Verrekening van LB - artiest - NTFR 2014-1383

Download Report

Transcript Verrekening van LB - artiest - NTFR 2014-1383

2014/1383

ARBEID, LOON EN RESULTAAT

NTFR 2014/1383

Arbeid, loon en resultaat

Niet afgedragen loonheffing kan niet worden verrekend

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 28 februari 2014, 13/2725 ECLI:NL:RBZWB:2014:1903 Belastingjaar/tijdvak: 2009 Wetsartikelen: Art. 27, Wet LB 1964; Art. 9.2 lid 1 onderdeel a, Wet IB 2001

Samenvatting

Belanghebbende treedt op als artiest. Daarvoor sluit hij met opdrachtgevers een schriftelijke overeenkomst van korte duur. Hij maakt met de opdrachtgevers nettoloonafspraken.

De opdrachtgever verplicht zich loonheffing en premies werknemersverzekeringen in te houden en af te dragen.

Hoewel daartoe aangemaand heeft belanghebbende niet van alle opdrachtgevers een jaaropgaaf ontvangen. Van die opdrachtgevers heeft belanghebbende zelf het ontvangen nettoloon gebruteerd, het brutoloon opgegeven als inkomen met daarbij vermeld het bedrag aan ingehouden loonhef fing. De inspecteur heeft deze verrekende loonheffing ge corrigeerd. In geschil is of dit terecht is. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de niet-afgedragen loon heffing mag verrekenen indien hij aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs mocht menen dat de werkgever aan zijn verplichting tot inhouding zou voldoen. De rechtbank acht belanghebbende daarin echter niet geslaagd. Gezien zijn eerdere ervaringen met opdrachtgevers mocht belangheb bende menen dat de gemaakte afspraken niet door alle opdrachtgevers stipt worden nageleefd. Dat hij met name overeenkomsten sluit met grote zorginstellingen doet daaraan niet af.

(Beroep in zoverre ongegrond.) C

OMMENTAAR

M

OLENAAR

1

Deze uitspraak gaat over de artiestenregeling van art. 5a Wet LB 1964. Deze artiest is geen werknemer in de zin van art. 2 Wet LB 1964, maar valt onder de uitbreiding voor artiesten, die al sinds 1941 bestaat. Eigenlijk is de artiest een zelfstandi ge, maar als hij geen VAR-wuo (of VAR-dga) heeft, zijn de opdrachtgevers toch inhoudingsplichtig. In de artiestenwereld komt het vaak voor dat er nettogages worden afgesproken, waar bovenop de opdrachtgevers dan de loonheffingen moeten afdragen. Omdat het bijna altijd om veel verschillende opdrachtgevers gaat, is het natuurlijk wel spannend of ieder een die afspraak c.q. verplichting nakomt. Artiesten krijgen van sommige inhoudingsplichtigen wel en van andere geen jaaropgaven. Het is een heel gedoe om die na afloop van het jaar alsnog te achterhalen.

In deze zaak gaat het erom wat de artiest moet doen bij ont brekende jaaropgaven. Mag de artiest dan zelf de loonbelas ting berekenen die de inhoudingsplichtige moet afdragen?

Dit is geen nieuw onderwerp, ik schreef er reeds over in ‘Ar tiesten en verrekening van loonbelasting’, WFR 2000/6404 na

1

Dr. D. Molenaar is werkzaam bij All Arts Belastingadviseurs en verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

14

22 mei 2014

Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht

ARBEID, LOON EN RESULTAAT

het arrest HR 19 april 2000, nr. 34.820, NTFR 2000/618, BNB 2000/183. Die zaak was toen echter niet helemaal zuiver, want de artiest in kwestie had soms in zijn contracten de bepaling doorgestreept dat de gage netto was en had soms geen con tracten. Dus vond de rechter hem niet te goeder trouw en accepteerde niet die zelf berekende loonbelasting in de andere gevallen. Ik concludeerde toen dat artiesten goede contracten moeten sluiten en meer achter de jaaropgaven aan moeten zitten. Maar ik schreef ook dat de regels voor gewone werk nemers niet op artiesten van toepassing kunnen zijn vanwege de enorme veelvoud aan opdrachtgevers/inhoudingsplichti gen.

De jurisprudentie gaat vooral over werknemers die duidelijk wisten dat de loonbelasting niet zou worden afgedragen, zoals bijvoorbeeld in HR 24 december 2010, nr. 09/1685, NTFR 2010/2915, met commentaar van De Haan over niet uitbetaald loon, maar ook in het door de rechtbank aangehaalde HR 22 juli 1981, nr. 20.680, BNB 1981/305, met noot van Van Brun schot, waarin onder meer naar voren komt dat een werknemer te goeder trouw is als 1. een LB-verklaring is ingevuld, 2. het loonstrookje klopt, 3. de werkgever niet bekend staat als ma lafide, 4. het nettoloon niet opvallend hoog is en/of 5. de ar beidsovereenkomst niet is gesloten in bijvoorbeeld een be kend café waar zwartwerkers en koppelbazen bijeenkomen.

De artiest in deze uitspraak heeft alle contracten en daarin staat telkens dat de gage netto is en dat de opdrachtgever verplicht is om de loonheffingen daar bovenop af te dragen.

Verder heeft hij de opdrachtgevers waarvan hij geen jaarop gaven kreeg nog herinneringen gestuurd of op een andere manier gemaand. Voor de uiteindelijk ontbrekende jaaropga ven heeft hij zelf een brutering gemaakt en de loonbelasting berekend. Dat heeft hij zo in zijn IB-aangifte opgenomen. Toen de inspecteur dat niet wilde accepteren, heeft de artiest hem gevraagd om de inhoudingsplichtigen aan te spreken en hem daarvoor de gegevens gestuurd, zodat de inspecteur alsnog de verschuldigde loonbelasting zou kunnen naheffen, maar dat wilde de inspecteur vreemd genoeg niet.

De enkelvoudige rechtbank spreekt nu uit dat de artiest toch niet te goeder trouw is. Dat vind ik erg vreemd, want wat had die artiest nog meer moeten doen om zich te kunnen verant woorden. Uit zijn contracten, de betaling van de nettogage en de wettelijke bepalingen blijkt dat de loonbelasting moet zijn ingehouden, maar dat alleen de afdracht aan de Belasting dienst ontbreekt. Als de artiest de Belastingdienst daarover aanspreekt, moet die vervolgens actie ondernemen en die loonbelasting gaan ophalen bij de inhoudingsplichtigen. Doet de Belastingdienst dat niet, dan is dat risico voor rekening van de overheid en moet de artiest toch de ingehouden loonbelasting kunnen verrekenen. Wijk je hiervan af, dan is het systeem van de loonbelasting een wassen neus en wentel je het risico onterecht af op de artiesten. Het gaat hier om € 4.069 aan loonbelasting bij een belastbaar inkomen van € 7.792, dus het is een aanzienlijk belang voor de artiest.

Kortom, in hoger beroep hoop ik dat er een betere afweging komt van belangen en verantwoordelijkheden, waardoor de artiest kan vertrouwen op de rechten die hij met de speciale artiestenregeling van art. 5a Wet LB 1964 bewust van de wetgever heeft gekregen.

Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht

22 mei 2014

2014/1384

15