Persoonsvorm en ontkenning

Download Report

Transcript Persoonsvorm en ontkenning

Persoonsvorm
Wat is de persoonsvorm ook al
weer?
Persoonsvorm in het Nederlands
De persoonsvorm is :
het eerste vervoegde werkwoord
in een zin.
Hoe herken je de persoonsvorm?
In het Nederlands
Je vindt de persoonsvorm door:
de zin vragend te maken.
In deze zin staan 2 werkwoorden.
Ik heb de hele dag gewerkt.
Welke is de persoonsvorm?
We maken de zin vragend.
Heb ik de hele dag gewerkt?
En…..tatatatataaaa…
De persoonsvorm staat nu vooraan de zin.
Helaas  werkt dit niet zo
in het Frans
Als je in het Frans een zin vragend maak,
zet je er alleen een vraagteken achter.
 Paul a travaillé toute la
journée.
 Paul a travaillé toute la
journée?
of...
 Est-ce que Paul a travaillée
toute la journée?
De persoonsvorm staat nog steeds
op dezelfde plek.
NAMELIJK
na het onderwerp
onderwerp – werkwoord – de rest
Daarom zoek je in het Frans naar
het onderwerp.


De persoonsvorm staat altijd direct na
het onderwerp.
De persoonsvorm is het 1e werkwoord
in de zin.
Paul a travaillé toute la journée.


In het Frans staat het onderwerp bijna
altijd aan het begin van de zin.
Het onderwerp in deze zin is Paul.
Paul a travaillé toute la journée.
Wat komt er direct na het
onderwerp?
Paul a travaillé toute la journée.
Dus a is de persoonsvorm.
Paul heeft gewerkt de hele dag.
Paul heeft gewerkt de hele dag???
Dat is toch een rare zin…??
In het Frans zet je de werkwoorden
altijd bij elkaar.
Paul a travaillé toute la journée.
In het Nederlands zeg je natuurlijk:
Paul heeft de hele dag gewerkt.
In het Nederlands staat het
voltooid deelwoord vaak achteraan
de zin.
Paul heeft de hele dag gewerkt.
Ook in andere talen staan de
werkwoorden bij elkaar.
Paul a travaillé toute la journée.
Paul has worked the entire day
Paul ha trabajado todo el día
Dus, als we ons nu eens gewoon een beetje
aanpassen…
Paul heeft gewerkt de hele dag.
Dat is toch veel makkelijker.
Als je één werkwoord hebt gevonden,
heb je ze allemaal.
En dan kies je dus de eerste, want dat is de
PERSOONSVORM
Waarom…??
wil je eigenlijk weten wat de
persoonsvorm is?


Je zet de ontkenning (ne…pas) om de
persoonsvorm heen.
Je zet soms het lijdend voorwerp of het
meewerkend voorwerp vóór de
persoonsvorm.
De ontkenning

Over de ontkenning
gesproken….
Voor de ontkenning gebruik je
2 woorden in het Frans.
niet / geen
ne….pas
n’….pas
ne….pas / n’…..pas
ne zet je vóór de persoonsvorm.
pas zet je er direct achter.
Je travaille à la ferme
J’ai travaillé à la ferme
- Je ne travaille pas à la ferme.
- Je n’ai pas travaillé à la ferme.
Wanneer ne..pas of n’ …pas ?



Il ne parle pas.
Nous ne dansons pas.
Je ne suis pas triste.



Il n’écoute pas.
Nous n’habitons pas.
Je n’ai pas 15 ans.
1.
Kijk naar de twee rijtjes.
2.
Waarom gebruik je de ene keer n’…pas en
de andere keer ne …pas ?
Antwoord



Il ne parle pas.
Nous ne dansons pas.
Je ne suis pas triste.
1.
2.



Il n’écoute pas.
Nous n’habitons pas.
Je n’ai pas 15 ans.
Bij het 1e rijtje begint het werkwoord
met een medeklinker.
Bij het 2e rijtje begint het werkwoord
met een klinker (a, e, i, o, u, y) of met
een h.
Persoonsvorm verstopt


Soms is de
persoonsvorm
verstopt.
Bijvoorbeeld bij het
woordje c’est.
Eigenlijk staat er: ce est
(dat is).
Dus wat is hier nu de persoonsvorm?
est
c’est
van het werkwoord: être
C’est vrai
Ce n’est pas vrai
(Het is waar)
(Het is niet waar)
Zoek de verstopte persoonsvorm.




J’ai un petit chien.
Je m’appelle Emilie.
Il s’est cassé la jambe.
C’est vraiment casse-pieds.
Heb je ze gevonden?




J’ai un petit chien.
Je m’appelle Emilie.
Il s’est cassé la jambe.
C’est vraiment casse-pieds.
Hoe maak je deze zinnen nu ontkennend?
Tatataataa…




Je n’ai pas un petit chien.
Je ne m’appelle pas Emilie.
Il ne s’est pas cassé la jambe.
Ce n’est pas vraiment casse-pieds
Daarom….


Dus daarom is het zo belangrijk om de
persoonsvorm te vinden.
Dus daarom is het ook belangrijk om de
werkwoorden être en avoir goed te
kennen.
Over être en avoir gesproken
zijn – être
hebben – avoir
je
tu
il / elle
on
nous
vous
ils / elles
j’
tu
il /elle
on
nous
vous
ils /elles
suis
es
est
est
sommes
êtes
sont
ai
as
a
a
avons
avez
ont
Leer ze en herken ze in een zin !!

Zorg dat je de vormen van avoir en être
herkent in de zinnen.
J’ai mangé des frites.
 Ils sont allés à Amsterdam.
 Les chevaux ont souvent faim.
 La princesse a de beaux yeux.

Kijk anders nog even naar dit
filmpje:
1.
2.
3.
4.
5.
Wat is de persoonsvorm?
Wat is de volgorde van de Franse zin?
Wat is het verschil met het Nederlands?
Hoe maak je de ontkenning?
De werkwoorden avoir en être
Als je niet alles meer weet….

Dan bekijk je de
powerpoint nog een
keer.
Bonne chance !!