Richtlijnen omtrent de subsidieverdeling 2014-2015

Download Report

Transcript Richtlijnen omtrent de subsidieverdeling 2014-2015

Richtlijnen omtrent de subsidieverdeling 2014-2015 over studentensportorganisaties



Huissponsorcontract: om alles helder vast te leggen, zal er samen met de
studentensportorganisatie opnieuw naar het huissponsorcontract gekeken worden. Het
sportcentrum blijft verantwoordelijk voor de kwaliteit van de voorzieningen en de inhuur
van instructeurs. Afspraken hierover worden door organisaties met de sportkoepel
gemaakt, die vervolgens afspraken met het sportcentrum maakt.
Geldigheid: afspraken zijn in principe voor meerdere jaren.
Interpretatie richtlijnen: belangrijk bij de interpretatie van de richtlijnen is dat aan de
richtlijnen geen rechten ontleend kunnen worden. De richtlijnen dienen als leidraad voor
het opstellen van een subsidieverdeling maar de uiteindelijke subsidieverdeling zal
subjectief zijn. Een verdeling via een oprechte en open sportkoepel lijkt ons de beste
weg, omdat er dan zo veel mogelijk rekening gehouden kan worden met de gevolgen van
de subsidieverdeling voor iedere organisatie. Daarnaast zal niet alles direct te praktiseren
zijn. Zo is het aanstellen van een andere trainer of het minder aanstellen van een trainer
afhankelijk van contracten die het sportcentrum heeft lopen.
Richtlijnen
1. 2-1 model
De belangrijkste richtlijn voor het verdelen van de subsidies voor de
studentensportorganisaties is het 2-1 model. Dit houdt in dat gepoogd wordt een
studentensportorganisatie te subsidiëren voor twee trainingen per week of één training en
een wedstrijd.
 Organisaties krijgen per actieve ledengroep per week twee accommodatiemomenten en
één instructiemoment gesubsidieerd. Over het algemeen is één moment 1,5 uur.
 Met actieve ledengroep wordt de groep bedoeld die tezamen op één training aanwezig
kan zijn, gecorrigeerd voor opkomstpercentage.
2. Accommodatie
Onafhankelijk van de prijs van de accommodatie moeten organisaties twee
accommodatiemomenten per actieve ledengroep per week gesubsidieerd kunnen krijgen.
 Organisaties krijgen een fictief bedrag voor het inkopen van accommodatie. Dit bedrag
kan, indien praktisch mogelijk, naar eigen wens en over het gehele jaar verspreid besteed
worden. Zo blijft het mogelijk om subsidie voor bijvoorbeeld competities te gebruiken.
 Wanneer de campus (gedurende een deel van het jaar) geen basisvoorziening kan bieden
voor de beoefening van een sport zou de organisatie niet extra moeten betalen voor
vervangende externe accommodatie.
 Als je meer accommodatie wilt afnemen dan de koepel heeft bepaald, moet je dat zelf
regelen met de beheerder van die accommodatie (bijv. gemeente Enschede of
Sportcentrum).
3. Instructie
De organisaties krijgen een fictief bedrag voor het betalen van één keer 1,5 uur een
gecertificeerde trainer per week per actieve ledengroep. De organisatie kan zelf besluiten dit
uit te geven aan een gecertificeerde trainer of aan studenttrainers. Hierbij wordt uitgegaan
van een gemiddeld bedrag per instructeur (€ 35/uur voor een gecertificeerde trainer en €
7,50/uur voor een studenttrainer).
 Op deze manier is het voor organisaties aantrekkelijk studenttrainers te gebruiken, wat
de ontwikkeling van de student stimuleert.
 Ook coaching zal binnen dit fictieve bedrag vallen.


Indien een tweede instructiemoment per week per actieve ledengroep noodzakelijk is in
verband met eisen vanuit een bond, of vanuit oogpunt van veiligheid, zou deze eventueel
gesubsidieerd kunnen worden. Dit wordt per geval bekeken.
Als een organisatie meer instructie wil afnemen dan door de koepel bepaald is, dient de
organisatie dit zelf te regelen met de trainer of het Sportcentrum.
4. Duur = duur.
Studentensportorganisaties die voor de UT duur zijn per lid, zouden voor de student ook
duurder moeten zijn dan andere organisaties.
 Organisaties zullen aan het begin van het studiejaar een factuur krijgen van 1% van het
bedrag wat zij dat jaar aan IMA-subsidie zullen ontvangen.
5. Nabijheid
Onze focus ligt op het sporten op of in de buurt van de campus. Organisaties of sub sporten
van organisaties die ver van de campus hun sport beoefenen, zullen niet volgens het 2-1
model gesubsidieerd worden.
6. Enkelsporten en meersporten
 Het beoefenen van één sport (enkelsporten) wordt volledig gesubsidieerd, het
beoefenen van verdere sporten (meersporten) wordt niet volledig gesubsidieerd.
 Verenigingen met sporten die minder dan 20 actieve beoefenaars hebben, krijgen voor
die sporten minder dan het 2-1 model gesubsidieerd, namelijk één instructiemoment en
één accommodatiemoment per actieve ledengroep per week (1-1 in plaats van 2-1).
7. Materiaal
Het sportcentrum dient te zorgen voor de inrichting van de zalen. We komen echter snel in
een grijs gebied waarin het onduidelijk is welke kosten door het sportcentrum gemaakt
moeten worden en welke uit de subsidiepot moeten komen. De koepel zal met het
Sportcentrum moeten onderhandelen en duidelijke afspraken moeten maken. Voor
materialen waar het sportcentrum niet voor wil betalen zal de koepel met de organisatie
kijken wie wat betaalt. De Sportkoepel van komend jaar zal zich hiermee bezig moeten
houden en er een richtlijn voor in moeten vullen. Uiteraard moet hierbij ook gekeken worden
waar precies het eigendom van de materialen vervolgens komt te liggen.
8. Competitie
Het subsidiebedrag voor de komende jaren maakt het onmogelijk om sport op de UT te
blijven aanbieden op de manier waarop dit lange tijd is gegaan. De Student Union heeft
daarom besloten om in te zetten op ‘recreatief sporten’ om zoveel mogelijk studenten te
bereiken op een kostentechnisch zo efficiënt mogelijke manier. Dit houdt in dat het
competitie element binnen sporten financieel niet extra ondersteund zal worden. Zoals
genoemd onder punt 2 en 3, blijft het echter mogelijk om subsidie te gebruiken voor zowel
accommodatie als coaching. Logischerwijs blijft er dan minder subsidie over voor reguliere
trainingen.
Toelichting
- ‘Instructie’ & ‘duur = duur’: in het ideale geval zouden we met exacte bedragen werken
in plaats van met gemiddeldes voor instructeurs. Dit is echter (nog) niet mogelijk, omdat
organisaties weinig invloed hebben op de prijs van hun instructeur. Door te werken met
gemiddeldes kunnen we niet goed in beeld brengen hoeveel er precies uitgegeven wordt
voor een organisatie en hoe duur de organisatie dus is. Hierdoor kunnen we ook niet
werken met een maximaal bedrag per lid. Als trainers als gevolg van deze richtlijnen
meer of minder afgenomen worden, zou het gemiddelde veranderen. Dit heeft invloed
op het bedrag, al gaan we er vanuit dat dit waarschijnlijk weinig zal verschillen.
- Duur = duur: Het is moeilijk om op een eerlijke manier te bepalen welke organisatie echt
duur is en welke maatregel daar tegen zal werken. De volgende Sportkoepel kan zich
daar mee bezighouden. Sporten die veel kosten kunnen zichzelf staande houden door
bijvoorbeeld een serieuzere contributie in kaart te brengen.
- Nabijheid: ‘ver weg’ is alles buiten de gemeente Enschede en Hengelo. De sport die
aangeboden wordt moet laagdrempelig zijn en een lange reistijd induceert een hogere
drempel tot het beoefenen van een sport. De lange reistijd zorgt ook voor een wens om
langer ergens te blijven waardoor de activiteit ergens in een grijs gebied tussen sport en
recreatie zit. Als we nergens een grens trekken zou de SU nog eens wintersportvakanties
gaan subsidiëren.
- Sub sporten: Kleine sub sporten binnen een organisatie zijn niet voordelig voor de
efficiëntie van de organisatie. sub sporten van organisaties die heel klein zijn willen we
niet meer dan één instructie en accommodatie subsidiëren per actief lid. We gaan er
vanuit dat deze leden hun tweede accommodatiemoment kunnen vinden in andere
trainingen binnen de organisatie. Een tweede accommodatie moment zou ook gecreëerd
kunnen worden door trainingen van meerdere sub sporten te combineren.
Er is gekozen voor een grens op 20 beoefenaars omdat dit gelijk is aan de huidige
erkenning van de Student Union voor verenigingen. De sub sport zal minder
gesubsidieerd krijgen, zodat gestimuleerd wordt om meer trainingen te combineren met
de rest van de organisatie en zo efficiënter te worden.
- Interne competities: De interne competitieleden blijken een kleine wens naar training te
hebben en we zullen geen 2-1 model subsidiëren wanneer daar geen vraag naar is.
- Bepaling momenten: op basis van actieve leden gecombineerd met groepsgroottes.