Zijn en worden.

Download Report

Transcript Zijn en worden.

FILOSOFIE VAN DE 19e EEUW:
INTELLECTUELE HELDEN &
CRUCIALE KWESTIES
COLLEGES
I.
II.
III.
IV.
V.
VI.
Zijn en worden.
De onweerstaanbaarheid van de wil.
De kunst van het verleiden.
Kapitalisme en vervreemding.
De strijd voor vrijheid.
Nihilisme en vitalisme.
I. ZIJN EN WORDEN
1. DE ABSOLUTE GEEST
Wat is de erfenis van de achttiende eeuw?
2. REDE EN GESCHIEDENIS
Hoe moeten historische ontwikkelingen
worden geduid?
3. STRIJD OM ERKENNING
Welke rol vervullen kunst en politiek?
1. DE ABSOLUTE GEEST
NA DE REVOLUTIE
 De filosofie van de negentiende eeuw is voor
een groot deel een reactie op:
1.
De Franse revolutie.
2.
De Verlichting.
3.
De romantiek.
 Filosofen houden ze kritisch tegen het licht en
vragen zich af wat hun voor- en nadelen zijn.
DE FRANSE REVOLUTIE
 Aan het eind van de 18e. en het begin van de 19e eeuw
beschouwen de meeste Duitse intellectuelen de Franse
Revolutie (1789-1994) als een historische gebeurtenis die
een nieuw tijdperk inluidt.
 Zij buigen zich zowel over de vooruitgang (bijvoorbeeld
meer vrijheidsrechten) die werd geboekt als over haar
schaduwzijden (bijvoorbeeld de terreur).
 Bovendien groeit het besef dat hun gedachten en publicaties
niet alleen tot nieuwe interpretaties van de wereld leiden,
maar ook bijdragen tot haar verandering.
 De Franse Revolutie toont dat mensen zich kunnen
bevrijden van de onmondigheid die zij - om met Immanuel
Kant (1724-1804) te spreken - aan zichzelf te wijten
hebben.
DE VERLICHTING
 De filosofen van de 19e eeuw zetten de filosofie van de
Verlichting voort (met name het positivisme) of kritiseren
haar (daarbij vooral geïnspireerd door de romantiek).
 De Verlichting > het geloof in maatschappelijke vooruitgang
als gevolg van het gebruik van de (wetenschappelijke) rede.
 De bekendste omschrijving van de Verlichting is uit Kants
‘Was ist Aufklärung?’ (1784): “Verlichting is het uittreden
van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te
wijten heeft. Onmondigheid is het onvermogen zich van zijn
verstand te bedienen zonder de leiding van een ander. Men
heeft deze onmondigheid aan zichzelf te wijten, wanneer de
oorzaak ervan niet in een gebrek aan verstand, maar in
een gebrek aan vastberadenheid en moed ligt, zich van zijn
verstand zonder de leiding van een ander te bedienen.
Sapere aude. Heb de moed, je van je eigen verstand te
bedienen! Is derhalve de zinspreuk van de Verlichting!”
ROMANTIEK
 Rüdiger Safranski maakt in zijn boek ‘Romantik. Eine deutsche
Affäre’ (2007) een belangrijk onderscheid:
1. De romantiek (die Romantik) > een tijdperk (± 1770 - ± 1820).
2. Het romantische (das Romantische) > een specifieke houding.
 Ook al is de romantiek verleden tijd, het romantische is springlevend.
 Kenmerken van een romantische houding:
- De verbeelding is vaak interessanter dan de werkelijkheid.
- Het andere is belangrijker dan het bekende.
- Voor zover de toekomst en het verleden ver weg zijn, zijn ze
fascinerend.
- Grenzen overschrijden in plaats van ze vastleggen.
 Het romantische is tot op zekere hoogte een reactie op de onttovering
van de wereld die de Verlichting met zich meebrengt > van licht naar
duisternis.
 Kunstenaars zijn in staat de wereld opnieuw te betoveren > kunst als
religie met andere middelen (Kunst als Ersatzreligion).
GEORG WILHELM FRIEDRICH HEGEL
Korte biografie:
 27 augustus 1770: geboren in Stuttgart.
 1788-1793: student theologie in Tübingen, samen
met Friedrich Hölderlin and Friedrich Wilhelm
Joseph von Schelling.
 1793-1796: huisleraar in Bern.
 1797-1800: huisleraar in Frankfurt.
 1801-1806: professor in de filosofie aan de
universiteit van Jena.
 1807: redacteur van een krant in Bamberg.
 1808-1816: rector en docent van een gymnasium in
Nürnberg.
 1816-1817: professor in de filosofie aan de
universiteit van Heidelberg.
 1818-1831: professor in de filosofie aan de
universiteit van Berlijn.
 14 november 1831: gestorven in Berlijn.
BELANGRIJKE PUBLICATIES
 Phänomenologie des Geistes (1806).
 Wissenschaft der Logik (18121816).
 Enzyklopädie der philosophischen
Wissenschaften (1817).
 Grundlinien der Philosophie des
Rechts oder Naturrecht und
Staatswissenschaft im Grundrisse
(1821).
 Vorlesungen über die Philosophie
der Geschichte (postuum).
 Vorlesungen über die Ästhetik
(postuum).
DUITS IDEALISME
 Hegel werd beïnvloed door het idealisme van Fichte
(1762-1814) en Schelling (1775-1854).
 Fichte en Schelling kritiseren Kant, omdat deze ten
onrechte ervan uitgaat dat het ding-op-zich (Ding-an-sich)
niet kan worden gekend.
 Idealisme > de ontwikkeling van de geest is de drijvende
kracht in de geschiedenis.
 Hegel keert zich tegen het subjectief idealisme van Fichte,
omdat deze zich in onvoldoende mate rekenschap geeft
van de objectieve werkelijkheid.
 Tevens keert hij zich teven het objectief idealisme van
Schelling, omdat deze zich blind staart op de natuur.
 Hegel verdedigt een absoluut idealisme dat de
tegenstelling tussen geest (Geist) en natuur (Natur)
overwint.
DE REALITEIT VAN DE GEEST
 Hegel gaat uit van de identiteit van de geest en de natuur,
van subject en object.
 De geschiedenis kenmerkt zich door de zelfontplooiing
van de geest, die zich veruiterlijkt in de natuur.
 Hegel is een filosoof die zich zeer uitdrukkelijk
rekenschap geeft van historische ontwikkelingen.
 Het is de taak van de filosofie de mogelijkheden die in de
werkelijkheid worden geactualiseerd te articuleren.
 Filosofie is de eigen tijd in gedachten gevat; ze geeft
uitdrukking aan de geest van de tijd (Zeitgeist).
ALLE KENNIS EEN PLAATS GEVEN
 Hegel wil alle kennis die voorhanden is een plaats geven
binnen een filosofisch systeem.
 Doel > een filosofisch systeem te presenteren dat alles wat
er is op een systematische wijze in kaart brengt.
 Absoluut idealisme van Hegel > omvat het subjectieve
leven en het objectieve leven als delen van een
ontwikkeling waarin de absolute geest wordt
gearticuleerd.
 De oneindige absolute geest (der absolute Geist) wordt via
de eindige mens steeds beter gearticuleerd.
 Via het zelfbewustzijn heeft het individu deel aan de
absolute geest.
HOLISME
 Klassiek filosofisch debat > holisme versus elementarisme.
 Elementarisme > het geheel bestaat uit de som der delen
(bijvoorbeeld een machine).
 Holisme > het geheel is meer dan de som der delen
(bijvoorbeeld een orgaan).
 Hegel verdedigt een soort holisme:
1. De delen zijn met elkaar verbonden en veranderen
voortdurend.
2. Het geheel wordt bepaald door de zelfontplooiing van
de absolute geest..
3. Het geheel ontwikkelt zich via diverse stadia, waarbij de
absolute geest zich veruiterlijkt en weer tot zichzelf
terugkeert.
2. REDE EN GESCHIEDENIS
TAAK VAN DE FILOSOFIE
 Hegel heeft de filosofie met de ‘uil van Minerva’ vergeleken die pas
na zonsondergang haar vlucht begint > een bepaalde periode in de
geschiedenis afgesloten zijn alvorens die goed kan worden begrepen.
 Via een speculatief gebruik van de rede wil Hegel desalniettemin met
zijn filosofie uitdrukking even aan de absolute idee.
 Hij zegt het zo: “De absolute idee allen is zijn, onvergankelijk leven,
waarheid die zichzelf begrijpt, en is alle waarheid. Ze is het enige
object en de enige inhoud van de filosofie. Omdat ze alle bepaaldheid
in zich vat en haar wezen daaruit bestaat dat ze door haar zelfbepaling
of verbijzondering tot zichzelf terugkeert, heeft ze verschillende
vormen en het is de taak van de filosofie haar daarin te ontdekken. De
natuur en de geest zijn in het algemeen verschillende vormen om haar
bestaan uit te beelden, kunst en religie zijn haar verschillende wijze
om tot besef van zichzelf te komen en zich een passend bestaan te
geven; de filosofie heeft met kunst en religie dezelfde inhoud en
hetzelfde doel; mar zij is de hoogste wijze om de absolute idee te
omvatten, omdat haar manier de hoogste is, namelijk het begrip.”
EEN FILOSOFISCH SYSTEEM
 Het filosofische systeem van Hegel is gebaseerd op tal van
triades.
 Zo bestaat het filosofische systeem zelf uit drie delen:
1. De logica > de wetenschap van de absolute idee zoals
ze is voor zichzelf (an-und-für sich).
2. De natuurfilosofie > de wetenschap van de absolute
idee in haar anders-zijn (Anderssein).
3. Filosofie van de geest > de wetenschap die de absolute
idee presenteert in haar bij-zichzelf-zijn (bei-sichsein).
 Het filosofische systeem van Hegel is een dialectische
constructie die tegengestelde polen in zich verenigt: geest
en natuur.
DIALECTISCHE METHODE
 Het filosofische systeem dat Hegel presenteert is gebaseerd
op de zogenaamde dialectische methode.
 Dialectische methode > gebaseerd op de gedachte dat wat
elkaar tegenspreekt toch een eenheid vormt.
 Die eenheid kenmerkt zich daardoor dat ze dat wat aan
elkaar tegengesteld heeft ‘aufgehoben’, dat wil zeggen
tegelijkertijd heeft opgeheven, bewaard en op een hoger
niveau getild.
 De ontwikkeling van de geschiedenis kenmerkt zich door
een spiraalvormige vooruitgang.
 Het doel > de waarheid van het geheel
(Gesamtzusammenhang) aan het licht brengen door het
expliciet maken van intrinsieke contradicties en de
ontwikkelingen die zij teweeg brengen.
DE ARCHITECTUUR VAN HEGELS
FILOSOFISCH SYSTEEM
FILOSOFISCH
SYSTEEM
LOGICA
FILOSOFIE
VAN DE
NATUUR
FILOSOFIE
VAN DE
GEEST
LOGICA
 “Wetenschap van de logica” (Wissenschaft der Logik) >
het eerste deel van Hegels filosofische systeem.
 Logica > een schets van de ontwikkeling van de
begrippen die de mens gebruikt en uitdrukking geven aan
de absolute geest.
 Hegels logica onderscheidt zich uitdrukkelijk van de
formele logica.
 In zijn ogen is de formele logica te abstract en te statisch.
 Hegel presenteert een logica die recht wil doen aan de
alsmaar veranderende werkelijkheid, die laat zien hoe iets
ontstaat wat er nog niet is.
FILOSOFIE VAN HET WORDEN
 Hegels logica is een filosofie van het worden die toont dat
tegengestelden op een hoger niveau met elkaar kunnen worden
verzoend.
 Voorbeeld: de begrippen het ‘zijn’ en het ‘niets’ worden met elkaar
verzoend door het begrip ‘worden’.
 Hegel zelf: “Er is nog niets en er moet iets ontstaan. Het begin is niet
het zuivere Niets, waaruit iets te voorschijn moet komen; het begin
heeft dus ook al het Zijn tot inhoud. Het begin omvat dus beide: Zijn
en Niets; het is de eenheid van Zijn en Niets; - ofwel het is Nietzijn
dat tegelijkertijd Zijn is en Zijn, dat tegelijkertijd Nietzijn is. Verder:
zijn en Niets zijn in “het begin” als twee verschillende [zaken]
aanwezig; aan de ene kant is het een Nietzijn, dat op het Zijn
betrokken is als op iets [dat] anders [is]; het beginnende bestaat
eigenlijk nog niet; het gaat alleen nog maar naar het Zijn toe. Het
begin heeft dus het Zijn tot inhoud als iets, dat zich van het Nietzijn
verwijdert en het opheft als iets tegenovergestelds.”
FILOSOFIE VAN DE NATUUR
 Hegel schetst in de filosofie van de natuur in feite de
externalisering van de absolute geest in zijn anderszijn.
 Alhoewel de absolute geest het bestaan van de natuur
veronderstelt, is ze de waarheid van de natuur en haar
absolute basis.
 De filosofie van de natuur bestaat uit een triade:
1. Mechanica > reflecties over tijd, ruimte en beweging.
2. Fysica > reflecties over onder meer hitte, geluid, licht,
electriciteit en scheikunde.
3. Organische natuur > reflecties over de geologie,
planten en dieren.
FILOSOFIE VAN DE GEEST
 De triade van de filosofie van de geest omvat de
subjectieve geest, de objectieve geest en de absolute geest.
 Subjectieve geest > reflecties over antropologie (het
lichaam, emoties, etc.), de fenomenologie van de geest
(zintuiglijke waarneming, perceptie, erkenning van de
ander, etc.) en psychologie (intellectuele functies als
intentie, voorstellingsvermogen, herinnering, etc.).
 Objectieve geest > reflecties over de vrijheid voor zover
die wordt belichaamd door de wet, de religie en de
wetenschap.
 Absolute geest > reflecties over kunst, religie en filosofie.
3. STRIJD OM ERKENNING
VORM GEVEN AAN DE VRIJHEID
 Kunst en politiek zijn volgens Hegel belangrijke
domeinen van de vrijheid.
 Deze domeinen worden ook gekenmerkt door een
strijd om erkenning > burgers, politici en
kunstenaars willen erkend worden door de ander.
 Deze strijd om erkenning kan leiden tot een
vergroting van de vrijheid.
 Hegel reconstrueert de ontwikkeling van de kunst
en de politiek.
 Vrijheid wordt door Hegel omschreven als inzicht
in de noodzakelijkheid.
FILOSOFIE VAN DE KUNST
 Alexander Gottlieb Baumgarten (1714-1762) is de grondlegger
van de filosofische subdiscipline esthetica > theorie van de
zintuiglijke kennis.
 Bij Kant is esthetica vooral een theorie van het esthetische
oordeel.
 Pas bij Hegel en Schelling wordt de esthetica een filosofie van de
kunst.
 Centrale vraagstuk in de esthetica > het verschil tussen een
esthetische en een niet-esthetische ervaring.
 Kunst geeft volgens Hegel uitdrukking aan de absolute geest via
het evoceren van esthetische ervaringen.
 De rationele inhoud van de absolute geest manifesteert zich ook
door middel van esthetische ervaringen.
 Esthetische ervaring zijn zintuiglijk van aard, maar daarom niet
minder rationeel.
 Contra de romantische opvatting over kunst.
DE BELICHAMING VAN HET
ABSOLUTE
 In de geest van Plato > door het aanschouwen van de schoonheid
van een kunstwerk of de natuur krijgt de mens zicht op het
absolute en de waarheid.
 Via de zintuigen geeft kunst uitdrukking aan de idee, dat wil
zeggen de eenheid van een begrip en de met haar corresponderende
werkelijkheid.
 Hegel vindt dat goede kunst het absoluut ware tot uitdrukking
breng, zeg het absolute belichaamt.
 Daar mee heeft kunst ook een cognitieve functie > ze brengt de
waarheid aan het licht.
 Kunst hoort bij de religie en de filosofie > zij vermag dat te doen
wat de religie middels mythische voorstellingen doet en de
filosofie middels begrippen.
 De kunst maakt daarbij gebruik van de misleiding (Täuschung) >
schone schijn (beeld van een beeld van de werkelijkheid).
DE ONTWIKKELING VAN DE KUNST
 Het absolute is eeuwig en wordt op verschillende manieren
door de eindige kunstwerken manifest.
 Hegel is niet alleen van mening dat de schoonheid van
kunstwerken het absolute tot uitdrukking brengen, maar ook
dat het daarbij steeds om een en hetzelfde absolute gaat dat
zich van tijdperk tot tijdperk anders manifesteert.
 Als gerealiseerd idee is een uitmuntend kunstwerk een
ideaal dat zich kenmerkt door de eenheid van vorm en
inhoud een volledige veraanschouwelijking ervan.
 Hegel onderscheidt drie vormen van kunst, die zich
kenmerken door het streven naar, het bereiken van en het
overschrijden van dit ideaal:
1. Symbolische kunst.
2. Klassieke kunst.
3. Romantische kunst.
SYMBOLISCHE KUNST
 De symbolische kunst kenmerkt zich door een zoektocht
naar het ideaal, dat wil zeggen het streven naar een adequate
vertolking van een idee in een kunstwerk, ook al wordt dat
ideaal niet bereikt.
 De context > archaïsche culturen in Egypte en de Oriënt
waar een kunstwerk binnen rituelen een symbool vormt
voor iets anders.
 Symbolische kunst is de minst ontwikkelden, omdat de
inhoud vooral op een abstracte wijze vorm wordt gegeven.
 Voorbeelden > een leeuw die moed en een tempel die god
symboliseert.
 Zolang het absolute symbolisch, dat wil zeggen indirect en
inadequaat, wordt weergegeven, blijft het raadselachtig.
 Dit wordt volgens Hegel nog eens door de sfinx
gesymboliseerd.
 Centrale kunstuiting > architectuur.
KLASSIEKE KUNST
 De klassieke kunst geeft op een adequate wijze
uitdrukking aan het ideaal, omdat vorm en inhoud
een eenheid vormen en een idee volledig
veraanschouwelijkt wordt.
 De context > de sculpturen uit de Griekse oudheid.
 Het menselijke lichaam krijgt in de sculpturen een
soort goddelijke status.
 Het raadsel van de symbolische kunst wordt bij
wijze van spreken opgelost.
 De klassieke kunst is zowel onafhankelijk als
compleet.
 Centrale kunstuiting > sculptuur.
ROMANTISCHE KUNST
 De klassieke kunst heeft zijn tijd gehad op het moment
dat het christendom de waarde onderstreept van het
individu en zijn subjectieve vrijheid.
 De komst van de romantische kunst betekent in feite
de overgang van de harmonie van het individu naar
diens idiosyncrasie.
 De romantische kunst brengt tot uitdrukking dat
sommige aspecten van het absolute niet door
kunstwerken kunnen worden belichaamd.
 Centrale kunstuitingen > schilderkunst, muziek en
poëzie.
HET EINDE VAN DE KUNST
 Volgens Hegel stuit de kunst op grenzen > sommige
zaken die door de religie en de filosofie tot uitdrukkingen
kunnen worden gebracht, kunnen niet door de kunst tot
uitdrukking worden gebracht (bijvoorbeeld de heilige
drie-eenheid van het christendom).
 These van het einde van de kunst > de kunst is niet meer
in staat om aan haar hoogste bestemming te voldoen,
namelijk het absolute adequaat tot uitdrukking te
brengen.
 Hegel beweert niet dat geen kunstwerken (moeten of
kunnen) worden gemaakt.
 Kunstwerken worden meer en meer het object van
interpretatie.
POLITIEKE FILOSOFIE
De politieke filosofie van Hegel omvat drie delen:
1. Het recht (Recht) > analyse van rechtsprincipes
en het natuurrecht.
2. De moraliteit (Moralität) > analyse van de
ethische grondbeginselen (goed en kwaad,
etc.).
3. De zedelijkheid (Sittlichkeit) > analyse van de
instituties die vorm geven aan het recht en de
moraliteit.
Het spanningsveld tussen recht en moraliteit wordt
door de zedelijkheid opgeheven.
EEN KWESTIE VAN VRIJHEID
 Voor Hegel draait politiek om het vorm geven van de
vrijheid.
 Centrale vraag: hoe moet de wilsvrijheid van
uiteenlopende individuen op elkaar afgestemd worden?
 Het recht is daarvoor noodzakelijk, maar niet voldoende
(omdat het relatief abstract blijft).
 Naast de dwang die van het recht uitgaat, moeten
individuen ook inzien dat ze werkelijk vrij zijn wanneer ze
de wilsvrijheid van anderen (h)erkennen.
 Vrijheid is bij Hegel meer dan ‘het zich kunnen laten gaan’
> ook een zaak van reflexieve zelfbeperking.
 Collectieve normen garanderen de vrijheid van het
individu.
ZEDELIJKHEID
Als onderdeel van de politieke filosofie van Hegel
verwijst de zedelijkheid naar drie instituties:
1. Het gezin > een natuurlijke eenheid waar liefde
wordt ervaren.
2. De burgerlijke maatschappij > een intermediair
tussen het gezin en de staat.
3. De staat > het zedelijke geheel.
Hegel beschouwt de staat als de hoogste vorm
waarop aan de menselijke vrijheid vorm wordt
gegeven.
AANBEVOLEN LITERATUUR
1. Hegel: Phänomenologie des Geistes (1806)
[diverse vertalingen, ook – deels - in het
Nederlands].
2. Hegel: Grundlinien der Philosophie des Rechts
oder Naturrecht und Staatswissenschaft im
Grundrisse (1821) [diverse vertalingen].
3. Rüdiger Safranski: ‘Romantik. Eine deutsche
Affäre’ [diverse vertalingen, ook in het
Nederlands].