Groep 6 eenheid 4 week 1 dictee: 5.2 ei of ij Dit zijn weet woorden

Download Report

Transcript Groep 6 eenheid 4 week 1 dictee: 5.2 ei of ij Dit zijn weet woorden

Groep 6
eenheid 4
week 1
dictee:
5.2 ei of ij
Dit zijn weet woorden. Dus leer ze maar gewoon uit je hoofd.
geiten
dreigen
weigeren
arbeider
beide
opleiding
afscheid
veilig
allebei
allerlei
aardbei
lijnen
hijgen
stijgen
grijpen
nijdig
ijverig
rugpijn
belangrijk
tegelijk
bijvoorbeeld
boerderij
5.3 au(w) of ou(w)
Dit zijn weetwoorden. Dus leer ze maar gewoon uit je hoofd.
pauwen
kauwen
snauwen
grauwe
klauteren
automaat
nauwelijks
flauwekul
miauwen
pauzeren
dinosaurus
mouwen
bouwen
kousen
bouten
sjouwen
kabouter
juffrouw
mevrouw
oerwoud
ouders
eenvoudig
Groep 6
eenheid 4
week 2
dictee:
5.1 Woorden die je niet langer kan maken. Dit zijn weet woorden.
geld
niemand
verstand
afscheid
jeugd
fruit
blut
halt
languit
buskruit
gids
reeds
sinds
steeds
Nederlands
fiets
arts
koorts
zijwaarts
onverwachts
clubs
bobs
obstakel
absurd
absoluut
tips
gips
bips
rups
korps
jeugd
vandaag
terug
genoeg
deugniet
pech
zich
toch
lichaam
giechelen
Groep 6
eenheid 4
week 3
dictee:
7.3 tussen e(n)
Samenstellingen; ik weet hoe ik delen van een woord schrijf. Dit
“plak” ik aan elkaar.
keukentafel
morgenmiddag
noordenwind
eigenwijs
oefenboek
geheugensteuntje
dennenboom
hondenhok
woordenboek
bloemenwinkel
bijenkorf
dierentuin
kleurenblind
samenkomst
middenberm
tussenlanding
binnenweg
linnenkast
kussengevecht
regenboog
lippenstift
pannenkoek
poppenkast
spinnenweb
bessensap
regenworm
tekenles
torenklok
evenwicht
wagenziek
notenkraker
jarenlang
perenboom
schapenwol
rozentuin
5.6 woorden die het zelfde hoort te schrijven maar anders
betekenen
De hei is paars.
Ik zei niets.
De maand mei heeft 31 dagen.
Er staat een paard in de wei.
De familie reist per boot.
De koeien staan in de weide.
De hond zal de blinde leiden.
Ik zal het eten bereiden.
Ik kauw op een wortel.
De vis is nog rauw.
Hij fluit een vrolijk liedje
Zij heeft een rode jas.
Van mij mag je een snoepje.
Wij blozen hevig.
We eten bruine rijst.
Hij trekt de wijde wereld in.
De slachtoffers lijden veel.
Kun je een ezel berijden?
Ik bibber van de kou.
De klokken luiden als teken van
rouw.
De doorgang is erg nauw.
Schiet nou eens op!
Ze schreeuwt heel hard.
Mijn hart klopt hevig.
De vissersboot is in nood.
In de chocolade zit een noot.
Er zit een boordje aan de kraag. De tandarts kiest een boortje.
Er kruipt een krab op het strand. Ze wonen erg krap.
De poes ligt in haar mand.
Het licht brandt.
Het boek lag op tafel.
Ik lach niet om die fout.