MSD caninsulin hond - NL v2013-5.indd

Download Report

Transcript MSD caninsulin hond - NL v2013-5.indd

Altijd
de juiste dosis Insuline...
Leven
met diabetes
1
ALTIJD DE JUISTE DOSIS INSULINE ...
4
Inhoudstafel
1. Suikerziekte bij de hond
Wat is suikerziekte precies?
Wat zijn de verschijnselen van suikerziekte?
De diagnose
Hoe ontstaat suikerziekte bij de hond?
Kan een dier genezen van suikerziekte?
2. De behandeling
Algemeen
Behandeling met insuline
Het vinden van de juiste dosis
Voeding
De vooruitzichten
Te laag bloedglucosegehalte (hypoglycemie)
en behandeling 3. De injectietechniek
4. Het behandelingsschema
5. Controle op de behandeling 6
7
8
9
11
14
14
14
16
19
20
21
21
25
31
33
5
1. Suikerziekte bij de hond
De dierenarts heeft bij uw hond de diagnose suikerziekte
gesteld. In het algemeen is suikerziekte bij de hond gelukkig
goed te behandelen, al vraagt dat wel de nodige aandacht.
In dit boekje wordt u uitgelegd wat suikerziekte precies is en
hoe de hond succesvol kan behandeld worden.
6
Wat is suikerziekte precies?
Bij de vertering in de darmen wordt voedsel afgebroken tot
voor het lichaam bruikbare bouwstenen. De koolhydraten
worden in de darmen voornamelijk afgebroken tot een suiker
dat glucose wordt genoemd. Glucose wordt vanuit de darm
in het bloed opgenomen en na een maaltijd stijgt dus het
aanbod van glucose vanuit de darm aan het bloed.
Voor de lichaamscellen is glucose bijna onmisbaar, niet alleen als bouwsteen maar ook als brandstof. De spiercellen
en vetcellen nemen alleen glucose uit het bloed op als ze
daartoe door het hormoon insuline zijn aangezet. Insuline,
dat wordt gemaakt door bepaalde cellen in de alvleesklier (pancreas), zorgt er dus voor dat deze lichaamscellen
voldoende glucose kunnen opnemen en bovendien zorgt
insuline er zo voor dat het glucosegehalte in het bloed binnen nauwe grenzen blijft.
Als er te weinig insuline is, blijft er teveel glucose in het
bloed achter en is er sprake van suikerziekte. Bij suikerziekte is dus het glucosegehalte in het bloed, ook wel het
bloedsuikergehalte genoemd, verhoogd. Veel lichaamscellen daarentegen hebben bij een tekort aan insuline juist een
gebrek aan de brandstof en bouwsteen glucose.
7
Komt suikerziekte vaak voor bij honden en katten?
Het voorkomen van suikerziekte bij honden en katten ligt
ergens tussen 1 op 100 en 1 op 500 dieren. Specialisten
daarentegen denken dat er een toename is van deze ziekte
bij onze huisdieren.
Kan suikerziekte andere gezondheidsproblemen geven?
Ja, honden en katten met suikerziekte kunnen andere gezondheidsproblemen ontwikkelen, meestal één jaar of meer
Wat zijn de verschijnselen van suikerziekte?
Als er veel glucose in het bloed aanwezig is, zal er via de
nieren glucose met de urine verloren gaan. De glucose in de
urine trekt extra vocht mee waardoor de hond meer gaat
plassen. Om niet uit te drogen, zal de hond vervolgens ook
meer moeten drinken. Omdat glucose een belangrijke brandstof is die nu verloren gaat, zal de hond meer gaan eten en
desondanks gewicht gaan verliezen. Als de hond lange tijd
niet wordt behandeld, verslechtert uiteindelijk de eetlust en
kan de hond ernstig ziek worden.
8
nadat ze suikerziekte ontwikkeld hebben. Voor honden is
de meest voorkomende complicatie van suikerziekte het
optreden van kataract. Voortdurend hoge bloedsuikergehaltes zorgen ervoor dat de lens van het oog mat wordt, wat
blindheid tot gevolg kan hebben.
Voor katten is een zwakte van de achterpoten een vaak voorkomende complicatie. Door een constant hoog gehalte aan
glucose in het bloed kan er schade optreden van de zenuwen waardoor er zwakte en spierverlies optreedt.
Door een hoog bloedsuikergehalte zoveel mogelijk te vermijden, zal het optreden van deze complicaties uitgesteld
worden of zelfs voorkomen worden. Dit is de reden waarom
een vroege diagnose van suikerziekte bij uw huisdier zo
belangrijk is.
De diagnose
De waargenomen verschijnselen wijzen vaak wel in de richting van suikerziekte maar kunnen ook bij andere ziekten
voorkomen. De definitieve diagnose wordt gesteld wanneer
bij de hond met verschijnselen van suikerziekte (bij herhaling) een te hoog glucosegehalte in het bloed wordt aangetoond en ook de urine glucose bevat. De aanwezigheid van
een hoge bloedsuikerspiegel is een betrouwbaarder maat
dan de aanwezigheid van glucose in de urine.
9
10
De belangrijkste verschijnselen van suikerziekte zijn:
• veel drinken
• veel plassen
• honger (in het begin)
• vermageren
• misselijkheid en braken (in een later stadium)
Hoe ontstaat suikerziekte bij de hond?
Niet in alle gevallen is volledig duidelijk waarom suikerziekte bij een hond ontstaat. In sommige gevallen breekt het
afweersysteem van de hond de cellen af die in de alvleesklier
voor de afgifte van insuline zorgen. In andere gevallen leiden
andere ziekten of behandeling met bepaalde medicijnen tot
het ontstaan van suikerziekte bij de hond. Suikerziekte ontstaat in deze situaties doordat de werking van insuline wordt
tegengegaan. Om dit te compenseren moet de alvleesklier
meer insuline maken. Als dit niet lukt, of als de alvleesklier
op den duur uitgeput raakt, is er niet voldoende insuline
om het bloedglucosegehalte binnen de normale grenzen te
houden en is er sprake van suikerziekte.
Bij het syndroom van Cushing (= overproductie van cortisol)
produceren de bijnieren teveel van het hormoon cortisol.
Cortisol vermindert de gevoeligheid van cellen voor insuline.
11
Ook een langdurige behandeling van uw hond met bijnierschorshormonen (zoals dexamethasone of prednisolone),
door dierenartsen onder andere vaak gebruikt om jeuk en
bepaalde ontstekingen tegen te gaan, kunnen op deze wijze
leiden tot het ontstaan van suikerziekte.
Suikerziekte komt vaker voor bij teven dan bij reuen. De oorzaak hiervan is dat de eierstokken gedurende een periode
van 8 tot 10 weken na elke loopsheid het hormoon progesteron afgeven.
Dit progesteron kan bij de teef leiden tot een verhoogde
productie van groeihormoon. Dit groeihormoon gaat, net als
de eerder genoemde bijnierschorshormonen, de werking van
12
insuline tegen. Juist in deze periode, na de loopsheid, kan
dan ook suikerziekte ontstaan bij de teef. Als suikerziekte in
deze periode ontstaat bij uw teef, moeten de eierstokken zo
snel mogelijk worden weggenomen. Door het weghalen van
de eierstokken stopt namelijk de verhoogde productie van
groeihormoon weer en kan in de alvleesklier misschien toch
nog voldoende insuline worden gemaakt om de suikerziekte
weer te laten verdwijnen.
Ook teven waarbij de loopsheid met medicijnen wordt voorkomen hebben een licht verhoogde kans op suikerziekte. De
medicijnen die worden gebruikt om de loopsheid te voorkomen lijken namelijk heel erg veel op het lichaamseigen
hormoon progesteron. Net als progesteron kunnen ze dus
ook leiden tot een verhoogde productie van groeihormoon
en vervolgens resulteren in suikerziekte. Het is aangewezen
deze teven te steriliseren.
Teven waarbij de eierstokken operatief zijn verwijderd
(sterilisatie), hebben veel minder risico op het ontstaan van
suikerziekte. Gesteriliseerde teven worden namelijk niet
meer loops (en produceren dus ook geen progesteron meer)
en hebben uiteraard ook geen medicijnen meer nodig om de
loopsheid te voorkomen.
13
Risicofactoren bij de hond
• leeftijd (meer bij oude honden of honden van middelbare leeftijd)
• niet-gesteriliseerde teven
• genetisch
• overgewicht (obesitas)
• ras: Cocker Spaniël, Teckel, Doberman Pinscher,
Duitse Herder, Golden Retriever, Labrador Retriever,
Pomeriaan, Terriër, Toy Poedel
Kan een dier genezen van suikerziekte?
De oorzaak van het ontstaan van suikerziekte kan niet
altijd worden weggenomen. Meestal kan het dier door een
regelmatig leefpatroon en door behandeling met insuline
toch een vrijwel normaal leven leiden. De behandeling vraagt
van de eigenaar wel een zekere discipline, zowel voor de
voeding als voor de medicatie.
De behandeling
Algemeen
Suikerziekte wordt veroorzaakt door een tekort aan insuline.
Daarom moet dit tekort dagelijks, op vaste tijdstippen,
worden aangevuld met een insuline-injectie. De eigenaar
van een hond met suikerziekte zal dus moeten leren insuline
14
onderhuids te injecteren. Gelukkig bestaat er nu, net zoals
bij mensen, een insulinepen die het toedienen van insuline
veel makkelijker maakt.
Omdat de hoeveelheid insuline is afgestemd op de hoeveelheid glucose die uw dier op een dag nodig heeft, is regelmaat in de voeding belangrijk. Het is van belang dat uw
hond dagelijks eenzelfde hoeveelheid voedsel van een zo
constant mogelijke samenstelling krijgt.
Bij een plotse toename in de dagelijkse activiteit verbrandt
de hond meer glucose. Dit kan tot gevolg hebben dat het
bloedglucosegehalte sterk daalt en een zogenaamde hypoglycemie ontstaat (zie ook: “ te laag bloedglucosegehalte”).
15
Daarom is ook regelmaat in de dagelijkse activiteit van
belang.
Omdat bij de hond suikerziekte vaak wordt veroorzaakt
door andere ziekten, bepaalde medicijnen of door de
hormonale veranderingen na de loopsheid en omdat deze
onderliggende oorzaken de behandeling van suikerziekte
bemoeilijken, moet naar de oorzaak van het ontstaan van
suikerziekte worden gezocht. Een hond met suikerziekte kan
beter niet met bijnierschorshormonen, zoals dexamethasone
en prednisolone, behandeld worden. Als de eierstokken van
een teef nog niet zijn verwijderd, is het verstandig dit alsnog
te doen. Eventueel overgewicht van de hond moet op een
verantwoorde wijze worden bestreden.
De tabletten die bij mensen worden gebruikt om de insulineproduktie te stimuleren, werken bij de hond met suikerziekte vrijwel nooit. In tegendeel, deze tabletten zullen de
ernst van de suikerziekte op den duur doen toenemen en ze
worden daarom bij honden bij voorkeur niet gebruikt.
Behandeling met insuline
Omdat niet precies bekend is hoe groot het insulinetekort bij
uw hond is, moet de juiste dosering worden gezocht. Anders
gezegd: uw hond moet worden ingesteld.
16
17
Aan de hand van het gewicht van uw huisdier zal de dierenarts bepalen hoeveel insuline in eerste instantie moet
worden gegeven. Voor onze huisdieren is er een specifiek
insulinepreparaat op de markt. Het patroon of flesje moeten
(rechtop!) in de koelkast worden bewaard.
Bij de hond wordt aangeraden om 2x per dag, met 12
uur tussentijd, een injectie met insuline te geven. Het
exacte behandelschema wordt door uw dierenarts in
overleg met u gemaakt, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de dagindeling van de
persoon die de hond behandelt.
Veterinaire insuline heeft een andere concentratie dan humane insuline en dient daarom met de juiste insulinepen of spuit
toegediend te worden. De insulinepen voor veterinaire insuline heet de VetPen en is verkrijgbaar in 2 formaten waardoor
heel nauwkeurig kan gedoseerd worden voor kleine honden
en katten. Indien voor spuiten gekozen wordt, dan dienen
speciale insulinespuitjes gebruikt te worden. De meeste
insulinespuitjes voor mensen zijn ongeschikt voor gebruik bij
honden, omdat ze gemaakt zijn voor insulinepreparaten met
een ander insulinegehalte. Let er daarom goed op dat op het
insulinespuitje dat u gebruikt U-40 staat en geen U-100.
18
Het vinden van de juiste dosis
De dierenarts zal aan de hand van het gewicht van uw hond
een begindosis insuline uitrekenen. Door op vaste tijden
na de insulinetoediening het bloedglucosegehalte te meten
met behulp van een glucosemeter kan de dierenarts zien of
deze dosis nog moet worden bijgesteld. Dit houdt in dat het
bloedglucosegehalte regelmatig moet worden gecontroleerd.
Eventueel kan de dierenarts u leren om zelf bloed af te nemen en zo thuis het bloedglucosegehalte te meten. Hiervoor
is slechts één druppel bloed nodig.
Als éénmaal de juiste dosis insuline is gevonden, zal de
hond snel herstellen. De hond wordt levendiger en het vele
drinken en plassen zal afnemen. Ook kan het aantal controles nu worden verminderd.
Regelmatige controle blijft
echter wel noodzakelijk, want na
verloop van tijd kan de behoefte
aan insuline veranderen en kan
een aanpassing van de dosering
nodig zijn. Als uw hond éénmaal
goed is ingesteld, kan hij een
normaal leven leiden.
19
Voeding
Het is belangrijk dat de hond dagelijks een zelfde hoeveelheid voedsel van een zo constant mogelijke samenstelling
krijgt. De hond moet vlak voor iedere insuline-injectie een
maaltijd krijgen.
Als de hond niet wil eten of nuchter moet blijven voor bijvoorbeeld een operatie, mag slechts een derde deel van de
normale insulinedosis worden toegediend. Om deze reden
wordt insuline altijd pas na de maaltijd toegediend. Als de
20
hond om wat voor reden dan ook niet wil eten, kan dan namelijk nog de dosis insuline worden teruggebracht. Als eerst
insuline wordt toegediend en de hond wil vervolgens niet
eten, kan de dosis insuline niet meer worden aangepast.
Voor honden met suikerziekte is speciaal dieetvoer verkrijgbaar. Overleg met uw dierenarts welke voeding het
beste is voor uw hond.
De vooruitzichten
Meestal kan de hond door een regelmatig leefpatroon en
door behandeling met het insulinepreparaat een vrijwel
normaal leven leiden. De levensverwachting van een goed
ingestelde hond met suikerziekte is dan ook vergelijkbaar
met die van een dier zonder deze ziekte.
Te laag bloedglucosegehalte (hypoglycemie)
De belangrijkste complicatie van de behandeling van een
suikerziektepatiënt met insuline is een te laag bloedglucosegehalte. Insuline heeft een verlagend effect op het
bloedglucosegehalte. Als er meer insuline wordt toegediend
dan nodig is, kan het bloedglucosegehalte te laag worden.
Hoewel dit niet vaak voorkomt, is het belangrijk dat u weet
21
hoe u in een dergelijke situatie het beste kunt handelen.
Er zijn diverse oorzaken voor het ontstaan van een te laag
bloedglucosegehalte. Een toename in de dagelijkse activiteit
en/of een verminderde opname van voedsel leiden tot een
verminderde behoefte aan insuline. De insulinebehoefte
kan ook verminderen doordat de alvleesklier zelf weer meer
insuline is gaan maken. Als een hond braakt of diarree heeft,
zal de vertering van voedsel minder goed verlopen dan
normaal. Hierdoor zal er minder aanbod van glucose aan
het bloed zijn, waardoor er minder insuline nodig is om het
bloedglucosegehalte binnen de normale grenzen te houden.
Ook fouten bij het toedienen van insuline zijn mogelijk. De
toediening van insuline moet dan ook met de grootst mogelijke zorg gebeuren.
Samengevat zijn de belangrijkste oorzaken voor het ontstaan van een te laag bloedglucosegehalte dus:
• opname van minder voedsel in combinatie met de gebruikelijke insulinedosering
• plotselinge toename van het glucoseverbruik door verhoogde activiteit
• een te hoge dosering insuline
• een normale dosering insuline, wanneer de behoefte ineens is afgenomen
22
Bij een te laag bloedglucosegehalte krijgen de hersenen
te weinig brandstof. Dit kan levensbedreigend zijn en
daarom is het belangrijk dat u de verschijnselen herkent.
Een hond waarvan het bloedglucosegehalte laag begint te
worden kan onrustig of juist sloom zijn en/of op onverwachte tijden honger hebben. Als het bloedglucosegehalte nog
verder zakt, begint de hond te rillen of vreemde bewegingen
(omvallen, trappelen met de poten) te maken. Uiteindelijk
zal de hond in een diepe slaap zakken, waaruit hij slecht of
niet wakker te maken is. Deze situatie is op elk tijdstip van
de dag mogelijk, maar doet zich meestal 3 tot 7 uur na de
insulinetoediening voor.
Verschijnselen van een hond met een te laag
bloedglucosegehalte:
•honger op onverwachte momenten
•onrustig of juist sloom
•trillen of rillen
•vreemde bewegingen (omvallen, trappelen met de
poten)
•diepe slaap, waaruit de hond slecht of niet wakker te
maken is
23
Wat te doen bij verschijnselen van een te laag bloedglucosegehalte?
Omdat een te laag bloedglucosegehalte levensbedreigend is,
moet ervoor gezorgd worden dat het bloedglucosegehalte
zo snel mogelijk weer gaat stijgen. Als uw hond de verschijnselen van een te laag bloedglucosegehalte vertoont, moet er
onmiddellijk een maaltijd gegeven worden. Als de hond niet
meer in staat is om de maaltijd op te eten, moet zo snel mogelijk glucose (druivensuiker of een druivensuikeroplossing)
of honing worden gegeven. U geeft hiervan ongeveer 1 gram
per kilogram lichaamsgewicht. De oplossing kan u voorzichtig in de wangzak gieten, het poeder of de honing kan u op
het mondslijmvlies- vooral op en onder de tong – wrijven. Als
de hond niet direct verbetert na de toediening van druivensuiker of honing in de mond, is het heel belangrijk om direct
contact op te nemen met de dierenarts.
Als herstel wel optreedt, moet u de hond alsnog een maaltijd
aanbieden. Vervolgens de hond gedurende meerdere uren
goed in de gaten houden om na te gaan of de verschijnselen opnieuw optreden. Om een hernieuwde daling in het
bloedglucosegehalte te voorkomen, moet met regelmatige
tussenpozen een maaltijd gegeven worden. Vóór de volgende insuline-injectie moet met de dierenarts overlegd worden
over de hoeveelheid insuline die moet toegediend worden.
24
3. Injectietechniek
Voor de behandeling van suikerziekte zijn nodig:
1. Insuline geschikt voor de hond
2. VetPen (insulinepen) of de correcte insulinespuitjes
(40IE/ml)
3. Teststrips voor de bepaling van glucose in de urine
4. Aangepaste voeding
5. Druivensuiker als poeder of een (50%) oplossing daarvan
(bewaren in de koelkast) of honing
Volg aandachtig de richtlijnen van uw dierenarts!
Daarnaast is het heel handig als u in het bezit bent van
materiaal om zelf bloed af te nemen bij de hond en beschikt
over een glucosemeter waarmee u zelf het bloedglucosegehalte kunt bepalen.
Het is aangeraden om regelmatig de plaats waar u
insuline injecteert te veranderen. U kan bijvoorbeeld
’s morgens aan de linkerzijde injecteren en
’s avonds aan de rechterzijde van de hond.
25
Ook een insulinepen voor dieren
Onze huisdieren kunnen nu net zoals mensen behandeld
worden voor suikerziekte met behulp van een insulinepen.
Dit brengt een aantal voordelen mee ten opzichte van het
oude systeem waar gewerkt werd met spuiten en naalden
(zie verder):
•Gebruiksgemak
•Alles-in-één
•Snelle, makkelijke en correcte dosering
•Minder verspilling en minder kans op breuk
•Ideaal voor onderweg
Een makkelijke manier om de suikerziekte van
uw huisdier te behandelen
1. Draai de voorgeschreven dosis insuline
2. Om te injecteren, druk
op de ontspanner totdat de
pijl op de doseerknop terug
naar 0 wijst en houd
5 seconden ter plaatse
26
De insulinepen die voor diergeneeskundig gebruik beschikbaar is, is de VetPen. Deze VetPen is speciaal ontworpen
voor gebruik met veterinaire insuline met 40 IU/ml.
De VetPen is beschikbaar in twee formaten:
• VetPen 0,5 IU - 8 IU: met deze VetPen kunnen maximaal
8 eenheden gedoseerd worden en kan er per halve eenheid geselecteerd worden
• VetPen 1 IU -16 IU: met deze VetPen kunnen maximaal
16 eenheden gedoseerd worden en kan er per eenheid
geselecteerd worden.
27
Praktische tips om de VetPen correct te gebruiken:
•Bij het eerste gebruik van elk patroon insuline, dient
de lucht uit het patroon verwijderd te worden
•Voor elke injectie wordt de VetPen 10 keer op en neer
gedraaid tot de insuline een uniform melkachtig
uitzicht heeft
•De insuline wordt subcutaan toegediend
•De VetPen wordt in het dier gehouden totdat de pijl op
de doseerknop van de VetPen terug naar de startlijn
wijst. Vanaf dit ogenblik dient u tot 5 te tellen
vooraleer de VetPen uit het dier te verwijderen
•Verzeker u ervan dat u de doseerknop niet blokkeert
met uw hand
•Verwijder de naald met de naaldverwijderaar
•Wanneer u teveel eenheden geselecteerd heeft, mag u
nooit de doseerknop terugforceren. Deze dosis dient
op een veilige manier weggegooid te worden.
•De VetPen met patroon dient NIET in de koelkast bewaard te worden, maar onder 25°C, beschermd tegen
direct licht en hitte, gedurende maximum 20 dagen
•Ongeopende patronen worden rechtopstaand in de
koelkast bewaard bij 2°C tot 8°C
Voor meer informatie of vragen, kan u terecht bij uw dierenarts of op de
website www.msd-animal-health.be (Diereneigenaren – hond –video – VetPen)
28
VetPen pakket bevat:
VetPen
Beschikbaar in 2 groottes: 0,5 IU-8 IU (dosisaanpassingen
van 0,5 IU) en 1 IU - 16 IU (dosisaanpassingen van 1IU)
Snelle gids met de componenten van de VetPen
Eenvoudig geïllustreerd diagram dat de componenten
en accessoires van de VetPen toont
Instructieboekje voor de eigenaar
Eenvoudig te volgen en stap-voor-stap instructies met
foto’s die aan de eigenaar tonen hoe ze de VetPen
moeten laden, gebruiken en bewaren
Naalden
28 VetPen naalden waarmee de eigenaar kan opstarten
Naaldverwijderaar
Hulpmiddel waarmee naalden veilig van de pen kunnen
verwijderd worden
Opzetstukken
Opzetstuk voor de ontspanner en doseerknop waardoor
ze makkelijker te hanteren zijn
Reistas
Flexibele reistas waarin de pen, naalden, naaldverwijderaar, opzetstukken en insuline kunnen bewaard
worden
Toebehoren:
Insulinepatronen
Naalden
VetPen naalden zijn beschikbaar in verpakkingen van
100 naalden
29
Indien u toch spuiten wenst te gebruiken, dan
kan u het volgende stappenplan volgen.
1
2
3
30
1. Vul de spuit. Laat de
naald omhoog wijzen. Verwijder eventuele luchtbelletjes door tegen de spuit
te tikken. Druk dan zacht
op de zuiger tot de eerste
druppel vloeistof verschijnt.
2. Trek het vel omhoog en
vorm een kuiltje met de
wijsvinger
3. Plaats de naald in het
gevormde kuiltje en druk
haar rustig door de huid.
Laat dan het vel los. Druk
de spuit langzaam gelijkmatig leeg.
4. Behandelingsschema
Dagindeling
Bij voorkeur insuline na het opeten van de maaltijd toedienen. Insuline moet rechtop in de koelkast (niet in het
vriesvak) bewaard worden. Flacons worden best grondig
geschud bij het eerste gebruik tot de insuline een homogeen
en uniform uitzicht heeft. Laat het schuim verkregen aan
de oppervlakte na het schudden verdwijnen, alvorens het
product te gebruiken. Hierna wordt de flacon voorzichtig gezwenkt vóór elk gebruik. De patronen in de VetPen worden
vóór gebruik en vóór bevestiging in de VetPen tenminste 10x
op en neer bewogen tot de insuline een uniform en melkachtig uitzicht heeft. Tijdens gebruik: beweeg de VetPen ten
minste 10x op en neer vóór elke injectie. Dien de juiste dosis
insuline toe*.
*Als het dier niet wil of mag eten dient slechts een derde van de normale
dosis insuline te worden toegediend. Eet een dier langer dan twee dagen
minder of slecht (bijvoorbeeld door ziekte), overleg dan met uw dierenarts.
31
IN TE VULLEN DOOR DE DIERENARTS
Naam hond:
Ras:
Leeftijd: Geslacht:
Gewicht:
Opstartdatum:
Toediening insuline
klok:
klok:
startdosering:
I.E.
startdosering:
I.E.
Voeding
De dagelijkse hoeveelheid voer wordt in twee gelijke porties
aangeboden, direct voor elke insuline-injectie. Een vast dieet
regime is belangrijk. Vermijd extra hapjes.
Onderzoek op bloedsuiker
klok:
32
om:
uur
5. Controle op de behandeling
IN TE VULLEN DOOR DE EIGENAAR
Om het verloop van de behandeling gemakkelijk te kunnen
controleren, wordt aangeraden gedurende de eerste 14 dagen van de behandeling het volgende schema dagelijks in te
vullen. (Neem dit schema mee bij bezoek aan uw dierenarts.)
Algemene opvolging
datum
uur
dosering voeding
I.E.
(in gram)
opmerkingen
(eetlust,...)
33
IN TE VULLEN DOOR DIERENARTS OF EIGENAAR
Bloedonderzoek
datum
tijdstip
waarde
datum
tijdstip
34
waarde
IN TE VULLEN DOOR DIERENARTS OF EIGENAAR
Volgende controle bij uw dierenarts
datum
datum
uur
uur
bijzonderheden
bijzonderheden
35
PUB2013_157
MSD Animal Health BVBA/SPRL
Clos du Lynx, 5, Lynx Binnenhof
Bruxelles 1200 Brussel
nl.msd-animal-health.be