Transcript ppt Thales
Hoofdstuk 7 Projectie en stelling van thales 2. Instap 2. Instap B A A’ B’ 3. Evenwijdige projectie p B A Z x Z’ A’ B’ 3. Evenwijdige projectie 1. Construeer door Z de evenwijdige rechte met p 2. Het snijpunt van die rechte met x is het gezochte beeld Z’ p B A Z x Z’ A’ B’ 4. Beeld van een figuur B p C A F H E J x D G I J’ G’ A’ C’ De evenwijdige projectie Vragen en opdrachten 1. Bepaal het beeld van de figuur F door de projectie op x, evenwijdig met p: p x 1. Bepaal het beeld van de figuur F door de projectie op x, evenwijdig met p: x p 1. Bepaal het beeld van de figuur F door de projectie op x, evenwijdig met p: p x 4. Bepaal het beeld van een rechte a door de projectie op x, evenwijdig met p. Maak, zo nodig, een onderscheid. a A’ 1° geval: rechte a loopt evenwijdig met p: Het beeld van de rechte is een punt A’ 4. Bepaal het beeld van een rechte a door de projectie op x, evenwijdig met p. Maak, zo nodig, een onderscheid. B’ A’ C’ 2° geval: rechte a loopt niet evenwijdig met p: Het beeld van de rechte a is de rechte x 5. Behoren de koppels (A, A') en (B, B') tot een zelfde evenwijdige projectie? 1° vraag: lopen AA’ en BB’ evenwijdig? AA’ // BB’ x 2° vraag: liggen A’ en B’ op één rechte? Ja p Besluit: De koppels behoren tot de evenwijdige projectie op x evenwijdig met p 5. Behoren de koppels (A, A') en (B, B') tot een zelfde evenwijdige projectie? 1° vraag: lopen AA’ en BB’ evenwijdig? AA’ // BB’ 2° vraag: liggen A’ en B’ op één rechte? Ja p Besluit: De koppels behoren tot de evenwijdige projectie op x evenwijdig met p 5. Behoren de koppels (A, A') en (B, B') tot een zelfde evenwijdige projectie? 1° vraag: lopen AA’ en BB’ evenwijdig? Nee! Besluit: De koppels behoren niet tot een evenwijdige projectie 5. Behoren de koppels (A, A') en (B, B') tot een zelfde evenwijdige projectie? 1° vraag: lopen AA’ en BB’ evenwijdig? Nee, maar in B vertrekt een lus dus B ligt op … 2° vraag: liggen A’ en B’ op één rechte? Ja p Besluit: De koppels behoren tot de evenwijdige projectie op x evenwijdig met p 6. De gegeven koppels bepalen een evenwijdige projectie. Construeer het beeld van het punt A. A’ 1°: projectierichting p bepalen 2°: projectiescherm x bepalen 3°: beeld van A bepalen evenwijdig met p op x 7. Bepaal voor de volgende figuur de beelden van A, B, C, D door a. de projectie op BD, evenwijdig met AD, (A’,B’,C’ en D’) b. de projectie op BD, evenwijdig met AC. (A’’,B’’,C’’ en D’’) =B’=C’ =B’’ =A’’ =C’’ =A’ =D’ =D’’ Hoofdstuk 11 Homothetie 5. Instap p201 Een koppel met een getal vermenigvuldigen Voorbeeld: (6,-1).2 = (12,-2) (6,-1).(-2) = (-12,2) Welk koppel krijg je als je het koppel (0, 0) met om het even welk getal vermenigvuldigt? Antwoord: Het koppel (0,0) 5. Opdracht 1 : p201 We geven ten opzichte van een assenstelsel (x, y) het rechthoekig trapezium ABCD met hoekpunten: A(6,-1) B(2,3) C(6,3) D(8, 1) C’ B’ D’ A’ A’(12,-2) B’(4,6) C’(12,6) D’(16, 2) 5. Opdracht 1 : We geven ten opzichte van een assenstelsel (x, y) het rechthoekig trapezium ABCD met hoekpunten: A(6,-1) B(2,3) C(6,3) D(8, 1) A’ D’ C’ B’ A’(-12,2) B’(-4,-6) C’(-12,-6) D’(-16,-2) p201 6. Homothetie Opmerking 5 : p201 Waar eindigen alle pijlen als k = O ? Alle pijlen eindigen in de oorsprong (0,0) = de constante homethetie 6. Homothetie Opmerking 6 : p201 Ook k = -1 geeft een bijzondere transformatie. Welke? A’ (-6,1) (6,-1) D’ C’ B’ = de puntspiegeling met centrum O = de draaiing d(O,180°) 8. Eigenschappen van een niet-constante homothetie een niet-constante homothetie behoudt Het rechte-zijn de evenwijdige stand van rechten de hoekgrootte de loodrechte stand van rechten een niet-constante homothetie beeldt een rechte op een evenwijdige rechte af. A’ D’ C’ B’ 9. Instap p204 We geven ten opzichte van een assenstelsel een rechthoekige driehoek met hoekpunten: A(2, - 2) B(2, 1) C(6, - 2) C’ A’ B’ h(O,-2) A’(-4,4) B’(-4,-2) C’(-12,4) 10. Verdere eigenschappen C’ p204 A’ B’ Meet de zijden van ABC en A'B'C': |AB| = 1,5 cm |BC|= 2,5 cm |CA| = 2 cm |A'B'|= 3 cm |B'C'|= 5 cm |CA'|= 4 cm Voor een homethetie met centrum O en factor k geldt: |A’B’| = |k|.|AB| 10. Verdere eigenschappen C’ p205 A’ B’ Bereken de omtrekken van ABC en A'B'C': Omtrek ABC = 1,5 cm + 2,5 cm + 2 cm = 6 cm Omtrek A’B’C’ = 3 cm + 5 cm + 4 cm = 12 cm Voor een homethetie met centrum O en factor k geldt: omtrek ABC = |k|. omtrek A’B’C’ 10. Verdere eigenschappen C’ p204 A’ B’ Bereken de oppervlakten van ABC en A'B'C': Oppervlakte ABC = (2 cm . 1,5 cm) : 2 = 1,5 cm² Oppervlakte A’B’C’ = (4 cm . 3 cm) : 2 = 6 cm² Voor een homethetie met centrum O en factor k geldt: oppervlakte ABC = k². oppervlakte A’B’C’ 11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 2 C’ 2 B’ 1 1 D’ 2 1 0 0 0 0 1 2A’ 11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O,3) A’ O A 3 2 1 0 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis 3 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O,3) 11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O; -0,5) A’ -0,5 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis -0,5 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O;-0,5) 11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O,4) 0 1 A’ 4 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis 4 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O,4) 11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O,-3) 1 0 -3 A’ 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis -3 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O,-3) 11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 Methode 2: Bepaal het beeld van het punt B door de homothetie met centrum O en koppel (A,A’) B’ A’ A B C’ C O D D’ 11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 Methode 2: Bepaal het beeld van het punt B door de homothetie met centrum O en koppel (A,A’) 1. Trek de rechte OB en AB 2. Trek door A’ de evenwijdige rechte met AB 3. Het snijpunt van deze rechte en OB is B’ B’ Vragen en opdrachten p 207 8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: 0 1 2 8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: 0 1 3 8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: -2 0 1 8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: -1,5 -1 0 1 8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: -1/3 0 1 9. Is de figuur F' het beeld van de figuur F door een homothetie? Zo ja, duid het centrum aan en geef de factor. 1 0 O -2 h(O,-2) 9. Is de figuur F' het beeld van de figuur F door een homothetie? Zo ja, duid het centrum aan en geef de factor. 1 0 O -0,5 h(O;-O,5) 9. Is de figuur F' het beeld van de figuur F door een homothetie? Zo ja, duid het centrum aan en geef de factor. Geen homothetie, wel een verschuiving 10. a. Heeft een homothetie dekpunten? Maak, zo nodig, een onderscheid. De homothetie met factor 1: 1 dekpunt, nl. het centrum De homothetie met factor = 1: alle punten zijn dekpunten 10. b. Als je bij een homothetie alle pijlen omkeert, krijg je dan opnieuw een homothetie? A’ D’ C’ B’ h-1(O,-2) = h(O;-1/2) -1 h (O,k) = -1 h(O,k ) 10. c. Behoudt een niet-constante homothetie de doorloopzin van een figuur? A’ D’ C’ B’ Doorloopzin blijft behouden 11. • Omtrek F = 18 cm Oppervlakte F = 24 cm² Voor het beeld F' van F door h(O, 3) geldt: – omtrek F' = |3|.18 cm = 54 cm – oppervlakte F' = 3².24 cm² = 9.24 cm² = 216 cm² • Voor het beeld F" van F door h(P, -4) geldt: – omtrek F" = |-4|.18 cm = 72 cm – oppervlakte F" = (-4)².24 cm² = 16.24 cm² = 384 cm² • Voor het beeld F'" van F door h(Q, -0,5) geldt: – omtrek F'" = |-0,5|.18 cm = 9 cm – oppervlakte F'" = (-0,5)².24 cm² = 0,25.24 cm² = 6 cm² • Driehoek OBC is het beeld van OVA door een homothetie met factor k1 • Dus |BC| = k1 . |AV| = OV OB OV . AV (1) Driehoek FBC is het beeld van FOD door een homethetie met factor k2 • OB FB Dus |BC| = k2 . |AV| = OF FB OF . AV (2) Lid aan lid ((2) delen door (1)) geeft: FB . AV BC OF OB BC . AV OV FB OV 1 . OF OB A D B C FB OV 1 . OF OB A D Vervangen –we nu |FB| door b-f , |OF| door f, |OB| door b en |OV| door v dan krijgen we 1 b f v . f b 1 1 bv fv fb C bv fv fb fb 1 v v f b 1 1 1 v f b 1 1 1 v b f B Beide leden delen door v Beide leden + 1/b Voor wie meer wil! p 208 13. Er bestaan twee homothetieën die de rechthoek F op de rechthoek F‘ afbeelden. Construeer telkens het centrum en geef de factor. 1 O1 0 0 O2 1 2 h(O1,2) h(O2,-2) -2 14. Bereken voor elke figuur x en y: K = 39:13 = 3 x = k.11 = 3 . 11 = 33 y = 24 : k = 24 : 3 = 8 14. Bereken voor elke figuur x en y: K = 10:5 = 2 x = k.9 = 2 . 9 = 18 y = 10 : k = 10 : 2 = 5 15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie? Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Nee! Geen homothetie 15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie? Ja! Ja! Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Homothetie met k>1 Is er een mogelijke oorsprong? 15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie? Ja! Ja! Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Homothetie met 0<k<1 Is er een mogelijke oorsprong? 15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie? Ja! Ja! Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Homothetie met k<-1 Is er een mogelijke oorsprong? 16. Construeer het beeld van het punt A door de homothetie bepaald door de gegeven koppels: A’ Een lijnstuk wordt op een evenwijdig lijnstuk afgebeeld… 16. Construeer het beeld van het punt A door de homothetie bepaald door de gegeven koppels: A’ Een lijnstuk wordt op een evenwijdig lijnstuk afgebeeld… 17*. Gegeven is een ABC. Construeer een vierkant met één hoekpunt op [AB], één op [AC] en twee op [BC]. Nu werk je verder met een homothetie met centrum B… Teken een vierkant met 2 punten op BC en 1 op AB