedelijk versoek ued.
daet u soet bliet tee wese* en doet de groetenis
[zo goed wil zijn]
aen ael onse vriede*. De groetenis vaen
[vrienden]
mijn vroe* en vaen mijn. Per oeder*
[vrouw]
vaen ued. docter Jansje teen eerste
[Namens uw dochter J. vraag ik u om zo
aentwoed*. Jk en mijn vroi verblijt*
gauw mogelijk te antwoorden; verblijven]
ued. oerdaenege* dienaer Gerret Kusceer.
[onderdanige]
396
[45-302]
[Boom, 22 februari 1795]
A
Mijn heer D’heer
janse in het wynhuijs
tot Doesburg in Gelderlandt
en voorders aen Joannes van
Cauwen bergh Ligghende
Aldaer met zijn Schip
Sito Sito
[1]
Boom, den 22 febriwaerus 1795
Zeer beminde broeders,
Hoepe u Edele in goede gesondheijdt zal vinden
soo wij God loof ook nog alle zijn. U UE
brief van den 9sten deeser is ons zeer wel
behandelt*, het geen ons groot plausier
gedaen heeft want wij in groote bangenthijd
geweest hemmen* voor U Edele, d’rede wil
als dat hier niet gekomen en zijn als
kwaede maeren, d’reden als dater veel* hun
schepen verloeren hemmen. Wij en konen
niet mankeuren* van UE altegaer een gelukkig
jaer te wenschen en den goeden dag aen Lieven
van zijn vrouw als dat sij ook nog altegaer
gesont zijn. Vervolgens* het schrijven van UE
en heeft u Edelen van hijs geenen brief gehadt,
waer over dat wij bevreest geweest hemmen
want wij tot twee mael toe naer UE geschreven
hemmen. Ik en twijffel niet of UE heeft het
geld ontfangen bij Rens tot Dort en als UE
de occausie heeft om de reesstand* van de
reekening tot Zierzee op te haelen, en denken*
dat het bij Stiphaet nu wel zal zijn.
[2] Wij denken ook als wanneer als wij met de
schepen zullen mogen naer Holland toe vaeren
van daer ten eersten te zijn*. Maer tot heden
toe nog geen passeeren en is op bats* van
de conthouren*. Maer denken in kort wel
sal komen*. Ik heb verstaen uijt UE brief van
een schip assche te laeden, het geen goed is,
maer redelijks koop is en die goed is* want
de reden hier wijnig in gousen* gaet. Maer
kan UE eer ander rijs krijgen*, nemt die maer aen
want hier weijnigh gelt onder de mense en is. Maer
laet maer al iet om naer huijs te koemen. En of* het
mogh geberen* dat UE de Leck af qam, gaet dan op
Schoev in sero Schoehoven* ens aen om te sin of
daer niet een lading asschen om krygen en is.
Kem die heft die daer wel in paght, maer met
desen tijt kost dat wel anders syn. En bremt*
wat koffe boenen me om gebrant*, sijker*
en tobaak en pijpen, want hier alles even dier
is. Maer de contorren* syn als vooren. Hier mede
[overhandigd]
[hebben]
[omdat hier enkel
slechte berichten gekomen zijn, daar velen]
[nalaten]
[Volgens]
[het restant]
[wij denken]
[om daar zo gauw mogelijk te zijn]
[lees: last?]
[kantoren. Maar wij denken dat die moge-]
lijkheid binnenkort wel zal komen.]
[als die maar niet te duur en goed is]
[lees: kousen: geldbeurs]
[eerder een andere vracht krijgen]
[als]
[lees: gebeuren]
[Schoonhoven]
[lees: brengt]
[ongebrand; suiker]
[kantoren]
397
sijt geroet* van ons allemalen en den goeden dagh
en blijf UE warde vander* Gillis van
Cauwenbergh.
Warde son Jowannis
van Cauwenbergh,
tot Dort lijt ock eenen brief.
[lees: gegroet]
[waarde vader]
398
[45-303a]
Monsieur
Geretbarthing schip
Cimmerman Paas*
in Ruhr Rohr*
beij Doesborg*
[1]Sehr warde bruder und schwester,
ich bin mit das seiβ ijacht von
den herren Derch van Dechter
gefahrren nach Amsterdam um
daβ zu ver kaufen, wor von ich
gut bezalt werde. Satterdagemittag
seint wir in Amsterdam an gekommen.
Ich gedenck diesen saterdagenabend
von hier zu reisen. Mein kammerrat
weil mich nicht gerer laβen gehen
ehr daβ iacht ist verkuft. Ich denk
denck Wellem Iager weird wol
mit meine schuffen an die Rur
sein. Seid so gut und gebt dach* ein
wenig gute acht auf meine sachen
die ich geladen habe, als terf und
haber. Der terf mus ihr so viel
ver kuffen als ihr kont, daβ 100
vor 25 stüber, und der ihr nicht
kont ver kuffen der last bei
euch in die höt brengen.
[2] Und seid so gut und schpregt mit
Bergemeister üer* seine haber, daβ
er den ersten 7 lost und auch wieder
ein lad. Seid so gut und sagt gegen
Wellem daβ er gute agtung geibt
auf meine sachen, daβ alles gut in
order komt. Densdage margen bei
gesundgheit gedenck ich an die Rur
zu sein. Mein bruder Wellem ist
auch nach* gesund. Er lest seinen
vatter viel mahl begrussen als
auch seine brüder, schwesters und
keinder. Ich grusse euch alle samt.
Ich ver bleibe euren
Herman Scholten.
Amsterdam, den 12 ijunni
1781.
[Amsterdam, 12 juni 1781]
[scheepstimmermanbaas]
[Ruhrort]
[lees: Duisburg]
[doch]
[über]
[noch]
399
[45-303b]
Wellem, seid so gut und gebt gutte acht
auf meine sachen mit auβ und ein
laden. Und daβ ich euch mit hab geben
vor scheper De Freis* daβ must ihr den
ersten besorgen bei mein vatter an
huβ an meine schwester Helna
Hellenna, daβ es wol verwart ist.
Die restbank und stul auch bei meine
schwester Hellena. Neimt alles wol
in acht. Ich gruβe und bein
[Amsterdam, 12 juni 1781]
[schipper De Vries]
400
[45-304]
[Amsterdam, 4 september 1781]
Mijn Heer
de Heer Joh. Hend. Kirbergh
Te
Duisburg
De Heer Johan Hendk. Kirbergh
Duysberg.
Amsterdam, 4 7br 1781
Myn Heer!
Volgens order voor reekening van de heer Johan Caspr. Bosch
te Remscheidt hebben wy aan UE afgezonden een kasje Gemt.
HB No 3 welk verzoeken in ontfangst te neemen op het
spoedigste* aan boven gemelde te expedieeren.
In die verwagting teekenen wy ons met achting,
Mijn Heer,
UEDWDienaaren
Anselmuurzan & Hartsen.
401
[lees: en op het spoedigste]
[45-305]
min heer de heer
van ooijijen woont
in de sueven sterre
te borken*
[Varsseveld, 18 november 1783]
[Borkum]
[keerzijde:]
retour es wil
der her nicht
retor es wil keiner
em fange
Min heer de heer Van Ooeijijen,
ik hebbe de makte* met ue. gesproken
over de boekweijte. Doe heeft ue. gesegt
ik soude uw maer schrijven; gij sou
anstant* ans antwarden. Nu versoeke ik
ue. om een leetterken* hoe veel ue.
voer de laest* moest hebben met de
eerste glegenheijt bescheijt* om te
Boekholt te leveren. Dan sal ik
voret* bij ue. komen en ue. spreken.
Dan kunne wij de boekwyte sijn*
en kopen. Ik verblijve ue.
DWD
Garet Vossers.
Varssevelt
18 novemper
1783.
De groetenisse van min.
[op de markt?]
[aanstonds, onverwijld]
[briefje]
[last]
[bericht]
[meteen]
[zien]
402
[45-306a]
[Bemmel?, 5 april 1790]
Deesen te bestlen tot
boekholt en verders
tot lieren* aan andris
viser woonende aan
den breenk sito sito
[Liedern]
[andere hand:]
is van Boekhold geen gele
gentheid te bezorgen dus
Retour voor 1 St.
[1] Seer beminde moeder en susters en broeders, wey
kunen niet nalaten om u te schryven als dat
wey alen door Gods goedheid nog gesond seyn.
Hoopen dat het met u eedle ook soo mag weesen.
Was het anders, het soude ons hartelyk leed seyn.
Broer, ik versoek als dat gy ons doch besorgt gries*
of wet*, maar als gy het wet kund krygen dan
is het my tog liefer, en so veel als gy mesen* kund.
En dan verlaat ik my daar op; dan stel ik den
tweden pensterdag*. Dan sal ik te Elten koomen en
haalen daar af. So gy, broer, het niet klaar kund
heben, so moet gy ons eens schryven dat wy niets*
vergeefs en gaan, en so gy ons niet en schryfts,
dan verlaaten wy ons daar op. Dan komt Derk
den tweden penster dag te Elten. Moeder en susters
en broeders, onsen broer Arnt is in het begen van
maart van ons af gegaan en heeft ons geseid
als dat hey naar Amsterdam is gegaan. En so als*
hey eenen baas heeft, dan soude hey ons schryven,
maar wy heben daar nog niet afgehoort.
[2] Nou breek ik af en verders* niet meer te schryven
als duysentmaal goeden nagt en wensen u, moeder
en susters en broeders een geliksaalig hogteyd
van Pasen en hoopen dat gy sy* in gesondheyd
mogt over brogt mogt heben en nog veel daar
na*.
1709*, op den 5 apriel.
403
[griesmeel]
[boekweit]
[missen]
[spreek ik af op de 2e pinksterdag]
[opdat wij niet]
[zodra als]
[lees: verders is]
[lees: se]
[doorgebracht moogt hebben en nog veel
toekomstige paasdagen zult mogen beleven.]
[lees: 1790]
[45-306b]
[Bemmel?, 5 april 1790]
deesen te bestelen aan
Jakobes neyenhus
woonende tot
boekholt in de oster
straat sito sito
Monseur Jakobes Neyenhus, ik ver soek
als dat gy my, Derk Viser, 2 stuken witen
demet*, dito 2 stuken besten swarten bomansyn*
stuert met den eersten*, en het geld dat
sal ik met den eersten besorgen.
En dat ander pakien* heb ik wel
ontfangen. En myn adres is: aan Derk
Viser tot Bemmel [?], woonende by Antone Hopman.
404
[damast; bombazijn]
[zo spoedig mogelijk]
[pakje]
[45-307a/b]
[s.l., 15 januari 1795]
Herrn
Obertslieutenant Schaeffer
von Lernstein komandeur
von Hessen Darmstädschen
Jager Corps
in Doesburg
an der IJssel
freij Wesel
[1]
d[en] 15sten Januar 1795
Theuester freund! Der inhalt ihres lezten
brief war nicht von der ahrt das er
mich hätte aufheiteren können, im gegentheil vermehrte er meinen trübsin.
Sie bester! sind noch leider krancke
und leiden so viel. Dies allein ist aus
reichent um mich ganz nieterzuschlagen,
ohne den vielen kummer der mich
auser dem noch drückt. Sie guter!
wieβen wie sehr mein schicksahl immer
von dem ihrigen abgehangen hat. Wen ich
mier ein dencke das mier Gott auch
noch die prüfung auf behalten hätte das
ich auch Sie noch verlieren solte – so habe
ich zwar den trost das ich ihnen bald
nachfolgen würde, aber desto trostloβer
würde ich über das schicksahl unser armen
H. sein. Ich bitte Sie um alles was ihnen
heilich ist, suchen Sie der lieben H. ihr
künftiges geschick so erträglich zu machen
als ihnen möglich ist; beruhigen Sie mich
und sich selbsten hier durch. Ich bin so
fest von ihrer guten denkungsart über
zeugt, mein bester! das ich gewiβ bin
das Sie mir meine bitte nicht übel auslegen, sonder sie im gegentheil billigen
werden. Ich hoffe das ich mir unnöthige
sorgen mache, und will sohlge auch gerne
tragen. Erhört mir Gott mein gebett und
schenck ihnen ihre gesundheit wieder, so
will ich meine anteren leiten mit gedulde ertragen. Ach! bester! ich habe so
vielen auf dem herzen was sich aber un[2] möglich schreiben läst. Ich wüste nicht was
ich darum geben wolte, könte ich Sie ein
paar stunden sprechen. Welche erleichterung würde dies für mich sein; dieser
wunsche gehört auch unter die jenigen die
mir so bald nicht erfüllet werden. Sagen
Sie mir mein lieber! warum haben
Sie sich die fontenelle legen laβen? Ich
kan mir nicht dencken daβ das ein mittel
für einnen bösen hals seij? Ich fürchte
vielmehr das sich ihre alten brustbeschwer-
405
ten wieder beij ihnen eingestellt haben?
Ach! der böse, böse krieg der so mangen
rechtschaffnen man um das leben und gesundheit bring. Uber ihr avancement habe
ich mich recht gefreut, doch wen Sie mir
geschrieben hätten das Sie wieder völlich
wohl weren, so würde diese freute jene
weit über stiegen haben. So viel glaub
ich aber, das es ein unaussprechliches vergnügen sein mus einnem fürsten zu
dienen der auch treue dienste zu belohnen weiβ. Wen es nicht unbescheiten
ist, so möcht ich auch wohl frage ob auch
ihr gehalt mit diesen beförterungen
steigt? Nicht neugierte ist meinen frage,
sonder wunsche das es so sein möchte.
Haben Sie dan nun briefe von unser
armen H. gehabt? Und hat Sie die
sachen erhalten? Ich hoffe das ich der
guten einen kleinen freute gemacht.
[3] Schon oft, mein lieber, hab ich Sie gefragt ob
ihre elteren noch lebten? Sie beantworten
mir aber diese frage nie. Guter!
einer bitte hätte ich an Sie: ich möchte gerne
das der lieben einen schreibstunde gehalten würde – nicht wahr, Sie schlagen mir
diese bitte nicht ab? Geben Sie mir doch
recht bald nachricht von der H. Und nun
noch einne inständige bitte: Sie schreiben
mir recht bald wieder wie es mit ihrer
gesundheit geht. Ich zehle tage und stunden
bis ich wieder nachricht von ihnen haben
kan. Es ist kein gröβers elend in der welt
als wen man seinen zeit so in der angste
verlebt so wie jetz der fall beij mir ist.
Gewiβ träg die traurige und schwarze
stimmung meiner seelen vieles zu
meinen gegenwertigen leiten beij, aber
Sie guter erleichteren mir meine leiten
gewiβ gern, und das können Sie wen
Sie mich nicht so lang auf nachricht warten laβen. Vergessen Sie auch nicht mir
zu sagen wohin ich das nechste mal schreiben
soll.
Das urtheil der Rheinfelβer besazung
wird ihnen wohl schon bekant sein? G.R.
ist jezam laβiert und zeit lebens nach Spangeburge, Oberst L. laβiert und 15 jahr nach
S., Oberst M. den orden abgenommen,
seinner würde beraubt, seinner dienste
entlaβen und auf 3 jahr nach S.,
Weenna laβiert und 3 jahr nach S.,
Klingender seiner dienste entlaβen
und ein jahr nach S., alle die Capitens
[4] auf ein jahr nach S. Das sind unglückliche
406
menschen, besonders dauren mich der leute
ihre verwanten.
Das Sie die aussichten vom frieden so weitnausschieben ist auch nichts tröstliches, zumal
da Sie die einsich haben die sache gründlich
zu beurtheilen, so beunruhigt mich dies um
so mehr, und sind mir auch diese hoffnung
nun wieder verschwunten. Wie viel
tränne hat mir dieser böse krieg gekost?
Und wie viel wird er noch kosten?
Die gute St. empfihlt sich ihnen bestens,
wie auch die J. Ich will schlieβen. Ich
schreibe doch nichts was ihnen zur aufheiterung dienen könte. Gott nehme
Sie in seinnen schutze und gebe ihnen
recht bald ihr gesundheit wieder. Ach! könte
ich ihnen ein theil ihrer schmerzen abnehmen,
gern, mein theuer, wollte ich es thun. Ob
schon mein schwager körper jetz nicht
viel ertragen kan, so würde ich dies
doch noch gern auf mich nehmen. Leben
Sie wohl, mein theuester, und sein Sie
versichert das ich ewig bin ihre treue J. S.
407
[45-308]
[Essen, 10 september 1794]
A Monsieur
Monsieur Mudeler
officier français poste restante
a douissbourg
Essen, le 10 7bre 94
Si jusse reçu votre lettre, mon cher, trois heures plutost, ma reponse
vous seray parvenue un ordinaire plus vite. Maintenant on ne parle point
icy de nous faire partir et si quelque evenement extraordinaire ne nous
chasse point d’icy, nous ne partirons pas. Mais dans les circonstance presentee
on ne peut compter sur rien. Tous ceux qui peuvent trouver gite icy, syarreste
quand ils peuvent trouver place, ce qui est presque impossible, tout etant
plein comme leouf*. Quand il se trouve par hazard un appartement de
[Lees : l’œuf]
vide, il est remply aussitost et a un prix extraordinaire. Si vous pouvés
rester ou vous este, vous faires bien. Comme vous avés garnison, vous
serés toujours instruit à temps pour partir. Mr de Lamus fait des paquets
touts près pour partir au premier evenement malheureux. Il est fort
sensible a votre souvenir et vous dit milchoses honneste. Il ne scait ni
connois aucun endroit qui puisse vous convenir, exceptté cet menuissier que
vous connoissés. Vous pourries laller trouver; il nya pas plus de trois lieues
dou vous este. Comme il parle français, vous pourries vous arranger ensemble.
Il ne ma put dire son nom ne sen raplant pas, mais voicy la route
que vous deves tenir: de Douisburg a Buer en allemand [...?...] en
francois Boure, et dela a Herten ou il demeure.
Banquet vous dit mil choses. Mdlle Lamus est du côsté de Munster.
Rapplés moy, je vous prie, au souvenir de Marqray.
Hier on donnoit icy pour certain que les patriottes avoient eté battus du
côsté de Bônnes de Cologne; aujourdhui il nen est plus question.
On ment tant quon auroit peinne a croire les plus grande verites.
Portes vous bien et me croyes pour la vie votre ami.
408
[45-309]
[Rotterdam, 1 mei 1786]
anden Eesame*
Lenardus Stippelmans
tot
bocholt
int luijker land
en verder an
Jacob Damians
op Duijskins*
[keerzijde in andere hand:]
retour
Gehort te Boekhold in de
Luijkse Kempen
[lees: eerzame]
[1]
[de huisjes?]
Loft God boven alle
Rotterdam, den 1 meij 1786
Seer lieve broeder en suster, de brieve
van de 10 en van den 15 Januarij die gij liede
an ons hebt gelieve te sende, als ok de leste brief
van den 21 April heben wij alle drie ontfangen
en wy sein wel verwondert dat gij schrijft dat gij
ons brief niet hebebt* ontfangen. Wij heben dog
op de erste brief anstons geandwoort en dieselve
geadreseer an Lenardus Stippelmans tot
Bocholt, en wij dogten dat deselve ook wel te
te regt soude gekommen sein. Wij haten
UE geschieven* also als niegt wou overkommen
dat seij moest make 14 dage voor meij hir
te weesen, om dat wij dagten dat die tyd de beste
waar om an en* dienst te komen, maar nu es het
wat laad. Dog als nigt van sien is* om over te
kommen, so laat har kome, soo gau als seij
mar kan, als seij dat wil waagen. Mar
lad se dog voral vorsegtig seijn als se op rijs
gaat en in Den Bos komt, dat se wel
derdeeg* vraagt an de schiper dat hij op Rotterdam
vaart en
[2] op geen ander plaasen, want de schipers
die seegen wel dat se te na Rotterdam
vaare, mar se brenge de pasisers* altemet*
wel en uur oft twee van de stad af en dan
soude niegt an twaale rake*. Mar se moet
vraagen of de schiper in Rotterdam tuys hoort.
En als se in Rotterdam komt, dan moet se mar
an de knegt van de schiper versoeken dat heijse
te regt brengt op de Schiedamsen Deijk bij
Bergman, de kleermaker.
Als gij diese brif krijgt, so laat niet na
en* brief op de post te geeve als niegt op
reijs gaat, op dat wij te nasten bij staad konnen
maken* wanneer seij kan her* weesen, en
dan sullen wy u ok schrijven als seij hier is,
409
[lees: hebt]
[lees: geschreven]
[een]
[van zins is]
[terdege]
[passagiers; soms]
[aan het dwalen raken]
[een]
[zowat kunnen bepalen; hier]
ander makt het over en weede ongerustiheijd*.
Wij seijn goddank nog welvaarende en het is
ons lief dat gij ook welvaarende ben.
Hondert duysen mael goede nagt an alle vrende,
Vincent Bergman,
Allegonde Damians.
[anders levert het over en weer ongerustheid op]
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-286 van dezelfde schrijvers aan dezelfde geadresseerde.]
410
[45-310]
[Groningen, 18 februari s.a.]
Aan Mynheer DHr
Doctoor J.H. Reddens
a Boekholt
en verders an Mynheer DHr
Harmannus J. Wegman
[andere hand:]
franco antrent [?]
[keerzijde in andere hand:]
a retour
H Wegman woont
in groningen
woont op de suijder
haaven bij de vis
banken in
groningen
[1] Mijn heer H. Wegman
a Bocholt
Groningen, den 18 Febr.
Mynheer,
Uwe geëerde letteren van den 29 Jan. is ons in
gesondheid ter hand koomen. De inholt was onse
alle angenaam: dat UE zoo vol vain* was van
voort te marscheeren, exzempt* dat UE het
op de reis vetaal slim hebt gehad* van het
weer. En uwe letteren van 2 Febr. is ons in geen
minder gesontheid ter hand koomen als
de vooriege. Het angenaame voor ons en
voor UE vrou & kinderen, te verneemen dat
UE de famielie in een soo goede gesoendheid
rancontereerde* als meede de vreugde die
zij over Uwe hadden, was ons seer lief.
De kompliement waar toe UE ons verzochte
om an UE vrou & kinderen te doen, hoopen
wij eens en voor al waar te neemen als wij
briefen van UE ontfangen. En dat het op
den 2 Febr. Ligtmis* was, konden wij an
UE stijl van schrijven wel zien. Op den 11 Febr.
ontfangenden* wij een brief van mons. de fabriekan
waar van de inholt weinig af deede ter voltoojing
en volvaardiegen* van het fabriek. Dus zal UE
alles wel best gewaar worden en zal der halfen*
niet noodig weezen UE de inholt te com miniseeren*.
Ik oordeel best* UE daar maar soo lang moet
blijven totertijd toen* het fabriek klaar is, soo het
niet al te lang duurde en de kostings* niet alte slim
zien*. UE moet zien of gij niet bij de famielie
kunt blijven soo lang, want soo gij hier eerst weer
bent, dan zal waarschijnlijk met mons. de
fabriekuir* hetzelfde weezen. Hier over
weet ik niet meer te melden als UE te recommandeeren van UE best te doen. Soo UE bij
411
[lees: veine = voorspoed]
[lees: exempt, versta: behalve]
[erg veel last hebt gehad]
[lees: rencontreerde]
[Maria Lichtmis]
[lees: ontfingen]
[lees: volvaardiging]
[lees: derhalven]
[lees: communiceeren]
[Ik acht het ‘t best dat]
[dat]
[kosten?]
[zijn]
[lees: fabriqueur; versta: fabrikant]
de ontfangs deezer* nog geen brief hebt af
gesonden, dan moet UE het voort* doen. UE
behoeft ons niet te spaaren in briefporte.
Versoek* vrindelijk mijn compliement an
UEdl famielie en waar het UEdl
verder goet dunkt, en denkt dat ik ben,
soo lang gij U wel gedraagt, UEdl
getrouwe vrindt H.J. van Bolhuis.
N.B.: Vooral de groeten van UE vrou en kinderen.
[de ontvangst van deze brief]
[meteen]
[Gewoonlijk betaalde de ontvanger de portokosten.]
[Ik verzoek.......te doen]
412
[45-311]
Doesborg
Myn Heer
De Heer Teodoorus Van
Der Klok Castelyn*
Af Te Geeven Aan De
Koopluy Kwakkernak
et Diepenbroek
a Duesbergh
[keerzijde in andere hand:]
retour wil niet annehmen
terwyl* de koopluyde niet hier zijn
[Emmerik, 27 oktober 1790]
[kastelein van “De Klok”]
[omdat]
Myn Heer de Heer Kwaakernak et
Diepenbroek.
Dit dient UE tot naarigt als dat ik
alle moeten* aanwendt om UE goet* wegh
te kreygen, maar ik sien geen kans daar toe
wandt de scheppers segge als dat sy hier onder
het gildt niet syn*, so dat UE ondeneren
kan hoe dat ik het maaken sal daar
meede*. Niet meer*.
UE Dienaar en vrindt
J.C. Janssen. Emmerik, den 27
oktoober
1790.
[moeite; goederen]
[niet bij het schippersgilde horen]
[versta: moet gelasten hoe ik daarmee verder kan
handelen; versta: Meer kan ik hierover niet zeggen.]
413
[45-312]
[Heusden, 17 november 1794]
Deesen Brief Te
Bestellen Aan De
Heer De Heer
Ketiem [?] Vorders af te
Geven an Willem
Van den berg
tot [....?....]
[1] Velgeliefde boer en suster, ik kan
niet naalaten om u en leeterken*
te schriven als dat ik nogh
vris en gesontheit ben. Ik hoop
heet zelvee van u te hoorren.
Was het anders, het zoude min van
hetten leewesen*. Veel geliefde
boer en suster, ik haade nooit
gedaaghet dat dog ik dat dat
spuillengaenwas, mar dat min
misluikten min*. Ik heb vel geleeden:
armoet* en ongemact en* het velt,
maar dat is nogh niemdaal*.
Ik kan God niet genoit* dankken
dat ik der gesont wer uit ben
gekoomen uit het veld. Maar
God weet hoe dat het nogh gaet
met ons vaaderland, want het
cheint* wel of de Vransen baas
bennen vons* land, mar wat
sal min doen? Min moet op
God ver trouwen want God is
[2] deeheer die als* ten besten
sal schikken.
Mar geliefde bors en suster,
biet* den lief God togh
vor min, dat hei min het
leeven mag paarren*,
dat ik wer nogh kan
streiden voor het
vaaderland. Veelgeliefde
boers en suster, ik ben
al duik* van gedaghten
gewest om te gaen
deeseetierren naadevransen*,
allen* om den armoet
die ik uit gestaenhebt.
Veel gelieft boer en suster,
ik moet u laatenweeten
als dat ik in huisden
Huisden in gaersoen liegt*.
[3] Veelgeliede boer en suster,
ik heb en vrentelik
versoekt* an u, geliefde
boor en suster, dat gei
soogoet mag weesen en
[een briefje]
[van harte leed zijn]
[versta: dát had ik nóóit gedacht; ik had me
een pleziertochtje voorgesteld, maar dat pakte anders uit!]
[ellende; in]
[niemendal]
[versta: genoeg]
[schijnt]
[van ons]
[alles]
[bid]
[sparen]
[dikwijls]
[over te lopen naar de Fransen]
[alleen]
[dat ik in Heusden in garnizoen lig]
[een vriendelijk verzoek]
414
stuirmin goet voor 2
heemden. Als gei te het
kuntmissen, dan sult
gei men en groetpliesier
doen. Ik sal het u weederom
geeven. Hier meeden
briektikaf met depend
mar niet met min hrt*.
Ik blieveutoeggennigen*
boer Jan Willem van den Berg,
cannier* onder de koem
peinei* van de kaptein
Baatenburg.
Den 17 November 1794.
[breek ik af met de pen maar niet met mijn hart]
[Ik blijf u toegenegen]
[kanonnier]
[compagnie]
415
[45-313a]
Deesen Brief
[......??........]23
[......??........]
[......??........]
[45-313b]
[Venlo, 4 april 1793]
Deesen brief
Deesenbrif aen
meggel vanden
Berg tot loghem
Sito sto
[1]
Fenlo, den 4 april 1793
Zeer lieven moeder, ik laat
u weeten dat ik nogh vries* en
gesont ben; als het met u anders
zou weesen, dat sou myn leet
weesen. Moederlief, ik hebt het
slegt getroffen in den dienst.
Lievemoeder, ik kan het niet seggen
hoe het met myn gestel* is.
Moeder lief, gy weet het niet woe*
alles duer is mit het volk dat in
felo Fenlo gaat. Het broot is zoo duer
dat men het niet kan betaelel*, moeder.
[2] Moeder lief, als gy het kun
dan weest zoo goed en stur myn
wat. Moeder lief, ik hebt het
zoo wel van nooden* want ik
weet niet wie ik het sal maaken*.
Moeder lief, stuurt myn
wat als gy kun want ik het
genoeg vandoen* hebt, moederlief.
Moeder lief, doet de groetenis
aen alele* vrinden en aen allen
myn susters ne* alle vrinden.
Moeder lief, schryft myn met
ten eersten*.
Moeder, ik wens u 100 maal degoedenag.
23
[fris]
[gesteld]
[lees: hoe]
[lees: betaelen]
[zo hard nodig]
[hoe ik het moet redden]
[nodig]
[lees: alle]
[lees: en]
[zo spoedig mogelijk]
Onleesbaar.
416
[45-313c]
[Venlo, 5 april 1793]
Aan
tuenes winkel
en verders aan
antoni wenkes
tot lochem
sieto
Venloo, den 5 April 1793
Veelgeagte lieve ouders, u aangename
men* brief van den 2 maart is ons
met liefden en ge sont hyt ter hant
ge komen en u ge sont hyt ver staen*
dat ons lief en aan ge naam was.
Was het anders, sou het ons leet syn.
Maar liefve ouders, den 3 maart
sal my nooyt vergeten van het
iaar 93, doe op Ven de loo ge bom
baardeert is. Daar kwam een bom
van de Fran sen, net dat ik my der
uyt kwam*, en van de wint vanden
bom viel ik ik ter aarden neer. Viel*
met my kint op den arm, maar God
heef myn met my kint namelyk* ge
spaart want dat huijs daar
[2] de bom op viel, slog* van boven tot
beneden in, en nog meer van een ander
huijs, sodat gij wel kunt denken
dat my leven ook kort was*. Liefve
ouders, het heeft in Venloo slegt uijt
ge sien wantdaar syn veel huysen
dis te ru weert*, maar tog niet veel
doden van ons volk: maar agt in
gehiel. Liefve ouders, weest soo
goet en sturt mijn doop siel* over
want ander kan ik niet trouwen.
Moeder, de spraak* heeft in Arm*
ge gaan dat Toon de Veer doot was,
maar dat is niet waar, maar hij is
op kom mando soo dat wy nu
niet samen kun schryven*.
[3] Moeder, wees soo goed: als gij schryft,
laat my eens weten hoe het met my
broer is die onder pleton* Borg is.
Hier mede breek ik af met de pen
maar niet met myn liefdragent hart.
Duijsent maalge nagt aan ons liefve
ouders en aan ons broers en sustersz
en aan alen vrinden en bekenden.
Ik blyf u getrou dogter en soon* tot
in der doot. Magiel en vrou Van
Gog. Moeder, ik heb nog geen
verdriet in soldatenleven. Moe
der, my soon is ook nog fris en
ge sont en hy groeyt schoon.
[lees: aangenamen]
[versta: en wij hebben daaruit begerepen dat u gezond bent]
[juist toen ik naar buiten kwam]
[Ik viel]
[bepaaldelijk]
[lees: sloeg]
[versta: ook aan een zijden draadje gehangen had]
[gedestrueerd]
[doopceel]
[het gerucht; Arnhem?]
[namelijk om portokosten uit te sparen]
[peleton]
[versta: schoonzoon]
417
[45-314]
[Amsterdam, 2 juni 1800]
Aan den Burger
dusing
tot
Boekholt
[andere hand:]
retour voor 3 St. is niet bekent
[1]
Amsterdam, den 2 junj 1800
Seer geliefte frau,
U. angename letter eis mij wel te
handen gekoomen en met vrinde*
geleesen als dat u. gesont en wel
u. moeder en familien gevonden heef.
Wad mij angaat, ik bun gotdank
gesont maar ik vreese als dat
ons jonge de poken onder deleeden
heef. Maar neit te min hij eis
heel tirig* en slaap bij mijn en
dan vraag hij wel naar moeder.
Anders weit hij der neit van
en eis wel te vreden. U hoef
darom u rijst* neit te verkorden.
Wij konen het wel schieken*.
[2] Maar om van betat [?] af te haalen,
dat zal neit wel lucken om dat ik
neit weet ho het meit jonge
kan weesen. So verwagte ik ue
op de teit de* wij afgesprooken,
en bleive met veele groedenis
van mijn en jonge en alle bekende,
besonders van u. vrend Mittelmijn [?]
en sijn vrou [?]. Bleive meit agding
u. man
Jan Bakker.
[versta: vreugde?]
[levendig]
[reis]
[regelen]
[die]
418
[45-315]
Desen bryf te bestellen
an Jan hurmen
freescsen* tot denekamp
in noortdunige 29
in de helle van hier
franco nuwenhuis*
[Amsterdam, 26 december 1794]
[lees: Freerssen]
[Neuenhaus]
[1]Amsterdam, den 26 december in 1794
Eerwaarde vader en moeder, ik laat
ue weeten dat ik nog vris en
gesont ben. Ik hoop het selve
van te hooren*. Waar het an
ders, het sou myn van herten
leet doen om te hooren. Nu
laat ik u weten: als ik met de vrou
van Hermanus Elfering de laaste
brif onfantgen hebe*, ik hebe
een pakye gestuert en na die tyt
2 bryfve, maar ik kryg geen
antwoort, of ik geen antwoort wart*
bent en of de menschen alle
maal dood benen. Ik weet geen
reeden en ik bent van voor
nemen om alle weeke een bryf
te sturen tot dat ik de reeden
weet. Ik hebt gedrom dat myn
vader en moeder alle beyde dood
waaren, maar ik hope dat het
niet waar is.
[2] Nu versoek ik een bryf op
de post. Nu wenst ik u alle een salig
hoogtyd van Kursmis en een
salig nujaar, en als ik uit de
grasy bent van vader en moeder
of uit het hert, soo hoop ik nu
jaar* daar weer in te komen ik
en als kint an genomen, soo wel
als myn susters. Ik lyk wel een
verschooveling* die in de worde [?]
gevagen [?] is van vader en moe
der verlaaten te weesen en van alle vrin
de in dat elendege Amsterdam;
die geen eenen vrint meer heeft als God allen*.
Nu wenst ik u alle seegen en
gesontheyt en de groetenis van
myn an vader en moeder en an
susters en broeders en besonder
an myn suster Liesken en an Aliken en
an alen vrinden en Hannes [?]
Valk.
[in margine:]
Ik verblyf ue genegende* dogter
Christina Freerssen.
[lees: van u te hooren]
[lees: ontfangen hebbe]
[waard]
[in het nieuwe jaar]
[verschoppeling]
[alleen]
[toegenegen]
419
[3] Ik wonen
in de Veysel straat
tuschen Keyser en Keerk
straat in de paateent [?]
kouv* de heer Cobeer[t].
[boven?]
420
[45-316]
[Doesburg, 4 juni 1799]
Monsieur
Monsieur Bormans
Huissier du tribunal de paix
pour lors a sa fille
a
Venloo
Word niet begeert
Doesborgh, 4 junij 1799
Mejuffrouw & Waarde Lief !
Ic ben tans zeer gesurpreneert doordien ik op mijn 2 brieven,
aan UEd geëxpedieert, nog geen tijding heb ontfangen, dus ik
ongerust ben dat UEd somtijd ziek of in staat van ongesondheijd
mogte zijn, terwijl* gelijk ik in mijn vorige aan UE heb gemeld
mijn meeste verlangen is UEd in persoon te spreken, hetwelk
ik nu hoop buiten verhindering in ’t laast deser maand
te zullen geschieden. Alhoewel ik [.?.] van buijten s’lands
geen pas mogelijk zal bekomen, zal ik evenwel UEd dan komen
besoeken, en terwijl* wij reeds so een lange conversatie
met malkander hebben gehad, hoop ik dat onse conversatie
nu haast zal zijn ten eijnde geloopen en hetzelve zal
converteeren in een zalig huwelijk, waaraan ik niet twijffele of
het zal dan bij mijn overkomst wel worden daargesteld; byaldien
UEd genegentheijd is gelijk de mijne verstrekkende*, zal het
een ongefailleert teken weesen, dat ik mij met UEd bij mijn
overkomst zal sodanig zal alieëren, dat UEd nooijt geen getrouwer
minnaar zal hebben gehad, als de genegentheijd door mij aan
UEd betoond zal worden waarmede ik ben dan uijtdrukkelijk in
verwagting van antwoord met alle omhelsing van liefde.
UEDW Dienaar
A.Baerken.
[omdat]
[omdat]
[lees: vèr strekkende]
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-149 van dezelfde schrijver aan dezelfde geadresseerde.]
421
[45-317]
[Amsterdam, 26 december 1788]
Diesen brief besorgen an
de Junfer Anna Elisabeth
Boogerman in Selm
Munster (a
Junfer ANNa
Elysabeth Boorgerman
in Selm bei
sito sito
[1]
Laudatun Jesus Ch[rist]us Amen.
Hochgeertens herz vielgeliebsten jungfer Anna
Elijsabeth Boogerman, ich habe euer schreiben
vom 6 Deceber richtig erhalten und euere gesund
heit daraus gesehen, welches mir herzlich erfreut
hat. Was mich anbelanget seied ich gott dank noch
recht frisch und gesund. Ich hoffe auch mein schreiben ihr
in gute gesundheit an zu treffen und wan es anders seijnd
solte mir vom hertzen leijd sein. Und wegen den blutgand [?]
dar sind ihr nit vorlegen gewesen, das habe ich erlesen.
Dan dar bin ich auch wol ungerust um gewesen, dan ich
wuste nicht was mich auf mein hertz legen hat, dan ich
wuste nicht was dar an schulde. Aber ich bin jetz gerust.
Dan ich hoffe das ihr mir doch werden wider schreiben
wegen das hauβ, op ihr es mit den man einworden sindt.
Dan ihr mussen es nicht nach lasen und ich hoffe das wir uns
gegenofer werden in gute gesundheit antreffen mögen.
Und ich verbleijbe ihre getreuer schatz bis am ende meines
leben. Johan Thordor Brohtrop.
[2]
Gluck wunsch zum neij[e]n jahr.
Meijne liebste Anna Elijsabeth
Boorgerman, gleich wie mir deiner wohler
gehen jmmer sehr vieles gelegen ist und allezeit
sehr groβen antheil daran nehme, so kan ich beij den
erst getroffenen jahrs wegen nicht unterlassen dir
von hertzen alles gutes an zu wünschen und den lieben
gott inständig zu bitten daβ er dir daβ neijausgettene
jahr zu vielen seegen an schreiten wölle. Er wende
alles unglück von dir ab, und schinke dir dagegen alle
das jenige gute, das du nur selbsten wünschen magst, in
reichester maaβe zu. Ǖbriges lasse auch in zukunft ich
mich deijner liebe und treue bestens empfohlen seijn, wie
den ich auch meijner seith nicht aufhören werde
zu verharren. Ich wünsche ihr und beijde geschwesters ein
seelig sachend [?] von der losmiβe [?] und ich
wünsche ihr und ihren schwesters ein gluckseeliges neijes
jahr und ich wünsche das wir uns vornemen mögen volbrin
und ich verbleibe ihre getreuen schatz bis in den todt.
Amsterdam, d[en] 26 December Ano 1788. Johan Thordor Brohtrop.
422
[45-318]
[Dordrecht, 26 april 1792]
Mijn Heer
De Heer J. Slaap en
E van der Heijden
Coopman
Tot Bocholdt
sieto
[andere hand:]
Zijn hier niet bekent, dus Retour
Dort, den 26 April 1792
Mijn Heer
E. van der Heijde,
UE gelieffen ons
Een stuk roodt dobelsteen*
a 16 stiyver 1 ¼ el breedt, groote
riydt*
Een stuk roodt harnutten [?]
volgens staal a 20 elle a 18 styvers.
Blyven* UE vriende
Teunis Piene.
½ stuk 1 ½ el groote riyt a 14 stiyve
ook roodt dobelsteen tot doeken.24
[dobbelsteenmotief]
[ruit]
[versta: Ik verblijf]
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-385.]
24
Het genoemde staal van ongeveer 1½ x 8 cm is ingesloten.
423
[45-319]
[Amsterdam, s.d.; s.a.]
Monsuer
Mons. Jan de Vos
Te
Borkhollim
[keerzijde:]
Deze plaats is hier niet bekent
alzo Retour
[1] Myn waarden neef, alzoo* ik zeer
verwonder ben alzoo* ik van ue niet
hoor of sie, ik heb ue al reys* een brief
gestuert over een jaar of 2, maar heb nog
geen antwoord van ue. Wat mij nu belang*,
lieven neef, ben ik door des Heeren goetheyd
nog gezont, hoopende alsdat het met mijn
lieven neef het ook zoo mag weesen, en
was het anders, het zoude mij van herte leet
zeijn. Wat mij nu aan betref, lieffe neef,
van weegens* mijn toestant ik mogt het
wel beeter hebben als ik het heb. Mijn
jaare klimme op, maar niet af; mijn
verdiensste zeijn weynning* en de
tyden syn slegt zoo dat ik hart werk
heb, lieven neef, om door de werrelt te kome.
Jk ben zeer verlangent om mijn lieven
neef reys te sien en te spreeken, maar
hoe of ikker toe koom, weet ik niet. Ik
heb mijn neef niet gesien seedert
twaalf jaare gelede te Weessip. Veel
beesonders weet ik niet te schryve als
dat ik tog sitoo sitoo* een brief van ue
verwagt van* ue aller welstant. Ik kan
het nu niet langer uyt staan*, lieven
neef, om te hooope hore hoe of ue het
tog heeft.
[2] Myn adres is, zoo ue mijn schrijf:
op de Uytterse straat* het derde
hues van de Prinsegragt en Kerkstraat,
boven Edeling, de kattigeseermeesster*,
aan Johanna Kaman, en verders
aan Giertjen de Vos in eigen hande.
Verders dan breek ik af, lieven neef, en
beveel ue in de beschermer* der aller
hoogsten, en blyven* diegeen die zig
noemt ue toegeneegende nigt tot der
doot, Giertjen de Vos.
[daar]
[nu, daar]
[eens]
[betreft]
[aangaande, betreffende]
[lees: weynig]
[op z’n allerspoedigst]
[betreffende]
[Ik kan me nu niet langer bedwingen]
[Utrechtsestraat]
[catechiseermeester]
[lees: bescherming]
[lees: blyve]
424
[45-320]
[s.l.; s.d.; s.a.]
Diesen brief abzugeben
an Johannes Geres boferman. Er liegt in garesun
in duβburg untter d[en]
kaptein baron leutenant
general von Radeck
duβburg sito sito
[andere hand:]
frco düsburg
[1] Gott zun gruβ, Jesum zum trost.
Hertzvielgeliebte sohn, deine schreiben habe
ich wieder richtig bekomen und habe darauβ
ersehen daβ du noch frisch und gesundt bist.
Daβ thut unβ freuen von hertzen. Waβ unβ
anbelangt: gott seij danck auch noch all frisch
und gesund. Nun schreibeβt du unβ du wolst
gern wiβen ob wir den ersten brief bekomen
häte. Ja, richtig erhalten und habe gleich auch
wieder anttwort dar aufs geschrieben, aber er
muβ nicht über seijn gekomen. Nun schreibest
du deine liebe schwästern: waβ du versprochen
hast, daβ wolteβ du herüber schicken wan du dein hand
geld bekomen hast, aber ich erwarte auch mit
schmertzen waβ du deine liebe alte vatter und
mutter versprochen hast. Daβ verhofte ich: du
wirst deine vatter und mutter ja nicht vergessen, dan die
gehen noch vor alleβ. Dan, mein vielgeliete* sohn,
[2] dan du weist wohl daβ deine vatter nicht
viel [...?...] kan und die haus hur die ist
jetz fallig daβ die bezahlt muβ werden, wie du
auch wohl weiβ, und weisse anders nicht bekomen
alβ von dich. Nun verhofte ich, meine vielgeliete
sohn, du wirst wohl wort behalte daβ du deine
vatter und mutter nicht vergessen. Dan vergest
dir der liebe gott auch nicht, und deine vatter
mutter* die konnte dich ja nicht auβ dem sin
schlagen, dan den liegst du dag und nacht darin.
Und wir werden dir wieder eine gefälgkeit
thun wo wir mehr* könte; da solte nichts an
mankieren. Und der baur der hat alles gut
gesprochen. Weiters weiβ ich nichts mehr zu meld[en].
Und dien deinen hern erlich und treu, so
kontes tu* jeder zeit mit sprechen.
Hirmit Gott befohlen und verbleibe
deine getreue vatter und mutter biβ in
d[er] todt.
[3] Einen gruβ von deine vatter mutter hundert
tauβend mahl
und einen gruβ von deine vielgeliebte
425
[lees: vielgeliebte]
[lees: und mutter]
[versta: nur]
[lees: du]
zweij schwestern auch hunder tausend mahl.
Nun noch ein gruβ von deine jüngste schwester
hundert tausend mahl: “Du wirst mich nicht
vergessen. Ich vergesse dich auch nicht, dan ich
thu alle tag betten vor dich daβ dir der
liebe gott nicht verlassen thut”.
Einen gruβ von Dahler Scheper.
Einen gruβ von Frantz Siemon: “Dan ich
bin noch frisch und gesundt”. Er verhofte
in der kurtze zeit wieder dazu seijn
Einen gruβ von Jatberg an Steinman:
“Gebe dich in wirtschaft geben an bier,
und Schlutman bring mit, und daβ frau mensch
daβ du beij dich hast aufs die wacht
daβ bring daβ verkaufst hier [?] kanst [?]
du [...?...] [...?...] vorbekomen”.
426
[45-321]
[Doetinchem, 15 maart s.a.]
Aan
Den Burger pogta [?]
In Den kerkstrad
over den golden [...?...]*
tot Breda
[andere hand:]
niet begeert
[Olden Vest?]
[1]
Doedechem, den 15 Meert
Waarden vader en moeder, ik heb
uwe een brief gesturt maar wij hebben
nog geen tijding weer om gehat. Dat doet
ons groot wonder. En als uwe aan ons niet
en denkt, dan moetten wy tog aan uwe
denken. En ik moet weer kramen en myn
verlangst was als dat uwe myn wat
klyn kindergoed over zou stueren. En
den maars* die breken ons den haals
want wy bennen van Noord-Holland getrok
ken na Gelderland. En ik zou uwe daar
niet lastig om vallen als daar maar
wat was te verdienen. Maar myn vrou heeft
den ganschen soomer siek geweest, anders
hat ik wel wat verdient. Tond tog als dat ik
een kind van uwe bent, mijn alderliefsten
vader en moeder.
[2] En dat kind dat ik gehat heb, dat is
dood. Nou moet ik weder van myn anderen
kind weer in den kaam*. En als uwe
geen brief en sturt, dan zal ik zelver
over met verlof komen.
En myn adres is: onder
den tweden halven brigarden*
onder den 8 kompagnie
tot Doedechem.
En ook den de gretenis* aan
myn suster Fikken en aan
algoeien vrinden.
[mars]
[lees: kraam]
[lees: brigaden]
[lees: groetenis]
427
[45-322]
[Hadamar, 5 mei 1788]
Diesen brif
Abzugeben
Andemkram
dienner Jacobbus
Ursprung damsi [?]
[op de keerzijde staat een drietal woorden in joods schrift]
Gott zun gurs, viel gelibder
sohn Jacobus. Wam mein wenig
schreiben dich bei kuder gesunt
hei an trefen tud, das freud mich von
herzen. Was mich anbelant hab ich keine
gesuhtte stunt mer auf der welt. Hertz
viel gelibder sohn, ich habe eine bit an
dich: wan du so gut weres und schikes
virent halwele kierdun [so]furtig voreine,
ich werde es wieder kud machen.
Ich weis dier nichs neies zu scheiben geschehn.
In aller eil. Verbleibe deine treie
mutter bies in den tod. Hats du auch das
hemd bekomen von dem emmerman?
Hadamar, den 5 Maij 1788.
428
[45-323]
Myn Heer
De Heer Westphal en
soon tot Ruhroth*
bij doesberg*
[andere hand:]
Diese brief kommt von Nymwegen, und seine
addresse Ruhrort by Duisburg ist richtig
darauf notirt, mithin will der figuer H.
Westphal an den er gerichtet ist, mehr nicht
als das gewöhnliche porto ad 7 St. dafür bezalen
H[aupt]Postamt.
[Nijmegen, 19 oktober 1802]
[=Ruhrort]
[=Duisburg]
[1] De Heer Westphal En Soon
à Ruhroth
[1]
Nymegen, den 19
October
1802
Myn Heer, myn versoek
is dat gij voor mij aanneemt
een schipper van 50 à 60 karen* tegen
3 gulden vragt* en de Orsoy tol voor
sijn reken* en laat* hem 300 gan*
vette koolen en de restant vet
gruijs so jk gehat heeft. Maar
als UED geen vet gruijs heeft, dan
moet UED meijn niet stueren.
En [...?...] Koene die moet ook nogt*
laaden voor mijn, maar als UED
geen voor raat heeft, dan moet
[2] UED men* melden. Dan moet jk
sien dat jk hem op een ander laat
laaden. Versoek met omgaande
post ant woort of gij een schipper
voor mijn angenomen heeft.
Verblijven* met veel agten*,
UEDWD
C. Van Veerstene.
[karrenvrachten]
[per karrenvracht]
[rekening; belaadt; gang]
[nog]
[me]
[Verblijve; achting]
429
[45-324]
Monseuijr
Mos. B.J. Ras
Docter juris [?]
aan de Coepoort
Tot Doesseborg
aan den issel
[keerzijde:]
No 4 maanbrief
om de staat van
Eventaris* van mein
ouders boedel vant
Jaar 1783
en om meijn gelt
Dat u mij op een Slegte
Weis onthoud
ƒ 342 – 9 – 10
Nadien* ik sien met wat schurken
ik te doen heb die mij het meine
so onregtveerdig onthouden, so dint
dese* dat ik wil het meine hebben
dat mij van den boedel toekomt, en
ik wil daar in als ervutter gehandelt
weesen*, en dat hebt u niet gedaan
en u woort als een eerlik man niet
gehouden dat u mein op parool belooft
hebt. Dus so bent u geen eerlik man
bij mij meer, maar de grootste schelm
die got onder de son heeft.
Evert Jan Jansen.
Rotterdam, 1 December
1786.
P.S. en die waart bent dat gij levendig wort
gerabraakt. En so u daar wat van*
wil hebben, so staa ik u alhier ten goeden
regter hier*, want goede justiesie
voor de sulken [sij?] houden, die op
[in margine:]
een schelmagtijge manier mij het meine
onthouden en mijn het broot so uijt de mont
stooten!
[Rotterdam, 1 december 1786]
[inventaris]
[Omdat]
[dient deze brief om u duidelijk te maken]
[als oudste kind en verdeler van de erfenis behandeld worden]
[iets van dit ‘vonnis’]
[versta: sta ik hier in Rotterdam voor een behoorlijke
rechtbank te uwer beschikking]
[N.B. Er zijn nog vier andere brieven van deze schrijver: zie nr. 176, 235, 262 en 325b.]
430
[45-325a]
[s.l.; s.d.; s.a.]
WelEdele Heer de
Heer B. Wilbrinnink
Burgemeester Schepen en Raad
Der Stad
Doessburg
an den Yssel
met dubbelt
pord
Wel Edele Heer,
Zende UEd hier nevens UEd missive
de welke UEd aan my onbekend hebt toegezonde
met dubbelt pord evenals of ter zoo haast by was.
Zoo verzoeke ik dat UEd als burgemeester
Uwe brieven daar UEd correspondentie
heeft* beter adresseerd om geen ander daar
mee te belasten. Want wie zal myn
de 8 stuyvers nu wederom geeven? En
meents* en leerd beter als een Wel Edele Heer
en burgervader verder geen verkeerde
adressen te schryven omdat* gy een
ander niet in ongelegendheyd*.
Met haast.
[bij het afhandelen van Uw correspondentie]
[let erop]
[opdat]
[versta: ongemak bezorgt.]
431
[45-325b]
[Rotterdam, 29 maart 1787]
Weledele Heer De Heer
B.L. Wilbrennink
Borgemeester Scheepen
En Raat der Stat
a Doesseburgh
aan den issel
[1]
Rotterdam, 29 Maart 1787
Seer waarden heer burgemeester, ik ben
seer verwondert dat mij staat van even
tares* niet wort gesonden van den boedel
van mein ouders en mein rekening [..?..]
die mij nog niet betaalt en wort daar
ik so verscheiden malen om heb geschreven.
Dus nu hoog teit wort. Ik moet en wil
staat van eventares van mein ouders boedel hebben, en de boeken en papieren die
mij als ervutter* toe komen, die moet ik
ook hebben. Ik wil gehandelt weten so
als een borger toe komt of u weet nog
niet wat een borger toe komt of ik
sal ’t uedelen moeten toonen want
uwe is presedent geweest en die mij
belooft heeft dat mij van alles sou
rekening gedaan worden en de staat
van eventares mij op sein teit sou worden
gelevert, ’t welk veel aan scheelt*.
[2] Dus is nu maar de vraag hoe of uedele
’t van sin bent; so weet ik waar na mij
te reguleren of denken maar den boedel in te slokken, den een wat, den ander
wat, so is den boedel aankant en daar
heb ik ’t meine niet me*. Ik moet ’t mein
van mijn ouders boedel dat mij toekomt.
Dat moet niet onder bloet honden bliven
setten die ’t evenveel is* als maar kunnen
inslokken. So als ’t meine mij wort onthouden
so sal ik ’t aan hoger hant* soeken [..?..]
wat een eerlike* leuj dat in den boedel
ben en wat slegt regt die en mens [..?..]
van teit tot teit uitstel* en daar moet
niets van mein moeder geseit worden
want daar is geen coopman hoe groot*
sonder schulden maar dan ook tegen
schulden* gelik bij mein ouders ook is;
maar dan maar gerede en ongerede goeder
ren verkoopen en betalen en geen schulden
in maanen*, daar heb ik niet genoeg van.
Ik moet mein rekening ook nog betaalt
[3] hebben en verder mij saaken van den boedel
so als een ervutter toe komt. En de familij
[inventaris]
[erfuiter = verdeler van een erfenis]
[waaraan veel mankeert]
[mee]
[om het even is]
[hogerop]
[lees: “eerlike”]
[spreekt]
[hoe groot ook]
[schulden van de andere partij]
[opeisen]
432
stukken die mij onthouden ben die moet
ik ook hebben. En daar is ook nog goet van
meijn vader in den boedel geweest dat mij
toe komt dat nergens aanraakt. Ik seg
maar regt uijt dat sulke bolredders
waart waaren boven alle diefstallen
gestraft te worden. Daar sou van de
somer vast* rekening gedaan worden
dat aan de heer Besseling belooft is,
dewelke mij dat raport heeft medegebragt. Dus nu maar de vraag is hoe
het de heeren van sin ben om regt te
doen of niet dat mij maar laten
weten, ’t welk nu geen uytstel meer
kan velen. Mij adres:
Op ’t Vissersoek, over de Mulesteeg,
boven se smit. Bleive met agtin,
Evert Jan Jansen.
[4] En te meer ik moet niet te kort kom
om de schulden, dat die niet in den
boedel betaalt worden. Die moeten
so wel aan den boedel betaalt worden
als se uijt den boedel betaalt sien*.
En ik moet ’t mijne hebben daar ik
met hart en mont sit mede* te wagten.
Dus ’t eenmaal lang genoeg is imant
na ’t seine te laaten wagten. Ik moet
mein rekening van 342 gulden eerst
ook nog uit den boedel hebben. Die
raakt niet aan mein kinsdeel*; daar
heb ik mein goede waar voor gelevert.
En dan verder ’t meine rou* komt mij
ook toe, so wel als de andere, en ík hat
den boedel moeten besitten als ervutter,
maar geen beesten van meijden
met sulke door slegte boelredders
dien ik nooit als dieven vant meine
sal verklaaren ’t meine onthouden*
[vast en zeker]
[zijn]
[versta: op]
[staat buiten mijn kindsdeel]
[versta: onkostenvergoeding voor mijn rouwbedrijf]
[versta: door en door slechte boedelverdelers die ik,
daar ze mij bestelen, nooit als boedelverdelers zal
erkennen en die mij mijn deel niet willen geven.]
[N.B.: Er zijn nog vier andere brieven van deze schrijver: zie nr. 176, 235, 262 en 324.]
433
[45-326]
[Oude Wetering, 25 januari 1791]
De Heer
G. van Klaaferen
An den Rhijn
bij Doesbrug
1/25
[keerzijde in andere hand:]
retour [....?...]
de 25 Jan Nau
Postr[estante?]
Mijn Heer en Vriend,
Dit dient tot berigt als [da]t jk noch
ockkasie heb om een [.....?.....] te koopen,
maar heb an u m[........?..........]d gegeven.
Wees soo goed en sen[d] [..?..] tijding.
Jk will er 140 guldens voor geven
volgens condietie.
Blijfe met achting
uw Eedle dienaar
en vriend Jacob van der Hijde.
Oude Weetering, den 25 jan. 1791.
[N.B.: Deze brief is gedeeltelijk verbrand.]
434
[45-327]
Aan
de Jager M. Gans
afte geeven bij de Burger
Montink inde Klok
te
Deudecom*
[keerzijde in andere hand:]
Word niet begeert
[s.l.; 3 februari 1802]
[Doetinchem]
De Sergeant Major Faure
aanden
jager Machiel Gans!
Uit order vande Lieutt Colonel Romfee
moet ik uw aanschryven om inplaats
van den 31e Maart den 25e Maart
uw zult hebbe te begeven by t’ battaillon.
Dus verwagte uw den 25e Maart alhier.
Waarmeede my noemen
Faure,
Sergt Major.
Arnhem,
den 3 feb.
1802 A. 8.*
[Anno VIII volgens de republikeinse kalender]
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-284.]
435
[45-328]
[Wesel, 6 januari 1795]
Monsur Monsur Jan
welm Wolf Stuerman op
het schip van de Heer herbert
welm castanijen
tot duesborg
[andere hand:]
an de Jssel
[1]
Weesel, d[en] 6 Jannuwarij
1795
Warde frendt schepper Wolf, hebbe ue brief
ontfangen en ue gesondtheydt dar uijt gesien,
hetwelke meijn van harten lief is. Wat ons
angat sin weij noch fris en gesondt, en het
heele familij hadde ue wel eer* geschreven
mar weij* hebben all weer op het loepen* geweest en alles weer na die stadt een sondag ach
dagen*. Dus is alles weer inde stadt gewest
mar weij sin* in hus gebleeven. Nu is het weer
still. Het saude anders weer dar op gan*. Men
wort uijt Börck niets gewar. Seij hebben een
sondag opde klock geslagen en getrombt
en een onsaegeleijck geschreef* onder de menssen.
Als men hört soudese het ongevolck allemal*
[2] van Xanten en Börck en die andre plaessen
alle mal weg brengen en getrauden tuc* tot
fijftig jaren, en dar is ok groete noet an
alles. Got weet hoe fööl dar van öm kommen.
In Xanten soude seij van honger allmachtig*
geschreft* hebben, dat men an den han [?] heeft
konnen höören. Got weet hoe het noch gat*.
Ik en meijn frau en kinder en alle mal wensse ue een glocksalig nu jahr en all wat
wensselijk is an siel en lichgan. Hoepe* dat
de Heere ons den frieden will bestieren, en bewa-*
ons for alle noet die de andre arme mensse
hebbe. Hir te Weesel is noch alles wel: het oude
gedoente. De grutenus* an de kameraten. Blijve*
met achting ue frendt Jan Hoeven. Fart wel.
[eerder]
[versta: mijn familieleden; op de vlucht]
[op zondag een week geleden]
[versta: ik ben]
[versta: Het vechten schijnt weer begonnen te zijn]
[ontzaglijk geschreeuw]
[Naar verluidt zouden ze al het volk onmeedogend]
[getrouwde mensen]
[ontzettend]
[geschreeuwd]
[hoe het er gesteld is]
[Ik hoop]
[lees: bewaren]
[groetenis, groeten; Ik blijf]
436
[45-329]
[Zutphen, 18 december 1793]
Herrn
Herrn Kenp
Medic. Dotor*
te Doesburg
[andere hand:]
retour
weil ich keine
unbekannte nicht
frankirte briefe annehme
[1]
[Doctor]
Mein lieber H[err] Doctor,
Die Titels sind:
2 Exempl. von Griesbach, nov. Test. graec., 2 tom.
8, Hale*, 1774 – 77, beij Curts.
1 Mosheim, Predigten.
1 Theol. Dogm. in systema redactae a Josephi Bertieri,
pars prima. Wien, by Wappler, 1784.
Künftig ein mehreres, denn meine Frau ist krank.
Ihr
Dienstw. Diener
Zutphen, d[en] 18 Dec.
C. Thieme.
1793.
[octavo, Halle]
N.B. Ich hätte auch noch gerne die schönsten Pourtraits der könige
von Preuβen nebst den fürnehmsten Preuβischen Generals,
doch sie müβen schwarz und nicht illuminirt sein; ich glaube es sind
16 Stüke. Auch noch
1 Neueste Art einen Plaz so zu befestigen, daβ alle bollewerke des
angegriffenen zugleich verteidigen, gr. 8*, 1774.
[octavo-formaat]
1 Der Reisende oder das Posthaus.
1 Joost von Bremen.
1 Haenlein, Entschlieβungen u. Hoffnungen eines christl. Lehrers beijm Antritt
seines Amts.
1 Cours de Geographique élémentaire par M.L.A.B.O., 5me edition, 2 toms., Neuchatel M.D.C.C.LXXXIII.
verte*
[z.o.z.]
[2]
1 Dictionn. géograph. portatif, ou description de Royaumes, villes etc., traduit
de l’anglois sur la 15me edition de Laurent Echard, avec des additions et des
corrections considerables par Mr. Vosgien. A Paris ches les libraires
associés, M.D.CC.LXXXIX.
1 Göttingsche Gelehrte Anzeige von Januar 1793 bis jezt.
437
[45-330]
[Rheidt, 22 februari 1793]
ab zu geben
an godtfridt
Sumbruch
auf der burg
ad
DüsBurch
Hertz viel geliebter schwager,
Mit groβem hertzen leidt
muβ ich euch schreiben wie ich
unter mörders hände gerathen
bin. Mein lieber schwager, es ist
ihnen doch wohl bekandt daβ ich um
halb neun von Düsburg abgegangen bin. Den gantzen dag durch
habe ich ein angst un schricken auf
meinem leib gehabt. Ich habe den
jantzen tag durch gegangen biβ auf
eine stundt nahe nach hauβ. Da habe ich
ein glaβ bier gedruncken und wolte
von da nach hauβe gehen. Zwischen
Münche Gladbach und Rheidt fiel ich
unter die spitz boben, ihrer vier
mit einem groβen hundt, und haben
mir so gleich an gegriffen un zur
erden nieder geriβen und mit gewaltsamer weiβe meine kleider zerriβen
und zerschinten bis sie mir alles
[2] alles waβ mein lieber herr schwager,
wie ihm selbst bekandt, mit auf reiβe
gegeben xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxx25 als daβ meinige. Dar zu
meinen seiden halβ tuch vom halβ
geriβen. Des abens zwischen sechs un
sieben uhre so seind meine kleider
zerlumt daβ sie fast nicht mehr zu
nehnnen seind waβ farbe oder stoffs
sie seind. Mit gröβen schlieβe
ich an mein lieber herr schwager
und schwegeffen*. Rheijdt, d[en] 22 ten
febr. 1793.
Johannes Lenssen.
[lees: schwesterchen?]
Solches wird atestert vom
burgemister Johanes Schreders [?],
Johan Henr. Bakers als zeugen;
Wilhelm Pungs als zeugen.
25
Onleesbaar gemaakte woorden.
438
[45-331]
Desen brief te bestelle
an den Heer Heer dewel26
Majoer van de Masere
Doesburgh
Seer beminde soone, ick laet u weeten
als dat wij nog vris en gesont sijn en ik
hope dat het met u ok sal sijn en ik hebbe
vernomen als dat gij vertroken siet na Doesburgh en u moeder verlang dat gij dog van den
sommer ens overkomen wilt en het het heeft*
van die pateriotten gelegen over de Maes soo
dat weij niet na de kerk hebbe kunne gaen
van het schieten als dat* den pastoor een kerk
duer* heft moeten aan die ander siede maeken late.
Maer schrieft so gau eens als gij kunt. U broeder
wou gerne ens bij u sien*. 4 weeken na Passen
wou ik weder na Hollant gaen; dan laet mij weeten
waer ik eens beij u sal komen. Het schriven is
goet, maer het spreeken is liever. En ik hope
dat gij u hande voor u en gaet en u overrig voor
ogen en gedingt dog trou*. Wij sollen wel eeder
hebben over geschreven, maer den over loep*
[2] van de Preussen is hier geweest als datter*
50 a 60 man in een hus geweest sijn,
als dat vendelen* vel gelede heft en te Swame*
een starke patalie* is gewest soo dat die
patriotten daer mesten gebleven sijn*.
Maer schrieft dog eens of gij overkomt
of niet. Ik breken om* u mer te schrieven als
dousent maar mal goede nagt van alle:
moeder en u suster en swaager en broeder.
D[en] 16 febr Mert 1793.
Niers mans Margrita sal van Passen trou
wen.
Hendrik Cammans tot Winnekensdonk
is met Sint Andris27 in Arem* geweest,
maer ik* hebbe u niet gevonde aen*
Hedrick Hendrik Gielen.
26
27
[s.l.; 16 maart 1793]
[later met andere inkt toegevoegd]
[er hebben]
[zodat]
[kerkdeur]
[zijn]
[dat gij uw handen thuis houdt en uw overheid eerbiedigt, en vervul trouw uw godsdienstplichten?]
[inval]
[zodat er namelijk]
[omdat het (patriotten)vendel; Swalmen?]
[gevecht]
[in groten getale gesneuveld zijn]
[Ik houd op met]
[Arnhem]
[nl. Hendrik Cammans; bij]
dewel is later met andere inkt toegevoegd.
D.w.z. op 30 november.
439
[45-332]
[s.l.; s.d.; s.a.]
Monsur
Willem Van Diesten
in de Sevenhuisen
an
Den Uuthoren
of te Geven an
Lourens Cornelisen
[keerzijde in andere hand:]
vertrokken
van den Uithoorn
Lou, jk kan niet late u te sreyve dat
ik in een bedrofde omstandigheyt sit.
Ik heb al gewagt van de eenne posdag tot
de andere, maar geen gelt. Nu is meyn
goet allemaal op ge sreeve door
de rasdiender*, maar jey doet slegt.
Als een keerel een hoer het, dan sou
hey dar voor sorge, maar gey dend*
de niet om u arme vrou met u kiet*
die van gebrek om komt. Nou, ik ver
wagt mette eerste posdag gelt.
U sal seker op meyn suster stunne*
maar die ver diend self niet en
het ook een huis met twe kindere.
Dus kan ik van niemant wat kreyge
en iey sturt* meyn ook nie, dat seer
slegt is van een eyge man als sey nu
dat huyshauw nog houwe*. Wat moette
[2] wey* dan beginne? Dan kan ik met meyn
kint op straat swerve! Maar Lou, wat
is u van ge dagte oom* voor u alleen
te werke? Dan sal ik u het kint stuere!
Want het is de eerste keer niet dat
jey meyn so laat sitte, maar dat is
nog al reys* soo gewest. Nou ver wagt
ik met de eerste* gelt, of iey kregt
met de eerste ver senden* u kint!
Nou, west van meyn ge groet.
U vrou Aalie Verbeek.
[gerechtsdienaar?]
[denkt]
[kind]
[steunen, vertrouwen]
[jij stuurt]
[als zij toch nog een huishouden vormen]
[nl. moeder en kind]
[om]
[eens]
[per ommegaande]
[postzending]
440
[45-333a]
[Amsterdam, 6 januari 1793]
Deze Aan
De Wed korting
in t klooster Vrensweegen*
te
Bokkeld*
franco
Niuwenhuys*
[andere hand:]
gehoort niet
te Boekhold dus Ret.
[Frenswegen]
[Boekholt, Bocholt]
[Neuenhaus]
[45-333b]
franko nievenhysen
verders tot kloster verenswegen
aen de wedewe korting
tot bokkelt
Amsterdam, den 6 janniwarie
1793
Seer beminde moeder,
Ik en kan niet nalaten van ul.* eens te schrijven
en laten te weten als dat ik nog vris ende gesont
sijn benevens mijne vrouwe en kinderen, godt lof. Verhope*
van ul. het selve. Waer het anders het soude mij van herte
leedt sijn. Verders, liefe liefve moeder, wens ik u een
salig nief jaer met veel hijel en segen naer siel en
lighaem en alle onse familie. Hier mede brek
ik af met veel groetenisse benevens mijne vrouw. Ook
de groetenise aan de gehele familie. Ul. onderdanigen
soon Pieter Plevoets.
441
[ulieden]
[Ik hoop]
[45-334]
[Wijk bij Duurstede, 5 november 1794]
à Monsieur
Monsieur de Becourt, chez
Monsieur Chic Md de drap
à Diren*
[keerzijde in andere hand:]
Ist nicht zu Diedam
[Dieren]
a Wick te Durstede, ce 5 9br 94
Si vous etes toujour demeurant a Diren, mon cher Becourt,
vous serez peut etre a porté encore d’y voir Vadicourt. Si vous
pouvez le renconterer ou lui faire dire qu’il dise de ma part
a Vauchet que je le prie de dire a M. le vicomte Courchy
que j’attend les ordres pour rejoindre le corp, que londoit
nous habiller bientot ici et que je ne me soucirois pas de
recevoir les habits, etant sur le point de partir quoique
je sois sure de ma place. Cependant je serois bien aise d’y etre
pour en solliciter une pour St. Cyr, que je ne voudrois
point laisser dans la cavalerie non plus. Nous n’entendons
pas du tout parler ici de Nimegue. Nous ne scavons pas du tout
ce qui s’y passe. On nous assure qu’il y est arrivé des renforts
autrichiens et prusciens. Je le souhaite. Nous entendons
depuis deux jour une tres vive cannonade qui n’est pas
eloigné. On est pas daccord sur lendroit dont on l’entend. On
pretand que c’est sur le fort St. André. D’autres pretande que
c’est lile de Beaumal* qu’ils attaquent, ce qui les rendroient maitre
du val s’il s’en emparois la porte de Seruer Dril* qui deffend
la rive du coté opposé a Nimegue.
Adieu, croyez moi pour la vie votre veritable ami
D’Abauwart.
442
[Bommel]
[Driel]
[45-335]
[’s-Gravenhage, 11 februari 1802]
Monsieur
Mons. Aart Beuvray/Beurray
Meester bakker
tot engenbon
sito
[andere hand:]
denkelijk angerloo
[1]
Geliefde zuster en broer,
Wij leeven nog in gezondheyd. Ik heb gehoor
dat u er niet te best aan is geweest.
Hoope* dat uE wat beter mag wezen.
Het dee mij leed. Hoope dat u de Heer
verders mag herstelle, dat u nog wat
in het land der levendige mag verkeere
voor u vrouw en kinderen en voor ons
alle. Wat mij zelven aanbetreft,
ik ben weer in een gezeegende staat
maar ik denk in voorjaar, in april,
nog eens thuijs te koomen als ik
zoo fors blijft als ik nu ben.
Want ik maakt staat* in laatst
van Junij. Og ja, het is ik mogt
wel willen dat het zoo niet was,
als ik volgens de Voorzienigheijd te
werk gaan, dan zal ik mij getal
moet hebben.
[2] Broer, tot mij leedwezen, geloof het
waaragtig, moet ik u vragen van
den intrest, want het volk jaag mij
de dood op mij lijf. Ik weet niet wat
ik zeggen moet; ik staat wat benouw
heyd en angst uijt, gelooft mij. Og,
schrijft mij spoedig weer om hoe
of het is, want anders zetten zij er
mij nog uijt. Gaf God dat alles wat
goede koop wier, dan zag ik nog kan*
toe, maar de tarw betalen wij nog
21 Gulde de zak. 4 G. 7 11* de pagt.
En wat wil een zak zeggen. Rogge
word haast weer niet gegeeten. Wy
hebben de helft nog van die rogge.
Nu hebben wij ons hout ook moete
koopen voor in de 50 Gulde. Het moet
er alles af, en de inkomste slegts*,
en wij moeten er ook van leeven.
Ik kan er niets voor de kinderen
van kopen. Ik bedank u wel vrindelijk
[Ik hoop]
[ik reken op; ik ben uitgeteld]
[kans; mogelijke uitweg]
[4 gulden, 7 stuivers, 11 penningen]
[versta: zijn slecht]
443
voor de kouze.
[3] Og, kwam er eens een verandering voor mij.
Ik heb geen plazier wegens mij broodwinning.
Ik moet er niet verder in komen*, dan
treur ik mij dood. Want Thijs
kan ik er nooit over spreken, die is
nog slimer* als ik ben, schoon* dat ik
mij zelven harder houd als ik ben.
Maar het is zoo te rug lopen. Dat
gaat met zulke dingen. Slegts u zit
nu in de weelde daar* wij met een
pakt van verdriet zitten te zugten.
Og lieve zuster en broer, ik wagt
aanstaande week antwoord. Og,
weijger dit ons niet!. Groet verder
vader en moeder. Zuster en broer,
wees van ons gegroet. Live broer en
zuster, zoen de kinderen voor ons
en wens* u verders Heeren zeegen van
God toe. Dit wens ik u, die zig teken
u zuster te
E.B. Dijk (?)
’s Gr., den 11 febr. 1802.
[Ik moet niet dieper in de zorgen komen]
[erger; hoewel]
[terwijl]
[ik wens]
444
[45-336a]
[s.l.; s.d.; s.a.]
A Mon Monsur
an den Herren Lott
gietter in dusburg
Spans gelder land
a dusbrg
Mein lieber freund, den ich ersuche ihnen freundlich daβ sie doch
werden die gurheit veil haben und
besorgen diesen brief den herren,
vor allen dingen an seiner hand
daβ er selber bekommen mach,
den ich grüse ihnen von un beken
schat tausend mahl und bleibe
dein getreuerster diener.
[45-336b]
[s.l.; s.d.; s.a.]
Diesen brief ab
zu geben an den
Herren Wilhelm
Ketje
in Düburg
[1]
Gott zum gruβ
und jesus zum troβ
Mein aller herzviel geliebster
kind, den ich ken nicht unterlasen
an dich zu schreiben, den jch hoffe daβ
doch mein wenig schreiben dich beij
gutter gesund heit wird antreffen,
den waβ mich an belanget bin ich
gott seij dank noch frisch und gesund
so lange es der liebe gott haben wil,
den aber ich hoffe daβ selbe von dir
zu hörren. Aber mein lieber, mein liebes
kind, den ich muβ dich etwas schreiben.
Von dem waβ wir gesprogen haben
daβ ist alles richtig gekommen, aber
jch denke es doch wohl daβ du dich werdest
wohl bedenken. Aber ich bin ganβ wirr
jch dar über, daβ du wohl weiβ. Aber
mein liebes kind, den jch muβ dich etwas zu
[2] wisse geben daβ deine ur ist mich von
den dokter Hesse ab genomen, und ist beij
445
den wird ‘In den Pallem bom’ gewesen,
und hat deine ur gefodert* und hat gesagt
[gefordert]
du hättes ihm geschrieben. Da ist er zu
mir gekommen und hat die ur vom mich
gefodert, aber ich wolte die ur nicht
ab geben. Aber ich muβ ihm die ur ab
geben, und saget zu mir du hättes ihm
einen brief geschrieben er solte die ur
halten. Da er daβ gegen mich sate*, da
[sagte]
muβ ich stille zweigen und darf noch
nicht sprechen gegen ihm, den du weiβ
es wohl wie es hir ist und zu gehet.
Aber ich denke es doch ganβ in mein
herzen daβ du mir werdest schreiben
wie wer waβ, und es wird mich verwunden*
[verwundern]
ob daβ alles an den ist oder nicht, den ich muβ
schliesen und ich grüse dich tausend mahl und
bleibe dich getrij* bist in den todt.
[getreu]
Josina Kappler.
Wen du soltes schreiben dan muβ du schreiben an Hüfken,
aber ich denke es doch wohl daβ du werdest
mit der este geleheit* her über zu mir kommest.
[erste Gelegenheit]
446
[45-337]
Aan Mijn Heer
dHeer P.J. swane
veld Assident*
onde Kavederij*
Te
Zutvhent
[andere hand:]
retour
[keerzijde in andere hand:]
word gewygert port
te betaalen, omdat
van Doesburg in plaats
van op Zutphen op
Utrecht gezonden is
[andere hand:]
Hier nefens de brief zonder
verschot* te rug
Does borg, den 14 october 1795
Mijn heer de heer, u Edele heeft tegen
mijn gesprooken van wegens* Doorus Reuling
dat gij die wou op vrij ie voe ten wou den*
stel len, het gene hem zeer lieft* zoude zijn.
Hier mede zent hij u een klijn letterien*.
Als u Ede de goet heid ge lieft te hebben omdat
te doen het gene gij tegen mij ge sprooken heeft,
dan wou hij wel voort* oover koomen wanner
u Ede mar eens ge lieft te schrijve ten eersten*
aan mijn. Ik hebben hem ge sprooken; hij hat
wel spijt af. Zoo u een brief van pardon*
dat hij vrij en vrank mogten werom koomen,
dat zal hij voort doen. U Edele die nar* en
vrind J. Harmen De Visser.
[Doesburg, 14 oktober 1795]
[Adjudant]
[cavalerie]
[zonder porto-betaling vooraf]
[in verband met]
[lees: doen]
[lief]
[briefje]
[meteen]
[zo spoedig mogelijk]
[vul aan: zendt]
[dienaar]
447
[45-338]
[Keppel, 4 september 1797]
Den Burger
Derck
Dercksen Wont op
Gijesen bij de Sluis tot
Latum afte geefe aan
de mul* tot Doesborgh
[molen]
Goede vrijnt Derck Dercksen,
in hoop van gesontheyd beneefens
UE vammijlij* soo is dese myn vryndelik versoek of UE ook nogh ockasy
soud hebbe om voor mij een mijtijn hoij*
te coppe of soo een paar voor of een
duisent of 4. Zal ankoomende week
by UE koomen. Soo UE ockaasy heeft, versoek
vrintelik het voor mij te doen en mij
bescheijd te laaten weeten waar naa
ik mij dan kan reguleeren. Ik Blijfe
met alle agtinge UE geneegen vrint
Berent Garretsen.
Keppel, den 4 Septm 1797.
Zijt van ons alle gegegroet.
Met haast.
[familie]
[hooimijtje]
448
[45-339]
Monseur
De Heer Meester Thomes
Janzen
tot Bremmen*
bij
Doesborg ad Jsel*
Hagen, d[en] 31 Octbr. 1800
Seer waerde Vriendt
Mijn Heer DH*. Thomes Janzen tot Bremmen.
Volgens dient UE. tot naerigt dat
weij op heeden dato* hebben voor UE.
afgesonden nae DH. C.J. Knipschaers br* te Arnheim 1 börde*
van 200 poent best drispooren*
staal a 100 poent 26 ½ fo* 53 fo.
Versoeke op reekening te notiern.
Groote UE.
Brenne & Rösener.
[Hagen, 31 oktober 1800]
[Brummen]
[aan de IJssel]
[De Heer]
[op de datum van heden]
[Schaarsbergen?; plaat]
[van 3 groeven voorzien]
[franco?]
449
[45-340]
Diesen brief abzugeben an den
herren herren friedrich
forke [...?...] wohnhaft
auf die oede straat*
a Campen*
[andere hand:]
fro Btaalt
[1] Hertz vielgeliebter sohn und
tochter,
Deinen lieben schreiben von den 15ten
julij habe ich mit den grösten vergnügen
richtig erhalten und daraus ersehen das du
noch frisch und gesund bist, worüber ich mich
hertzlich erfreut habe, aber das deine
liebe gemahl so viel hat austehen müsen
und ist so lange krank, das thut mich
von herzen leid. Was mich angehet
bin ich gott lob wieder etwas besser,
den je wärmer die tage je besser
ich mich befinde, den meine krankten sind fort.
Dieses macht meinen natten körper schwag und
kalt. Lieber sohn, ich muβ dich melden das ich
mich über deinen brief so erfreut habe
[2] als wen du mir wie viel geschikt hattest, den
ich habe steths in unruh gelebt und gemeint
der liebe gott hätte dir von das zeitliche
in das ewige gefordert. Gott seij gelobt
das noch einmahl die glüks stern vor mir
ist aufgangen, das ich noch weiβ das du, mein
bester trost negst* gott, noch lebst. Nun
werde ich nicht aufhören mit meinem
unwürdigen gebeth den lieben gott zu
flehen das er dich mit deine eheliebste
noch lange jahren gesund erspahre
und euch mit glük und seegen und den
lieben frieden begabe. Nichts mehr kan
ich euch, meine liebe kinder, wünschen und
hernegst* den fröligen himmel.
[3] Lieber sohn, ich habe aus deinen schreiben
erfahren das du im mohnath August wilst
überkommen. Dieses freuet mich herzlich,
aber ich bitte das du erst wieder schreibest,
den wird dich dein brüder entgegenkommen.
Aber du must dein bruder nichts davon
schreiben das ich ein brief von dich bekommen
habe, den ich habe ihn nichts davon gesagt.
Ich grüse dich nebst deine eheliebste
tausendmahl. Verbleibe deine liebe mutter
so lang ich lebe, fraw wittwe Forke.
Einen gruβ von dein bruder und dessen
fraw; sie sind noch gesund. Auch seinen gruβ
von die fraw wittwe Middelhof.
Münster, den 29ten julij 1795.
[Münster, 29 juli 1795]
[Oudestraat]
[Kampen]
[nächst]
[hiernächst]
450
[45-341a/b]
[Amsterdam, 12 september 1787]
Mons Mons
gert Bosman
jn Reehhe bij buckholt
a Rehhe
[keerzijde in andere hand:]
diesen brief mus wieder Retur
den sie wollen kein 8 st. davor bezahlen28
Herz vielgeliebter freund, ich kan nicht nachlaβen om an
euch zu schreiben wegens meine schlechte umstände
die mir diesen sommer sein beg[..?..] wegens
krankheiten und müβig gehen, daβ ich nicht im
stande bin gewesen um zu dienen und daβ ich
deβwegen gegenwörtig daβ gelt welche ich an eur tochter
habe gelehent wol högst nöthig hätte. Warum ich euch
mit dieser allerfreundlichsthen versuch om
mir damit zum eersten damit zu helfen, gleich ich
eure tochter damit gethan habe. Doch ich kan mir nicht
begreifen wo ihr eβ mit mir denket zu machen
dieweil ich euch al so oftmahl darum habe versuchet,
ja selbts in die zeit von zweij jahr gantz keine
zeitung habe gehat. So thu ich euch nuhn nog einmahl
bitten es fur dieses mahl nicht zu vergeβen aber eβ mir
sonder einige hinderung zu schicken, oder bij
manckomendo [?] of nachlaβineg dieses so sollet ihr mir
hochstnöhtig machen um nach mittele zu sehen die
der zu nothig sijn, welches ich nicht wil hoffen, den
ihr könnet von mir allertreuligβ versichert
sijn alβ ich eβ so hochβnötig nicht von thun hätte, ich noch
ser so stärk nicht om versuche sol alβ ihr nicht einig
beweiβ hättet gegeben um zu bezahlen. Doch dieweil
daβ een so min alβ daβ ander plaats gehat heeft,
so thut es mir jetz verdries um der langer nach
zu wachten, in welche [.?.] vereiste bezahlung ich bleibe
euer gute freund Johannes Bijering. Ich bin gelosiert
in den Lange Niesel int wapen van Overijssel.
Dar hof ich es gelt bij e[r]ster gelegenheit zu entfangen.
Amsterdam, 12 septenb. 1787.
[N.B. Zie ook brief nr. 45-373a/b van dezelfde schrijver over deze kwestie.]
28
Het lakzegel op de envelop is misschien een voorstelling van stadhouder Willem V.
451
[45-342]
[Amsterdam, s.d.; s.a.]
dese aan
monsour
monsur brassert
tot meege
[1]
Amsterdam, den 23
Ge agte vrint monseur en jiuffrou
Brassert, ik kan niet na laate u te schrijve als
dat weij hier alle nog fris en ge sont sijn en hoope
van u en u geheele huijshouding het selve, voor
naamenlijk meijn alder liefste Fransi neef*.
Meieuffrou Brassert, weij hebbe van dieen heer uijt
de koase winkel* de welvaart van u en van ons
kint verstaan, dat ons seer lief is, en heij heeft ons
seijn angsetese* reijs verteldt daar weij […?…] en
benne bleij dat ons lief kint het self goedt
vint dat weij geen van alle over moete koome
na het vertelle* van die heer. Weij souwe ook
moogeleijk van een slegte reys kunne koome.
Daarom, lieve Fransi, troost so lang* tot het
Wat tot stilstant is, dan koomt u moeder over
En u Barieman* en dan sulle weij u regt wat
Mooijs mee brenge. En weij hoore dat gij al [..?..]
Alles me* eet daar weij regt bleij om sijn,want
Daar groeijt een kint het best van. Lieve Fransi,
U Jilles oom* en seijn Barie en Gerretie hebbe
Alle bij de pokke, en Kris oom seijn kindere ook
Alle bij, en het seijn hee geen mooije pokke.
En u lieve sussi haar oogie beetert mooij,
[2] en u broer Janie, als weij hem vraage
waar dat seijn broer Fransi is, dan seijt hij: “Buijte
stat en die leert Lateijn”. Weij sullen u broerie en
u sussi me brenge. Seij worde regt lieft*. En u moeder
en vaader die sulle uijt scheijie met vegte
want dat baart so te veel vegte koste. En u vaader die
sou wel graag weer bij u moeder weese, maar
sij vint het niet goedt, te minste voor eerst
niet. Me jeuffrou, weij weete wel dat ons F[ransi]
het beij u het beeter het als bij ons terwijl*
weij de teydt so niet hebbe, maar dat wij hem
so lang misse moete en niet eens sien kunne…..
Lieve Fransi, ik heb geen teyt meer om te schreyve.
Seyt van ons alle gegroet, voor naameleijk van u moeder
en groot moeder en u Barie man. Weij denk[en]
duijsent maal om u op een dag. Seyt nog maals
van ons alle ge groet en leert maar braaf
en seijt ge hoorsaam, maar daar tweijffeljk
niet aan. Monsier en jiuffrou Brassert,
seijt van mijn vrindelijk gegroet.
Blijve met aging* u dinaresse Angenitta
Tafder [?]
[N.B. Zie ook brief nr. 45-217.]
452
[neef Fransje]
[kousenwinkel]
[volgens]
[schik je erin]
[d.i. broertje Bernard]
[mee]
[oom Gilles]
[lief]
[omdat]
[achting]
[45-343]
[Nijmegen, 19 december 1792]
A Monsieur
Monsieur De Foubresseing
‘Poste restante
à Dusbourg
Depuis que je suis issi avec Mi……, cher
ami (et il y a plus dun mois) jay cherché en vain
a decouvrir quel lieu de la terre tu abitte. Je tay
écrit a Venloo, a Harnem*, Amsterdam, Roterdan et
Duseldorf, ne recevant point de reponce. Jessaye
encorre dans dautres endroits. Je souhaite bien
ardaman etre plus heureux, et que tu maprent
bien vitte ou tu est, affin que nous puissions
nous réunir. Ce seroit pour moy une bien
grande consolation, si tant est quon puisse
en avoir dan letat ou nous sommes.
Je nay aucune nouvelle de ches nous ni de
qui que ce soit. Jai pourtant su indirectement
que ce que nous attandion a Liège y etoit
arrivé, mais je nay encorre pu trouver de moyen
de man assurer ni, par consequand, de le faire
venir.
A dieu cher ami, tu sais que mon attachement
pour toy ne finira quavec la vie de ton
serviteur J…….
Adresse moy tes lettres ches Mr des Sergean a
lhotel de St. Jeorge a Nimegue.
Ce 29 xbre 1792.
Sais tu ou est ce pauvre petit B…….
453
[Arnhem]
[45-344]
[Bergen op Ziim, 16 september 1784]
WelEdele Gestrenge Heer
De Heer L. Mr. G. Becking
Rigter des Amps Zelhem in Gelderland
By Doezeborg aan den Issel
Franco Utregt
Te Zelhem
[1]
Waarde Broer,
Hebbe al lange gehoopt van UEdele een brief te
zullen ontfangen, maar ben tot nuw toe in die
hoop te leuer gesteld. Twiffele egter niet, of
UEdele zult myn voorige wel hebben ontfangen
waar in ik versogt hebbe van myn zoo spoedig
als het moogelijk waar, mijn togh honder gulden
te zenden, en als UEdele het niet doen kan,
dan het aan Baarent oom te versoeken
of zyn Edele myn die voorschieten zoude kunnen.
Als UEdele myn niet kan zenden het versogte,
en Baarent oom ook niet, versoeke dan togh
zoo spoedigh antwoort als het moogelyk is,
want ik ten uittersten verleegen ben*
Ik hadde wel gewenst dat er verlof gekoomen waar
maar daar is nuw weinigh hoope toe. Alle
regimenten hebben order ontfangen om zoo
[2] spoedigh als het moogelyk is, compleet maaken
te zyn en zigh van de behoorlyke veelt
epijquasy* te voorzien. Onze tenten bennen rets
besteld. Het schiend of de saaken met de keizer29
erenst beginnen te worden, maar men vreest
als dat Frankryk ons zal in de pekel laaten
zitten. Andere willen* weer dat men de Schelde
aan de keizer zal afstaan en dan de zaaken
een einde zal hebben. Wat er van worden zal,
zal de tyd moeten leeren. Versoeke dat
zusters de goetheid gelieven te hebben van voor mijn
een half doezien hemden te maaken, die niet
van het aller vinste* linnen behoeven te zyn,
om als den oorlogh door mogte gaan, die ik dan
meede zoude neemen, en een half doezien
handoeken. Weete van hier geen nieuws; zal deeze
eindigen. In verwagting van spoedig antwoort
zoo heb ik de eer van, naa al voorens myn
complemend als meede aan de geheele famiely gemaakt te hebben, myn te noemen,
waarde broeder,
UEdele liefhebbende dienaar en broer
J.L. Becking.
Bergen op den Zoom,
den 16 Sepr. 1784.
[3]
29
[want ik zit er heel erg om verlegen]
[geëigende uitrusting te velde]
[beweren]
[fijnste]
Altoos franko Utregt.
Joseph II van Oostenrijk.
454
[45-345]
[??, 25 april 1786]
Hern
Hern Johan Wilhelm
Müller
zu
Dusbürg
[andere hand:] an den Jßel
[keerzijde in andere hand:]
Einer dieses Namens hat inh zwar
hier erbrochen, der inhalt iβ ihm
aber fremd u[nd] geht ihn nichts an, daher
retour. Vermutlich Doesborg
an der Jβel
Wiesbaden, d[en] 25t Apr[il] 1786
Hoch edeler,
Da wir dein bruder Johannes Müller an denselben ausgestelten schuldschein vom 30 Sept. 1782
mit 12 Fl. 40 st. jetzo dieses längene will
mit den zusatz daβ er mir hätte sagen
sollen, daβ er die schuld bezahlen wolte bis
er hier aus Stendt wäre, um damit
er sicher fort komen könte, mit hin wolte
mir von deβen hand schriftliche versicherung
darüber haben, ob solches denn so ist, da doch
seine schwägerin den Johannes Müller seine frau
in gegenwart meines und seines öfters gesagt
daβ er, sein bruder, oben gedachte schulden
mich bezahlen müste, welches gerne von
denβelber eigenhändig bescheinigt haben
wolte. An sonsten würde mich an [..?..]
[..?..] in Duβburg wenden muβen, der
ich in deβen mit hochachtung beharre
ergebener diener
Johann Conrad Wolfs.
[N.B. Zie ook brief nr. 45-363 over deze kwestie.]
455
[45-346]
[Amsterdam, 8 januari 1784]
Monsur Monsour
Derk Kerssten
In Ruhrohrt
bei Dusburg
Montag, den achten januar 1784
Amsterdam
Sehr warten vater, ich habe gehöret das sie
noch alle frisch und gesund seit durch die güte
Gottes. Ich bin auch noch frisch und gesund, gott
lob.
Bruder, du hast mir geschrieben von wegen einen
schieffen. Du hast recht getan das du mir geschrieben
hast. Ich bleibe nicht bei Pasman. Hast du einen dienst
den gut ist, so mus du mich vermieten so wie du
wilst, dann du wist wo es gut ist. Jacop Deint mus
einen knecht haben zu Rotterdam, aber bei Peil
ist es beβer. Hier ist nichts neues als das unsere
siffer* wont in die Binne Bandamer Strath.
Mertes und Von Kreifelt liegen zu Rotterdam.
Ich wünsche ihne alle ein glukliches und gesegtes
neues jahr. Gelobet ihm Gott*. Die gnade unsers
Herr und heilandes Jesus Christus sei mit euch,
nun und in allen ewigten.
Ich bleibe euer bester sohn Peter Kerssten.
Rurort.
456
[lees: schiffer?]
[lees: Glaubet an Gott]
[45-347]
[’s-Hertogenbosch, 8 september 1785]
Deesen Brief te BeStellen aan Willem Van
Santen Woont in
Selm* in Gelderlandt
tot Selm
[1]
[Zelhem]
S.Bosch, den 8 September 1785
Waarde en lieve vrouw en kindt,
Deese dient om u te laaten weeten
als dat ik nog vries* en gesont ben, maar
hebbe vierten daagen in het hospitaal
geleegen. Het quaade been dat ik bij
u gehad hebt, is door het gaan weer op
gebrooken en daar bij kreeg ik ook
de koors. Maar ben nu door God* goedtheyd
weerderom* gesont en vries, en myn
mankeert tegens woordig niet*. Soo
hoope dat deese* myn waarde vrouw
en kind en vader en moeder en
broers en suster in een goede staet
van gesontheyd mag worden behanddieg*. Verder, waarde vrouw, moet ik
UE bekent maaken als dat ons
regement tegens mandagh den
12 deeser moeten masseeren na*
[2] Steen Bergen in Zeelandt, soo
dat wij een slegt gernesoen kreygen.
Maar ik denkt dat ik tegens October
met een pas bij UE te koomen, en
anders soo sal ik UE schreyven waar
op UE kunt staet maaken. En soo
UE moegt* een brief aan myn
schreyven, moet UE dien maar
aderseeren in Steenbergen in
Zeelandt. Sal dan wel aan myn
besorgt worden. Waarde vrouw, UE
sult het myn niet quaalyk neemen
dat ik UE geen gelt hebt overgesteur.
Dat souw ik ook wel gedaan hebben
in dien ik niet siek was geworden
en nu weer der* mosten masseeren, soo
dat UE wel kan denken dat ik het
voor diet maal niet kan doen.. En
verder hebt ik de groetenis van UE
ontfangen van de vrouw van Saggerieas*.
[3] Verder is hier geen nieuw als dat
hier in Den Bos wel twee duysent
man Franssen in gernesoen hebben
gekreegen. En verder moet UE eens
na vader en moeder toe gaan en
doen* duyssent maar* van myn
[lees: fris]
[lees: Gods]
[lees: weederom]
[niets]
[Evenzo hoop ik dat deze brief]
[ter hand gesteld]
[marcheren naar]
[mocht]
[lees: en wy nu weederom]
[Zacharias]
[wensen; lees: maal]
457
genaegt. En als UE schreyft, dan
moet UE ook een* melden hoe dat
vader en moeder vaart. En duyssent
maal genaegt aan myn waarde
vrouw en kient en aan UE vader
en moeder en suster, en aan alle
goede vrienden en bekende, en
waar meede bleyve UE geneegende
man Jan Hulsthoff.
Versoek genaegt aan myn
swaarn* Van der Doek.
[lees: eens]
[schoonvader]
458
[45-348]
[Doesburg, 9 oktober 1799]
dese te besorge Aan
de Wede vrow
bloemers woonede [..?..]
[..?..] in noemer 20 tot
bredaa
[andere hand:]
niet bekend
Does büerg, den 9 ocktober 1799
Seer goede vriendien, ik kant mij
niet begrijpe: volges ons goede af
spraak komt gij niet na. Dat wet
ik niet wat daar aan maankeert.
Gij heebt mij eenen brief geschre
ve waar op dese vier de brief is
die ik aan u weerd om* schryfe.
Nu hoop ik eens te moge wete
hoe het u gaat. Wat mij aan
be treeft, ik ben nog als als
toen gij veer trooke bent. En ge
deenkt aan u beloofte. Ik hoe*
[2] mij woort en als gij mij
nu schreijft, moet gij den
brief maar aan meurov* Ten
Houet aderesere in de Ooy poort
straat, en verder af te geefe
aan Hermiena Aarst*. Nu, waar
de liefe kameraat, ik maakke
vaast staat* op de beloofte die
gij mij belooft hebt. Als ik
nu eens een brief van u ge
hat heb dan saal ik u wel
nader schryfe.
[3] Veer der sijt van mij
miendelijk* ge groet en
veer der de groete nies* van
alle goede bekende, van Miene
van ’t Haaft, van Tuenie[?].
Nu blyfe ik u goede kameraat
em altoos Heer miena Aarts.
[wederom, terug]
[houd]
[mevrouw]
[Aarts]
[vertrouw helemaal]
[minnelijk, vriendelijk]
[groetenis]
459
[45-349a/b/c]
[Mierlo, 22 mei 1795]
Au Citoyen
Morlay Lieutenant des
chasseurs regement de
tirailleurs, logé chez
le Citoyen Bourgemaitre
Van Leeuwen
a Nimegue
ou a S’Heerenberg
[andere hand :]
Deudicom*
[Doetinchem]
[45-349b]
Monsieur,
Pour vous convaincre de mon promtitude à remplir
votre commission j’ai l’honneur de vous envoyer la
reponse du citoyen Van Baerle que je viens de recevoir
dans ce moment. Je ne crois pas que pour le prix
demandé vous aurez envie d’achater la jument.
[... ?...], ce 22 de Mai
Salut et fraternité,
1795.
J.H. Verheyen.
[45-349c]
Citoyen,
En reponce a l’honneur de la votre d’hier
j’ai celuy de vous dire que pour vendre
le juman, que j’avois achette de Molleman,
je ne pourrai my resoudre qu’en cas que
Molleman pourroit me procurer un bon
autre cheval en place, car sans cheval
je ne peux pas etre sur tout dans ce moment cecy. Ainsi si le lieutenant des
chasseurs veut achetter le cheval, il doit
au moins me donner 35 Louis d’or, & alors
il n’a qu’a s’adresser au dit Molleman
qui viendras donc icy avec lui pour
conclure le marche.
Mierlo, le 2 prerial30
Salut & fraternité,
3o republ.31
30
31
22 mei .
1795
460
[45-350]
[Oberbiel bij Wetzlar, 16 oktober 1794]
Monsieur
Monsieur l’abbé Saunier
Docteur De Sorbonne chez Mr
Le Conte De blossac
à Doësbourg Sur
Lissel
[keerzijde in andere hand :]
ret Colin*
[1]
[=Keulen]
Uberville32, le 16 8bre 1794
Votre lettre en datte du 30 du mois dernier, mon
cher abbé, vient me parvenir, et encore[ ?]
qu’elle m’eut été rendue plustot, je n’auroie pas pu
vous repondre puisque depuis le premier d’8bre
nous n’avons cessé de voyager. Nous sommes
enfin dans des villages ou probablement nous
resterons quelques jours. Si nous n’y passons pas
l’hiver, ce dont je doute a cause de la difficulté
de trouver dans ces environs les subsistances
nécèssaires, où irons nous ? Voila ce qu’il seroit
difficile de pouvoir indiquer ; quelque part que
ce puisse etre, nous ne scaurions gueres etre plus mal.
Et comme je ne suis ocuppé que de la xxxxxxxxxx
xxxxxxxxxx necessité de vivre avec la plus grande
economie, je me trouve toujours bien, desque je
depense peu. Je prévois qu’avec dixhuit francs
par mois je pourrai vivre icy et deslors je pense
que je suis bien. Jétois infiniment mieux à
Solingen, et je regrette chaque jour davantage
de m’en être éloigné , dautant mieux que nous
[2] nous avons voyagé par un temps detestable et par des
chemins affreux. Dans un autre temps et dans une
autre lettre je vous fairai part des circonstances
encore plus désagréables qui ont eu lieu. Ma santé
a peu souffert, c’etoit là l’essentiel. Je me flatte
qu’elle ne saffaiblira pas davantage, et l’idée que
je me faisois depuis longtemps de l’avenir en
me prépârant aux evenements actuels me les a
rendus beaucoup moins sensibles. Je desire seulement
que si nous avons encore a voyager, que nous n’attendions
pas pour cela le mois de Decembre. De quelque
maniere que les choses aillent, écrivez moy à
Vetzlar, poste restante, mais sans me
donner le titre d’aumonier. Si je n’ecris pas bien
le nom de cette ville, il vous sera facile de me
reddresser : elle est tres connue, elle n’est qu’a dix
lieues de Francfort. J’aurai soin d’y faire reclamer
32
Oberbiel, een plaatsje op 4 km ten westen van Wetzlar.
461
mes lettres ; je n’en suis d’ailleurs qu’a une petite
lieue. Tout ce que vous me dittes, cher abbé,
touchant le patron en question, etoit ce que
j’avois prévu, et vous ne vous trompés pas
quand vous pensés que mon courage eut été
au dessous de la tache. Vous pensés bien que
j’en souffre et qu’il me tardera infiniment de
voir les circonstances changer. Notre ami est
à Dortmamd* dans le conté de la Mark. Je
[Dortmund]
[3] luy écris, mais je doute que ma lettre luy
parvienne parceque je crains de n’avoir pas bien lu
le nom du lieu de sa retraite. Si toutefois vous
aviez de ses nouvelles, donnez luy des miennes
et priez le de m’ecrire sans delay a la même
addresse que je vous donne. Je suis fort aise que
vous apprenniez l’anglois. Vous réussirez surement
mieux que je ne le fais à l’allemand. Je m’y casse
la tete et je ne fais presque point de progrès.
Je desire bien que vous ayez pu faire passer ma
lettre a l’abbé Dutreuil ; il est tres surement
à La Haye, et notre ami s’est trompé en vous
l’envoyant. Je la luy avois addressée avec priere
de la faire tenir a Dutreuil par son oncle ou par
milady ; veuillez me mander si vous l’avez envoyée.
Mr De C. n’est point encore de retour. Par
sa derniere il mandoit qu’il avoit
fait demander s’il avoit lieu de croire
que son plan seroit agréé, que
des affaires indispensables l’appelloient
ailleurs, et qu’il ne prolongeroit son sejour que
dans le cas d’un espoir fondé. On luy a repondu qu’il
devoit rester. Je ne vous en dis pas davantage ; je
vous en ai peut etre trop dis, puisque je crains que
cette lettre ne vous parvienne pas. Si vous la recevez,
ecrivez moy sur le chant*. Je vous embrasse comme je
[champ]
vous aime.
462
[45-351]
[Thorn, 1 maart { ?}, 1785]
de maeseyck
Mademieselle
Mademieselle de fijete a
Dusborgh33 copman
van wijn
[andere hand:]
retour niet bekendt
[1] Seer geerde swegerin*, ick en kan niet naer laeten van ued
eens te laeten weten als dat uwen broeder soo lan
kranck gewest is: van acht te September. Doen heft hij
een bloet spuinge gehaet, en sint* en is hij niet frijs*
gewest en sijnter den tit gen det* verdint. Dat heeft
al van mijn kant moeten koemen. En alles is soo
dier dat ick quaelijck aen het broet heb konne koemen.
Ick en wijl* van de rest niet spreken en ick heb
een weik of vijf geseten met eene swerende vinger
aen de rechte hant, de miedelst vinger, dat* ick ook niet
en heb konnen neijen. Alle ongeluck komt bij een,
soo dat ick gene raet mer en wijst*. En ghij wet
dat ons Sijmondes sijn vaeder sculdigh is. Wij
heben hem soo dickwijl gemaent: hij en qam niet. Soo*
hadden wij hem gesetert*: doen quaem hij met ons
ackkerdieren voer tien paetekon34. En nu konne wij
doch gen gelt krijgen, en adelen is soo valsch*.
Sij* heft mij de kaffij boenen overgelaeten, maer
doen en heft si niet mer gewijlt*. Nu sijn wij vort*
geslagen en doch geen gelt. Men mach de haerge niet
spreken*. Ghij wet dat sij soo smelde* dat ick dat
seijde van Henderiks Kock. Hij heft de ker*
[2] gekregen, en heet hout heft ons ijemant anders geholt,
en hij heft ons noch te betalen. Al haed ick gen
broet in hus, men mach niet spreken*. Wan
eene vremde kranck is, daer sael sij genoch sturen
van haer taefel, maer sij heft noch noit laeten
vraegen*. Dat soude men ook bij de vremde* genoch
krijgen want* men sou vragen, maer daer is
men noch te erlijck toe*
Ick wench* ued een
Ick verblef*
saelijgh aen stande hochtij*
met respeck ued
van Paesen.
swegerijn, en*
Berger, ued broeder.
Thoren, den 1e [april?]
1785.
33
34
Wellicht is hier Duisburg bij Brussel bedoeld.
De patakon, een munt in de 17e en 18e eeuw.
463
[schoonzus]
[sindsdien; gezond]
[sedert die tijd geen duit]
[wil]
[zodat]
[wist]
[Dus]
[geciteerd; ingedaagd]
[bedelen is zo onbehoorlijk]
[nl. de schoondochter]
[gebleven?/ gewild?; verder]
[De ergernis valt niet onder woorden te brengen; smaalde, afkeurde]
[kar]
[men kan ertegen niet protesteren.]
[laten informeren naar onze toestand; niet-familie]
[indien; maar daarvoor hebben
wij nog te veel eergevoel .]
[lees: wensch; lees: verblijf]
[hoogtijd, hoogfeest]
[alsook]
[45-352]
[Amsterdam, 27 oktober s.a.]
Mijn Heer
De Heer Piter booden
tot booxmeer
[1]
Amsterdam, 27 October
Mijn Heer,
Zeer goede vriend, hoopende dat UE dese in gesontheyt zult
ontfangen het welke wy god lof ook genieten en ik neme de vryheyt
van UE nog eens te schryven terwyl* ik verneem dat UE myn
eerste brief niet heb ontfangen. Hy melde UE dat er een occasie
was van een goede koop hout te kunnen doen en mits* die met contante
moest betaald worden, had ik de vryhyd genoomen van UE presentatie*
gebruyk te maaken. En zoo* dese koopman niet langer als 14 daagen zig
ophiel en dit ongeluk, nu de goederen aan UE geadresseerd zoo lang
onderweg zyn geweest, of veel eer myn onnooselheyd van de brieven niet
op de post gedaan te hebben, dog myn gedagte waaren dat dese zeeker binnen
de 8 daagen zoude zyn geariveerd, nu, lieve vriend, hebben wy alles by een
gespannen wat moogelyk was om 200 gulden by een te krygen en voor
het zelve die negootsie te doen. En nu op dit moment valt de houtkoopman
ons lastig om 100 gulde. En terwyl* het nu in het laast van het jaar loopt
een* het werk god dank nog al geseegend gaat, zoo zien wy geen kans
om dese te helpen én het volk te betaalen. Nu is ons vriendelyk versoek
of UE ons zoude believe te helpe met 200 gulden. Zoo het moogelyk
is, UE zoude ons groot plesier doen. Schryft dan, bid ik Uw, hoe lang
wy hier gebruyk van moogen maaken, en zoo UE ons het plesier
kunt doen, zoo versoek ik het zoo gouw het moogelyk is. En gelieft
het dan te bestellen op* de Amsterdamse postwaagen want dese is
het zeekerste. En zoo UE aan dit myn vriendelyk versoek niet
voldoed* kunt, zoo versoek ik vriendelyk van met de eerste post
[2] antwoord. In verwagting van dien blyve* UE geneegene vriende*
en groete UE duysentmaal van herte, als ook myn man is doende.
En nogmaals de eer hebbe van ons te noeme UE genege vriendin
A.H. Willems.
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-134 van dezelfde schrijfster.]
464
[omdat]
[omdat]
[aanbod van een wissel]
[gelet op {het feit dat}]
[omdat]
[lees: en]
[laten komen met]
[lees: voldoen]
[blijf ik; lees: vriendin]
[45-353]
[Maastricht, 6 mei 1781]
An den Hernn
Hernn Meurs besitzer
des Settelhofs Beeck
zu
Beeck
beij Duisberg
Hertzvielgeliebte Eltern!
Ich habe dein schreiben mit geld recht richtig
erhalten und ich bedanke mich für dein besorgung.
Ich bin durch die Güte Gottes noch frisch und gesund.
Von dem Geld habe ich H[ernn] Velter Schmeets sein
geleihetes Geld wieder gegeben, und für das
andere, welches ich übrig behalten habe, habe ich
H[ernn] Velter Schmeets in verwahrung gegeben.
Ich habe mich aber noch etliche paar strümpfe
wie mich noch eine neue hose gekauft,
denn meine stopfte hose geth bies entzweij
wie auch meine ledern hose, welche ich habe
laβen [...?...] [...?...]. Sonst weiβ ich ihnen
nicht viel zu melden, als ich mich in
dein gütiges Andenken empfehle
und verbleibe in aller Eil
dein gehorsamster Sohn
Maestricht
E. W. Meurs.
d[en] 6 maij
1781.
465
[45-354]
[Rotterdam, 27 oktober 1795]
Aan Schipper
Gerrit Roelofs Vos
te Doesburg
in Gelderland
Aan schipper Gerrits Roelofs Vos te Doesburg.
Deeze dient tot u informatie dat ik u al
wel 3 brieven heb ges[chreeven] om de verdiende gelden die* aanden Landen
te goeds hebt op tbescheid van 30 Maart r. 98 by my te koomen
afhalen. Zoo versoeke U nogmaals om de selve ten aller spoe
digste by mij te komen ontfangen. Want ik kan U afs verzeekeren
indien de gelden somtyds eens mogte wegraaken, dat er U geen
duit zal worden van goedgedaan, dewyl U* zoo dikmaals
reeds heb ges[chreeven] en vriendelijk heb versogt om de selve ten spoedig
ste by my te koomen afhalen. Dus blyve na groetenisse,
terwyl op deeze ten eerste antwoord ben verwagtende,
UE vriend & Dr*
Rotterdam, den 27 October
1795.
[..?..]
A[?]. vander Ven.
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-164 en 45-467 van dezelfde schrijver over deze zaak.]
466
[lees: die u]
[lees: dewyl ik U]
[dienaar]
[45-255]
[Bergen, 11 september 1793]
Aan Monsijuer
W. Duervorst
Laaken kooper tot
Doesborg vorders aan
Garret Flaauer
tot Eldrik
Jn gelderlant
[keerzijde in andere hand:]
veld Post
[1] Looft God Boven al 1793
Zeerwaarde vaader en moeder, ik laat uw
weeten als dat ik nog vris en gesont ben. En ik
heb uwen brief van den 3 September heb ontfangen
en met groote blischap gelesen. En ik hoop als
[dat] gy desen brief ook in gesontheit zult ontfangen.
En de gesontheit van mien broers en zusters ook
daar uijt verstaan, het welk mein zeer lief was
om te hooren. En wij zouden uw wel veel
nuys* schriven, maar daar valt daagelik zoo
veel voor als dat wij het uw al te maal niet
kunnen schriven. Maar als wij den dag moogen
leeven als dat wij weerdrom in Holant koomen en
eens weedrom bij vaader en moeder moogen koomen,
als dan zullen wij uw het al te maal mondelik zeggen.
Want wij hooren en zien zoo veel als dat gij uw daar
over zout verwonderen als gij het hoorden al te maal.
En wij leggen tegenwoordig tussen Mons en Monbuijs*,
en voor Monbuijs daar leggen 70 duysen* keyserliken
en ons Holans leeger al te maal. En daar leggen een
30 duysen Fransen in volgens het zeggen, maar voor
de waarheit* weet men het niet, maar volgens het
zegen van de desetuers die daar daageliks vandan
koomen. Maar het is heel vas, de stad Monbues*
[2] want dat is de 6 keer dat het belegert is gewest
maar nooyt genonen*. Maar nu benen zij van ale
kanten beset. Nu kunen zij nergent heenen en
ook geen proviant meer krigen, want daar legen
een half uer van de stat op een berg veel Fransen
maar zij kunnen daar niet af. En zij hebben
geen levensmidelen meer als voor dri weken.
En of wij wel van de winter in Holand zullen koomen
dat staat nog ver te denken, maar wij leeven op
hoop al daag*. Maar het is hier ales duer: de booter
467
[nieuws]
[Bergen en Maubeuge]
[lees: duysent]
[versta: of het waar is]
[de stad Maubeuge is heel sterk]
[lees: genomen]
[daar valt nog niet aan te denken, maar wij
houden altijd de moed erin.]
kost 14 stuijfers het pont, en het spek 9 stuijfers. Maar
broot dat hebben wij genoeg van het lant*, maar doy
koomt toe stant genoeg maar duer*. En de aardapels
kan voor 3 stuivers heel veel aan*, maar wij gaan tot
nog toe zelfs op de boer en doen zelfs op*. Dan kosten
zij ons den arbeit maar. En het is kool, wortelen,
boonen en zoo van ales, wat levensmidelen aan
gaat. En hier mede breek ik af. En schrift eens weder
om* met de Pierksen als die aan Jan schriven, want
wij legen tegenwoordig bij malkanderen in een
tent. En besorgt den brief ten ersten* an de
Pierksen: die is van Jan*. En ziet* duydent maal
gegroet van ons al beide, en wij bliven uw onder
danyg zoons tot de doot toe.
Jan Aldrinks, den 11 September. Mons.35
35
Bergen in Henegouwen.
468
[versta: verstrekt door de legerautoriteit]
[er komt wel genoeg hooi, maar ’t is duur.]
[zijn heel veel te koop]
[zélf de boer op en rooien ze zélf.]
[lees: wederom]
[zo spoedig mogelijk]
[versta: ze is óók namens Jan; zijt, wees{t}]
[45-356]
[Utrecht, ? november 1794]
aen johannis daanis op
loehors verders aen
johanes hendriek sloot is*
den self huijsen
tot
doesbürg
[lees: in?]
Utregt, Nov. 1794
Waarde Neef,
Het deed my leed, de omstandigheden van
uw dorp, maar was dog* blyde gij nog
welvaarende was. Ik en u beyde susters
zyn thans weer alle vry wel*, maar uw jongste
suster heeft een maand lang aan swaare
koorsen siek gelegen, maar is nu weder
beter. Wy hebben hier ook allerly slag
van volk in de stad, schoon het tot nog
toe nog al stil blyft, maar wy zyn
hier bang voor de Engelse, want sy maake
het niet te best op de dorpen hier ontrent.
Zy worden hier ook dagelyks verwagt.
Wensche UE voorts alles wat nodig is in dese
akelyge teyd en blyve na hertelyke
groetenis van UE susters en my
UE liefhebbende Meu*.
[toch]
[gezond]
[tante]
469
[45-357]
[Dordrecht, 6 maart 1789]
Mijn Heer
De Heer Kurin Berg
Tot
Duus Berg
den 6 maart 1789
De heer Willemsen Schuuler
a Duus Berg
Mijn Heer en Vriendt,
Den 30 October 1787 js van Dort afgesonden een aambeelt,
gemerk K door de heer Gerrit Krebber. Daar agter op
het zelve js met een beijtel jn gehakt I.S.*. Het zelfde,
soomen segt, js vermits* of weg. Nuw hebbe jk vernoome
door den schipper dat het dat het* zoude jn UE hande
zyn volgens zyn gedagte. Zoo zulks zoo mogte
zyn, zoo zoude myn verzoek zyn dat myn heer myn
per eerste postdag gelieft te melde wat de reede* zyn
van de ophouding vant zelfde*, waar op jk my verlaate.
Hebbe* de eere my met agting te noeme, myn heer,
UE verpligte vriendt Leendt Spruyt.
Myn adres wert* geschreven:
Myn Heer
De Heer Leendt Spruyt,
Mr Smet*
A Dorderegt.
470
[versta: Leendert Spruyt]
[lees: vermist]
[lees: dat het]
[versta: redenen]
[van dat aambeeld]
[Ik heb]
[wordt]
[meester-smid]
[45-358]
[Locle, 1 februari 1801]
Monsieur Soëven Vinter
Negt en Horlogerie
à Meppel
[andere hand:]
Doesburg
[keerzijde in andere hand:]
H. Kohne à Wesel
retour vertrokken 4 St.
Retour Zutphen met 2 Stuivers
LOCLE in der Schweitz den 1. Februar 1801.
Herr Soëven Vinter à Meppel
Obgleich seit mehreren Jahren unser Sohn und Bruder CARL DUBOIS an unserer
Handlung Antheil hat, seine Unterschrift aber noch nicht zum Vorschein gekommen ist, so
erhalten Sie dieselbe hierdurch, mit denen unseres Sohnes und Bruders JULIUS DUBOIS, und
unseres Tochtermannes und Schwagers HEINRICH-FRANTZ L’HARDY welche wir ebenfals
unseren Geschäften associren, mit der Bitte ihren Unterschriften das nämliche Zutrauen,
als den unsrigen, die wir Ihnen am Fusse dieses wiederholen, beyzumessen. Die Vermehrung
unserer Handlungs-Gesellschaft, wird uns die Mittel erleichtern, die Befehle die Sie uns
anzuvertrauen belieben werden, aufs Beste zu besorgen.
Doch dieses, wird in unserer Handlung keine Veränderung bringen, sondern sie wird
fortfahren in Uhren und Uuhrenmacher Werkzeugen zu bestehen.
Wir danken Ihnen, für die Freundschaft, und das Zutrauen welche Sie uns bis jetzo
geschenckt haben, und bitten Sie überzeugt zu seyn, das wir uns beeifern werden, deren
Fortsezung zu verdienen. Wir sind so frey, uns aufs Beste zu empfehlen, und Sie zu dem
Ende unserer unbegränzten Ergebenheit zu versichern.
PHILIPP DUBOIS und Söhne.
PHILIPP DUBOIS Vater wird fortfahren
zu unterzeichnen
Philipe Du Bois et Fils
PHILIPP-HEINRICH DUBOIS Sohn wird fortfahren
zu unterzeichnen
Philipe DuBois et Fils.
CARL DUBOIS Sohn wird unterzeichnen
Philipe Du Bois et fils
JULIUS DUBOIS Sohn wird unterzeichnen
Philipe DuBois et fils.
HEINRICH-FRANTZ L’HARDY wird unterzeichnen
Philipe Du Bois et fils.
471
[45-359]
[Gerresheim bij Dusseldorf, 27 oktober 1794]
A Monsieur
Monsieur De monroy
Gentihomme françois
a Doesburg dur líssel
en hollande
[1]
a Gerresheim pres Dusseldorf, le 27 8bre
Le baron de la Saurmere [ ?] ma remis, mon cher Monroy,
ta lettre dans un moment tous critique : les patriotes
saprochoient de nous a pas de geans. Tu sçais sans doute
quils ont bombardés Dusseldorf la nuit du 5 de ce mois ;
a cette epoque tous mes compatriotes m’ont abandonnés
tant par la crainte des patriotes, que pour obeir
aux ordres qui nous ont eté reiterés a quatre fois
differentes de nous eloigner du duché de
Berg. Nous sommes cependant restés 10 ou 12 icy
sous differents pretextes, et nous venons de recevoir aujourdhuy
la permission d’y rester. Jattendois cette permission, mon
cher ami, pour t’ecrire et t’indiquer le lieu ou tu
pourois me donner de tes nouvelles, de celles de madame
de Ste Gemme et de tous nos amis communs qui sont aupres
de toi. Je suis seul icy de notre province : les Beauchamps,
St Mandé [ ?] et les Cours ont pris la route de Munster.
Je n’ai pas oui parler deux depuis leur depart. J’ignore
ou ils se seront fixés et eux mème ne savent pas
que je suis resté icy, de sorte que je serai peut être
[2] encore longtemps privé de leurs nouvelles.
Dis moi, je te prie, mon cher ami, si Mde de Ste Gemme
a reçue des lettres de son mary, si sire [ ?] negociaiet luy
continue sa pension ? As tu reçu ma precedente lettre
dans laquelle je t’en adressois une pour ma Mirlin qui
venoit d’Angleterre ? Tu me feras plaisir de me dire
le prix des vivres et logements dans le pays que tu habite.
Je tiens beaucoup icy parceque les voyages dans cette
saison sont tous ennyeux et couteux, et que je suis
icy logé, chauffé, et nouri pour 30tt par mois.
Adieu, mon cher ami, presente mes respectueux
homages a Mde de Ste Gemme, et crois au sincere attachemt
que ta voué ton ami Ste Mesnez.
Ecris moi le plutot possible.
472
[45-360]
[Amsterdam, 27 juni 1797]
MynHeer de Heer Rust
Medicinae Doctor a Overboekholz
[andere hand:]
retour is niet
bekoont
[1]
De Heer Rust
a overboekholts
Amstm, 27 Junij 1797
Mijn Heer,
Nu bijna 2 jaaren door een toeval aan het gesigt
buijten staat gesteld om iets te kunnen doen of te
verrichte, niet tegen staande veel aan gewende hulp
middelen zederd dien tijd gebruijkt, ben ik te raade
geworden UE daar eens over te consuleere, als hebbende door een mijner geburen die onlangs uijt Den Ham*
hier te rug gekeerd, verstaan, dat UE voor zeer vele
kwaalen en ziektens raad weet, en een jongling die
reeds 6 jaaren was blind geweest door de gevolgen
der kinder ziekten of pokken, gelukkig hebt geneese
en weder aan ’t gesigt hebt ge holpen.
Weet dan, mijn heer, dat ik, na van tijd tot tijd
verminderd of verswakt van gesigt te zijn geworden,
op een maal door een beneveling op het gesigt
zo daanig wierd bevangen, dat ik weldra
[2] niet meer kon zien te leezen of te schrijven
en nu op het eene oog een vlies of beginsel van
cataract begin te krijgen. Nu was mijn versoek
van UE met ommegaande post antwoord wederom
te mogen hebben of UE mij zoude kunnen helpen,
het zij door mij genees middelen toe te zenden
(in welk geval ik van UE de prys voor de te zendene
medicijnen verwagt die UE dan directelijk zal
toe zenden*) of dat ik bij UE moet over koomen.
Verwagte nu op mijn versoek met ommegaande post
antwoord. Ben noch geen 45 jaare oudt,
voorts gesont van liggaen lichaam en noch
nimmer siek geweest. Dit tot UEs onderrichting.
Zo UE niet in ’t Nederduitsch kunt wederom
schrijven, verzoeke als dan in ’t Hoogduitsch;
heb wel gelegenheid om de zelven te kunnen
laaten leezen.
Verblijve na min saame* groetenis
UEDWDinaar en vriend
C.H.Broekman.
Myn adres is: op de Lauriergragt, op de hoek van
[3] de Konynenstraat
a Amsterdam.
473
[Hamm]
[versta: die ik u dan direct zal vergoeden]
[minzame]
[45-361a/b]
[Amsterdam, 9 november 1792]
Myn Heer
d’Heer L. Twisk
te
Rheede
[andere hand:]
is niet bekend
misschien bij Arnhem
[361a]
d’Heer L. Twisk te Rheeden
Amsterdam, 9 9br 1792
Myn Heer,
Jn vriendelyke antwoord op UEd. gezonde*
van den 2 9br* zal het my aengenaem zyn met UEd. in correspondentie te koomen. Jngevolge van
dien heb inleggend de eer UEd. reekening te senden, bedragd* ƒ 89 – 18 –
waarvoor UEd. my gelieve te
crediteeren. De qualityd is extra
goed, en zal UEd. volkoomen*
geeven. Verwagte op syn tyd de
betaaling en heb d’eer te zyn,
Myn Heer,
UEDW dienaer
Fredk. Nor. Bruggemeyer.
Jk heb verscheid* monster
bygevoegd, waaop
de pryzen genoteert
staan.
Heb in 2 oude vaatjes gepakt.
Weet niet of UEd. naam
[we]l regt* gespeld is.
[op uw brief]
[2 november]
[lees: bedragend]
[versta: volkomen voldoening]
[separaat]
[juist]
[361b]
Amsterdam, 7 Novbr. 1792
De Heer L. Twisk te Rheeden debet aan
F.N. Bruggemeyer
voor het volgende aan ZEd. over Arnhem met schipper
Gerritse gezonden
T No 1&2
Twee vatjes
darin 330lb* tabak los
af
30” 300 lb.............à 4½ St. ƒ 67,-10,No 3
Een pak
daarin 55lb Portorico tabak
af
5” 50 lb..............à 8 ”
20
ƒ 87,- 10,Voor de vaten
ƒ 2,-,sakken & best.
-,8,2,8,ƒ 89,18,-
474
[330 pond]
[45-362]
[Amsterdam, 4 september 1792]
WelEdele Heer
Den Heer Joh. Theods. Hartman
wonende
Te Duisburg in ’t Pruische
[andere hand:]
retour
te Deusberg niet bekent
Den Heer Joh. Theods. Hartman
te Duysburg
Amsterdam, den 4 September 1792
WelEdele Heer,
In de gepasseerde maand Augustus hadde ik de eer om
aan UWEd. te schrijven een advijsbrief over 8 balen coffij
bonen, die den 1ste van dezelve maand Augustus met
schipper Jan Willem Rademaker aan UWEd. addresse
waren afgeladen, met het merk op de emballagie
I. T. H. No 1 a 8. Ik hoop dat die coffy, zo als niet twijfele,
reeds bij UWEd. zal ontfangen zijn, en verzoeke dies
halven zeer vriendelijk mij met de eerste afgaande
post den door den schipper getekenden vragt brief
te willen zenden, waarmeede UWEd. mij bijzonder veel
plaisier zullen doen. In deeze verwagting, en na
alle dienstoffertes, ben ik met alle agting,
WelEdele Heer,
UWEd. D.B.W.* Dienaar
[dienstbereidwillige]
J.G. Döell,
wonende op Marken, regt
over de Mastemakersgang
tot
Amsterdam.
475
[45-363]
[Wiesbaden, 3 mei 1786]
Herrn Johann Wilhelm
Müller, beij Hern handelsman
Schwalb
zu
Düβburg
[keerzijde in andere hand:]
retour in Duisburg
am Rhein nicht bekannt
muβ Doesborg anden Jβel
seijn
Wisbaden, d[en] 3t Meij 1786
Hoch geehrtester Her,
Da ich unterm 25ten versloβenem monaths
ein schreiben an Jhnen ergehen laβen
wegen dero an mich schuldigen 12 Fl. 40 st. laut
schuld schein, und an dero bruder Johannes
angewiβen worden, da nun bis her
gedult getragen und gewart gegen
wärtig, aber der selbe gelder nie genomen
hat wo ich bestandig dar auf vertröst worden
bin, sagend er wäre mir nichts schuldig,
er hätte solches schon [?] zu gefelten gethan
[2] gethan und gesagt daβ er mich bezahlen
wolte bis daβ sie von hier abgereist wären,
wolte dieselber also mit gegen wartigem ersucht haben und die wahrheit zu melden, denn
sie wiβen ja wohl selbsten, daβ er und seiner
frau mir solches mit hand und mund versprochen
zu bezahlen. Ich erwarte mit um laufender
post dero antwort und bin mit hochachtung
ergebener diener
Johann Conrad Wolfs.
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-345 over deze kwestie.]
476
[45-364]
[s.l.; s.d.; s.a.]
abzugeben
an den wohlachtbare
meister presbeeter
laurens klunter
im kiersbel*
Lochem
[Kirchspiel]
[1] Mein lieber freund,
Ahm 13 hab ich einen exbreβen von
hauβ bekommen welcher mir betrubte zeitung
gebracht daβ meine mutter schmerzlich krankt.
Allen ver muten sie werte sterben. Er hat
mir gesagt Hintricus Salm* seine mutter
lange zeit betlig* seien, jetz aber vermeint
man aber sie wäre auf den besseren. Anters
weiβ ich euch nich zu schreiben dan es hat
beβer mit dem kricht* gangen als ich vermeinte habe.
Mathias [L]ambertij, bin eue[r] getreuen freunt.
[2] Ich bin am 13 hir ab
gereist
[3] auf anordnung.
477
[Hendrikus Zalm]
[bettlägerig?]
[Krieg]
[45-365]
[Amsterdam, s.d.; s.a.]
Sietou jent sietou jen
loerdan offie siez
dans las ser vis de
je ne rald Salm
le re che mant jl á
a
dotekom
Mon siramie*
Je suj bien con tans gue* je atan du gue
vous com por t bien. Je pans vous
siet mour*, guar vous mecrive pas
mes ap pre sent je atents due gue vous
zet ant dornier*. Je veux bien, guand vous
rest la long tans, vous mecrie un let
ter guar je de meur appre sant* dan Le
peltd*. Je vous prie com je prie deux :
cants vous me lemtd com je lemts vous,
vous mecrie bien tou, guartd je vous*
pas restd* com sa, maj cantd je seux
jeus* vous, je seux heu reux pour tou
ma veux*. Vous me di tou jour jl a pas
un ou ter* pour vous gue moj, é moj
di sa ou sie*. Guand vous pans apre santd*
com vous pans dans sette tand*, vous
mecrie bien vietd car je sui pretd pour
ve nere chie vous.
Je restd votre a nierd*
jus au mour*
Marija Liziette
Frierdgiene.
[cher ami]
[que]
[étiez mort]
[endormi ?]
[à présent]
[de Lepelbuurt]
[veux]
[rester]
[chez]
[vie]
[autre]
[aussi ; à présent]
[temps]
[amie]
[jusqu’au mort]
á Liziette. Il demeuré
dans Le pieltd steeg
chee Jans Lindeblat
dans Le pliel
á Amsterdams.
[in margine :]
le com plie mentd de Marie écoosie* Elisabet.
[et qu’aussi]
478
[45-366]
[Venlo, 14 oktober 1790]
Desen Brief te Bestellen aen Jan
Tribels Coopman [...?...]
waeren
Tot
Dudekom*
[1]
[Doetinchem]
Seer Beminden Swager en Suster,
Dese dient om UEd. den staet van onse goede gesonthijt bekent te maaken die, godt lof, nogh redelijk
wel*, hoopende dat UEd. liven swager dese met de gansche
familie ook in volle welstant sult aantreffen. Waer het
saeken dat het anders was, het soude van herten soet* sijn.
Verders, liven swager, hebben wij verstaen van onse naer gebuere*
dat onse suster is koomen te overlijden, maer niet weetende wie,
UEd. frouw of onse andere suster, waer van hoope wij van UEd.
swager onderegt* te worden.
Nogh hebben wij verstaen van de selfde liede dat UEd. swager ons
al 2 brieven gesonden heb en gij heb der nogh geen antwoort
op gekreegen en dat gij hier over eenigsints gestoort* sijt dat
gij ons wij UEd. geen antwoort geschreven hebben. Maer, liven
[2] swager, wilt dit ons niet quaelijck af nemen, want wij hebben
brieven nogh brievensgelijck gesien van UEd., soo dat UEd. ons
hier geen schult van gelief te geeven want gij nu overtuijgt
sijt dat wij geen schult hier in en hebben.
Verders laeten wij UEd. weeten dat wij nogh 4 kinderen, soo wij
niet beters weeten, in het leven hebben. Onse outste dogter, met
name Johanna, die woont in Frankrijck. Daer is sij naer toe
getrocken met eenen gesuspendeeren* offesier van het regement
van Dundas die patriots is geweest, waer van wij langen tyt
geen tyding hebben gehadt. En onse 2 dogter, met name Antonetto,
die is den 15 deses naer Thiel getrocken. En nogh 2 kinderen
hebben wij bij ons, waer van het klijnste is ontrent 3 jaeren
out. Niet meer voor desen keer als 1000 mael goede nagt
aen UEd. liven swager en suster, soo sij nogh in het leven is,
en verders aen de gansche familie 1000 mael gegroet. En naer UEd.
noghmaels gegroet, blijve UEd. liven swager tot de doot toe
[in margine:]
Venlo, den
Peter Willemsen.
14 october 1790.
[3] Mijn adres is: aen Peter Willemsen, gepensioneerden
sersant, woonende op het Helschriksel tegen
over het gerevormeert armhuijs.
479
[lees: wel is]
[lees: leet]
[naburen]
[in kennis gesteld]
[verstoord]
[lees: gesuspendeerden]
[45-367]
[Koblenz, 27 juli s.a.]
A
Musie musie* Wilhelm
Schwittin [ ?] doesburg
an der neisel*
a doesburg
[andere hand:]
fco Colen36
[Monsieur monsieur]
[IJssel]
[franco Keulen]
Koblenz, d[en] 27te iuli
[1]
Vielgeliebter sohn,
Ich schreibe nun das zweite mahl. Ich hofe mein
zweites schreiben wirt dich zu beantworten
bewegen, aber nicht, so stelle ich mir vor das
du deine kindliche pflicht gegen deine mutter
ganz vergessen habest, den ich bin nicht wohl
und das leben nehmet mit mir ab, gleich als
der sommer. Altertum wie herbst, winter und
todt sich heran nehret. Ich stelle mir vor dich
nicht mehr mit lebenden augen zu sehen.
Mit hin antworte mir. Ich, deine muter, doch
antwortens werth bin. Ich weis dir nichts neues zu schreiben als das alles sehr teuer hir
in Koblenz seijn, und Koblenz sehr ver grösert
werde du[rch] neun anbauung. Und deine
schwester lebet soweit in erwartung der antwort
und meiner gesundheit vergnügt, und wil
dir etwas schicken, aber keine gelegenheit haben
kan als mit dem postwagen. Aber weist du vielleicht beβere gelegenheit von drunten, so mach
sie uns bekant durch dein schreiben.
[2] Wir laβen dich vielmahl grüβen und
wünschen dir gute gesundheit. Auch ein
schönen gruβ, aber unbekanter weis, von
dem schreiber dies briefs, und ich wünsche
ihn des gleichens sein bruder Henrich zu
sehen, den ihre schwester un[d] mutter kene,
liebe ich sie vonherzen und besuche sie
nur alle tag nach dem spohte feierabend,
den meiner brofeβion bin ich mit gunst
ein schneider, ein gebohrener Mainzer,
aber in Heβen beij Marburg in
Niederglein im Oberamt Amoeneburg
zu hauβ. Wir empfele sich demnach
alle zum schönsten.
36
Het lakzegel vertoont twee scharen.
480
[45-368a]
[’s-Gravenhage, 30 december s.a.]
dese brif te bestelle
an Jakobes van melsen
in dieren bij kristenjan fid
hoedemak[er] en half ur
van does burg
[45-368b]
dese brif te bestelle
tot dirren bij
kriste jan fit
hoedemaker
[1]
Scrave hage, den 30 desember
Ser warde soon, ik heb u brif
ont vange dar wij ser blij over benne,
in* dat al les wel of is gelope
dat wij nit had gedog.
Invormis* dat gij een brif schrijf
mit sward lak, soo warre wij
alle mal vorschrok,
dat kun gij wel denke.
So latte wij u wete dat wij alle
al le mal ge sont benne,
in* soo hope wij hit selve van u ok.
Dat is het besste op de werreld.
In soo hope wij dat gij Got
vor oge mag houde het eynde toe*.
[2] So wense wij alle u
een goeije niwe jar mit hard,
in dat het u wel mag gan
tot het eijnde toe.
So wense wij u genage* tot het eijnde.
Genag* van vader en moeder,
in susters in broers, in van
Mol in syn vrou in van
sijn kindere. Anders wete wij nit.
[en]
[En vermits]
[en]
[lees: tot het eynde toe]
[lees: genoegen]
[Goede nacht]
481
[45-369a]
[Kempen, 25 februari 1793]
An
Anton Obladen
burger daselbst
zu
Dius
Duisburg
Hertz Vielgeliebte Elteren!
Vater und muter, ich kan nicht
unter lasen an euch su schreiben. Ich
hab euch schon .3. prife geschrieben und
habe noch kein andword gekricht. Ich
weis nich wie es ist: ob ir alle tot seit
otter nicht, otter ob ir mir gans ver
gesen seid. Ich verhoffe ir werd mir
doch die einsige liebe andun, und
schreibe mir doch wie es euch gett:
ob ir noch gesond seid otter nicht.
Und get doch bei Marieken Meus
hinter die maur. Sie wond bei Stü
mel, abber ir könd nur bei seine
muter gehen. Doch wen ir das
nicht gern dut, so last sie nur beij
euch kommen; das werd sie doch auch
dun. Und frocht sie doch ob sie mir
kein andword schreiben wolt otter
nicht. Wen sie mir, und ier auch, schreiben
wilt, so schreibt mir doch den ersten bos
dag und stek die brif in ein ander und
schreibt nur grat wegens an das barst
tel yun und an die kombanie von
mayor Schel; so macht ir die attres.
Ich verbleibe euer getreuer
son bis in den dot,
Peter Paul Oplaten,
d[en] 25 feberwarigus 1793.
482
[45-369b]
[Kempen, 26 februari 1793]
absugeben an
herren herren
richter keller
a tüsburg
[1]
Einen grus an die ganse magestrat. Ich
dun euch hir durch biten das ir doch vor
meine entresen sorgen tut. Die Mörse die
haben die irige soche gekricht und ich brauch
sie nun ser nötig. 2 reichstaler parlinertaler
hab ich in Wesel gekricht und die andere auch.
Und das andere haben sie ir nach geschikt. Ich
hoffe ir wert es mir doch auch nach schiken
so balt wie mögelich ist. Ich verbleibe euer
[2] getreuer diner Peter Paul Oblaten.
Den 26 Veberwarij 1793.
[45-369c]
[1]
[Kempen, 25 februari 1793]
Hertz Vilgeliebter schats,
Ich kan nicht undterlasen an dich
su schreiben weil ich dich doch da
mals ver sprogen habe das ich
dich schreiben wolte. Ich kan dir
alle weile noch keine neuigkeiten
schreiben als das wir bei das haub
kwatir ligen in Kemben, das wir
keine nod haben das wir vor den fein
d kommen. Ich werd doch noch wol
ein mal da von kommen mit der
Gotes hölf. Und wen du mir nu noch ge
dreü wils bleiben, so schreibe du mir
deine gröndlichg meinung wie du ge
[2] gesiennet bis. Ich verbleibe
dir getreü bis in den dot.
Peter Paul Oblaten. Und du
kans den brif gleich in
mein bruters einne
steken, dan kost es dir kein
bost gelt.
483
[45-370a]
[Doesburg, 2 september 1796]
desen brief te besorgen
aan de wedewe larree
op de labbegragt nast
leennaaken
sito sito
[1]
Zeer waarde en veel geagte moeder,
ik kan niet na laate van uE te laaten
weete als dat wij nog vris en gesont sijn.
Hoope het selve van u ook. Was het anders,
het zou mijn van herte leet zijn. Lieven
moeder, ik heb zoo veel armoe op het spik
schip geleeden. Wij bennen zaaterdag migdig*
om vier uren in Aarem* gekoomen en toe
benne wij nog te voet moete gaan na Doesburg
moete gaan. Moeder lief, wij hebbe het zoo
sleg, en mijn man die is weer aan het
reijse, en mijn klante die benne allemaal
verloope. Moeder, als het met de neeren* goet
gaat, schrijft het mijn ten eerste*, dan
koomek ik weer na Den Haeg want ik kan
het hier niet meer uijt houwen.
[2] Doet het voor al de groetenis aan
mijn broes* en aan alle goede kennese.
Ik bleijve met alle agten* uwen
liefhebbe dogte* Maria Ploeg.
Moeder, de brief die heeft hij niet gekreege
van Mie Pos.
[lees: middag]
[Arnhem]
[nering]
[zo spoedig mogelijk]
[lees: broers]
[achting]
[lees: liefhebbende dogter]
484
[45-370b]
[Doesburg, 2 september 1796]
de Weduwe
Van Viersen in de
Caaterstraat
Tot S’Hage
[1]
Seer Beminde Moeder,
Ik kan niet nalaaten van uE te laaten
weeten alsdat wij nog vris en gesont
zijn; het selve ik van uE alle hoopen.
Verders is mijn beminde huijs vrouw
den volgende* saterdag des avons om 9 ure
alhier aan gekomen waar ik verlangende
na was, want jder ure scheen mijn een dag
te zijn, en ik was seer ongerust over
de langduerende reijs. Zij is den volgende*
saterdag des middags om 2* ure eerst in
Harenhem* gekomen en toen heeft zij te voet
tot Doesburg gegaan. Ik daar ik seer
verwondert over was mets* zij in dese staat
is. En dan nog 4 ure te gaan in so een
korte theijt! Ik blijf uE veelmaals dankbaar
voor de sorg die uE heb voor ons goed, en
het selven nog te doen voor het geene nog bij
uE is. Groet suster Mie en haar man,
[2] suster [...?...] en broer Hendrik
veelmaals van ons. Verders alle goede
vrinde en welbekende. Het compelement
aan grootvader en –moeder.
Zijt veelmaals gegroet,
beminde moeder, susters en broers.
Verbleijfen uE getrouwe soon
en dogter tot in der eeuwigheijd.
W. Bikedee.
Sergt.*
Actum Doesburg,
den 2 Septemb. 1796.
[lees: vorige]
[lees: vorige]
[lees: 4]
[Arnhem]
[omdat]
[sergeant]
[N.B. Zie ook brief nr. 45-2a.]
485
[45-371a/b]
[Ranbergen, 20 november 1795]
A HerMina
Jansen A Doesborg
aan holande
sur lyzel
A doesborg ijzel
[keerzijde in andere hand:]
Duisb.
Her Mina pourreme
tre Johanna van
Nek a Doesborg
an holande ijcel
[1]
De Ranbergue, le vingt Novambre
l’an quatre* delaréit publique francaic
[=1795]
Ma cher ami, je vous ecri ce mo
pour minforme de le ta* de votre
sante. Pour tansquix la mie ne el
et tre bon, el sere* an cor me lieure
ci je navez pas le reyre* de vous quite,
aies ce ne que pour un moment que je vous
quite. Je crois que je ne cere* poin lontan
aretourne de dans les zan viron de Doesborg,
mes vous ne sauriez la paine que jai hu
quan je vous zai quite der nie re ment. Tou ce
qui ma fai de la paine ce* de vous voir gronde par
votre mere com je lai vue. Cepandant cest a
vec le plujan reyre que jai hu de vous quite
dernierement, mes sannanpeche pas jai pour
vous lamitie le plus sinser que jamais je
nai hu pour au cune personne. Cije pouvez*
vous zale voir dans quel que tan, jiere*, mes il
ne cera pas pansible. Voila six jour que nous som
an route et nous partons de main pour
[2] Dus sel dorffe. Ainsi quan vou voudre mecrire, je vous
sere bien oblije. Je sere charme de recevoir de vos
nouvelle. Je vous pridemecrireaussito lapre sante
recu. Vous me fere plesirre.
Je ne pui vous zandire danvantaje
pour le prezan. Je feni an vous abrassan
de toute mon coeur. Je sui pour la vie
votre ami
J.J. Borelle.
Je me sui in forme au suje de ce que votre
cousi* ma parle et vous aussi. Je nésez* pas an
cor aux qua Delabre et, mes nous devon demain
nous jaindre a Dul sel sorffe. Je luianparle
ré an fain. Je fe ni. Je vous pri danbras
se votre cousine pour moi et votre
frere Etiene et leur faire mes conplime
nt otoute. Votre unble tre obeisan servi
[l’état]
[serait]
[l’erreure]
[serai]
[c’est]
[pouvais]
[j’irais]
[cousine ; ne sait]
486
tur, votre ami.
Je nez poin hu la tan de vous
donne mon adres. Mon adres et :
au citoijen Borelle, solda au
trois sieme batalion dela 44
trieme demibrigade de Salme.
Vous navez qua
le mait comca ;
el arrivera.
[3] Ma cher ami, et tan arrive a Dulcedor
ffe, jaites* oblije de des cas tre la
lai tre parsque jai trouve Des la
bre e jai lui ai par le aucuje*
de cet boite. Il ma di que sa lui feze
plu de paine alui qua votre cousine, et ne ce* coman
vou le faire pas se, pars que nous somme
et loi niez de vous. Mes san nanpeche
nous de von retour ne annolande
avan qui fu peu. Ille macarjede*
vous faire des conpliment avotre
cousine et a vous.
487
[j’étais]
[parlé au sujet]
[sait]
[m’a chargé de]
[45-372]
[Reisdt, 25 december 1801]
Au Moscier* bürgers in
schwaan in het looh
verder aftegeven an de
Wedewe Eevers
in het look
[keerzijde in andere hand:]
Arnhem Retour
met 2 St. onbekend
[monsieur]
Reisdt, 25 De[cem]ber 1801
Lieve Moeder,
Ik moet u melden als dat ik nog
fris en gesont, mar met mein man
is het so veel te schlegter: hij heeft
en kwad been dar hij veel an uit
gestaan heeft. In elf weeken is hij
niet van het bedt gewest,
mar hij begint nu wer tebeteren.
En het flas* heb ik gekogt. Weider
wist ik niet te schreiven, als de
gratenis* van mien en van mein mann.
Frau Vanschüll.
[vlas]
[groetenis]
488
[45-373a/b]
[Amsterdam, 25 juni 1789]
Monsiur gerd
Bosman in rehhe*
Bei Boukhold
Rehhe
[keerzijde in andere hand:]
dieses mus wieder retur
den bosman wolte kein
8 stüber davor bezahlen
[Rhede]
Den 25 iuni 1789
Mein hir frond Gerdt Bosman,
Ich kan nicht nachlassen an ihr erwarde
dogter te schreiven als daβ die mit mein
geld den honger still da dan kan ich nit
wieder um kreigen dan grüne; üm gotwillen
dan latte sie dar vor bieden bis an den junste
jünsten dag; dan sal ich dar nicht mer üm
denken; dan ich fürbleibe und sei gegrotg.
Johannes Beirings. Ihr kon den
brif attrasierren an K Klas van Eede,
‘In den Langen Jsel Eesel’ te Amterdam.
[N.B. Zie ook brief nr. 45-341a/b van dezelfde schrijver over deze kwestie.]
489
[45-374]
[Druten, 16 oktober 1781]
aan
Monsuer monsuer
peter moh lenbeck
tot Duisburg
wont degt by de grote
kerk
a duisburg
Drueten, den 16 october 1781
Mon suer en vrint Pieter Moolenbek,
dese is die nen de aan uE te beant worde
volgens afsprak aan gande de twey
last garst die hier ge nogh is en vor
die prij* wel gelevert can worde, mar
ik in diet ijar niet wer na bove coom,
soo dat uE op mijn niet cunt wagte.
War mede ver blijve in hast*,
uEDWD
Hendrik van Kessel.
[prys]
[haast]
490
[45-375]
[Elten, 11 december 1794]
A Monsieur
Monsieur Consiel off. fois*
poste Restante
a Douësbourg
[andere hand :]
am Issel
[officier françois]
d’Elten, le 11 D[ecem]bre 94
Je ne sait pas si j’aurai le bonheur,
mon cher Consiel, d’adecourrir ton habitation.
Je ecris a tous les ondrois possible, et
personne n’a pu me dire quel endroit
tu honnotais de ta presence. Si tu est
à Douesbourg made mande moi le
toute suite. Jai des raison pour ca,
don je te fairai part quand jaurai
le plaisir de tambrasse, ce qui ne tarde
pas. Adieu. Je suis ton ami
Marigny.
Trouve moi un logement
ou tu est si tu peux.
491
[45-376]
[s.l. ; s.d. ; s.a.]
Diesen brif zu bestellen an den
soldat Johan Conrad Buchholz
liggend auf commando tot olden
s[a]ll onder de companie van de
mayor sommans van het
regiment van deutz danvie
franco düβoberg
[1]
Liebstes kind,
Ich muβ dir das zu wissen thun
daβ dein vatter sich wieder verheijraten
will und das wird nicht lange daueren,
dan der Brackenscheijd hatt eine
frau von Datlen und die hatt noch
eine nicht ; die soll ehr haben, und das
treiben sie so schlauhe: daβ soll in aller
eill geschehen. Der Brackenscheid und
seine frau seind beij deinen vatter
auf den caffe gewesen und Hülsmans
hatt es mir gesagt. Der ist auch
da von dan zu hauβ, und auch
jederman weiβ es schon. Als wen
es nur mölich* ist, so muβ du den
ersten tag her über kommen,
damitt sie doch nicht thun können
was sie wollen,
[2] dan du wist wohl wie daβ hir jetzt her
gehet. Dar umb muβ du dich nicht auf
halten und muβ so bald du kanst
hie hin kommen. Sonst habe ich kein
wieh oder waβ, und ich hab auch doch
wegen andere gewisse ursachen noth
wendig mitt dich zu sprechen. Allso
erwartte ich dich als künftigen son
tag den ersten meij persöhnlich zu
sehen, und dan komst du am abend
und ersten hie, eh du in ein
ander hauβ gehets. Und ich bin
in all der zeit kranck gewehsen
und werde auch nicht gesund werden biβ
ich deine angenehme gegenward
teihllhaftig werde.
[3] Hiemit schlise ich und verbleibe
dir getreu biβ in der todt,
Catharina Elisabeth
Bethramβ.
[möglich]
492
[45-377]
[Rotterdam, 9 februari 1781]
An monsuer mons.
ijohannes Kastharum
rit maakers baas
tot raasveld
over weesel
[keerzijde in andere hand:]
benoemde man is aldaar
niet bekend
[andere hand:]
den eigenthumer des
briefs ist zu Raesveld
nicht zu finden
[andere hand:]
gemelde adres is
aldaar niet bekendt,
komt darom retour
van Boekholdt d[en] 16 feb[ruariu]s 1781
grentzpostamt alhier.
Rotter dam, de 9 februarij 1781
Goede vrijnde Yohannes Kastharum,
Het js mij lief uijt ue brief ue
wel stant te verneme. Wij zijn
door des Heerens zeegen ook welvaarende. Yn dien ue van dees zoomer
nog rit mogte noodijg hebbe, zo can
ue het beste voor di prijs krijge
die gij laast besteet hebt.
Houde mij gerekommandeert
Ue dinaar en vrijnt
Fuleman [?] Witenrood.
De groetenijs an ue*
en kijnderen.
[lees: an ue vrouw]
493
[45-378]
[Amsterdam, 24 juni 1788]
A Mons. Monsieur
J.H. Kern In t
Regement van den
Collonel Graaf van
Danvie Nijmegen
Doesborgh Lochem
[1]
Amsterdam, den 24 Junij Ao 1788
Monsieur J.H. Kern en mejuffrouw M. Belmars,
Hoopende dat deese weijnig lettere UE. in een goede
staat van gesondheyd mag ter hand gesteld
worden; waar het anders het souwde
van herten myn leet zyn om te hooren.
Wat myn aangaat, soo ben ik door Gods
goedheijd nu weeder hersteld daar ik God
van herten voor dank seg. Maar ik ben daar
erg aan toe geweest. Nu, myn vrind en
vrindin, het gaat myn dog te naa aan mijn
hart geen de minste tijding van UE te krygen.
Jaa, ik kan het met geen woorden uytdrukke
hoe seer het mijn aan t hart gaat geen de
minste tijding van myn geliefde vrindin te
ontfangen. Ik had nooijt gedagt dat sij
myn soo gaauw had kunne vergeeten, maar
jk mag wel seggen uijt het oog, uijt het
hart te zijn omtrend haar persoon*. Wat
[wat haar betreft]
mijn aangaat, myn geliefde vrindin, soo
verseeker ik u uijt grond mijnes harten dat
ik u nooijt vergeeten kan of sal. Laat het
dan gaan soo als het wil: ik heb u te lief
[2] gehad om soo gaauw van u te kunne afstappen,
en heb u nog in myn hart lief, dat verseeker ik u.
En als uw alle saaken naa gaat dan weet
UE dat ook wel, want hoe meening* playsierige
[lees: meenig]
dag hebben wij te saame doorgebragt met
ons beijde, en dat weet UE ook wel. Al had
ik nooyt njmand bij mijn gehad als u alleen,
dat had mijn niet kunne gescheeld hebben,
als ik u maar had. En dat weet UE ook
wel, want ik heb het seer dikwils aan UE
getoond dat ik u opregt lief had. En daarom
kan ik soo gaauw niet van u afstappen
als UE van mijn doet. Maar ik weet seer
wel, mijn lieve vrindin, als dat u vriend
Kern u naader aan t hart gaat als mijn,
en dat kan ik wel plaats geeven. En dat
heb ik al lang geweeten toen UE nog te
Amsterdam by mijn waart. En daarom
heb ik ook door u versoek aan dien vriend
soo sterk voor u geschreeven en dus ben ik
494
blijde dat UE liede bij malkander syt.
Maar daarom, myn lieve vrindin, soo
kon UE nog wel een klijn plaatsje in u
[3] hart oopenhouwden voor myn persoon.
Want hoe dikmaals heeft UE mijn
verseekert dat UE geen beeter en trouwer
vrindin op de werreld had als myn. En
ik heb gedagt dat UE dat met een goed
hart gemeent had. En daarom soo kan ik niet
begrypen dat UE myn niet eens antwoort;
ik heb UE al soo veel briefe geschreeven.
Ik en heb UE* int geeheel maar een ontfange,
dat myn hart valt, dat ik niet weeten mag
hoe dat het met u in de werreld gaat.
Ik voor myn dat weet UE ook dat ik myn
pen met de grootste plaijsier des werrelds
heb opgevaat om aan u vrind te schryve
voor u. Daarom, mijn lieve vrindin, soo
bid ik u om Gods wil: weest dog soo goed
en schrijft myn dog aanstaande vrijdag
een brief, al sijn het maar 10 of 12 reegels.
Want ik kan het nu niet langer uythouwden sonder dat ik van u te hooren
krijg. Og, myn lieve vrindin, ik heb van
dese nagt van u gedroomt en ik verbeelde myn als dat uwe voor myn stond.
En toen ik wakker wiert, siet, toen was
[4] het mis. En nu souwde ik ook wel seggen:
had ik vleugelen, ik souwde naa u toe
vliegen om u te koomen besoeken om te
sien hoe dat het met u gaat, dat mag gy
vrij gelooven. Want al onse goede kennese
die vraage mijn alle maal naa uwe, hoe
of gy het al treft. En ik moet beschaamd
staan om te zeggen dat ik het niet wet,
dat myn seer hart valt. En de doove Mie
-zoo moet ik het maar uytdrukken- dat is
de prinsepaale die naar UE vraagt.
Nu, myn geliefde vrindin, ik bid u als om
Gods wil dat gy myn tog een vrijdag
een brief sturt, al sijn het maar 10 reegels.
Want ik ben seer verlanget* naar UE om
te hooren hoe of het met UE is. Nu, myn
lieve vrindin, ik blyve in verwagting tot een
vrydag, met smert. Myn addres sal
UE wel bewust syn.
Verblyffe na minsaame groetenis,
soo aan u beminde Kern als aan UE,
UE liefhebbende vrindin Alida Schutte.
[lees: van UE]
[lees: verlangent]
495
[45-379]
[Darmstadt, 15 maart 1793]
Herrn
Herrn Jakob Müller
abzugeben beij herrn
J. Eckhardt, sergent
unter dem Regiment Budolx*
garnisonireel in
Duisburg*
fco Cöllen
[andere hand:]
retour
[..?..]
[1]
[Bedaulx]
[Doesburg]
Darmstadt, den 15ten Merz 93
Mein lieber herr und freund!
Ihr wohlbefinden das freut uns alle, ins be
sondere aber meine schwester recht sehr.
Schneider Ort allhier hat keinen brief von
jhnen an meine schwester abgegeben, sondern nur einen brief von 23ten Januari
dieses jahrs haben wir erst gester, und
zwar durch einen fremden mann, von jhnen
erhalten. Meine schwester liebt
jhnen von ganzer seelen, und ich sehe
solches nicht ungern, wann sie tugendhafte und redliche absichten auf meine
schwester haben, welche durch ihr geschiktes nähen einst einem schneider einen
gefallen erspahre kann. Wann sie
einmal wieder anher kommen, so wollen
wir näher und freundschaftlich darüber
[2] miteinander sprechen. Wir alle grüβen
sie inzwischen recht hertzlich, und
ich beharre stets mit aufrichtigster
estime,
Jhr
ergebener
Klaunig.
Zum Adler.
Nachschrift!
Weil meine schwester nicht viel im
schreiben erfahre ist, so belieben
sie jhre etwaige antwort an
mich zu richten; ich heuchle jhnen
und meiner schwester nicht. Leben
sie indeβen ferner recht wohl und
kommen bald zu uns!
496
[45-380]
[Antwerpen, 9 september 1795]
Deesen Brief te be
stellen an Monseuer
Henderik haverkate
te Boorn op den
Bongerilt
franco
Eelsen
jn het oover wiselse*
[andere hand:]
Ulzen
[1]
[achter Wesel]
Brabant, Antwerpen, d[en] 9 september 1795
Seer varde* ouders, vader ende moeder,
naede malen* wij van uwe so eene lange
teijdt gennen brief of de* teijding van
uwe meer hebben ontfangen, al hoe veel*
wij uwe meer malen geschrieewen
hebben gehadt, noch tans koenen wij
niet na laeten om an uwe nok ens te
schreiwen en te laeten veeten, dat
wij Goodt danck door es* Heeren seegen
nok ge zoondt ende weel vaarende
zein, ende ok onse .3. sooens, hedt
uwelke* wij van uwe ok al te mal*
ver hoopen* te zijn. Vadt angadt*
den schleechdten teijdt, wij habben
hedt al beij ge woondt*, maer Goodt
zeij dank, wij zijn in het alder
mienste niet da door verminderdt
ge voorden* en wij uwenschen* als dat
uwe al te maelen gen minder* nadel
hebt moeten leijden als wij, dan hebt
gij ok gen reeden om te klaagen.
Maer wij koennen het niet begreipen
dat gij ons niet een mael hebt geschreven
in dien* gij ons so ge makeleijk oover
Amsterdam al teijdt koost* schreiven.
[2] Daan so doonde* weeten wij niet hoe het
met uwe gadt, op* gij dodt ofte leeuwende
zeidt. En schreift ons tog ten eersten
vieer*. Een* moeder moet zelfst schreiven
in dien* wij geen respect voor een ander
haandt* of brief zullen hebben, als van
moeders handt. Hier meede laeten wij uwe
al te malen viel mal* groeten, vader ende
moeder, soesters ende bruers, met alle
goede vrienden, ab sonder leijk om* in
de Poodt Kam, so hij nok leeft. Ende
beedt en dankt Goodt voor seine gaave
en gnaaden die hij so mieldtaadig me
koomdt te deilen*. Leeft weel en blieft
[waarde]
[aangezien]
[ofte]
[alhoewel]
[‘s]
[hetwelk; allemaal]
[hopen; Wat betreft]
[wij hebben van alles meegemaakt]
[geschaad geworden; wensen]
[versta: even weinig]
[daar toch, omdat immers]
[kondet, hebt kunnen]
[Maar zodoende]
[of]
[zo spoedig mogelijk terug; lees: En]
[daar toch, omdat immers]
[hand, handschrift]
[veelmaals; vaak]
[in het bijzonder oom]
[heeft verleend.]
497
ge soondt. Uwe toe gedaande* kiender
Joannes Nicolaus Cloos met
Joanna Cloos, woonhaftig in
der Apostel straadt, beij der
Lange Neistraadt*
te Antwerpen.
[lees: toegedaane]
[Nieuwstraat]
498
[45-381]
[Nijmegen, 16 januari 1793]
A Mons.
Mounsieur Jan [?]
Bofres jn
Wanheim am
Rein bei Deusbourg
Neimegen, 16 Jonie* 1793
[lees: Januarie]
Liebe Elteren,
ich hofe dos ihr mein schreiben im
gesuundheid meügd erhalten und weünse euch
meid deis neüen jor allen heill und segen,
und hof dos ihr noch vielle joren in
gesuundheid und viele segen meügd belebe
meid eintrog und libe, und ich hofe nog
eins dos gelinckt zu hoben euch oll gesund
und wohll zu sehen. Libe eltere, weie komd
es doch dos ich keine antwort ouf mein letzter
brif beckomen? Ich hobe oll so lange verge
bens gewort. Ich hofe neicht dos ihr meir
beuse sein weird; ich weis doch keine rede.
Libe eltere, weir seind weider seint ocktober
jn Neimegen und ich gehe meid Mei voun
Mevrou ab und ich hobe noch kein
deinst. Ich hofe doch weider jn Den Hoog ein
zu bekomen, ober es ist heir ollentholben
ser slegt dienen in Hollond und ouch jn
Gelderlond, won deie zeiten βeind neicht
meir weie vor hein, wont erst hoben es deie Hol
londer selbts bedorben und nun komen
deie Frantzen. Es ist heir olles erntztig d
deüer und ich feürchte, libe elteren,
dos es bei euch ouch so βein weir. Ich [...?...]
bedoure euch neicht βeir,
[2] und wen ich von deie Frontzen heüre
βpregen, den βchouderd meir scon dourch
alle glieder, den es heis hier dos seir, dos
deie büse βatons keinder ihren künig
wohllen um es leben brengen und
den feürgte ich dos es noch ein ollgemeiner
krig weird entβtehen. Och, Gott bewore
uns doch dorfor, und ich bein deisen
herbst zu Emmerich zwei toge gewesen
bei nicht Teitz. Ich hobe veill pliβir
gehobt. Seir losen eich olle veilmall
grüs, ouch olle freunde, und seir vrogte
meir noch Elisabet Neuseirt [?], ihre nichte,
ob seie deinde oder wor seie were. Lib
eltere, ich weis weiter keine neuigkeit
zu schreiben und ich hof, so bold meine
schwester in es keind bett ist, dos ihr meich
499
doch schreibd. Und weie mogen es doch
meine ondere schwesteren und brouder?
Und heirod Eelo [?] noch neichd bold? Und
veie mogen es olle freünde und bekend?
Grüβe doch olle von meir. Und weie ist
es an ietzo inh Wonheim? Ist dord ouch meir
pleiseir. Weir wor Hein? Und schreibd meir
doch ein mall weie ist es on den [...?...]
konig [?] dor es so geboud es? Ich hof bold
antwort zu bekomen. Ich mous
[3] sehlisen, und grusen doch olle
bekende und freünde. Ich bleibe
eure gehorsome tochter,
j[hr]e
Keü[...?...]
Hed adres [...?...]
en dan ten huus von
Mein Heir, deie heir
Bromwer Brouwer
tot Neimegen.
500
[45-382]
[s.l.; s.d.; s.a.]
Deeze aan
de Wedewe velthuize
tot Needen
leggende in gelderlant
Eerwaarde moeder, ik kan niet
nalaaten om uw een lettertje te schrijven
als dat ik nog vris en gezont ben. Hoope
als dat uw ook nog gezont zal zey[n],
anders zouw het myn van herte leet wezen.
Wy zyn den 17 tiend Meigelstat geleegen
en ik moet den 22, zo gezegt wort, aan de
slag, maar ik hoop als dat myn de Got zal
bewaaren voor een [...?...] [.....?.....] maar
ik
Verders weet ik niet
meer te schryven als de herte
lyke groetenis aan myn zusters
en broers en aan alle goede vriende.
501
[45-383]
[Londen, 26 maart s.a.{=1794?}]
Mr. francois Vitte
chez fonthil Boulanger
pres laporte de Wesel
a Boucholt
en Vesphalie
[keerzijde in andere hand :]
retour is niet bekannt
af 3½ St.
ce 26 mars
Ma joie est extreme, cher ami, il ma tardé de savoir de tes nouvelles. Enfin
je te sçais a la brie de l’orage et je t’en felicette. Combien tu nous
à inquiétté ! Nous parlions de toi a chaque instants. Jaurai bien du plaisir
a te voir. Que de chose nous nous dirions ! Mais je vois avec peine
que ce ne sera pas encore de sitot. Pouvons nous partir sans argent ?
Et quant nous t’avons rejoins, il faut encore etre sar* d’en avoir
[sur]
pour vivre. Ici nous avons les secours que le gouvernement accorde
a tous les malheureux émigrés. Avec notres ouvrage que nous po nous avons
pour vivre. S’il etait possible que tu nous fit passer quelque peu d’argent,
ce serait pour nous habiller, chose bien necessaire. Nous sommes
sans chemisses ; juge d’après cela du reste. Nous travaillons comme
des malheureux en habit, vestes et cullottes et nous nous en acquitons
très bien, presque toujour, de l’ouvrage et malgré cela nous n’avons jamais
le sol. Cela vient que tant est ici très cher et que nos pratiques
sont des malheureux comme nous. Tu juge que nos fassons sont très doivent etre
moderées; enfin, cher ami, s’il t’étoit possible d’adoucir un peu notre
sort, ca nous rendrez la vie, et notre reconnaissance seroit extrême.
Mon mari, qui ce propose de vous écrire après moi, te dira les moijens
qu’il à pour que tu nous fasse passer des secours. Je me plains
beaucoup de ta lettre : elle ne me dit rien de maman et de bon papa.
Auraije encore le plaisir de les embrasser ? Aurons nous celui de nous
retrouver tous ensemble ? Ha ! Si jamais ce bonheur nous
arrive, je mourrerai contante, mais je n’ose m’aretter a ces idées.
Je crains plus que j’espere. Enfin il est encore du plaisir pour
moi parseque je te retrouve et que je je* peux t’assurer que je
t’aime toujours. Je te donnerois donc des nouvelles de mes deux
associés. Je n’ais retrouvé l’ainée que depuis cet hiver. Il est cequ’il
etoit il ij à huit ans, c’est adire le meme grade. [.. ?..] compter [ ?] plus de misere
mais qui n’en à pas ? Je crains bien ne plus avoir de ces* nouvelles par
le passage que l’on donne.......qui par contre cant vous trouvez
le cadet qui dit : « on veut partir pour le Bresil ». J’en serai bien
desollée, mais que faire sans moijen d’ailleurs ? Ce jeune homme
est plains de courage. Rien ne le retiens. Il a courru tant de dangé
et sans* tiré toujours avec honneurs.
[2] J’en attends dire beaucoup de bien : il est très aimé.....Le peauvre
Kermencourt ne fut pas aussi heureux que lui. C’est près de soi qu’il
vit le fin de ses meaux.... Je croiois que sa marainne auroit fait
quelque chose pour lui, d’autant qu’il en à bien besoin. Seroit-elle
changé, donne m’en des nouvelles. Si javais quelque moijens
je le partagerai surment avec lui : je l’aime de tout mon coeur.
S’il nous revois un jour son pere, quel plaisir il aura a entendre
502
[ne]
[ses]
[s’en]
son histoire ! Je le vois pleuré d’atendrissement. Il ma donné un
charmant chien loup qui fait ladmiration de tout ceux qui le vois.
Voila quatre ans quil est avec nous. Il nous consolle. C’est le seul
ami que nous avons trouvé dans nos voyage. Il joint a sa beauté
beaucoup d’esprit de chien ; en un mot : nous l’aimons beaucoup. Je connais
une tante qui l’aimerai aussi. Donne moi de ces nouvelles en attendant
que jai le plaisir de lui offrir quand quand. Donne m’en aussi de sa
maitresse, de Crispain et de Laripette, enfin de toute le personne
qui m’enteresse ; de la petite cousine &c &c.
Ta lettre ma donné la santé a ceque dit mon mari. Je viens d’etre
malade ; c’est cequi marrive souvent. Mes années compte double. Je suis
très vieillie : beaucoup de rhumatismes, de meaux de tetes, le cheveux
tout grix : voila mon portrait. Le mari de son cotté souffre aussi
et ce plaint encore plus que moi, mais cequi te fera plaisir c’est que
nous nous aimons toujours beaucoup, quoique infirme. La famille
n’est pas augmanté ; ce qui auroit fait notre malheur cij devant, nous
est un sujet de consollation a present. S’il nous vient un tans plus
heureux, je compterai de sur toi pour une jolie niece.
[andere hand :]
Votre lettre, cher amy, tant desiré me donne du courage. Elle me fait voir que
nous avons encore l’espoir de nous reunir, mais ou est le moment ? Je crains
qu’il soit encore bien eloigné, vue toutes les difficultés qui se remontre.
Comment aller te rejoindre et qu’elle certitude peut tu nous donner pour
ecrire que tu ne sera pas chasser de l’endroit ou tu est ? Et puis notre
bonne soeur, puisque tu m’assure qu’elle n’a jamais perdu cette
qualité, pourratelle toujours nous faire passer de quoi vivre ?
Malgré tout le plaisir que j’aurai à aller t’embrasser
[3] je ne puis me decider à abandonner le peu que l’on nous donne
icy qui ne nous sert cependant que pour nous empecher de mourir
de faim. Nous sommes absolument reduit a n’avoir plus les choses
de premier necessité. Je l’avoue, cher ami, que tout cela ne contribue pas
peu à rendre, tu saurez, moi bien triste et bien malheureux.
Mais ta lettre nous à remis du beaume dans le sang. Songe que depuis
notre triste separation nous n’avons jamais reçu reçu* de plus consolant.
[sic]
Je te repette, puisque tu est dans la bonne intention de nous donner
des secours pecuniaires : fait nous en passer par la voie que tu croira
la plus certaine et la plus sure. Le frère de Munster pourra te dire
les moyens qu’ils te faudra prendre ; tu rendroit la vie a ta pauvre
soeurs* qui ne tient plus ensemble, tant elle a le sang brullé de
[soeur]
toujours travailler sans jamais faire le moindre progrès [ ?]. Je te
te* repette : si notre sort ne change pas, bientot elle finira par ne
[sic]
plus pouvoir travailler, et Dieu sait qu’elle en sera les suittes.
Sans l’attachement que j’ai pour elle, il y a long tems que j’aurai
pris le parti de me sacrifier pour tacher de lui assurer une existance
moins malheureux. Mais.....sil est vrai que mon bien soit etre vendu,
je desire que ce soit la soeur qui les achetter. Au moins ce sera un moyen
pour augmenter les secours qu’elles pourroient nous faire passer. Donne
nous un* detail exacte de tout ce que nous ne savons pas, surtout [..... ......]
[en]
du pauvre papa que j’aime beaucoup ainsi que de la mamant et [...............]
Ma S......., pourquoi a tu été forcé de t’eloigner ? Espere tu rentrer [..........]
le cousin de Z......X ? Qu’est il devenu ton frere dit à Munster ? [..Nous ?..]
avons le bonheur de nous réunir dans peu, comme je l’espere. Nous pour[rions]
au moins nous habiller nous mème, grace a la Providence, quoique naturel[lement] premier
garçon tailleur d’un maitre infortuné comme moi. Garde ala santé
de notre malheureux M...... Je traite assez joliment la parti de la
culotte et de tout ce qui couronne l’habillement. Je veux te donner
503
un idé de ce metier qui nous a servi jusqu’a present non pas a vivre
dans l’opulence mais à nous empecher d’aller a l’hopital. Ditte a ma S.,
votre voisine, que je la regarde bien heureuse de ne pas etre obliger de travailler pour vivre et de faire sa parti de revenir tous les jours. Nous voions
fort peu de personne en faire autant.
[4] Si tu peut, tache que notre soeur t’envoie du linge pour ta bone soeur et moi.
Le brave Lempreur a encore des rescets à nous. Nous savons des personnes
qui sont à Munster qui doivent venir icy bientot. J’ecrie au frere pour
qu’il t’en instruite quand il sera tems. Adieu, le meilleur des freres, croit que
le plus beau jour pour nous sera celui ou nous pourrons te serrer dans
nos bras. Je t’embrasse de toute mon ame. Parle beaucoup de nous a P.....
Celui qui a fait nos malheurs, y est il encore ? Tu ne nous en parle pas. Cest un
cruel ennemis que nous avons la. Ta soeur veut encore t’écrire [ ?] adieu.
[eerste hand :]
Adieu, cher ami, je t’embrasse bien tendrement. Je compte sur ton amitié
pour soulager nos peines. Adieu, ecrie moi bien vite.
[in margine p. 3:]
Quand tu nous repondra, tu peut nous adresser ta lettre M. de V....., Upper Mary
le Bone Street No 14, Portland Place, London. Tu peut prendre du grand papier; il
n’en coute pas plus.
[in margine p. 1:]
De peur que notre adresse ne soit pas bien, la voici encore:
a M. de V....., Upper Mary le Bone Street No 14, Portland Place.
504
[45-384a]
[Amsterdam, 12 juli 1784]
[eerste hand:]
dese an gerret kasseling
mester kleermaker
tot doesburg ve[r]ders
Arent Hooijer
[45-384b]
[andere hand:]
An gerret Klasing
mester kleremaker
tot doesburg
verders af te geven
An Aarrent Hooyer
varen* als knegt
Warden lief, deesen dient om u eedele
te laaten weeten als dat ik nog vris
en gesont been, heet welken ik ook
door u brief veerstan heeft*, dat gy,
myn lief, ook nog vris en gesont
syt, dat myn van heerten aan
genam is om te hooren. Veerders
heebt ik ook ouyt* u brief veer
stan als dat gy, myn lief, weel
garen altyt by ons wouw wese
en dat u veerlangen souw syn
daat ik ook weel van heerte
mogt lyden dat heet soo geschit*
kon worden. Maar dat is nu niet
anders; wy sallen ons daar in
moeten troosten soo lang tot
Got den Heer ons ouytkomst veer
leent en ons te saame blieft te
schikken. Want sonder de willen
[2] van den alderhosten Got geschiet
nies. Daarom soo moeten wy ons te
samen gewillig in den hant van
den Alderhosten begeven die heet
alles weel maken sal, en geeven
ons byden wat ons nut en saalig
mag syn aan siel en liggam.
Veerders voor dit keer geen meer
als van heerten en mindelyk
geroet* en blyven met veelagting
u getrouwen lief tot der doot
toe, Hendrikie
[eerste hand; dezelfde als die van 45-384a:]
Gerrets Glybakker.
[andere hand:]
Veerders gerret geroet van myn
susters; syn ook nog weel. En
[varend]
[verstaan heb]
[uit]
[lees: geschikt]
[lees: gegroet]
505
ik hebben gehoort van naa*
dat u meuie* nog soo is als
altyt geweest is. Sy beetert nog
nimedal*. Nog maals geroet
van myn. Aktum den 12 July,
Amsterdam, Anno 1784.
[van nabij?]
[tante]
[niemendal, in het geheel niet]
506
[45-385]
[Dordrecht, 26 april 1792]
Myn Heer
De Heer J. Slaapen
Coopman
Tot
Bucholdt
Sieto
[andere hand:]
deese naam is hier niet bekent
Dort, [den] 26 April 1792
Myn Heer
J. Slaapen, UE gelieffe spoedig
af tesenden de geordieneerde
groen bomesyn* volgens gesonde
staal, & zoo UE mij langer op houd*,
zoo schryft zietot af*. Blyven
UE vrendt T. Piene.
Van ieder groen een stuk
tusse liegt & donker groen, van
ieder volgens meesten aftrek*.
[bombazijn]
[aan het lijntje houdt]
[annuleer dan meteen de order]
[naarmate er de meeste vraag naar is.]
[N.B. Zie ook brief nr. 45-318.]
507
[45-386]
[Doesburg, 25 juli 1800]
Deesen Aaan den meede
Borger vander j. van
s Lands hospietaal
Tot
Bergen op den Zoom
[andere hand:]
te Honsholradijk*
[keerzijde in andere hand:]
vertrok[ken]
[1]
[Honselaarsdijk]
Doeseborgh, den 25 julij 1800
Waarde meedeborger, alsoo wij ontwaar zijn geworden* als dat onse zoon
Gerret Jansen, cannonnier onder de
Bataafs atleristen, op den 2 novembr 1799
jn des lands hospitaal js ooverleeden
(door aanschreijving van den Lt. Atjudant
H.W. Stieltjes)
en onse zoon Gerret Jansen jn zijn leeven
ons een brief heeft geschreeven alsdat
wij zijn goederen, namelijk zijn
orloogij, een mansesterse broek en zilver
broekgespen en een vesjen aan uw,
waarde meedeborger, jn bewaaring heeft
oovergegeven terwyl* het beij uw het
best was geplaats*, dan versoeken wij als vaader
en moeder van Gerret Jansen alsdat uwe*
zoo goed zijt een* zendt ons het goed
van onse zoon Gerret Jansen oover
aen het huijs van de weduwe mevrou
Boekholt te Doeseborg; dan zijn wij verzeekert dat wij het kreygen.
[2] En, waarde meedeborger, ik hebbe wel
geschreeven op de ander zij “van het hospital”,
maar niet “’s Lands hospitaal jnden
kaamer van nomro 3”, om het ter deege
aan uw, waarde meedeborger, te
stantueeren*. Verder geen nieuws
als waarde meedeborger toe te
wensen heijl en zeegen met uw
geheele faamielij. Zijt nog maals
van mijn gegroet, die teekend
Esken Jansen.
[vernomen hebben]
[omdat]
[ondergebracht]
[u]
[en]
[lees: statueeren = vaststellen]
Het aderes js: Aen de weduwe
Mevrouw van Boekholt
tot Doeseborgh aan den Eijsel.
508
[45-387a/b]
[Emmerik, 15 mei 1784]
Herrn
Herrn Joh. P. Heckersbruch
Kaufman
in Duisberg
am Rhein
[andere hand:]
d’Emrich
unbekandt
vielleicht
zu Xanten
[45-387a]
De Heer J.P. Heckersbruch
Emrik, 15 may
1784
Myn Heer,
Het gesondene lind hebbe wy ontvangen
waar van wy niets kenne behouden
als 1 dosijn rebbenlind a 12 Stu. per stuk
- 2 – 24
3 dosijn No 4 van 24 Stu. per stuk
-14 – 24
Summa
16 – 48
Wat het ovrige van No 1 en No ½ betreft:
sulck soort verkopen wy niet. Wy hebben
het binnen in de tabak gepakt, daar
UE het in sult vinden. Nu is de rekening
van de tabak 45 Gu[lden] 3 stuyver Hollans;
maakt Cleefs gelt 30 R[eichsthaler] 6 Stu[ber], so dat ons
dan nog komt 13 R[eichsthaler] 18 Stuijvers. Wij twijfelen
niet, of de tabak sal UE seer wel gevallen.
Wy groeten UE seer minsaam en hebbe
de eer mijn te noemen,
Myn Heer, UEDWDinaresse
de vrou van Dirk Kup.
[45-387b]
Embrich, d[en] 14 Maij 1784
Herrn Joh. P. Heckersbroch d[e]b[e]t an D. Kup:
1½ bent Alt bestgut a 10 Gul[den] - 15 – “2 bent Alt erdgut a 9 Gul[den] - 18 ---2 bent Lumpe a 5½ Gul[den] - 9 – “ –
½ Waaggeld
- -- --5 –
fur die bende und matte --- --18
Gul[den] Hollans 45-- 3 –
509
[45-388]
[Emmerik, 22 juni 1784]
Monsieur
Monsr Heckkerbruch
kaufman in
Duisburgh
am Rhein
[andere hand:]
an der Jssel
Mons.r. Heckkersbruck
Daβ jhnen eine bende toback segno D.N.5, die für herr Ingenohl bestimt war, ist angebracht, habe ich von gemelten herrn durch
ein schreiben vernommen. Es wundert mich sehr, daβ sie der adresse
nicht besser gefolget, oder wenn jhnen die noch nicht war zu handt
gestellet, daβ sie diese fremde korbe schon so bald in der
arbeit genommen. Da nun diesem also ist, und sie die bende
werden behalten wollen, habe ich jhnen die rechnung davon hiemit
zufügen wollen, deren betrag sich f. betragt, wofür sie
mich creditiren wollen. Ohne zweifel werden sie auch wohl
die bende so für jhnen bestimt war, in empfang ge
nommen haben. Wiedrigenfals können sie selbige beij
herr Jngenohl abholen laβen.
Ubrigens gruβe freundlich und bin
[handtekening]
j.a.* Dirk Kup.
[im Aufrage]
Emmerich, 22 Junii 1784.
Nota uber eine bende erdgut.
D.N.5. 1408
25
Tara
1383
152
11 Proct*
1231 a 8 ¼ gulden
½ waaggelt
1 bende matt und tauw
traangelt
[Procent]
guld*
101 – 11
“ - 11
1- 7
“ - 4–4
103 = 13 – 4
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-387a/b.]
510
[gulden]
[45-389]
[Rotterdam, 16 juni 1795]
An den borger
Christian Walk, castelein in de
Swarten Beer, weiters an de
Christian Flutsch te besoorgen
a Düsbürg
[andere hand:]
Rotter
Rotterdam, dem 16ten Junij 1795
Bester freund,
Dein schrieben von Vtrecht sanbt das gelt 200 f*
hab ich entfangen. Weiβ dier besonders nicht zu schriben
als daβ du mit keinen retepice [?] auf halten solst
und daβ munster von producte 606:6 mit massen
und 598:5 : weil ich nicht weiβ ob ich mehr als bestelt
ist davon hab.
Hier geht es zimlich uruhig her. Am verwesen
sontag ist der alte hoftoficier gefänglich auf die stadt
thollen* gebracht worden weil er, wie man sagt,
sich geweigerrt hat ein suma von 3000 f* an die
auβgewihenen Bataven, vor schadloβhaltung die sie
ins jahr 1787 gelidten haben, zu bezahlen. Waβ nun
weiters damit werden wirdt, ist jederman begirig
zu wüβen. Wan du nach den Breuβischen grentze
konbst und was neies von anbelang hörst daβ gewüβ
ist, bitte mir zu schreiben.
Bin mit achtung dein stetz geneigter fründ.
N.B.: Hals dücher mit randen hab ich keine mehr.
Weder 6/11 noch 7/11. Bin in zweij monat, oder August
zu verwarten wo du penβion darauf nehmen kanst.
Joh. H. Lenggenkuger [?]
511
[200 gulden]
[stadsdoelen]
[3000 gulden]
[45-390]
[Dordrecht, 26 februari s.a.]
aen moensuer
pieter sonnevelt
santschiper
toet doesburg
[andere hand:]
is te Duisburg an de Rhyn
niet bekent
vieleicht in
Ruhrort
[keerzijde in andere hand:]
ist hier nicht auszufinden und
mus wohl Doesborg an der
Jssel sein sollen
Dortregt, den 26 febewarie
Moensuer Pieter Sonevelt, meyn
versoek ies soe gaue als het mogeleyk
ies oem en vraegt ouwen koemiest
nae Dort te bringen want het ies
voer en niewen, en gey motsen
loesen ien Kroseweyk, maer gey moetsen
ten ersten besurgen waent hey ies daeroem
verlegen.
En vorder wet iek niet
te schryven als de groetenies
an meyn suster en an u vrou.
Verblyven u toegenegen vrient
Johanies de Bruyn.
512
[45-391a]
[Drukwerk]
Plauen, 2 november 1793]
herrn
herrn N. Matthias
in Dousbourg
[andere hand:]
in Holland
[1] herrn Matthias in Dousburg
Plauen, den 2ten November 1793
Hochgeehrteste Herr!
Aus dem unter gestrigen dato vorhergegangenen Circulare von meiner vorigen Societaet
werden Sie ersehen haben, daβ die bisher unter der Firma: Hausner, Schreiber
und Compagnie allhier gefürhrte Mouselin-Handlung ihre Endschaft erreicht hat,
und diese Firma zu nichts weiter, als zur Berichtigung der bis zu dem 1sten November
gemeinschaftlich gelaufenen Geschäfte gebraucht werden wird.
Hierdurch habe ich die Ehre Ihnen anzuzeigen, daβ ich entschlossen bin, die mir
genau bekannten Geschäfte der vormaligen Societaets-Handlung in allen Sorten Säch=
sischer Mouselins, von heutigem dato an für eigne Rechnung, und unter meiner
Namens Unterschrift:
Johann Christian Kanz
fortzusetzen.
Hinlängliche Kenntnisse, und erforderliche Fonds setzen mich in den Stand, meine
Freunde zu Ihrer Zufriedenheit bedienen, und Ansprüche auf Ihr ferneres Vertrauen
machen zu können.
Mit dem aufrichtigsten Dank erkenne ich die mir durch die beendigte Raggion von
Ihnen zeithero geschenkte Freundschaft und Gewogenheit, versichernd, daβ ich mich auch
künftig bemühen werde, solche durch Rechtschaffenheit und aufrichtige Bedienung zu
erhalten.
Haben Sie die Güte, von meiner Unterschrift geneigte Vormerkung zu machen, um
keiner andern Glauben zu geben.
Ich habe die Ehre mit aller Hochachtung zu seyn,
Ihr
ergebenster Diener,
Joh. Christian Kanz.
Da ich Sie zeithero auf denen Fr[ank]furt[er]a/M. Meβen selbst be[2] bedient habe, so bin ich Jhnen auch persönl[ich] bekannd. Jch
schmeichle mir demnach daβ sie mich auch in der
Folge mit Jhren werthen Zuspruch beehren werden.
Jch versichere Sie gewiβ in allen Sorten mit scheune
Staufern und billigen Preiβen zu bedienen. Jch
lege Jhnen das avertissement fur die kunftige Messe
bey, damit Sie meinen laden der nicht weit von
vorigen ist, finden konnen. le meme.
513
[45-391b]
[Drukwerk]
Johann Christian Kanz
aus Plauen, in Sachsen,
bisheriger Associé von der nunmehr beendigten Raggion: Hausner
Schreiber & Comp.
erbietet unter eigener Rechnung, allen resp. Freunden, welche es bisher
durch beendigte Raggion allhier selbst zu bedienen die Ehre hatte, seine
Dienste, in allen feinen und ordinairen Gattungen und Breiten, sächsischer
Mousselines, wie auch in dicken Waaren, brodirten Mousselines und Dames-Tüchern, Caracots, Cravatten, sowohl in weisen als bunten englischen Geschmack, und andern Artikeln eigner Fabrik.
Hat in Frankfurt am Main seinen Laden bei Herrn Sommer, Flei
scher-Meister, in der Saalgasse, Lit. M. No 135, der Spitalskirche gegen über, wo vorher Herr Eichhorn, aus Plauen, gestanden ist.
[Op de keerzijde staat de Franse vertaling van deze tekst gedrukt.]
[391c]
[Drukwerk]
Verzeichniβ
von denenjenigen Sorten Sächsischer Mouselins welche bey
Johann Christian Kanz
in Plauen,
sowohl durch Bestellung, als auch auf denen Frankfurter a/M
Messen zu haben sind
Das Maas ist die Leipziger Elle, die Längen 29 ½ derselben Elle oder 14 Staab.
Die Preise sind, in hant f 11-a pfont: ohne Rabatt
6/4. ord. gestreifte und gegitterte f 8.15==ditto mittelfeine 9.30==glatte No.500. 7.45==ditto No. 512.
8.15
6/4. feine glatte von f 10½ bis zu 26.==7/4 glatte von f 9 ¾ bis zu 30.==8/4 ditto von f 14 bis zu 20==
9/4 ditto von f 28 bis zu 32.==10/4 ditto von f 31 bis zu 36.
alle diese Sorten auch in Mallmolles
6/4 brochirte von f 13 a 14.==gemuschte von f 12 a bis 13.==6/4 f.k »per gestreifte & Carr., Band gestr.
und Carr., breit gestr. von f 12 bis 14.==6/4 f. Schnürl. gestr. & Carr. div. von f 11 bis zu 17.==6/4 f. breit
gestreifte No. 1012 von f 19 a 20.==6½/4 ditto von f 20 a 22.==7/4 ditto von f 22 a 24.==8/4 ditto a
22==6/4 ditto von No. 700 & 800 a 12½ bis 15.==6/4 ord. genähte a f 11½ a 13.==6/4 fein gestreifte
genähte von f 18 bis zu 22.==6/4 fein glatt genähte, in Bouquets von f 17 bis zu 40.==6/4 f. glatt genähte à
Guirl. von f 20 bis zu 40.== 6/4 & 7/4 bunde Mouselins in Eng. geschmack von f 20 bis zu
50.==6/4.7/4.8/4.9/4 Dames-Tücher mit und ohne broderie sowohl bund als ganz weis in verschiedenen
Preiβen-------Cravatten von f 14 bis zu 18.==Caracots mit broderie sowohl bund als weis a 16½ bis
36.==7/4 Casses und dichte Waar von f 13 bis 20.==6/4 Mouselinets de f 20 bis f 28.
Anmerkung.
Ich ersuche meine Freunde, bey Bestellungen, die Art der Waaren, nebst den ohngefähren Preiβ deutlich
anzugeben, und sich dabey versichert zu halten, daβ jedesmal, der Preiβ gegen die Güte der Waaren so
beschaffen seyn soll, daβ Sie alle Ursache haben werden mit mir zufrieden zu seyn. Eine Probe soll Sie
hinlänglich überzeugen. Einzelne Preiβe anzugeben helfen zu nichts, weil man ohne die Qualité dabey zu
haben nicht artheilen kan, so wie sich auch aus Mustern nicht viel ersehen lässet.
514
[45-392]
Deezen aan
J. Straatenbroet woonende
op Korterhaar*
[Boekholt, 10 augustus 1795]
[=Kortenaar bij Leiden]
Zeer goede vriend en vrindinne,
Met deze geleegentheijd kan ik naar laaten* [lees: kan ik niet naar laaten]
UEd. te melden, als dat ik zeer wel bij de
Prins van Orange geariveert ben tot
Osnabrugge, en hoopen UEd. met
er haast te koomen verlossen uijt den
druk van de pattriotten. Zeer goede
vriend en vrindinne, UEd. moet mijn niet
beantwoorden voor dat ik UEd. weeder
schrijve: ik ben nog niet verseekert
waar dat wij naartoe marcheeren. Dog zyn
wij alle bij de Prins van Orange. Verders
weet ik niet meer te schrijven, en breeker
met mijn pen maar niet met mijn hart.
De groetenisse aan UW. en vrou en kinder
en aan UW. zuster en vaader Bellekoor,
particulier aan álle goede vrinden
die goet prins* zijn.
[prinsgezind]
Verblijve met alle eeerbied
UW. ootmoedigste dienaar,
vrind en vrindinne,
J. Scheffer.
Boucholtz, den 10 augts 1795.
515
[45-393]
[s.l.; s.d.; s.a.]
Mijn Heer De
Heer Honsbrouwer in het Swert
piert in holand
tot Dousburch
[1] Mijn Heer Vriend,
Ik laet UEd weete als dat ik
God zijt gelooft ter plaesen
gearriveert ben daer ik vrij ben.
Maer ik ben niet van gedagte
van hier te blijven, maer als ik
zal ter plaestse gekoomen daer
ik zoek te blijven, dan zal* UEd
beeter laete weeten waer ik ben
op dat UEd mij zoud cunne schrijven wat of se al van mij gezeid hebbe,
hou veel* deuijsende leugens. UEd zal
het zeeker wel gehoort hebbe van
de vour man die mij heeft wegge
reede. Ik heb nu niet langer tyt
[2] om te schrijven. Alzoo breeck ik af,
en naer verzogt te hebbe dat UEd
de compelemente zoud doen aan
alle goede vriende alsmeede aen
UEd vrouw en zuster en brour, voorders
de ganse vaemielge*. Hier meede
blijf ik UEd onder daenig
Jan van Wijngaerdt.
[lees: zal ik]
[hoeveel]
[familie]
516
[45-394]
[Duisburg, 14 mei 1801]
Aan
den Predicant
W. v. Acker
te Wanneperveen
bij Steenwijk in de
voormaalige Provincie
Overyssel over
Zwoll
[andere hand:]
retour zonder berigt
doesborg
[keerzijde in andere hand:]
retour
Doesborg
6
Van Zutphen
8 St
Deventer
2 St
10 St.
[1]
Duisburg, den 14 May 1801
Het gevoel der kinderlijke liefde spoort mij aan
mijne pligt die ik na de strengste regel verzuimt
heb, egter niet uit nalatigheid, gelijk ik hoop mijne
gl.* ouders niet zullen betwijfelen, alleen
om die omstandigheeden in welken ik mij tans
bevinde, eenigermaaten te kunnen melden*. Den 11 april
ben ik van Steinfort weg gegaan, met eenen
vrind van mijn, welke juist daar was van
de academi in tijd der vacantie, en mij tot
Münster geleide waar wij eenen dag stil
bleven, en den volgen* ik mijne reise
verder op den postwagen ondernam en den
derden dag op den plaats mijner bestemming
arriveerde. Zonder eenige beswaarden
heb ik deese* tans afgelegd, hoewel de postillon
op den helderen middag door den slaap bevallen
wierd en ons in den sloot wierp, door
welk ongeluk egter niemand beschaadigt
wierd. Ik had het geluk een goede reise
geselschap* aan te treffen die mij de tijd
redelijk aangenaam deeden passeeren, en daar
ik door geene plaatsen gekomen ben die
eenigsints merkwaardig waaren, zoo kan* dus
daar van niets melden. Die in welke mij*
bevinde is taamelijk schoon, ende door den
sterken koophandel die hier gedreeven word
zeer levendig. De gegend egter is hier zoo schoon
dat men zich zelv naar* in verliezen zou. Aan de eene
zijde der stad vind men eenige stukken land
met vrugtboomen beplant, aan de andere
[2] zijde zeer schoone tuinen, ende aan de derde kant weide en
bouwland. Daar en booven zijn de wandelweegen zoo
aangenaam als men ze sich wenschen kan, besonders die
na den rivier den Rijn voeren, welke maar een klein
halv uur van hier voor bij stroomt, hoewel ik hier zeer
517
[geliefde? / geëerde?]
[lees: voldoen]
[lees: volgenden dag]
[versta: deze reis]
[reisgezelschap]
[lees: kan ik]
[lees: in welke ik mij]
[lees: daar]
weinig gebruik van maaken kan, ende waar aan
mij de veele affaires verhinderen, welke des morgens
voor zes uur beginnen en tot den avend tien a halv
elven duuren, waar onder zig eenig werk bevind dat
mij niet zeer aangenaam is, waar aan ik egter van
tijd tot tijd meer aan gewent worde. Mijn patroon
ende desselvs zoon, welke beide met* arbeiden,
zijn tamelijk heerschsuchtig, welk mij in aanvang
ongenaam* voor kwam. Ik heb mij egter tegenswoordig
in de geduld gegeeven* en zal hun ter geleegene
tijd toonen in hoe ver ik mij van haar* beheerschen laate. Daar
ik hier weinig in het laboratoriun koom waar
om het mij hoofdzakelijk te doen is, zoo twijfele*
dat ik hier langer als hoogstsends* een jaar vertoeven
zal. Van eeten en drinken is het hier zeer goed
en zelv nog beeter als te Steinfort. De leevensmanier
is hier zeer van die welke ik gewent ben onderscheiden*
en in een yder inwooner steekt coopmansche eigenschappen. Onze oude tante was, doe* ik haar
verliet, seer ziek en wel diermaaten dat geloove*
dat ze zich de niet meer onder het getal der
levendigen bevind. De afscheid van onze daar
zijnde familie was voor mij zeer droevig, ende ik
kan betuigen dat ik ze alle met traanende
oogen verlaaten heb, een bewijs dat ze met
mij niet ontevreeden waaren. Ik heb van
neef de kooperslaager een handschrift*
[3] gekreegen dat hij de 50 gulden wilde afstaan
van dat geld van Bentheim. Daar dit nog niet
aangekoomen was, heb ik dezelve* aan neef den
doctor gegeeven en hem verzogt, daar het zenden
van dat geld na Wanneperveen veele beswaarden
heeft, aan ijmand in Zwol met welken hij in kennis
is, af te trekken* en zulks aan mijne ouders te
rekening]
assigeneeren*, welk egter nog naader zal pe bepaald
worden. Ik heb het vertrouwen op neef den doctor
dat hij dit punctelijk zal uitvoeren.
Nieuwigheeden kan ik mijne gl.* ouders voor tegenswoordig
niet meede deelen, als dat zich in deeze contreyen
eene roversbande ophout welke 900* a 100 man sterk zijn
kan en wiens aanvoerder eenen Plettenberg is welke
voorheen in Munsterischen dienst lieutenant was, en
uit oorzaak eenes duels vluchten moeste. Voor eenige
daagen hebben deeze kriegslieden eenen zeer rijken
boer anderhalb uur van hier eene vesite gemaakt. Daar
het getal hunner sig wel op 60 – 90 man beliep, konde
deeze geen ander middel gebruiken als aan de
klokke luiden, waar op*, na dat ze bina 100 gulden
met genoomen hadden, de vlugt naamen. Ik zou
mijn broeder deeze keer gaarne geschreeven hebben. Daar ik hem
egter niets bezonders te melden heb en het mij zeer aan tijd
ontbreekt, zoo hoope* dat hij mij perdomeeren* zal en met
de verzeekering van broederlijke liefde voor lief
neemen mag. Ik hoop dat mijne gl. ouders deezen*
in dien staat van welvarendheid moogen ontmoeten
518
[mee]
[lees: onaangenaam]
[geduld geoefend]
[nl. door de geduldigheid]
[versta: betwijfel ik niet]
[lees: hoogstens]
[verschillend]
[toen]
[lees: ik geloove]
[schriftelijke verklaring]
[nl. de schriftelijke verklaring]
[nl. van de door deze te betalen
[toewijzen, doen toekomen]
[geliefde? / geëerde?]
[lees: 90]
[lees: waar op ze]
[lees: hoope ik; lees: pardonneeren]
[deze brief]
in welken ik mij bevinde, en mij daar van ten eersten*
blijken geeven, waar na verlangt uw [?] eeuwig lievenden
zoon G. v. Acker.
Mijn adres is: de Heer..........Acker
bij den Heer L. Tellering, apotheeker in Duisburg aan
den Rhijn. De brieven moeten over Zwol gezonden worden.
519
[zo spoedig mogelijk]
[45-395]
[Dusseldorf, 17 augustus 1794]
Madame
Madame la Comtesse
Felice De Hochsteder
Dame Chanonesse du
tres jllustre Chapitre
de Notelen
Clusburg
D[ussel]dorf. d[en] 17 augus[t] 1794
Hochwohlgebohrene
junkfrau und Hochheschätzte
gnädige grafin !
Jn ungezweifelter hoffnung es werden euer
hochgräfliche gnaden sich in zustandt [..?..] der
frau phastor und dem H[ch]e[delen] Baron [..?..] der hern
brudern in erwunschten wohlsein befinden
welches [.....??.....] der [.....?.....] an mich erlesen
schreiben mit vergnugen ersehen hab,
nehme ich die erlaubnis [...?...] denselben
nicht ohne sorch und schrecken das vorstehen
de schicksahl der statt Gulick zu benachrichtigen.
Die von general V[on] Coburg mit ergaltenes
erlaubnis aus [...?...] zu Gulick wurklich
angekommene kaijserliche ingenieurs und
artelire verstandige haben wurklich die
statt und vestung auβer und in der ende
in zu stande hiesigen haubtman Euler, Loop
und Burh besichtiget, ihren plan entworfen, wobey ihnen die lage hiesiger
citadels ungemein wohl gefallen hat.
[2] Vor dem Ruhrtohr werden alle baum und
gestreuch nieder gehaun, die lutherische kirche
niedergerissen, auch der Niersteiner hof
beij dem nothfall abgeworfen wird.
Die in Gulick anwesende soldatesca soll
soll Gulick verlassen und auf Monjan [?]
hin marchiren. Die bauren werden zur
arbeit der vestung aufgeboten &&.
In summa, die veranstaltende kriegs
arbeiten seind vorboten einer
bevorstehenden defension gegen die
franzosen, also daβ die statt Gulick zu
einem steinhaufen zu gerathen in
hochster gefahr stehet. Gott der allmächtige
wolle unser helfer seijn. In holländisch
Flanderen spilt der feind schon den
meister; beij Trier sieht es auch nicht zum
besten aus. Meine dochter und ich
wir sitzen dahier in sorch und besorgnis
fur unser hauβ und nach den mehrste [?]
in selbigen noch auf Eseley gelaβene
möbels. Mein halbwunner ist zu gleich
mitaufseher meines hauβ, aber was
520
will dieser gute mensch gegen das volck
aanfangen?
[3] Dahier in D[ussel]dorf hatt mir der [..?..] H[och]e[dele] geheimrath
Von Kuning versichert daβ mit zuziehung der
der äuβerlicher burgerschaften biβ zweij und
zwanzig tausent [....?....] menschen sich in
D[ussel]dorf befinden thäten. Dan man zehlet uber
zweij tausent migrierte franzosische priester.
Diese vielheit der menschen macht quartier und victualien bitter theuer. Ja
es seind verschiedene vornehme herrschaften
welche ihre equipage, pfert und wagen für
ihre tagliche nahrung zu verkaufen
gemuhet seind, und kurzen: es ist
ihr elende, und haubsaglich der armen
verlaβenen geistlichen, nicht zu beschreiben.
Ihre auffuhrung ist auch erbaulich und
aller erbarmens würdig.
Dieser tagen ist der [..?..] H[och]e[dele] graf von
Latour und seine gemehlin hier ange
kommen in hochster armuth beij einem
schliffer aus barmherzigkeit angekommen,
auf einen strohsack schlafend, mittags und
abends mit einem glaβ bier und ein stuk
brod vorliebnehmend. Er soll sich sein
bier und brod selbst &&. Ich schliese unter
gewohnlicher [...?...] und meiner und dochter
gehorsamste [...?...] und [...?...] gnaden und gesanbter famile gehorsamste Welzel.
521
[45-396]
[Doesburg, 4 oktober 1796]
A Madame
Madame Leth sur le coolmarkt
No 302 au deuxième
étage
A Vienne
[andere hand :] franco Passau
[keerzijde in andere hand :]
doesb
[keerzijde in andere hand en doorgestreept :]
retour moet franco wezel zijn
[1]
Dousburg, ce 4 octobre 1796
Ma Chere Amie !
J’espere que vous ne serai pas fachée contre moi parceque je vous
ai laissé si longtems attendre apres une lettre. Mais la faute
étoit du chariot de poste parcequ’ils ne me laissent point
du tems. Je suis aprésent a Dousbourg dans une pension
ou il n’y a que des demoiselles, mais nous ij sommes fort
bien. Pour vous contenté je vais vous faire une petite description de notre école. Nous ij apprennent lalmand, le
francois, l’haritmetique, la géographie, la musique,
le dessein, la danse et a coudre et à faire toute
sorte de broderie. Nous avons un tres grand jardin
ou nous jouons quand l’école est finie, et quand il
fait beautems nous allons nous promenez avec
la démoiselle qui est très bonne envers nous, et que
j’aime beaucoup parcequelle nous apprends.
Vous serai de mon avis, n’est pas, ma chere ?
Le 29 septembre j’ai eu l’honneur de voir une
très bonne connoissance chez nous d’Harneim
dont j’étois tres rejouis comme vous pouvez
[2] croire. Voila tout le nouveaux ce que je
sais. Ayez la bonté de me repondre bientot,
m’amie. Le complement de mademoiselle
Zimmerman –ce* notre demoiselle- et de
[c’est]
toute nos demoiselles. Faites les complements a monsieur votre marie comme
au baron et au comte.
Je suis avec veneration
votre devouee amie
Guillemine Brouer.
522
[45-397]
[s.l., 20 augustus 1786]
An
Johannes Fischer soldat
unter der Compagni des
fill. orani gelderland
mit verlof in steinbergen
zu betellen
[andere hand:]
te doesborg
[andere hand:]
franko kölle
zitto
franko Köllen, Steinbergen
[keerzijde in andere hand:]
Breda
Lieber Sohn!
Wann dich diese paar zeilen beij gutem
wohlseijn antreffen, wird es mir lieb seijn.
Johann Henrich Wieβmer ist glüklich allhier
an gekommen, und wie ich von ihm vernommen
habe so trauest du dir nicht nach hauβe
zu gehen biβ du wider antwort bekommen
hätest. So schreibe ich dir kurtzen nachricht auf
diese antwort, daβ du keinen anstand habest.
Wann schohn deine mutter gestorben ist, so
führe ich meine hauβhaltung eben so fort
alβ wann sie noch lebte. Sie hat dir 4er neue
hemder gemacht und 12 ehlen duch liegen in der
kesten verschloβen biβ du nacher hauβ kommest.
Kommest du alβo nach hauβe und willst beij mir
arbeiten, so hast du deinen willen. Willst du nicht,
so kann ich dier auch nicht verbieten. Du bist jezund
dein eigen herr wann du nach hauβe kommest.
Henrich Wieβmer ist 11 tag auf den marsch gewest.
Dein kleiner bruder [...?...] ich
alβ dein vatter. In summa: alle gute freunde laβen
dich viele tausend mahl grüβen. Geschrieben
den 20te August 1786.
Henrich traud in Dluscher [?].
523
[45-398]
[Wesel, s.d.; s.a. {=oktober 1794}]
Madame
Madame Fallize chez
Mr. Thiebout in de
meule straat
a nimegue
[andere hand :]
doesborgh
[1]
Wesel, ce vendredi au soir
Chere maman,
J’ai recu aujourd’hui la lettre de ma soeur. Votre retard
sur lequel je n’avois pas compté, me force a rester ici
a une auberge fort chere. Je vous ai deja ecrit avant
hier que j’avois trouvé un endroit et tout arrangé
ici. Je vous l’ecris encore de crainte que ma lettre
ne vous soit pas parvenue ou qu’il ne vous presse
encore envie de rester plus long tems. Je vais a
Dorsten demain conduire les effets et j’y resterai, y
etant a infiniment meilleur marché. Tachez d’arriver
ici par la diligence de Wesel Nimegue sur Wesel, c’est
le plus court et le moins couteux, et ne recourez
a la doute d’Arnheim quen cas que l’autre ne soit
pas sure, ou qu’il n’y ait place de longtems. Prenez
vous atems pour vos places car vous remplissez
justement une diligence qui n’est que de 7 personne.
Arrivant a Wesel, faites vous conduire prenez la lettre
que j’y laisserai poste restante. Vous verrez ou il
faudra aller loger &. Je prendrai la dessus mes informa
tions. La poste aux lettres est au meme endroit ou la
diligence arrive. J’ai deja ete a Santen* hier pour vous
[2] y trouver.
Mr. Vaquant avec ses d[emoise]lles est ici. Il a de son fils toutes
les nouvelles des armees. Elles sont detestables : on repasse
le Rhin ; le regiment de Vierset a ete tout haché ;
le capitaine Devaux, le jeune Pirquet sont tués ;
d’autres Liegeois ont été faits prisonniers. Mastreicht est cerné 37;
les Francois sont a Aix la Chapelle et a Ruremonde.38
A Dusseldorff tout le monde prend la fuite. Tout ce
pays ci est un passage continuel de fuyant, les
uns d’un coté, les autres d’un autre.
Votre tres affectionne fils Fallize.
37
38
Namelijk vanaf 23 september 1794.
Vanaf de eerste week van oktober waren de Fransen in Roermond.
524
[Xanten]
[45-399]
[Utrecht, 11 mei 1798]
Myn Heer
De Heer J. L. Mahne
ten huize
van De Heer.....De Bruijn op
de Veestraad. Coopman
a Boekholt
in Munsterland
Franco Doesburg
[keerzijde in andere hand:]
retour is van hier
vertrockken
Utrecht, den 11 Maij 1798
Waarde vriend!
Ik twyffel niet of uw zult myn laatste
wel ontvangen hebben; zo niet, moet ik ’t uw
vergeven; zo ja, moet ik ’t uw vergeven
& vergeten. Enfin, nogmaals is mijn vriendelijk verzoek mij nu met de eerste omgaande post te andwoorden dewyl* ik
[omdat]
myn reis daarom zo lang uitstel, en kan
nu geen langer uitstel velen. Ik zoude
myn belofte wel nagekomen hebbe, maar omdat
ik geen andwoord van uw bekwam, wist ik niet
zeker of gy daar reets waart, dan of gy*
[ofwel dat gij]
ergens elders uw huisvestiging genomen had.
Dus, myn vriend, schryf my nu zo spoedig
als maar immers in uw vermogen is, en dan
wel op de voornaamste poincte*, namentlyk
[punten]
[2] aangaande die zaken mij zelfs betreffende, zo als
gy mij in uw laatste hebt geschreven. 2de wanneer
gy hier denkt te komen, en verders wat uw
goed dunkt.
Ik blyf met hoog achting
Uw aaltoos oprechte vriend
J. G. van Buuren.
a propo: Uw suster & vader
zyn tegenwoordig te Amsterdam, zo als ik
geinformeert ben.
En Jan, zo gy mij bij uw wil hebben, moet
gy ’t mijn maar schryven.
Vale quod valeas.39
39
Vaarwel, ofschoon gij wel vaart. (M.a.w. Mijn beste wensen, hoewel je die eigenlijk niet nodig hebt.)
525
[45-400]
[Beverwijk, 27 april 1795]
Diesen brief zu bestellen
an die kammer Jungfer
namens Loise auf dem
Casel von Mittagten
Atta
beij
Duisburg
[1]
Beverweik, d[en] 27te April 1795
Werthgeschätzte freundin!!
Als ein teutsche! und eine gute freundin!
haben wir das zutrauen zu jhnen, daβ
sie nicht ungütig nehmen, daβ wir an sie
schreiben. Wir sind gegenwertig in NordHolland in Beverweik in garnison,
und da haben wir beij die compag[nie]
einen disputat wegen dem huβaar
gehies Waβer welche von unseren compag[nie]
ist. Man sagt hier vor gewiβ daβ der
gehies Waβer schon lange zeit krank
seije und im spital läge, welches
wir ohn möglich glauben können.
Wollen sie also die gütigkeit haben
und uns davon so bald als möglich
nachricht geben ob gehies Waβer
krank und ob er nicht mehr auf
[2] den Castell ist oder nicht, denn es ist uns
viel an der sache gelegen. Sie brauchen
aber dem gehies Waβer nichts davon
zu sagen. Wollen sie die gute
haben und uns von der sache benachrichtigen, so atressiren sie den brief
an den huβar Ludwig Stieber
beij den schwarzen huβaren
von Heekeren in Beverweik.
Ein compliment vom Moleij und
Friedenreich und Stieber an Aalje,
an Dina, kurz an alle die wir
kennen. Wir verbleiben wie vorhero und allezeit jhre
aufrichtige freunde
huβaren
Stieber
Moleij
Friedenreich u[nd] consorten.
526
[45-401a/b]
[Remscheid, 29 januari 1784]
An
Mattam Mattam
wittib stein bach wohn
haf dig im kirspil mei
drich ohnweit düsburg
ab zu geben an der
neue mühl
a meidrich
Gott zum grus und
Jesum zum drost
Hertzvielgeliebde mutter, ich mus
euch auch zu wissen dun das ich dieses richtig erhalten habe: die sache
die ihr mir mit meinem fetter ge
schiket habt und auch das gelt r* 40 stüber.
Und die überrigen sachen die hat mir
mein fetter erzälet. Es ist wohl gut
und auch nicht, dan ich bleibe auch
nicht immer hir in Remscheit,
dan bin ich auch nicht immer bei
euch. Wan ich noch eine zwei jar um
hab dan werde ich mich um ein
anderen blaβ* umsehen in der welt,
woh ich mein glük heite oder morgen
einmal machen kan. Doch du ich euch
auch zuwissen das ich den 29 Abril
eiber kommen wil zu euch und
die hammerkirmes bei euch hal[2] den wil, und dan so machet das
ihr dan ein fuhrman kricht der
euch die bisgen sachen hir her
fehret nach Erberfelt wan ich
uiber komme zu eich. Dan kön
nen wir mit einander hir her
geen.
Doch mus ich euch auch
schreiben was mein bruder
Johannes gesacht hat. Er wolte
euch gewis nicht mer da um schrei
ben das ihr hir her zien solt zu
uns, dan er hets euch nucht*
vor geschlagen und ihr hets nicht
dun wollen. Und da hat er he* noch
[er]
streit mit der alte frau im haus.
Die solte gesacht haben ihr solte
es nicht dun: he wer so geizig, dan
es mächde ihm zu vil aufgeen.
[3] Es war übel oter wohl*: die
alte frau musde die sulcht* be
[rund?]
[Platz]
[nicht]
[wohl oder übel]
[Schuld]
527
halden. Und des abens, als wir
ins bet geen wolten, da sachde
er was euch gefehlet hette das ihr
nicht so langge wardet bis der
kafe ferdig gewest wer das ihr*
erst gedrunken het erir* weg
wert gegangen. Aber eier krim
miger kob* hette es nicht gelitden. Oter ob ir büs* wert gewest
das se* euch noch kein gelt gäben
könde. Aufs frügar* dan solt irs
alewiler haben.
Sonsden weis ich
vor dismal nichts zu schrei
ben. Grüset mir alle bekan
den von meinetwägen. So ver
bleibich eier gedreier* son bis in
den dot. D[en] 29 Januaris 1784.
[4] „Meienen namen wil ich
nicht nennen. Ich hoffe ihr
werdet mich doch schon kennen.
See, die meise haben mir den
calender gefressen“. Noch
vielmals bedanke ich mich
vor die hosen die ihr mir ge
siket habt mit den fetter.
[5] Noch eins mus ich euch schreiben.
Den 29 Januarius des abens
da sachde er es wer im ävenvil* wan ich aufs frügar in ein
ander kondisgon* geen
wolt. Dan wolt er mir einen
lerbrief geben von Erberfelt.
Dan er hat abgeregnet mit
dem wird. Der wirt wil 26 reis
daler haben im gar vor die
kammer, und das wil he nicht
gäben. Da sin si nu im streit.
Nu wil he aus der kammer
zien. Nu wille* auf dem soller
schlafen bis die zeit komt das
he die stube kricht.
[er?]
[ehe ihr]
[Kopf]
[böse]
[sie]
[Frühjahr]
[getreuer]
[es wäre ihm gleich]
[Kondition, Dienst]
[wil he]
528
[45-402]
aen de weduwe
peeters
tot seddam*
met vrint*
[Amsterdam, s.d.; s.a.]
[Zeddam]
[niet met de post verstuurd, maar door een vriend bezorgd]
Waerde moeder,
Ik doen u weeten als dat ik nog heel
varent* ben. Ik hoept seefde* van u.
[lees: welvarent; lees: selfde]
Soot aenders wast, dan soudet
leet weesen*. Ik doen u weeten als
[lees: dan soudet mij leet weesen]
dat ik gaen verhuijsen, maer dat
u niet schryven moet. Ik sal met
ten eersten* weer schrijven en
[zo spoedig mogelijk]
met een nog iets stueren ent
adderres van mijn aendere dienst
stueren want ik weet nog niet
dat volk laet beschrijven*. Maer
[lees: hoe dat volk sich laet beschrijven]
ik koeme weer onder de eersten
van de stat. Aenders weet ik u
niet veel nuwis* te schryven,
[nieuws]
wel veel nuis* maer niet veel goets. [nieuws]
Dat is te veel om te schrijven. Hier
meede breek ik af en weens u al den
seegen des Heeren. Verblijve u gelifde
dogter tot aen de doot,
Johanna
Willemijne
Peeters.
Amsterdam, den 28
deses.
529
[45-403a]
[Doesburg, 1 januari 1781]
Deesen te bestellen
Aan Monsieur
monsieur wessel
neijenhuijs tot geemen
sieto sieto
[keerzijde in andere hand:]
is niet te vinden dus retour
Doesborg, den eersten jannewaarij
Goede vrind Hendrik Nijenhuijs,
Ik laat UE weeten als dat ik
nog vris en gesont ben. Ik hoop
het selve met uw mag weesen.
Waar het anders, het sou mijn van
herten leet weesen. Ik heb met deesen
in leggenden brief aan de Waaterstraat
geweest, maar UE niet gevonden, dat
mijn van herten leet waar. Deesen
in leggenden brief houd wel soo lang tot
den eersten februwaarij, maar daar sijn
in allen garennesoens* ander odders*
gekoomen om den eersten in het
garennesoen te syn. Ik gaan den vijfden
van iannewaarij op mars. Alle verlofgangers sijn uijt Doesborg uijt, maar ik hou
myn nog apsent tot de vrijdag omdat ik
UE verwagt teegen en donderdag om met
mijn naa het garennesoen te gaan.
Ik verblijf UE kammeraat tot in der dood.
[garnizoenen; orders]
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-404a/b.]
530
[45-403b]
[Groningen, 19 december 1780]
Aan
Gert Hendrik Neijenhuis
soldaat in het 2de Battaillon van
het Regiment van den Heer Generaal
Major Baron Van Aerssen Van
Sommelsdyk, thans met verlof
zijnde Te Doesburg.
Goede Vriend,
Gert Hendrik Neyenhuis,
Vermits door ordre van Zyne Hoogheid alle verlofgangers
in dienst van deese staat voor den eersten February eerstkoomende in hunne garnisoenen moeten weesen, dient deese* [deze brief]
ten uwen narigt, dat UEdele zorg moet dragen om op de
gemelde tyd alhier te zyn; en ten einde beeter in staat
zoudet zyn om te kunnen bestaan is UEdele twalf stuivers
per week meerder tractement toegelegt.*
[toegekend]
Vertrouwende UEdele voor den eersten february hier
te zien, zo verblyve
Uw toegenegene
R.F. Hamel,
Lieut. commandeerende de
comp.
Groningen,
den 19 December
1780.
[N.B.: Zie ook brief nr. 404a/b.]
531
[45-404a]
[Doesburg, 4 januari 1781]
Deesen te bestellen
Aan monsier monsier
Wessel neijenhuijs
tot gemen sitto sitto
[keerzijde in andere hand:]
is niet aan te brengen te vinden dus retour
Doesborg, den 4 Jannewaarij
Goede vrint Henderik Nijenhuijs,
Ik durf het niet nalaten om met deesen
brief op UE te wagten tot dat gij kwaam,
want daar is haast bij om sitto* naar het
garennesoen te gaan; ik vertrek tegen
en vrijdag. Maar ik heb een heel vrindelijk
versoek an mijn lieve kammeraat
Henderik Nijenhuijs en vodders* aan UE
vaader om een weevers knegt hier naar
toe te senden voor mijn moeder, de
weeduwe Jansen tot Doesborg aan de
Mijpoort. Zo daar een is, die laat maar
zo sitto koomen als hij kan, want hier is
wark genoeg maar geen knegs. Hier
meede breek ik af en verblijf UE
kammeraat tot in der dood, en vodders
genagt* van mijn en van mijn moeder
aan UE en aan UE vaader.
[dadelijk]
[verder]
[goedenacht]
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-403a/b.]
532
[45-404b]
[Groningen, 30 december 1780]
Aan
Gert Hendrik Neyenhuys
Soldaat in ‘t 2de Battaillon van ‘t
Regiment van den Heer Generaal Major
Van Aerssen Van Sommelsdyk en
thans met verlof zynde
Te Doesburg.
Goede Vriend
Gert Hendrik Neyenhuys,
Niet twyfelende of UEdele zult die op den 19 December aan UEdele
gesondene brief door Jan Jansen ontfangen hebben waarin
UEdele door ordre van Zyne Hoogheid gelast word voor den
1 february hier in uw garnisoen te zyn en waarin UEdele
te gelyk kennis gegeeven is van de verhooging uwes tractements van 12 stuivers per week, het welk reeds met den
4 December begonnen is, zo word UEdele nu door nadere
ordre van Zyne Hoogheid gelast van U ten eersten naar*
ontfangst deeses briefs op rys naar uw garnisoen te
begeeven om ten spoedigsten hier te konnen zyn.
Vertrouwende dat UEdele deese ordre nakoomen en binnen
weinige dagen hier zult zyn, verblyve
Uw toegenegene lieut.
R.F. Hamel.
Groningen,
den 30 December
1780.
[zo spoedig mogelijk na]
P.S.
Volgens ordre van Zyne Hoogheid maken d’absent zieke bovengemelde
12 stuivers niet te goed.
[N.B.: Zie ook brief nr. 403a/b.]
533
[45-405]
[Gouda, 5 augustus 1802]
Herren
Herren Reekers en Albers
tot
Niënkerchen
bij Reine*
franco Doesburg
Münsteren
[Neuenkirchen bij Rheine]
Gouda, d[en] 5 Agust 1802
Herren Herren
Reekers en Albers
Hochgeehrter Herren,
Es wirt UEd hierdurch bekend gemach, als
daβ ich eure sachen habe behertzijget und
so weijt gebrach, als daβ noch e[t]waβ soll vor
kommen. Kein brokorür wohl mein bedienen
auf solche art wie wier abgesbrochen haben,
wannt dor iβ nichts, und der Mülman
hat alles inbeschrijben: rorrige und onrorigen
goderren, also iβ das dar nichts von
zu hollen. Sie wollen mehr* wohl bedienen
die brokorürs, für meine rechnung, aber
daβ kan ich ihnen nicht an raden.
Nun hab ich es so weijt gebrach mit dem
H[erre]n de Sietta mit schwarre getreijemende
daβ er iβ bange. Er solte wasser und
brot müssen essen, daβ hab ich ihm
gesagt, und kostes noch 1000 gülden, daβ
war er zu erwarten.
[2] War auf sein famellige bij mehr seindt gekommen
und wollen accorderren und mehr* geboten
60 g[ulden] für die ganstze somma. Haben sie dar
lust zu, muβ dann mit ersten bost* antword
haben. Ich rat ihn zum star[k]sten an daβ
sie es nehme, anders bekomen sie nichts.
Nach eehling* blijbe euer freunt
H[erre]n Ourban & Gogarn.
534
[mir]
[mir]
[Post]
[Eile]
[45-406]
Gladbach, 26 juni 1784]
an
Johan Doring auf
die ofertens [?] stihet
in arbeijt bey den
hern hartzen dogbereijter ad Dosburg
[andere hand:]
de Gladbach
Gladbach, den 26 Jönnus.
Hiemit lassen wir euch wissen das wir
gott seij dank noch alle gesont seijnd und
das unsere broder Arnoldt seine
frau an unseren hause ist und den 8 im
andere mon[a]th wieder nach hauβ will. Noch
lassen wir euch wissen das eure broder
Johan Peter in es trauen stehet und nach
jetziger absicht beij gesontheijt d[en] 4 Jolius
wirt getrauet werden wobeij sie den ersochet
werden hiemeit om alsden auf die hochzeit zu
erscheinen, wie gemelt d[en] 4ten. Da wirth zwarn
nicht viehl gemacht werden als nur ein
andenken. Wen es euch nun vor euch schiket,
so können sie sich auf die zeit einstellen.
Sonsten weijs ich nicht veil zu schreijben
als unsre begrössung von uns allenseijten
an euch alle. Verbleijben wie gedacht
motter, bröder und schwister Küppers.
Gladbach, d[en] 26ten wiegemelt
AO* 1784.
[Anno]
535
[45-407a]
[s.l.; s.d.; s.a.]
Mejuffrouw
Mejuffrouw C. Huetink
in de Koepoort Straad
Te
Doesborg
[1]
Veel Geagte Suster,
In aller welzijn zijn* ons op zijn tijd geworden
het aan mij gesondene. Seer onodig om
te spesieviceeren. Zal* by welzyn van ‘t
gevaar deselfs* by leeven en welzyn
comunicatie laaten toekoomen aan UE.
Zyt versekerd dat het verre zal strekken*
also* ik myn lusten volgens doctoors
verbot op eygen bevindinge niet aan* mag
koelen. De onaangenaamheden deses
tyds doen veel nadeel aan myn
gestalte, maar verhoop door hooger
hant* gesterkt te worden.
Andersins zal ik genoodzaakt zyn
de klomp tot myn rijpaart te kiesen,
eerder als dat ik het zo verre
liet koomen als den heer Besseling
die maar volgens zeggen vier maal
hondert duysent guldens schuldig is,
daarvan* volgens gerugten
dog nog één hondert duyzend heeft
in te krygen*. Hy heeft my door
assistentie van nog een welbekende
ook tot twe maal in de luuren
zoeken te leggen, dog vergeefs.
[2] Het geval van David is my leed,
en UE versoek ongegrond* omtrent hem:
er vaaren voor in ’t voorjaar geen
scheepen en is* voor hem geheel
niet geschikt. Ik kan hem hier
wel in een apotheek krygen,
maar daar jnkomend of uytroken*
niet ten mynen laste*. Met bewassen
[lees: is]
[Ik zal]
[lees: deszelfs]
[dat het van grote invloed zal zijn]
[omdat]
[lees: af]
[God]
[waarvan]
[te vorderen]
[niet reëel]
[dat is]
[lees: uitreikend]
[maar zonder dat ik financieel garant wil
staan]
kan ik hem onder vier guldens
per week niet logeeren,
en dan neeme ik hem nog niet
in zonder versekeringe van eene
der voogden uyt aller naam*.
[en dan neem ik hem pas in de kost als ik ‘n
schriftelijke toestemming heb van een zijner
voogden die namens alle andere voogden
optreedt]
[twijfel ik; ik zal]
Intussen twyvel* niet of zal* hem
dan het zy te water of te lant
aankrygen*, maar liever het laaste,
[geplaatst krijgen]
536
zo hy deugen wil.
En anders zal hy de gevolgen
van zyn onbesonnen gedrag zelfs
moeten gevoelen. Tegen Mey zal er
zonder twyfel wel jets voor hem
opdaagen. Ben, naar* UE, de kinderen
en en alle heeren voogden gecomplimenteerd hebbende*, UE heylwenschende broer
S. Huetink.
[Ik ben, na]
[lees: te hebben]
[45-407b]
Zyt allen in liefde van ons gegroet
en van Maartie en Gys. Ik beveele
UE allen in Gods bescherminge.
Den eenen gaat hier al voor en
den anderen na bankroet, dog verre
daar van daan dat het alle door
eygen toedoen*. De brief is besorgt;
zal* daar wel nader van melden.
[D]og het is my bewust vergeefse
moeijte*: én voor soldaat óf ligt
matroos. Laat hem dan liever leeren
agter de ploeg loopen en overdenken.
Al slaanse hem zo blaauw al[s] een
aanbeelt van een smidt, hy kan niet
retteren* zo als hy om wat reeden
weet ik niet nu twe mallen* gedaan
heeft. En dan zouwde hy nog voor genadige
sententie* moeten bedanken. Al hat hy geen
schult, al hat hy uyt dorst de kippen[ren?]
haar water uytgedronken, dan is hy [nog?]
agter op zo veel
sla[a]gen met
een [t]ouw met
knoopen.
[s.l.; s.d.; s.a.]
[toedoen is]
[ik zal]
[Maar ik weet zeker dat het vergeefse moeite
zal zijn]
[beteren?, retireren?]
[malen]
[oordeel, straf]
[in margine:]
Al waar het [zo?] dat hy zeyde: “Ik heb het niet verdient”,
hy zal ten antwoort krygen: “Dan heb jey ‘t
aan vaar en moer verdient”.
537
[45-408]
A Monsieur
Monsieur le Cte de vaubadon
chez Mr Goubert
Par du cel dorf*
a duisbourg
[Selters, 6 september 1794]
[via Dusseldorf]
Selters, ce 6 Septembre 1794
Il y a un siecle, mon cher Vaubadon, que nous navons recues de vos nouvelles.
Aites vous mort ? On employe dans touttes les grandes affairres encore
dans [.... ?....] trouve ton toujour un instant pour ecrire a ces amis,
mais puis que vous ne nous ecrivez pas, moy je vais fairre le contraire
en vous souhaittant un petit bonjour. J’ai vui dernierement un de vos
voisins, Mr. de St. Quentin Grinville. Jai luy ait donné votre adresse.
Mr. de Carowe[ ?] a recue une lettre de Mr. Molard qui luy mende
que la chosse est en bon train, mais malheureusse l’invasion de
carmagnols dans le paijs de Treves a derange tout notre plan, et
les troupes quil avoit pris [ ?] position sont employe ala defence
de leurs propre pays. Nous avons un autre proget, et set reussy.
Je ne vous oubliroit pas. Jespere avant pas etre placee.
Les princes une fois reconnu en general tous les emigres seront
employes, et on pretend que lon decendra definitivement cette annee
dans la Vendee. On en voit la nesecitee.
Le carmagnols sont toujours a Treves ou ils pilient a leurs aissent
tous les habitans et ne leurs laissent pas encore leurs nescessairre,
car on leurs prenent leurs linge, souliers, habis &.
Aureste je ne say rien de nouveau. Vous devez savoir les nouvelles
de la grande armee plus vitte que moy et ests aproximitee
a savoir celle d’Angeleterre qui sons apresente les plus interessantes
pour nous. Adieu mon cher Vaubadon. Donnez nous de vos nouvelles
et croyez moy avec sincerete votre amy. Lec[omt]e Desoiesme [ ?].
Madame vous embrasse sy vous voulez bien le permettre.
Chez Mr. Henri Schmitz, directeur de la poste, par Coblenz
a Selters.
[2] Jai nay point recue de nouvelle de George Mathan [ ?]. Jygnore
absolument ou est le corps de Mathan [ ?]. Jai vendue mon cheval 12 Louis.
Javois sy besoin d’argent quil a falue baucoup y perdre,
mais grace a Dieu nous avons uy un bon stablissement.
538
[45-409]
[Amsterdam, 1 januari 1788]
A Monsieur
Monsieur Mardens
Kopmann wohl berumt
a Pougholt*
jhm münsterschen
[keerzijde in andere hand:]
Wil niet ontfangen de eijgenaar
[1]
[Boekholt]
Amsterdam, den 1 januarij 1788
Werstester herr und jufrau Martens,
bitte mir nicht vor übel zu nehmen, das
ich sie mit diesen parr zeillen belästige.
Die weilen wier nach unserer abreise von
Pougholt einige hauβstucken beij dem
Fuijrter Postdorf zu ruck gelassen, nemlich
ein bettstede mit unter laagen, zweij prand
ruthen, ein flinde, einen jagt fornister, zweij
hagel beitel, ein pulferhorn, welche sachen
er versprochen zu verkaufen. Habe jhme
darum geschrieben, aber noch keine andwort
da von bekomme. Wie auch an den Hohlandschen schumacher, welcher beij dem Weeselschen post wohnet, gegeben habe: zweij jagt
kamisollen und jagtpruck, woh vor
ein parr schuh acortiret habe, ist auch noch
nichts davon gekomen.
[2] Muβ also von dem schuhmacher 55 stüber
an geld haben, weillen d[ie]sen geld acortiret
hatte. Er wolte mir schuh machen, so wahre
auch zu frieden. Kein schuh, kein geld ist
schlechte bezahlung. Wier versuchen den herrn
Mardens freundlichs uns doch die freund
schaft zu thuen umb sich doch ein mahl
zu erkundigen wie es mit die sachen stehet:
ob sie verkaufet seind oder nicht. Ich bin
gezwungen weil kein andworth bekommen muβ
mich an sie zu atressiren, weillen sonsten
keine kentniβ in Bougholt habe. Wann sie
dann von der gude sein wollen, wann
die sachen nicht verkaufet sein, nach
belieben verkaufen zu laβen auf einem
auβruhf. Waβ da von komet, das kombt
da von. Die 2 camisollen und pruck muβ
der schumacher bezahlen a 55 stüber,
weillen vor gelt acordiret habe. Er hat
freij von mir gekaufet.
[3] Bitte nochmahls umb vergebung das die
freyheit genohmen mich an sie zu atressiren.
539
Wann sie dienen kann, es seije auf waβ
für arth auch immer seije, so finde mir alle
zeit verpligt. Thuen sie mir dog die
liebe gleich zu andworthen wie es stehet
mit die sachen. Ich und meine frau
cratuliren jhnen und frau liebsten
zum neuen jahr und wunschen jhnen
beijderseits die gesundheit und denn
seegen von gott, in erwardung ein
baldige andworth, und verbleiben
jhre dienstwilliger, und dienerin.
Atres: A Friederichs, Franse
sprachmeister in der Roosenstrat
vor beij de Twede Dwarstraat
beneben et hoek nach der
Bahnen kragt dot Amsterdamm.
540
[45-410]
[Wamel, 15 oktober 1787]
Aan Jan Selentbrugge
verders pieter lodewijk
borke leggende met sijn
schip op den yssel
tot Doesburg
[1]
Wamel, den 15 october Anno 1787
Seer waarde en veel geagten
minnaaar en vrind, ik heb UE brief wel
ontfange en ue welstand verstaan, het geen
mijn aangenaam was om te hoore.
Wat mijn betreft, ik ben door des
Heere seege nog fris en gesond en wens
dat ue dit ook nog in gesondheijd mag
aantreffe. Dat uwe wel over gekoome
is bin ik blijde om. Voor u orlogie
behoeft ue in het minste niet vrese
te vrese: dat is wel bewaart. Ik hoop
en wensche uijt grond van mijn hart
dat de God van levendige en van doode
ons beijde in een goede welstand bijmancandere gelieft te brenge en besa
bedank ue voor den seege die gij
[2] voor ons beijden van den Heere hebt
afgesmeekt, en wens dat het so mag
gebeure. Ik versoek dat ue mijn lief
voor eerst niet weer schrijft want
mijn suster heeft er veel over te
prate gehad. Als de brief maar regt
door bij mijn kwam, dan was er niet
aan gelege, maar sij had er 7 stuyvers ver
schoot* op. Dat kan myn niet arm
make, maar ik hoor er niet graag over
prate. Ik scheijer uijt. Schrijve en wensch* aan
ue het nodige naar siel en
lighaam en heb de eer mijn te noeme
ue dienstwillige dienaarresse en vrindin
Willemina van Tuijl.
En nog de groetenisse van vader en moeder
en van Aalbertije en Willem.
Haiju*, vaart wel, myn vrind.
[portokosten]
[Ik wens schriftelijk]
[Aju]
541
[45-411]
[Mölbergen, 21 maart 1800]
Hans Henrich Seeger
zu
Gadern beij Loo
Franco
Emrich
[andere hand:]
sito
retour
[keerzijde in andere hand:]
kann nicht angebracht
werden deshalb retour
von Sevenaer
[1]
Vielgeliebter sohn,
Dein an uns erlaβenes schreiben
haben wir richtig erhalten und
daraus ersehen das du noch frisch
und gesund bist, welches wir von
uns auch noch rühmen können.
Du schreibst uns du hättest einen
brief an uns geschrieben. Den haben
wir nicht erhalten, und wenn du
wieder schreibest, so schicke uns doch
die addresse damit wir sicher an
dich schreiben können.
[2] Deine aelteste schwester Christine
ist gewillet dich diesen sommer
zu besuchen, wen es dir lieb ist und
das du ihr etwas von die reise kosten
vergüten willst. Du must uns aber
schreiben wo sie hin kommen soll.
Neues wissen wir dir vor jetzt
nicht zu schreiben. Es ist hier alles
ruhig wegen den krieg.
Tausend grüse von uns allen. Schreib
uns doch mit erster post wieder. Ich
verbleibe dein getreuster vater bis in
den tod.
Seeger.
Mölbergen, d[en] 21ten Merz 1800.
542
[45-412]
[Doesburg, 4 juni s.a.]
an mijn de heer het hooft
wonde op hoog strat
en verders an grada
geerligs en verders
an yan harme geerligs
Does burg, den 4 yuny
Seer geerde man, ik kan myn nijet
begr[i]pen woe* dat het is, dat gy myn
nijet en schrift woe dat met u is, en
dat gy mijn geen gelt en stuert
mademal* gy weet woe dat gij mey
gelaten hebt. En ik sit in so verlegen
stat*: ik moet vertreken. De vrou is
doot, en Arssen die siek*, en het huys
is verkogt en ik weet nijet waar heen.
Gy moet myn met ten eerten* schry[ven].
Hijer mede kan ik nijet schriven als
dat ik so verlang uytkomst. En
mijn been is is nuiy eeven slum*.
Ik hoop dat gy weer beter mogt wese.
De groettenis van ons kint en van
ale vrinden.
[2] U vrou tot in doodt.
[hoe]
[vermits, omdat]
[En ik zit in een zo lastig parket]
[die is ziek]
[zo spoedig mogelijk]
[is er nu even erg aan toe]
543
[45-413]
[Dusseldorf, 12 januari 1795]
diesen brief zu bestellen
an Peter Schlöhmer auf
dem Schif des herrn kaufmann Christians Cock
a Doesborg
[1]
Dusseldorf, d[en] 12 Jan[ua]r 1795
Allerliebster sohn,
diene schreiben hab ich erhalten und mit
freuden gelesen das du, gott lobt, noch
fries und gesund bist. Was uns angeth
seind wiehr, gott lobt, auch gesundt. Gott
hat mir eine andere wohnung verschaft.
Ich wies aber nicht wie lang es dauhrt,
vielleich nur 3 monnat. Es kan auch
sein ein halp jahr. Da habt ich meinen
brant und ohl und per woch 1 brot und
per monnat 1 rhl*. Da habt ich ein janβ hauβ [Reichsthaler?]
for mich. In dessen habt ich soldaten
auf einer kamer. Das ist der freiling
Von Siegers. Ehr hauβ* da bien ich und
[Im hauβ?]
[2] diene schwester. Diene groβmutter schlaft aber
auf unser kammer. Ach lieber sohn, denk
nur waβ das vor ein gluck vor mich ist.
Ein brot 17 stub[er]! Alles ist so thuer in Dusseldorf;
kan ich dier nicht schreiben. Was sol ich an
gefangen haben? Ich hette meine sag halp
muβ verkaufen. Nun hofte ich aber mit
der hulf gottes das ich diesen wiender
keinen finger mit dem meigrige* muβ
[Riβ?]
leijden. Vor 14 tagen wahre dienen öhme
auch wiederump sehr kranck. Er ist aber
wieder ump ein winnig auf der beβerung. Ich glaube aber nicht das ehr mehr
recht gut wierth.. Ich wahre 2 mahl beij
[3] diene junfer Mohne. Sie hat keine meldung
von dier getahn. Ich habt aber auch nicht
gesagt das du geschrieben hast. Ich hofte
gern [?] der lieber gott wierth dier in guter
gesunhet laβen und hofte vielleicht das
wiehr uns balt werden sehen, dan ich
habe dier viel neugekeij zu sage. Dahe
werdes du nicht an dencken und das kan
ich dier auch nicht schreiben. Hiemit schliesse
ich meines schreibes und bestehle dich
gott dem allmechdiger und wiehr gruβe
dich alle. Ich wieβ dier nichts neuges zu
schreiben. Ich hofte aber nicht das noth wierds
haben von den Franzusen. Wahn das solt sein,
so mache das du nach Dusseldorf kommes.
Ich verbliebe diene getreuste mutter Schlömmer.
544
[45-414]
[Doesburg, 8 mei 1802]
Desen Aan Den
Burger crisstoffel
pitman op het oude cerks
plein verders aan yan
Backer vort te Besorgen
versonden den 8 meey
[1]
Doesburg, den 8 meey 1802
Seer beminde swager en suster en nigt,
wij bennen alle gesont. Hoope* dat uE desen
ien volmakten staat van gesontheit
mogt* ontfangen. West soo goet en sprekt
selver met de man van de toeback. En hij
moet hem soo min stellen als hi can*, en
dan de panpieren ongemerkt*. Ofte gaat in
de Sint Nicolas Strat bij Houthuis en daar
crigt bus* de toeback van di hi ons met
heeft gebragt en vort de pris daarbij, dan*
die toeback die van Rotterdam comt, wort
te weel* voor 6 stuivers vercogt, en dan
1 in ½ en ¼ Lb.*, en dan vort, en dan met
de Deventer burtman*, dan hebe ik hem
over 8 dagen hier. Doet mien die vrindschap:
50 ofte 25 Lb., maar lifts 50 Lb. Soo uE
uE dogter wil comen dan laat ons vort
weten, dan sullen wij aan de vorman* bestellen
dat hi haar van het schip halt.
[2] En het is nu de beste teid van het yaar,
en aan de pirik* is het heel druck, dan
can si wat helpen naien soo het haar
belift. Hier mede verblive uEDWD.
Swager en suster, west all 1000 maal van
ons gegroet en van Y. te Bensel. Hi can
de hel contegis mis als een aap*. De vrou
heft geordenert om nog een vatien* boter
voor u te copen. De boter is het Lb.
5 en 4 en 6 duiten.
Groet Leis en
de heele vamilie Ten Bensel.
In hast*.
[Ik hoop]
[moogt]
[een zo laag mogelijke waarde ervan opgeven]
[op ongewaarmerkt papier]
[lees: vlus= meteen ? of lees: beste ?]
[want?]
[soms]
[pond]
[beurtschipper]
[voerman]
[fabriek, overheidswerkplaats]
[de hele toestand {conditie} missen als kiespijn]
[vaatje]
[versta: Deze brief is inderhaast geschreven.]
[N.B. Het inventarisnummer 45-415 is vervallen.]
545
[45-416]
[Eschbach, 1 oktober 1785]
Diesen brief ab zu geben
An
Johan daniel dünnes soltad
unter dem 2 battalion von dem
[...?...] companie des cap
piten Von hofit in der garne
son in arnheim franko Eälle
[andere hand:] te Doesborg
Gott zum gruβ und Jesum zum trost. Hertz viel
geliebter sohn Johann Daniel, wir konnen nicht unterlassen ein pahr zeihlen an dich, mein lieber sohn, zu schreiben.
Wenn dich dieses weinige schreiben noch beij guter gesundtheit an treffen mögte, so soll es uns von hertzen eine
freude seyn. Was uns an belangt, so sindt wir gott
seij dank noch alle frisch und gesundt so lange als Gott
will. Und deine brief haben wir alle bekommen und
dir alle mahl zu gleich antwort geschrieben. Und den brief
wo du uns von dem Kissel geschrieben hast, da hat dein
bruder Christian auch einen brief geschrieben. Da haben wir
dem* zu gleich wieder einen geschrieben und vor dich einen
darein gethan daβ er dich nicht zu so viel solte kosten. Aber
dein bruder der wird diren nicht geschikt haben, sonst
häzt du ihn auch bekommen. Nun, mein lieber sohn, ich
thu dir auch zu wissen daβ der Johannes Seitz und der
Conradt Kissel und der schneider Lich und der Henrich Spet
und Peter Reinhart, die fünf, die sind in Bohlen gezogen
mit jhren weiber und kinder. Nun sind sie aber nicht
in Bohlen gekommen, sondern sie sind in Ungarn.
[2] Nun, mein lieber sohn, ich th[u d]ir auch zu wissen daβ
der Heinborger Börder gestorben ist vor vier wochen.
Nun, mein lieber sohn, ich thu dir zu wissen daβ uns die
Kissel so viel schaden haben getan an dem korn und gerst,
kraut und flachs. Summa, sie haben alles zerschlagen.
Dar nach haben wir wieder ein groβ gewesser das eins
das krummet* wie wir es gemeth hatten, fast wieder fort
gefahren ist. Nun aber, mein lieber sohn, du hast geschrieben
wir solten dir pahr hemter schiken. Da bin ich beij dein schirschant*
gegangen und ihn gefragt ob er den october hin ein ging.
Da hat er gesagt er wust es nicht; er hät noch keine orter.
Wer* er nun fort geht dan will er uns doch eins mitnehmen
vor dich. Nun aber, mein lieber sohn, wir haben frucht auf dem
herschafliche speiger und die mussen wir stetzt bezahlen.
Wan du nun gelt hattest und thäst uns etwas schieken.
Wen du ein mahl wieder*, so soll er dir wieder* were.
gegeben]
Nun, mein lieber sohn, wir haben jetzt gar viel zu bezahlen,
sonst tähten wir dir nicht dar um schreiben. Nun, mein
lieber sohn, weiter weiβ ich dir nun nichts neues zu schreiben
als ich befehle dich und uns im schutz Gottes, und ich verbleibe deine
[3] getreue mutter bis [in den] todt.
Sogschehen Eschbach*,
d[en] 1te october 1785.
Maria Susanna Dünnesin.
546
[nl. Kissel]
[Grummet]
[sergeant]
[Wen]
[lees: wieder bist; lees: wieder
[Actum in Eschbach]
[45-417]
aen
Mons. Mons. Jan kael
wonende in de Caverinse
straet tot Cleef in vorder*
aen Hendriek Janssen
tot Donsbruggen
Seer beminde vader, broeders
en susters,
Jck kan niet nalaeten om UE. eens te
schrijven als dat wij nog fris en gesont
sijn. Wij hebben UE. brief ontfangen en
daer uijt verstaen als dat gij langen tijt
siek sijt geweest, maer ick verhoope
dat u dit mijn schrijven in een beeteren
welstandt aen mag treffen. Vöetje is ook
siek geweest; die heeft de geelsugt gehad
en het is nog niet gedaen, maer het is
tog weer wat beter als het geweest is.
Gij hebt mijn geschreeven als dat Hanne
nigt* getrouwt is en dat gij niet op de
bruijloft gweest* sijt. Daer kan ik
niets van seggen*: die menschen sijn te
groot van adel. Daer sijn wij te gemen*
om daer bij te koomen, maer dat moeten
wij maer laeten passieren en denken
maer: Godt geeft alles; het kan nog wel
eens veranderen; ick sal alles laeten sooo*
als het is.
[2] Jck weet UE. niet nieuws te schrijven
als dat de Fransen in Brabant sijn
en dat de menschen gaen vlugten, want*
sij kunnen geen verblijf meer krijgen
bij ons in de stadt. Sij geven alle weeken
60* gulden van een kamer te huer.
Verder weet ick u niet te schrijven als dat
het er seer droevig uijtsiet, want sij [sijn]
al in Antwerpen, maer 10 uren v[an]
Breda. Wij beginnen bij ons in de stadt
ook al bang te worden. Hier mede
breek ik af en wensche u alle
gesontheijdt, aen alle de vrinden
en bekende en aan de heer pastoor
Rehorst. Ick verblijve UE. genege
broeder Theod. Janssen.
De groetenis van Vöetje en
alle beij de nigtjes aen
alle de vrinden en bekende.
[Breda, 11 november 1792]
[en verder]
[1]
[nicht Hanne]
[geweest]
[op aanmerken]
[lees: gemeen=gewoon]
[soo]
[maar]
[lees: 6 ?]
Breda, den
11 November
1792.
547
[45-418]
[Rotterdam, 13 mei 1781]
Deesen te bestellen
Aan Jan Boltlint*
tot Doesburg in
De Villling
Sieto Sieto
[lees: Boltink]
Rotterdam, den 13 Meij 1781
Seer goede vrinde Harme en Heijnderik Bulte,
ik laat u weeten als dat ik* tot Rotterdam
in de Halve Maan Straat in de ‘Gekroonde
Jaager’. Daar heb ik dienst genoomen
voor soldaat van soldaat van vijftien
gulden en een priemie van vijf en seventig
gulden. Ik moet u schreijven dat ik
een goeijije kapteijn heb als ik zou
verlangen. Daar om, als gij koomen wil,
zoomoet gij daar niet mee wagten want
dan is het tijt. En voorders zal ik u*.
Pieter Hekman die bij Boltink heeft
gewoont.
[lees: dat ik verblijf]
[vul aan: groeten ?]
548
[45-419]
[Oldenzaal, 22 april s.a.]
deese bryef aan
kriyesteyan walke
ijn di beer
tot dous boor
franko Ulsen
[1]
Oudensaal, den 22 apel
Goede frynt Chrijstiaan Walke,
wij staanne verwondet dat gij het
geelt voor di klok nijet en sturt
terwijel ijk het alle daagen verwaagt
mijt di eeste post en het koomt net*,
[niet]
en ijk versoeke dat gij mij schrift of
het geelt sturt, neegenentwintijg
gulden, of hoe dat u van sijns sijet*.
[wat ge van zins bent, wat ge van plan bent]
Andes dijnk ijk op u koosten daar*
[nl. in Doesburg]
te koomen om het gelt mijt rijegt* te
[in rechte]
haalen, terwijel* ijk u soo een
[omdat]
beste klok gesturt hebbe en ons
afgaat ijs dijattig* gulden en gij
[afspraak is dertig]
wijlt nu mijeder* geeve. Dat ijs een [minder]
wadehandel*.
[kwalijke handelwijze]
[2] Maar gij bent soon ongeregelt*
[onbehoorlijk, wispelturig]
man nijet; daar sijen* ijk u net*
[zie; niet]
op an om mij so te behandelen.
Hijer op verwaagte* alderspoedegts
[verwacht ik]
beschijt* en blijve na hertelijke
[bericht]
groetenes onder toe wensenge
aan u alle, Douwe IJarngs,
orlosemaaker tot Oudensaal.
549
[45-420a]
[Amsterdam, 23 juli 1786]
Mons. Monsiur
Jan van den wollen
Bergh
Tod
Vierlings Beek in het
Land van Kuijk
Aan de maas
over afferde
[keerzijde in andere hand:]
kan niet besteld worden
[1]
Amsterdaem, den 23 julius 1786
Seer beminde vader, ik en kan niet naelaeten om u te schrijven als dat ik en mijn
vrou noeg* geson ben en hoep het selef
de* te hoijren. Als het anders waes, dat
sou mij en mijn vrou van herten
let wijsen*. En ik heb het gelt an Dogus
gegeven en ik versoek u alsdat gij voer
my en myn vrou eens beetden* als dat
wy gesont blijven als het Goed* het
behaegt. Want als ik siet* wert dan
sou het naer wijsen* voer ons. En wij
hebben wat vel van doen* want wij
mogten alis hopen om te begin,want dar
hoert vel toij*. En de grotenis* an Johannis en
sijn vrou en sijn kinder en an Hendriekus
en an Bertus en an Angenies en har maen*
en an allij goyde vrinde en an om en muij*
en an allij wel bekende. Darmij* brekik af
en verblijf u soen tot der dood. Cornelis van
den Wollenbergh, en woent op den Amsel
in de ‘Wapen van Delft’, stieg beij* de brouereij
‘De Roskam’. Diijsen briif is vergyten. Amende*.
[2] Dese in lieggende
brief van Manus Lijte is
onnoosel* vergeete, maar
ick sal het restituwe*
als jck de stukke stuer.
[nog]
[hetzelfde]
[lees wezen]
[zou {willen} bidden]
[God]
[lees: siek]
[wezen]
[heel veel nodig]
[zouden hopelijk nu eens kunnen beginnen, want daar
komt veel bij kijken;groeten]
[haar man]
[oom en tante]
[Daarmee]
[vlakbij]
[Sorry]
[domweg]
[het geld teruggeven]
550
[45-420b]
[Amsterdam, 20 juli 1786]
Monsieur
Monsr. Herm. Lijten
Ten huijse van Jan Hubers
tot
Verlingsbeek
Hermanus Lyten,
Geagte vriend, uE missive heb ik wel ontfangen.
Dat gij versoek* voor u hospes doen ik niet: wij zijn
dat hier niet gewent, en ik kan het ook niet doen,
geld voor uijt te betaalen, maar zal, als Theodorus
van den Wollenberg gelt stuurt, met een u
geld zenden. U hospes hoef niet verleegen* te
zijn want u geld is goed*.
Zende u hiernevens* ƒ 12: 80: voor eenvierde
jaar kostgeld, dat verscheene zal zijn den*
4 augustus 1786.
Versoek het complimen* aan u vriend Wollenberg.
En houd God voor ooge. Recommandeer mij*
in u godvrugtiege gebeeden.
Mijn adres is: Anthonij van Velsen,
chirurgijn
in de Pijlsteeg.
Amsterdam,
den 20 Julij
1786.
551
[Wat gij verzoekt]
[bezorgd]
[gij bent kredietwaardig]
[Ik zend u separaat]
[dat zal betaald moeten worden op]
[Ik verzoek mijn groeten over te brengen]
[Ik beveel mij aan]
[45-421a/b]
[Dahl, 9 oktober 1794]
Herrn
Herrn Christof Züllinger
ober backmeisteren beij der
holländische feltbackereij deren
H. Stadten*
pasirt durch cur Cölliches
Sauerland
niderweschell
[andere hand:] fro Siegbur
[andere hand:] a Diren
[andere hand:] beij Dusberg
[Heren Staten-Generaal]
[1] Gott zum gruβ. Dahl, den 9 october 1794
Liebster schwager sein schreiben den 9 dieβeβ
zu recht erhalten welcheβ der drite brif
ist den ich ihm beantwort habe. Der erste
nach Gorkom, den tzweite nach Diren. Und den
brif nach Diren mir* daβ postambt mir
nicht abgenomen und geβprochen daβ Diren
auf der antere seit läge* und die Franzoβen
darin wären, so könte er kein brif hinbringen.
Also hab ich ein antre kobärt* darüber gemacht
und hab ihn witer auf Gorkum atresiret.
Glaubte er würte doch einen bekomen wo
in selbem seiner frau ihre eigen hant
schrift ligt welcheβ sie mir durch fertreute
habe herüber geschiekt. Ich solte doh* irem man
schreiben daβ er nicht wegen ihr und kinter
solte in unruen leben, dan eβ ging
ihr mit den kinter nicht ab.
Lieber herr schwager, sind sie beruhiget: ich habe
mir alle mühe gegeben für der liebste euer
schreiben wissen zu machen. Hats auch die
erlaubnüs beij dem H[errn] generale keisserlichen
seites
[2] jhr herüber zu helfen, welch volkomenen
geschehen die frau liebste sich disser hohen
gnade bedanket und sagen lassen auch
ein weniges schreiben jhrer eigne hand welches
ich 27 30ten erhalten und jhnen in meinigen
brif zu geschiket habe.
Sollen sie nun allem mutmassen nach nicht
einen brif emfangen haben, so muβ ich
jhnen widerholter benachrichten daβ sie,
die frau liebste, die frantzösche beckereij
jn jhrem hauβ habe und den erlös des
gelts für dieselbe aufnehmet. Sie befindet
sich jhres vermelten wohll und kan nicht
von hausse dermahllen gehen. Wir glauben
[hat mir]
[nl. der IJssel]
[couvert]
[doch]
552
daβ sie diese arth nicht den geringsten
mangele ertraget wie wir leijter gottes
verhoffen daβ eβ andere betreffe.
[3] Ferners bleiben sie jn ruh und auch in dero
dinsten. Eβ ist alles übertheuer alhir. Was
Santqiuer an gehet: daβ ist intere 1ten
9bris an die Frantzosser übergeben worden.
Es gehet denen selben aber übele zu
Maintz. Sie haben schon die weissenauer
schantz 3 mahle mit leichen ausgefült, auch
erobert, widerum heraus geschlagen worden.
Printz Waldeck mit einem arm ladet da balt
cartatschen und wehrt sich als ein tapferer
krichshelt. Alhir betragen sich die Frantzossen
noch zur zeit still: arbeiten stark an verschantzen
und schleben viell aus der stadt. Generall Bender
hat durch mehre ausfäle sie auch hergenommen
und die geraubtsachen von Coblentz und Trir
in emfang genohmen.
Wan sie mir schreiben so müssen sie mir ein
klare adrese machen, nemblich die nechste
[4] poststation an jhren aufhalt und
und wie die brif jhren weeg beij sie
finden können.
Sind sie zu taussendmahllen begrusset
von uns alle und vertrösten sie sich
auf gott wie wir thun müssen. Nach
dissen verhenktem schiksall wird auch
der allerhöchste uns mit einer angenehmen
gegenwart erfreuen welches gott durch
seine allmacht nur ehebaltigst gütigst
geschehen lassen möge.
Euwer getreuer schwager
Johanes Müller,
schuhmacher mstr* in Dal.[meister]
553
[45-422]
[Zoetermeer, 16 december 1787]
Mons.
Monsieur Kasper Martens
en veorders aan de huijsvrouw
van de Wagtmeester M. Ploeg
woonende op de oojpoorts
straat Tot
Doesebirg
[1] Zeer waarde en veel liefhebbende vrouw,
Ik laat mijn lieve vrouw weeten als dat ik
den brief van den 10 Desember in een volkoomen*
van gesondheid hebbe ontfangen en mijn lieve
vrouwes gesondheijd daar hebbe uijt verstaan,
het geene mijn van herten lief was om
te hoore. Ik hoope dat deese* mijn lieve
vrouw en kind in geen mindere welstand
van gesondheid mag aantreffen als ik mijn
tans bevonde. Vorders schrijft mijn lieve vrouw
mijn over Beijering als dat hij een huijs
gekogt heeft teegen ons over, dat is een flaater*
en dat wij daar nuw in ons eijgen huijs kunnen
gaan woonen. Mijn lieve vrouw, ik woude het
van herten geraag* doen, maar het is een bedroefde
slegte teijd om jets bij de hand te vatten, en
dat Beijering teegen ons over gaat woonen dat
zouw ons ook al tot nadeel weesen. Daar om
dunkt mijn dat het beste was dat wij het
noeg* een jaar aanzaagen terwijl hij der
nuw nog een jaar in moet blijven. Dan zal
het wel een beeter tijd weesen, ten minsten:
dan weete wij meer als nuw. En wij leggen
[2] nuw op commando zoo dat wij dan wel
geld te goed maaken*. Dat zal wel van onse
schuld korten* als wij dan der af gaan. Ik
laat het meede aan mijn lieve vrouw over, maar
mijn dunkt dat het beste was van* een jaar
aan te zien. Ik hoope dat mijn lieve vrouw
den laatsten brief wel zal hebben ontfangen die
ik geschreeven hebbe. Daar hebbe ik de heele
omstandigheid in gesegt als dat ik op commando
ben te Zoetermeer en dat ik mijn lieve vrouw
en kind verwagte met den eersten* bij mijn, want
ik verlange met smerten nae mijn lieve vrouw
en kind, dat wij bij malkanderen koomen.
Want mijn baas en vrouw die hebbe het uijt
eijgen* gesegt dat ik mijn vrouw overkast*
laaten koomen als ik woude. Zij hadden de
kost voor uw over. Hendrik Teijnaagel die heeft
teegen mijn gesegt als dat hij zijn vrouw ook
in Leijden woude laaten koomen. En dan moet mijn
lieve vrouw haar goet ook maar pakken en
koomen maar over. En zoo die niet mogte koomen*,
[lees: in een volkoomen staat]
[versta: deze brief]
[dwaze fout]
[lees: graag]
[lees: nog]
[geld opsparen]
[onze schuld verminderen]
[versta: om het]
[zo spoedig mogelijk]
[lees: uit eigen beweging; versta: over kon]
[versta: En als de vrouw van T. misschien
niet zou komen]
554
ik verwagte mijn lieve vrouw en kind eevenwel
vast. Hoe eerder hoe liever, en dan moet mijn
lieve vrouw maar aan Berelijk* schrijven daat*
[3] hij daar nog een jaar in moet blijven en
versoeken geen kwaade vrinden* te scheijden.
Maar mijn lieve vrouw hoeft al haar goet
niet meede te neemen; wat* mijn lieve vrouw
dunkt dat wij het noodigste hebben als wij eerst*
weer van de commando af kwamen en ons
begagie was dan nog niet gehaald. Maar
besorgt* het overige goet dat mijn lieve niet
niet* meede neemt tog maar te deege* te
Doeseburg; als de begagie gehaald wierd, dat
wij daar niet bij kwaamen*, dat het maar te
[lees: Beijering; lees: dat]
[als goede vrienden]
[versta: alléén dat wat]
[net]
[zorg voor]
[lees: mijn lieve vrouw niet; nauwgezet]
deege besorgt wierd. En dat* mijn lieve vrouw
meede neemt, laat maar te Leijden staan.
Maar voor al mijn nieuwe monteerge* meede
brengen want de begagie zal niet gehaald
worden voor teegen het voorjaar. En dan moet mijn
lieve vrouw mijn eens melden oover de vroetvrouwes
plaats van Zutphen, waat* mijn lieve vrouw daar van dunkt.
Mijn dunkt dat mijn lieve vrouw goede ockaasie* heeft
om te krijgen terwijl van de 19 saamen*.
Hier meede breeke ik af en verblijve nae minsaame
groetenisse aan uw, mijn lieve vrouw en mijn lieve kind,
van uw lieve beminde man. Nog ens genagt.
UEdele liefhebbende man
M. Ploeg.
Soetermeer, den
16 Desemb. 1787.
Ik verwagte ten eersten* een brief van mijn lieve
weeder om over alles*. Nog een genagt.
555
[als wij daarbij niet regelend konden
optreden]
[dat wat]
[montering, uitrusting]
[lees: wat]
[gelegenheid, kans]
[ondertussen van alle 19 gegadigden ?]
[zo spoedig mogelijk]
[terug over alles wat in deze brief besproken
is.]
[45-423]
[Luik, 10 ?? 1781]
A Messieurs
a Messieurs Kup et
Comp. Ngts* &&
[négotiants]
a Duisburg
[andere hand :] Doesburg
[andere hand :] über adorf retour
[keerzijde in andere hand:]
Jn Duisburg am Rhein
unbekant, vielleicht Doesborg
in Holland.
Mrs. Kup et Comp.
Duisburg
a Liege, le 10 de 1781
Messieurs,
Persuadé que vous auré ete satisfait des epreuves
d’eau forte et huile de vitriol de ma fabrique
que jai remises en son tems a votre jantiair, un sujet
desquelles vous deviez, m’a il dit, me faire la grace de
m’en accuser les succets, que vous trouverez plus notables
dez que j’aurai celui de vous faire des envois en bouteilles
ordinaires, d’autant que vous devez etre persuades que
j’aurai le plaisir de vous servir avec honneur.
Attendant s.v.p. votre chere reponse, je vous prie
d’agreer les souhaits les plus sinceres de,
Messieurs,
votre tres devoué St*
Lambert B. Hairs.
556
[serviteur]
[45-424]
[Goes, 22 april 1790]
Myn Heer
Dhr beernard Schilvarht
a
bochold
[andere hand:]
is niet bekent te [bochold]
dus voor 2 St. Retour
Goes, den 22 apriel 1790
Myn heer,
Ik hebbe de agt stuken boemezijn*
ontfangen en gelieft per eerste geleegentheijd
nog 10 stuijken te sende per selve soert*.
Ik ben daar om ver leege, myn heer.
UEDWL* Dienaer
Job Timmerman.
[bombazijn]
[versta: van dezelfde soort]
[U Edele dienstwillige]
557
[45-425]
[Amsterdam, 22 september s.a.]
desen op Doseborg an
Rein Verders an johan
betkes wonhafteg in hanbak*
à anbak sito
[1]
[=Hambach bij Gulik?]
Amsterdam, den 22 Sebtember
Vell geagte vader, ich laat u weeten
als dat ick gott seij gedanck bin nog
fris en gesond en ich bin non* in Amsterdam
en ons vollck ock en weij heben ons schip
vorloren en ich bin en wenig gewont an
het hoft, dog en* mein lincker ogge dat dat ist
bekans weg don weij slages gewest seijn*
met den Engelsman. Ich bin verwondert dat ich
kein teijeyng* van eug hore dan den 14 martz
en von de teit* heb ich nig gehort, en don*
ich beij meijn om* bin gekomen, den heft
meij gehandelt als inn schellm* en den hef meij
verronselt*. Verders wou ich wel ens weten of vader
nog in hit hois wont, of et verhort ist*.
[2] Verders bint van meij alle gegrot
en de grotnos* an Margreta Brockmans
en wan* geij dog ens schreibet dan schreift
ten ersten*, dan ich wet nig wo lang* dat ich hier
bin*, en ich bin tehois beij Hermanes Bouman,
en dan kan geij de brieve in mekar steken*.
Hit adres ist aldus:
an Hermanes Bouman,
wont op de Brouersgragt beij de Melck
mersbrog, kopman in toback, verders an
meij tot Amsterdam.
558
[lees: nou]
[versta: evenwel]
[toen wij slaags geweest zijn]
[tijding, bericht]
[sindsdien; toen]
[oom]
[een deserteur]
[weer onder dienst gebracht]
[of dat het verhuurd is]
[groetenis]
[als]
[zo gauw mogelijk; hoe lang]
[versta: blijf]
[in één envelop steken]
[45-426a/b]
Aan De Heer De Hr.
Jan Bruyning
a
Oosterom*
over Well
[andere hand:]
is hier niet bekent, alzo Retour
[Amsterdam, 26 oktober 1788]
[Oostrum]
Amsterdam, den 26 October 1788
Myn Heer en Juffrou Bruyning, in hoope*
dat UE deze in goede welstandt mag aantreffe.
Wat ons aangaat, zyn* byde reedelyk wel,
maar ik heb tot ons smertelyk verlies 6 weeken
geleeden myn vaader, en 3 weeken daar na
myn vaaders broeder verlooren, het welk ons
zeer leet doet, hoopende dat UE in dit ons
verlies wel deel zult neemen. Wat aangaat
het gelt van de Companie, dat heb ik
ontfange. Ik zal het u zende met het
gelt van myn en daar de vragt of houden.
Als UE maar zoo goet gelieft te weesen
en zende maar eerst aan myn of aan de
heer Changinon een cwitansie zoo als voorleede
jaar, dan zal ik het gelt ten eerste* afzende.
UE is out en, na dat ik hoor*, ziekelyk.
Zoo ik nu geen vertooning* kon doen van
betaaling, dan was dat gelt weg. Nu zal
ik ten eerste cwitansie verwagten van u.
Zyt vrindelyk van ons gegroet.
Verblyve u vrindt A. Schooneboom.
UE moet van de Adtmiralitydt
een volleedige reekening zenden.
[versta: ik schrijf deze brief in de hoop]
[versta: wij zijn]
[zo spoedig mogelijk]
[naar ik vernomen heb]
[bewijs]
559
[45-427]
[Gorkum, 10 november 1794]
Aan Jan Falenteijn
deze te geven
[1]
Seerwaarde en beminde lief
Dat uw wel varende deze lettere zult
ontfange js mijn hartelijke wens; zo het
anders was, dat sou mijn van harte leet
zijn.
Wat mijn betreft, jk ben redelijk wel
door des Heere goetheijt.
Jk doe uw met deze weete dat mijn broer
den 2 dezer js uijt Gorkom getrokken: al het
volk van Oranje Nassau Vrieslant na Bomel toe.
Nu ben jk maar alleen jn Gorkom,
en Koosje js vertrokke na Uijtregt
so dat jk nu met geen mens spreke
als met de serjans vrou die naast
mijn deur woont. En zo zij savons van
haar werk komt, drinke wij een kopje
koffe te zamen.
Uw cont ligt begrijpe hoe treurig jk
hier zit. Wanneer mijn gedagte op uE
denkke, dat al dikwils js, zo ben ik zo
benout dat het huijs mijn te benout js
daar ik jn ben.
[2] Jk gong van de morgen de mart over en zag het
huijs nog wel eens aan waar jk uw menigmaal
jn gezien heb. Maar nu was dat zo niet, so dat
jk met een treurig harte met de serjans vrou
na huijs gong, en wij dronken een kopje koffi.
Maar ziet, dat vertrooste mijn treurig hart
niet.
Doen Saterdag morge de serjans vrou een brief van
haar man kreeg, was jk zeer ondaan*, dog kost
niets vernemen voor de vrou savons tuijs was
en den brief opende, en doe vernam* dat geen
brief van uw voor mijn daarjn was, zo dagt
jk dat jk jn de grond sonk terwijl* jk al lang
een brief van uw heb verwagt.
Jk ben zeer verwondert daarover hoe of om
wat reede dat uw niet en schrijf.
Dus verzoeke jk vrindelijk op deze een brief
een brief te mogen ontfange van uw goede
welstand tot mijn vertroostinge.
Jk hadde zeker nooijt gedagt dat het scheijde
zo hart voor mijn soude geweest zijn, want die
morge, doe mijn lief js weggegaan, was jk zo
bedroeft dat jk in 3 dagen* heb gegeten of gedronken.
Want het doet mijn leet dat* jk een jonkman
aanzie, want wie jk mag zien, jk zie mijn
liefve Jan niet die so wel des daags als des nags
jn mijn gedagte js.
Dat jk con vliege, jk kwam tot uw eens over,
560
[opgewonden]
[en toen ik hoorde]
[omdat]
[lees: in geen 3 dagen]
[als]
maar vleugelen heb jk niet!
[3] Maar jk verzoek dat uw mijn eens schrijft
hoe uw het heb, en offer ockasie js dat
jk voor een dag of 8 zoude overkomen,
dan soude jk dat* aan mejuffrou verlof
vragen. Want jk wilde uw wel eens
spreeke; jk kan alles aan de pen niet
toe vertrouwe.
Jk verzoek dat jk Saterdag den 15 dezer een
brief van uw mag te rug hebbe en een
adres waar en hoe jk uw moet beschrijfve*
als jk al te mets* hier vandaan trok
om uw te kunne beschrijfve.
Jn verwagting van een brief zo blijf jk
na minsame groetenisse,
seerwaarde en beminde lief,
per o* van uw lief
Hermke Janze.
Gorkom, den 10 Novb. 1794.
Adres: aan de eerzamen jonge
dogter Hermke Janze
over de Korenbrug tot
Gorkom.
[versta: daartoe]
[en naar wie ik de brief voor u moet toesturen]
[soms]
[in opdracht]
561
[45-428]
[Schiedam, 7 augustus 1797]
Myn Heer
De Heer G. de Gache
Duisburg
[andere hand:]
onbekent
[1] Den Heer G. de Gache
a Duisburg
Schiedam, 7e Augustus 1797
Myn Heer!
Wanneer onse compagnon de Hr. Oventrop in Mey
laastleeden by UEd aan huis was, en by uEd afwezen destyds
van ued heer soon de belofte kreeg dierect na Ued retour
remisen te zullen zenden voor de aan Ued geleeverde
catotte* & snuif dato 19 Nov. A. Po* ter somma van
ƒ 811,,10 holl* hebben wij tot heeden te vergeefs daar
op gewagt. Dus, myn heer, dient dezen* zeer ernstig
te verzoeken ons zo dra mogelijk en op eersten* dezen
penningen in goede korte remisen toe te senden,
zynde wy niet gewoon zo een lang crediet te geeven
en* reeds by de 8 maanden, dat ruim 4 a 5 maanden
over de tyd van gewoone betaaling is. Daar by hebben
wy in ’t kort groote somme nodig voor gedaane
inkoopen. Dus geschied ons vriendschap met aan ons
verzoek te voldoen. Te gelyk zal ’t ons aangenaam
zyn opnieuw met UEd order in ons articul ver
eert te zyn. Thans zyn prysen van de carotte
ƒ 44, ƒ 45 a ƒ 46 per 100 lb* na deugd, ouderdom en
qualiteit, en de snuif van ƒ 24 a ƒ 28 per 100 lb, mede na
[2] soort en deugd.
Na dienstaanbieding en vriendelyke groeten
zyn zy steeds,
Myn Heer,
UEdDWDn*
dienaar]
pr* Froon & Compnie.
562
[snuiftabak; Anno Passato]
[Hollands]
[versta: deze brief]
[bij de eerste gelegenheid]
[en wel, namelijk]
[pond]
[van U Edele de dienstwillige
[per order]
[45-429]
[Amsterdam, 8 november 1788]
Myn Heer
De Heer J.G. Kuffelt
Tot
Keuningsteel*
franco
Doesburg
[andere hand:] & Boekholt
[andere hand:] is niet bekent
[= Königsteele bij Essen]
Aan de Heer J.G. Kuffelt
te Keuningsteel
Myn Heer,
Op den 24 September laast leden hebbe ik aan
UEd bestelt divers glas, onder conditie
dat UEd deselve met de drie weken souwde levere
en het nu meer als ses weken verstreken syn
daar niets van hoor
soo dient als dat ik het slegt van UE vindt
dat UEd my in myne affaires fustereert*. Hadt
UEd prompt geweest en dat het goet my wel bevallen hadt, dan hadde ik er tot heeden nog wel
eens so veel van kunne gebruyken.
Waar en tegen* ik my uyt hoofde van de sterk
naderende winter niet verbindt om deselve te
ontfangen. Fustereert* UEd dit, dan kan UEd het
zig selve wyten. Ook moet ik UEd waarschuuwen
dat ik gelooft het UEd niet gepermitteert is voor
myn huys te setten* en mogelyk in moeyte & kosten
met alhier seynde glaskoopers gist* kunne gerake.
Bleyve UEDWDr Jan Gefken.
Amsterdam, 8 9b 1788.
[frustreert, belemmert]
[En daarentegen]
[Hindert]
[namelijk het bestelde glas]
[gesteld?]
563
[45-430]
[’s-Gravenhage, 14 juni 1799]
deesen brief te besorgen
aan monseur bernardus uijling*
tot boekholt
bij hermanus verbeet (?)
[....??....]
[keerzijde in andere hand:]
retour af 7½
[1]
[= Uding]
Srhaage, den 14 Juni ANNO 1799
Zeerwaarde vaader en moeder, ik kan niet
naalaaten om u een lettrieie* te c schryven.
[lees: lettertje]
Ik hoop als dat gy zy*, myn lieven vaader en [versta: deze brief]
moeder, in gesont* mag ontfangen. Was het
[lees: gesontheit]
anders, het zou myn van herten leet zyn.
Wat myn aangaat, ik ben nu gesont en het
kint ook, maar n, lieven vaader en moeder, nu
is myn versoek of gy myn rys* schryven wilt
[eens]
of myn man dood of leevent is, want het is
is nu al drie iaar dat myn man myn heft laate
zitten met het kint en daar niet naa taalt, en ik ben
niet verpligt om het alleenig groote brengen.
Ik heb daar al genoeg mee gesukkelt allenig. Maar
zoo ik nu geen antwoort en krygt, dan zal ik,
zoo waar as daar een Godt in den hemel is,
met het kint hier naa toe* koomen. Want
[versta: naar Boekholt]
het kint mag hier wel gezien worden,
[2] want is zoo moye kint als hier durf de denken*. [versta: als men in Boekholt maar kan denken]
En ik zal bepaalt, als ik geen antwoort
en krygt binnede vier weeken, met het kindt
hier weesen. Ik kan niet als eene* dood sterven
[lees: ééne]
en daarom zal ik met het kindt dyvaalen*, zoo
[lees: dwaalen]
lang dat ik te regt kom. Want ik heb in die
drie iaar dat myn man weg is geweest al wat
overbragt*, dat weet Godt. Ik adt noot gedogt*
[doorgemaakt; nooit gedacht]
als dat myn man myn zoo adt kennen vergeeten.
Als hy niet om myn gaft, dan moest hy op zyn kin[t]
denken, op zyn eygen vlees en bloet. Maar hy zal
daar zyn loon wel voor krygen, want Godt is
geen spreker maar een vreeker; Hy koomt op
zynur tyt. Nu, myn lieven vaader en moeder,
ik weet niet meer te schryven als duysent
maal genagt van myn en van u klyne dogter
Anna Gertruy. Nu versoek ik ten eerste* antwoort
[zo spoedig mogelijk]
en myn addres is: aan Maria Uding in het
Elsemoerstraatie in Den Haag.
564
[45-431]
[Düsseldorf, 17 februari 1793]
Monsieur
Monsieur Le Comte De Caumont
a Douisbourg
à douisbourg gueldre hollandoise40
a Dusseldorff, le 17 fevrier 1793
Mr. De Marniere, monsieur le comte, qui ai apeuprès
le sort de toutes les personnes, a qui j’ay demandé ou
vous trouvez et qui croie savoir ou vous etes, me dit que
c’est a Douisbourg ou a Doïsbourg. Je prends mon parti
de vous ecrire au deux endroits pour pouvoir
vous rencontrer quelque part et vous faire parvenir
une lettre de M. De Najac de Brugthemtonne.
Comme je la crois interessante, je n’ose vous
lenvoyer mais vous demander avec instance de
me repondre tout de suitte, chez la veuve Kolbe
a la Carlstadt a Dusseldorff. J’ay souvent des nouvelles
de nos amis Blangis et la Martelliere. Nous
parlons de vous souvent par lettre et vouderions
savoir ou vous etes puisque nous sommes privés de
vous voir. Mais je vous en dirai plus long quand
je serai sur que mon grifonnage vous parviene
et que je pourai vous renouveller lassurance de
mes sentiments.
40
Op het lakzegel staan de letters PM of MP.
565
[45-432]
[Huissen, 19 oktober 1801]
A Monsieur
Monsieur Borkens
Kastelin in de grünene
Klocke in
Bucholdt
dans le pays de münster
[andere hand :]
Wil niet ontfangen
dus retour, af 4 St.
Huissen, den 19ten october 1801
[1]
Hochverehrter herr!
Noch ein mal muβ ich sie ersuchen, die mir
nach jhrem selbst schriftlichen versprochen zukommende schriften und musique zu senden. Meine
briefschaften habe ich jezo aufs höchste nöthlich weil
meine frau tödlich kranck ist und meine dochter
jhre erste comunnione thun muβ. Der herr
pastor sagte daβ er sie nicht annehmen könne
ohne jhren taufschein vorher gesehen zu haben, wie
auch meine frau nicht begraben wann er nicht
einen gewiβheit jhrer geburt habe. Meine
musique habe ich nöthig weil ich zu wineg* habe
und nicht imstande bin ander zu kaufen.
Weil nun die zeit wieder da ist wo die concerten
gehalten werden, bin ich gesindt mit meinen
kindern zu reiβen. Ich habe hofnung viel
geldt zu verdienen, weil mein sohn Johannes
nun auch capable ist mit seiner schwester zu
[2] singen. Seyn sie also so gut und schicken mir, so
gleich nach empfang dieses briefs, ermelte schriften
und musique, ohne welche ich nichts thun kan.
Ich habe erlaubtniβ von dem herrn pastor nach
Allerheiligen bis auf den heiligen Christag
zu reisen, in welcher zeit ich so viel geld zu ver
dienen kan daβ ich jhnen ohne zweifel auch,
wo nicht alles, doch etwas, abzahlen kan. Verlassen
sie sich auf meine erlichkeit, so werden sie sehen
daβ sie nicht betrogen seyn. Ich begehre ja nur
daβ waβ jhnen nichts nutzen kan und mir
unenbärlich ist. Hoffe aber daβ sie einsehen
werden daβ mein vornehmen sowohl zu jhren
566
[lees : wenig]
vortheil ist als zu dem meinigen. Meine
sterbende frau und unglückliche kinder grüβen
sie und jhre liebe hausfrau und bitten sie
so wie ich um ermelten papieren. In erwarttung dessen und jhrer guten gesinung gegen
uns verharre ich zu seyn,
hochverehrte herr!
Jhr freund und diener
Joh. Ehinger. Musicus.
Ich bin wohnhaft
in der langen
strasse, digt bey der
Arnhemer Port
in des HE burgemeisters
haus in Huissen.
P. Meine dochter singt morgen, den 20ten dieses,
zu Arnhem in dem concert wo daβ friedens
fest gehalten wird.
567
[45-433]
[Doetinchem, 1 augustus s.a.]
Aan
T hofman Mester klerem
Tot oosterik beij
bergen op den Zoom
[andere hand:]
onbekend
[keerzijde in andere hand:]
does
onbekent
[1]
Waarde vrint en vrin dinne,
Ik neem de vreijijeg heijt Ue deze
weinige letteeren te zenden en van U
hoop ik onder regt te worden*. Het is
reuim 5 weeken dat meijn man,
D. Koolenbrander, naar Bergen op Zoom
is gaan werken, en weet niet of heij
daar is of niet. Weest zoogoet, zoe
heij daar is, dat heij UE het port weer
geeft, en zegt dat het slegt is dat
heij niet en schryft aan zeijn vrou.
Of heij daar is ofte niet. Ian na*, weest
zo goet, zoo heij daar niet en is, dan
laat het meijn ten eersten* weeten
of dat heij ten spoedig schrijft.
Ik ben ongerust omdat het zoolang
over de teijt schiet.
[2] Ik bleijf in verwagtinge op hoop
van teijdinge. Weest van meijn
ge groet als meede van u zuster
en en har man.
Vrou Koolenbrander.
Deudekom, den 1 Augustus.
[inlichtingen te krijgen]
[Johanna?]
[zo spoedig mogelijk]
Waarde vrinden alle, ik als schrijv
van deze brief, zoo ik wist dat
Janna nuele [?] was, dan wou ik nog
weleens beij u wezen.
Zeijt veels maals van meijn gegroet.
E. Reijnholt.
568
[45-434/435/436]
[drukwerk]
[’s-Gravenhage, 12 september 1788]
Zie briefnr. 45-203/204/205.
569
[45-437]
[Fronhausen, 9 januari 1795]
[De envelop ontbreekt.]
[1]
Mein lieber sohn Johannes,
Deinen brief von Neuhaus vom
20 Decemb. 94 hat uns sehr erfreud, wie auch der vom 19te No.
von Bendhem. Wir sehen auβ
beide das du noch gesond seist.
Das ist jetzo in der weld das beste:
wer leben soll und ist gesond.
Mein lieber sohn, was es hier
neues giebt das will ich dier
kurtz nach einander schreiben.
1tens ist dein kleiner junge
pat Johannes Wilhelm, deines bruders
sohn, nach einer 14 tägiger krankheit
[2] den 31 Decemb. des morgens um 5
uhr gestorben. Das schöne kind
hat uns alle sehr leid gedan,
dan er war gewachβen wie ein
bild. Er ist auf neujasdag begraben worde.
2tes so ist dein schwager Dörbeck wieder
desertirt, wohin das weiβ kein
mensch. Er hat auch 200 gulde geld
mit genommen.
3 so habe wier hier in Fronhause
starcke ein quardirun von
gavallerrich. Ich hab den rege
mens feldsher Dünddan*, die frau
presedentin Von Trut und einen
herrn Von Hachenberg: beide mit
2 bediente, 2 megde. Also ich
hab im hauβ 10 persone;
[3] wie lang das weiβ ich noch nicht.
Mein lieber sohn, wo du seiβ,
bet jeter zeit fleisig zu Gott
vor dich und uns.
Dein bruder Carl ist noch in
Phillipsburg. Er ist, so viel ich
weiβ, noch gesond und woll
vom 16 Dcr. habe ich den letzen
brief von ihm. Er lest dich jetes
mahl gruβen.
Waβ uns angeth, hier und
in Dillenburg und Herborn
so seind wir noch gesond
so lang als Gott will. Übrigs
wirst du von uns alle und
[Dundas]
570
deine guthe freunde begrust.
Leb woll und gesond und
[4] so bald daβ dein herr von
dort weider geth, so schreib
mir, das wier doch dan wieβen
wo ihr seind, das im nothfall
ich dier schreiben kan.
Mein lieber Johannes, Gott bekleide dich auf alle deine wege.
Ich verbleibe dein lieber
vatter
Hartmann.
Fronhauβe,
d[en] 9te Jann[uar]y 1795.
N.B. D[en] 7 Jann[uar]j habe ich deinen brief
über Weβel erhalde.
571
[45-438]
[Millingen, 2 mei 1795]
Aan
de Schipper Jacop van Hees
tot
Doesborg
Zeer geëerde vrind schipper Jacop van Hees,
wij hebben uE brief wel ontfangen, daar in zien*
dat gij de 100 waag kolen kont krijgen voor
ƒ 90,- om in contant geld te betalen. Ons dunkt
dat die prijs zeer hoog is: dat wij daar niet
aan zullen verdienen. Wij zullen daar erst over
nae Hollant schrieven en uE dan nader over
schrieven. En zoo dat ons woude tegen vallen, dat
de schippers geen passen konden krijgen, zouden
wij ons weder in gevaar stellen*. Zoo tas* als
gij hoort dat de schepen mogen varen, moet gij
sito* schrieven. Dan zullen wij uE ordineren wat
gij moet doen. Maar hoort ens bij andere cooplieden
of die credit geven voor 2 of 3 maanden, of dat
wij bij het in laden dan ens een derde of de
helft betaalden. Wij heb* tegenwoordig wel voor
20 duijsend gulden weijd en tog* gekogt, die wij
al in contant gelt hebben moeten betalen; dus
ons cost schraal wort. Verder is hier alles
nog wel, als ook u parlement* die wij zijn
uEdele mede borgers
Steven Arntz & Comp.
Millingen, den 2 may
1795.
572
[lees: gezien]
[weer risico lopen; lees: dra]
[meteen]
[lees: hebben]
[voor ruim 20.000 gulden een vaart]
[vertegenwoordiging]
[45-439]
[Doesburg, 31 oktober 1817]
An
Seiner hochwohlgeboren
Herrn von Berbandt
Koniglicher Preuscher
Commandant von der festung und stadt
z[u]
Wesel
[1]
[In margine :] Copi vor 5004.
Doesborg, den 31ten october 1817
An Von Berbandt, commandant von der festung und
stadt, und an seine und an seinen allerhochsten und
hohe regirung, und an seine officier und bergerreij.
Ich mache mir hier bekand zu Wesel, gleich als in Doesborg gesteren
auch bekand habe gemacht.....
Hier ist jetz der mann, der die Cereutzungen hat gespielt
von euren und meinen könig die auch mein konig und
seijne regirung hatt verlangt. Woh ist jetz mein lohn
daβ ich verdinet habe? Ja hier ist der man da so lange
in de kürchen vor gebeten ist. Woh seijn meine freunde, die
mir all zeit vor es gelach haben sützen lassen? Hier ist der
man, der die rollen gespielt habe von den groβen
lehrer dokter Luther de* es jubelfest uber gefeiert
[lees: da]
soll werden. Wo seijn die menschen die mir immer so schlecht
haben müβkant? Hier ist der mann, der es schienoth hat
geoffend vor de stuttenden. Wer soll mir jetz bezahlen?
Hier ist der man, den de menschen haben wollen zum
spitzbube machen. Woh seijn die freunde die mir immer
haben geachtet vor ein wilden fremden? Woh ist meine
fammilie? Hier ist der man, der de gruntwet gespield
hat da es reich auf ruhen muβ, da 16 monath lange
ist streit über gewesen. Hier ist die man, den man hat
de brife wegenommen und hat bücher und wetten von gemacht.
Hier ist die mann, der die rechtsschediegen hat gespield unter
de menschen, da de leude an de hofen haben mit fäste gesessen.
Hier ist die mann, den sie haben ferleut zum corespontiren.
Der eine mensch hat den andern es get* wegenommen dorch mir
[lees: gelt]
und haben sich da mit einander geholfen. Und der eine künig hat
den anderen geholfen mit getreude und geld. Hier ist die mann
[2] den man noch immer sugt zu verleufen.
Woh seijn meine freunde die ich in 12 jahr nicht gesehen habe?
Hier ist die mann, der man alle zeit for es gelach hat sützen
lassen. Ich will ihnen de sünde vergeben, den viele seijn die
schaden dorch mir gehad haben. Hier ist der man, der kein müβbrauch
sucht auβ zu machen auβ der heilige wet, da so viel menschen
auf den schlachtfelde haben ihr läben für gelassen.
Seelig seijn die da leude dragen wan sie sollen getrostet werden.
Hier ist der mann, der gefochten hat für führ kleine kinder und
for ein weit*. Wo seijn menschen die ein müβbrauch auβ suchen zu
[lees: weib]
573
machen und suchen mir um mein lohn zu betrügen?
Ich will kein müβbrauch machen und will mir bekeren zu
den Gott der mir verlassen hat, den ich bin ein man der Gott hat
verlassen.
Der brief von den 30ten october an den herrn Von Düsfort
der gehöret hier beij.
Christian Strube.
574
[45-440a/b]
1795]
[‘s-Gravenhage, 27 augustus
[45-440a]
Deesen Brief Aan
de Weeduwe Gerbers
Woonende te Ketwijk
bij Dusberg*
Franco Dusberg
[keerzijde in andere hand:]
niet bekent in Kettwig
[= Duisburg]
[45-440b]
An
De Weeduwe Gerbers
te Ketwijk bij Dusberg
Franco Dusberg
beswaart met 2 Ducaten
[1]
Sr.Hage, den 27te august 1795
Mein liebes Hanna, wir können nun
nicht nach lassen jetzt noch ein mahl
an dich zu schreiben. Wir hoffen
das dich und deine mutter und
geschwister dieses schreiben noch beij
guter gesuntheit an mag treffen; das
sol uns von hertzen lieb sein. Was
uns an geth, so sein wir Gott seij dank
noch beij guter gesuntheit. Aber Hanna,
nun haben wir noch was an dich zu
schreiben: ob du nun von sins bist hier
zu kommen oder nicht. Und wan du nun
kommen wilst, so hast du hier 2 dukaten,
und wan du wilst, so kanst du deiner
mutter noch eine dukat geben. So hast
du doch die eine vor dich; da kanst du
doch noch mit hier kommen. Und wir
wissen auch wohl wie es beij euch
gesteld ist. Du braugst dir auch nicht
mehr montierung mit zu nehmen
als wie du bis hier hin nötig hast.
Und wan du hier komst, so wirst du
schon montierung bekommen wie auch
die erste reis. Was deine mutter
gebrauchen kan, das kanst du ihr dort lassen.
[2] Und wan du nun kommen wilst, so
must du nun den samstag über acht
dag in das schif gehen; das ist dan auf
den 5te Septemb. Und wan du nicht
komst, so must du unfehlbahr gleich
einen brief schreiben. Aber es ist uns
575
am liebsten wan du den 5te auf die
reis gest. Aber Hanna, du must dir
nun nicht vorstellen das wir in der
noth währer*, dan vor gelt kan man
[lees: währen]
jetzt hier menschen genug bekomen
um zu werken. Aber du weist wohl
das ich, deine frau baase, schon meine
jahre bereicht habe, und so ist es mir
doch lieber wan ich dich im haus habe
als wie ein fremte. Und wan du
nun nicht komst und auch nicht
schreibst, so kanst du gewis stad drauf
machen das dieses das letzte schreiben
ist welches du von uns bekommen
solst, dan wir wissen ia auf solche arth
nicht wie wir es hier mit dir haben:
du komst nicht und schreibst auch nicht.
Wilhelm Geis.
[3] Und wan du komst, so must du
weiters keine briefe of sonst was
mit nehmen, das du dich in Rotterdam
nicht auf thust halten, dan dein
ohm der sol dich wohl am schif abholen.
Und wan wir nun den donderstag
keinen brief von dir haben, so gest
du den samstag aufs wasser.
Und wan du nicht krank bist,
so must du kommen, dan
wir haben sonst eine ander
met im besprech. Wan du
aber komst, so nehmen wir
keine ander.
[met andere inkt en in kleinere letter:]
Mein liebes Hanna, wir haben hier zweij dukaten
in dem brief gehat um dir die zu schüken, aber
wie dein ohm auf das post kantor ist komen, so
hat er sie wieter aus dem brief müssen
nehmen. Der post halter sagt: vor kein dausent
gulten dorft er kein geld weg schüken.
Wan du nun kanst, so sie du doch wie du es
sonst machst das du hier kanst kommen. Wir
sollen lieber sehen wie wir sonst mit ander
gelegenheit an deiner mutter noch etwas
thun können. Und wan du nicht kommen
kanst, so must du doch unfehlbar gleich
ein brief schreiben.
576
[45-441]
[Woerden, 19 april 1795]
aan Josep
Stalte ten Huyse van
hermanus Mulder
te Doesburg aan
den ijssel
Tot doesburg
[1]
Waarde en veel geagte lief,
Ik kan niet mankeeren om aan
u te schreyven. Hoope* dat u dezelve
benevens Christiaan in gezondheyd
zal ontfangen. Wat myn aanbe
langt, ik en myn dogter ben ook
nog gezond. Maar, waarde lief, ue
schreyft als dat wy eens zoude over
koomen. Dat zoude wy wel doen, maar
zonder geld kunne wy niet reysen
en ik heb het niet. Maar zo u
blieft, zo sturt u myn geld over,
dan zal ik na u toe koomen
waar dat gy bent, want ik ver
[2] lang zeer om u eens te zien en
te spreeken. Maar zo u kan, zo
komt eens voor een dag of drie
na Woerden met Christiaan, en
anders verwagt ik ten eerste* een
brief van u met geld om na u
toe te koomen. Dit is de derde
brief al die ik na u toe schreyft,
maar nog geen aantwoord gehad. Myn
dogter laat Christiaan veelmaals
groete en zy verlangt zo om hem
eens te zien. Doet de groetenis van
myn ook aan hem. Nu, waarde
lief, verwagt* u of geld, dat* ik na
u toe kan koomen. Zo eyndige ik
[3] na u toe gewenst te hebben veel
zeegen en gezondheyd, en na groe
tenis van myn aan u, zo bleyve*,
waarde en veel geagte lief, u stand
vastige lief Agta de Mooy.
[versta: Ik hoop]
[zo spoedig mogelijk]
[versta: verwacht ik; opdat]
[versta: blijf ik]
Woerden, den
19 april
1795.
577
[45-442]
[’s-Gravenhage, 9 maart 1798]
[De envelop ontbreekt.]
[1]
Mijn waarde Jan,
Hoope* dat deesse letter UEd jn een gesonde staad mag
aan treffen; wat mijn betref: vris en gesond*.........
gezond]
En jk heb sterk mijn laatte jnformeere of het wijf......
of de vent de brutaalheijd heef gebruijk om aan UEd mijn Jan
tee schrijve. Dee tijding was van jaa, waar naa ijk seer begeerig
ben om die brif tee leesse van die leuij: offe sij ook aan UEd
geschreeve hebbe van geld dat sij nit moette hebbe. Of moogelik
hebbe sij mijn maar bang gemaak dat jk, om die reede, sau
hebbe moette blijve; en omdat jk alles betaald heb en bij
ondervinding heb dat die leuij graag dwee maal betaald wille
weesse, dat sij darom naa UEd persoon soo verlangt hebbe.
Nu begrijp ik, vermis* ik vertrokke ben, dat die braave leuijde
mooj in haar meening bedrooge salle sijn. Hoor, lieve Jan,
ik kan alles soo nit schrijve, soo veel als ik tee spreeke heb met U.
Schrijf mijn tog of het nog lang van dur sal weesse dat UEd
apsent blijf.....want ik ben seer verlangende om mijn moeder
in Alphe een besoek te gaan doen. En mijn broer jn Schidam
die wou ik ook wel rijs sin*. En om dat jk uijt UEd brif heb geleesse
dat UEd moogelik boodschappen uijt Bocholt sal naa Den Haag
brengen, dat doet mijn alle daage UEd verwagtende tee syn, en nu
nog meer, om dat ik van daag geen trouwoort* krijg van live Jan.
En ik heb van nagt gedroomt dat UEd jn Den Haag was en dat ik overal
ging naa U soeke, en ik was soo bedroef dat ik UEd nit vinde kon,
maar heelaas! Ik kreeg weer bon couraag, want een droom moet men verkeert
opvatte. Maar mijn hart verlangt snikende om U uijt een waare, suijvere,
rijne lifde gauw tee sin en tee spreeke, want ik moet sege dat u jn mijn
hart leijd begraave. Dat begin ik hu langer hu meer tee voelle, om als ik andre
[2] manleuij sit*, datse voor mijn ooge een gauvel* bene als jk denk aan Jan.
Ik heb het nog in geen eenne brif laatte blijke dat ik soo veel lifde
voor U heb, maar nu boesem ik mijn hart uijt, om dat* Jan van mijn die [opdat]
gedagde nit sal krijge dat ik u maar graag wau sin om eijge belang.
Neen, waare Jan, Mietje draagd een rijne lifde voor U. Daar van ben ik
van die luij vort gegaan, om dat sij maar tujur spreekte: “Als Jan
komt, dan sal hij wel een 06 guelde* weer verteere, behalve* het andre geld
dat sij hebbe wille......Neen, waare Jan, wij kenne een dag of ag vroolik
weesse, dat wij maar een guelde of 10 uijt verteere en grootter plesir hebbe
als bij die oranje mof*. Hij sijt* maar: “een republicain moet mijn goet
betaale”. Om dat U de eer had om jn sijn huijs tee komme. Jaa jaa, waare Jan,
ik heb u wat tee spreeke! Verder breek ik af, wel met de pen maar
nit met mijn lifdraagende hard, en duysentmaal genagt
van U getrouwe vrindinne Mietje Meijer.
S’Haage, den 9 Maart 1798.
578
[versta: Ik hoop]
[versta: ik ben fris en
[vermits, omdat immers]
[eens zien]
[trouwbetuiging]
[lees: sie; bijeenraapsel?]
[lees: 60 gulden; naast]
[niet-Hollander; zegt]
[45-443]
[Amsterdam, 31 maart 1795]
Mijn Heer
De Heer J. Hendrik Koik
Rhijnschipper
a Dusburg
op den eissel
[1]
Amsterdam, den 31 Mart 1795
Warde broer en süster,
UE brief hebben weij te regt ontfangen, dar uit UE welzijn
benefens te kinder dar uit vernohmen het welk ons lief
was. Weij zijn benefens te kinder een onse ouders & broers
nogt alle gasondt. So dient dese als dat hier 22 schepen aan
het laaden zijn naa Ventlo met roog, haver een darwe;
zijn net meet klar. Te vragt dar van darwe ƒ 26, roog ƒ 24,
haver ƒ 20. Een te halfe vragt kreigen zeij, als zeij klar benn, hier
een te andere helf als zeij te Ventlo leeg zijn. Weij een vader
Penn laaden niet, hebben dar gehn zijn* in om dar naa toe
te fahren. Zijn dan maar met ons 2 hier. Denk aanstande
week weel aan het stück laaden komen. Het gath hir
ok dat het vrede met Pruissen is. Te Rotterdam is ok naa
die plaats te laaden, maar kenne niet enig worden wegens te
halfe vragt voruijt, als ok te Uijtregt te laaden naa Ventlo.
Verder kan UE niet neus van hier melden. Broer, wat heft
C. Staek te doen gehad met de Franse! Heft heij dar haver
een storij* aan gelefert? Hoe ziet het darmede? Med mijn
zulks ens. Weth UE vor dese keer niet meer te schreifen, warmede
west UE van ons een ouders, broer, gegrot. Bleife met agting
UE warde broer
Ferdinand Koik.
N.B. Hebt ok nogt gehn brif van Cöllen gehat.
Schreif hem van dag nogt ens. Adjeu, vart weel.
[2] Maar heer Böhnn is beij ons gewest een heft ons gezeit dat
zeij nogt alle gesondt waren, als ok het Mijken, een had nogt
fastenavond beij har gehaude.
[N.B. Zie ook brief nr. 45-490 van dezelfde schrijver.]
579
[lees: zin]
[lees: en stroij]
[45-444]
[Stettin, 23 april 1812]
[De envelop en de meegestuurde brief ontbreken.]
Stettin, den 23 april 1812
Den opperwagtmeester Eschweiler, dienende
bij de 4n compagnie van het 2de
regiment lanciers der garde van
Z.M. den keijzer en koning
aan
de maire van Voorburg.
[1]
Mijn Heer,
Hebbe de eer UEd te jnformeren als dat Cornelis
Nederpel, geboren te Voorburg den 1 Meij 1786, zoon
van Pieter en Margarieta van Hemberg, in leven
lancier bij bovengemelde compagnie en regiment, op
den 20 dezer in t hospitaal te Stettin is overleden
aan de gevolgen van een pleuris waar aan hij den 15
dezer is gaan leggen. En daar ik mij aan niemand
beter weet te adresseren als aan uw, mijn heer, zoo
is mijn vriendelijk versoek om aan zijne famielle, welke
zig met er woon mogte bevinden binnen uw gemeente,
kennis te geven van zijn overlijden. UEd zult
verpligten den genen die naar wederopdragt van
zijne geringe dienst met de opregte gevoelens
van hoogagting steeds blijve,
Mijn Heer,
UEdDWDienaar
Eschweiler.
[2] P.S. UEd zult mij een grote dienst doen om deze
jnleggende aan zijn adres te laten bezorgen.
580
[45-445]
[Amsterdam, 14 augustus 1795]
Mijn Heer
De Heer J.H. Cramer
te Doesburg
De heer J.H. Cramer
Amsterdam, 14 Augustus 1795
Mijn Heer!
In antwoord op UEd geëerden van den 4e deezer diend, dat er
thans van segoria-wol maar twee partijen overig zijn: eene
tot 60 St & de andere tot 72 St. In de tegenswoordige
omstandigheeden nog geene apparentie van toevoer zijnde,
zo worden de prijzen van de wollen die resteeren zeer ferme gehouden.
De conditien zijn: aftrek van het balijn; verders supra;
tarre 24 op 175 lb*; 21 maanden rabat is 14 van de 114
[pond]
van het geld & één pc* bankgeld & rafactie van tarmeesters*. [procent; vergoeding voor de emballageDe conditien waarop ik mijne vrienden bediene, zijn: 1½ pc
meesters bij schade aan de
verpakking.]
provisie, & de wollen op drie maanden niet betaald zijnde, zo
bereekene* ½ pc intrest smaands. Blijvende met agting,
[versta: bereken ik]
Mijn heer,
UEDWDienaar
Eliza Pieter de Bruine.
581
[45-446]
[Rotterdam, 2 januari s.a.]
Myn heer de heer
janse wynkooper tot Doesburg
verders aan mateys
borrehoud zito zito
a doesburg
Rotterdam, den 2 jannuary
Seer goede vrind Mateys Borrehoud,
Ik heb u brief den 2 deeser wel ontfangen en daar uyt
verstaan u goede welstant, het welk myn lief was om te
hoore, alschoon dat uwe weynig agterdogt* heeft,
[bezorgdheid]
want anders sou ik segge als dat gy wel is eer* gesch[eens eerder]
reeve soud hebbe, ter wel* het nu al agt weeke is dat
[omdat]
gy laast hier hebt geweest. Maar het spreekwoord is
niet te vergeefs* ‘uyt ter ooge uyt ter harte’. Het is dan
[niet voor niets]
niet meer als pligtig en dat en teyt dat gy al evel* nog
[toch]
is* hebt laate weete of gy nog liefde* of niet, want de roey
[eens; liefde koesterde]
heeft lank in de pis geleege* als gy myn niet geschreeve
[er had je een harde bestraffing
gewacht]
had. Verders wens ik u van harte een zaalig niewe
[j]aar, zoo naar ziel als naar lighaam, en dat God
[o]ns dan mag geeve een lank en gelukkig leeve
en daar naar het eeuweig leeve. En verders
aan u goede comfraaters die gy bey u hebt onbekent.
Ik ben god lof nog gesond, als* wat hart verkouen
[zij het]
maar dat is toe te geeve* met die harte kouw.
[dat is te begrijpen]
Stampe wey ons als is* bloot en kreyge wey het weg.
[al eens]
[2] Verders hoop ik het wel weer schikke sal want wey
[dat het wel in orde zal komen,
want wij houwe soo de hant wat aan malkandere* ik en myn kammerat. [bieden elkaar de helpende hand]
Verders weet ik niet anders te schreyve als de groetenisse van Deyna, en die seyt dat gy u maar
warm moet houwen, dat* gy daar niet bevroore
[opdat]
aan komt. Verders breek ik af met meyn pen maar
niet met meyn hart en bleyve u geneege vrindin
Geertruy Doomis. Het compliment van Deyna.
Als uwe geleegendheyd hebt dat* die vorst nog wat durt,
[omdat]
laat men* dan nog eens weete hoe of het met u hant
[mij]
is. Adrie*, ik bleyf in verlangen met liefde.
[lees: Adie {=adieu}]
582
[45-447]
[Lauterbach, 16 maart 1790]
Diesen Brief abzugeben An
Schorschand Von Boldern unter
dem ersten Batt. im Regiment
von den Herrn General Major
Graf von Keldern in der Compagnie van den Herrn Capitin
A. Von Hof in
Duesburg
[1]
R. P.*,
Ich attestire hiermit daβ diese person
als mit namen Jacob Kristell noch
nicht kommen kann, dann er hat das hitige*
fieber wobeij ich mein möglichen fleiβe
schon gethan habe um zu helfen. Es ist ihm
so geschwind nicht zu helfen. Es muβ sich dann
in kurtzer zeit annderen. So bald es aber
besser mit ihm wird, daβ ich weiβ daβ er
combabel* ist um zu gehn, so werd ich ihm
los geben. Dann wird er sich auch hier nicht
langer seumen, dann so viel hab ich von der
person vernommen daβ ihm leid genug
thut daβ er jetzo nicht kan. So bald er aber
kan, wird er kommen. Ist aber nicht daβ
er* in kurtzer zeit besser mit ihm wird,
so versucht er freundlich daβ sie ihm
den abschied schiken oder einen baβ*
eccetra*.
Lauterbach, d[en] 16ten
Carl Krimmelbein,
Mertz 1790.
Jacob Gristell.
[2] Wenn sie an mich schreiben, so schreiben sie
an den schumacher mst* Johann Henrich Jehner
jn Lauterbach beij Stift Velde im
Ritteselischen, und förderst an Jacob
Christell.
[Reverenda Persona]
[lees: hitzige]
[lees: capabel]
[lees: es]
[lees: pas]
[lees: et cetera]
[meister]
583
[45-448]
[drukwerk]
[Utrecht, 17 januari 1792]
WelEdele geb. Jonkvrouwe
Jonkvrouwe H.H. Daunis
Te Doesburg
[Zie verder brief nr. 45-193.]
584
[45-449]
[Zaandam, 28 mei 1793]
Myn Heere
A. en J. Burgermeester
Coopliede in Hout
a Doesburg
[andere hand:]
gehört nach Dbg an der Jssel
Zaandam, 28 May 1793
De heere A. en J. Burgemeester
debet aan P. Corver & Zoonen voor UE geleverd persels bos
40 gerebte 2 en 3 x 20 x 10½..........ƒ 21-: 20 bos gr. latte 1.2 x 20 x 36...........ƒ 36-: 8 bos ,, ,, 1.1½ x 20 x 26...........ƒ 10 . 8ƒ 67 . 8en 4 gr. 5/4 deelen 11 x 24 te kort gehad 3 april.
Wij bedanke UE voor t gesonde wisseltje. Na ontvangst zulle uw reekg* hier meede
op reekg. credeteeren. Na vriendelijke groetenisse noeme ons (met haast)
UEDWDienaaren
P. Corver en Zoonen.
585
[reekening]
[45-450]
[Amsterdam, 1 mei 1787]
Mijn Heer
D’Heer Engel Lauffenberg
tot
Dulicken
[1] D’Heer Engel Lauffenbergh
tot Dulicken
Amsterdam, pmo* May 1787
Myn Heer!
Alzoo ik het Hoogduyts niet magtig ben, zal ik
verpligt zyn UE te moeten in het Hollands
antwoorden op UE geëerde van 26 passato* waar
in UE meld gerecommandeert te zyn aan
myn door d’heeren Lindeman & Co tot Vierschen.
Ik heb zeer veel verpligting aan die heeren
maar het is maar zeedert 3 weeken dat
ik in correspondentie ben met hun. Zig
aan myn geadresseert* door wie weet ik
niet, en doordien ik dezelve niet de eer heb
van te kennen, ben ik verpligt de commis
sies die zy my opgeeven te bedanken als niet
contante penningen of goederen in handen te
hebben*. Ik begryp door UE schryvens dat de
gemelde heeren UE kwaalyk onderegt heb*,
doordien myn negotie alleen bestaat in het
verkoopen van coffy en thee voor myn reekening,
en niet in linnen, want UE is wel geneegen
myn dat artikel toe te zenden, maar ik niet
om die te ontfangen. Wel voor UE reekening,
UE verzeekerende UE interesten te behartigen
[2] al of het voor myn eigen was, daar voor reekende*
2 prct. commissie behalve de onkosten die daar
op zou kunnen loopen*. Insgelyks ook voor
alle anderen artikels myn negotie niet
betreffende. Ik heb de recommandatie
van de bovengemelde heeren zoo zeer niet
van nooden. Myn naam is hier genoeg
bekent en UE kan zig laaten informeeren,
en twyffelen niet* of UE zal gerust met
myn dan handelen. Wat de heer Keller aangaat. waar van UE meld, zal ik met plaisir
ontfangen en met Zyn Ede spreeken.
Wat de monsters Java-koffie, Luyker*- en
anderen winkelwaaren aangaat, wil ik
UE gaarne toezenden, maar vooraf moet
ik UE openhartig myn manier van
negotieeren melden. Ik geef dan een
crediet van 3 maanden of eenige daagen
daar over, maar moeten dan lieden zyn,
alhoewel by myn niet bekent, die informa-
586
[primo]
[jongstleden]
[Zich tot mij gewend hebbende]
[versta: omdat ik niet....in handen heb]
[ingelicht hebben]
[lees: reekenende]
[die daarmee gepaard zouden kunnen gaan]
[versta: ik twijfel niet]
[o.a. tabak, sigaren, voeding- en
genotmiddelen]
tie* kunnen veelen en die my melden
waar ik die alhier kan krygen, waar op ik
[3] dan te werk gaa. En z[on]der dat moet ik contant
geld hebben of goederen in handen hebben.
En dewyl*, myn heer, ik de eer niet heb van
UE te kennen.....om kort te gaan: indien ik
goederen van UE in handen zal hebben, zal ik
UE direkt toezenden voor het beloop* de artikels
van hier die UE begeert. En alzoo ik niet
twyffel aan UE manier van denken, zal
UE myne voorzigtigheid goedkeuren. Dit
heb ik noodig geoordeelt UE te moeten
melden, en UE verzeekerende dat ik
altoos ben met agting,
Myn Heer!
UEDWDienaar
J.T. Gillot.
587
[versta: het inwinnen van inlichtingen]
[omdat]
[voor het totaalbedrag]
[45-451]
deese brief aan
aan krijbreng
geerling vorders*
af te geeve aan
henderik bultman
seto te beestelle*
tot doesburg
sieto
[1] Seer waarde en van
harte beeminde lief,
deese dient om u te
laate weete als dat
ik, u edelle geetrouwe
minnaarresse, door
des Heere seege nog
welvaarrent ben
en ik hoop het selfde
van u edelle ook
te mooge hoore. Was
het anders, het sou
mijn seer leet syn.
En, myn beeminde lief,
ik ben van voorneem
mens om weer uijt
Utregt te gaan want
ik ben daar met teegin
sin in, en ik heb er nog
geen plysseeregge
dag geehadt, soo dat
ik denk om weer naa
Sutfen toe te koome,
[2] en ik versoek tog met
ten eerste* antwoort
weerom. Myn woon
plaas is: op Preekers
kerkhof by de Fransse
doomenie* Delleprat.
Vorders* wens ik u
toe de seege des Heere
en ik blyf met alle
liefde en reespek
u geetrouwe en stant
vasstiege lief en
minnaarres tot myn
doot toe. Joohanna
Vels. Utregt, den 20 agustus.
Neemt het myn
niet kwaalyk dat ik
niet eer* geeschreeve
heb; ik heb geen tyt
[Utrecht, 20 augustus s.a.]
[verder]
[onverwijld te bezorgen]
[met de eerstkomende retourbestelling]
[dominee]
[Verder]
[eerder]
588
geehadt.
[45-452]
[Valkenswaard, 2 februari 1802]
Herrn
Herrn Roeder
zu Eindhoven
Franco
[1]
Hochzuverehrender
Theuerster Leher!
Erlauben Sie mir, daβ ich mir dieses so unvergeβlich schätzbaren Namens nochmals
gegen Sie bediene; denn er erweckt in mir
die süβesten Regungen des dantbarsten*
[lees: dankbarsten]
Gefühles für alle mir erwiesene Liebe und
bezeigtes Wohlwollen während meinem Aufenthalte in Jhrem geschätzten Hause. Sie bildeten mit rastloser Mühe mein Herz zur
Tugend und Rechtschaffenheit, und veredelten
meinen Verstand durch die zwekmäβigste
Kultur und Bereicherung desselben mit den
nützlichsten Kenntnissen. Ewigen Dank erstatte ich Jhnen hiefür; auch nicht weniger
für alles, was Sie zur Vollkommnung
und Bildung meiner phijsischen Beschaffenheit und zu meiner angenehmen Unterhaltung beijtrugen, auch für alle besondere
Beweise Jhres Wohlwollens gegen mich. Unauslöschlich wird mir auch das Andenken aller
güte, zahlreichen Bemühungen und Sorgfalt
seijn, welche mir dero theuerste Frau Ehegattin
fortgesezt bewiesen.
[2]
Da Sie, mein theuerster Leher,
mir beijm Abschiede noch gütigst versprochen, mir
noch forthin Beweise Jhrer Freundschaft geben zu
wollen, so nehme ich die Freiheit Sie zu bitten,
beij Zeit und Gelegenheit, mir einige Vorschriften von dero vortrefflichen lateinischen oder
französischen Handschrift, besonders der groβen
Buchstaben, zukommen zu lassen; Sie werden
dadurch meine lieben Aeltern so wie mich unendlich gegen Sie verpflichten. Da die am Fuβe dieses bemerkten Bücher noch beij Jhnen zurück geblieben sind, so bitte mir solche gütig
durch die bekannte Gelegenheit der hiesigen
Aufträgebestellerinn zukommen zu lassen.
Meine lieben Aeltern empfehlen sich Jhnen und dero hochgeschätzten Frau Ehegattin zur beständigen Freundschaft; ich
erbitte das nemliche von Jhnen, und grüβe mit
wärmster Herzlichkeit alle Jhre lieben Kinder, nebst meine angenehmsten Gespielen. Ferner habe
die Ehre mich mit schüldigster Ehrerbietung zu
nennen, theuerster Lehrer!
dero verpflichteter und gehor-
589
samster Zögling L.G.W. Pastor.
Valkenswaard,
den 2ten februar 1802.
Heften:
Der 2te Theil von Feddersens Beispiele der Weisheit und Tugend, und
Gebete und Lieder für Kinder von Sturm.
590
[45-453]
[Deventer, 11 juli 1739]
Weledele Heer
Myn Heer S. Solner
Jud.* en voornaem
Advocaet &&
tot Zutphen
[1]
[rechtsgeleerde]
WelEdele Heer,
Het doet mij leet, dat* niet verweerdigt
worde op eene van mijne brieven we
gens de bewuste sake van juffrouw
Wigmans j.* de heer dr. Schomaker ant
woord te mogen ontfangen: weshalven nogmaels door desen seer instante
lyke ben* versoukende mij hijr van de
nodige informatien, en hoe dese sake
[2] staat, te willen geven, en dewijl* de
gehele karms weeke* alhier tot
Deventer my sal houden* en dese
sake tegenwoordig genoegsaeme
myn eigen* is, so sal* mij vastelijk
op UWEds rescriptie verlaten om
mij daer na* te reguleren. Jn
middels naest offeres* van myn
dienst aen UWEd en verder familie verblieve* die ben,
WelEdele Heer,
UWEd dienstwillige dienaer
B. Jacob ter Welberg.
Deventer, den 11 Julij
1739.
[versta:dat ik]
[jegen]
[versta: ik ben]
[versta: omdat ik]
[kermisweek]
[ophouden]
[mij vertrouwd, mij bekend; versta: zal ik]
[daarnaar]
[lees: offertes]
[verblijf ik]
591
[45-454a/b]
An Monsor
Mons. Beöcköm
Kop Man tot Ördingen*
Seijto*
Deisen Breif te besorgen
an Dedereick Beijtendorp
tot Blersheim*
seijto seijto
[’s-Gravenhage, 2 januari 1792]
[=Uerdingen]
[sito]
[=Bleirsheim]
[1]Hoch gerdeister vatar und moteär und veil
geleibeste elter, eich* bein Got zie danck noch gesond
[ich]
und mein om en tante, und hofe das der der leibe Gott euch auch
dein gesonheit hat zu gelasse und meit deiseäs neun
jar euch auf ein neue zu reichen weil, und dorch seine
geute und al mach weird zovorzetzen. Verders* nemt es
[Weiter]
doch meir neich eubeal das eich nuch* euch er* gesreiben
[nicht; eher]
habe, want* warum das sal eich euch sagen. Eich habe
[denn]
neich gekonte. Warom? Meine leibste deie hat nach* [lees: noch]
gesreibe und om eire vatar ond moteär zu meälden. Da
kont eir deanke was der gedach hat das das so gekomt
war. Mein tanten deie hat ein sefesante* breif
[suffisante]
gesreiben an eiren vater und da hab eich ein grose
schwarreigkeit vor gehat das der meir geägen wäs
gefallen, dan mein om und meu* seind meir rech
[Tante]
got. Und so hab eich ein breif erhalten den 2 januarij
von eiren vateär aus Kleif und seie mos nou*
[nun]
hondeärd Reistaleär gespart haben, mar* seie kreig
[aber]
es neich er als Pasen* und dan mos eich seie* was
[Ostern; sehen]
da verders von komt. Beis dem zeit zu verders ersuche
eich den ersten* ein konsen konseänt von euch. Veil
[so bald wie möglich]
geleibeste vatear und moteär, wan eich dan kein
arrestase* kan kregen so wolte eich doch doch das seie
[lees: attestatie]
meir ein zeugen geäben könte das eich mein belt
beleidennis hab gedan, und so neich, so mach doch das
eich den 14 januarij das konsent von euch dan habe,
dan werden weir an gezeigent* ond da mögen weir es [auf dem Standesamt eingeschrieben]
haben, vater, ersuche eich und mein om und meu von
hertzen, von hertzen!
[2] Und vrouen dach* dan meusen weir trouen*
[am 16 März; heiraten]
und soe mössen weir dreij wochen vor aus an gezeient*
[lees: gezeigent]
werden. Mar eir solt deänke: weie keit das so gou*?
[wie geht das so schnell]
Das kont eir wol deanken, aber eich deanke neich
das eich meich bedroge habe dan seie eis
von ordenteleike vameilgen*, so eich euch laste* gesreibe
[aus guter Familie; neulich]
habe, und mein om dein hat veil da geweas so das
deie* es wol weis. Uns* so konne seie an mein
[der ; lees : Und]
om und tante horen. So seie das steuren* so solte
[übersenden]
seie dein erste* anword haben weie alleäs
[so bald wie möglich]
vorders* eis, dan eich habe kein zeit om alleas
[weiter]
zu sreiben. Seie eis alt 21 jar und eis ein
ordendeleick pastor* und ein braf meisen. Das hat
[Pfarrermagd?]
592
meir zu har* erhalt erlangt. Anders hat eich das neich [ihr]
gedach om zu so gou zu heiraten heir in land.
Seij und verbleibe eure veil geleibeste kint
und verlasse euch neich und seie meich auch
neich, hofe eich, beis ein den tot. Gretennis*
[Gruβ]
von om en tante an euch herzeleig, und versuche
alleas freindleig von euch den ersten.
Gesriben den 2 januarij 1792,
Herman Butendorp
in dem S.Haage.
Ich habe kein
zeit gehab om
ordenteleick
zu sreiben
und eich habe das verstan
von Srös (?) und das kan (?) eich ton.
593
[45-455]
[’s-Gravenhage, 14 mei 1793]
Myn Heer
De Heer Jos. Meyer
à
Langenberg
De Heer Jos Meyer
Sr. Hage, den 14 mey 1793
Myn Heer,
Verzoeke myn te zenden
N 0,1,2,3 luskoort, ydr* 1 gros
N 30/20 zwart gaarebant 6 dt.*
N 30/20 blau & wit dito 6 dt.
N 45
grys dito
1 dt.
1 gros hondertschaaren klyne
10 ps lootbant N 4
50 lb.
N7/2,9/1,10/1 wit gaarebant
dt 1 gros stale vorken.
Blank & wit gestreep garebant als staal.
Naar minzame groete
blyve met agting,
Myn Heer, UEd WDienaar
J.H. Mutzenbach.
[ieder]
[dito]
594
[45-456]
[‘s-Hertogenbosch, 8 december 1793]
Aan monsieur antonius
van Hamont wonende
tot
doesburgh
[1]
Myn welbeminde oom en muy,
Na in so geruyme jaren geen taal of
teken gehoort te hebben en ik so verlangende
ben om te weten of uw, myn lieve oom
en muy, nog in leven syt en ik so lange
gewagt heb met te schryven, so doet het
my de pen opnemen om daar eens na te
informeren en na den staat van uw
gesontheyd. So uw, myn lieve oom en muy,
nog in leven syt om* anders uwe nakomelingen, hope en verlange* eens tyding
van uw te horen. Wat my aangaat
beneffens myn kinder: syn* god dank
nog gesont, en ik laat uw weten als
[2] dat ik weduw vrouw ben, al in het agste
jaar, en sit met vier* kinderen. Myn moeder
is ook doot, en myn muy* is nu al by de twe
jaren bedlegerig geweest aan de jigt so dat
er weynig hoop is dat sy ’t lang meer
maken sal, want sy is krom in een
gewassen* en kan niet lyden dat sy verbed
wort*. Verders weet ik niet meer te
schryven als duysentmaal de groetenis
van my en myn kindere aan uw,
myn lieve oom en muy. So teykene
my met veel liefde, veelgeliefde oom
en muy, uw altoos liefhebbende night,
de weduwe vrouw Smits.
[lees: of]
[hoop en verlang ik]
[wij zijn]
[oorspronkelijk stond er geschreven: drie]
[peettante]
[gegroeid]
[dat zij, even, ergens anders gelegd wordt]
Myn adress is: aan de weduwe vrouw
Smits, wonende op den Vugterendyk
agter De Ploeg.
Srbosch, den
8 desember
1793.
595
[45-457]
[Amsterdam, 22 januari s.a.]
aen monsiu monsiu
derek peeters
ten huysen van
barnt geerssen
tot laegh keppel
[1]
broer
Waerde en veel geliefde
Ik doen u weeten als dat wel
vaerent ben. Ik hoepe dat u
deessen brief in goeden wel
staent mag aentreffen. Soo
t aenders was t* mijn van
herten leet weesen want
ik weet haest niet of ik
vrinden meer heb of niet.
Ik hoepe dat ie nog niet
sult doen als mijn boor*
en doen de vrindschap af,
want daer heb ik in 3
jaar geen brief van gehad.
Maer ik ben daer niet
droevig om. Als hij mijn niet en
schrijft, dan hoef ik geen brieven
port te betaelen. Maer ik
[2] ben nius gierig of hij aen
u over de brief geschreven
heeft of niet. Hier meede
brek ik af en wens u alles
wat wenselijk is, byde aen
siel en ligham. Verblijven
u suster
Johanna
Willemyna
Peeters.
Met der haest.
ik verwagte
antwort
met ten eersten.
Aemsterdam,
den 22
1
Mijn adderres
is bij de heer de haer
eedele
[3] Mijn adderres is: bij de wel
eedele heer de heer
Jan Balder op de Heere
graegt over de Bergstradt.
[lees: sou ‘t]
[lees: broer]
596
[45-458]
[Doesburg, 14 augustus 1801]
Aan de eerzaame Jonge dogter
Leena elmons woont agter de
Sluuring in de poppen Gang
tot Zwoll
Sito schryft
[andere hand:]
retour
[keerzijde in andere hand:]
Retour, dat mensch kan de
verschot* niet betalen.
[1]
Doesburg, den 14 July Augustus ANo 1801
Zeer waarde en veel geagte lief,
ik heb u brief ontfangen van den 18 July
met veel blydschap en daar uyt verstaan
dat myn lief nog gesondt is, dat myn
een plyzier was om te hooren. Wat myn
aangaat, ik ben tegenwoordig door Godts
goedheyd weder gezont, want ik heb
6 weeken in ’t hospitaal ziek geweest
waardoor ik geen verlof heb kunne
krygen. Maar nu is myn verzoek vrindelyk
aan u, myn lief, dat gy voor drie of vier
dagen by myn over kwam want myn hert
is begerig om u te spreeken. Zoo gy blieft
te koomen, dan moet gy van Zwol op Deventer
[2] en van Deventer op Zutphen en van Zutphen
op Doesburg en dan moet gij de Barier van
Tette du Pont41 binne kommen. Dan zal
ik u af komme haalen. Maar gy moet
vooraf schryve wanneer gy koomen
zal. Waarde lief, gy hoeft niet verleegen
te weezen om bij myn te koomen, want
ik zal u in een vernaame herberg laate
lozeere. En die praatjes van Van Borren
daar stoor ik myn in ’t geheel niet aan.
Ik hoop myn lief zal haar ook aan
geen pratjes stoore. Daarom wenste ik
u wel eens te spreeken, want ik kan
nog in geen 6 weeken met verlof koomen.
Nu, myn waarde lief, ik hoop gy zult
aan myn verzoek voldoen en ik verwagt
u met plyzier en groot verlangen.
Verder weet ik op dit pas* niet te schryve
als nog duyzentmaal van van* myn gegroet.
En zegt u zuster van myn de groetenis.
En ik blyf met agting u liefhebbende
en getrouwe minnaar tot in de doot.
41
[briefport]
[voor deze keer]
[lees: van]
Deze lag na 1800 ter hoogte van de latere schipbrug, dus ca. 100 m ten oosten van de huidige brug.
597
Jan Budding.
[45-459]
[Rotterdam, 14 juni 1784]
Monsieur
monsr E. Welsen
a
Doesburg
[keerzijde in andere hand:]
unbekandt
Rotterdam, 14 Junij 1784
Monsr E. Welsen,
Heb den 9 maart geschreeven & geen geld
nog ontfangen, dus is nu de vraag of mij ten eerste*
zal zenden, anders zalt* geregtiglyk laten
vorderen & de kosten voor UEd reekening.
Daarom zijt gewaarschouwd.
Blyve jn afwagting
D.E. Criellaert.
[of gij mij dat zo spoedig mogelijk]
[zal ik het]
[N.B. Zie ook brief nr. 45-475.]
598
[45-460]
[Doesburg, 17 april 1797]
Desen brief te bestellen
aan De Huysvrouw
van Hendrik boereboom
woonende in het
Diemsche dorp*
[keerzijde in andere hand:]
Wort niet begeert
20-12-:
16-19-:
17-18-:
18-17-:
17- 5-:
3-1-:
94-11-:
[1]
[=Didam]
Doesburg, 17 April 1797
Zeer goede vriend,
Ik kan myn niet begrypen dat gy uw
niet verwaardigt om in persoon* of myn
een letter te schryven. Ik heb gehoord van
andere luy dat uw myn brief niet veel
geagt hebt, dog ik meenden, om dat wy zes
iaar verkeert hebben, een mens dies* van
woord waaren en gy de beloften die gy myn
altyd gedaan hebt, zouwd na koomen. Dog nu*
gy de vrugten van myn genooten hebt dat
gy nu denkt dat uw lust geboed is en gy een
vry man bent, dog hier in zult gy uw
lelyk vergissen want als ik verlost ben
zal ik uw het kind tuys sturen. En ik gaa
dienen, kan* in myn oude dienst weer in
koomen. Heb ik nu die val met uw gehad,
God zal myn die zonde wel vergeeven en ik
heb dan nu geleerd hoe wynig men op
gezegdens kan staad maaken als de lust
maar geboed is. Dog God, zal het uw* wel
[2] tuys stueren. Denkt niet dat het genoeg is
om iemand op den dwaalweg te helpen. Dog nu
moet ik geloofen dat men* de menschen gezegt
hebben: dat ik met slegte luy te doen had.
Dog ik vertrouden dat gy als een eerelyk
man zouwd te werk gaan: betragten
uw ziel en consiensie dat gy in het
heymelyke voor God tog getrouwd bend.
Dog zal uw geen verder aan zoek doen;
zenden uw het kind. God zal myn wel
helpen en ik zal myn verder wagten
[versta: in eigen persoon te komen]
[versta: dat gij dus een mens]
[versta: Maar het blijkt dat gij, nu]
[versta: ik kan]
[versta: ik zal u het kind]
[wat mij]
599
om niet zo ligt geloovig te zyn als met
uw. Naar uw hartelyk gegroed te
hebben, tekene met alle agting, uw gewesne
lief Johanna Hearebels.
Groed uw moeder van myn. Weest
verzekert dat zo gy myn niet trouwd
[xxxxxxxxxx] [xxxxxxx] [xxxxxxxxxx]42
42
Drie tot onleesbaar doorsgetreepte woorden.
600
[45-461]
[Doesburg, s.d.; s.a.]
Meijuffrou Meijuffrou
frans seijntien Bagele
woonende
tot Does Borg
[1] Meyuffrou Franseijntie Bagele te Duysburg,
ik heb u e mesieve op dato den 2 deser ontfange
dat er in laast van october een koffer
met ee* slutmant van Leijde op
Dort is vervoer en dat die te Dort beij de
de bestelder aan huys soude staan, dat
ook waar is, die ik ue per eerste
beurt man sal stuere. Maar de rede
is daar van: beijaldien* dat ik die
gevaren hat, dan hat u e die al lang
ge hat, maar ik heb daar nies* van
gewete. Maar meyn konfrater
die van Leijde op Doort vaart, die
heeft het gevare. Ik ben niet gewent
om goedere op te houde daar de adresse
duijdeleijk op staan als* er op u e goet
staat, wan* die bennen wel teregt te
brenge. Ik sal een nue adresse op de
mant en koffer doen: aan de heer
Kwak tot Kleynaveger*. Meijuffrou, ik
blyve met hoog agting en respek
[2] u e ondane* vriend en geagte vriend
Jan Lugter & Zoon.
Met haast.
[lees: een]
[indien]
[lees: niets]
[zoals]
[lees: want]
[Klein Avegoor ?]
[lees: onderdanige]
601
[45-462a/b]
Dese te Behandigen Aan
Gaart Dirk Woonede* op de Steeg van
Middagte Aan de Jijsel
by Doesburg a Steeg
[keerzijde:]
M
[Maassluis, s.d.; s.a. {=1781}]
[woonende]
an
Anna derksen wonet
op de Steeg van mitachten
an den ijdel
beij de Schmitd als
meijt
a Steeg
Zeer warde lief,
Dewijl* ik zij geinformeert als dat uEdle
lieefste noch bestanndich sal weesen
en mijn schrijven noch wel befinde
wat meijn an gatd so bin ik noch
redlich wel warde lief zohop ik in
deesen dat deeze uw warde lief welke
mijn mond is en mein hart welke de
pein gestmert heft in Gelterlant
moogt omfangen nade mal ik van
mond tot mond mit tot uw warde
engel spreeken kan. Zo ik wenste wel
dat ik, warde lief, nu in mijn liefde
armen mogt omtfangen de weil mijn
hart als met banden der liefd an u Edele
verknegt is.
Warde liefte, als gij noch liete liefde
dege mein heft,
[2] so mog ik u biden am wat,
als gijs mijn sturn woot, om
wat gelt. Ik bin benot dar um.
Als ik dan ov overkane so
sal ik es gut make. Es is so dier:
dat punt ert apel 2 stüver.
Gij bint noch deusent mal ge
grüst. Peter Stand
Ana Dersen
mijn warde liefte
[3] Soldat unter het 1te battaljan
2 regement Orange Nassau
liegende in karnizoen
[Omdat]
602
Mas Sleijs.
[45-462c]
Warde lief, als gij
meijn schrijven thut, so
mot gij mijn schrijven nar
Mas Sleijs. Soldat unter
het erste battal jan 2 rege
ment Orange Nassau.
De Derk en sein frauw
sein ge crud von mijn.
603
[45-463a]
[Duisburg, 24 augustus 1787]
Mijn Heer
De Heer Wm. Daamen Bëördtman
van Wageningen
a Duysbaerg
Doesborg
[binnenzijde envelop:]
Heer & vrindt Wm. Daamen,
het siet er hier verdomt uyt met UE comfrater
d Jonge. Maerkes is kapteijn van d Pruijssese Brugh,
heeft alle manden* 60 Rexd.* cassa geldt traktement.
D regemente koomen met alle magt hier voorby maerssierd.
Gruet alle ouwe bekend van mij. UE waerdt* met het schip
eeven* weg doun* ik dien brief kreeg. Wens* UE een
goude* lading en voordeellige windt.
UEDWDienaer
Uffelhoven.
Duysb., den 24 August
1787.
[45-463b]
[elke maand; Rijksdaalders]
[was]
[net; toen; Ik wens]
[goede]
[s.l.; s.d.; s.a.]
Vrindt Van Laer, volgens versoul hadt ik
voor UE een knappe meijdt* gehurdt, maer om
dat die gekke Duijffels meenen, dat de Pruysse
troppen haater van meijden seijn, heeft sij mij
de meypenning* weer om gesturdt. Vergeet dog
niet dat gij mij een stant* botter sturdt. Ik
sal d heer Daame versouken deselve an U te betalen.
Uffelhoven.
[keerzijde:]
Geeft dit briefje eens an Eaverdt
van Laer. Of mondeleijks.
604
[een handige en vlugge dienstmeid]
[voorschot op het loon]
[dadelijk ?]
[45-463c]
[Keulen, 15 augustus 1787]
Mijn Heer
DHeer Öffelove verder
ten Eerste te Besorge
a DHeer Willem Damen
a Düsberg
a de Roer
Ceulen, d[en] 15 August 87
Zeer waarde broers,
Inwagtende antwoord op myn laatste, dient ik deese
meedelen,
middag* een lading haver heb aangenome op Emmerik of Weesel en morge aan het laade moet
ten deele, en de rest toekomende week. Dient
egter* het van UE ontfangene wisseltje niet ken
onderbrenge*, en UE bekent* hoe mijn zaake zitte,
zo versoeke tog frindelyk om myn dog met de
aller eerste waage 200 a 300 Rd.* te sende. Met
het grootste vergnoege diene UE bij okasij
weeder*, inwagtende UE mijn versoek zult voldoen.
Groete UE en ben UE liefhebbende broer
Hendk. Damen.
N.B. Peter v.d. Berg
hat dat wisseltje wel
genoome, indien H.H. Damen
voor UE axepteerde, maar
doordien die zulks onlangs
heeft geweijgert, zoo woude
v.d. Berg het niet hebbe.
605
[op mijn laatste brief, wil ik met deze
dat ik deze middag]
[Met deze brief wil ik ook meedelen]
[verzilveren; bekend zijnde]
[rijksdaalders]
[ben ik u bij gelegenheid van wederdienst]
[45-464a/b]
[Utrecht, 4 januari 1704]
WelEd. Gestr. Heer
Myn Heer E. Gordon Raed
van de Regeeringe in den Lande
van Vianen &&
Tot
Vianen
[1] WelEd. Gestr. Heer,
Uyt UWelEd. missive ende bygaende acte
van Syn Exellentie den Heere Regeerende
Grave van der Lip & & & hebben
wy op heden gesien dat Hooggede Syn
Exellentie ons heeft gelieven te vereeren
met de commissie by de voors.* acte vervat, ende dewyle* wy in staat syn omme
[2] in conformité van den teneur* van de selve
commissie ons te laten emploijeren, hebben
wy de acte alhier behouden, dienende dese*
tot rescriptie van UWelEd. voorgeroerde*
missive die, door absentie, eerst heden heeft
konnen werden geopent, ende verblyven,
WelEd. Gestr. Heer,
UWelEd. ootmoedige
dienaeren
Cornelis van Eck
Albert de Greve.
Utrecht, den 4 Januarij
1704.
[voorseide]
[omdat]
[in overeenstemming met de strekking]
[deze brief]
[voornoemde]
606
[45-465]
[’s-Gravenhage, 14 oktober 1788]
Mademoiselle
Mademoiselle Doldekop Religeuse Suppirime
presentement chez Monsieur le Secretaire
De Mulbraght
Tot
Neder Cruchten
[andere hand:]
is niet bekent beter adres
Cito Cito
[keerzijde in andere hand:]
deze plaats is hier gaar niet bekent
alzo Retour
Waarde ende Lieve Vrindinne!
Jn hoope dat UED. en heele famillie een volkoome
gezontheidt is genietende, soo neeme* de vreyheidt UED.
door deesen* lastig te vallen en UED vrindelyk te
versoeke de goetheidt te willen hebben mij met de
eerste post met UED. lieve tyding te vereeren, vermits*
ik in de grooste ongerustheidt des werelds ben, want
ik UED reets den 3 maale geschreeven hebben.
Ik hoope niet dat UED. ziek zyt, maar egter vreese
ik zulkx, of wel, dat ik niet en hoope, UED mij ten
eene mael koome te vergeeten, ho al hou wel ik vertrouwen
UED geen reede dar toe te hebben gegeven.
Daarom weest tog zoo goet van mij uyt myn ongerustheidt
te helpe, want ik weete niet meer wat te denken.
Nae mij in UED. waarde vrintschap aan bevoolen te
hebben, hebbe ik d’eer mij te noemen en te zijn
met een hert vol liefde en opregtheidt,
Waarde Vrindinne,
UED onderdaanige
en gehoorsame virindine
en dinaeresse M. Van Weere.
S.Haage,
den 14 October 1788.
Weest zoo goet van mij eens te melde wanneer dat de boode
hier zal koomen, want UED. moet nog gelt van mij
hebbe, en ik geen occasie weete om het UED te zende.
Excuseert mijn slegt geschrift, want het in alle haast is.
607
[neem ik]
[deze brief]
[omdat]
[45-466]
[Kleef, 8 september 1787]
Monsieur
Mons. L. Simis
meester glaase maaker
a Doesberg
Cleve, d[en] 8 Septemb. 1787
Monsieur Simis,
Versoeke* UE vrindelick
om mij het geld te senden
voor geleeverde schilderije*,
raame en glas in de maandt
Februa[rie] geleevert: de somma
van 35 gulde 13 stu.
zo als UE de reekening
daarbij gesonden heb,
terwijelle* ik nu geld noodig
hebbe; en zo UE wat meer
noodig heeft, gelieve te ordineere.
In verwagting deeses
groette en verblijve
UEDD
Conrad. Pauli.
[Ik verzoek]
[schilderwerk]
[omdat]
608
[45-467]
[Rotterdam, 19 april 1795]
Aan Schipper
Gerrit Roelofs Vos
te Doesburg
in Gelderland
Schipper Gerrit Roelofs Vos,
Bij deese geeve* nogmaals kennis ingevolge* de vorige missive
vervolg op]
aan UEd. gest[uurd] om UEd. afreek[ening] op de presbriev* van 30 Maart 1793
by my te koomen afhaalen. Dus versoeke* sulx ten spoedigste zij* zelfs
of door een ander, van UEd. bevolmagtigd daartoe, te koomen afhaalen
want het is voor u reek[ening] indien deselve somtyds eens kwyt raakte.
Jn die verwagtinge blyve,
u vriend,
(perord)*
M. van der Ven.
Rotterdam,
den 19 April 1795.
[N.B. Zie ook brief nr. 45-164 en brief nr. 45-354 over deze zaak.]
609
[geef ik; als
[prijsbrief, lot]
[verzoek ik; haar]
[per order]
[45-468]
[Goch, 3 juli 1795]
au citoijen Bizot
Segtmajort au 2er
Bataillon dela 22m
½ Brigade
a Dousburgh
a holland
[1]
Goch, le 3 Juillet 1795
Citoijen Bizot, j’ai recu votre agréable
nouvelle avec un grand plaisir d’apprandre que
vous etes en bonne santé et que vous auras la
permistion de venir chez nous. Cela me féra bien
de plaisir. Jespere dont* dans fort peut de tems vous
revoir et aussi le sergent. Ma maison est pour
vous overte. Nous avons parlé bien souvent de vous.
J’ai recu avec douleur que le caporal est tomber
malade. Jespere qu’il ce trouvra mieus aprésent.
J’ai été malade trois semaine par toutes les
incommodetis que j’ai eu cette hiver depuis votre
depart de Goch, mais je suis apresent en bonne
santé. Nous avons ne plus de trouppe ici. Il ni a
[2] plus que neuf chasseur qui sont pour les ordinanse.
Je finit cet lingne avec bien de mê compliment
et aussi a le sergent. Je vous souhait un bonne
santé de tout mon couer.
Citoijen,
votre trés humble
servante Yohanna van
den Bosch.
Citoijen Bizot,
J’ai eu l’honneur de vous ecrire par ordre de
Mademoiselle. Vous auras bien un pue la peine
de comprandre. Jespere que vous me pardonnera
car une mauvais ovriér ne peu pas fairr un bon
overrase bien. Les compliment de Entoinne. Je vous
prie de fairre mes compliment a le sergent Tabaste
[3] et je reste avec aspirer de vous revoir en
bonne santé tout les deux.
Citoijen,
votre trés humble
servante Catharina
Look.
610
[donc]
[45-469]
[Utrecht, 16 maart 1786]
Myn Heer
de Heer Alexand. Schoonbag
Stijfselmaker
Doesburg.
Doesburg de Heer Alexander Schoonbag
Utrecht, 16 Maart 1786
Mijn Heer!
Bij de heer Banterlee te Cleef hebben* van UEd styfsel gesien
& S.E.* heeft mij ook gesegt tot wat prijs UEd die afleeverden. Als de qualiteijd goed is, gelieft UEd ons p[e]r eerste
geleegendheijd een monster te senden, neffens de condities.
Wij doen heel sterk in dat artijkel & als UEd ons best goed*
kunt besorgen & de prijs ons convenieerd, sullen wij UEd
een groote commissie kunne opdragen.
Jnmiddels hebben wyd eer* na minsaame saluatie
met waare hoog agting te zyn,
Myn Heer!
UWEDWDaer
Jan Blijdesteijn & Zoon.
611
[hebben wij]
[Sijne Edelheijd]
[goede waar]
[lees: wij d’eer]
[45-470]
[Rotterdam, 9 oktober 1801]
Myn Heer
dheer J. Godding
a
Donsbrugge
[andere hand:]
wo legh
desr Plaz
[keerzijde in andere hand:]
Duisburg
onbekend
dheer J. Goding
Donsbrugge
Rotterdam, 9 October 1801
Myn Heer!
Meermalen hebben wy uw versogt
ons de pen[ningen] van uw debet te senden,
dan* tot heeden niets vernomen. Uw*
[maar; U]
antwoord zelfs geener onse* brieven.
[lees: geene onser]
Versoeken* u voor de laatste maal ons
[Wij verzoeken]
geld te sende, of reeden melt waarom niet.
Zoo zulks nu niet met de eerste post
geschiet, zullen* andere middelen gebruyke, [zullen wij]
ja selfs zoo dat wij uw caracter in coerante
bekent zullen maake. Gaad daar vast
op.
Blyve UEDWDr
J. de Booy en Zoon.
612
[45-471]
[Horst, 15 maart 1789]
[De envelop ontbreekt.]
[1]
Mosieu
Wiegt, jk laet ue weten als
dat minij man overlede is.
Seijn* alle nog in welstans.
Hope dat ue dese letter sult
aentreffe in herlikke wel
stant. Soo behoude ik voor
eerst het gedelte men brueders
goet het welke door rede
voltroke is want [thans?]
bemerkik en ons kindere te
besorge aen nemende dese
worde* uijt supra* tot
lof van Godt. Verwagte*
antwort. Hendrina Reders.
Horst, den 15 Mart 1789.
[2] Men bevent* het aengedelik*
het welk sal verwagte ten
menste ons aen deel of weij
kome selver. Dese regt
volgens ons regt.
[Wij zijn]
[woorden ?; ut supra ?]
[Ik verwacht]
[bevindt ?; aandeel ?]
Belieft desen brief
te beantworde aen Knops,
woenende tot Horst.
613
[45-472]
[Ooij {?}, november 1783]
[De envelop ontbreekt.]
[1] IJnt Ouidorp, den
novemer 1783
Seer waarde en seer bemijnde mijnaar
Andrijes van der Horst, ik kan niet na
laten u een letter te schrijven overmits*
ik u brijef met veel genoegen ontfangen
hebbe volgens u trouw liefde die gij nog
aan mij bewijst. Maar het doet mij dat leet dat ik
verstaan hebbe als dat gij nog seer swak
en siek ben, maar wens van harten de God
des hemels het nog met u en mij voorsien
sal dat Hij sijnen geest in ons sal schenken
om geduirig met Hem die alles geschapen
raat te plegen om voor tijt en euiwig
heijd gelukig te sijn op dat wij te same Hem
mogte vresen, lief hebben en dienen, en same
wonen in vrede als kinderen van ene
Vader. Ik kan ook niet na laten u te
schrijven als dat wij door Gods goedheijd
nog met ons huijgesijn en gesond ben
en wenst het selvede van u ijn kort te
mogen horen, het welk mij van harten
lief souide sijn. Mijn har is seer ongerust
[2] over u, mijn liefven mijnnaar. Ik wens u
getroui te sijn tot de doot toe door Gods
genade en geest. Wens dat Hij ons geduurig
wil bewaren voor alle ongeluiken die
ons na siel en lighaam souide konnen aan
treffen. Laat mij eens weten of het usijn*
soui sijn als gij bij u broeder ben als gij
mij een brief schrijft of gij daar tijdijng
op belieft te hebben, om geen aanstoot
somtijs aan u broeders te geven. Wens dat
dat gij met liefde haar moogt ontmoeten*.
ontvangen.]
Ik verwagt het soo van u gelik gij schrijft;
verwagt het ook soo van mij, mijn seer
gelieftde mijnaar Andries van der Horst,
en wenst dat God ons nog gelieft te sparen
voor de doot en dat wij soo haast
als het mogelik is malkander met
met reijne wederliefde te mogen om
helsen. Door Gods geest en sijn genade
weest getroui aan mij tot in de dood;
[omdat]
[gebruikelijk]
[Ik wens dat gij mijn brief met liefde mag
614
ik wens het selvede te sijn, Neeltije
Kappeteijns, aan u mijn lieven mijnnaar.
[3] Ik wens u met liefde te ontmoeten.
Schrijft eens of gij den brijf heb ontfangen,
anders ben ik daar ongerust over.
Mijn soeten lieven mijnnaar, houid
God voor ogen dat Hij het wil bewerken
om ons tot elkander over wil brengen
want sonder sijnen wille kan het niet
sijn. Mogte wij door sijn geest en genade sijn
wille gehoorsaam sijn want sonder sijn
wille en kander niet* bestaan. Mogt het
God nog eens behagen om ons tot malkander
te brengen. Mogte wij een hart ontfangen
om met sijn geest bestraal te weder* om
geduirig in den gebede Hem aan te
loopen* sonder mat te werden voor
siel en lighaam. Hier mede breek ik af.
Was mijn begrip klaarder, dan soui
ik meerder openbaare.
Vaar wel, mijn lieven mijnnaar
Andrijs van der Horst, vaar wel.
Voor altijt: vaar wel. Weest mij getrouit
tot in der doot. Duysentmaal goedenagt
[4] van mij, Nieltje Kappeteyns. Wens* van harten
dat gij voor de aanstekende seikte* wil behouden
en bewaren ons allemaale an de menschen
werden.
Ik wens u duijsent maal
goedenagt vader en moeder*
en mijn suster en broeder,
ik, u edele dienarese
Neeltij Kappeteijn.
[niets]
[bestraald te worden]
[aan te klampen]
[Ik wens]
[ziekte]
[lees: van vader en moeder]
615
[45-473]
[Amsterdam, 2 april 1791]
WelEerwaerdig Heer
Mynen Heere G. Spyker
v.d.m.*
te Kedichem
[1]
[verbi divini minister]
Amst., 2 apr. 1791
Waarde Vriend!
Voor genotene vriendelykheden zegge* nogmaals
dank. Zo mynen wensch vervuld word, dan ontvangt
gy deze letteren in den besten welstand, dan geniet
gy dat geluk, met uwe zuster en alle de uwe, lange
ja zeer lange. Wy zyn alle heel welvarende;
Diemont & vrouw ook frisch en gezond;
Kantelaar en de kleine meid volkomen wel.
Jk ga de volgende week eens na onze pastoors,
zo het God belieft. Jk weet weinig byzonders
van hier te melden. Rietveld’s komst is nog
niet genoemd. Op de bevestiging van Meyboom
door Haak is een pasquil gecollecteerd in ’t arm
zakjen dat vry raak is; het is agter eene satire
op de jou jou’s gevoegt. Gy weet dat men thans
met die dingen opentlyk loopt en zelfs op
plaatzen in Den Haag koomt daar Pallas
de hoofdrol moest spelen, dog men ziet in haar plaats,
en niet nevens haar, wel eens een
uil verschynen. De jou jou is een ronde schyf,
in de midden zo ver ingesneeden dat de dikte
van een pypsteeltjen blyft zitten. Hier is een
koordjen aan vast. Dit neemt men in de
hand en weet dit zo te behandelen, dat de schyf
tegen het koortjen op en afloopt, even als men
by ons een schyf van lood trekt die geraas
maakt, of een snorreschyf. Men zegt, het is uit
Engeland gekomen; de King43 heeft er mee
gespeeld toen hy mal was.
[2] Hier meede hebben fatzoenlyke luy by de weg gelopen
en elkaar gegroet; nu is ’t wat aan ’t bedaren.
De jongens lopen er al mee, of met een ratel raasen zy
als zy een jou jou zien. Zou men wel kunnen
geloven dat menschen met een sogen[aamd] gezond verstand
43
George III.
616
[zeg ik]
zulke gekke, satans gekke dingen konden doen?
En evenswel siet men het gebeuren. Dan*, gekken
daar gelaten, nog een woord van myne reis.
Mynen gids heeft u berigt hie ik te Gork[um] ben aangekomen.
Den Hr. Star.* heeft my heel veel plesier gedaan. Jk bidde:
bedankt dien braven Hr. by gelegenheid nogmaals voor my.
Hy is een edelmoedig menschenvriend, die achting verdiend.
Jk heb by jufr. Kolf en Metman een klein commissetjen*
bekomen en heb my by andren geinsinueerd*. Hoope* dat
het van gevolgen zal zyn. Bedank* u voor uwe aanbeveeling, zo wel als de Hr. Star. voor verdere onderregting.
Zaterd. morgen ben ik met een wagen na Rotterd. gereeden
in gezelschap van jufr. Van Braam , dat my ook al door de Hr.
Star. is opgehoort*. Jk was s’avonds 9 u. te Waddinx
veen. Al daar vond ik ook alle vrienden gezond.
V. d. Kolk en de zynen zyn spring levendig.
Van Almelo heb* geen nieuws te berigten; alles in de
oude plooy*. Der Menno’s kinderen* zyn aan het bouwen
van ’t orgel begonnen, ofschoon nog geen toestemming
hebben van mama*. Elk is nieuwsgierig om te weten
hoe het zal aflopen, of het zal belet worden.
Leeft gezond, vergnoegt en vrolyk. Groet alle die gy
nodig oordeelt, vooral onse vriend Rattink, van
uwen heilwenschenden vriend H. J. C.
617
[Maar]
[Staring ?]
[opdrachtje]
[onder de aandacht gebracht; Ik
hoop]
[Ik bedank]
[waarover ik ook al door de heer S.
ondervraagd ben]
[heb ik]
[alles als vanouds; Doopsgezinden]
[de overheid ?]
[45-474]
[Breda, 30 april 1789]
Dezen Brief te
Behandigen aan den Jonkman
Bertteld Gielen Soldaat
onder ’t regiment van
den WelEdelen Gestrengen
Heer den Heer van Dam
thaans garniezoen houdende
te Doesburg
In gelderland
Cito
Cito
[1]
Breda, den 30 April 1789
Waarde Broer,
In hoope dat uE deze* in een volmaakte
welstand mag ontmoeten als
waarin ik mij ook taans bevinde.
Broer, zoo aanstond ontfang ik
een brief waaruijt ik met droefheijd verstaan dat onze teergeliefde
moeder is overleeden en dezen inleggende
brief aan uE toetezenden en uE
word vriendelijk versogt om antwoord
terug te schrijven. Ik ben taans
onder de dragonders van Bieland
en leg alhier in garnizoen. Ik
zoude uE al eerder hebben geschreven
dog heb niet geweeten waar ik uE
zoude beschrijven* en uE, mijn lieve
broer, zult mijn groot pleijsier
doen om een brief aan mijn te
schrijven. Men weet niet of uE
[2] nog leeft of dood is. Weetende
uE, mijn geagte broer, niet meer
te melden, beveelende uE voor
’t overige onder de bescherminge
des Aller hoogsten na ziel en lighaam,
zoo ben en blijve*
uE onderdanige broer
per order
Jan Gielen,
dragonder.
[deze brief]
[waar uw adres is]
[ben ik en blijf ik]
[N.B. De vermelde ingesloten brief is verdwenen of per abuis toch niet meegestuurd.]
618
[45-475]
[Rotterdam, 24 juni 1784]
Monsieur
Egbert Welsen
a Doesburg
[keerzijde in andere hand:]
unbekandt
Rotterdam, 24 Junij 1784
Monsr E. Welsen,
Heb* ued den 14 Junij gescheven*
en geen antwoord nog* geld ontfangen
en daar om is nu de vraag of mij ten
eersten* zal be zorgen, anders zal*
moijten aan doen. Daar om weest
gewaarschouwd.
Blijve in af wagteng
D. E. Crielaaert.
[Ik heb; lees: geschreven]
[noch]
[zo spoedig mogelijk; zal ik]
[N.B. Zie ook brief nr. 45-459.]
619
[45-476]
[Utrecht, 3 april 1781]
A Monsjeur
jacobus Hardenbergh meester
tuyn man Bij De Wel Edl hoog
Geboren heer De Heer Baron van
Dedem heer van Mook en Kessel
Op De Heerlijkheijd
Drisberg Bij Kessel
Seer veel geagte vrind Jacobus Hartenberg,
Ik hebt UE brief van den 31 Maart wel
ontfangen en daar UE gesontheijd uijt
verstaan, het welk ons van harten lief waar
om te hooren. Want mijn en mijn vrou
en de twee kinderen aangaan, soo bennen
wij door Gods goetheijd ook nog heel wel
vaerent. Seer waarde vrind, ik hebt uijt
u brief verstaan dat UE schinken kan
krijgen voor mijn, maar ik hebt die nu
geen meer nodig. Goede vrind, ik laat UE
nu harteleijk bedanken voor de vrindelijkheijd. Seer goede vrint, het is mijn ook seer
lief dat het UE daar nog soo wel gaat
in u dienst. Ik wens dat gij daar veel jaren
met veel genoegen muug woenen, en nu UE
een kootije heef, nu moet UE ook maken
dat hij daar een voegeltijen in krijg.
Goede vrind, ik sluijt met penne.
Seer hartelijk gegroet van mijn en mijn vrou
en kinders en ook de groetenis van Jan
en ik blijf met veel agtinge UE toegenegene
vrind Ger. Weekhoud.
Cingelrust
op Utrecht, den 3 April 1781.
620
[45-477]
[Arnhem {?}, 7 november 1796]
Aan De
Eersamen Weeduwe [?] vrou
Leonardus laspers woont
op desen [?] in De morge
ster tot Utregt
sito sito
[keerzijde in andere hand:]
Is Niet Bekent
Waar Den Beminden Moeder,
Ik kan niet naar laaten om u te laate
weten als dat ik Godt dank nog [..?..]
en gesont zyt en wy ders* hoop ik dat gy
aan myn ver soek sal vol doen, te weten
dat gy myn wat gelt sal sturen
aan desen menchen* daar ik nu geloseert ben, en doet het sito want ik
doodelyk verleegen ben*. Wy ders weet ik
nies* besonders te chryven* als de segen
en gesontheyt naar ziel en ligaam
van myn, u liefhebben* soon Joanis
Laspert, en zyt tog zo goet en sturt
een sak meg* gedroegde appelen oover
aan den burger Gerardis Emping,
mester kuyper tot Bocholt. Tog sito antwoor*.
Aarhem [?], den 7 November 1796.
[verder]
[lees: menschen]
[want ik heb het hard nodig]
[lees: niets; lees: schryven]
[lees: liefhebbende]
[lees: met]
[versta: Antwoord toch meteen.]
621
[45-478]
Doesborg, 25 Aug. 1797
Egb. Knippenberg
slaat in een vat tabak
wegende Bruto 856 lb*
van Ter Hoeven
à Rott[erda]m
met schipper Heideman.
Wilmerink.
[Doesburg, 25 augustus 1797]
[pond]
[N.B. Zie ook brief nr. 45-158.]
622
[45-479]
[Doesburg, 18 december 1795]
Aan
Johannes Buijssers,
Soldaat in het 3de Battaillon
van de Eerste Halve Brigade
Jnfanterie Woond by Hendrik
Jansse, Schoenmaker
te Boxmeer
[keerzijde in andere hand:]
doesb
Retour
onvindbaar te Boxmeer
Aan Johannes Buijssers, soldaat.
Volgens ordre van het Committee tot de
Algemeene Saaken van het bondgenoodschap den
Lande* word aan alle commandanten der compagnien belast om haare onderhebbende met verlof
zijnde en absente manschappen ten eersten* aan
te schrijven dat zij zig voor of uijtelijk* op den
15 Januarij 1796 bij hunne compagnien vervoegen
moeten, zullende anders de geene welke daar
aan manqueeren om niet op den 15 Januarij present
in het guarnisoen te zyn, voor deserteur
zal opgegeeven worden. Verders geeft den
onder geteekende UWE. kennis, als dat uwE.
tractement verhoogt is met seeven stuijvers
per week, zeedert de 1ste November 1795 jngaande.
Ook word uwE. versogt, als gij recruten kunt
krijgen, meede te brengen, mitz geen
landloopers.
Actum Doesborg, den 18 December 1795.
Het eerste jaar der Bataafsche vrijheid.
A.F. Meijer,
command. de comp.
[lees: van den Lande]
[zo spoedig mogelijk]
[lees: uijterlijk]
[N.B. : Zie ook brief nr. 45-290.]
623
[45-480]
[‘s-Gravenhage, 5 september 1788]
Myn Heer
dHeer J. P. Roosen
te Nieder Cruchten
[keerzijde in andere hand:]
deze plaats is hier gaar niet bekent
alzo Retour
[1] DHeer J. P. Roosen
te Neder Cruchten
SHage, den 5 7b 1788.
Myn Heer,
Wy hebben in handen der Heer Procureur
H. van Son Az. gestelt uwe procuratie welke
bekoome met UEd ge-eerde van 26ste passato
die dezelve wel wil accepteeren. Ondertusschen
kunnen* aan UWEd melden dat HunhoogMogende
de memorie van den heer Grave de Merode van
16 juny 1788 hebben gemaakt commisionaal
met den Admiraliteyten, die tot hier toe daer op
geen rapport hebben uytgebracht; dat den heer
Van Son de secretaris d’ambassade* hier oover heeft
gesproken die aan ZynEd belooft heeft by de eerste
bekwaame gelegentheyd by H.H.M.* op andwoord
te zullen insteeren*, en ZynEd van ’t geen voorkomt
[2] informatie te zullen geeven, en als er
op de memorie iets finaal geresolveert
wordt. Mr Van Son sal sorgdraagen
dat UEd copye authentiq van de resolutie
bekomt. Wy hebben de eere met
alle achting te verblyven,
Myn Heer,
UWEdDWDienaaren
Moliere & Soonen.
624
[kunnen wij]
[versta: van de ambassade]
[Hunne Hoogmogenden]
[lees: insisteeren]
[45-481a]
[Doesburg, 26 jabuari 1796]
Desen
Brief te bestellen op Rotterdam
En verder aan dingeman uaerda
op de oude Sluijs bij het Swartewalt
Tot op de oude Sluijs
Bij het swarte walt
[andere hand:]
Retour
[keerzijde in andere hand:]
Retour hoort by Rotterdam
niet
Hoort niet te Swartewaal
[binnenzijde envelop:]
Seer goede vrient, neemt het myn
niet qualik dat ik de assuransie gebruyk
van uE desen brief aan uE te senden terwyl*
dit den 8 brief al is die ik myn man toe
sende en in 3 maanden geen tyding van hem
gehad; niet te weeten of hij leevendig of
dood is. Maar zoo het nuu waar was dat myn man
niet meer op de oude sluijs waar, dan was
mijn vriendelijk versook of UE myn dan eens
blieven te schrijven of uE wist waar huij
waar. In het te rug schrijven zal ik uE
met alle liefde het port weder o[m]
senden. Voorblyve met alle agting uE
toegenegen vrindin Elisabet Wolboor,
de vrou van Crisstiaan
Wolbeer
ge boren Gooris.
Voorders ver sookende desen ingelyden brief
aan hem te besorgen zoo het moogelyk waar.
Hy is de swager van Jansen, maar Jansen
is in de maand van Sept. gestorven.
[omdat]
625
[45-481b]
[Doesburg, 26 januari 1796]
Aan
J. Crisstiaan Wolbeer
Werkker op de oude slus
Tot op de oude Sluijs
[1]
Zeer Waarde En zeer veel
Geagte Man,
Ik kan mijn niet begrijpen woe* het met uE
mijn lieve man is, dat dat gij niet over koomt
of niet en schrijft terwijl gij in den laatsten
brief sreef dat gij nog een week 3 a 4 werk hat.
Maar die tijt van die weeken duurt bedrooft lang.
Maar als mijn lieve man zoo een groote liefde voor
mijn hat als ik voor mijn lieve man hat, zoo was
het onmoogelijk om zoo lang van mijn te kunnen
blijven. Maar ik weet niet wat ik ter van denken zal.
Dan denk ik menig maal: zou mijn lieve man dood zijn?
Dan denk ik ook wel eens: zou mijn lieve man mijn
zoo voorlaten daar* ik bij mijn selven weet alsdat
ik UE nooijt ontrou behandelt heb maar uE alle
liefde heb toegedraagen? Daar is God mijn getuijgen van.
Maar zoo myn lieve man ijets tegen mijn heeft, dan
wensten ik wel dat ik het mog weeten. Dan wist
ik waar over dat het was. Dit is nuu den agsten brief
dien ik uE sende en op die voorige 7 nog geen antwoort
bekoomen, en naa zoo een tijts omstandigheyt gelijk als
ik ondervonden heb in de famielie met ziektens en
dooijen! Ik heb mijn lieve man 2 brieven geschreven
over de dood van uE swager Janzen die in het laatste
[2] van Sept. te Oplaat over het lant van Flakkee* is over
leeden. Nuu kan mijn lieve man wel afnemen of ligtelijk
begrypen woo* het hier een groote droefheijd veroorsaakte,
daar zijn vrou blift zitten met 3 onnosele schaapen
van kinder. Met meerder nootsakelikheyt heb ik volgens
afspraak die ik met mijn geliefde man hat gemaakt,
zoo ik eenige tijding van de compagnie kreeg, om uE op het
spoedigst te laaten weeten, het welk ik aan uE
versook gedaan* heb. Ik heb een brief van uE compagnie
uijt Grooningen gehat als dat uE binnen 3 weeken
in uw garnisoon moost weesen, of een geregte attistatie,
of anders voor disserteur te book, het welk ik uE aanstonts
heb toegesonden maar geen antwoort heb bekomen,
het welk mijn groote altraasie veroorsaakten*. Maar van
Pieter Raats die met verlof quam het nader hoorden
waar op vader aanstonts een brief naa de comp. heeft
gescreven uijt uw naam, waar op ik uw eerlijke
paspoort heb ontfangen met de paspoort van
Danvie daar by ingeslooten, maar geen geld, zoo dat mijn
lieve man nerges geen frees voor hooft te hebben.
En nog voorschijde* briefen naderhant, nuu tot
626
[hoe]
[verlaten, terwijl]
[ te Overlaat op het land van Fl.]
[hoe]
[voldaan]
[wat mij geheel van slag bracht.]
[verscheidene]
agt toe. Vorders* hoop ik nuu als dat uE desen
mag ter hant koomen. Verders is dan mijn versook
aan uw, mijn lieve man, op het alder friendelykste
om uw op het alder spoedigste op rijs te begeven
op dat mijn droofheyt eens in blydschap mag
vooranderen en mijn voorwagting een maal mag
koomen*. Egter heb ik myn lieve man van tyt tot tyt
voorwagt, maar met dat alles is het tot hier toe
[3] vrugteloos. Ik hat myn geliefde man van de kermes vast
voorwagt, doen* weer te nieuweijaar, dog alles is te voorgeefs [toen]
geweest, zoo dat ik nuu hoop om mijn lieve man in korte*
te omhelsen want waar het anders, dan zal ik van sagerijn
en voordriet starven. Ik kan het myn lieve man alles
niet schryven in wat voor omstandigheijd ik myn
reets bevint. Maar zoo mijn lieve man niet kan of
wil koomen, dan mood uE zoo good zijn om mijn met
den eersten* te schrijven wat tussen ons beijden
mankeert. Dan weet ik woe het is en waarnaa
ik mijn kan reegeleeren. Zoo het waar dat het aan
mijn lag, dan wensten ik het wel te weeten. Dan zou
ik het zien te voorbeeteren zoo het moogelijk waar.
Want ik zoo een dal* van tranen mijn leeven te
voorslyten, dan wensten ik dat ik nooijt gebooren
waar, zoo dat ik nogmaals mijn aan het bovenstaande
voorlaat* en blijve in voorwagting. Met dit alles
zal ik eyndegen en voorblyve uE onderdanige vrou
met alle liefde tot der dood toe
Eliesabet Wolbeer, gebooren Gooris.
Vorders genagt van vader en moeder,
van Caat, en van Loodewik en zyn vrou,
en van Hendrikka, en genag van
Mulder, de constapel.
Doesborg, den
26 Januwary
1796.
Wy zyn alle nog gesont met verhoping
dat myn lieve man dese weynig letteren
ook in gesontheyd mogen aantreffen.
[op een los strookje papier:]
Mijn adres is: aan Hendrik Gooris,
woonende in de Wintmoole
straat
tot Doesborg
aan den IJssel.
627
[Verder]
[uitkomen, in vervulling gaan]
[binnenkort]
[zo spoedig mogelijk]
[lees: in een dal]
[op het bovenstaande vertrouw]
[45-482]
[Amsterdam, 19 juli 1786]
Myn Heer
De Heer H.D. Schulte
a Bocum
[keerzijde in andere hand:]
Deserr gat rectur, hört nit hier
Amsterdam, 19 July 1786
De Heer H.D. Schulte debet aan Voombergh
& Verbeek
Voor
1
Damast
ƒ 30:-:-.
2 beste Serges ad ƒ 19½
39:-:-.
8 dito 2 schl.gek. 16½
132:-:-.
1 do
do
16:10:o
2d
roode baay
42:10:ƒ 260
Af
5:4ƒ 254:1621 July Myn Heer,
Bovenstaande bekomt uEd factuur der aan onze
comptoir bediende geordonneerde goederen, welke wy
op boovenst. dato voor UEd reek. hebben afgezonden
over Aarnhem op Duysberg aan de heer Mr. Carstanjen
in een pak, gemerkt HDS No 355, met verzoek het
zelve aan uEd. op ’t spoedigste en menageuste* te doen
toekomen. Wy wenschen hier van goede en spoedigen
ontvangst, vertrouwende een en ander naar uw
volle genoegen zal zyn. Wy recommandeeren ons
verder in uEd. waarde*, gunst en vriendschap, en
blyven naar minzame groetenisse met achting,
Myn Heer, UEdDWDienaren
Voombergh & Verbeek.
628
[voordeligste]
[waardering]
[45-483]
[Amsterdam, 21 oktober 1791]
Mejuffrouw
Mejw. Christina van Milligen
tot Doesburg
Veel Geagte Suster,
Hope* onder toewensing van des Heeren zegen dat deese*
UE in gesontheijt moogt ontfangen. Wat ons aangaat: mijn
vrouw is vris en gesont, maar ik ben bedroeft aan het
ongemak aan mijn voeten & benen. Ik ben nagt of dag niet
vry van peijn. Ik hebbe in 8 weken niet uijt geweest.
Of het van de karnemelk komt of van ouwerdom is by
myn onbewust*. Waarde suster, wy hebben UE brief als
mede de aartakers* wel ontfangen en verders UE welstand
daarmede vernomen. Suster, volgens onse afspraak wegens*
dat bewijs dat ik onder myn berusting hebbe van de
25ste penning: hoe moet ik daar mede doen? Volgens afspraak
soo sou ik daar nog 22 gulden by doen tot dat het capitaal
vol was tot 200 gulden toe; anders kan ik daar geen obligasy
van krygen of het moet effen* gelt wesen. Dierhalven
versoek ik daar bescheyt op en dan wegens de 50 gulden
van de coupons op wat wijs ik die aan UE sal versenden,
het sy met de beurtman of de bode. Waarmede ik in
verwagting blyve na toewensing van des Heeren
zegen na ziel & lichaam, en noem my met alle agting,
Waarde Suster,
UEDWDr en broer
H. van Milligen.
629
[Ik hoop; versta: dat gij deze brief]
[weet ik niet.]
[soort knollen]
[betreffende]
[afbetaald]
[45-484]
[Nijmegen, 11 oktober 1794]
a Monsieur
Monsieur de baubé
poste restante
a dousburk
par arnhem
Nimegue, ce 11 8b 1794
Nous allons habiter quelque jours près de vous, mon cher
Baubé. J’espere avoir le plaisir de vous embrasser.
Nous partons demain pour Arnhem, et dans
quelque temps pour Zwol. Je serois bien
enchanté que les circonstance nous fit encore
retrouver ensemble. Votre societté et trop agreable
pour ne pas la desirer, et si vous pensez comme
moi, vienderriez habitter Zwol. Peut ètre
vous y trouverriez vous mieux a qua Doisburk.
Adieu, je vous embrasse et suis pour la vie
votre meilleur ami
Le Cte de Combremont.
630
[45-485]
Monsiuer
Monsr fon hoippe
ferder an
jachobes Swaters
bij
a
Seventer*
Didam
[1] Warde broer Kobes, jk hebt
u brief ontfange en dar uijt
vorstan als dat u met Alderhoige
wout over komen. Dat was ons
plasier maar soo als u jn de
vorgande* hadt vormelt dat u na
de school wout gaan jn Amst.
dese wienter, soo dedt u beter
dat u van dese winter niet hier kwaamt
om de onkosten, maar met het
voriaar, maart of apriel, om dan
hier te blijven. Dan kon u hier
weel werk krijge.
Wat Evert angadt: die js vries
en gesont en de buers gen pont.
Die js al 5 of 6 weken bij mijn
jn de kost gewest en hef al wel 10 of 12
basen gehadt. Nu gadt hij met
Alderheige weer bij een bas,
3 uren van Amsterdam, en jk
seeg: soo hij dar niet blijft,
dan hoft hij bij mijn of Hendriek
niet weer te komen.
[2] Wat angaat mijn kient:
dat js niet gesont. Ik gerat*
dat dat de thering heft.
Maar verder sijn wij wel.
En jk gaa jn de andere
week met mijn heer op
de rijest voor 3 manden
soo dat u komst niet wel
gelege sou komen, mar
int voriar.
En als suster Derst [?] mijn
met Jannarij of febr. 2 grote
ham met 2 goeije seiije stuk
kan sturen, en die wiel ik
wel hebben, en kan see niet:
gedult!
De groetenis van ons alle:
swager, suster Hoijman,
de vrouw en kiender.
[3] Voorblyft* [u] toegeneege
broer Arend Swaters.
Amsterdam, den 26 ocht. 1790.
[Amsterdam, 26 oktober 1790]
[=Zevenaar]
[in de vorige brief]
[denk]
[Ik verblijf]
631
[45-486a/b]
[Amsterdam, s.d.; s.a.]
Dezen brief
te bestellen
aan den
eysel
aan knelis
kornelis hogen
dyk
[1] In Amsterdam,
Eerwardeg vrint Cornls
Hoogendijk, ik heb gehoort
als dat beij u een schut*
te kop leijt. Nu sou ik hoore
an u of te* schuijt te kreijgen
is, dan sou ik de schuijt onder
tuijg* hebbe in* als wij kunne
ackerderen op in trost* want
sou kunnene gebeuren dat
weij u sou betalen een* als weij
wel weten*. In als u na meijn
wilt verneme, dan kun geij
mer* hoore an i van Helemone,
teis selmonde* in an Gerret
Wester Vister. Dat is nog van
de vrinden. In als u dar sin in
heijt, dan kunt u mar een let
ie sure* an meijne: Arent Muijie,
want ik kan selvers niet
[2] koomen. In nu sou* versoeken
een letterie weer om. In als
u schreeft, dan moet geij schreijven
an Doorie in de bierkelder over
de Maagerbrug, in verders an
Arent Meuijie.
[schuit]
[de]
[tuigage; en]
[het eens worden bij een borrel]
[ineens ?]
[in orde bevinden]
[meer]
[t’IJsselmonde? of: Thijs Selmonde?]
[lees: een letterie sture]
[versta: zou ik]
632
[45-487]
[Wesel, 16 augustus 1801]
An Daniel Essers
Jn der Sonne
abzugeben
in
Duisburg
in Holland
[keerzijde in andere hand:]
Wezel
moet na Duisburg
Wesel, am 16 August 1801
Lieber Sohn,
ich bin an dem Ort, den ich dir bestimmt habe, wohin
ich kommen wollte, und auch gewesen bin, aber ich habe dich
daselbst vergeblich erwartet, in dem du nicht gekommen
bist. Jch habe heute erfahren, daβ du wieder gesund
bist; ich kann aber deinem Verlangen nicht genügen
daβ ich nemlich zu dir kommen mögte, indem
mich die Gegenwärtigen Umstände deiner Schwester
hievon abhalten. Deinen Brief von 1. August
d.J.* worin du mir dieses schreibst habe ich
[dieses Jahres]
erhalten, und freue mich, daβ du wieder gesund
bist. Wir grüsen dich alle und wir sind alle
von ganzem Herzen
deine treue Eltern
Maria Elisabetha Brenders.
633
[45-488a/b]
[Gahlen, ? september 1790]
Myn Heer
Johann Heinrich
Schulte
aftegeven in ’t Weertshuis
de witte Beer
tot
Doesborg
in Gelderland
[keerzijde in andere hand:]
vertrokken van Doesborg
[1]
Mein lieber Mann!
Jch wundre mich sehr, wie es kömt, daβ ich
von nichts erfahre wie es dir geht. Jch habe
nun schon einmal selbst an dich geschrieben, und
auch durch den herrn Prediger und he[rrn] Maaβen
an dich schreiben laβen und gar keine Antwort erhalten. Es ist mir unbegreiflich, daβ
du mich so ganz auf einmal vergeβen soltest.
Schon freute ich mich darauf, dich balde wieder in Liebe beij mir zu haben, weil du
in deinem Breife mir zu verstehen gabst,
als hättest du wohl Lust auf Pardon
wieder hiehin zu kommen. Du kanst
leicht die Freijheit dazu erhalten, wenn
du nur wilst. Ach, wenn du nur wüβtest, wie sehr ich darüber traure und
mich gräme daβ du weg bist. Jch sizze
hier mit unserm kranken Kinde alleine,
und es betrübet mich daβ der arem Werne
[2] so frühe seinen Vater miβen muβ. Du
kanst leicht denken, daβ es mir sauer wird
mich und das Kins selbst zu ernähren, zumahl
da es bis jezt so theure Zeit gewesten* ist.
Wenn du also noch einige Liebe zu deiner
Frau und unserm Kinde hast, so bitte
und beschwöre ich dich, daβ du mir balde
Nachricht giebst wie es dir geht, wo du
bist, und ob du noch nicht balde wieder
zu mir kommen wilst. Pardon kanst
du wohl erhalten, wenn du mir nur
darum schreibst; und wenn du Lust hast
beij einem andern Regimente zu gehen,
so kann das auch geschehen. Ach, mein
lieber Mann, ich bin bis jezt recht elend
gewesen; ich habe über ein vierteljahr
lang eine schwürende Brust gehabt. Das
[lees: gewesen]
634
Kind war dabeij immer kränklich und wolte
gar nicht wachsen. Jezt ist es etwas gesünder
und fängt auch nun an zu wachsen.
[3] Aber ich gräme mich immer darüber, daβ du,
mein herzlich geliebter Mann, nicht beij mir
bist. Alle Augenblicke denke ich an dich, weil
ich dich noch immer treulich liebe. Darum
bitte ich dich auch, mir mit erster Post
Nachricht zu geben wie es dir geht, und
ob du mich noch liebest und wieder zu
mir kommen wilst. Bedenke doch wie
hart es mir ist allein zu seijn, und
wie unangenehm jede Aussicht in die
Zukunft für unser noch unerzogenes
liebes Kind ist wenn du dich seiner
nicht annimst. Deine Mutter und Schwester
sind noch gesund und laβen dich grüβen,
so wie meine Mutter. Alle wünschen, daβ
du doch wieder hierhin kommen mögest.
Nun, mein lieber Mann, thue mir doch
den einzigen Gefallen und schreibe mir
balde, sonst habe ich keine Ruhe in der
[4] Welt. Verlaβe doch deine geliebte Frau nicht
ganz, sondern erfreue mich balde durch einen
Brief von deiner Hand. Jch verlaβe mich
sicher auf deine Treue, und grüβe und
küβe dich tausendmal. Wenn du an mich
schreibst, so schreibe auf ein besonderes Blat
ob du Lust hast etwa beij einem andern
Regimente in Dienste zu treten. Nun
noch einmahl Gott befohlen. Jch sehe mit
dem ersten einen Brief von dir entgegen,
und bleibe bis in den Tod mit Liebe
deine
dir ewig getreue Frau
Eliesabeth Schepers,
gebohren Wischerhofs.
Gahlen, d[en] [...] September
1790.
N.S. Einligender Brief
ist von den alten
Pannenbeker an dich!
635
[45-488c]
Guter freund,
Mit diese gelegenheit hab ich mich
vor genommen ahn dich zu schreiben
und ich wünsche dir alles gutes
und ich glaube du wirst doch
wohl an deine frau dencken und
verlassen ihr nicht. Und meine umstan
de die weist du wohl, wie es mihr
mit mein iunger her geht. Die
sommer zeit hab ich mich vorbehalten:
kann ich gehen un stehen wo ich wil
und suchen meinen nutzen. Nun wolt ich
dir bitten: tuh mir die liebe, wen es
dir nicht zu viehl müh und ungelegenheit
macht, und höre mir da auf. Die
hätten da ferrien wo da pannen gebaken werden; ob da einen gutten
meister wohl an de arbeit kan kommen?!
Ich glaube zu Zutven werden glaube ich
viehle pannen gebacken. Ich wil dir
deine muh bezahlen. So bald wie du
kanst, schreibe mir wider zurück. Ich wünsche
dir alles gutes. Johann Wilhelm
`Pannen beker.
[in margine:]
Stil, daβ deine frau und niemand nicht gewahr wird!
636
[45-489]
[Krefeld, 2 mei 1801]
D[us]Burg d[en] 16 my
Aan
Den burger grades
bekker woenagtig in
De Pepergast
Tot dusborg
sito
[keerzijde in andere hand:]
Cleves
Van Duisberg
Retour ontfangen
[1]
Kreeveld, den 2 meij 1801
Geliefde vader en moeder en suster en
broeder, ik, uEl geliefde zoon, kan niet man
keeren om u nog een maal te schryven. Ik
denk voor het laast dat het weesen zal
als ik geen antwoert van u mag krijgen,
terwijl dat ik so druk heb geschreeven
en niet een briefie van u weer* ontvangen
mag. Dat doet mijn zeer leed aan mijn hert
daar ik u, geliefde vader en moeder, zo duide
lik geschreeven heb toen ik in Vrankvort
ben geweest en u geschreeven heb alsdat
u tog eens so goed soud weesen en kommen mijn
eens besoeken in Kreeveld. Maar toen ik in
Kreeveld kwaam, al wie ik daar vond, ik vond
mijn vader en moeder niet daar. Ik weet niet
wat daar de oorsak daer af es, of uEl ouders
moet niet meer aan mijn denken. Maar,
geliefde vader en moeder, ik had gedoegt dat
uEl mijn wat goed meegebraegt zou hebbe
voer mijn, om dat ik mijn l goet* voer speeld heb
[2] en een maal ver looren soveel als af
gestoelen. Want ik ben regt gelukkig
met mijn goet en daar om had ik gedoegt
dat uEdl ouders gekomen zou hebbe. Want
ik ben zeer voer leegen* om goed so als u
denken kund en nu waaren wij kort
bij elkanderen. Voor u was het niemedal
geweest om 4 uuren te loopen, maar voor
mijn is het wat hart, om dat wij so veel
geloopen hebbe en nog loepen moeten. Want
als wij in Nijmeegen zijn, dan moeten wij nog
so wijt eer dat wij in Delft zijn. Daar kommen
wij voer eerst* in garenesoen, maar wij
denken als dat wij gou naar Den Helder en
Tessel gaan zullen om weer te biefakeeren
op den Engelsman. En dat kan een goeie toer
geeven eer dat ik nog 5 maanden weijier ben.
[terug]
[versta: lijfgoed]
[verlegen]
[voorlopig]
637
Dan is voor eerst mijn tijd den eijnden, maar
ik weet niet wat ik doen zal: of ik weer
dinst zal neemen of niet. Maar ik denk
als dat mijn de noet daer wel toe dwingen
zal want kleeren heb ik niet
[3] en arlosie en gespels* die heb ik ook niet.
Ik kan wel zeggen als dat ik een goed provit*
heb gehad in dien tijd dat ik soldaet ben ge
weest en dat zal ik ook altijt ont houde.
Een plaas dat ik nue wil* van mijn goed kon
hebbe, nue moet ik zien waer ik het krijg.
Zo is een mens altijd bedroogen, maar het zal
mijn niet meer overkoomen. Voor het goed ben
ik niet bang voer, maar als ik het had, dan kon
ik het bruiken. En Reegelman die is ook
kwaad als dat hij zijn goed niet en het; die
praat altijd daer af teegen mijn.
Hier meede moet ik sluite met de pen, maar
noet* met mijn hert, en ik verblijve u
toegeneegende zoon, H. Bakker.
Geliefde ouders, ik moet u nog een maal schrijve
teegen waneer dat wij in Nijmeegen zijn. Te
gen den 6 meij dan kommen wij dan in Nijmeeg;
voer een naagt maar, en den 3 meij dan marseer
wij uit Kreeveld naar Gelder en den 4 naar
Kleef en daer hebben wij een rusdag. Naegt*
lieve ouders, en doet de groetenisse aan mijn
broeder Aandris van mijn, en dat ik hem wel
eens spreeken wou als ik maar eensing* kon.
[in margine pag. 3:]
En als uEl kund, dan schrijft mijn tog den eersten* antword
en dan moet u maar aan muij* Katrin schrijven; die zal hem
wel aan mijn adreseeren.
[in margine pag. 2:]
Maar het doet mijn leed dat ik mijn lieve ouders
niet heb kunnen spreeken, en ik had daer zon* staed
op gemaakt, en het is nog voergeefs* geweest.
[in margine pag. 1:]
En uEdl ouder moet duisend mael de groetenis hebbe
van de karperaal Reegelman, en mijn broer ook,
en de groetenis aan de kinderen van mijn en aan alle bekende.
638
[horloge en schoengespen]
[profijt, voordeel]
[In plaats van dat ik nu voordeel]
[nooit]
[Goedenacht]
[eens]
[zo spoedig mogelijk]
[tante]
[zo’n]
[vergeefs]
[45-490]
[Amsterdam, 27 februari 1795]
Myn Heer
De Heer J. Hendrik Koik
Rhynschipper & Coopmann
a
Dusburg beij
Deventer
[1]
Amsterdam, dt* 27 Feb. 1795
[dato]
Warde broer een* suster,
[en]
UE beijde briefe hebben weij teregt* ontfangen, dar uit UE
[in goede orde ontvangen, daaruit
uw gebenefens frau een kinder*, het welk ons lief was. Wat ons een
zondheid én die van vrouw en
kinderen
kinder een onse ouders een broers aangath: zijn ok nogt alle
verstaan]
gesondt. Te* orsack war om ik UE niet ens hebt geschrefen is
[De]
dar van, dat ik 6 weeken seer krank benn gewest, dat ik dag*
[dacht]
dt. 21 Januw. dat ik so van te werelt af was gescheiden*, maar
[dat ik bijna dood was]
benn dogt* tegenswordig redelijk. Lief was het ons om te zijn*
[toch; zien]
dat UE frau gelukig verlost is van een jonge sohn want en
dat UE frau een kind redelijk weel was naa te teijt, war toe
weij UE vielisiteren een wensche dat UE veel frugte een
plasier dar aan magt hebben, een heij* beter mag worde als
[t.w. de pasgeboren zoon]
te vader. Hier is besonder gehn neus*, als dat zigt te Franze
[nieuws]
goed een weel gedragen, maar ok alles so duer, dat hast gehn
kopen is. Weij hoepen nogt all*, als het open water word, of
[zeer]
het dan wat beter koop magt worde. Hier is nogt alles digt
met eis een kan nogt weel 14 dage diegt bleife als het niet
beter toe weer word. Te Keulen zijn zeij nogt alle gesondt
een is alles nogt all goede koop: het beste osse fleisch
6 ½ stuiver; kalf dito 6 dito; speck 9 dito; goede weijn 20 st.;
boter 16 dito; brood 12 dito, een alles naa rato als cofij,
zuijker, olij een nogt andere goederen dur. Een het eis is te
[2] Keulen geluckig toet so ver gepassert als te brug. Een enige
ponde* zijn weeg, een soo weij dese morgen horen van een knegt die
[veerponten]
van boven* vor Meijer is gekomen uit Keulen als dat Brender een
[stroomopwaarts]
Jan Materen in te grond zijn gestoken, een Mulheim veel
schaden, een lange Grimlingkoesen halfweeg is, een dat het water
dar nogt 5 voet hoger heeft gewest als het jaar 84, so dat langs
te riever* veel schaden is geschied een veel menschen zijn verongeluck [de rivier]
so dat orlog te land een te water is, een God weth wat weij nogt vor
teijt zullen belefen. Grot* Hend. G. van Manem van ons een
[Groet]
van te kinder als ok van zijn lief Dringen, een zeij is nogt gesondt.
Warmede werth uE van ons een kinder, ouders, broers van harte
gegrot, een bleife met agting
UE warde broer
Ferdinand Koik.
N.B. Schreif ons ons als UE wat neus hort
van Wessel* of daromtrent.
[Wesel]
639
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-443 van dezelfde schrijver.]
[45-491]
[Drukwerk]
[Amsterdam, 23 februari 1790]
Myn Heer
de Heer J. Harmsen
a
Doesburg
2 Saml 16: 10-14
De Heer J. Harmsen a Doesburg
Amsterdam, 23 febr. 1790
MijnHeer!
Door dezen heb d’Eer Uw Ed. de Pryzen aan te wyzen, van
oude Tas
Thee Boey 11 a 13
st. Sieroop 32
“
____ Congo ¼ K 20 a 48
“ Pruime dante 18 a 19 Nwe
“
____ dito ½ & 1/1 K 20 a 30
“ ____ Franse
“
____ Gemelleerde 16 a 18 Gemalen
“ ____ Duytse 7 ½ in vaten
“
____ Suazon 32 a 56
Suchorij “ Santise Corent 109 ¼ boote 17 a ½
“
____ Groene 20 a 30
14 a 15
“ Groote dito 8 a 9
“
____ Tonkay 22 a 38
“ Lank rozyn 11 a ½
“
____ Heiz: Schin 32 a 48 Nieuwe Prijs
“ Pott-Rozyn
“
____ Pecco 90 a 110
Lynzaad
“ Vygen in Matjes 7 ½
“
____ Heizand 46 a 75
15 ¼ a ½ ton
“ Dito Smirns in Casjes 14
“
Coffy, Java Gonje, banco Pernauws14 ½ “ Ryst Caroline 34 a 35 nieuwe word
“
____ dito by d’Baal 14 ¾ Chocolade
“ Gierst 10 a 10 ½
verwagt
gl.
____ Surinaams 10 ¾ a 7/8 11 a 18 LB
“ Parlgarst 12 a 14
“
____ Martin 10 ¼ a ½
“ Inl: Honig
“
____ Eseq: en Demerary 10 ½ a ¾ “ Geel was rond 91
Weed-As
“2 ½ 8 a 7
____ Geelgem. 11
“ Lakmoes 35 a 55
Smeerkaarssen “
Kandy witte 18 a 20
“ Verfwaaren in soorten Berlyn Blauw
“40 a 61
____ Middelzoort 16 a 17
“ Droogeryen dito
Blaauwsel
“4a8
____ Geel en Bruyn 15 ½ a 14
“ Tabak Virg: bladen
Alic:Anyszaat
“42 a 44
Zuyker Basterd 8 a 11 ½
“ Chin: Caneel 21 a 26
“
____ Gestampte 12 a 16
“ Lange dito 6 a 8
Broden Lompen
“ Note Musc. 16 a ½
“
____ 3 lb Melis 18 ½ a 14 ½
“ Foely 17 ½ a 18
“
____ 2 “ dito 15 a 15 ½
“ Nagelen 56 a 58
“
____ Raffinade 16 a ½
“ Peper 14 ½
“
____ Poeyer 17 a ½
“ Nagelbollen 120
“
____ Kandy 10 a 20
“ Cardamom 4 a 10
“
____ Genever 44 a 46
“ Sp: Saffraan 22
“
____ Koorenwyn 42 a 44
“ Papieren in zoorten
“
____ Brandewyn 16 a 16 ½
“ Kraakamandelen 24 a 26
“
____ dito 4/5 18 ½ a 20
“ Barbarys dito 22 a 24
“
Zoete Oly, ’t Mingelen 13 ½ a 24
█████ 71rovense do 26 a 28
Raap Oly, d’Aam 51 ½
Stokvis 19 a 21
Lyn-Oly, dito 38 ½ Traan 64
Edammer Kaas 10 a 15 ½
Cofij houd prijs- Zuijker willig- Raap en Lyn-Oly
flauw- Nieuwe Prijs word verwagt- Thee Congo van 22.25.28
32 a 36. Allerbeste Sweedse blank en geurig a 48 LB. Alle
in ¼ kiste met oude tarra- goede Lakmoes 7 a 8 LB. Allerbeste
11 a 12 LB- Een of ander nodig zynde, geliefd ons met UEd.
ordres te vereeren.- Wensch alle heil, groete minzaam, en ben
640
steets met alle hoogagting
NwPrijs Lynzaad 15 ¼ a ½
“ Deamaris
14 a 14 ½
UEDienaaren
J.C. Oldenhove & Mecima.
[N.B. Zie ook brief nr. 45-570.]
641
[45-492]
[Doesburg, 13 oktober 1797]
Dezen brif mot
Besteld worden
aan
ioannes kasper staal
aan de eerste halve
Brigarde het 3 battalion
De 4 compagni
Te leyden
[keerzijde in andere hand:]
Doesburg
vertrokken
[1] Joannes Kasper Staal
Live zuster en broer, ik kan u niet
nalaten om uw een letterien* te
schreiven. Ik wou eens graag* hoe of
het youw gaat. Wil iy myn een setternien* of
twe schriven? Ik vraag hoe of het youw
gaat of myn zuster. Ik vraag of myn
zuster in de kraam is. De goete groeten[is]
van vader en moeder en van myn zusters
en van Jan de Vetsponder. Hier scheiiek uit
[letterje, briefje]
[lees: graag weten]
[lees: letterien]
maar ik verzoek
dat gy ze44 wee in
menkaar zylt sturen.
[2] te Doesburg
by mevrouw
te Lintelo
agter den beiden*
het adres
[beide brieven]
[N.B. Bij deze brief was ingesloten brief nr. 45-693.]
44
Namelijk deze brief en brief 45-693 die ingesloten was.
642
[45-493a/b]
[Nigtevegt, 21 oktober 1794]
Aan de Jonge Dogter
Gertjen Mom
ten Huijse van de WelEd.
Vrouwe Mevrouwe
Seurdseeger
Te Doesburg in Gelderland
[1]
Van harten lieven zuster,
Ik hebbe uwen brief paseerde maandag zeer wel ontfangen
en met blijdschap daaruijt gezien dat gij nog gezond en welvarend
zijt. Wat mij betreft, ik ben door Gods goedheijd ook nog fris
en gezond. Lieve zuster, Uwe schrijft mij dat dit de derde
brief is die gij mij geschreeven hebt, maar zuster, dit is de enigste van de drie die ik ontfangen heb. Uwe schrijft mij daarin
dat vader zo zwak en ziek is geweest, ’t welk my van harte*
[lees: van harte leed]
is, maar ben tevens blijd dat hij door Gods goedheijd weer aan
de beterhand is. Uwe twijfelde, lieve zuster, of mijn broederlijk hart verandert is. O neen, dat moet gijlieden nooyt van mij
verwagten. Al ben ik van wat ver van U, ik denk dagelijks
om Ulieden en wenste wel eens bij U te zyn, maar het kan nog niet
wesen. Gij schrijft mij, zuster, dat gij van voornemen zijt
met november te gaan trouwen, maar gij schrijft mij niet
met wat voor persoon. Mogelijk hebt gij het in een van de
vorige brieven gemeld, mogelijk is het Hendrik Nas. Nu, het
mag dan zijn wie het wil, als het maar een braaf persoon
is. Dan wenschte ik U de beste van Gods dierbaarste zegeninge, dat gij u huwelijk moogt beginnen in zijn naam.
De zegenrijke God zeegen u huijs in allerlij opsigten, in
liefde, vreede en voorspoed, en dat de onse geliefde ouders en
de geheele familie nog lang getuijgen van uwe welvaart
mogen zijn. Groet mijn aanstaande broer en verzeeker
hem van mijn genegen hart, al schoon ik niet weet of ik
[2] hem ken. Maar meld mij bij de eerste gelegenheijd eens wie
het is. Zuster schrijft mij dat vader en moeder het huijs
vol hoezaren hebben; ik hoop niet dat zij onse ouders leet zullen
doen. Ik ben bedugt voor de oude luij. Met den eersten* zal ik [zo spoedig mogelijk]
ook eens aan broer Jan schrijven. Ik woon nog bij die heer
Kordes en heb het heel wel, maar kan niet verkrijgen
om eens na mijne familie te gaan, hoe graag dat ik U alle
eens wenste te bezoeken. Na U dan hartelijk gegroet
en gekust te hebben, wens ik U Gods zeegen.
Blijve altoos u hartelijk liefhebbende
broer
Evert Mom.
Nigtevegt,
den 21 October 1794.
Groet alle vrinde en bekenden.
643
Zuster, wees zo goed en besorg de inleggende brieven, maar voor
al de brief aan vader, en schrij mij ten eersten werom* of gij de
terug]
de brieve ontfangen hebt.
Adeu.
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-248 en 45-627 van dezelfde schrijver.]
644
[versta: schrijf mij zo snel mogelijk
[45-494]
[Rotterdam, 31 juli 1789]
Mijn Heer
De Heer J.W. Scheerer
Koopman
te Doesburgh
De Heer J.W. Scheerer
Doesburg
Rotterdam, 31 Julij 1789
Mijn Heer!
Myn zoon & Everts zijn gepasseerde dinsdag hier gesond
& wel geretourneert; d’eerste bedankt UEd nogmaals voor al
’t genootene ten Uwent, dat ik voor hem meede ben doende.
Zij hebben mij 4 monstertjes claversaedt meede gebraght,
2 monsters tamme of roodt saedt, & 2 ditto wilde, of wit saedt
waerop de prijs van 9 S[tuivers] genoteert staet, ’t geene Everts seght
6 S[tuivers] te moeten weesen. Dan daer* ik nu nooijt te vooren
eenig saedt voor eijge reekening van UEd alhier over heb
laaten komen, zo kan* daer op de reekening niet formeeren.
Dus wenschte wel UEd* mij een proforma inkoopreek[ening]
UEd]
daer van opmaekte van de sacken tot de tegenswoordige
prijs van ’t saedt, met alle d’ongelden* aenboord tot Arnhem
om dat dan zoude* kunnen nagaen op hoe veel tot 100 lb*
pond]
hier komt te staen*, daer ons gewight seeker ook swaerder
ervoor zijn]
sal zijn. Ik heb wel een reek[ening] van claversaedt, tot Meurs
& te Cleeve ingekogt, dog deese zijn gereekent bij malders*.
korenmaat]
De reealliteyt* nu van de monsters wild saedt is zeer gemeen*,
dan* ’t tamme is reedelijk, hoe wel niet mooij. Volgens
een notitie die mij is aangelevert, vinde* de vraghtongelden
van Doesburg tot Arnhem van 350 a 365 lb. te sijnƒ 3,,-,,Scheepen
,,,5,,Maekelaerdij
,,15,,Dus te samen ƒ 4,,-,,de 350 a 365 lb. aenb[oord] alhier gelevert. Is dit so? Enfin ik versoek
van ’t een & ander nader beright te mogen hebben, alsmeede
geinformeert te worden hoe ’t gewas staet, of daer veel of weijnig
saedt gewonnen zal worden, & groete UEd vriendelijk & blijve,
Myn Heer,
C. van Son.
645
[Maar omdat]
[versta: kan ik]
[versta: wenste ik wel dat
[bijkomende kosten]
[versta: omdat ik dan zou;
[versta: de onkosten
[malder: een oude
[uiterlijk; gewoontjes]
[maar]
[versta: bevind ik]
[45-495a/b]
[Doesburg, 11 april 1802]
[45-495a]
[45-495b]
Deezen te bezorgen
an de Schipper naarwoud
Woonagteg op de
orranyegragt
tot lyden
Zito zito
[keerzijde in andere hand:]
v. Doesburg
niet begeert
den 16 April
1802
Dezen Brief te bezorgen aan
de Weduwe David Holswilders, wonende op de Oude Vest
tusschen de Koeij- en Bakkerssteegen tot Leiden
met vriend
[1] Zeerwaarde Moeder!
Ik kan niet nalaten UEd een lettertje te schrijven, als dat ik
door Gods zegen nog fris en gezond ben; hope* hetzelve van UEd
te horen. Moeder, ik ben daar eenmaal agter gekomen wat
daar de reden* van zijn dat ik geen antwoord op alle vijf mijn
brieven gekregen heb die ik aan mijn oom geschreven heb.
Ook ben ik er eenmaal agter gekomen dat mijn zuster
Anne Mie zig tegenwoordig zoo liederig* gedraagd, want ik
gehoord heb van de verlofgangers dat mijn oudste zuster bij
Kris in de kraam moet, en daar dan* zoo een leven* geweest
is, en dat zij daar niet meer komen mag, en dat ik uit
dien hoofde begrijp dat ik daar door geen brieven krijg, en
dat het mijn smert dat het mijn moeder, oom en muy*
niet waardig is aan mijn een lettertje te schrijven. En
als ik op dezen brief geen antwoord van Uwe krijg, dan zou
ik mij schier* genoodzaakt zien om ook met schrijven op te
houden, want ik kan voor God verklaaren dat ik nu al drie
weken in het hospitaal gelegen heb, en als UEd mij schrijft,
schrijft mij dan ook of gij van de Meij* verhuizen gaat of niet.
[2] Moeder en oom, mijn tijd is over 7 maanden uit; nu is mijn
verzoek dat gij mij raad geeft wat ik doen zal: wederom op nieuw
dienst nemen of niet. Ook hoop* dat God geven zal dat gij
nog eenmaal uit zoo een ongelukkigen staat* verlost mag
worden, waar gij tegenwoordig in zijt, en dat ik geloof dat
gij door mijn zuster wat moet lijden. Nu verzoek ik vriendelijk dat gij morgen een brief tot antwoord op de post doed;
ook verzoek ik dat gij geduld hebt die weinige tijd die
ik nog te dienen heb; dan zal ik voor UEd zorgen, zoo als ik
U beloofd heb. Hier mede breek ik af, na de hartelijke groetenis aan UEd, aan oom, broeders en zusters, verder aan
alle goede vrienden en bekenden, en noeme mij
U tederliefhebbende zoon
Doesborg
Niclaas Holswilders.
11 April 1802
Myn addres is: Aan N. Holswijlders, soldaat in de
4 Comp. van het 2de Batt. der 5 ½ Brigade, in
Guarnisoen te Doeborg.
646
[ik hoop]
[redenen]
[liederlijk]
[versta: en dat daar toen; herrie]
[tante]
[bijna]
[in de komende maand mei]
[hoop ik]
[toestand]
[in margine op pag. 2, hand en inkt van 45-495a:]
Lieve moeder, ik wens u een zalig hoogtyt
van paasen. Ik ben tegenwoordeg aan het beven.
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-125 en brief nr. 45-277 van dezelfde schrijver.]
647
[45-496a/b]
[’s-Gravenhage, 22 januari 1793]
Myn Heer
DHeer Jos. Meyer
tot Langenberg
DHeer Jos. Meyer
a Langenberg
Sr.Hage, den 22 January
1793
Myn Heer,
Verzoek mijn te zenden
1 d[o]z[ijn] zwart N3 fisellint
1 gros 2 els } witte
2 gros 3 els } gemeene gaare feters
1 gros 3 els beste d[it]o
1 dz. N ¾ zwart en wit getout
N0,00 mutzelint
n AAA.AA A B. C. stopnaalden welk ik
reeds voorleede jaar bestelt heb.
Naar vriendelyke groetenis
blyve met achting,
Myn Heer, UEDWDienaar
J.H. Mutzenbach.
P.S.
het N3 zwart brat
heb nog niet ontfangen.
N. 302.
Langenberg, d[en] 19 Nov. 1792. Voor ƒ 139,,5 hol.
Een maand na dato gelieft UE voor dezen pma wisselbrief te
betaalen aan de ordre van DHeer Gosewijn Bogers de somma van
een hondert neegen en dertig guldens vijf stuijvers hol. De waarde
in reekening, en stelt op reekening al pr advis van
UEDWDnr
Jos. Meyer.
Mijn Heer
DHeer H. Mutzenbach
in Shage.
N 303
Langenberg, d[en] 19 Nov. 1792. Voor ƒ 99,,1 hol.
Twee maanden na dato gelieft UE voor dezen pma wisselbrief te
betaalen aan de ordre van DHeer Gosewijn Bogers de somma van
negen en negentig guldens een stuijver hol. De waarde in reekening
en stelt op reekening al pr advis van
UEDWDnr
Jos. Meyer.
Mijn Heer
DHeer H. Mutzenbach
in SHage.
648
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-455 van dezelfde schrijver.]
[45-497]
[Tiel, 25 oktober 1780]
Deesen Brief aen
Wiggert de Boer
praem scheeper woonende
Tot Does Burgh
Cito Cito
Tiel, den 25 october.
Seer goede vrint Wiggert den Boer, ik, Dirck
Brouwer als meeter van den tuerf deeser
stadt Tiel, wense dat u deesen brief in
gesontheijt mag aen treffe. Ik ben Godt
danck ook nog gesont. Ik heb gehoort
als dat gij met u gelaade last te Doesburg
legt. Nu wou ik aen u versoeken, als
gij kunt, dat gij met u last tuerf hier
na Tiel toe koomt. Men sal u ten eersten*
leeg helpen, ik en Jan Goosens, en de koop
die is hier neegen stuijvers, soo dat het
een goede koop is voor de ton. Als gij
geneegent zijt om naer Tiel te koomen,
dan moet gij maer ten eersten reesolveeren.
Verblijven met veel agting aen uEd
Wiggert de Boer van mijn, de meeter
Dirck Brouwer.
Actum Tiel, den 25 october
1780.
[zo spoedig mogelijk]
649
[45-498]
[Dordrecht, 19 december 1780]
desen brief te bestelle
aan de weeduwe van
de wippe woont op
de beekstraat
tot does berg
om vorders te behandi
ge aan de weeduwe
Silaag Sito sito
[1] In Dorderegt, den 19 desember 1780
Eerwaarde moeder, ik heb u 2 brieve
ontvange en daar iijt verstaan
als dat ge nog gesont waar, hetwelk
ik blij was om te hoore. Ik heb u eene
brief gestuert; of ge hem gekreege
heb dat en weet ik niet. Ik heb u ge
schreeve als dat mijn man in
in Engelant gevange is, maar
hij is gelost en nu wet ik: hy te
Rotterdam, maar hy kijk na mijn
nog kindere niet om. Ge kan wel
denkke, moeder, hoe ik sukkele
moet, dog God geeft mijn gesonthijt,
hetwelk ik van u, moeder, hoop te
hoore. Was het anders, het sou mijn
van herte leet weese.
[2] Waarde moeder, ik ben seer begeerig
hoe dat ije al vaart. Ik ben nog gesont
en myn 2 kindere, en wensse u veel
gesonthijt en des Heere seegen na
siel en lighaam, en honder diijsent
maal genagt van u toegeneegene
dogter. Moeder, ik woon nog in de
Kromme Elleboog. Moeder, Antge
Kriijk die is mars na boove*. Als ge wat be
blieft te geeve, soo moet ge haar
maar meegeeve.
[is op weg naar het binnenland.]
650
[45-499]
[Parijs, 27 februari 1798]
a Monsieur
Monsieur Bimus
a Bockolt par
Wesel
a Bockolt
poste restante
[keerzijde in andere hand:]
retour is niet word niet afgehald
af 3½ St.
Paris, ce 27 fevrier 98
Je ne scais, mon cher ami, si tu es plus
heureux que nous, […. ?….] quelques fois de
recevoir de nos nouvelles. Ce qu il y a de bien
certain s’est que depuis ton départ nous n’avons
encore eu qu’une fois des tiennes, et encore n’etoit
elle [.. ?..] du lieu de ta residence. Je ne m’en prends
point a ta négligence mais a notre mauvaise destin
et je ne puis que te plaindre si comme nous
tu es privé de recevoir nos lettre. Je t’engage a
faire tout ce qui tu pourrai pour faire cesser nos
inquietudes. Parlez nous de letat de ta santé, de tes
occupations, de tes affaires, de ton commerce. Je fais
bien sincerement des vouex pour quil prospere, mais
je crains bien que la guerre qui subsiste toujours
ne mette beaucoup d’obstacles aux affaires et ne s’oppose
a lentreprise de nouvelles spéculations. Comptez
toujours sur moi a tous ce que je pourrai l’etre
utile dans ce pays. Si le congres de Rastad se
[2] termine heureusement, alors les comm[un]ications se retablissent
Il nous sera plus facile de communiquer ensemble et
de traiter de nos interets réciproques. Je regrette souvent
que tu ais été obligé de nous quitter si promptement.
Tous tes parens et amis jouissent dune assez bonne
santé, inquiet comme moi sur ton sort. Ils ont le meme
desir d’entendre parler de toi. Thuise [ ?] qui ta ecrit
a du te marquer [ ?] qu’elle avoit de la malheur
de perdre son mari […. ?….] avoit fait toutes
ses dispositions demaniere que sa veuve ne soit pas
inquieté et nait rien a [.. ?..] avec qui que ce soit.
Malgré ca, on la chicane sur la donation qui lui
a été faite. Je suis fort [.. ?..] de scavoir
comment tournera cette afaire. Adieu mon cher et
bon ami. Je tembrasse [.. ?..] de tout mon cœur.
Puis je être assez heureux pour avoir une lettre de
toi qui vienne calmer toutes nos inquietudes [.. ?..]
des sentimens de tous tes amis. Je puis tassurer
651
sans crainte dêtre dementi [ ?] quil n’en ait aucun
qui ne prenne le plus vif interet a tous ce qui
te regarde. Il a desire de te scavoir bien portant
[.. ?..] ce ninquite, jai quelques [.. ?..] pour croire
[3] que je puis [.. ?..][.. ?..] de ce nombre et mon
amitié pour toi doit me repondre de la tienne.
Adieu, je tembrasse et suis tout a toi.
Clement Doirsons.
652
[45-500]
[Münholzhauβen, 1 september 1799]
An Karl Weber
Deumanbaas
usts Casstell beij
Bochum in Holland
a
usts Casstell
beij Bochum
[andere hand:] retour
[keerzijde in andere hand:]
Zutphen
V[er]trokken
dienst genomen
onder de jaagers
doesb.
[1] Münholzhauβen Wetzlar d[en] 1tn Sept[ember] 1799
Gott zum Gruβ und Jesum
zum Trost.
Vielgeliebter Mann!
Jch bin Gott seij dank zimlich gesundt allhier angelangt, und
habe noch ein Doppelgen von
dem Zehrgeld übrig. Jch würe gerne
wieder zu dir kommen, alleine
kann ich nicht, und mit deinem
Vatter ist nicht zu reiβen, den
er hatt mir sowohl auf der hinreiβe als herreiβe mauβen
wollen, und so wie ich jhm nicht
standhalten konnte, so wollte
er an das Nettgen blaken.
Mauβen und Blaken ist
seijn täglicher Gedanken, und
ist faul und träg; dafür fressen
jhn auch bald die Laüβe. Gebe acht:
[2] dir geht es eben so als wie deinem
Vatter: der Apfel fällt nicht weit
von dem Stamm. Dir kann es
in Ewigkeit nicht gut gehen, wann
du dich nicht zu mir wendest.
Dann der untreüe wird, kann der
Strafe nicht entgehen. Denn wenn
ich nicht hinunter kommen wäre,
so hättest du wieder geheijratet.
Schreibe mir alles: ob du wieder
653
zu mir herauf kommen willst
oder nicht. Du kannst ja beij
Nauenheim über die Bahn fahren
wann du nicht durch Wetzlar fa
gehen willst. Komm sogleich, oder
schreibe mir gleich, den ich
werde Morgen in die Neustadt
beij den H. Hender Händerich beij
in diensten gehen, und da
kannst du auch deinen Brief
hin addressiren. Ich bin Gott
seij dank nebst dem Kind frisch
und gesundt. Die Hauβleut kann ich
nicht aus dem Hauβ bringen.
Drum komme, und mache das
die leute aus dem hauβ kommen.
Dann dein Vatter darf mir nicht
über die Schwelle kommen.
Jch empfehle dich in Schutz Gottes
und erwarte dich bald und
sehnlichst, und bleibe Zeitlebens
deine dir stets getreüe
Elisabethe
Weberin.
Viel Tausend Grüβ von meiner
Mutter.
654
[45-501]
[Amsterdam, 6 augustus 1790]
Herrn!
Herrn Henr. Rensing
bernhardtsohn
in Dorsten
Franco
Wesel
Dorsten dher Henrich Rensing
Bernhardtsohn
Amsterdam, d[en] 6 August 1790
Hochgeehrter Herr!
Finde mich beehret mit dero sehr angenehmen vom 30te
vorigen monaths womit EE die güthe hatten, mir
bee. zu remittieren eine rem. groβ
ƒ 250- ,,St. von 20 pto 6 wochen dato, auf Isac Schalée
in Jutphaas, wofür das nöthige werde besorgen
laβen und nach eingang ermangele nicht dero rechnung
dankbahrl[ich] zu credittieren; mit wieviel es aber gescheh[en]
ist, werde seiner zeit die ehre haben näher zu bericht[en].
Jnzwischen mus neuerdinge recht höfel[ich] ersuchen nun
die weitere nöthige rem., wodurch EE mich sehr verpflicht[en]
werden, um bereitz gemeer ursache willen.
Ingefolge dero wehrteste ordre habe das vergnüg[en]
über mir gütigst committirten
1 baller Surinamsche caffe hieangeboten rechnunge
zu begleiten; dieselbe ertragt………ƒ 80;10
mit erneuder bitte EE wolle mir fürm. betrag auf
rechtfinden gleichförmig credittieren laβen.
Die qualité ist überaus schön, und der preiβ aufs
niedrigste, weil der caffé ca 5 ¾ hat wieder favor genossen
weil die comptoiren so niedrig nicht verkaufen wollen.
Die süβe waaren continuiren sich zu verhöhen.
Die handelunge stehet wegen die entsetzl[ich] höhe preiβ
von der süβe waare beijnahe stille. 3 lle feine melis 16 ¾.
Andere gattungen wie auch der candit a rato.
Angelanget dero freundl[iche] anliegen, wie sehr ich wünschte
EE hierin zu willfahren, so liegt es nicht an mir, sondern
nur an gelegenheit. Um junge leuthe fort zu helfen, ist
anjetzo daran nicht zu gedenken weil alles stille stehet
und hier in überfluβ gefunden werden, welche nicht
ankommen können und gezwungen werde nach see zu
gehen. Darum finde beβer daβ dero freundt bis auf beβere
zeit gedult nimpt weil kein mittel dazu sehe
um anjetzo an dero ersuch zu beantworten können.
[2] Derjenige welcher die ehre hat nach hofl[iche] empfehlung
und hertzl[iche] grüβe mit dienst eijfer voller hochachtung
zu verbleiben
EEDW Dinner
Johann Henrich Biermann.
P.S. Den einkauf habe durch
bahre zahlunge gezwungen.
Deswegen ersuche auf seiner zeit
für prompte zahlungen zu sorgen
weil der lange termin mir zum nachteil gereitent.
655
[Zie ook brief 45-709 van dezelfde schrijver aan dezelfde geadresseerde.]
[45-502]
[Amsterdam, 24 december 1784]
An De Jöffrau Jöffrau
Wedewe Landt
bij de essense pordt
tot Dorsten
franco Weesel
[1] Goot zoom grous en Jesu zum trost
Ser erwarde söster, ik dun uE. en par letters
schreijwen dat ik nach friesch en gesondt
bien, en wan et met euch anders ware, dat sol
meijn van herten let seijn. En ik heft den
brief van den 20 october entfangen en met
drufheit gelesen dat uE. man eut et teijdeleijke
na et ewige is verscheijen, dar ik ok ser
druwig ower bien. Ik kan et mein nach nit
eut mein gedachte slan omdat wij alteijt
so guie bruer en söster seijn gewest. Mar
et is Gottes wel, dar kenne wij nit andun.
Wij möten ons dar in trosten; et is et ge[….]te
dat ons vor stadt, dan* wij mote alle mahl den
weg. Ik hop dat wij ons in den hemmel wer
sien magen. En dat lenne* dat heft ik entfange
met die vrau van Dorsten. Ik heft et 2 dagen
dar na gekregen dat ik die brief heft geschrewen
beij uwe man seijn lewende teijt*, en in die
andere brief dar is et in vergeten, en ik
dun euch vielmahl dar vor bedanke. Et is
meij ser lief en angenahm
[2] en ik versuke doch ens vrendelik dat uwe
so gut geliet* te wesen om ens te schreijwe
wu* dat et doch te Holten bij onse muder
en söster en schwager hennegat*. Ik heft
dar gen teydeng van gehat so lang as ik
dar van dan bien gewest. Ik hor af* sien dar
nit van. En ik wens euh en salig Kristfest
en en salig Nuwe Jahr an siel en licham
en an de hele famili, en nit halen* dit
jahr, mar vele jarre na dese; dat wij sie
met gesondheijt en vrede en vergenugtheijt
mage belewen hier. Om te sleute
de grutenus an u.E. söster en an
de hele famili.
Jik verbleijwe u.E.
dienstwelliger söster
Catrina Landt.
[andere hand:]
Catrinna landt
Amsterdam,
den 24 December
1784.
[maar]
[linnen]
[toen uw man nog leefde]
[gelieft]
[woe=hoe]
[‘heengaat’, verloopt]
[of]
[alleen]
656
[45-503]
Deese brief te bestelle op
doesburg en van doesburg op
in het dimsse durp* bij de vonk
en verder te behandege aan
gerret bruykman woonede
in houthuijsen*
[keerzijde in andere hand:]
onbekent
[s.l.; s.d.; s.a.]
[=Didam]
[=Holthuizen]
[1] Waarde oom en meuij,
Hoope als dat deese ued in neffens
ued dogter in gesontheyd mag aan
treffen. Wat ons en ons kint aan gaat,
sijn door Gods goetheijd redelijk gesont.
Hoope het selleve van ued. ook te hoore.
Was het anders, het sou my van herten
leet sijn om te hooren. Maar, lieve oom
en meuij, ik versoek vrintelijk, als
ued het enig sins kunt schikke, om
met het hoogtijt van Paasse eens over
te koomen. Want ik mijn lieve oom en
meuij eens graag wou spreeken om rede
als dat mijn oom geseijt sou hebben
teegen mijn mans broors vrouw als dat
ik sou* braaf man niet weert was als
[lees: soo]
ik heb want dat had ik aan mijn
moeder verdint. Nu kan mijn moeder
[2] haar niet verdiffenderen* want die is aan
[verdedigen]
de waarheijd en wij aan de leugen. En
als ik son braaf man niet en had, die
sou sig daar aan stooren en dan sou
het een kwaat huijs houwen verosaken*
[lees: veroorzaken]
maar daar stoort hij sig niet aan.
En daarom versoek ik vrintelijk aan
mijn lieve oom en meuij om over te
koome om ued daar over te diffenderen.
En so meuij niet en kan, dan moet
mijn nigt koomen want het vlees
dat staat al in het sout daar ik
ued op sal trakteeren. Want nu kan
ik mijn lieve oom en meuij nog en sneij
eijge gebakke broot voor setten, want
ik kan het nu door Gods goetheijd nog
beter doen als toen oom bij mijn was.
Ik hat al lang bij mijn lieve oom en
meuij geweest, maar ik ben teegenwoord[ig]
weer in een gesegende staat so dat ik
teegen woordig niet loopen kan.
[3] En ik heb ook son swaare siekte gehad
dat geen mens mij een half uur leeven
toe geseijt heeft, want ik heb my volle
kerkkegeregte gehat* en van die tyt
[ik ben volledig bediend {nl. van de laatste sacramenten}]
657
af aan heeft God de Heer ons weer gegeven [?]
En dan heb ik ook soon kwaat been
gehat maar nu door Gods goedheijd
weer genesen. Lieve oom, ik en mijn man
versoekke vrintelijk als dat ued pete
is over het kint als het God behaagt
dat gebooren sal worden. Verder
niet besonders als dat ik mijn suster
ook wel eens wou sien, en na de harte
lijke groetenis aan mijn oom en meuy
en mijn nigt en broers en susters
en aan alle vrinde en bekende
verblijke ued toe*
[lees: verblijve uw toegenegen]
nigt en neef Jan
Walraven en Jokke
niena Gereling.
Mijn adderes is:
in de Bottelstraad
naast myn mans
in moeder*.
[mijn man z’n moeder.]
[In margine op pag. 3:]
Ik heb oom al brieve geschreeve en gen
antwoort gehat, so dat ik u self verragt*.
[lees: verwagt]
658
[45-504]
[Amsterdam, 31 mei 1787]
Myn Heer
Dheer Jacob van Helsdingen
à
Doesburg
aan den IJssel
[keerzijde in andere hand:]
Woond in Holland
Amsterdam, d[en] 31 May 1787
Myn Heer!
Om ons op het nieuwe in UEd gunst en vriendschap
te recommandeeren, geeven wy inleggend het address van
onze tegenwoordige woonplaats. Van prompte en civiele bediening verzeekerende, noemen ons met veele hoogagting,
Myn Heer,
UEdDWDienaaren
Reinhold, Lappenberg Schmieman & Comp.
[N.B.: Het briefje met het nieuwe adres is verdwenen.]
659
[45-505]
[’s-Hertogenbosch, 7 juni 1793]
Aan de Huijfrou
van Peter Penning
woont in Doesburg
Aan den Jessel
[1]
S.Hertegenbosch, den 7 Juni 1793
Geliefde frou, wat mij aangaat, ik zijn
door Gods godtheijt* fris en gesont. Hopen*
het selfde van UE te hooren. Het sou mij
leet zijn als het anders was. Geliefde vrou,
het gaat ons zeer slegt. Wij benne het soo
niet gewoont* in Groninge of andere plaatse.
Wij heefen 22 stuijfers in de menage*, dan
kunt gij wel denken dat het ons niet
voorspoedig gaat, want het is hier alles
duer en moeten* alles ten duersten
betalen. Geliefde frou, het geen gij heeft
aan mij gegefen sijn ik bang dat
het niet uijt een goet hert is geweest, maar
om de frinde ontwelle of kal Kaskenaar*.
Want ik denk dat ik soo goet zijn dan*
u, mijn frou. Darom hoop ik dat het UE
wel sal gaan, beter als mij, want het
gaat mij niet voorspoedig op desen mars,
en wij gaan na een parijkelijke plaas*.
Dog niet te min, ik denk niet daar
an want het is mij efen feel*. Ik hebt
mij oferal daar geret; ik sal mij daar ook
daar redden, het sij doot of leefen*.
[2] Her mede* breek ik af met de pen
maar niet met het hart, maar verblijfer
na hertelijke groetenes, duijsent genagt*
van mij, UE in gelief* man Peter Pennigs.
De groetenis aan de frou die met u
daar heeft geweest.
Wijders* aan alle goede frinde en
bekende.
Wij vertreken den 15 van hier na
Frankerijk met feel plijsier.
Een verwagt* antwoort, maar als
gij het niet geer en doet, dan kunt gij
het laaten.
[lees: goetheijt; Ik hoop]
[gewend]
[als soldij]
[wij moeten]
[om vriendentwille=uit vriendschap; als armoedige
Gascogner=uit trots; als]
[gevaarlijke plaats]
[het is mij om het even]
[levend]
[Hiermede]
[duizendmaal goedenacht]
[ingeliefde]
[Verder]
[En ik verwacht]
660
[45-506a/b]
[s.l., 2 september 1799]
Citoijen
François Kuijpers
Rue D’anvers No 51
A Breda
[andere hand:]
Vertrocken
fr[anc]o Doesborg
Pour la citoijenne
Susatte de S……
[1]
B…., le 2 7bre 99
Ta lettre du 21 aoust, chere et tandre
amie, m’est parvenue le 31 avec les 2 l…*
[livres ?]
quelle renfirmoit ; toujours de nouvelles
preuves de ton amitié a mon egard, ma
vie seulle pourra justiffier a tes ijeux toute
la sensibilité de mon ame et l’ettandue
de mon attachement pour toij.
L’usage le plus precieux que j’aurois jamais
fait de l’argeant sera sansdoutte celuij
auquel ye vais destinner celuij cy. Enfin ce
moment si deziré est donc arrivé, je vais
au devant de S….., de cette amie a qui je
dois tout et pour laquelle je sacriffirois ma
vie. Il ij aurait neamoins de l’ingratitude
a moi de ne pas sentir le principe de
ce bienfait. Je le dois en entier a la généro
sité de Mlle M….. On ne m’a point trompé
quant souvent on m’a fait le portrait de la
bonté de son ame et de la douceur de sa
société. Nos deux cœurs, tandre Mimi, naturellement
[2] unis, doivent l’etre dans ce moment aussi
pour rendre grace a la Providence de nous
avoir donné une sœur aussi bienfaisante.
Dappres les termes de ta lettre ou tu
m’annonces que tu partiras le 6 ou le 7, moi
je te promets d’etre rendu lundi prochain
9 du courant chez A. Creijner te Lent
devant Nimegue, cest a dire a l’oberge
devant le pont volant de Nimegue ou
nous avons deja logé. Et si dicij a lundi
9 je ne recois point de lettres de toij
par les courriers de mercredi et samedi, je
qui me donneroient de nouvelles jnstructions,
tu peux compter que je pars et que je suis
rendu le 9 a lendroit designé. Ce que je
te dis la, ma bonne amie, est bien clair ;
661
prends donc tes arrengements affin d’ij etre
a la meme epoque. Si contre toute attente,
si le malheur enfin ne cessant de me
persecutter, tu ne pouvois pas tij rendre,
je suis bien convaincu, chere M…., que tu me
fairois donner de tes nouvelles dans cest endroi
[3] affin de ne point m’exposer a une longue
et penible attente. Dans cette hipotèse tu
te supposerois, je te supplie, a ma place,
et allors tu jugerois quelle doit etre la
situation de ton ami.
Adieu, chere amie, hattons nous l’un et
l’autre de faire cesser le besoin ou nous
sommes l’un et lautre de nous servir
d’ancre et de papier pour nous dire que
nous nous aimons jusques au tombau.
Tu dois bien penser que la famille de
ma tendre Mimi doit m’etre chere, mais ijl
me sera permis de distinguer particulierement
Mlle M., a laquelle ije te prie de presanter
l’homage de mon respect.
662
[45-507]
[Muiden, 2 april 1795]
Aan
Den RhynSchipper H.W. Castanien
Verders aen Jan Berntzen
leggende tans te
Doesborg
aan den IJssel
Seedert drie weeken heb geen brieve van Uw ontfangen, het welk myn eenigzints ongerust maakt
terwyl* ik niet weet of gy nog te Doesborg of elders
bend. Hier is het praatje dat de scheepe van Doesborg
na Emmerik hebben moeten vaeren. Als gy
by aankoomst deezes nog te Doesborg bend, meld
het myn, dan zal ik zien of ik Uw niet los
krygen kan. Ook meld myn wat er by Uw voor
nieuws omtrent den vreede tussen de Franse
en Pruijsse is. Ik ben steets
Uw geneege vriend
H.W. Castanien.
Muyden, d[en] 2 April 95.
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-508.]
663
[omdat]
[45-508a]
[Amsterdam, 18 december 1787]
Mijn Heeren
D’Heern H. Castanje & Zoon
à
Doesberg
Amsterdam, 18 Decb. 1787
Myn Heeren,
Wij senden UEd. hier ingeslooten de Reek.
van de onkosten van de olij, waar voor
UEd. hebbe gedebiteerd. De wissel van ƒ 1500hebben wij ontfangen waar voor UEd.
hebbe gecrediteert. Waar meede blijve
in UEd. gunst en hebbe d’eer te zijn,
Mijn Heeren, UedWDienaaren
Pr ordre Alberding & Westkamp
D. Sartorius.
[45-508b]
Men Heer Dheer Alberding
Ao 1787
debet aan Arent Hoskam
weegens schuyt vragt en onkosten:
(october, 27) gelaaden aan “Het witte paart”:
8 kwardeelen olie en 4 ocshoofden dito;
gelost tot Rotterdam en Aarnhem
vragt en onkosten ƒ 55 – 8 – 0.
Voldaan den 17 desember.
Arent Hoskam.
Ao 1787.
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-507.]
664
[45-509]
[Amsterdam, 22 oktober 1789]
Mijn Heer
De Heer Ter Wille
Tot
Doesburg
De Heer Ter Wille
à Doesburg
[Ams]terdam, d[en] 22 October 1789
Mijn Heer,
Terwijl* in langen tijdt van UE. geen ordonnantie
van tabac gehad hebbe, en nog in mijn boek van ‘t
voorleeden jaar de dato 2 apr. een postje, groot
ƒ 14; 8 St. voor UE. open vinde, het welk van UE.
niet gewent ben en dus zeekerlijk UE. moet uijt de
gedagten gegaan zijn, zoo is mijn vrindelijk vers[oek]
dat UE. dit postje gelieve te vereffenen. Hiermede
zult UE. mij plaisieren.
In deese verwagtinge hebbe de eere na vrindelijke
groetenisse te verblijven,
Mijn Heer,
UEDWDienaresse
de weduwe Huybert Redoil.
665
[Omdat]
[45-510]
[Rotterdam, 24 september 1792]
Mijn Heer
D’Heer Gerath ferseher
tot
Boekholt
[andere hand:]
Deezen wil men
niet ontfangen
dus Retour
voor 2 St.
Boekholt Heeren Gerath Vesser
Rotterdam, den 24 September 1792
Mijn Heer,
Het ver wondert mijn ser dat uedele
op mijnen brief niet aantwort heft
dan of dat uedele de bomezijn* welt zenden.
Mijn heer, de vrag es of dat u
bang zeijt, maar dat hoft geij niet
te zijn. Welt het gelt vorruijt hebben,
dat kynt geij ook krijgen, maar dat
een es gen* steijl van een kopman.
Maar, mijn heer, u kunt krijgen dar
en wissel vor dat gene dat geij zent,
maar schrijft mijn dan dog dar ouver
of dat u het welt zenden.
Verblijven* met agting,
Myn heer, UDWDienaar
Hermannus Rausch.
[bombazijn]
[maar dat is geen]
[Ik verblijf]
666
[45-511]
[Oud-Vosmeer op Tholen, 2 maart s.a.]
[De envelop ontbreekt.]
In Oud-Vosmer, den 2e ianuari maar.
Mijn lieve dogter, ik laat u weten
hls* dat wij nog gezont ben. Mijn
lieve dogter, ik laat u weeten
hls dat u vaader in den Heren
in gerust* is. Neegen maanden
lang heeft u vaader han het
waater gelegen. Mijn leive
dogter, nu kunt gij denken den
whtvoor* plazier dat ik
gead hebt. Mijn lieve dogter,
wij hebben uedelen brief
zeer wel hontfangen
en daar huit verstaan en
daar huijt versta dat gij door
Gods zeegen nog vris en
gezond bend. Waar het
[2] hndes*, het zou mijn van herten [anders]
leewesen* om te hooren. Gij hebt
mijn gescreven hls dat gij na
Huitregt gaat woone. Ik wns*
mijn leive dogter en ik hope
van God hls dat gij daar na toe
mag gaan tod u voordel en zegen,
want het zou mijn een groot
plazier weesen hls ik oor
den* dat gij veel zeegen
mogt hebben van den
hoppersten God. Mijn lieve
dogter, ik wens u een zalige hoogt
tijd van Paase, en zuster en broer
en zwager en nefie Derk Houd
wijk en zuster, kinderen
en een zalige Pase.
[3] De groetenise aan hlle oomen
en moeen en negien en neefien*.
Dijzendmaal de groeteneis
heerwaarde eer passtoor.
Cornelis van Helst.
[als]
[ingeslapen]
[wat voor]
[leed zijn]
[wens]
[hoorde]
[alle ooms en tantes en nichtjes en neefjes.]
[versta: aan de eerwaarde heer pastoor.]
667
[45-512]
[Amsterdam, 11 januari 1792]
WelEerw. Heer
Den Heere L. van Berse
Predikant tot Angolo by Doesburg
Tot
Doesburg
Amsterdam, 11 Jan. 1792
[1]
WelEerWaarde & GeEerte Heer!
Voor eeinige tyd is by my gekoomen een seeker heer, naamens
C. Hohnholdt, gebooren te Konigsberg in Pruyssen, voorgevende dat in den jaare 1776, 1777 of 1778 in een de Hollandische couranten is avertiert dat een seeker Johan Jacob
Hohnholdt in Indien of well op de thuys reise was koomen
te overleeden met agterlaating van een redelyke capitaal,
en dat hy synen eigenen broeder C. Hohnholdt tot uuny
versaal erfgenam hadde gemaakt en dat hy reits seid
1779 alle rescherse hadde gedaan, so well aan het Oosrjndigsche Huys, als naar het advertentie, maar vergeefs.
Daar nu deese oude man seer door de veele reysen in
armod geraaden, so hebbe ik my deese saak in etwas
aangenoomen om –was het mogelyk- daarvan de waarheyd te ontdecken. En daar hy myn gesegt heeft dat
UwelEerwaarde Heer verseekert had dit advertentiement
selfs in een de Hollandische couranten geleesen te hebben,
so kome hiermeede vriendelyk versoeken my in antwoord te seggen, ten eersten of het waar is dat UwelEerw.
het advertentiement hebt geleesen in een courant, ten
tweeden
[2] tweeden of UwelEerw. my niet ten naasten by sou kunnen
seggen in wat voor courant en in wat jaar. Indien ik
mogte komen reussieren, dan verseekere ik alle de gedaanne moeite ten dank te betaalen en dat de armen a costy*
ook sullen bedagt worden. In verwagtinge van eeine
klyne antwoord hebbe de eer mij te noemen,
WelEerwarde & GeEerte Heer,
UwelEerw. DWDienaar
A.H. Meijer.
Address: op de Heeregraagt, hoek
van de Huyde Straat.
[bij U]
[N.B. Zie ook brief nr. 45-660a/b die misschien met de bovenstaande verband houdt.]
668
[45-513]
[Amsterdam, 20 augustus 1792]
Myn Heer
De Heer Adam Esch
a Doesburg
Amsterdamm, 20 August 1792
De Heer Adam Esch
a
Doesburg
Myn Heer,
Deesen is tot UEd narigt dat UEd by my nog debet staat
van 2 April l.l.* voor geleverte candy, somma ƒ 269:5. Versoeken
sulks naa te zien en my per eersten* te remitteren. Blyve naa
salutatien UedD
Coenraad Krüsemann.
669
[laatstleden]
[zo spoedig mogelijk]
[45-514a/b]
[Amsterdam, 14 november 1794]
[45-514a]
A Madame
Madame Bazin née Stokar
a Deutekom
par Dousbourg
Poste Restante
[45-514b]
A Madame
Madame Bazin née Stokar
chez MaDame la Veuve Faelich
a Emmeric
Par Arnheim
[1]
Amsterdam, ce 14 Novembre 1794
Celle-ci, chere & bien bonne amie, que j’espere pourra te parvenir, puisque selon
le dire de tout le monde la communication est encore ouverte entre Arnheim &
Emmeric, te surprendra en t’apprenant que nous avons derechef ordre de
marcher, mais que nous ignorons encore l’endroit de notre destination, qui
cependant est selon toutte apparence pour joindre l’armée, puisque nous
sommes surs que les seuls regimens que l’on puisse encore employer, nous seront
relevés par des regimens venant de Mastricht qui n’osent pas [… ?…], l’on croit
Usingen & Welderen, et il marche hors d’icy Erf Prinz, les detachemens des
gardes, et nous. Ceci etoit une fort bonne garnison dès le moment que
l’on pouvoit s’y etablir avec l’assurance dy rester quelque tems, mais pour un
passage cela ne vaut rien du tout, parce que c’est extraordinairement
couteux. Mais sans cela j’aurois bien voulu passer mon hyver ici et aller
en campagne au printems, car faire une campagne d’hyver pour la [.. ?..]
de sa vie est assurement un peu dur. Enfin, mon cœur, c’est notre sort
et il faut nous y soumettre. Le bon Dieu veuille seulement nous
donner la santé et le courage, et tout ira bien. J’espere, bonne amie,
avoir aujourdhui de tes nouvelles qui m’aprendront ton retour a Emmeric
ou il ne paroit pas que les françois agent fait du mal depuis
quelque tems, et que peut-etre tu auras accouchi heureusement. Le bon
Dieu le veuille. C’est le seul desir que je forme dans cet instant,
et que tu pourras passer ton tems tranquilement et te remettre de
tes couches. Tu auras, j’espere, recus toutte mes lettres qui t’auront mis au
fait, et sur tout communique mes plans de voyage pour toi, au cas que
tu passe oser les entreprendre. Mon depart d’ici par contre les change.
[2] Tout le monde parle paix et d’une manière si decisive, que cela
feroit jusque y croire. On pretend même qu’une deputation de la
Convention auroient authorisé le Prince de Hesse Cassel a son passage
a Bois le Duc d’en faire les propositions aux Etats & au Prince. Le
bon Dieu le veuille, et sur tout que nous nous trouvions par la
delivré de nos allié d’outre mer contre lesquels la haine augmente
tous les jours par leur infame conduite par tout ou ils ce trouvent.
670
D’une autre coté la manière d’agir de nos ennemis vis a vis de nous n’est
que fort honnete et on voit par leurs procedès qu’ils cherchent à se
rapprocher de nous.
J’ai fait ici quelqus bonnes connoisances en femme, et j’aurois fait
davantage si j’etois resté ici. Quelqus uns d’entre elles desiroient infiniment faire ta connoisance et étoient charmées d’apprendre
que je t’avois proposé de passer par ici pour aller à La Briel, et si tu
avois du passer l’hiver ici, tu ty serois bien amusée.
J’ai ecrit a Franz, que je suppose a la Haije, pour l’engager a
venir ici et concerter avec moi ce qu’il faut faire pour vous
sortir de la ou vous etes, si cela est possible, mais si il ne se
depeche je crains que ce ne soit trop tard. D’un moment à l’autre
les troupes qui nous enlevent peuvent arriver quoique si nous devons
relever notre détachement qui est au Texel, cela peut bien durer
encore une 8aine de jours.
[3] Tu auras derechef par le 1er courier de mes nouvelles, pourvu que si
tu changes de domicile tu m’en previenne, et comme que cela aille, je te
donnerais de mes lettres. Adresse toujours les tiennes ici : nous previendrons
le comptoir de poste ou nous allons, et nos lettres pourront nous
suivre.
Je dois terminer celle-ci, vu le nombre de mes ecritures. Je continue ainsi
que Francois aime bien parler mais la bourse legere; s’il plait
a Dieu cela reviendera.
Offre mille choses respectueuses au general et à tout le monde.
Embrasse mille fois mon cher Charles et tous les enfants. Bien des
choses à Catherine et crois que je ne cesserai d’etre avec tout
l’attachement possible pour la vie et en grande hate
ton tout affectioné ami
G. Bazin.
Major.
Je t’embrasse mille fois
de cœur.
[4] Celle ci etoit fermée et alloit partir. Je la rouvre
pour t’acuser la reception de ta lettre et d’une du
general d’Envie. Ainsi je mets une enveloppe a celle ci
pour te le faire parvenir
ou tu te trouve en ce moment. Si nous marchons pour
la Gueldre je me raprocherai de toi.
671
[45-515]
[Amsterdam, 2 april s.a.]
Desen brief te bestellen onder
het regement van den genneral
parrese onder het twe of derden
batelion verder over te geven an
Jacop van Serser
tot
dosburg
Sito
Myn seer goeen vrind Jacop Serser,
Jk kan niet nalaten u te schryven als dat ik nogt vres een
gesont bien een het selven van u te hooren. Het sou myn
van herten leet wesen. Nogtaans ik hebt gehoort
als dat gy u handen wout wassen en* myn bloet.
Als* moest gy schoffoet* betreden, soo sou gy het aan
myn vreken. Dat heb ik gehoort van vrou Smit.
Soo als gy het meent! Gy koont myn alteyt vunden
een Amsterdam vinden want het genen dat lasten
es voogvaallen tussen ons tweden is voor gevaallen,
dat is het mesten u schult! Ik brekt aaf met de pen.
Amsterdam,
den 3 appril.
Jk veerblyven* met allen
aagting, Cornelia Dirks
vrinden*.
[dat ik nog fris en gezond ben, en ik hoop
hetzelfde van u te horen. Was het anders, het
zou mij van harte leed zijn.]
[in]
[Ook al; schavot]
[Wat je wilt! Je kunt mij altijd vinden
in A. (vinden), want datgene wat laatst
is voorgevallen tussen ons tweeën (is
gebeurd)
dat is vooral jouw schuld! Ik breek af met de
pen.]
[verblijf]
[een vriend van Cornelia Dirks.]
[2] Versoekken met te nersten* een brief
weder om, maar tog in het Hollans te schryven.
Myn adres is: op de Loiersgragt in de Hanengaan.
Girtie van Wesel tot Amsterdam.
Sito antwoort.
[Ik verzoek zo spoedig mogelijk]
672
[45-516a/b]
[Muiden, 25 februari 1795]
Aan
de Brugman en verders an
Jan Keeser Leggende
tot doesburg
in gelderlant
[45-516a]
Eerwaarde Broeder,
Ik zyn door des Heeren goedheyd nog redelyk
gesont en hoope en hoope van uw het selve te hoore.
En wy syn geprest en legge te Muyjen met haver en meel [?]
en weten niet waar heen. En ik souw wel de reys geschickt*
hebbe, maar niet te weten waar gy waart, maar wel
om uw gedogt. En ik hebbe na huys toe geweest voor drie
weeke en sy* den 16 deser maant weer an boort gekoom.
En ik heb den 19 dito bescheyt* van uw gekregen met dat
inleggende brieft daar ik seer blyd om was, want ik
was seer bekoommer* voor uw. En daar sy nog volk bij
ons ook dat* ik van huys ging, maar moeder [..?..] nog niet
want ander had ik niet van huys gegaan en sy[?] houwe
haar wel. En daar sy der veel schepen in de haven, maar geen
vaartuyge belaaden van de winter. Ik benne den 13 deser maant
Colhorn gegaan en kwaame den 14 tot Amsterdam en hebbe soo
lang by oom en muy* geweest. En oom had de belroos45 en muy
hadt goet, en sy verlangdook seer na tyden* en twas tot
Colhorn nog goet soo als daar in t brief staat. En verder wens*
dat de Heer by malkaar* sal doen geleyden en dat is my
hartenwens. En verder wens ik de Heer ons alle mag
bewaaren en beveylgen, dat is my hartenwens. En ik sou
wel meer schryven maar gy wet t wel waarom niet.
Gegroet van my, Gerrit Keeser. Muyden, den 25 Febuwary 1795.
45
Een soort huiduitslag.
673
[geregeld]
[ben]
[bericht]
[bezorgd]
[toen]
[tante]
[tijding, bericht]
[wens ik]
[elkaar]
[45-516b]
Waarde en zeer geliefde en wel beminde man, ik laat uw weten als dat den goede
God myn hert en ziel verhuigen doet, als dat*
gij nog in het land der levendigen zijt.
Zondagenmorgen om 11 uere den 16 deser maand
den tweede*. Door een brief van Meedenblik bij
vaders aan het huis gebragt door Piet Ziesse.
Den 25 January 1795 ben ik door dese schryver C. Kok*,
Jan Kwast, C. Bood de timmerman van Medenblik
gehaalt mit* mijn kleijne lieffe kindje. Het ging heel
voor delig*, maar het was heel kout. Antje had geen
betijd*, want ik zeijde veel maal: “Smoordse ook?!”* Trijnte lagte
daar om. Zij is gehaalt mit een toog*.
Vader, moeder, uwe moeder en wy alle zijn zeer
verblijd, en ook de vrouw van Jacob, en is ook gezond
en alle kinderen. Zij heeft een briefje geschreven dat
in mijne was* van den 20 January, geschreven door
Tolk om dat wy al 3 geschreven hebbe en niet
bij uw gekomen zyn, dat ons doet moeye*.
Voort wensch ik uw, mijn egtgenoot en lieffe
man Jan Keeser, dat ik haast* bij uw mag
wesen ins Heren zegen. De groetenis van vader,
moeder en uw moeder, Antje, Diewertje en de schrijver deser* C. Kok, verwers baas tot zijde wint.46
Ook de groetenis van Jan Weerse, zijn wijf Maartje,
ouwe vader Keser en zoo voort. Gesreven den 17 februa.
46
[omdat]
[het tweede kind]
[versta: de schrijver van deze brief]
[verlost van]
[voorspoedig]
[rust; “Ze stikt toch niet?!”]
[ruk]
[dat in mijn brief zat]
[wat we vervelend vinden.]
[spoedig]
[van deze brief]
Mogelijk is hier sprake van een jolige toevoeging zonder speciale betekenis.
674
[45-517a/b/c]
[Utrecht, 25 dec. 1783 en 8 jan. 1784]
[De envelop ontbreekt; misschien zijn deze brieven samen met nr. 518 verstuurd.]
[45-517a]
WelEd. Heer Cristieaan Deanzer
Waarde Heer, Waarde Dogter,
Mijn genoegen zij in u genoegen in voltrekken
uwes hegt* of uweliks bant. Zij zy volkomen met
mijn genoegen. Geen* God te zaam blieft te
voege is mynne wil, die door de tederste liefde
de volmaakthijd van zelve moet geniette, en
ontverbreekelik sij als* met de dood. De
almagtegge, genadiege God en Cristus behoed
u, en bij voltrekken* zijn groote gunst rykkelike
voor tyd en euwieghijd tot in de grootste ouwder
dom bijde*, en de gelukkiegste en milste
zegeninge in grote overvloed en verge
noegging van de weerreld. Mijn gunst sal u bijde
in alle deelen* zijn en deese sal geldende*
voor alle regtten, als* van den staat en* regt des konings welk [?]
in wiens genadig protessie* ik mét den hemelse*
beveel*, en blijf uwe toegenegene moeder.
U belijdenis is an u vry geweten my aangenaam voor God en Cristus.
Met alle agtinge an UWE en tederliefde,
weduwe van den WelEerWaarde
Joannes Cuperus, gebore Tak.
Utrecht, 1783, 25 decemb.
[echtverbintenis]
[Hetgeen]
[tenzij]
[lees: Hij voltrekke]
[allebei]
[in elk opzicht; lees: geldende zijn]
[zowel….als]
[protectie; versta: hemelse
bescherming]
[aanbeveel]
[45-517b]
[1]
Zeer geliefde Zoon en Dogter Danzer,
Wies* God behaagt heeft het genoegen
uwe huwelik te laate voltrekke.
zoo voeg ik mijnne bij uwen bede tot den
hemel en an UE. Geluk dan, myn waarde
kinderen, God geeft* u waar genoegen van
een allergenoeggeliks hegt*, ier en ier
namaals* in te deelen, en dat u belydenis
u tot de waare godsalieghijd iertoe lijde. Mengt
u tedere sorg door uwe kundeeg oordeel en wijs
belyd. Altoos* tot mij doed mij ten spoedigste
tot u sende. Mijn hart omhels u genoegen
en wensche uwe* de waare vruigt uwes voltrokke
uwelik door Gods aanhouwden zegeninge
mag genieten. UE, gij geniet een der schoonste,
een der bevalliegste en kundiegste vrouwen
[Zoals]
[geve]
[echtverbintenis]
[hier en hiernamaals]
[Altijd]
[dat u]
675
wie myn hart en geneegenthijd altoos besat,
dat nu u hartten an helkandere zij tot in de
hoogste ouwderdom en in vollen overvloed van
God gezeegent zij. Gij hebt op mijn gunst te
hopen, dogter. Sal* altoos ten uwen welsyn berijd
zijn en sal in vol u toekomen regt het u wel
geniete van alle*; alles komt u toe. Wel nu, mijn
waarde dogter, mijn waarde zoon: geluk, ja nogmaal
geluk, soo gauw in alles, soo voorspoedig geluk!
[2] Tog, die ik altoos om haar aangenaam geschap*
en vermaakkelik bij zijn*, waar in al mijn troost
besat, moet ik nu missen. Tog, gij sijt tog niet uit
de weerrelt. De heer Densser liefde omarm u
hart en sogt een wijsse* kuis, in u kunnig oordeel
te vinden, gepast in huisbestier, van [.?.] en van aller
rang, waar in gij mij altoos het uitterste genoegen
gaf. Ik schrijf dese terwijl gy thans voor touwtaar*
staad om u in den hegt met zyn UE de heer
Denser te vereenniege. Was ik tegenwoordig
geweest, mijn hart ad in de vreugde
gedeelt, tog laat voor mij zijn* God en Cristus
die meer geven kan als ik bidden en wensche kan
over u huweliks hegt: dat de hemel het met
grootste zeegeninge besproejen mag, als* in dit begonnen
jaar en u saame gansche leeftijd*. Waarmede
ik met de volmaakste gesonthijd van mij en
u famielie u wensche in selve* welstand dese*
mag ondtmoete. Nogmaals geluk, ja
drie werf geluk in God en Cristus. Het zij alles*.
Na hartelikke groetenis van mij met
deusen* omhelsing hier in mijn hart geslote
met alle artelikke bewijzinge van mijn gunst en genoegen
teeke* ik mij uE waarste* zoon en dogter
met alle hoogagting en liefde,
U aller waarste moeder
weduwe Cuperus, geb. Tak.
Utrech, den 8 Jannuwary 1784.
Morgen word ik 50 jaar
[Ik zal]
[het u toekomende recht u volledig en goed
en in elk opzicht laten genieten]
[lees: geselschap]
[aanwezigheid]
[lees: wijs en?]
[het altaar]
[laat in mijn plaats aanwezig zijn?]
[zowel]
[als uw hele gezamenlijke leven.]
[dezelfde; deze brief]
[Hier beëindig ik deze brief.]
[Densers?]
[teeken; waardste]
[45-517c]
Zeer geliede broeder en suster,
ik wens ue met u voltreokken
huwelik, ik wens ue geluk en zegen.
Ik recommandeert in u miensam*.
Ik blyf met al hogagin* u waarde suster
Johanna Maria Cuperus.
My broeder Klaas heef zyn konpliement
ook verzogt*.
[minzaam]
[hoogachting]
[versta: verzocht over te brengen.]
676
[N.B.: Zie ook brief nr. 45-518.]
[45-518]
[Utrecht, 11 januari 1784]
Mijn Heer
De WHeer* Crist. Deanzer
te
Doesburg
[Weledele heer]
[1]
Waarde Zeer Geliefde
Zoon en Dogter,
God zegen* u voltrokken huwelik,
[zegene]
geeft* u alle die eende* volmaakthijd van geluk an an ue.
[geve; unieke]
Mijn ahrt* dat ik altoos* betoont hebt tot het
[hart; altijd]
voltrekken van dit huwelik an ue bijde, tis volkomen
met mijn genoegen geweest. Ik kende ue* be
[Ik kende u als]
kwaam, geschikt tot alles, wie van mijn teder be
mindt was en altoos zyn zal; de heer Deanzer als
een der braafste ziel. Mijn waarde zoon, UE bijde
in alles genegen zijn, niets meer wensche ik als de
goddelikke gunst in tijd en euweeghijd door Cristus. UE toe
den* dat u belydenis tot de waare geluksaallieg* strekke
[toonde?; lees: geluksaallieghijd]
moge. De heer Oortman mij mondeling [..?..] my betiugde
volkomen met zyn genoegen te zyn en UE man voor
een braaf heer an te sien. Hij was UE myn dogter nog
ekstra genegen. Ik kon klaarde* blykken van liefde
[duidelijke]
tot u bespueren. Hy was gansche niet ondgevoelieg van u
liefde tot hij uit liefde sig selfs zijde hy mij zelfs nog tegen mij dat
hy u nog wel lyden mogt en zouw sien alles
te bewerken tot u voordeel, van* de juffrouw de
[namelijk]
Heger en van de juf. de Nuville bijde* in u toe te
[allebei]
late kome waar toe ik u bijde in alles, in syn vrien
schap rikkemandeerde. Gij kunt hegtter* alle gedagten
[echter]
tog wel denken. Ik verlangt nog eennieg uitset, als
[Ik wil nog enige uitzet aan kleren geven,
u suster, van klederen*, dog by dese gelegenhyd weet
zoals aan uw zuster,]
ik nu niet: een bedtpuil* en kussens, spiegel en
[bedpeluw]
tafeltje als ik u suster gegeven hebt, is tot uwe
dienst*. Ik wilde juf. Feekelaar voor linnengoedt als
[dat kan allemaal.]
[2] als lakens, slopen, servetten en verder kleding bij heer Oortman
sturen. Kan gij aar ier toe bewegen? Alles is van mijn zijde
hier toe gegunt. Ik hoop sij doen sulle wille*, jufr. Fekelaar. [dat zij het zal willen doen]
Ik verlang u bijde an myn huis te moge hebbe en eenniege
tijd te logeeren. Schrijf ook eens an de famielie in
Zeeland, u hoom* en bijde broeders, en te Middel
[oom]
burg an dokter Samuwel de Wind, daar hoom alles
mede overlijd*. Als gij sulks goedt vint, dan kan ue
[overlegt]
daar altijd loseren. Ik verlang inderdaat na u bijde
overkomst om ue nu eens met elkandere en bij
malkandere te ondtmoeten. U brief was mij aangenaam
dog ondstelde mij. Ue sal tog degtter an Holland
komme wone?! Ik adt liefst in Holland, als* ik gedagt
[omdat]
adde: twee dagen tijd kan ik bij u zijn. Ik maakte mij heerst
677
ondgerust om u: souw ue ook kennis* van uwelik
voltrekken an mevrouw Velthuise geve? En uwe suster
Hisverink [?] Uwe suster en broeder [..?..], alle
en ik groet UE van hartten en wensche UE
met dit nuwe jaar alle zegen bijde vanden
hemel, en sy verpligt van u wensche an mij
als met myn 50tiegste verjaarring*. God geef geluk.
De lange [..?..] is nu nog geen tijd, geloof ik,
maar als dandere se geniete, moet UE ook hebbe.
Ook sal ik van een regt afstaan dat* ik vrywillig
doe, gebruikkelik ier in Olland, welk ier door
een notaris moet geschrefe worde, namelik:
‘God, de God bewaar u voor u sterfen schijd*
nimmer dit soo duerbaar van Hem gezegent
en saam door God en Cristus verbonde
uwelik, tot hoogste en gryste ouwderdom
met vergenoegen en vruegdeblyke. Moegt
te zaame veel klijne wigten te saam hebbe;
in de vrees des Heeren op te zien wassen.’
Dit is mijn wensche en dit sy altoos door God
en Cristus, namelijk bij het sterven kan soo ge
bruik al ier*: de ouwderen un* kinderlik gedeelte
[3] terug haale. Of het mo[este] van un afgestaan wese,
dan hebbe sij geen regt van hyssen*. En sulks moet
ook uwe waarde man van sijn kant van sijn vader
versoeke. By God, bewaar hem syn dood, of sijn
vader souw u ligt van alles kunne ondblote*
dat* gij ondgelukkig waard. Ue staad wel voor*,
[kennisgeving]
[ik moet u bedanken voor uw wensen aan
mij,
namelijk met mijn 50ste verjaardag.]
[wat]
[scheide]
[alhier; hun]
[opeisen]
[ontdoen, beroven]
[zodat; staat nog wel voor de geest, weet nog
wel]
liefe dogtter Eliesabet, dat ik sulk regt u
suster ook door een notaris gegeven hebt. Verneemt
ier eens na by u man hoe* in u land is, opdat gij
[hoe het]
by geluk syt altoos. Nu, myn liefe waarde
dogtter, schrijf mij maar over alles. Gij kunt
op gunst en alle vergeefinge arttelik hope.
Is ier een woord in dat u niet anstaad, doet
zulks uit*. Agt waarde* kinderen, dogter
[veeg zo’n woord uit; Achtenswaardige]
Eliesabet (nu Deanser) en zoon, ik sta af van dat
regt en sal het u door een notares, als gy mij het ver
zoek, ue toe late kome, en sal u nevens alle, alle gunst bewijze.
Blyf met alle agting en toegenege
liefde u waarde moeder, wed. WEW* Heer
[WelEerWaarde]
Cuperus, geb. Tak.
11 Janwaary 1784.
Versoeke juf. de
Later tot uitzet
goedt te bewerken.
Zij is u vriendt; ook
gij moet een verstandiege brief
geschre[ven] hebben an de heer Lotosten [?].
Gij adt geheel zijn hart ingenome.
Waarde dogter, leef nu, zoon,
vrolik en gelukkig in liefde, godzaalieghyd
en gelukkigge vergenoeging des levens, dan
hebt gy de geheel weereld en niets kan u deere.
678
U tedere omhelsing geeft alles, en de ware vruegd
des levens. Heer Hoortman is uwe vrient en u man: ziet
nu soo veel voordeel bij hem op te doen als moge
lik is: een kleed, zijde [..?..], stuk zijde voor een sak van
hem*, wat uitsetgoed of geld om het te lope.
[hemden?]
Siet gij hem in gunst te krijge. Vraagt om een bedt
of geld hervoor, en om wat muebelen te kope. Zegt*
[Zeg dat]
u man het in de negosie nodig heeft, gij anders niet
[dat gij anders niets]
kope kan voor topsetten van u huishouwding. Hij
zal ligt, ik weet niet*, als uwe her om versoek, nog wat
[ik weet het niet zeker]
geld op intrest geven voor u mans affeeren*, te be
[zaken]
ginne van syn hijge* geld, buiten dat gij krijge zal. Bij de
[eigen]
1400 (veertien onder) moet gij hebbe.
Zegt hij zal u geven.
U vriend er* Tobias is[?] in[?] Leusden[?].
[heer]
Komt hede vort ier weer. Hij kond schielik medegaan[?] [..?..]
679
[45-519]
[Amsterdam, 4 november 1783]
Mijn heer
De heer Teunis Vielhamer
beurtschipper op Arnhem
present tot
Dusberg aan de Roer
Mijn heer & vrindt,
UE brief van den 31 is mij wel geworden.
Het was mij lief UE wel gearriveert
bent. Ben ook wel* hier gekoomen, namens*
den 2 deser, en heb met 2 ligters daar
over gekoomen met 3 voet min 2 duijm.
Eijsendoorn denke* dat sondag met
een schip daar over sal gekoomen
weesen. Hadt Gijs van Santen bij hem
die nog niet geligt was en ook geen
scheepe voorhande die hem konde helpen.
Van der Kaaij is mij te Utregt met
sijn schip alleen ontmoet, dog was swaar
gelaaden. De overige Ceulsen als anders
laaten het legge, welk denke wij ook
sulle moete doen vermits narig heb*
dat het waater seedert mijn vertrek
nog 12 duijm aan de paal minder is, en daar
om denke nu niet meer met de leege
scheepe daar over kunne, dog sulle moete
sien hoe het loopt altans*. Hoor nog niet*
van Van Staveren, veel min* van Gerretsen.
Wat nu de negosie belangt*: is soo
veel goet* dat ik niet weet hoe daar
meede sal doen*. Want laaden en na de
vaart te vooren* en daar te moete legge
is niet aangenaam, en anders sie daar tot
nog toe geen ander uijtweg.
Ik meen vandaag leeg te koomen en heb
het laade uijtgestelt tot donderdag dat
de brieven aan sijn*. En soo het* vallende blijft,
sal* de cooplieden het segge. Die dan wil
senden die kan er voor dan na de vaart
bij de groote hoop, dog sal de brieven
van sondag op hier verwagten.Waarom*
versoeke mij eens omstandig van het een
en ander te verwittigen. Hoop dat UE
wat beeter met de coors meugt weesen.
Wij sijn reedelijk wel. Blijven na groetenis,
Mijn heer & vrindt,
Evert de Veen.
Amsterd., den
4 novemb. 1783.
[gezond en wel; namelijk]
[denk ik]
[omdat ik bericht heb gekregen]
[op dat moment; niets]
[en nog minder]
[de handel betreft]
[vracht]
[wat ermee aan te vangen]
[lees: voeren]
[aangekomen zijn; het water]
[zal ik]
[En daarom]
680
[45-520a/b]
[Amsterdam, 4 januari 1781]
Myn Heer
De Heer Fredrik ter Hoeven
Mr Kuijper
Tot Doesburg
Aan den Rijn
[1]
Geachte oom en meu*
Deeze dient om UE te doen weeten
de omstandigheede waar in wij ons
tans bevinden, hoopende als dat UE
met UE huysgesin en verder familien
in beter toestand deze mag aantreffe,
anders zoude het ons seer onaangenaam
zijn. UE dient te weete als dat myn geliefde
huysvrouw als al vier weeke aan
een miskraam heeft geleege het welke
zeer gevaarlijke is, want daar schijnt
maar geen stille* aan te weese, het
welke voor mijn en myn geliefde
kinderen een naare vooruijtsigt geeft.
Ook geeft ons den doctor geen goede
moet voor eerst* tot herstelling, want
zij is doodelyk swake het welk voor mij
een naare omstandigheijt geeft, en wel
voornaamelijk in deese bitteren
teijt die wij tans beleeven aangaande
de duerte der leevens middelen,
[2] want de eet waare zijn tans eens zoo
duer als voor deeze. De aartappelen,
die wij anders s’winters voor drie, ten hoogste
vier stuijveres plegte* te koope, moet mijn*
nu neege stuyvers voor betaale. De booter
twalef stuyvers het pondt, de raape ooke
achgt stuijver en alles zoo na rato.
Maar onse tegenheede loope nog hooger.
Het zal bij UE niet onbekend zijn
als dat wij met Engeland in oorlog zijn,
het welk ons ook zeer nadelig is en
waar van ik voor mijn persoon
de bitterheede al van smaak. UE
gelieft te weete als dat Engeland
van die nuuwe jaar ten minste
als* sestig Hollanse scheepe heef weg
genoome, het welke al vrij wat te segge
is*. Mijn beroep, zoo UE weet, is aan de
Westjndise Compagenie, dus kenne
[tante]
[verzachting, verbetering]
[voorlopig]
[plachten, gewoon waren; lees: men]
[zo’n]
[al heel wat te betekenen heeft.]
681
wij, terwijl* Engeland onse scheepe
weg neemt, geen scheepe binne
kruijge voor ons comtoor*. Dus staat
ons comtoor zo goet als stil
[3] en dat is van dat gevolg geweest als
dat wij met ons veertiene van ons
comtoor al zyn bedankt*. Dus zit ik
met mijn bedroefde huyshoude
in deeze bitteren teyt zonder verdienste,
het welke UE zeeker eene droege*
tijding zal weesen. UE is bekend
als dat ik van de voorleede soomer
ook mijn huysvrouw ses weeke
heb siek gehadt, zoo dat ik van het
voorleede jaar ten minste wel
hondert gulden aan doctor en
medicijne moet betaale, want
hier is het gebruykt als dat mijn*
die liede met het nuwe jaar
moet betaale. Dus is mijn vriende
lijke versoeke of UE de geodhoedheijt*
geliefde te hebben om mijn die
dients* te doen om mijn porsie
van dat gelt van UE suster over
te maake. UE ken begrijpen als
dat in de omstandig* waar in wij ons
bevinde niets liever en aangenaamer
zouden kunne zijn.
[4] Wij moeten ons zeekerlyke in die
omstandigheede draage zoo als een
regt chrisen* betaamt, en met Job
uytroepe: ‘De Heere heeft gegeven, de
Heere heeft genoome; de naam des
Heere zij gelooft’.
Deeze zende ik UE met het begin van
dit niewe jaar waar ink* UE de
vernieuwde seegen des Allerhoogste
toe wense aan ziel en lighaam
met UE geheele huysgesin.
Hij doe UE persoon in vreede leeve
nog veele jaare.
Verblijve met achting UE
DWDienaar en neef,
H.K. ter Hoeven.
Amsterdam,
den 4 Janneuarij
1781.
[omdat]
[kantoor]
[ontslagen]
[lees: droeve]
[lees: men]
[lees: goedheijt]
[lees: dienst]
[lees: omstandigheijt]
[lees: christen]
[lees: in ik]
682
[45-521]
[Dusseldorf, 24 oktober 1786]
A Monsieur
Monsieur Leonard
Wlugenic*
a Douisbourg
[Stlugenic ?]
Duseldorff, le 24 8bre 1786
Monsieur,
Jaij lhonneur devous dire que je viens
de recevoir pour votre compte a notre
adresse 4 panniers de champagne, quenvoie
Monsieur Veheby [ ?] de Reims. Vous voudrez bien, monsieur,
menvoijer mes debours en les faisant
reprendre, qui semontte let que vous le
voijraij par la lettre de voiture de
Sedant. Savoir de [. ?.] jusqua
Sedant ranboursement
79# 14 . 6
port de Sedant jusquisij
52#
frais dargent de lempereur
15# . 6
port de lettre et commision à 40
8# 14 . 6
155-14-6
Ce qui fait 26 gros Luis de France
moins 5 sol et demij.
[2] Il ij an na quelque petis frais de ville
que je retiendraij au voiturier contre quittance.
Jaij lhonneur detre très [.. ?..],
Monsieur,
votre tres humble servante
veuve et fille Jean Cousin
au Café de la Noblesse.
Je vous envoie
la lettre de voiture originalle.
683
[45-522]
[Zaltbommel, 26 december 1780]
Deesen te Bestellen
An Bernardus Spork Soldaat
onder het Eerste Batt. vanden
Heer General Major Dundas
Tot
Doesburgh
[stempel:]
BOEMEL
[keerzijde in andere hand:]
retour
is naar zee
Zbommel, den 26 Dec. 1780
Bernardus Spork,
Dewyl* Zijne Hoogheid den Heere Prince
van Orange ordoneerd dat alle de absente
met verlof sig ten spoedigsten naar
hunne guarnisoenen moeten begeeven,
zoo diend deese om uw te laate weeten
dat uijt orders van den heere major
Nicolson gij u ten eersten* na
ontvangst deeses op reijs moet begeeven
om naar uw guarnisoon te gaan. In
verwagting dat gij aan deese orders
zult obedejeren, zoo blyve* de uwe
Chs. Pitcarne, vaandr.
commanderen[de] de compagnie van
de capt Graham.
[Omdat]
[zo spoedig mogelijk]
[blijf ik]
684
[45-523]
[Arnhem, 11 augustus 1794]
A Madame
Madame de courteville
poste restante
a doesbourg
[keerzijde :]
poste restante
[1]
Arnhem, 11 aout 1794
On vient, ma chere cousine de nous dire qu’il
étoit bien probable que vous étiez a Dousbourg.
Je vous écris a tout hazard pour vous prier
de nous donner de vos nouvelles. Voilà j’espere
assez longtemps que vous nous laissez dans
des inquiétudes cruelles. Par votre derniere
lettre que vous nous avez écrit de Bruxelle
vous nous mandiez que si les tentatives
des carmagnols prenoient une tournure
sérieuse, vous vienderiez nous retrouver
a Breda, et nous y avons je crois vu passer
tous les émigrés excepté vous. Enfin Mde
de Campigny nous a dit qu’elle vous croyoit
chez le gouverneur de Wésel, ou elle vous
avoit engagée a vous rendre pour y
etre chez lui dame de compagnie. Aussitôt
je vous y ai adressé une épitre a laquelle
je n’ai pas été surpris de ne pas recevoir
de réponse. Votre beau pere que j’ai veu
depuis a Nimegue, m’ayant dit que de
Bruxelle vous aviez gagnée Nimegue Mastreict
[2] et qu’enfin vous étiez partie de Venloo
pour vous rendre probablement a
Doesbourg, le tout bien pieusement
car vous voiagiez avec une douzaines
d’ éclésiastiques du nombre desquels
étoit M. Lidore et quelques Montreuilliens.
Faites, je vous prie, nos compliments a
ceux de notre connoissance.
Nous sommes venus ici parce que les
logements étoient pour ainsi dire
impossible a trouver a Nimegue ; ils sont
moins rares ici mais cher : le notre nous
coute cinq florins par semaine. C’est un
des meillieurs marché et par hazard
des plus agréables. La viande coute
trois sols la livre et le pain cinq liard
la livre, tout cela argent d’Hollande.
685
Mandez moi, je vous prie, si l’endroit
que vous habitez est aussi cher.
Nous n’avons pas de nouvelles de Mde de
Baucourt ; l’arrivée des carmagnols a
Bruge l’a fait partir de l’Écluse pour
[3] se rendre a Flessingue d ou elle comptoit partir
s’embarquer pour l’Angleterre, avec MM. et
Mdes Dupuis. La Suse les y aura probablement
dévancé, ayant été assez heureux pour obtenir
sur le champ son passeport ainsi que MM.
de Bresy, c’est a dire Tacherville et son frere
l’abbé. Vous devez avoir a Doesbourg M. et Mde
de Menerville, et très certainement Mde de
Maldegaine que vous faites très bien
de ne pas quiter de vue ; si elle se
souviens des biens que ma sœur lui
a fait, cela ne fera pas mal.
Je ne vous dirai pas de nouvelles. Elles
n’arrivent ici qu’après avoir fait le tour
du globe. Ce qu’il y a de certain c’est que l’on
met cette place en état de défense et que
depuis notre arrivée on travaille sans relache
a placer les canons. On a organisé deux
compagnies de pompiers que je vois en ce
moment essayer les pompes sur la place.
J’espere que ce n’est que précaution. Car
ou aller ? Avec quoi voiager ? Cela fait frémir.
[4] Agréez, ma chere cousine, les compliments bien tendres
de ma sœur et de ma femme. Amélie parle toujours
de sa tante Courteville ainsi qu’Annete qui est son écho.
Nous sommes ici avec Laporte, sa femme et ses
enfans, toute la famille des Tintinias. Générallement
nous sommes peu de Français, les Brabancons étoient
plus nombreux, mais quelques uns retournent chez eux
et d’autres gagnent l’Allemagne.
M. d’Hediq, Mde Laporte, sa belle sœur, sont a Cleve
ainsi que du Broutel qui selon les apparences vit avec
eux. Votre beau père est resté a Nimegue avec son
abbé. Adieu ma chere cousine. Donnez nous de vos
nouvelles au plutot pour la tranquilité de ma femme
et celle de votre serviteur et bien affectioné parent
Du Blaisel.
686
[45-524a/b/c]
[Haarlem, s.d.; s.a.]
Monsieur
Mons. Hendrik Gooris
Woont in de Koesvelt
Straat
te Doesburg
Aan den Eijsel
[stempel op keerzijde:]
Haarlem
[45-524a]
Mijn vrind, weest zoo goed
en besorgt deese ingeleyden
met de post. Zij zal UE het
port wel weerom besorgen.
Indien ik haar adres wist, was het
niet noodig, maar nu zult gij
verplichten uwen opregten
vrindt die zig teekent
W. Besseling.
Daar is grooten
haast bij. Vaart
wel. Maar zegt
aan niemand
dat ik haar
geschreven
heb.
[45-524b]
Hermiena Besseling
Huijsvrou van
Thoomas Schott
[1]
Waarde en Lieve Zuster,
Heb aan UE voorleeden week een brief
door Hendrik Gooris UE doen toekoomen
waar in ik UE omstandig geschreeven en
versogt om mijn twaalef gulden over
te zenden met de Amsterdamsche waagen,
die ik U sonder vout in een maandt
weerom zal besorgen, met de onkosten.
UE zal mijn nooijt grooter plaijsier
doen of ooijt gedaan hebben. Ik kan geen
langer uijtstel leijden als in de aan
staande week, want heb het alsdan
687
vast belooft om het te zullen besorgen.
Ik zal U zulks altijd dank weeten
want daar hangt voor mijn te veel
van af. Ik ben daar door moogelijk
geluckig, als de luij hier in huijs zien
dat ik woordt hou. Ik kan u de reeden
nu nog niet melden, maar zal in het [kort]
zulks wel doen. Ik heb nu geen tyd.
Ik verwagt dan nu vast teegen maandag UE die af zult zenden en zal
woensdag die te Haarelem haalen.
[2] Die 12 gulden zijn mijn meer waart
als anders hondert. Ik denk dat gij mijn
verstaan zult.
Ik verwagt het dan vast en ben UE
liefhebbende broer
Willem Besseling.
Mijn adres:
Jan van Tiel in de Jan Straat
te Haarelem.
[45-524c]
[1] Mijn lieve zuster, het belang dat ik heb
in dat wijnig gelt is van allergrooste
aangeleegentheijd, want na gedagten* hangter
mijn geluk van af. Ik heb aan iemand die hier
met mijn in huijs is, gezegt dat ik sonder
vout, als ik aan U schreev, het gelt zou ontfangen.
Zij zou het graag doen maar* het ontbreekt
haar aan de magt niet, maar ik wil en kan
mijn zoolang niet aanstellen*, dat kunt gij
licht begreijpen. Oik* wensten dat ik een
uer bij u was, of nog liever: dat gij een dag
hier was, dan zou gij het eens zien
hoe ik hier van alle mans bemint ben in huijs!
[2] Weest dan nu zoo goed en helpt mijn met
dat gelt. Ik zal u weerom het grooste
plaijsier doen dat ik oijt gedagt heb.
maar De tijd is voor de deur, mijn zus, dat ik
mijn nootlot onder de oogen zal zien.
Breng ik het leeven der van af, dan ben
ik voor al mijn leeven geborgen, overgeven* met de groosten eer en beloont
worden die der oijt bedagt kon worden.
Vaart dan wel, mijn lieve zuster.
Ik heb UE nu de gront van mijn hart
geschreeven. Vaart wel! Vaart wel!
[volgens mij]
[versta: want]
[in een gedwongen positie bevinden]
[lees: Och, ik]
[getooid]
688
[45-525]
[Ijzendijke, 22 juli 1787]
Aan
Dierk Jan Dirksen
Kledermakers Baas Woont
in De Voor brande Straat47
Tot Doesborg
[Stempel keerzijde:]
GORINCHEM [??]
[1]
Seer Lieve broer en süster,
Met deese okasi vint ik mijn verpligt om UE
den staat van mijn gesontheijt bekent te maaken.
Wat die aanbelankt: is* door Godts goetheijt reedelijk;
hoope* het selve van mijn lieve broer en süster ook te
hooren. Mijn lieve süster, ik hebbe gehoert als dat
mijn lieve vader doot soude weesen, het welk ik niet
hoop, maar soo het soo is, weest tog soo goet en laat
het tog met ten ersten* weeten want ik daar seer
voor langende* naar ben. Ik hebbe UE al twee maal
geschreven en geen antwoort bekoomen. Soo sijn
mijn gedagten als dat mijn lieve süster mijn brieven
niet ontfangen hebbe, en daarom weest tog soo
goet en antwoort mijn tog op sijn spoedigste. Mijn
lieve broer en süster, wat mijn gernesoen betreft,
is* slegt en duer maar het gaat mijn godt
dank nog reedelijk. Want wáár men hoort, het
is tegens woordig overal slegt, soo dat weij hier
nog niet kenne klaagen. Mijn lieve süster, als UE
mijn schrijft, soo laat mijn eens weeten hoe het
in Gelderlandt geleegen is: of het daar wel soo is
als hier de spraak is*. Hier is de spraak als dat
de Pruijsen kort* om onse grense een armee
bij malkander formeeren, maar wij tweijfele
daar nogaan of het nog wel waar is.
[2] Nu moet ik mijn lieve broer en süster eens
laaten weeten hoe het hier met het Oranien
Huijs gestelt is. Hier moet geen mens hoegenaamt
klijn of groot voor de duer koomen of het moet met
oranien behangen weesen. En oranie vlaagen op kerke
en torrens, en wij trekken op de wagt met oranie
kokkarde, soo dat hier alles oranien is watter
leeft. En hoop* dat het in het kort* in alle
onse provensis soo sal weesen. Verders
47
[ze is]
[ik hoop]
[zo spoedig mogelijk]
[verlangende]
[dat is]
[zoals hier het gerucht gaat]
[dicht]
[ik hoop; binnenkort]
De Verbrande straat (lange tijd zo geheten na de ontploffing van een daar gelegen kruitmagazijn), thans
de Bergstraat.
689
weet ik mijn lieve broer en süster niets
niefs te schrijven en sluijt na toewensing van
des Heeren seegen en wenssen mijn lieve broer
en süster al wat van den Heer te wensen
is wens ik UE van herten, en voor
blijve* UE liefhebbende broer
E.J. Van Kampe.
Ysendeijken, den
22 Jullij 1787.
Versoek* de hertelijke groetennes aan
mijn broer en süster en ik hoop dat
het haar nog wel mag gaan,
en verders aan alle goede vrinde.
690
[ik verblijf]
[Ik verzoek te doen]
[45-526]
[Doesburg, 15 november 1799]
Aan
De Ehrsahme Jonge
Dochter Jsabelle
Kreftens wohnhaft
beym Hr. Weinhorst
Zu Kempen
[andere hand:] retour
[andere hand:] f[ranc]o Nymege
en venlo
[keerzijde in andere hand:] Van Zutphen
met 3 st. verschot
[keerzijde in andere hand:] Retoer niet bekent
[stempel op keerzijde:] DEVENTER
Doesburg, den 15de Novemb[er] 1799
Peter Hans
an Jsabella Kreftens.
Liebe Freundin,
sie wird nicht wenniger schmertzen
als ich empfinden, wenn ich
ihr werde melden daβ ihr
brahfe Herr Joseph den
19de Sepdember in der grose schlacht
bij Alt Karsbel in Nord-Holland
ist dodt geblieben. Ich bin in
derselbige battalie gefangen
worden, und bin jetzt wider aus
Engeland kommen zu meinem
battaillon welches jetzt in der
stadt Doesburg ligt. Wir haben
viel geliden aber die Engelsche
und Russen haben noch mehr verlohre
und müssen nun das land raumen
und alle schaden verguden.
[2] Liebe Isabella, ich melde ihr
weider daβ mein Bruder in der
erste schlagt seine zweij beine
durch ein canon koogel verlohren,
und hat noch 5 wochen gelebet.
Er ist in Amsterdam gestorben.
Der Herr Joseph hat in noch
sehr beweinet da er aus dem
[1]
691
wagen zuruk gebracht worde.
Mein Hertz weint noch dägelich
wenn ich an Joseph und an
mein bruder gedenke.
Von dem Herrn Franβ weis
ich ihr nichts zu melden, den
ich bin nun erst aus der gefangen
schaft kommen. Hiemit grüse
jch euch wie auch schwester Anna Marie
viel tausentmal und bleibe
euwere getreuer und gutwilliger
freund P. Hans.
Sergt.
[3] Gott ist
mein heil.
Mein Atres ist also:
An
P. Hans, ober jäger
jn der 4de Compagnie
vom erste Battaillon
Bataafsche Jägers
a Doesburg.
Ein freundlich copelement
an Herrn von Weinhorst
und an seine übrige söne.
Befehle euch alle in Gottes
heilige protextion und
recommandeere mich in euwere
dägeliche andacht.
Dieses habe ich in der eil geschriebe.
Lebet wohl, beste Freundin.
692
[45-527]
[Delft, 16 maart 1777]
WelEdelGestrenge heer
Den Heere Arnoldus vander
Hulst Rigter tot Zelem
&&
Franco Tot Doesburg
over den Yssel
[stempel:] DELFT
WelEdele Gestrenge Heer!
[in andere hand en met moderne inkt:] JWijs [?]
Dirk en Lucas Velt hebben de vrijheid genomen op
UWelEd. Gestr. de neventgaende procuratie*
te passeeren met allervrindelijkst verzoek, dat
UWelEd. Gestr. deze commissie wel gelieve op
zig te neemen, en ’t geld aan hun te doen toekomen,
wijl* zij niemand hadden die zij hiermeede
konde chargeeren*.
In hope dat UWelEd. Gestr. deze vrijheid niet
qaalyk nemen zal, heb ik de eere mij met
alle hoogagtinge te noemen,
WelEdel Gestrenge Heer,
UWelEd. Gestr. zeer gehoorzamen
Dienaer
W.N. Zwinhoven.
Delft, 16e Maert
1777.
Mijn addres is: advocaat
en notaris te Delft.
[machtiging]
[omdat]
[belasten]
693
[45-528]
[Bolsward, 23 april 1799]
Johan Antoon Scheiffer
corporaal onder de 2de halve brigade
van het 2de Bataillon Comp. No 6
a
Doesburg
Bolsward,
den 23 April
1799
Seer Beminde Lief,
Hebbe* UE. letteren van den 15de deezer
wel ontfangen en UE. welstand daar
uijt vernoomen, het geen ons lief was
te verstaan; wij zijn alle nog wel.
Het moeijt mij in mijn ziel* dat UE. geen
verlof kunt krijgen, dog leeft gerust:
al met er tijd zal alles wel lukken.
UE. heeft met neef & nigt Paaschen
gehouden, het geen mij lief is te verstaan.
UE. lief moet mij voor al eens schrijven
of UE. de brieven van ons wel ontfangt.
Versoeke* deeze ingeleijde briev aan mijn
neef & nigt geliefd te bezorgen.
Wij hebben ons voorneemen veranderd
en stuuren den brief zelve aan nigt Betje.
Het is mij, beminde lief, onmogelijk
om bij UE. te koomen, dewijl ik Meij*
in een andere huur koome woonen.
Verwagte ten eersten* weeder een brief van
UE. beminde lief, anders zijn wij ongerust.
De groetenis van mijn moeder en Liesbet,
van Coopmans vrouw en zoon, en Antje & Johannes.
Ik wensche UE. alle heijl en voorspoed
en ben UE. beminde lief tot er dood toe.
Reijnskje Jacobs.
[Ik heb]
[Ik vind het heel vervelend]
[Ik verzoek]
[omdat ik in de maand mei]
[Ik verwacht zo spoedig mogelijk]
694
[45-529]
[Amsterdam, 16 november 1783]
Mijn Heer
De Hr Harman Rutgers
coopman
[tot] Doesburg
aan den Yssel
[stempel:] Leyden
Amsterdam, 16 Novem. 1783
Mijn Heer,
Wij hebben uE missive benevens de gezondene
gelden wel ontfangen en dezelve accoord bevonden.
Zenden* Ued. de gequiteerde rekening ingesloten
weder te rug, Ued. bedankende voor de prompte
betaling. De goederen, door Ue. gekogt, zijn
al over 4 – 5 weken* ingeladen zoo als Ue. bij
onsen laatsten* gemeld hebben. Nu hebben wij
vernomen dat de schipper Vervoort vandaag
over agt dagen vertrokken is, dus wij hopen
dat Ued., wanneer het water hoger mogte worden,
spoedig zult ontfangen.
Blijve na vriendelyke groetenisse,
Mijn Heer,
UEDWDr
Wei. Rutg[er]s Seyen & Comp.
695
[Wij zenden]
[al 4 à 5 weken geleden]
[zoals wij u in onze laatste brief]
[45-530]
[s.l.{=Angerlo}; s.d.; s.a.{=1810}]
Aan
den Heere Prefect van het departement
van den Boven-IJssel
Te
Arnhem
Franco
[poststempel;] P I 2 I P
DOESBOURG
[Zegel: Klassieke dame met Phrygisch kapsel en met in de rechterhand een staf, staande voor een
altaarsteen waarop een adelaar afgebeeld. Met de linkerhand houdt zij een bijbels uitziend paar wetstafelen
overeind, waarop het woord LOI staat. In de randf staat genoteerd: EMP. FRAN. 50 C.]
Aan den Heere Prefect
van het Departement van
den Boven-IJssel.
Mijn Heer de Prefect!
Geeft zeer eerbiedig te kennen Johannes
Ort, wonende te Angerlo in het canton
Doesborgh arrondissement Zutphen.
Dat hij zedert de invoering van de Hollandsche
belastingen in het jaar 1806 is geweest ontvanger der onbeschrevene middelen te Angerlo.
Dat hij om deezen post naar behooren waarteneemen andere middelen van bestaan heeft moeten laaten vaaren.
Dat met de invoering van s’Rijks belastingen
deeze post ophoudende, de suppliant, die met
Vrouw en Vijf Kinderen belast is, zich zonder
bestaan bevindt.
Weshalven suppliant de vrijheid neemt
zich tot UHoog EdGestr. te wenden
en met den diepsten ootmoed te
verzoeken: Dat de suppliant
door UHoog EdGestr. goedgunstige intercessie en aanbeveling als ontvanger van de
directe belastingen te Angerlo geplaatst worde.
Twelk doende &c.
Johannes Ort.
696
[45-531]
[Keulen, 23 april 1795]
Au Citoyen
Charles Soleil A
Sedam* proches emeric arnem
en holande a
duesbourg
[poststempel :]
DON K ARM
SAMBRE ET MEUSE
[poststempel op keerzijde :]
DÉBOURSE
ARM SAMBRE ET MEUSE
[1]
De Cologne, lan 3e de la republique
ce 4 florial, armee Samble* et Meuse
Citoyen et ami,
Je macquite quoique un peu tard de la
promesse que je vous fis lors de mon sejour
pendant ma residence aupres de vous. Mais
les marches et contre marche que nous avons
faits depuis notre depart dhollande
en ont été la cause, et enmité [ ?] une maladie
de 15 jours que jai faits mais qui en passe
actuelment. Je ne puis rien vous dire de
nouveau par ici. Vous etes plus a porte de
le scavoir que moi, sinon que le siège de
Luxembourg et Mayence vont toujours
leurs train. Je vous prie de faire agreer
mes respect au cousin et sa cher famille
que jai peut etre trop vue pour le repos
de ma vie. Pardonnez un aveu que je
ne puis faire qua vous, et faites agreer
sil vous plait mes homage a la plus
grande de les filles, car nentendant
[2] point la langue je nai pue le faire. Peut
etre que des momens plus heureux pour moi
me rameneront pres de vous. Mil chose de
ma part au ministre ainsi qua sa cher
moité ainsi qua la dame qui parle
francois. Je vous prie de me marquer
ce quil y a de nouveau en Holande.
Mes respect a la citoyenne Du Soleil.
Je suis en finissant, citoyen, avec
fraternité votre concitoyen
Vallin.
chasseur du 19.
Au citoyen Vallin, chasseur du 19e
regiment de chasseur a cheval, 5
compagnie, 3e escadron de vasiolt [ ?]
697
[Sambre]
de Merlo, arme Sambre et Meuse.
[45-532]
[Doesburg, 30 januari 1812]
a
Monsieur le Maire
a Hummelo
[afzender :]
Le receveur de
l’enregistrement
a Doesborg
Van Teylingen
[poststempel:] I 2 I
DOESBOURG
Doesburg, le 30 Janv. 1812
N. 15
Van Teylingen, Receveur de l’Enregistrement et des Domaines, Bu
reau de Doesburgh
a
Monsieur le Maire de Hummelo
Monsieur !
Mr le Directeur me demande un
état des canardiéres qui peuvent exis
ter dans cet Arrondissement.
Pour satisfaire a cette demande, je
vous invite a m’adresser le plutot possi
ble un etat des canardiéres qui se trouvent
dans votre commune, indiquant : 1. le nom
de l’Arrondissement ; 2o celui du Canton ;
3o celui de la commune ou pourraient
exister ces canardiéres ; 4o le nom des
lacs, etangs etc. ; 5o le nom et la demeure
du fermier ; 6o la date des baux ; 7o le
nom de l’officier public qui a recu le
bail ; 8o la durée du bail; 9 l’epoque de
l’entrée en jouissance ; 10o le prix annuel
du bail ; 11 les epoques fixées pour le payement des fermages ; et enfin 12o les observations dont chaque art. vous paraîtra sus
ceptible.
Dans le cas ou il n’existerait pas de biens
semblables dans votre commune, je vous prie
de m’adresser un certificat negatif.
J’ai l’honneur d’être,
Monsieur le Maire,
V.T.H. & T.O.* Serviteur
Le Receveur de l’Enregistrement
[Votre Très Humble et Très Obéissant]
698
L.G. van Teijlingen.
[45-533]
[Doesburg, 1 maart 1821]
Messieurs
Messieurs Mackay
à
Rotterdam
[andere hand :]
wynhaven
[poststempel:] DOESBURG
[1]
Doesburg, den 1 Maart 1821
Waarde Vrienden!
Wy hebben uw laatste brief met veel genoegen ontvangen en ik kon niet nalaten dezelve zoo spoedig mogelyk te antwoorden, dewyl ik u in eenen zoo langen tyd
niet geschreven had. Zoo ik geloof heb ik uwe brief die
ik in de maand November van Jan48 ontvangen heb
nog niet geantwoord. Daar ik zedert eenige tyd een
weinig ongesteld geweest ben, en thans nog niet geheel
wel bevind, zoo nam ik dit dan eens heden morgen
waar. Theodu bevind zich op de Latynsche school
en ik hoop er mogelijk morgen ook naar toe te gaan, ten
minste indien myn hoofdpijn beter is, want ik kan u
wel verzekeren dat ik my schrikkelyk verveel den geheelen
dag alleen in een kamer te zitten die meer naar een
kerker gelykt, want dit is eerst de kapel van het klooster
geweest, waarvoor dit huis eerst gebruikt werd, en dan kryg
[2] ik gewoonlyk een paar rotten of muizen tot visite. Om u
de waarheid rond uit te zeggen heb ik uit de brief
van Æneas49 weinig kunnen lezen want hy had naar
het schynt zeer in haast geschreven, maar vooral uit
die gratianim actio heb ik haast niet uit kunnen
komen, maar ik heb begrepen dat gijl.* beide een
prys hebt ontvangen. Indien dat zoo is, dan feliciteer
ik er u mede. Gy hebt my nog niet eens verhaalt uit
welke boeken gijl. werkt; by eene volgende schryf
ons dat tog eens. Ik verlang zeer naar huis te gaan
want een jaar van zyn oude lui verwyderd te zyn is
in het geheel niet aardig. Nu, die tyd begint nu al langzamerhand te naderen en ik hoop dat wy dan meer aan
elkander zullen hebben dan in de gepasseerde vacancie.
Want waarlyk, dat kon er niet door: een dag nog niet
eens by elkander te zyn. Ik wou dat ik maar
48
49
[gijlieden]
Hij werd later de vader van Aeneas Mackay. Zie Nieuw Biografisch Woordenboek V, 334.
Aeneas Mackay 1807-1876. Zie Nieuw Biografisch Woordenboek V, 333.
699
uit die elendige mosterdstad weg was, want er is
niets goeds dan mosterd, en de dames die er zyn: zoo
nuffig zonder vergelyking. En hoe bevalt het u in
Rotterdam? Hebt gy nog al goede vrienden en kennissen
of bemoeit gy u met geen smoussen en sjaggelaars* ?
[sjacheraars]
[3] Nu wy hebben er hier ook uit die fabriek*. In het begin
[van die soort]
van deze maand hebben wy hier een aardig geval op de Latyn
sche school gehad. De Een paar discipelen van de rector hadden zich samen
een beetje veel dronken gedronken, en een hunner meer dingetjes
van dien aard gedaan hebbende daar reeds door veel menschen
over geklaagd was, zyn de curatoren op een maandagmiddag
om vier uren vergaderd en hebben goed gevonden om den jongen
van het school aftezetten. Zy hebben toen ons allen byeen
geroepen en een ding gelyk een sententie voorgelezen.
Nu, waarde vrienden, moet ik eindigen, my
in uwe vriendschap aanbevelende, en na vele c[ompli-]
menten aan uwe waarde ouders verzogt te hebbe[n]
zoo noeme ik my
UEd liefhebbende vriend
C.W.J. v. Boetzelaer.50
50
Christiaan Willem Johan baron van Boetzelaer, heer van Dubbeldam, 1806-1872.
700
[45-534]
Mons
Monsuir Jan
van Doesburg
tot vinraa*
in de keyser
per wel*
[Amsterdam, 5 januari 1786]
[=Venray]
[=via Well]
[1] Amsterdam, den 5 Jannewaari 1786
Seer beminde suster en broer,
ik kan niet na laate om ue
eens te schryve hoe of het met
ue gesont hijt is, want ik seer
verlange* ben om eens te weete hoe
of het met suster en broer gesont
hijt is om dat ik geen brief en
heb gekreege toe* ik ue de trommel [toen]
heeft gestuert en ook heeft versogt
of gy soo goet bliefde te weese en
schryve myn eens of gy die wel
gekreege heeft. Want ik heb die
an de Nimweegse schipper mee
gegeve en aan Ter Hors en broer*
ge adereseert en* verders aan ue
te besorge. Maar, lieve suster, ik denk
als dat ue siek bent om dat ik geen
letter van u kreyg, maar ik hoop
met de hulp van Got van nieu* als
dat ik mag hoore als dat ue alle
by nog in een goeye gesont hyt
mag weese, lieve suster, want het
sou ons leet weese om te hoore*.
[2] Wy benne door Gots goet hyt nog
alle maal gesont. Maar, lieve
suster, wat is dat bitter kout in
een* bedroefde winter! Ik hoop als
dat Got het versien sal*. Is by ue
ook soo kout? Ik geloof van ja.
Nu, lieve suster en broer, nog wense*
ue een saalig nuewe jaar na
siel en lighaam. Dat Onse
Lieve Heer u blieft te seegene
mit gesont hyt, en de groete
nus* van suster Griete en van Kaa
en van broer Hyn en syn vrou
en van klyne Jan an syn
groot moeder en vader*. En deese
vrinde wense ue altesame
[lees: verlangende]
[Ter Hors z’n broer]
[versta: om die]
[opnieuw]
[versta: om het tegendeel te horen]
[versta: deze]
[het ten goede zal keren]
[wens ik]
[groetenis]
[lees: grootmoeder en –vader]
701
een salig nuwe jaar en veel
seege. En ik in* myn man wense
het selve nog eens. Ik hoop als
dat ik eens antwoort sal kreyge
op deese brief want anders ben
ik maar ongerust. Ik hoop als dat
gy de brief sal selver schryve met
u eyge hant, want soo gy niet
selvr* en schryft soo scheelt* daar
ook wat aan want dan ben ik ook
[3] siek. Maar soo gy selver schryft
dan ben ik gerust. Ik heb gehoort
als dat Femmetie Nierlet [?] overleede
is. Got geeft* haar de ewege rust.
Verders wens wy ue de seege
en gesont hyt na siel en na
lighaam, en syt gegroet van
myn en myn man. Annatie
Overkamp, huys vrou van
Dirk van den Bocht.
[en]
[lees: selver; mankeert]
[versta: geve]
702
[45-535a/b]
Aan Mons.
Lamert Jansen
tot Duedekum*
verder sieto te Besorrege
Mons. wilem Beyers
[1] Quartlooten
No 29138
40
41
42
44
45
46
Achtste do*
No 12654
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
67
68
[2] Achtste huurloote
No 12590
91
93
94
Sestiende dito
No
9538
39
40
41
43
44
[s.l.; s.d.; s.a.]
[=Doetinchem]
[dito]
703
[45-536a/b]
[Amsterdam, ? maart 1795]
An den Burger den
Burger
P.F. Franzi
logert in de
Beer
tot Doesboerg
Caris[…..?…..]
Liberta
Fraternita
Io sono statto da Pertat 2 volto ma non o pottatto parlarge, ma andero anche questo
mattina é li diro se volle piar quel vasso é questte 4 quadri per vendere in su
una venditta é a lora li diro di andar da Weldanger. Si non vol payare a
Weldanger che quando che té sarij mundig, noij medimo faremo la fede del
battessimo in su una pella di ventalia, che credo che sara il melio,
e che a lora andero la faro del Sigr Pertat. Passano a 2000 assinatis
piatte da Glad. é la compania del Dantu é de ga finita che non
vol dar piu del Denaro al Sigr Passano.
Guarda derte pol venire vivande per potter andare per tutto
dove vollemo per potter piar robba per carta.
Fraternita
Louis Franzi.
[45-536b]
Amstr den
Liberta
Maart 1795
Fraternita
Jo o riciputto la tuva in la quale sento che per far il
vivandie, non se posse per che il General Van Damme non
é di quella parte che noij pensamo. Il przzo delli assenati
é 4 [..?..] per lira che é 10 dutti a 11 per lira, é se volamo delli
risepis, bisonia che abbiamo delli bonni del comandante
é noij non li abbiamo, per quello non penso che noij poremo
aver la fortuna di veder li resepis, ma que danno
dentro una receta a la municipalita per quelle gente che
anno piatto li assenati avanti li 6 februarij che vollero
delli resepis é forsi anche noij averemo qualche lossa
ma non ce a fidarsi di quela per che noij siamo tanto
fortunatto comme un assino, ma se tu fa metter il nome
delli soldatti fasso metter avanti il 6 februarij.
Ma il melio per noij non sarebbe che a far il vivandie
non per vendere ma per potter andare libro con li
francessi, per potter piar della mercancia a bon
przzo con carta comme per andare a Bentem*, é de la à
Munster. Se li francessi vanno, che la nova e qui per
sucuro che li f[r]ancessi. Sonno à Emden é a Leer.
Che io penso se noij avessimo un passo comme vivandie
704
[Bentheim]
poressimo andare il queste citta nove per piar
per carta comme in del Bentem che presto sarano
[2]fa la tuva efflesionne per che qui non ce niente a farre
che te tel se si ben che mi, che io non so che farre, io
sonno andatto da palavissino per veder comme fa, é o
visto che era a far il nome de Trofino, ma te pol
pensar che robba che pol esser. Io sonno andatto di quella
donna sul roken [?], per veder se aveva di bissonio delle
corde ma mi rispossa di no é che ne aveva ancora
molti mazzi, e per quello io non sono andatto à
piarla di quello del Blom mark. Lasse che le vende
luij. Io sono statto à Harlem per vendere delle corde
ma non una corda, che quelle, che avevemo à da
aver, é per quelle pensa comme va benne a dio
se tu a da bisonio del caffe o thee quel che tu à
bisonio, te comandaro. Penssa che qui va malle,
comme tu il saij. Se Bockholz le piatto, va la per
piar per carta, che se tu danno 2 soldi per
lira dalle che ne pottemo aver a 11 dutti
per lb*. Jo spetto subbitto la tuva risposta.
a dio
a dio
Louis.
La lettre di Parigi portero
che la gente non vollero piu
delli assenati per la
mercanzia. Possa comme
andera.
705
[liber=pond]
[45-537]
[Doesburg, 1 januari 1798]
Al Sigr Carlo Arberti
Franco Cologna Mantua No 1
Milano per Omegna
A Germagno
[45-538]
Monsiur Antoni
Gilardi koopma
jn gelanterie* logiert
jn de
Beer
tot toosburg
Bolduk*, ali 3 Desembre 1786
Jn riscontro alla cara vostra delli 29 pasatto
servo di dirui quanto che ricievarette questa
mia lettra delli di partira subitto per Bolduk.
Farette jnmanera di rittrovatui qua senza falto
almeno geiovedi di mattina o, se non pottette altro,
venerdi, ma subitto che ricievarette subito partirete
jn sul momento, perché la fieradi gia cominciata
partirette o a piede o con yl posuaga*.
Pure che prenette la pui coortta congiontura.
Vi o di gia scritto altre volte non vuette ricientto
nisuno rispostta altro non o corche saludarui
vi aspetto senza falto.
Jan Chiesa.
[’s-Hertogenbosch, 3 december 1786]
[galanterieën]
[Bois-le-Duc]
[postwagen]
[45-539]
[Amsterdam, 29 februari 1792]
Allj Sigri
Signori Tonus Barttolini
p[er] Aguisghani
[keerzijde in andere hand:]
doesb
retour te Nymegen onbekent
706
[45-540a/b/c/d]
Vier rekeningen zonder envelop.
Deze vier rekeningen waren ingesloten bij brief nr. 45-691.
[45-541]
Drie rekeningen zonder envelop.
.
[45-542]
Een rekening zonder envelop.
Deze rekening was ingesloten bij brief nr. 45-654.
[45-543]
Los adresbriefje, dat ingesloten was bij brief nr. 45-568.
[45-544]
Losse envelop.
Zie ook brief nr. 45-242, 45-243, 45-452 en 45-642.
[45-545]
Losse envelop.
[45-546]
Losse envelop met enkele woorden op de binnenzijde.
[45-547 – 45-557]
Zestien brieven in Hebreeuws schrift.
Onder nr. 45-692 is nog een zeventiende brief in Hebreeuws schrift geplaatst.
Brief nr. 45-547, d.d. 19 februari 1795, gericht aan monsir davit leewi haas Joode coopman tot
doeseborg bij aarinhijm en handelend over een geldkwestie, is vertaald en becommentarieerd door
Ieke Spiekman. Zie “Een Nederlandse Jiddisje brief uit 1795. Kaan sjoeve uit Doesburg” in Grine
medine 33, pp. 1-14.
707
[45-561a/b]
[Amsterdam, 31 augustus 1781]
Aan De Heer
Herkst
pruykemaaker
woont op de burg
tot Doesburg
Aan Jan
Dirker
tot
doesburg
[1] Den 31 Augustus 1781 Amsterdam
Aan Jan Dirker.
Wij hebben al voor ses
weeken een brief met een
dukaat en een sestalf 51 ge
stuert en ik kan myn niet
begrypen dat gy myn daar
nog geen antwoort opge
stuert heb. Ik versoek met
ten eersten* ant woort. Wy
binne* alle nog reedelyk wel
en hoope dat uedele dese brief
in ge sont heyt mag aantreffe.
[2] Verbly vende hier meede
u* dienst willege dinaar
Hendrik Dirker.
Myn adres is: Hendrik
Dirker. Voor de Snoekis
brug tot Amsterdam.
51
[zo spoedig mogelijk]
[zijn]
[uw]
Een muntstuk ter waarde van 5½ stuiver.
708
[45-562a]
[Velp, 28 juli 1784]
[Andere hand:] Arnheim
Aen Heer de heer
Gregorius
sijmons de* kessel
[te]
bej Drysberg
[andere hand:] Vermuthlich Doesborg
[45-562b]
Heer de heer
gregorius
sijmons de* kessel
bey Drysberg
Vellep, d[en] 28 July 1784
Waarden vreynd, yw
frauw heft myn
den 5 dyt mant de Feverar*
belopf* aan Bender
de* Goch 6 gulde
[te]
ver dje kryff hyer*
op myn reckenyng betallen.
Ben nog nyet gethan*.
Ik hebbe al djt mant* 2 bryeff
van Bender ut Goch bekommen
van dje kryff hier.
Gelyft hem dog 6 gylten betallen
gegen en quytuncy*.
Ver bleyve ju* dienar
Jeschiyrleyr*.
[te]
[de 5e van deze maand februari]
[beloofd]
[voor de griffier]
[Ik ben daarvan nog niet voldaan.]
[deze maand]
[tegen een kwitantie]
[uw]
[J. E. Schuerleir ?]
[45-562c]
Monsieur
monsieur Bender
a goch
Vellep, d[en] 28 July 1784
Werder freund, ich habe die
2 brieffe wohl bekommen.
Sie muβen mir nicht übel
nehmen das sie das geldt noch
nicht bekommen haben. Das geldt
ad 6 f* habe den 5 dises monnat
[florijnen = guldens]
an Gregorius Simonβ zu
seine frau jn Kessel bey Drisberg
709
mit gegeben jn Fevruar. Die selber
wird jhnen das geldt ausbezahlen.
Ich bin noch nicht in Cleve
gewesen. Ich er warde* nun
[erwarte]
noch ein brief von Adurgadt [?].
Wan ich nach Cleve kom
dan soll ich gewiß bey sie
nach Goch kommen. Sie braugen
gar nicht bang zu sein vor
die haus her.
Ver blejbe Ihr Dienar
Jeschuerleir*.
[J.E. Schuerleir ?]
710
[45-563]
a Mijn heer
De heer Steven Heecke
Docktoor in jousborgh52
tot Dousborgh*
[andere hand:] über d[oesburg?] devenlo
[andere hand:] doüsberg
[andere hand:] cito cito
[Venlo, 25 april 1784]
[De eerste letter j is gewijzigd in een D.]
[1] Venlo, den 25 april 1784
Seer lieve suster en swaeger,
Ik hebbe een matres* vor u kind gevon-
[onderwijzeres, schoolmeesteres]
den die haer alles sal leeren. Sij is een
vande prinsepalse* in Venlo, daer sy ock
[voornaamste]
mede* in den kost sal sijn . Het is bij 2
stelle minsche* die haer wel* sulle nae
sien* en daer sij seer goeden kost en dranck
en haer gode reginnen* sal hebben, soo dat
gij haer bij nemant* beter sult besteden*
als daer. En sij wille voor den kost alle
weke hebben 3 gulden, maer het wasse
en naijen buijten kans*. Die 3 gulden is
voor den kos en leer loon same. Lieve suster, als sij haer dan komt besteden soo
versoek ik vrintelijk van u dat gij
togh selver mede wilt kome op dat ik
u nogh ens mogh sien vor mijnen doodt
[2] want ik geen kragh nogh magh hebbe
om u te kome sien. Wilt u dan, bid ik u,
om mijen wil herbermme* want gij de
[eveneens]
[rustige mensen; goed]
[controleren]
[lees: regime = leefregels]
[ versta: niemand; onderbrengen]
[niet meegerekend]
[om mijnentwil erbarmen]
magh nogh heb om mij te besoeke.
U weet niet hoe seer ik na u verlang.
Ik denck en bidt soo dicwils met trane in mijn oogen dat ik u togh ens
mogh sien. Godt geve mij togh dit geluck om u, mij leve* suster, te sien
want
gij heb nu ock gode ockacie*. Ik blijve
dan met respet* aen UE. brouder en
suster* en Godt wilt u in syn behout*
houden.
Ud.* suster Catrina
Helles,
vrouw Sprunkens.
52
[versta: lieve]
[een goede gelegenheid daartoe]
[respect]
[versta: aan u, zwager en zuster; bescherming]
[van u edele = uw]
In 1784 was er in Doesburg geen geneesheer met die naam.
711
[45-564]
[Drukwerk]
[Amsterdam, 30 maart 1785]
Mijn Heer
D’Heer J. Koutz
tot
Doesburg
aan den Weesel
Waarde Oom & Tante
Den Allerhoogste Godt, onze Herten door zuivre liefde
geneigt hebbende, om ons in den Echt te begeeven, zyn wy
voorneemens, onder afbidding zyner dierbaare Gunst en reike
Zegeningen, ons door een wettig Huwelyk onderling te verbinden, en daartoe op Zondag den derde deeser de eerste
Afkondiging te doen geschieden.
Wy hebben het vermaak van het genoegen onzer
Weedersydsche Ouders
hier over te ondervinden
en hoope Uw E D L daar in mede zullen gelieven te
participeeren; in welke verwagting wy niet konden afzyn
Uw E D L
hiervan Communicatie te geeven, en te
verzekeren, dat het ons byzonder aangenaam zal zyn, ons met
Uw E D L
steeds voortduurende Vriendschap vereert te
zien, en hebbe de eere met zeer verschuldigde Hoogagting
te teekenen.
Waarde Oom en Tante
UEDWen volvaardige Dienaar , En Neeff
en Dienaresse en Nigt
Johannes Christiaan Tenter
Joanna Maregreta koutz.
Amstrden 30 Maart
Anno 1785
d’Heer Koutz
tot
Doesburg
Versoeke commenucatie aan de verder famielje
712
[45-565]
[Schinnen, 12 november 1787]
[andere hand:] de Sittard
Aen joffrouw Helgers
Weduwe Woonende
in dusborg
a Dusborg
[andere hand:] Nimwegen
Seer Geeerde joffrouw,
Jck ben in groote gelegentheijd*, mits* dat ick UE
geschreven heb, van het laecken te schikken*, hetwelk
ick in den laesten brief geschreven en de staelen*
getekent heb, omdat ick het selve nog niet ontfangen heb, dan soo versoeke ick van UE, van het
selve met de eerste occasi te schikken aen mijnen soon te Sittaert woonende, of neen* antwoord
hoe het is*, dat gij het selve nog niet geson
den heb. Ick blijve nae duijsent complementen
uwen onderdaenigsten dienaer,
Joes Pijls, schepen
van Schinnen.
Schinnen, den 12 November
1787.
713
[verlegenheid; omdat]
[de lakense stof te sturen]
[voorbeelden, ontwerpen]
[een]
[hoe het komt]
[45-566a]
Wel Edele Gestrengen Heer
De Heer E. Gallas, venderick
onder het Regiment van den
Heer Baron van Plettenburgh,
Te Doesburg
Met de meeste hoogachting,toer car*
op Nimwegen
[1]
[Helmond, 8 november 1787]
[‘beurtkar’]
Hellemont, den 8 novenber 1787
Seer lieve en dierbaare ED* kleijn zoon
Gallas,
[edele]
Ik heb UEd. zoo nenge* brief geschreven en
noet* geen antwoort op gehad en ock packe
op dorkart* gezonde en ben seer bedroef dat
noet geen antwoort schreijf; dat lieve Eduwart
zoo bemint en in geen drie jaare gezien heb.
Ider kreijg verlof en UEd noet komt docht*
bij grootemoeder. Al komt niet bij vader*.
Ik zal voor streijije ik om maer als was
voor drie dagen*. Ik zal reys koste betale
en raet en daet geve want braef farelier
ben en ock voor hoogheyt leve heb gewage*.
Ik ben seer bedroef. Vader heeft mijn
geschreve dat in dest [?] gaast [?] van overste staet
[2] daer seer bedroeft om ben, maer dat is
niet. Ik heb vader ock geschreve hoe
geleeft heeft UEd grootemoeder is een
vrouw in haer 80 jaer goet* en die kan de
estore van lant* van twee hondert jaer daer
in van verwonder is de over [?] van ziet die leve
[lees: menige]
[nooit]
[toerkar = ‘beurtkar’]
te [..?..] gebleve is in lase oorlig* tegen
Vranrijk en was neeft* van ons en die had
ock stiefmoeder. Als dat vertellen zou,
had wel dag werckt*. Dolf van Schat in
onder Danvie* en komt geduur* van verlof
tuys, en UEd komt noet. Komt maer
eens voor drie dagen; de reys koste zal
betael worde. Over* zal wel verlof geve
dat* bij grootemoeder komt. Zal als mondeling
zegge*: “lieve Eduwart, houw God in oog.” Ik
heb gezyt dat zoo prins gaen zal*, God is met
[3] neeft Vandeliet kreg van neeft dracht*
nocht. Verdetrate al jaar bij gelt is
van moeder gekome en stierf moeder zou
[laatste oorlog]
[een neef]
[Als ik dat allemaal moest vertellen, had ik wel een
dag nodig. Dolf van Schat is in het regiment d’Envie]
[gedurig, steeds]
[komt evenwel nooit]
[Je komt zelfs al niet bij je vader.]
[Ik zal mijn uiterste best doen voor een verlof van
zelfs maar drie dagen.]
[want je bent een dappere fuselier en hebt ook voor
Zijne Hoogheid je leven gewaagd.]
[een eind in de tachtig]
[landshistorie]
[Je overste]
[dat je]
[Ik moet je als ware het mondeling zeggen:]
[als de prins {Willem V} moet vertrekken]
[tractement?]
[Je tractement is al jaren met geld van je moeder
aangevuld, en als je moeder stierf, zou je niet meer
714
hooft wel op dool weg kreijge*. Ik zal
niet meer schreijve maer ik zal wagte.
Verzoekt aen overste en komt bij mijn,
als was voor twee dagen. Broeder Hendrik
staet in zin van vader en moeder en ock
weten wat je moest doen.]
[heeft een warm plaatsje in het hart van vader en
moeder
en ook van de familie omdat hij patriot is geweest.]
[Oranje]
[luid en duidelijk]
van famiede omdat pateryot is geweest*.
Ik ben voor ooryande* en zal leve wage.
Dat heb volkome* uyt geroepe voor
heel Hellemont en zoo als gezegt heb
is geweest. Ik zal eyndige en zal wagte.
Adie*, vaer wel. God is met* en weest gegroet,
[Adieu; God zij met u]
en van mijn, en neeft Vanderliet. Zoo
teeke met teerde liefde*,
[teken ik met tedere liefde]
UEd van hert liefhebbede* grootemoeder en weuduw*
[je van harte liefhebbende; weduwe]
van heer Gallas.
715
[45-566b]
[Helmond, 6 november 1787]
Monsr
Monsr Nikolaes van
Schaijck tamboer onder
Plettenberg && thans
Tot Doesburgh
[1]
Helmont, den 6
Nov. 1787
Seer beminde soon,
Hopen dat deesen* UEd in een goede
gesondheedt sal mogen aentreffen,
want indien het anders was, het soude
ons smertende weesen. Wat aengaet*,
wy syn door Gods goetheedt nogh
gesont. Verders soo is het ons van
harten leet als dat UEd soo met
dheer Gallas bent aengeweest
om tot nog geen handgelt kan
verkrijgen* het welk volgens de
belofte*, daer ik UEd moeder present ben
geweest en belooft heeft, niet aen en
komt te voldoen*. En versoeke aen
UEd heer Chargant* om hier van
[2] werk gelieft* te maken om de
penningen gelieft* te krijgen. Want
volgens aenneming van hem
heeft geaccordeert voor agt ducaten*
en het geene de compagnie geeft,
[Wij hopen dat deze brief]
[lees: Wat ons aengaet]
[versta: zich tot nu toe vruchteloos
tot de heer Gallas heeft gewend
om het handgeld te krijgen dat hij
heeft toegezegd -waarbij ik, uw moeder,
aanwezig was- en dat hij beloofd
heeft, maar niet nakomt.]
[sergeant]
[s.v.p.]
[s.v.p.]
[volgens de aanmonstering door hem {=Gallas}
heeft hij ingestemd met een bedrag van 8 ducaten]
dog niet van heeft gehadt*, en
[maar waarvan mijn zoon niets heeft ontvangen]
denk dat ik nog ses ducaeten, oft myn
[ik denk dat er nog zes ducaten door mij of mijn
soon, nog te pretendeeren heeft*.
zoon zijn op te eisen.]
En vermits* myn soon soo veel
[omdat]
heeft uytgestaen*, soo versoeken*
[doorgemaakt; verzoeken wij]
hier van werk gelieft* te maken, en
[s.v.p.]
soo veel* sorg voor hem geleeden
[lees: en vermits ik soo veel]
heb by nagt en dag, en versoeken
van UEd om deesen brieff aen de
heer Gallas voor te leesen, en verders
[versta: en verder mijn verzoek voor te leggen
myn moet addressereeren daer ik moet*.
aan degene tot wie ik me moet wenden.]
Verders soo UEd kont overkomen*
[versta: Verder zeg ik u: als u kunt overkomen]
ende permissie heeft, om eens over
te komen, en UEd broeder volgens
gesegde in Nimweegen legt*, en
[dat uw broer naar verluidt in Nijmegen gelegerd is]
wanneer niet kan komen, soo versoek antwoort ten eersten*. [vraag ik om zo spoedig mogelijk antwoord]
Blyve UEd seer beminde soon,genege soon, UEdDWDienaresse*
en moeder
de Wed. N. van
Schaijck.
716
[Uw DienstWillige Dienares]
[45-567a]
[’s-Gravenhage, 15 juli 1788]
MynHeer
De Heer Johan Welhelm
Diergaet coopman
in wijnen
te Langenberg
bij Duisburg
[keerzijde in andere hand:] retour
S’hage, den 15 July 1788
Myn Heer & vriend,
In antwoord op Ued geëerde* in dato 10 dezes
dient, dat ik wel heb ontfangen Ued geëerden
van den 27 Juny met aan geld ƒ 16-10- en
daar voor Ued rekening gelequdeert*,
maar hebbe* aan port daar voor moete
betalen 1 gl* zoo als Ued kan sien op het
adres dat ik hier nevens zende*.
Ik sal Ued niet schryven voor dat er
No van Ued uijt komen; dit tot Ued
narigt*.
Groete* Ued en ben met achting,
MynHeer & vriend,
UEDWdienaar
Bonnier.
S’hage, den 15 July 1788.
[versta: brief]
[geliquideerd]
[ik heb]
[gulden]
[zie 45-567b]
[informatie]
[Ik groet]
[45-567b]
waarde ƒ 16½ holl.
No 8 Mijn Heer
D’Heer Isaac Bonier
ToT
Sr Haage
[andere hand;] 7½ St.
Vers. 17 st. te leyde
No 9
[doorgestreept:] per vracht
Fro* Wesel
[franco]
[Het papiertje met dit adres is geplakt op de achterkant van een speelkaart (ruitenheer) voorstellende een
16e eeuwse Franse koning met scepter, genaamd Cezar. Deze voorstelling was met de hand ingekleurd.
Deze speelkaart heeft blijkbaar gediend tot het versturen van 16½ gulden (hierboven genoemd) gelet op de
± 25 erin geprikte gaatjes, samen twee cirkels vormend, en de drie resten van touwtjes waarmee de munten
op de kaart waren vastgebonden.]
717
[45-568]
Deze brieft te best
elen an Johan Ada
m velze legen* in
doesborg onder het
volke dat in het
pes huis* gelegen
hebe* in Delft tot
doesburg in het hos
petal
zito
[stempel op keerzijde:] DELFT
[Delft, 22 januari 1795]
[gelegen]
[pesthuis]
[heeft]
[1]
Delft, den 22 Januwarie 1759*
zeer waar lieft*, ik kan niet nalat*
om uw een letter te sryver* als
dat ik nogt vris en gezont ben
en mijn moeder en het kind die
zyn ok nogt vris en gezont en het
kind is in het weshuys in*, lieft, ik
ben zeer verwonder dat ik nogt
gene briefe van uw gekreegen heben
want ik hebe al drie brieft geschreve
want ik heb dar nogt gen anwoor
op gekre* en ik wet niet wat daran
mankeer dat ik nogt van hebe* en
ik verzoek vriendeleykt myn sryve
[lees: 1795]
[waarde lief; nalaten]
[schrijven]
toge ten eers*, myn lieft, mare* lieft
[versta: mij toch zo gauw mogelijk te schrijven;
maar]
[een brief schrijft]
als gij myn en brieft schryen*
als dat gy dogt frankeer
want gy kan wel denk dat ik
niet kan betal want het is een
slegte tye* want dar is niet te wien*
want, lieft, de sfrans man is tewoor*
in delft in* dan kan gy wel denk
hoe dat het is met oons en als*
is eev dur wat wye antas*
[2] en, lieft, gy hebe myn gesreven als
dat ik over koom zou mar het
weer is myn te schit* overral
en, lieft, ik zou nogt wel over
gekom heb, mar ik dors myn niet
bege* want gy wet in watvoreen
stat* dat ikben, mar, lieft, ik
hoop dat myn lieft dogt niet
ver lat* zal zo langt als
hye leeft, want zo gy myn vor
lat*, dat god uw dar vor stra
fe sou want gy heb myn nogt
gesreve als dat gy myn zegt*
dat gy myn noet* ver lat zou,
dat ik ok met* hoop, of denk*
dan zal gy zeegn van god om
vangn*. Hier mee brekt af met
[en]
[gekregen]
[versta: dat ik nog geen antwoord heb ontvangen]
[tijd; winnen, verdienen]
[de Fransen zijn tegenwoordig, thans]
[en]
[alles]
[wat wij aantasten, wat wij begeren]
[lees: schits = boos, onvriendelijk, slecht]
[maar ik dorst mij niet op weg begeven]
[staat, toestand]
[verlaten]
[verlaat]
[met zoveel woorden, uitdrukkelijk]
[nooit]
[eveneens; bedenk]
[ontvangen]
718
pen* mar niet met myn hart.
Genagt, lieft, slap wel.
[breek ik af met de pen]
zito*
[N.B.: Het adresstrookje onder nr. 45-543 hoort vermoedelijk bij deze brief.]
719
[45-569]
[Drukwerk]
[Venlo, 13 december 1789]
WelEdele Gestrenge Heer
De Heer Van Vierssen
Capt. byt’ 1e Batt. van het Regmt. vanden Collonel
Graave Van Dam
Doesburg53
WelEdele Gestrenge Heer en Neef
Het heeft den Almagtigen God behaagt myn teedergeliefde Egtgenoot, den
Hoog wel gebooren Heer, CHRISTIAAN
WILLEM
HENDRIK, ERNST, Baron VAN BALVEREN,
Vryheer van Leur, beschreven in de Ridderschap des Quartiers van Nymegen, Ampts-Jonker en Heemraad des Ampts van tusschen Maas en Waal,
Eerste Presiderende Raad van den Edele Hove van Gelderland te Venlo,
Stadhouder der Leenen, en groot Zegel-Bewaarder &c.&c, aan eene Galkoorts van weinige dagen, dezen nagt ten twaalf uuren, in den Ouderdom
van 41 Jaaren en ruim 4 Maanden, van my wegteneemen, en zo ik mag
vertrouwen in zyn eeuwige Heerlykheid overteneemen.
Ik heb het van myn Pligt geagt UwEdGstr van dit voor my
en myne zes Kinderen smertelyk verlies kennis te geven, niet twyffelende, of
zult daar in wel deel willen neemen, den Hemel biddende UwEdGstr
en Familie lange voor droevige sterfgevallen bewaart mogen blyven.
Ik heb de eer my met alle agting te Noemen
WelEdeleGestrenge Heer en Neef
UwelEdeleGestrenge Onderdanige en
bedroefde Dienaresse
Venlo
den 13 December W. J. L. Douarière VAN BALVEREN
1789.
geb. VAN FRIDAGH.
53
Op de keerzijde bevindt zich een zwart lakzegel met bekroond wapenschild.
720
[45-570]
[Amsterdam, 13 november 1789]
Mynheer
deHeer Jan Harmsen
à Doesburg
De Heer Jan Harmsen Doesburg
Prom* 15 : 13
[Liber Proverbiorum]
Amsterdam, 13 Nov. 1789
N.B.: Voor de nu volgende gedrukte lijst van producten zie 45-491. De prijzen die met de pen zijn
ingevuld, wijken in een aantal gevallen af van die welke op 45-491 genoteerd staan.
Ook het geschreven beursbericht onder de prijslijst is verschillend:
Zuijker, Kandij & Sieroop zeedert eenige dagen williger.
Coffij die heel en zuijver is als booven. Thee Congo van 20,
24, 28, 31, 33, 37 Lb.* in ¼ kist en puijke voort geld, allerbeste a 48 Lb ditto Suazon zeer geurig 52 a 54 Lb alles
nieuw, en van de laaste Sweedse, Deense en Holl. verkoopinge. Nieuw Rozijn a ƒ 12,,-,,- bij 6-10 vaatjes met
8 Lb uitslag per vaatje. Weed-as in tonnen 3 a 400 Lb a
50 St. per 100 Lb. Brandewijn schijnt nog hooger te loopen.
Raap-olij flauw. Waarmeede naaer dienstanbieding
minsaam groete, alle heil wensche, en met alle agting ben
UEDienaaren
J.C. Oldenhove & E. Mecima.
Heeden hebben an de hand
100 vaatjes Nw Rozijn
in de eerste hand tot ƒ 11 ½ a ¾.
Dit is een koopje.
721
[pond]
[45-571]
[Amsterdam, 27 november 1789]
Myn Heer
de Heer J.B. Ketelaar
a Doesburg
De Heer J.B. Ketelaar a Doesburg
1 petr.* 1 : 3-23
[1e brief van Petrus]
Amsterdam, 27 nov. 1789
N.B.: Zie 45-491 en 45-570.
Vergeleken met 13 november 1789 zijn slechts enkele prijzen gewijzigd. Ook de “Vygen in Matjes”,
die op 13 november de notitie “verwagten” hadden meegekregen, zijn inmiddels aangekomen en
geprijsd op 10½ à 11 gulden.
Het geschreven beursbericht luidt nu aldus:
Thee Congo en Suazon bij de O.I.C. meest alle
gemeene* qualiteijd, is tot hooge prijzen verkogt.
Kunnen UEd. tot heeden nog beeter dienen met Sweeds en
Deens van 30, 34, 37 Lb* allerbeste 43 a 44 Lb Coffij Java
prijshoudende, andere zoorten niet williger.
Zuijker & Kandij prijs als voren. Weed-as in tonnen
an de hand a 50 Lb per 100 Lb. Waarmeede alle heil
wensche, en naar dienstanbieding, steets met alle
hoogagting ben
UEDienaaren
J.C.Oldenhove & E. Mecina.
Beste Edammer
maijcaas* nog
200 Stu. an de hand
a ƒ 15¼
722
[doodgewone]
[pond]
[meikaas]
[45-572]
[Thorn, 21 september 1790]
Desen
Prief te bestellen Aen
paulis mekels soldaet
onder het tweede pattelion
van oraenen* gelderlant in [Oranje]
het gaernesoen
tot Doesborg
Doesborg
sittoo sittoo
[1]
Thorn, den 21 augustu sebtember 1790
Seer beminden soon, ick en kan niet nae laeten om u
een letterken te schijven* als dat wij nogh alle vries* en gesont
sijn en ick hop het selfde van u te horen. Jck staen seer verwonedert* dat gij mijn schrijft dat gij geen brief ontfangen hebt.
Wij hebben uwen eersten brief in eene goede gesontheijt ontfangen.
Toen hebben wij met ten eersten aen* geantwort op Hertogenbosch
met Beijers den voerman. Want den brief die wij voor desen
lesten ontfangen hebben die was drij weken onder wegen geweest.
Wij hebben den tweeden brief ontfangen op Sint Lambertus
dagh*. Want* gij den brief niet hebt gekrgen* soo kan ick
daer niet voor*, maer ick denk wel dat gij hem nu wel sult
hebben. Gij laet u mij weten* met het vremde volk wie* het
hoe]
daer mede gelegen was. Ick en kan u anders niet laeten* als: op
het geheel Luijker lant de leijden sij veel vremde volk*.
vreemdelingen]
Ick en en kan u er anders niet laeten als carvals munsters* te
[…?…] en nog een soort die ick niet weet te noemen
met grote voejeringe* en geele opslaegen*. Het is sal* om Luijk
en om Hasselt te doen en op het geheele Luijks*. De spraeck* gaet
hier dat den Pruijs met ten eersten* hier sou sijn om de Luijker
pateriotten te helpen, maer wij hebben hier in Thorn geen eens
aenstootinge* nergens van. Daer den Toorder gront schijt*, daer
daer sijn paele geslaegen met brieven op in druck*. Het gaet nu
wonder op het heijserlijks hier om en en trint, als daer
gij in den winter hier zijt geweest*. Daer is haest alle
daegen yet nuyws* in Wessem in tijt van agt daegen*.
Sij haelender* haest alle daegen as over den anderen dagh*.
Maer sij blijven niet alle agter* door de goede voorspraek*
en dan moeten sij borgen te stellen* eer sij weder konnen komen.
Walhelmus Poeling is op de loop gegangen met sijn vader;
hij is tegenwordig hier in Thorn naer dat sij sij hoo haelen
sij soo haelen. Sij hebben biskwillen gemaekt*
bevestigd]
op ettelken huijsen, op den postoor sijn huijs en op de kerk
723
[lees: schrijven; fris]
[lees: verwonderd]
[lees: aen u]
[17 september; Indien; gekregen]
[dan kan ik daar niets aan doen]
[Gij vraagt mij u te laten weten;
[versta: laten weten]
[in het Luikse zijn veel
[melden dan ruiters uit Munster]
[voeringen; manchetten; allemaal]
[Luiks gebied; Het gerucht]
[heel spoedig]
[last; Op de grens van het Thorns
gebied]
[gedrukte]
[bijzonder verschrikkelijk hier in de
buurt,
vergeleken met uw verblijf vorige
winter.]
[iets aan de hand; de afgelopen 8
dagen.]
[pakken mensen op; zoals
eergisteren.]
[weg; omdat ze hun zaak goed
bepleiten]
[iets/iemand te borg stellen]
[pasquillen, schotschriften
[enkele]
oock. Daer hebben sij alderleij schimpen* en
en leelijkheden op geset:
[2] een galge met een raet*, en in die galgen hebben sij daer eenen
gehangen. Daer hebben sij bij geschreven: ‘Van der Noot dier*
hebben sij gehangen aen eenen klot’54. Daerom is het al te
doen, om daer éénen man uijt te krijgen. Daerom vangen sij al, soe
de spraek gaet*, dat Wulm Poelings in gelagt* sou werden.
Alsoo als hij niet en komt, soo sallen hem de pateriotten
vangen en grijpen waaer sij hem krijgen konnen.
Daer sijn uijt Weert pateriotten gekomen om eenige lieden
te haelen in den nagt in trent den drij uren*. Het waert perde volk,
raegoenders*. De raegoenders uijt Wert sijn vertrokken anders
dg dags*. Doen* sijn de pateriotten gekomen in Wessem tot
nogh toe tegenwordegh*. Sij hebben Sint Lambertus dag sijn
door Wessem getrokken door Wessem met trommen
en eren vaendelen*. Den een en twintigsten sijn sij vertrokken en drij schetterijen* met trommen en vaendelen.
Soo* waert daer een misse gedaen voor alle die bendern*.
Wie* het verders is gegangen dat weet ick niet.
Want* het kwaelijk is geschreven dan moet gij mij het
vergeven want het is bij den nagt* gedaen; over den* hat ick
den tijt niet. Gij schrijft mij of ick vertrokken waer,
maer ick woon noch op de selfde plaets. Maer ick vertrek
desen Sinter Nijs*. Lieve broer, ick vreeg u op de
kermis. De goede nagt van moeder, suster en
broeders, vrinden en magen* en alle goede bekende.
Nu wensch ick u goede nagt.
De goede nagt aen Alies met die ander
leiden die haer to behoren*.
Hier mede brek ick af met de penne maer
niet ter herten. Blijf mijnen onderdaenige
zoon Paulis Mekels.
Catharina
Mekels.
54
Vandernoot vluchtte in december 1790 naar Breda.
724
[schimpscheuten]
[rad]
[versta: die]
[alles en iedereen, zoals het gerucht
de ronde doet; gepakt, gegijzeld]
[omtrent drie uur]
[dragonders]
[’s anderendaags; Toen]
[tot de huidige dag toe]
[ere-vendels]
[in drie schutterijen]
[Toen; soldaten van generaal
Bender?]
[Hoe]
[Indien]
[’s nachts; lees: over den dag]
[ 9 oktober a.s. {St. Dionysius}]
[familieleden]
[Alice en de andere leden die tot
haar familie behoren]
[45-573]
[Drukwerk]
[Utrecht, 29 oktober 1790]
Mijn Heer De Heer
Geerherdus Roekholst
Tot
doesburg
Waarde neef & nicht
Daar wy door Gods aanbidlyke Voorzienigheid te
zaamen gebragt, en onze harten dus door oprechte liefde aan
elkander verbonden, van voorneemen zyn, om onder nedrig
opzien tot God, van wiens gunstige bestiering de gelukkige
uitkomst van deeze onze onderneeming afhangt, met billyking
en toestemming van Ouders, een wettig Huwelyk aan te
gaan, waar van de eerste Afkondiging op aanstaande
Zondag 31 October geschieden zal; hebben wy de
eer UE by deezen daar van behoorlyke kennisse te
geeven, in verwachting, deze onze onderneeming zal ook
UE goedkeuring wegdraagen, terwyl wy verzoeken
ons ook in UE Voorbiddinge gedachtig te zyn, ten
einde wy in den voordgang onzer Echtverbindtenis steeds de
blyken van de Godlyke gunste blyven ondervinden, en dezelve
strekken mogen tot zyn eer, en bevordering van
ons tydelyk en eeuwig welzyn.
Beveelende voords ons in UE veel geëerde
vriendschap, en na UE de beste van Jehovah’s
Zeegeningen te hebben toegewenscht, teekenen wy ons met
waare hoogächting
Waarde neef & nicht
Utrecht
UE
den 29 October 1790
Onderdanige Dienaar
en Dienaaresse,
HENDRIK van der TAK,
CATHARINA MOM,
Wed. JAN BOL.
Geerherdus Roekholst
725
[45-574]
[Amsterdam, 9 november 1790]
Herrn
Herrn Ab. Strasweg
in Dusburg
[andere hand:] amsterd[am]
[1]
Amsterdam, 9 Nov. 1790
Hochzuehrender Herr,
Angebogen begleite Rechnung über
1 Faβ extra blauen Suriep ersten, dessen Betrag
sie mit ƒ 177.6. gutzuschreiben belieben, die
2 ballen Java-tassen werde seiner Zeit ebenfals
besorgen. Unten ein Verzeichniß der jetzigen
Waaren-Preise.
Empfehle mich bestens und bin hochachtend
E.Dwill.*
J. Kruse
op de fluweel burgwal.
Zu der Brode 2 und 3 lbs* 21½ a 22 d.*
Raffinaden 2 u. 3 lbs 18¾ a 19¼ d.
2 lb. melis 7 und 12 lbs
17¼ a 18 ,,
3 ,,
,,
17¼ a ½ ,,
Lompen
15 a 15½
Weißen Landi
23 a 24 d.
best braunen
21 a 22 ,,
guthen mittel sort
19 a 20 ,,
Braunen Landis
16 a 17 ,,
Blauen Surinamer Laste 10 a 10¾ st.
St. domingo
,,
9 a 9 ½ ,,
Java
,,
14 a 14¼ ,,
Trau die 12 stek
ƒ 72 a 73
Rüb Ohl
,, 40¼
lijn Ohl
,, 36 ½
[Euer dienstwilliger]
[ponden; Pfennige]
[2]
Amsterdam, 29 Octobr 1790
Herrn Abraham Strasweg in Wulfrat debet
Aan Jan Kruse
für an E.E. p[er] adresse C. Weber in Dusburg versand
AS No 1 Ein Faß Blauen Surin[am] Ersten Bld 444
64
helto 380 lb. a 9 ½ : ƒ 180.10
ab 2 pc & 2 pc
,,
7.2
ƒ 173.8
Es Fäß bestelten aug. ,, 1.5
ƒ 174.13
Provis. 1½ pc. ,, 2.13
ƒ 177.6
726
[45-575]
[Amsterdam, s.a.]
An den Herrn
Engel frederick
a duosburg
an de nisel
post Restant
[keerzijde in andere hand:] Ams.
[A]msterdam, den 21 ju[…?…]
Meyn herr,
Wir haben eine Brieff emfangen vom dem
heren Stefan Luzani en zo ein van frau Fort
daβ sie einem Kist van onß haben, gemergt* [gemerkt]
D.B. N.2 Gramereij waren*. Die warde van der
[kramerijwaren]
zelvr Kist betragt 325 ƒ. Daß müβen sie angeben an die frontiren* und weider beten
[grens]
ihnen* daß sie so gudt seyn und ons die
[en voorts verzoeken wij u]
Kist so gechwind* bringen alß ihnen
[snel]
möglig ist auf dise adreß: an Boggia
wittwen comp. auf dem Niwendeijck
zuwischen* de capel en Germelichsteg* zu
[tussen; Karnemelksteeg]
Amsterdam und wir verbleven ihnen
anheugtige dinareß Boggia wittwe comp.
727
[45-576]
[Haarlem, 21 maart 1792]
Deeze brief te bezorgen
Aan De Heer Barent Wolters
Clerck op het comptoir van de
Convoyen & Licenten
tot Doesborg
Verders aan
Roelof Hendriks
Cito, cito
Roelof, dewyl* myn knegt een winkelhuys gekogt heeft
& hem dat met April getransporteert* moet worden,
zo heeft hy my gevraagd of ik hem met den eerste April
niet zou wille ontslaan, dewyl ik u gehuurd* had & dat
gy tog zonder dienst zyt. Nu wilde ik gaarn* eerst van
u weeten of gy geneegen zou zyn met den eerste April
in u dienst te koomen*, dan moest gy teegen die tyd
maar overkomen. Hier op verwagte* een woord* antwoord
of* dat gy resolveerd* om zelfs te koomen, waar mede blyve
u toegeneegen
Van de Poll.
Haarlem, 21 Maart 1792.
[omdat]
[overgedragen]
Verzoeke u* te informeeren of er te Doesburg of daar
om streeks* ook een bekwaame keukemeyd is, dewelke
in een eerste huys woont*, & die met May* na Holland
mei]
zou wille gaan, op verhooging van huur*.
[Ik verzoek u]
[daaromtrent]
[bij een voorname familie dient;
728
[in dienst genomen]
[gaarne]
[uw betrekking te aanvaarden]
[verwacht ik; versta: schriftelijk]
[hetzij; besluit]
[met loonsverhoging]
[45-577]
[Bergen, 11 oktober 1793]
Aan
Mons. Monsieur W. Duervorst
Laaken kooper tot Doesborg over
de hooft wagt verders aan de Weduw
Jansen woont op de pierik
tot Eldrik
[1]
Looft God booven al 1793
Zeerwaarde Muey*, neefen en nigt, ik laat uwedele
waarde vrinden weeten als dat ik nog gesont bin en ik hoop
als dat gij desen brief ook in gesontheit zult ontfangen. En ik hoop
als dat al mien vrinden nog in een goede staat van gesontheit
moogen weesen, het welk mien een groot vruegt en plasier zoud
weesen om van uw te hooren. En ik wenste wel bij uw in
Holand te weesen, maar God weet waneer wij daar nog eens
zullen koomen, wand het is hier een bedroeft leeven.
Maar dat is nog niets als wij het leeven daar maar gesont
moogen af brengen zoo als wij tut nog too zien*. Maar als gij
het wiest hoe als wij daar al voor zien geweest*, gij zout
zeggen: het is een wonder van God dat hij ons zoo heeft
bewaart, al waar wij den grooten God niet genog voor kunen
danken voor zien* weldoon aan ons schepselen. Maar ik hoop
dat hij ons in het vervolg nog zal bewaaren als het ons zaalig
mag weesen. En het nuys* dat hier daagliks voor valt dat kan
ik uw niet schriven, maar als wij weedroom* in Holand komen
dan zullen wij het uw wel eens uijt malkanderen doen* en zeggen
het uw zelfs*. En ik hoop dog als dat wij voor de winter weedrom
zullen gaan. En wij leggen tegenwoordig op het Frans* tusen Mons
en Monbueis*, en Monbuijs* daar legen 70 duysen van de keiser55
voor, en ons volk al te maal*: het heele leger van den Holander.
En verder weet ik geen nuis*. En weest zoo goet en schrift dog ten
eersten* eens weederom, want ik heb al drie briefen geschreven.
Of gij daar wel een van hebt gekregen dat geloof ik niet niet,
als* zout gij wel hebben geschreven, dunkt mein. Maar doet
deuijsen maal genagt an mien broer en swaagers en zusters
en an al mien vrinden en goede bekenden, en zet* van
mien duijsen een* duysenmaal gegroet en genagt
[2] van mien. En schrift dog ten eersten eens weederom, want
ik verlang zeer om eens te weeten hoe of het uw
tog nog gaat en al mien vrinden. Maar als gij schrift
dan moet gij den brief op Den Haag stueren, anders
koomt hij noijt te regt. En hier mede breek ik af
met de pen maar nooy* met mien hart en liefde
dien ik tot uw draag en voor uw heb. Want ik denk
als dat ik geen vaader in de weerlt en heb als uw
55
Frans II van Oostenrijk.
729
[tante]
[zoals wij tot nog toe {gezond}
zijn]
[hoe wij ervoor hebben gestaan]
[zijn]
[nieuws]
[wederom]
[uiteenzetten]
[in levenden lijve]
[versta: Franstalig gebied]
[Maubeuge]
[helemaal]
[nieuws]
[zo gauw mogelijk]
[immers toch]
[zijt, weest]
[lees: en]
[lees: nooyt]
volgens het oude verbont, als* gij, mein zeer geliefd muij, hebt
beloof bij het leeven van mien moeder. En daar om houde
ik mien eigen het grootst* verpligt aan uw volgens het
ik het in mien kinse daagen* wel nijet heb betoont, maar
ik hoop als dat gij het dog niet zul gedenken* maar want
God weet of wij ons hier op de weerlt weedroom zullen
zien. Maar als dan* hoop ik als dat wij ons in het heemls
pardis* weedrom zullen vinden. En verders wens ik uw
en al vrinden wat uw* zaalig mag weesen, hier en hiernamals.
En ziet* duisen en duysen maal gegroet van mien
en ik blief uw diens welijg* en getrou en onderdanig
neef tot de doot.
Mons56, den 11 Ocktoober
Jan Gielink.
En dit is het adrest:
aan Jan Gielink als Corporaal onder het Regemen
van den heer Genraal Van Schraavemoer en onder
de Compagnij van de heer Maijoor De Meij in
de Holans arme* van Prins Fredrik
tot Mons.
[meest]
[jeugd]
[in herinnering houden]
[in dat geval]
[paradijs]
[voor u]
[zijt, weest]
[blijf uw dienstwillige]
[armée]
[N.B. Deze brief was ingesloten bij brief nr. 45-355.]
56
[zoals]
Bergen in Henegouwen.
730
[45-578]
[Bergen op Zoom, 16 februari 1793]
Aan
Dirk van Rijsbergen
woonende ten Huijsen van
Jacob Engelaars Jn de Zantstraat
a doesborg
Goede Vrind v. Rijsbergen,
Deeze dient tot een tweede naberigt van UEdle
Capt. als dat gij zult hebben UEdle best te doene van
recruuten te krijgen en als gij zoude denken dat
gij geene krijgen en zout, zoo moet gij ten eersten*
op koomen naar UEdle garnisoen en compagnie.
Zoo als gij wel verstaan zult hebben jn UEdle misieve
die ik aan u gesonden hebben, twijffel* geensins aan UEdle
dat gij tog maar u beste zult doen. Alwas zaake dat gij
er 6 zoude krijgen, zoo neemse maar. Gij moogse
neemen van 5 voet 1 duijm, maar 16 a 17 jaar
jong, en ook moogt gij oude luijde neemen,
alwaarense 40 jaar, en ook voor* 6 – 4 – en 2 jaar
kont gij luijde dienst geven*. Kort om,
neemt maar wat gij krijgen kunt, en als er
meede komen dan zullen zij een reedelijk
accoord* krijgen en UEdle een goede betaaling.
Gij weet wel wat voor accoorden gij moet maken
want zijt zelfs ook soldaat. Blijve* jn verwagting
van UEdle, waar meede blyve UEdle
toegenege vrind
C. v. d. Branden
Sergt.
per order.*
Bergen op Zoom,
den 16 febr. 1793.
[zo spoedig mogelijk]
[twijfel ik]
[versta: voor een contractperiode
van]
[zoudt ge lieden kunnen
aanwerven]
[dienstovereenkomst]
[Ik blijf]
[versta: in opdracht geschreven]
731
[45-579]
[Doetinchem, 20 december 1795]
Aan
J. Engelen Soldaat
in het 3 Batt. van de Erste
Halven Brigade Comt Capt
van den Bergh
Tot
Nijmeegen
[keerzijde in andere hand:]
doesb.
Niet Bekent
den 26 Desember 1795
[commandant kapitein]
Vriend Engelen,
Deese dient om u kennis te geeve
dat gy volgens order van het
Committe den 15 January 1796
in het garnisoen moet zijn.
Als gy recruten kunt krygen
moet gy die mee brengen.
Het tractement is 7 St. per
week verhoogt.
Heil en Broederschap,
J. van Gessel.
Doetinchem,
den 20 Dec.
1795.
732
[45-580]
[Nijmegen, 20 juni s.a.]
Desen tebesorgen an wouter
elsenberg viselier* onder
het 2 battelion en de 2 halve
bregarde onder de compenij
nomero 2 tot doesborg
sitoo sitoo
[andere hand:] no 1.
[1]
[fuselier]
Nijmegen, den 20 junij
Seerwaarde lief, ik kan u myn niet nalaten*
als dat ik nog vris en ge sont ben het welk ik
uijt u brief ook heb verstaan het welk myn
lief was om te horen. Maar lief, gij scrijft myn
ik sou eens horen of ter werk in Nemwegen was
en ik heb an u lansman* gevragt om werk en die
sprak als dat het slegt* was, dat hij geen werk
hat. En een ander deruik* daar niet om vragen om
dat ik bang ben voor uijt gelagge te worden, want
soo lang ik niet getraut ben, derik* het niet te
doen. Want gij kunt wel denken, als het iet* kon
wesen dan had ik het grag, want ik kon mijn
hert nog eens uyt spreken, want myn hert
is mannig maal* soo vol, en an wie sal ik het
klagen? Daarom had ik wel grag dat gij an het
werk kon komen, maar ik kan daar verders niet
af scrijven, soo dat ik in de verwagtong*
[2] blijf van u, myn lief, in Nemwegen te verwagten.
Voorders* brek ik af van het scrijven, wel met
pen maar niet met myn hert. Duysent maal
genagt van vader en moeder en broers en suster
en van alle goede vrinde.
Ik blijf u getrouwe lief tot ter doot.
Iohanna Pijl tot*
733
[versta: ik kan niet nalaten u te berichten]
[uw landgenoot]
[versta: een moeilijke tijd]
[durf ik]
[durf ik]
[versta: enigszins]
[menigmaal, vaak]
[lees: verwagting]
[Verder, voorts]
[hierna is niets ingevuld]
[45-581]
[Gorsel, 2 augustus 1796]
An iofrou iofroui
Jan sier* uont* in stal
strat
Tot dusbork
[keerzijde:]
Mon addres is Julien
Alman
perder reyer
den: 15 : alf
brigade
den esta*
Batalion
[Jansen ?; woont]
[eerste]
in den kamp
gorsel
[andere hand:]
[1]
Du Camp De Gorsel, le 2 aoust 1796
Madame,
Jlhonneur devous ecrire.
Lapresente cest pour minformer de
letat devotre santé ainsy quedecelle
devotre cher pere et devotre cher mere
pourque[..?..]amoy, jemeporte bien,
Dieu mercy. Le plus grand regret de
mon pard cest denavoir eulhonneur
daller chez vous, vuquenous avons
toujours travalliez. Sivous vo Jemeferay
lhonneur daller chez vous aupremier
instant. Sitout fois vous vouliez venir
promenner au camps, vous me ferez
[2] lhonneur devenir mevoir dont
jespere que vous sauray satisfait
sur la place manifique du camp.
Letemp nema point permi dequite mon
poste vuque jenepas pu avoir de permision
enpar vous en marqu [?] davantage.
Pour lepresent jesuis avec lamitiez la
plus sainssaire votre tres henbles
et tres obeisant serviter
Lollart Lattant.
734
[45-582]
[Rotterdam, 11 april 1796]
Eerwaarde
Zeer eerwaarde Heer
den Heer Groels R* Priester
tot Boekholt
omtrent Bree
[keerzijde in andere hand:]
retour is niet bekent
[Rooms]
[1] WelEerwde Heer Groels a Boekholt,
UEwde zal uit den nevenstaanden sien dat ik door
een toeval van een zware beroerte nu reeds 8 weke
hebbe gelegen in prykel* des doodts onder de
volle gerechten* van onse Moeder de H. Kerke, en
[perikel, gevaar]
[voorzien van de sacramenten der zieken en
der stervenden]
alzoo Godt myn wonderlyk heeft bewaart voor eene
haastege doodt zoo is myn verzoek of UEwde voor myn
gelieft te leze* twee Misse: een tot dankseggink van
[op te dragen]
dat genote wel daadt, en een om van Godt te verwerven eene goede uitkomste in eene zaak die myn zeer
ter herten gaat. Ik zal UEwde daar voor twee Holse guldens
voor doen ter hand stellen. Myn* in Uwe godvruchtege
[Lees: Na{ar} myn]
gebeden aanbevolen te hebben, zoo ben naar
nedrige groette van ons alle met alle eerbied,
Weerwd Heer, UEw Dwdienaresse*
[{van} U{we} Eerwaarde {de} Dienstwillige dienaresse]
dwed.* Melchior Liedel.
[de weduwe]
[andere hand:]
[2] Rotterdam, den 11 april 1796
Seer waarde lieve moeder, broers en uw
vrouwen en al onse vrinden, ik wens
uw alle te samen een salig hoogtijt
van Paasschen, vervult met alle seegen
en benedicsie van den hemel na siel
en lighaan*. Maar moeder, ik versoek
dat uw mijn niet kwalijk neemt dat
ik uw op u brief niet eerder antwoort
heb geschreven. Ik heb niet eer gekent*
met de siekte van mijn yuffrou, want
die heeft agt weken onder volle kerke
geregten gelegen soo datter niet* te
[lees: lighaam]
[eerder gekund]
[niets anders]
735
verwagten was als de dood. Maar begint*
nu door Gods goedhijt wat te beteren. Ik
sou uw wel een presentije stieren* maar
daar komt geen booij*. Ik heb gehoort dat
onse booijin doot is. Nu versoek ik dat
moeder mijn dat eens schrijft of dat
waar is, anders kan ik uw niet* stueren.
Ik sou uw wel wat nieuw schrijven maar
hier is geen nieus als twist en twee
dragt onder de menschen. Ik versoek
[3] dat moeder mijn ook eens schrijft
hoe dat het bij uw al gaat, of het
daar ook soo is. Verders laat ik uw
weten dat hier in de voor leeden
week in een loosement* “Het klijn
schippers huijs” een gruewelijken
moord is gebeurt die des gelijks
hier bij ons nooijt gebeurt is, en men
segt dat het een koopman is uijt
Duijslant die vermoord is. Verder
en weet ik niet* meer te schrijven
als hondert duijsent maal de
groetenis aan mijn lieve moeder
en broers en de vrouwen. En ik heb
verstaan dat de vrou van mijn broer
David nu twee kinderen heeft. Ik
hoop dat sij beijde* in eer en deugden
mogen op brengen* tot salighijt en
tot Gods glorie en eer. De groetenis
aan alle onse vrinden. Blijve* met
agting uwe dogter Maria Catrena
Damiaans.
[zij begint]
[een geschenkje sturen]
[bode]
[niets]
[logement]
[niets]
[versta: dat zij hen allebei]
[moge doen opgroeien]
[Ik blijf]
[N.B.: zie ook brief nr. 45-286 en brief nr. 45-309 waarin over deze Maria Catharina Damiaans wordt
gesproken.]
736
[45-583]
[lege envelop]
Aan den Burger
Henderijkus Stevers
Soldaat In het 3 Batt. der 1ste halve
Brigade Bataafse Infanterie Gelogeert
Ten huisen Van Zijn Oom
Tot Thooren
In het Canton van
Maseijck
afgesonden met
de Post den 17 Febru.
[keerzijde in andere hand:]
le 19 février, 1er Ventose
n’est point connu à Thorn près de Maaseyck
[andere hand:]
doesb.
[45-584]
[lege envelop]
Aan de Municipaa
litijt der Stad
Bergen
op den Zoom
[keerzijde in andere hand:
doesb.
737
[45-585abc]
[Doesburg, 13 november 1798]
A
Monsieur Monsieur
Caroucé Officier
an servicé* De La
Republieque Francaise en Garnisoen
à Gorkum
[keerzijde in andere hand:]
Ret: vertrokken
[andere hand:]
doesb
[1]
[lees: en service]
Doesburg, den 13 October November 1798
Zeerwaarde en Veel Geagte Suster!
Ik kan niet nalate om UEd te melde als dat ik door Gods
zeegen nog fris en gezond ben, hoopende ’t zelve van UEd te hooren;
was ’t anders, ’t zoude mij van herte leed zijn. Lieve suster, ik kan
niet nalate om UEd te melde van mijn ongelukkig geval ’t geen
ik heb gehad op den 13 Augustus van door mijn dronkenschap
ik buijten de poord ben gegaan en toen een weijnig beschonken
ben geworden en ik toen s’avonds niet weer binnen de poord
benne gekoomen en toen s’anderdaags door bangheijd niet weer
na binne heb durven koomen, maar ik toen agt dage ront
Doesburg heb opgehouwen en toen de s’assarantigheijd*
heb gebruijk en den 22 weer binne ben gekoomen en ik nu reeds
zes weeken in de guarnisoenkamer heb gevange geseete
en God weet hoe lang of ’t duurt en dan, lieve suster,
kan ik nog staat maake voor* 6 jaar na ’t spinhuijs.
[2] Denk eens, lieve suster, hoe ongelukkig of ik ben. En daarenboven, lieve suster, ik al een keer of driemaal aan vader
geschreeven maar ik tot nog toe geen andwoord van hem
heb ontvange. ’t Schijnd of hij mij niet wil schrijven. Ik heb
om een weijnig nooddruft*; of hij mij daarom niet wil schrij
ve dat weet ik niet. Want, lieve, ik verga hier haast
van ongedierte en door slegt eete en niet half genoeg.
En geld heb ik niet en tractement krijg ik niet om
’t een of ander te krijge*. Ja zelfs in die zes weeken
zelfs geen korrel tabak heb gezien. Daarom, lieve
suster, wend ik mij tot UEd of UEd tog zoo barmhertig
blieft te weesen of mij tog een weinig geld of tabak
blieft te zende. Toont dog, lieve, dat UEd de eenigste
nog is die nog een medoogend* met mijn heeft.
[3] Zoo niet, lieve, zoo ben ik van de heele weereld verlaaten.
738
[brutaliteit]
[rekenen op]
[Ik heb aan enkele dingen behoefte]
[te kopen]
[versta: een medelijdend hart]
Toond dog een medoogend hert aan mijn. God zal UEd er
voor zeegene ’t geen ge aan mijn doet, want ik teegenswoordig
een ongelukkig scheppel* ben, hoopende dat God een gedagte*
in UEd zend. En denk tog dat* u eenigste broer ben die
gij hebt, schoon* dat ik van vader, zoo ’t schijnt, word verstoote. Lieve suster, ik heb heel aardig staan optekijken
van suster Leen als dat zij in de kraam moet, en dat Tijs
is onder dienst gegaan. Want er is een goede kennis van
mij uijt Den Haag gekoomen die nu tegenswoordig ook onder de jagers is, heeft het mij verteld. Dat geeft ook weer
een mooij spektakel. Nu zit ze er toe; dat is nu voor
haar lange vrije*. Zij zoo veel lieve* van mijn en van
UEd gehad, onlangs nog, toen ik met verlof in Den
[4] Haag ben geweest. Maar al ben ik tog zoo ongelukkig,
ik ze wel eens wou spreeken. Lieve suster, verders weet ik
niets te schrijven als dat UEd tog zoo barmhartig mag
weese om mijn een stuyver geld te zende om een weijnig
tabak te koopen. Lieve suster, versoekende ten
spoedigste andwoord en aan ’t jnleggende addres57
te addresseeren, want als UEd ze aan mijn addresseert,
ze door den auditeur worde opengebrooke en geleese.
Lieve suster, versoekende ten eerste* andwoord en toont
dog een medogend herte aan mijn. Genagt, lieve suster.
’t Complement aan u man onbekend*. Verders verblijve ik, na u duijzentmaal in mijn herte omhelst
en gekust te hebbe UEd Dienstwillige &
gehoorsaame broeder tot in
der dood, H. van Raaden,
jager.
[45-585c]
Aan
A.J. Knodt, jager onder de
4de Compi van de Capteijn
Herlitz onder ’t eerste Bataillon
van de Luytenant Colonel
Luok in Guarnisoen te
Doesburg
57
Zie brief nr. 45-585c.
739
[lees: schepsel; medelijdende
gedachte]
[lees: dat ik]
[ofschoon, hoewel]
[Nu zit ze ermee; dat is nu het loon
voor haar lange vrijen.]
[Zij heeft zoveel liefde]
[zo spoedig mogelijk]
[aan uw man die ik niet ken.]
[45-586a]
[s.l.; 7 mei s.a. {=1799}]
Aan den burger
Dart Coppenhagen
by de Paroggie kerk
tot Boucholt
in westvalen
[keerzijde in andere hand:]
retour
wil niet ontfangen wegens
het velle porto af 7 ½ St.
[1]
[xxxxxxxx]58 le 7 maij
Cher citoyen,
Hebben UwEd* op zyn teyd ontfange, by foute van*
[versta: Wij hebben uw brief; maar bij
gebrek aan]
een goede occasie alteyd gewagt om Uw Ed te onderrigte
van de marchandise* die ik ontfange hebt van
[koopwaar]
verscheyde personne. Na van aar* alle gesontheyd
[haar]
versekert te hebben, voor Juffrouw Dons 300
Bon, 400 flamand, 200 Reni, 168 Cos., 72 alle 264
mak 950-10 ,,
voor ieder in ’t particulier ’t bovenstaande
voor intensions
Maquet 50 }
Renier 50}
Costle 50} 250 intensions a 3 Livres fait ensemble 750
Hival 50} waar op ik ontfange hebt 300 L. van Juffr.
Joly
50} Quandaz voor aar* suster overleden den 3 Fevriez
[haar]
Jsabelle Francorsca. Uw Ed heeft my niet gemelt of uw
meyn brief ontfange hebt waar in ik uw hebt ge
recommandeert de zille* van Mejufrou Donce, tante
[ziel]
van Uw companje, waar voor ik hebbe 150 livers
100 nisse [?] te verdeelen na Uw goetdunke.
[2] Hebbe* betaalt voor Uw an Uw orders 50 livers 10 St
[Ik heb]
waar voor Uw moet qutteer* de boven staande
[quiteren]
50 – 10 van de andere seyde, die maake
te saame 1904 die ik ontfange hebt, waar van ik
open* Uw bij 3 maanden een fesiete* te koome
[hoop; visite]
geven, en zal Uw dan besorgen terandt* stelle
[ter hand]
de verscheyde pakke die ze mij hebbe ter andt gestelt
en tans in Holland zijn, uytgenoomen de alften, die
hebt ik niet konne ontdekke. Na my in Uw
protessie* aan bevoolen te hebben, bleyve*
[bescherming; blijf ik]
58
De plaatsnaam is onleesbaar gemaakt.
740
uw genege vriend.
Bleyve*, in verwagting van Uw Ed antwoord,
volgen oude precousie* van de
den brief te bestellen in de post
op Hollandsche bodem.
Zoo Uw occasie heeft om 48 Liver af te zende na
de moeder van Uw dienstmaagt, gij zult mij
verpligten, die ik Uw bij de anderen zal laaten
geworden*.
[Ik blijf]
[de oude voorzorgsmaatregel]
[toekomen]
[45-586b]
[s.l.; 1 meij 1799]
A La Citoijenne
Citoijenne L. Montigni
den 1 meij 1799
Beminde Vriendinne Montigni!
Met deze goede occasie laat ik u weten den goeden
staet onzer gezondheyd, God zij gedankt. Hope* het zelve
van ul.* gelyckerwijs. Wij gaen veranderen van
wooning, en in de zelve stad niet blyvende, zoo vrage ik
wat ik moet doen met het geene wij van u hebben?
Want het zal onmogelyck zijn het zelve bij ons te konnen
houden. Jsabelle Woestijn en kan daer voor niet zorgen;
de andere van gelycke*. Zijt dan zoo goed van te laeten
weten of wij het mogen doen verkoopen en u het geld
behandigen, want ik en zoude daer van geen ondank*
willen hebben. Schrijft met de eerste occasie; onsen
vriend kan een briefken in den zijnen doen. Groet
hem van onzen t’wege*. Hij zal bij korten tijd*
volle klaerheijd hebben* van onze wooning. U antwoort
afwagtende, blijve* zeer waerlijk met affectie,
b* vriendinne, UE Oodmoedige dien*
Marie Anne Platesta.
P.S. Weest gedagtig
de ziele van de weduwe
Fiquoo, die gisteren overleden is.
741
[Ik hoop]
[ulieden]
[evenmin]
[onterecht misnoegen
[van onze kant; binnenkort]
[volledig op de hoogte zijn]
[blijf ik]
[beminde; dienares]
[45-587a]
[Doesburg, 11 juni 1799]
Aan
Den Borger van
Hateren
prokeruer
Tot Nywege
[andere hand:]
No 84
word niet begeert
[keerzijde in andere hand:]
wort niet begert
den 12 maij Junij 1799
[andere hand:]
doesb
[1] Seer waarde vrind en
vrindin, hoopende dat* UE
deese wijnig letters in
gesont heyd sult sult
ont vangen. Was het anders,
het sou myn van herten leet
weesen. Verders is myn voor
soek* vrindelyk of gij soo
goet gelieft te weesen en
geven dit briefien eens
aan Cebastejanis van
Haateren als hy nog by
jou is. Maar als hy al
weer weg is naa Haarlem,
dan weest soo goet en
sturt myn die brief met
[2] den eersten* weer om, en als
uwe dan soo goet gelieft
te syn en schryven myn
eens wan neer dat hy weg
is gegaan. Hier meede breek
ik af en wens u al wat wens
selijc is. Syt duysent maal
van myn gegroet.
Voorblyve* u vrindin
Hendrika Losya* Poortenaar.
Doesborg, den 11 Juny 1799.
[versta: ik hoop dat]
[verzoek]
[zo spoedig mogelijk]
[Ik blijf]
[Louisa]
742
[45-587b]
[Doesburg, 11 juni 1799]
Aan
Cebastejanis van
Hateren
[1] Waarde en veel geagte lief,
Hoopende dat* uE dese wyning* letters
in gesont heyd sult antrefven. Was
het anders, het sou myn van herten
leet weesen. Wat myn betreft, ik
ben tot heeden toe ook nog reede
lyk gesont naa den staat daar
ik in ben, dog voor het overge*
kan ik myn niet begrypen
hoe dat het koomt als dat gy
myn niet eens* antwoort op myn
brief hebt geschreeven, door
die weg* dat ik u, myn warde
lief, soo vrindelyk voorsogt*
heb oom eens te sien* dat gy eens
over sout koomen. Want gy
kunt wel begrypen hoe groot
myn voorlangens* syn om uE eens
[2] te sien en te spreeken, door die
weg* dat u, myn waarde lief, nu
soo kort by is. Als gy nu nog in
Haarlem waart, dan sou ik het
myn nog kunnen begeven* om dat
het dan niet anders syn en kon,
maar nu kan ik myn niet begry
pen wat dat daar aan schort*
door die weg dat gy*, myn warde
lief, myn niet en schryft of niet
en koomt. Nu is myn voorsoek*
vrindelyk dat gy myn met den
eersten* eens schryft of gy eens
over kunt koomen of niet. Anders
schryft myn, dan sal ik sien of
dat ik tot Arnhem koom. Daar
kunt gy dan by myn koomen. Want
het sou myn groot voordriet* weesen
door die weg* dat gy nu soo kort by
waart en ik sou u nog niet eens
moogen spreeken. Dat sou ik van
myn leeven niet kunnen voorgeten*.
[3] Hier meede breek ik af met de
pen maar nooyt met myn herte.
[versta: Ik hoop dat; lees: wynige]
[lees: overige]
[een keer]
[omdat immers]
[verzocht]
[ervoor te zorgen]
[verlangens]
[omdat immers]
[indenken]
[wat er mis is]
[omdat gij immers]
[verzoek]
[zo spoedig mogelijk]
[verdriet]
[omdat immers]
[vergeten]
743
Voorblyf* met veel liefs en
agting u getrouwe minnaar
ris* tot in der doot,
Hendrika Losya* Poortenaar.
Doesborg, den 11 juny 1799.
Syt nog duysent maal van
myn gegroet.
[Ik blijf]
[minnares]
[Louisa]
744
[45-588]
[Clermont, 15 juni 1800]
Au Citoijen Christiane
Malvau Dans La 2e
Demij Brigade 2e Bataillon
4e Compagnie Batave
engarnison à Dousebourg
[1]
De Clermont, le 15 juin 1800
Mon très cher Fils,
J’ai reçu votre lettre datée le
7 maij. Je me porte bien, Dieu en
soit loué. Je suis charmée d’appren
dre de vos nouvelles, surtout celle
de votre bonne santé et de votre
position. Vous desirez des nouvelles
du paijs, et surtout de vos camarades. Je vous dirai que la pluspart
vont chercher leur congé à Liege
et reste chez eux avec tranquillité.
Mais comme vous me faite mention
que vous vous ètes engagé, vivez
content en vous adonnant a la
dévotion et à toutes sortes de vertus.
Si vos maitres vous sont dure,
aijez patience, pensant que lon
n’est pas au monde pour avoir
[2] ses aises. Soijez toujours vertueux et
je vous continuerai l’affection
maternelle.
Votre frere et vos soeurs
vous salue en faisant des
veux pour votre conservation.
Votre lettre à été communiquée
a votre oncle. Il vous fait
aussi ses compliments.
La veuve Christianne
Malvau.
745
[45-589]
[Doesburg, 21 juli 1801]
Dese Brief te Behandigen
Aan
De Wed [?] J.[?] De Koning Wonende
Op de Grote Markt in de
Relory [?] kamer tot Middelburg
in Zeeland.
Sito
[andere hand:]
doesburg
dord
[keerzijde in andere hand:]
Refusée retout
a Dort
[1]
Doesburg, den 21 July 1801
Zeer waarde en veel geliefde vrouw en
kinderen, moeder en zusters, ik laat uwe
weeten als dat ik God dank nog fris en
gezond ben, hopende van uwe, mijn lieve vrouw,
te mogen horen*. Lieve Mie, ik zal na
alle gedagten* binnen agt dagen bij uwe
zijn. Ik zou al tuijs geweest hebbe,
maar ik geloof als dat wij weer moeten
masjeeren dat zij het verlof zoo lank
op houwen, tot dat zij vast* weeten ja of
neen. Mie lief, ik zijn gelukkig aan
’t verlof gekomen. Wij hebben allemaal
moeten speulen*, maar ik heb het lot
niet getroffen. Ik heb ’t verloren. Dat
kunt gij wel denken dat ik daar
[2] groote speijt van gehad*. Een Zaterdag
avond hebbe wij gelood. Toen ben ik een
Zondag bij den kapteijn geweest en met
hem gesprooken en heeft mijn zaken gezeijd
zoo als zij waaren. En toen heeft hij mij
gezeijd: als er een van ’t batteljon
met verlof zou gaan, zou ik ’t weesen.
Nou wagten wij alle dag maar op
order dat wij na huijs gaan.
Mie lief, ik hoop dat ’t maar van
deese week kome mag, dan zou ik
nog net met de kermisse daar wesen.
En zoo niet, dan kome ik tog; ’t mag
maar een dag ses of agt* scheele.
Kind lief, als ik niet met de kermisse
daar ben, dan wens ik uw veel plaizier
[lees: hetzelfde te mogen horen.]
[naar alle waarschijnlijkheid]
[zeker]
[loten]
[lees: gehad heb.]
[zes of acht dagen]
746
en vermaak. En moeder wens ik een
goeje kermisse en dat zij veel mag
verkopen. Ik wens als dat ik daar
mag weesen. Verders weet ik niet*
te schrijve als de artelikke
groetenisse aan moeder en zusters
en de famielie. Ik blijf UE man
Poulus Ketner tot der dood.
Kust de kinderen voor mijn*.
Mijn hart verlangt om ze eens
te zien.
Adu*, mijn lieve Mie.
[niets]
[namens mij.]
[Adieu]
747
[45-590]
[Doesburg, 18 november 1801]
Aan
Lodewijk Amjou ten
Juijse van Jan Abrahams
Metzelaars Baas
tot Ter Thoolen
in Zeeland
[andere hand:] doesb dord
[keerzijde in andere hand:] niet te vinden
Doesburg, den 18 Novemb. 1801
L.Amjou!
Alzo jngevolge ordre van den
Agent van Oorlog in dato 12 deezer
geene manschappen voor den
armée tot nader order moogen
worden aangenoomen, zoo geeve*
u hier van kennis om geen
recruiten hoegenaamd tot nader
order aan te neemen, alzo dezelve
niet kunnen worden goedgedaan*
en word u hier neven belast*
om den laaste December op te komen.
Blijve* hier meede u capitein
H [?]. Dijkman
Capt.
[geef ik]
[omdat die geen soldij kunnen ontvangen]
[daarnaast gelast]
[Ik blijf]
[N.B. Zie ook brief 45-710.]
748
[45-591]
[’s-Gravenhage, 29 november 1814]
den Gepe* Carabinier
Wynand Wolbers
te Doesburg
[stempel:] ZUTPHEN
[stempel:] Generale Thesaurie
[keerzijde in andere hand:]
Hoord niet te Doesburg
waarschynlyk te Lochem
[andere hand:] vorden
GENERALE
THESAURIE
no 196
[gepensioneerde]
’S Gravenhage, den 29 Novbr 1814
Het heeft Zijne Koninklijke Hoogheid, onzen geëerbiedigden Souverein behaagd,
bij besluit van den 25 Octob 1814 no 96 te ordonneren de inschrijving
in het grootboek der pensioenen van het pensioen aan u bij hetzelve besluit geconfirmeerd, ter somma van Een & Negentig Guldens.
Ten einde deze inschrijving naar behooren zal kunnen worden geëffectueerd,
is het noodig, dat door u, zoo spoedig mogelijk, aan de Generale Thesaurie in
’s Gravenhage worde ingezonden, een extract uit het register van den burgelijken
staat, ten bewijze van uwen geboorte of doopdag, en dat tevens door u naauwkeurig opgave gedaan worde, van uwe vaste woonplaats, zoo wel als van de provincie, en bijzonder van het arrondissement, waarin dezelve uwe woonplaats gelegen is.
Zoodra het voormelde pensioen in het grootboek zal zijn ingeschreven, zal ik u
het certificaat van inschrijving doen toekomen, het welk door u zorgvuldig zal
moeten worden bewaard, om daarop over ieder verschenen half jaar, de betaling
van uw pensioen, ten kantore van den ontvanger particulier in het arrondissement,
waarin uwe woonplaats gelegen is, te kunnen ontvangen.
Bij bovengemelde besluit al verder, aan u toegestaan zijnde de betaling van
hetzelve pensioen over de eerste zes maanden, des thans loopenden jaars, informeer
ik u, dat de voldoening daarvan, zal geschieden ten kantore van den
Ontvanger Particulier te Zutphen
op attestatie de vita, te dien einde aan u door het gemeentebestuur van uwe
woonplaats aftegeven, op vertoon van uwe acte van geboorte of doopcedul, of zoodanig ander stuk als dezelve zal kunnen vervangen, en waarvan de kwitantie onder
gemelde attestatie de vita staande door u, in presentie van den president van hetzelve gemeentebestuur of burgemeester, moet onderteekend en vervolgens uwe
handteekening door denzelve gelegaliseerd worden.
Het gemelde half jaar pensioen zal door u binnen den tijd van twee maanden
moeten worden ontvangen, vermits, na verloop van dien tijd, de betaling zal
worden gesloten.
De Raad van Financien, belast met de administratie
der Generale Thesaurie,
[w.g.] D. vandenBosch
749
[andere hand:]
den Gepe Carabinier W. Wolbers
te Doesburg
blyft te Lochem
[keerzijde:]
overgezonden den 17 Decbr 1814
van Jacob Vinger
__Hendricus Agter den bos
__Wienand Wolbers
__Bernardus Van Loo
750
[45-592]
[Doesburg, 2 januari 1817]
Aan
Mijn heer De heer
Haddenbroek
te Velp
Vranko
Doesburg d[en] 2 Jannuarij 1817
Mein Herr Hattenbroek zu Velp.
Sie müßen es* compelment haben von unsere Guverneer
von der Provinci. Und mir ist last gegeben, als ich es nicht kann
jn es gute gedahn krigen mit mein ohm Van den Brink und
mit unsere freunde von de familie, daß wir es gute bestehn
bekommen, daß der eine den andere soll handhafen.
Drum ist mein begehr, daß ihr euch müβt vereinigen
und fragen Brink ob ich soll mein gelt haben oder nicht.
Den ich will jetz nicht länger warden. Und die freunde die
müβen alle hier zu sammen kommen und vereinbahren
sich. Und der Lemert muß wieder werden hier in dorf eingelassen.
Und ist es daß Brink da waß in degen hat, so must ihr mir daß
lassen wissen. Den ihr müst nicht denken daß ich da soll
ein müßbrauch drauß machen, oder daß ich es darum thu
um euch leude zu pirelen [?]. Neun* man, daß muß jetz auß
seyn. Als ihr leude euch wolt einander abstehn, so muß
ich daß mein König lassen wissen oder es hoge Raht*. Den
wir müßen uns ein ander nicht verstosen in gute dinge.
Den so als die familie den Lemert und mich behandelt habe, daß ist
nicht nach die gebote Gottes. Man, daß ist auf sich franschesis*
und solches erwarde ich nicht, und daß allerdings von
meine freunde.
C. Strube.
[het]
[Neen]
[de hoge raad]
[dat is op z’n Frans]
[N.B. Zie ook brief nr. 45-645 en brief nr. 45-647 van dezelfde schrijver over deze kwestie.]
751
[45-593]
[Ratingen, s.d.; s.a. {=1794}]
A Madame
Madame delassert
à doesbourg poste restante
dans la gueldre hollandaise
[1] de Ratinger
Ma cher amie
Vous savez cher ami surement que l’on a bonbardé
Dusseldorff*. Plusieur maison on été brulé. Nous voyions les
[nl. op 6 okt. 1794]
flames de Ratingen ce qui effraya beaucoup ma mere,
de façon que nous partimes au moment meme pour
Mulheime qui est à trois lieu de Ratinger ou ma mere
est encor actuellement. Je suis revenu aujourdhui a
Ratingen pour voir si je n’y trouverai pas de vos lettre.
Ma pauvre mere a été obligé de faire la route de pied,
n’ayant pu trouver aucune woitur. Elle est dans la
plus grande desolation de ne pas être avec vous.
Je retournerai demain a Mulheime sur la Roer.
Faite attention que c’est une autre rivier que les fr celle
que les francois on passé. De la nous partons de suite
pour Essen, une ville a deux lieu et demi audela de
Mulheim. C’est la ou vous nous trouverez chez monsieur
Crupp sur la place a Essen. Ma mere me charge de
vous prier en grace de l’attirer dinquietude et d’envoyer
aussitot un expres à Essen chez monsieur Crupp pour que
nous puissions scavoir ou vous êtes
[2] et de lui envoyer votre woitur. Elle en payra volontier
les frais. Je vous prie de grace de l’envoyer aussitot car elle
tomberait malade s’il falloit quelle reste quelque jour dans cette situation.
Voila quatre jour que la pauvre femme ne fait que coucher sur la
paille et cela faute de ne pas vous trouver. Jespere, cher amie,
que sa situation vous attendrira et que vous envoirez aussitot
votre woitur pour la prandre a Essen. Adieu, cher amie,
tant lemonde est ici dans la plus grande desolation.
Jembrasse Lassert et le petit Coco.
Le chevalier
Dupuis.
752
[45-594]
[Alkmaar, 22 februari s.a.]
J. Melis corporaal
onder het 3 Battaillon
Jagers 1 compagnie
in Garnizoen tot Doetinchem
[andere hand:] Arnhem
Gelderland
Cito cito
[stempel:] Alkmaar
[1]
Waarde Neef
Alkmaar
den 22 Februa.
In hoope dat uE deze in een staad
van welzijn mag ter hand koome*.
Wat mij aenbetreft, ik ben ook redelyk
welvaarende. Waarde neef, ik moet
uE melden als dat wij tot ons groot
genoegen op den 8 dezer van ons
lankdurig ares* ontslaagen zijn,
het welk gij ligt kund begrypen
dat voor ons een blijde tijding was.
Wij kreegen den 8 de order door
de Brigaade Majoor en den
Auditeur die ons alle voor
onschuldig verklaarde, en den
9 d* gingen wij op mars, en den
10 bennen wij angekoomen in
Alkmaar daar wij door onze
[2] cameraden med alle vrindschap
ontvangen*, en trekken reeds op de
wagt. Ik denk dat uE ook deel
in mijn genoegen zuld neemen
en kan ook niet voorbij* om uE mij[n]
waarde neef te bedanken voor
de vrindschap die ik op het
verd [?] van uE genooten heb. Ik
hoop dat de tyd zal koomen dat
ik uE zelfs in perzoon voor uwe
vrindschap mag bedanken en er
mijne erkentenis toe te brengen.
Wij hebben enigen tyd naar dat* uE
vertrokken was ons volle trateme*
gekreegen en hebben ook menagie
gedaan* zoo dat het doe* beeter
was en wy hadden ook meer vryheid
[vul aan: stuur ik u deze brief]
[arrest]
[dezer maand]
[lees: ontvangen zijn]
[kan ook niet nalaten]
[nadat]
[lees: tractement]
[gefourageerd; toen]
753
om uijt te gaan. Nu, waarde
neef, ik weet niet veel nieuws
meer te melden, uE [a]ttensi waardig,
[3] als dat wederom gesprooken word
van masjeeren, maar waar naa*
toe weet* wij niet. Ik versoek
de groetenis aan Inderheide.
Nu waarde neef, zyt van mij
uijt vrindschap gegroet. Ik blijve
med alle hoogagting uE myns
neefs DW* Dienaar en neef,
G. Melis.
[naar]
[lees: weeten]
[dienstwillige]
754
[45-595]
[Winkel, 1 mei s.a.]
Au Citoijen
Cloes Capitaine
a larmee dunorde*
de tirailleur en garnison
a Doesbourg
Franco
Amsterdam
[stempel:] Alkmaar
[l’armée du Nord]
Winkel, ce 1 de Maij
Citoijen et amis,
Jai bien reçu la votre qui ma fait le
plus grand plaisir. J’attendoit avec impationt
de vos nouvelles et celles de mes parans.
J’ai beaucoup d’obligations au citoyen votre
pere de s’etre acquits de la commition que
je vous avois donnéz a Hoorn. Je desireroit
ij etre encore emsembles, sacri et le bogatte
je suis continuellement [….??……]
maie de la bonne manier. Je me porte cepen
dant assé bien. Jespere que vous en faite de mem
ainsi que vos camarades aqui je fait bien
des compliment. Adieu. Votre devoué amis
De Chocx.
755
[45-596]
[Angerlo, s.d.; s.a.]
Aan den berger* ijan
evers op de rosegraft
het twede huijs vor
beij de akkeleystrat
en dan de erste kelder
sijttoe*
Aangelo, den 15. Ser werde kynder, yk laet
uedelen weten daet yk u bryef wel heb
ontfangen en dar uyt gesijn als daet het
met Evert en Mijngen een bedrofden
toestant ys. Yk hop daet het Got wer
mag scheykken* daet sey dog gau wer
herstelt mogen sijen, en voersoek* dog
van u edelen daet geij har beijstat yn har
remot* en laet u edelen weten daet yk
al wat hammen gekoft heb en ok wat
spek, yk denk son* hondert pont
vertyen of vyeftyen* te kopen, moeye
war*. Maer goet dyek* spek daet ys by
ons hel wynyg, en overal*, en het wort
bey ons nyet beterkop* maer yets durder. Maer goet dyek spek kan yk al
nyet mynder kpen als vyf stui
ver* Vorwagt* de erste posdag een
lytter* werom. Hyermede brek yk
af, en hope dat de kyender dog gau
wer herstelt mogen syen, en
duysent mal genagt an u
edelen allemal. Met hast.
[burger]
[aussitôt]
[beschikken]
[verzoek]
[lees: in hare noot]
[zo’n]
[veertien of vijftien]
[mooie koopwaar; dik]
[versta: en zo is het overal]
[goedkoper]
[voor niet minder dan vijf stuivers kopen]
[Ik verwacht]
[brief]
H. E.
756
45-597]
[s.l.; s.d.; s.a.]
Aan
Den Burger J. Eldervelt
Te Boekholt
Verzoek de zelve zoo lang ten
Postcomtoore te houden tot dat
de zelve word afgehaald
A Boekholt
[andere hand:] Franco Doesburg
[keerzijde:] aftegeven aan Madame Doctr
[keerzijde in andere hand:] retour is niet bekent
af 1½ st.
Elderveld, U brief heb ik ontvangen en der zelve inhoud
verstaan dog dit alles kunt gij oordeelen dat het onmogelijk is van te kunne krijgen! Wat de attestatie van
U goed gedrag betreft, zal mij geen mens geeve, of zij
moesten het verlaten van vrou en kinderen, het verloopen van U afferres* of het nalate van een hoope
schuld voor goed rekenen*! En die van litmaatschap
en acte van alimentatie kan ik geen van alle krijge
voor gij opgeeft de plaas waar gij gezeten zijt, en dan
moet het eerst driemaal in de kerk worde afgeroepen eer gij die kunt kryge. Wat nu het overige
betreft ben ik ook niet van zins om op die brief*
op zoon losse voet te koome*, want gij schrijft
wel van komme en van brengen, maar niet
wat gij van zins zijt, en ook zou ik het tans
niet wagen van met 2 zulke klijne kinderen een
rijs van een halven dag te doen. Veel min* van zes dagen.
En ook wort er hier nog sterk gezegt dat zij U nog
geen 14 daag geleden in Den Haag hebbe gezien, dog zoo
dit waar is, had gij al die brieve* zelve na kunne informeeren en ze zien te krijgen. Want het zulle, als
ik ze krijg, maar al temaal* onkoste voor mij zijn,
en gij weet dat gij mij niet gelaaten heb*, en dan
had ik ook liefst dat gij de brieve niet over Boekholt
zond, want wyl* ik hoor dat zij U in Den Haag zien,
kon ik ze zoo wel* voor een dubbeltje* krijge
als ze mij nu 2 schellinge* koste. Gij schrijft mij
ook van alles stil te houden en gij zend mij een
open brief die met een stuk van een ouwel* is toe
gemaakt geweest, dus is die brief al voor mijn
757
[affaires]
[als goed beschouwen]
[op grond van die brief]
[zo’n zorgeloze verstandhouding met u te
krijgen]
[En al helemáál niet]
[versta: bovengenoemde attesten]
[allemaal]
[niets overgelaten hebt]
[omdat]
[even goed; 2 stuivers]
[2 x 6 stuivers]
[broodpapier]
geleezen geweest, en zoo gij weer schrijft, zend dan
de rekeninge over van Le Voir van Duyz en Zweerus
en van meer andere op dat wy eens weeten hoe
het is, want wij krijgen nog rekeninge met de last.
Zwartz heef er een van 87 gulde gestuurd en
[2] Altefers van in de dertig, en Poulus maande mij om 10,
en Oosterwijk om in de veertig. Dus wilde wij van
dit alles wel eens het regte* weeten. Verders kan
ik U niet veel schrijve als dat bijde de kinderen
en vader en moeder nog wel zijn en dat Tietje
braaf leerd en braaf groeit. Maar de pokke regeere sterk
in de buurt en daar ben ik bang voor voor de kindere.
Verder zal ik U niet schrijve want de koers die
de brief schynt te neeme is te ver over Boekholt.
Verder blijve ik B. Quack.
758
[het hoe en wat]
[45-598]
[Amsterdam, 20 februari 1795]
Myn Heer
de Heer G.A. Geyer
à
Doesburg
D’Heer G.A. Geyer
te Nymeegen
Amsterdam, den 20 february An 1795
Myn Heer!
********************************
Gedrukte lijst van kruidenierswaren met
achter elk product de prijs geschreven.
********************************
Bovenstaande adresseerd* UED. de prijsen der waaren soo die thans syn.
Wy zyn niet in staat gedagte medetedeelen hoe het met de articuls
loopen wil, wyl sulks veel afhangen sal, hoe de omstandigheden sig schikken. Egter sullen er wel artikels syn die
by open water nog hooger loopen*. D’heeren Warendorp
& Van Marwijk hebben ons aangesprooken over 2 postjes
als* een van 23 Juny en 1 van 27 Augustus, te saamen ƒ 222,,6Overegends blyve wy met agting
Myn Heer! UEDWDienaaren
G.H. & B. Dyk.
759
[versta: adverteert]
[duurder worden]
[namelijk]
[45-599]
[Losse envelop]
Dezen Brief te Bestellen tot Doesburg
Aan Monsuur andries Van Der horst
soldaat onder het eerste baddeljon
Van de luitennant van rades
onder de kompanie van terstal
Geloseerd in losement van de konink
van pruisen
franko
tot rotterdam
sito sito
[N.B.: De brief die bij deze envelop hoort, is geplaatst onder nr. 45-472.]
760
[45-600]
[Gernewoude, 23 februari 1795]
Aan de
Bruggeman
tot doesburg
En verders aan de
Tjalkschipper Tjed Minnes
Leggende in de Meulen
haven aldaar
cyto
cyto
[andere hand:]
franko utregt
[1]
Gernewoude, den 23 Febr 1795
Zeer waarde en teder geliefde man, ik
laat U.E. weten dat ik benevens onse beide dogters
beneffens onse verdere famijlie nog in een