De strijd voor vrijheid.

Download Report

Transcript De strijd voor vrijheid.

FILOSOFIE VAN DE 19e EEUW:
INTELLECTUELE HELDEN &
CRUCIALE KWESTIES
COLLEGES
I.
II.
III.
IV.
V.
VI.
Zijn en worden.
De onweerstaanbaarheid van de wil.
De kunst van het verleiden.
Kapitalisme en vervreemding.
De strijd voor vrijheid.
Nihilisme en vitalisme.
V. DE STRIJD VOOR VRIJHEID
1. FILOSOFISCH RADICALISME
Wat houdt het liberalisme in?
2. ETHIEK EN POLITIEK
Hoe kunnen morele voorstellingen worden
geïmplementeerd?
3. GELIJKE VRIJHEID
Zijn vrouwen nog steeds slaven?
1. FILOSOFISCH RADICALISME
JOHN STUART MILL
Korte biografie:
 1806: geboren op 20 mei te London.
 1809-1820: thuis onderwezen door zijn vader James Mill
(1773-1863).
 1820-1821: verblijf in Frankrijk in het huishouden van Sir
Samuel Bentham.
 1822: studeert rechten.
 1823: start een carrière als klerk bij de East India
Company.
 1824: oprichter van de Westminster Review.
 1826-1827: mentale crisis.
 1831: ontmoet Harriet Taylor (1807-1858).
 1832: dood van Bentham (1748-1832); eerste Reform Bill.
 1836: dood van zijn vader.
 1851: trouwt Harriet Taylor.
 1856: hoofd opzichter van East India Company.
 1858: dood van Harriet Taylor en met pensioen.
 1865: gekozen als lid van het parlement voor Westminster.
 1868: niet meer herkozen als lid van het parlement.
 1871: gestorven op 7 mei in Avignon.
BELANGRIJKE PUBLICATIES
 A System of Logic (1843).
 Principles of Political
Economy (1848).
 On Liberty (1859).
 Utilitarianism (1861).
 On Representative
Government (1861).
 The Subjection of Women
(1869).
EEN HERVORMER
John Stuart Mill werd beïnvloed door het
historicisme, progressieve Franse denkers en de
romantiek, dat wil zeggen door onder anderen
Samuel Taylor Coleridge, Claude Henri SaintSimon, Thomas Carlyle, Johan Wolfgang Goethe
en William Wordsworth.
Doel > een werkbare brug te slaan tussen
fundamentele filosofische, morele en politieke
principes die hij onderschrijft en de organisatie van
het maatschappelijke leven.
Centrale vraag > welke bijdrage kan de filosofie
leveren bij het creëren van sociale cohesie?
PUBLIEKE FILOSOFIE
Focus op een publieke filosofie die behulpzaam
kan zijn om voor meer harmonie en stabiliteit
in de samenleving te zorgen.
Daarvoor zijn morele en politieke principes
onontbeerlijk.
Het was volgens Mill de taak om deze principes
te formuleren, zij het met ruggespraak met de
bevolking.
Mill was relatief succesvol > hij werd een van
de meest invloedrijke schrijvers van het
Victoriaanse tijdperk.
RADICALISME
Mill behoorde met Jeremy Bentham (1748- 1832)
tot de zogenaamde ‘Philosophical Radicals’.
Zij stonden voor de rationalisering van de
rechtspraak en juridische instituties, algemeen
kiesrecht voor mannen, het gebruiken van
economische theorieën bij de politieke
besluitvorming en het gericht zijn op het menselijk
geluk.
Contra het natuurrechtsdenken en het conservatisme.
Een radicalisme dat gevoelig is voor de grenzen die
de cultuur en de geschiedenis aan hervormingen stelt
> aandacht voor het verheffen van het volk.
EMPIRISME
In kentheoretisch opzicht verdedigt hij een
empirisme > kennis is gebaseerd op zintuiglijke
waarneming.
Zo zijn ook de basisprincipes van de wiskunde en
logica generaliseringen die gebaseerd zijn op
ervaringen en niet op a priori kennis.
Mill verdedigt een inductieve logica > redeneringen
waarbij op grond van een reeks bijzondere
waarnemingen van verschijnselen in de
werkelijkheid algemene uitspraken worden gedaan.
De relativiteit van kennis > het belang van de
common sense kennis als noodzakelijk correctief.
LIBERALISME
Als empirist en radicaal hervormer benadrukt
Mill in de lijn van het Verlichtingsdenken het
belang van het publiek gebruik van de rede.
Politiek gesproken betekent dit in zijn geval
het omarmen van het liberalisme.
Liberalisme > het maximaliseren van de
vrijheid van het individu als vertrekpunt van
alle reflecties over de inrichting van de
samenleving.
2. ETHIEK EN POLITIEK
SOCIALE COHESIE
Volgens Mill moet de sociale cohesie
gebaseerd zijn op morele normen die door de
leden van een politieke gemeenschap
onderschreven worden.
Hij constateert dat er in zijn tijd sprake is van
de teloorgang van de Christelijke moraal >
verlies aan bindkracht.
Tegen deze achtergrond is het de taak van de
ethiek zich bezig te houden met het vraagstuk
van de sociale cohesie.
TWEE VORMEN VAN ETHIEK
Ethiek > 1) ethiek van het goede leven en 2)
handelingsethiek.
Ethiek van het goede leven > hoe moet ego
handelen om er wel bij te varen?
Handelingsethiek > welke
verantwoordelijkheid heeft ego bij zijn of
haar handelingen ten opzichte van alter?
Het vraagstuk van de verantwoordelijkheid
manifesteert zich vooral bij het maken van
keuzes.
MORELE KEUZES
 Verantwoordelijkheid veronderstelt
een zekere mate van vrijheid >
keuzes kunnen maken.
 Stel u bent chirurg en heeft twee
patiënten die dringend een nieuwe
lever nodig hebben.
 Patiënt 1: alleenstaande alcoholist
van 64 jaar.
 Patiënt 2: een gelukkig getrouwde
moeder van twee kinderen die net
24 jaar is geworden.
 Wie krijgt de lever?
TWEE NORMATIEVE THEORIEËN
 Met het oog op het maken van dit soort keuzes, hebben
filosofen morele beginselen bedacht.
 Twee normatieve theorieën leiden morele beginselen af
uit één basisprincipe:
1. Deontologische ethiek > (van het Griekse deon (plicht)
en logos (studie)) de morele juistheid van een
handeling waarvoor iemand kiest, hangt af van
principes die universeel geldig zijn.
2. Consequentialisme > de morele juistheid van een
handeling waarvoor iemand kiest, hangt af van de
gevolgen.
 Terwijl het consequentialisme haar basisprincipes meent
te kunnen baseren op de ervaring, stelt de deontologische
ethiek dat dit onmogelijk is.
PLICHTEN
 Immanuel Kant (1724-1804) gaat ervan uit dat
morele kennis a priori gefundeerd kan worden, dat
wil zeggen niet gebaseerd hoeft te worden op
ervaring.
 In plaats van zijn ethiek af te leiden uit de ervaring
baseert Kant haar op de zuivere rede, dat wil zeggen
een metafysica van de zeden (Metaphysik der Sitten).
 Zo kunnen plichten onafhankelijk van de ervaring
worden erkend.
 Plicht > de innerlijke noodzaak die iemand als
autonoom wezen heeft om op een bepaalde wijze te
handelen.
IMPERATIEVEN
 Kant noemt plichten die absoluut geldig zijn, dat wil zeggen
onafhankelijk zijn van specifieke omstandigheden,
categorische imperatieven.
 Hypothetische imperatieven zijn plichten die relatief geldig
zijn, dat wil zeggen onder specifieke omstandigheden.
 Terwijl hypothetische imperatieven een voorwaardelijk
karakter hebben (als a het doel is, dan moet b het middel
zijn om dat te bereiken), hebben categorische imperatieven
een onvoorwaardelijk karakter (ze zijn een doel op zichzelf
waarbij a en b als het ware samenvallen).
 Kant’s categorisch imperatief: “Handel alleen volgens die
maxime waardoor je tegelijkertijd kunt willen dat zij een
algemene wet wordt."
UTILITARISME
 Volgens het consequentialisme is geen enkele handeling
absoluut geldig, omdat haar geldigheid afhankelijk is van de
gevolgen.
 Utilitarisme > de klassieke vorm van het
consequentialisme.
 Namen: Jeremy Bentham, John Stuart Mill en Henry
Sidgwick (1838-1900).
 Het nutsprincipe (principle of utility) is het basisprincipe
van het utilitarisme: “Actions are right in proportion as they
tend to promote happiness; wrong as they tend to produce
the reverse of happiness.”
 Bentham erkent dat de algemene geldigheid van het
nutsprincipe niet te bewijzen valt.
 Zo’n bewijs is volgens hem niet nodig, omdat de ervaring
leert dat mensen proberen hun geluk te maximaliseren >
“To give such proof is as impossible as it is needless.”
HET GROOTST MOGELIJKE GELUK VOOR
HET GROOTSTE AANTAL MENSEN
 Het streven van het utilitarisme > “The greatest happiness
of the greatest number.”
 Net als Bentham worstelt Mill met twee kwesties:
1. Zijn de ultieme doelen bewijsbaar?
2. Is het geluk van de mens meetbaar?
 Mills antwoord op de eerste vraag > niet bewijsbaar >
goed is wat een aanwijsbaar middel is voor het bereiken
van een onbewijsbaar doel.
 Plausibiliteit via het ervaren van dat geluk > zichtbaar,
hoorbaar en begeerlijk.
 Mills antwoord op de tweede vraag > er moet niet alleen
een gradueel, maar ook een principieel onderscheid
worden gemaakt.
ZELFONTPLOOIING
 Mill verdedigt een soort handelings-utilitarisme > bij een
handeling moet nagedacht worden over de balans tussen het
genot (pleasure) en het lijden (pain) dat een handeling met
zich mee kan brengen.
 De zelfontplooiing van het individu en het vergroten van de
maatschappelijke welvaart sluiten elkaar niet uit.
 Door zichzelf te ontplooien draagt het individu bij aan het
algemeen belang.
 Utilitarisme impliceert dat de wijsheid van de traditionele
moraal tegelijkertijd moet worden gewaardeerd en
bekritiseerd.
 Vraag: welk politiek systeem komt daaraan tegemoet?
DEMOCRATIE
Een politiek systeem moet gebaseerd worden op
het nuttigheidsbeginsel > het minimaliseren van
het lijden en het maximaliseren van het genot.
Mill verdedigt tegen die achtergrond een
representatieve democratie, dat wil zeggen een
politiek systeem dat zich tegelijkertijd rekenschap
geeft van meerderheden en minderheden.
De soevereiniteit van een politieke gemeenschap
ligt in de handen van burgers die de handelingen
legitimeren van degenen die ze representeren.
TIRANNIE VAN DE MEERDERHEID
 Net als Tocqueville is Mill zich bewust van een serieus
probleem waarmee elke democratie worstelt > de
onderdrukking van individuen en het overrulen van
minderheden.
 Beiden vragen aandacht voor de tirannie van de
meerderheid.
 Democratie gaat over het creëren van de voorwaarden die
individuen de mogelijkheid geven om zich te ontplooien.
 Terwijl Mill aanvankelijk een laissez-faire voorstond, gaf
hij later socialisten gelijk die van mening waren dat
individuele vrijheid niets inhoudt als er niet sprake is van
bepaalde sociaal-economische mogelijkheden.
3. GELIJKE VRIJHEID
SPEELRUIMTES
Twee begrippen van vrijheid:
1. Negatieve vrijheid > het vrij zijn van de
inmenging van derden met het persoonlijk leven
van een individu.
2. Positieve vrijheid > het vrij zijn om actief
gestalte te geven aan het eigen leven en als
volwaardig burger deel te nemen aan het
maatschappelijke leven.
Mill > het gaat erom uit te zoeken wat “the nature
and limits of the power [zijn] which can be
legitimately exercised by society over the
individual”.
SCHADEBEGINSEL
Klassiek vraagstuk uit de politieke filosofie >
zijn er goede redenen om de vrijheid van het
individu te beperken?
Mill zou in deze naar het zogenaamde
schadebeginsel (harm principle) verwijzen > ego
kan zolang doen en laten wat het wil, zolang hij
daarmee alter niet schaadt.
Interestante kwestie uit de actualiteit: waar de
grens te trekken tussen beledigen en onnodig
kwetsen?
VROUWEN ALS SLAVEN
Mill pleit in ‘The subjection of Women’ voor
gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
De legale status van vrouwen is volgens Mill
in zijn dagen gelijk aan die van slaven.
Mill pleit voor de gelijkheid in het geval van
huwelijk en gelijkheid voor de wet.
Hij strijdt voor het kiesrecht van vrouwen en
hun toegang tot het onderwijs.
PRIVÉSFEER EN PUBLIEKE SFEER
 Mill verwerpt de ongelijkheid tussen de seksen in zowel de
privésfeer als de publieke sfeer.
 Privésfeer: gelijke rechten met betrekking tot de
lichamelijke integriteit, het eigendom, de kinderen, de
scheiding en beslissingsmacht in het huishouden.
 Publieke sfeer: gelijke rechten bij de uitoefening van een
beroep, de toegang tot het onderwijsstelsel en de
mogelijkheid tot politieke participatie.
 Mill: “The principle which regulates the existing social
relations between the two sexes – the legal subordination of
one sex to the other – is wrong in itself, and now one of the
chief hindrances to human improvement; and … it ought to
be replaced by a principle of perfect equality, admitting no
power or privilege on the one side, nor disability on the
other.”
AANBEVOLEN LITERATUUR
1. John Stuart Mill, On Liberty (1859) [er is een
vertaling in het Nederlands].
2. John Stuart Mill, The Subjection of Women
(1869) [er is een vertaling in het Nederlands].
3. Wolf Lepenies, Die drei Kulturen. Soziologie
zwischen Literatur und Wissenschaft (1985)
[er is een vertaling in het Engels].