Lacan & Zizek - Filosofie & Religiositeit

Download Report

Transcript Lacan & Zizek - Filosofie & Religiositeit

Filosofie & Religiositeit

Reflecties op religie in een post-moderne wereld

Welkom!

http://filosofiereligiositeit.wordpress.com/

29 nov :

Jan Knol

over

Spinoza

volgende week maandag zal Jan Knol een lezing houden over Spinoza voor de deelnemers aan de cursus

Filosofie & Religiositeit

maandag 29 november aanvang: 10:30 uur Immanuelkerk , zaal 4 Overwinningsplein 1 Groningen entree ± € 4,-

Roland Barthes (1915-1980): (post)-structuralisme

Mythologieën (1957):

cultuuruitingen (tekst & beeld) hebben verborgen betekenissen

tekensystemen (taal & beeld) zijn dragers van sociale waarden

door associatie worden waarden & mythes geproduceerd

mythes bepalen wat als normaal, natuurlijk wordt beschouwd, terwijl dit cultureel en historisch bepaald is, en dus willekeurig Nietzsche: waarheden zijn illusies waarvan we vergeten zijn dat het illusies zijn

mythes zijn geconstrueerd & vastgelegd door dominante ideologie

deze kunnen door een structuralistische analyse kunnen worden blootgelegd La mort de l'Auteur (1968): “de auteur is dood!”

de auteur legt niet de betekenissen in een tekst die de lezer er uit haalt

betekenis is afhankelijk van de context (tijd, plaats, cultuur)

de tekst ontstaat pas tijdens het lezen: de lezer geeft zelf betekenissen aan de tekst

een tekst kan meerdere betekenissen kan hebben

door de auteur dood te verklaren kan de lezer worden bevrijd van eenzijdige interpretatie

Jacques Lacan (1901-1981): structuralisme & psycho-analyse

taal is constitutief voor onze werkelijkheid; wij leven in een illusie

niet alleen ideeën, maar ook verlangens & begeerten zijn talig

ook het onderbewuste is gestructureerd als taal; nl. van de Ander 1] imaginaire orde = in ons bewustzijn: zelfbeeld, wereldbeeld 2] reële orde = de realiteit buiten de imaginaire en symbolische orde

het reële is een verstoring van de symbolische en imaginaire orde

het Ding treedt binnen als een manifestatie van datgene wat we met ons bewustzijn en onze verbeelding niet aan banden kunnen leggen 3] symbolische orde = regels: het recht, moraal, taboes, etiquette, verkeersregels, etc.

alles uitgedrukt in taal staat onder het gezag van de symbolische orde

ook benamingen voor anderen, waarin functie / rol is uitgedrukt, werken als voorschrift

symbolische orde is het domein van de grote Ander, die gezag en macht over ons heeft

Jacques Lacan (1901-1981):

de ander

& de 3 ordes

1] imaginaire ander = degene die op mij lijkt, mijn spiegelbeeld, iemand die mijn taal/dialect spreekt, mijn basis-overtuigingen deelt, m.a.w: mijn vertrouwen wekt

ik neem anderen waar als vreemdeling als ze niet lijken op mijn imaginaire zelfbeeld 2] reële ander = de ander in zijn storende en feitelijke realiteit

primaire ervaring die wij van vreemden hebben is die van een dreigend, afschuwwekkend monster: de ander is een Ding

die reële ervaring wordt door het imaginaire en symbolische verdrongen door paraat staande cultureel gevormde beelden 3] symbolische ander = de ander voor wie ik een benadering vanuit de cultuur paraat heb

de cultuur schrijft voor hoe ik mij tegenover die ander moet en kan gedragen

de strijd in de symbolische orde gaat over de juiste gedragsregels of kwalificaties tegenover mensen, die niet aansluiten bij ons imaginaire zelfbeeld

Jacques Lacan (1901-1981): de symbolische Ander

symbolische Grote Ander = dat wat de symbolische ruimte domineert

de symbolische orde is als een taal gestructureerd

in de symbolische orde gaat het om de regels die onze taal, ons bewustzijn en ons gedrag bepalen

het symbolische is vooral onbewust: betekenislagen in het taalgebruik, de lading die woorden hebben, etc

het onbewuste heeft de structuur van een taal, de taal van de symbolische Ander

ik pas mijn gedrag aan aan regels uit angst om te falen tegenover de symbolische Ander

zonder die Grote Ander zou er voor mij geen symbolische orde zijn

in feite is God de personificatie van de symbolische orde, en van de macht van die orde

bij alles wat we doen is er een blik op ons gericht die ons beoordeelt, en deze ervaren wij alsof hij van buitenaf komt (vgl: Freuds idee van Über-Ich, oftewel het geweten)

deze blik noemen wij God, maar die plaats kan net zo goed andere namen dragen

de grote Ander bestaat niet in reële zin, maar alleen in mijn onderbewustzijn

Jacques Lacan (1901-1981): het

spiegel-stadium

Het

spiegel-stadium

(vgl. Hegel: meester-slaaf dialectiek)

het niet-reflexieve kind noemt zichzelf niet “ik”, maar bij de voornaam

het beschrijft de sociale werkelijkheid niet vanuit de 1 e en 2 e persoon (als ik en jij), maar vanuit de 3 e persoon (met eigennamen)

het ego (“ik”) ontstaat uit het conflict (vervreemding) tussen het onbewuste subject (proto-ik) en het spiegelbeeld (de ander)

het “ik” is een illusie die ingebed is in de imaginaire subjectiviteit

de imaginaire identiteit (de persoon) komt voort uit vervreemding

het kind leert het verschil tussen ik en jij, en wordt reflexief

het “ik” is geen “zijnde”, maar een zelfbeeld, een ideaal, een project

als zodanig kan het deelnemen aan de symbolische orde

het project van het “ik” in onze samenleving is er op gericht om te worden wie je (eigenlijk) bent (vgl. het “ik” als gebeuren)

Slavoj Žižek

(1949): Hegel + Marx + Lacan

Hegels dialectiek: these - antithese - synthese

Lacans begrippenapparaat: imaginair - symbolisch - reëel 1] these = de symbolische orde: hier wordt ordening aangebracht (middels taal) in de chaos van de werkelijkheid (het reële) 2] anti-these = de reële orde, waarin altijd tegenstellingen bestaan, die zich nooit definitief laten vangen in de taal (het symbolische), bestaat uit regels met uitzonderingen, onvolmaaktheden waartegen het subject strijdt door ze in te voegen in de symbolische orde, zonder dat ze werkelijk helemaal worden opgelost (aufgeheben) 3] synthese = de imaginaire orde, het eigen wereldbeeld met het “ik” in de hoofdrol, het volmaakte samengaan van these en antithese

het project van het “ik” in onze samenleving is er op gericht om te worden wie je (eigenlijk) bent (zelfontplooiing)

de imaginaire orde (synthese) bestaat slechts in het verlangen, dat nooit volledig gerealiseerd kan worden

Slavoj Žižek

(1949): geloven in & geloven aan

reformatie: geloof als subjectieve houding krijgt een hogere waardering: God = de naam van datgene waarin je gelooft: gefundeerd in de aard van het geloof

God als symbolische Ander is geen realiteit in de zin dat Hij ergens zou bestaan, maar als personificatie van de symbolische orde is hij psychologisch uiterst reëel

gelovigheid = geloven aan = geloof in bestaan = imaginair = belief = geloof in bijv. sinterklaas of kabouters = een bepaalde overtuiging

geloof = geloven in = geloof als vertrouwen = symbolisch = faith = geloof in bijv. God in de joodse zin = een bindende overeenkomst het geloof als vertrouwen is een verbond, een symbolisch contract, vertrouwen in wat de naam representeert: de symbolische orde

monotheïsme (christendom, islam) = er is één God waaraan en waarin gelooft wordt

henotheïsme (jodendom) = geloof aan meerdere goden, slechts één waarin gelooft wordt jodendom vraagt vertrouwen in JHWH, zonder geloof aan meerdere goden aan te tasten

Slavoj Žižek (1949): imaginair & symbolisch geloof

Jezus is de mens in wie ik mijzelf kan herkennen (imaginair) terwijl ik in hem tevens het absolute ontmoet (symbolisch): de kern van mijn identiteit is niet langer die van de onderworpene of de verbondspartner, maar eerder die van het kind (Nietzsche) .

imaginair geloof = bijv. geloof in vraag & aanbod: weerspiegelt wensen & strevingen, geeft mijn wereld betekenis & structuur voor imaginair geloof is het voldoende dat ik aanneem dat er iemand anders is, die het echt gelooft, het weten kan, etc

symbolisch geloof = vertrouwen in de symbolische orde, in het pact dat de grote Ander met mij / mijn groep heeft gesloten symbolisch geloof wordt altijd in de eerste persoon uitgesproken en dan ook heeft een performatieve betekenis: “ik geloof in God” is op symbolisch niveau een uitdrukking van engagement, het is een bevestiging van een afspraak .

geloof is verbonden met de universele structuur van het menselijk bewustzijn: iedereen kent een hoogste waarde die als de personificatie van de symbolische orde optreedt

Slavoj Žižek (1949): de staat als symbolische Ander

Thomas Hobbes (1588-1679): The Leviathan - het gemenebest of sociaal contract:

natuurlijke staat: “oorlog van allen tegen allen”, “de mens is voor andere mens een wolf”

wanneer individuen hun persoonlijke recht op geweld overdragen aan een soeverein, die uit naam van allen zorg draagt voor de handhaving van wetten die onderling geweld uitsluiten, is de natuurlijke staat van oorlog beëindigd, en de staat geboren

deze staat berust niet op vrije consensus, maar op een ordening van de macht

een heerschappij van wetten waarover we het eens zijn (Rousseau), is onvoldoende, omdat we niet kunnen rekenen op vrijwillige gehoorzaamheid: er moet één instantie zijn die de onbeperkte macht heeft (geweldsmonopolie: alleen politie & leger hebben wapens)

dwang is wezenlijk: gehoorzaamheid aan de wet, ongeacht of men ermee instemt of niet

Žižek:

iedereen moet geloven aan (imaginair) de staat (de grote Ander), ook zonder in die staat te geloven (symbolisch): de staat eist gelovigheid, niet persé geloof

geloof in de staat, in de rechtsorde, is een imaginair geloof waarin ik mijn eigen identiteit bepaal op grond van het geloof van een ander: ik neem aan dat de staat er legitiem is, omdat ik aanneem dat een ander het gelooft

Jacques Derrida (1930-2004): deconstructivisme

onze werkelijkheid is een verwijzingssamenhang (orde): begrippen verwijzen naar andere begrippen (context)

de betekenis van dingen is dus nooit definitief, nooit omlijnd, begrippen, ideeën, theorieen zijn ontoereikend en voorlopig

différance = begrip dat dient om te deconstrueren

différance betekent verschil, maar ook uitstel

net als de negatieve theologie wil de différance de aandacht vestigen op datgene wat afwezig, onmogelijk en ongrijpbaar is

voor de negatieve theologie is dat God, voor Derrida het ondeconstrueerbare: een zwakke kracht die het onmogelijke mogelijk maakt

zoals Nietzsche met zijn genealogie & God-is-dood-verklaring de weg wilde vrijmaken voor een nieuwe scheppende mens, zo wil Derrida met zijn deconstructivisme in de talige orde plek vrijmaken voor creatief denken

Jacques Derrida (1930-2004): God = gebod & belofte

de positieve (onto)theologie maakt zich schuldig aan het oprichten van een afgodsbeeld

JHWH, de onuitspreekbare, is het ondeconstrueerbare, het begin van de taal

de ontologie van taal (symbolische orde) is ook een ethiek van de taal: zijn = moeten!

het spreekgebod benadert ons in-de-wereld-zijn vanuit een appèl; het gebiedt ons te antwoorden, te handelen, te kiezen, te beslissen, te offeren

Luther: de bijbel bestaat uit 2 woorden: gebod (wet van God), en belofte (toezegging)

het begin van het evangelie is niet Genesis, maar het Verbond in Exodus: JHWH belooft een nieuwe toekomst, maar legt ook geboden op

Israel is God's belofte, het Jodendom is toekomstgericht, verwachting & hoop centraal

het nomadische karakter van het Jodendom: geen eindbestemming, slechts belofte

“God is de naam van de grondeloze verzinking, van de eindeloze verwoestijning van de taal; maar het spoor van dit negatieve proces schrijft zich in en op en als het gebeuren”

de naam God is de naam voor het gebeuren (événement) van de verwijzing: duidt niet iets aan wat is, wat stabiel in zichzelf rust, maar iets wat gebeurt

geroepen zijn om te antwoorden, verantwoordelijk zijn, deel te nemen aan de toekomst

John D. Caputo (1940): Gods naam als gebeuren

God is een andere naam voor bepaalde manifestaties van “ondeconstrueerbaarheid”

“Gods eigen spreken, gaat aan het spreken van de mens over God vooraf, anders spreekt de mens over een eigen constructie die per definitie niet God kan zijn”

El of Eloah (Allah) verwijst naar de definitieve Waarheid JHWH = “Ik zal zijn die ik zijn zal”: openheid naar de toekomst

namen verwijzen naar een gebeuren, een groter geheel van gebeurtenissen met een bepaalde betekenisvolle samenhang, naar iets toekomstigs & ongedetermineerds, een belofte

zonder naam (duiding) kan een gebeuren niet plaatsvinden Het gebeuren wordt door 5 eigenschappen gekarakteriseerd:

onbeheersbaar: de naam legt niet vast wat er gebeurt maar ontwikkelt zich altijd anders

is nooit definitief afgesloten, maar onbepaald, altijd open naar de toekomst

overtreft de naam in concreetheid; de inhoud is niet geheel be-grepen

heeft het karakter van een advent (komst): dwingt ons om positie te kiezen

de betrouwbaarheid van de naam ligt in de mogelijkheden van de toekomst

John D. Caputo (1940): Gods naam als gebeuren

de naam God betekent iets als advent, als toekomst-openend verhaal van bevrijding

Godsbevestiging is geen bevestiging van de waarheid, maar een morele keuze

het gebed spreekt uit, gist naar wat het gebeuren te betekenen heeft

een ‘zwakke’ theologie is bescheiden, met als uitgangspunt agnosticisme:

“Ik weet niet of datgene waarin ik geloof wel God is [...] het is een innerlijke oproep tot het leven [...] een mobilisatatie van de immanente energie van het leven”

zwakke theologie stelt een verantwoordelijkheid om de vrijheid van de Ander te dienen, is zwak omdat het een niet-dogmatische, perspectivische benadering tot het geloof heeft

de dominante theologie is ideologisch, totaliserend, en militant in tegenstelling drukt de zwakke theologie zich uit middels interpretatie

het idee van God als een enorme fysische of metafysische kracht voldoet niet de God-van-de-macht wordt vervangen door een onvoorwaardelijke claim zonder dwang

nadruk op de verantwoordelijkheid van mensen om te handelen in het hier en nu

God wordt beschouwd als een oproep, en legt de nadruk op zwakke deugden: vergeving, gastvrijheid, openheid, respect voor de Ander: de macht der machtelozen

Jan Knol over Spinoza

maandag 29 november 10:30 - 12:30 uur Immanuelkerk Overwinningsplein 1 Groningen

tot maandag 29 november ?!

http://filosofiereligiositeit.wordpress.com/