Hoofdstuk 6 - Pearson Education

Download Report

Transcript Hoofdstuk 6 - Pearson Education

PRINCIPES
VAN
BEDRIJFSECONOMIE
HOOFDSTUK 6
COST ACCOUNTING
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
INHOUDSOPGAVE
6.1 Inleiding
6.2 Constante en variabele kosten
6.3 Homogene en heterogene productie
6.4 Directe en indirecte kosten
6.5 ‘Absorption costing’ en ‘direct costing’
6.6 Break-even analyse
6.7 Van kostprijs naar verkoopprijs
6.8 Budgetteren
6.9 De resultatenrekening
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 2
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
BELANGRIJKSTE LEERDOELEN
6.1 INLEIDING
LEERDOELEN
•
Wat houdt Cost Accounting in?
•
Kennis hebben van de verschillende indelingen van kosten
•
Berekeningen kunnen maken m.b.v. absorption costing en direct costing
•
Een break-even analyse kunnen opstellen
•
Verschillende verkoopprijsbepalingen kunnen onderscheiden
•
Weten wat budgetteren betekent voor een onderneming
•
Weten wat een resultatenrekening is
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 3
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
CONSTANTE EN VARIABELE KOSTEN
6.2 CONSTANTE EN VARIABELE KOSTEN
Hoofdstuk 5 maakte een indeling naar kostensoorten (op basis van kenmerken).
Hoofdstuk 6 bestudeert hoe kosten worden doorgerekend in producten/diensten.
Indeling van de kosten wordt bepaald door de bedrijfsdrukte: van belang
voor (1) kostprijsbepaling, (2) voorraadwaardering en (3) winstbepaling.
Als de productieomvang (bedrijfsdrukte) stijgt, nemen de kosten toe. Binnen
een onderneming zijn echter niet alle kosten afhankelijk van de toename van
de bedrijfsdrukte  constante versus variabele kosten.
Daarnaast kan er ook een indeling gemaakt worden naar directe en indirecte
kosten.
Directe kosten = kosten die toegeschreven kunnen worden aan het maken van
een product
Indirecte kosten= ‘overhead’ of niet toeschrijfbare kosten
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 4
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
CONSTANTE EN VARIABELE KOSTEN
6.2.1 CONSTANTE (VASTE) KOSTEN
•
•
•
•
Structureel van aard
Reageren (binnen bepaalde grenzen) niet op veranderingen in de
bedrijfsdrukte (onafhankelijk!)
Beperking in de capaciteit
 Vb. Huur, schoonmaak
Voorbeeld van vaste kosten zijn:
 Directe: Kosten van machines die uitsluitend voor één product
werken.
 Indirecte: Kosten van grond en gebouwen die dienen voor meerdere
producten.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 5
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
CONSTANTE EN VARIABELE KOSTEN
6.2.2 VARIABELE KOSTEN
•
•
Afhankelijk van de bedrijfsdrukte
 Toename van de bedrijfsdrukte leidt tot een stijging in kosten.
 Vb. grondstofkosten (direct), arbeid, kosten van indirecte
materialen (indirect).
Verschillende variabiliteit
 Proportioneel
 Degressief
 Progressief
 Trapsgewijs
Gemengde kosten (vast en variabel)
• Vb. energiekosten (vastrecht = vast, verbruik = variabel)
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 6
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
CONSTANTE EN VARIABELE KOSTEN; PROPORTIONEEL
PROPORTIONEEL VARIABELE KOSTEN
•Dit is het geval wanneer de kosten rechtevenredig variëren met de omvang
van de productie. Per product blijven de variabele kosten gelijk.
 Vb. massaproducten
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 7
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
CONSTANTE EN VARIABELE KOSTEN; DEGRESSIEF
DEGRESSIEF VARIABELE KOSTEN
•De kosten nemen in verhouding minder sterk toe dan de
productiehoeveelheid. Dit kan bv. bekomen worden wanneer er bij een grotere
afname van grondstoffen een korting gegeven wordt. Hierdoor dalen de kosten
t.o.v. de hoeveelheid.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 8
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
CONSTANTE EN VARIABELE KOSTEN; PROGRESSIEF
PROGRESSIEF VARIABELE KOSTEN
•Dit is het tegengestelde van degressief variabele kosten. De kosten nemen
verhoudingsgewijs meer toe. Dit is het geval bij zeer hoge bedrijfsdrukte,
bijvoorbeeld wanneer door overwerk relatief hoge arbeidskosten ontstaan of
wanneer van relatief schaarse goederen als grondstof gebruik wordt gemaakt.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 9
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
CONSTANTE EN VARIABELE KOSTEN; TRAPSGEWIJS
TRAPSGEWIJS VARIABELE KOSTEN
•Productiemiddelen (machines, opslagruimte e.d.) zijn beperkt deelbaar. Ze
zijn niet in elke hoeveelheid beschikbaar. Een machine heeft immers een
bepaalde capaciteit per tijdseenheid. (bv. transportkosten)
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 10
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
HOMOGEEN & HETEROGEEN
6.3 HOMOGENE EN HETEROGENE PRODUCTIE
•We bespreken eerst twee specifieke productiesituaties vooraleer we de stap
maken naar de indeling van de ‘directe’ en ‘indirecte’ kosten.
6.3.1 Homogene productie
•Wanneer een onderneming één product maakt (homogeen), dan worden alle
gemaakte kosten toegerekend aan dat ene product.
 Rechtstreeks verband tussen de kosten en het product.
6.3.2 Heterogene productie
•Een onderneming maakt meerdere producten (heterogeen). Het is immers
bijzonder risicovol om van één product afhankelijk te zijn.
 Altijd kans op fluctuaties van grondstofbeschikbaarheid, prijzen enz.
 Moeilijkere correlatie tussen kosten van een product. Het is nodig om
een onderscheid te maken tussen ‘directe’ en ‘indirecte’ kosten.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 11
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN
6.4 DIRECTE EN INDIRECTIE KOSTEN
• DIRECTE KOSTEN: De kosten die toegeschreven kunnen worden aan het maken van
één product. (vb. grondstoffen, arbeid) Deze toewijsbaarheid kan slaan dus op een
product, als op een order of een activiteit.
• Directe materiaalkosten: Dit zijn de kosten voor grondstoffen of zelf vervaardigde
halffabricaten. De grondstofprijs wordt meestal bepaald door:





•
FIFO ( First In First Out): De goederen worden verstrekt aan de aankoopprijs van het lot
waartoe ze behoren, tot de uitputting van dat lot.
LIFO (Last In, First Out): Eveneens de aankoopprijs wordt gehanteerd. Echter de laatst
aangekochte materialen, worden nu het eerst verkocht. Voordeel is dat er meer een
actuele prijs kan worden gehanteerd.
Gemiddelde aankoopprijs: Na iedere aankoop of eens per maand wordt een nieuwe
gemiddelde prijs berekend van voorraad + aankopen. Op deze manier worden
schommelingen in de versterkingsprijs getemperd.
Vervangingswaarde: De grondstoffen worden gewaardeerd aan de marktprijzen die geldig
zijn op het ogenblik van hun verstrekking. Deze werkwijze is interessant wanneer de prijzen
fors stijgen.
Standaardprijs: Voor ieder materiaal wordt een prijs vastgelegd voor één jaar. De methode
is veruit de eenvoudigste als de prijzen weinig variëren.
Directe loonkosten: Ze behelzen de lonen die rechtstreeks aan de kostendragers
kunnen toegewezen worden.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 12
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN
•
INDIRECTE KOSTEN: Ook wel ‘overhead’ genoemd, zijn kosten die gemaakt
worden voor de totale productie van alle producten. Ze kunnen echter niet
direct aan een bepaalde kostendrager toegewezen worden.
 Twee manieren voor op te delen:
 Primitieve opslagmethode
 Verfijnde opslagmethode
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 13
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN
6.4.1 Primitieve opslagmethode
•Ook wel de enkelvoudige opslagmethode genoemd. De indirecte kosten
worden of uitgedrukt als percentage van de directe grondstofkosten, of van de
directe loonkosten, of van de totale directe kosten.
 Toewijzing op basis van directe loonkosten:
Nadelen:
 Zeer slechte basis in een kapitaalintensieve omgeving
 Diverse indirecte kosten houden geen enkel verband met
loonkosten
 Operaties uitgevoerd door hoog gekwalificeerd personeel
worden bijzonder zwaar belast.
i
n
d
i
r
e
c
t
e
k
o
s
t
e
n
t
o
e
s
l
a
g
%

*
1
0
0
d
i
r
e
c
t
e
l
o
o
n
k
o
s
t
e
n
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 14
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN
 Toeslag per eenheid eindproduct: Deze methode is van toepassing als er
slechts één product of een zeer klein aantal zeer verwante producten
geproduceerd worden.
 Toeslag op basis van directe materiaalkosten: Deze methode kan
gebruikt worden als uniforme materialen via analoge processen
verbruikt worden, alhoewel er geen logisch verband bestaat tussen
materiaalkosten en indirecte kosten. Er wordt geen rekening gehouden
met de tijdsfactor.
indirecte
kosten
toeslag
%

*
100
directe
m
osten
ateriaalk
 Toeslag op basis van directe kosten: Deze vaak toegepaste methode
heeft in mindere mate de nadelen van vorige methoden.
i
n
d
i
r
e
c
t
e
k
o
s
t
e
n
t
o
e
s
l
a
g
%

*
1
0
0
d
i
r
e
c
t
e
m
a
t
e
r
i
a
a
l
k
o
s
t
e
n

d
i
r
e
c
t
e
l
o
o
n
k
o
s
t
e
n
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 15
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN
6.4.2 Verfijnde opslagmethode
•
De indirecte kosten worden niet in de kostprijs opgenomen door middel
van één opslag, maar door middel van meerdere opslagen. Ze worden
verdeeld in:
 Een deel dat samenhangt met het grondstofverbruik (indirecte
grondstofkosten)
 Een deel dat samenhangt met de loonkosten (indirecte loonkosten)
 Een onbestemd deel, dat ondergebracht wordt met een opslag op de
totale directe kosten
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 16
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
ABSORPTION COSTING (AC) VS DIRECT COSTING (DC)
6.5 ABSORPTION COSTING (AC) VS DIRECT COSTING (DC)
•Cost accounting  kostprijsbepaling, voorraadwaardering en winstbepaling
•Bepaling van de kostprijs van producten volgens de AC en DC methode
6.5.1 Absorption costing (integrale kostprijscalculatie)
•Hierin worden zowel de vaste als de variabele kosten opgenomen. Men tracht
alle kosten, inclusief verkoopkosten, aan een bepaald product toe te rekenen.
•Het is een bepaling van de winst door afzet (verkoopsresultaat) én productie
(bezettingsresultaat) mee te nemen in een integrale kostprijs.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 17
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
ABSORPTION COSTING (AC) VS DIRECT COSTING (DC)
•De kosten moeten proportioneel variabel zijn en dus evenredig toenemen
met de producthoeveelheid. Indien hieraan wordt voldaan geldt:
TK
kostprijs

q
TK
q
: Totale kosten
: aantal producten
•Opmerking: Er is echter als vastgesteld dat het kostenverloop constant,
degressief, progressief of zelfs trapsgewijs kan zijn en daarom is een dergelijke
eenvoudige kostprijsberekening niet altijd de juiste.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 18
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
ABSORPTION COSTING (AC) VS DIRECT COSTING (DC)
•De kostprijs moet berekend worden uitgaande van een ‘normale’ productie.
Hieronder wordt verstaan, de gemiddelde benutting van de capaciteit die voor
de eerstkomende jaren wordt verwacht, gebaseerd op de geschatte afzet in die
jaren.
•Het bepalen van de kostprijs, uitgaande van een normale productie en als de
variabele kosten geheel proportioneel zijn kan dan worden voorgesteld door:
C V
k  w
Nk W :integrale kostprijs
C
Vw
W
:Totale constante kosten
:Totale variabele kosten bij de werkelijke bezetting
:Werkelijke bezetting (verwachte productiecapaciteit voor
de komende periode)
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 19
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
ABSORPTION COSTING (AC) VS DIRECT COSTING (DC)
Vb. Absorption costing
C V
k  w
N W
Een bedrijf maakt kazen en heeft zijn normale productie voor één van zijn
producten voor het 3de kwartaal van 2008 vastgesteld op 40000 stuks. Voor
de bepaling van de kostprijs zijn volgende gegevens beschikbaar:
•
•
•
Constante kosten per kwartaal
Variabele kosten 3de kwartaal 2008
Verwachte productie 3de kwart. 2008
€80000
€176000
€44000 stuks
Wat is de kostprijs van dit product voor het derde kwartaal 2008 waar het
bedrijf van uitgaat?
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 20
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
ABSORPTION COSTING (AC) VS DIRECT COSTING (DC)
6.5.3 Direct costing (evenredige kostprijs of marginale kostprijs)
•Een kostprijs-en-winstbepalingsmethode uit de VS.
•Misleidende naam: Het gaat niet over directe en indirecte kosten maar over
constante en variabele kosten, waarbij de variabele kosten leidend zijn.
 Synoniem = Variabele kostencalculatie of marginale kostencalculatie
•Constante kosten zijn constant van aard en moeten dus als periodekosten
beschouwd worden. Daardoor zijn de variabele leidend.
•Hiermee wordt aangegeven dat de vaste kosten een relatie hebben met de
resultatenrekening. De variabele kosten worden dan ook wel de ‘product
costs’ genoemd en de vaste kosten de ‘period costs’
•De evenredige kostprijs van een product bevat enkel de kosten door de
productie van één eenheid zelf verwerkt.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 23
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
ABSORPTION COSTING (AC) VS DIRECT COSTING (DC)
Direct costing is bedoeld om voor de korte termijn beslissingen te kunnen
nemen over de variabele kosten: de kosten die veranderen als gevolg van
productieverschillen over een aantal periodes. Het beheersen van de variabele
kosten is belangrijk voor de vorming van de uiteindelijke winst!
•Aldus: Bepaling van de winst, uitsluitend door de afzet omdat vaste kosten
onvermijdelijk en constant van aard zijn.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 24
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
ABSORPTION COSTING (AC) VS DIRECT COSTING (DC)
•De procedure van de evenredige kostprijsmethode ziet eruit als volgt:
 Opsplitsen van de totale kosten in vaste en variabele
 Alleen de variabele kosten verbijzonderen naar de kostendrager
(product of dienst)
 Opbrengst minus de variabele kosten van de verkochte hoeveelheid
geeft de bruto marge weer.
 De som van de bijdragen van alle producten minus de vaste kosten is
de winst.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 25
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
ABSORPTION COSTING (AC) VS DIRECT COSTING (DC)
6.5.4 Vb. Absorption Costing vs Direct Costing
Producent van vazen heeft volgende gegevens:
•Verkoopprijs per vaas € 10
•Variabele kosten € 5 per vaas
•Vaste kosten zijn € 300 000 per jaar, gelijk verdeeld
•Normale productie is 25 000 vazen per kwartaal
Het verloop van de productie en afzet v.h. afgelopen jaar is:
Q1
Q2
Q3
Q4
Totaal
Productie
25000
30000
10000
35000
100000
Afzet
25000
10000
20000
45000
100000
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 28
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
ABSORPTION COSTING (AC) VS DIRECT COSTING (DC)
•
Absorption Costing:
Integrale kostprijsberekening:
€
300000
k

€
5


€
5

€
3

€
8
100000
Hiermee wordt volgend overzicht gemaakt:
In €
Q1
Q2
Q3
Q4
Totaal
Omzet
250000
100000
200000
450000
1000000
Kostprijs
200000
80000
160000
360000
800000
Verkoopresultaat
50000
20000
40000
90000
200000
Bezettingsresultaat
-
15000
-45000
30000
-
Winst/verlies
50000
35000
-5000
120000
200000
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 29
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
ABSORPTION COSTING (AC) VS DIRECT COSTING (DC)
•
Absorption Costing:
Het bezettingsresultaat (= vaste kost (productie – verwachte productie))
ontstaat omdat in bepaalde periodes de normale productie afwijkt van de
werkelijke. Bij winst is er dan sprake van overdekking en bij verlies wordt dat
deel aangegeven dat niet aan de kosten van die periode kan worden
toegerekend.
In Q2 en Q3 doet zich dan het volgende voor dat, hoewel de omzet 2.5 maal
hoger ligt, er toch verlies optreedt.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 30
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
ABSORPTION COSTING (AC) VS DIRECT COSTING (DC)
•
Direct Costing
Hiermee wordt volgend overzicht gemaakt:
In €
Q1
Q2
Q3
Q4
Totaal
Omzet
250000
100000
200000
450000
1000000
Variabele kosten
125000
50000
100000
225000
500000
Dekkingsbijdrage
125000
50000
10000
225000
500000
Vaste kosten
75000
75000
75000
75000
300000
Winst/verlies
50000
-25000
25000
150000
200000
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 31
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
ABSORPTION COSTING (AC) VS DIRECT COSTING (DC)
•
Direct Costing
Er ontstaan verschillen in de periodewinsten tussen de twee methoden
doordat er sprake is van voorraadmutaties. De verkochte hoeveelheid is dan
niet gelijk aan de geproduceerde hoeveelheid.
Bij direct costing wordt de winst uitsluitend bepaald door de afzet en niet
door de productie. Bij absorption costing kan zowel door afzet als productie,
winst ontstaan.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 32
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
BREAK-EVEN ANALYSE
6.6 BREAK-EVENANALYSE
Break-even is de afzet/omzet waarbij de opbrengsten gelijk zijn aan de
gemaakte kosten.
 Er wordt dus geen winst of verlies gemaakt.
BREAK-EVENAFZET
• Maakt gebruik van de dekkingsbijdrage. Dit is het verschil tussen de
verkoopprijs en de variabele kosten en wordt gebruikt voor de dekking van
de vaste kosten (en de eventuele winst). De break-evenanalyse gaat dan
ook uit van de direct costing.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 33
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
BREAK-EVEN ANALYSE
BREAK-EVENAFZET
• Berekening:
Voorbeeld:
Bedrijf verkoopt één type surfboard. Volgende gegevens zijn beschikbaar:
• Verkoopprijs (p) is € 625
• Constante kosten (C) zijn € 450000
• Variabele kosten (v) zijn € 250 per board
Vraag: Hoeveel boards moeten geproduceerd en verkocht worden door het
bedrijf om geen winst of verlies te maken?
Berekening:
C 450000
q
 

1200
p

v625

250
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 34
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
VAN KOSTPRIJS NAAR VERKOOPPRIJS
6.7 VAN KOSTPRIJS NAAR VERKOOPPRIJS
Een bruto verkoopprijs bestaat uit drie delen:
1. Kostprijs
2. Brutowinst
3. BTW
Zonder btw blijft de netto verkoopprijs over.
De brutowinst bestaat uit twee delen:
 Overige kosten (verkoop, logistiek e.d.)
 Netto winst (winst na aftrek van alle kosten)
Drie manieren om tegen de brutowinst aan te kijken:
• marge
• opslag
• mark-up
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 35
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
VAN KOSTPRIJS NAAR VERKOOPPRIJS
DE OPBOUW VAN DE VERKOOPPRIJS
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 36
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
BRUTOWINSTMARGE
6.7.1 BRUTOWINSTMARGE
•
Heeft de netto verkoopprijs als uitgangspunt.
 Wordt op 100% gesteld.
 Kostprijs + brutowinstmarge = netto verkoopprijs = 100%
•
Wordt meestal gebruikt wanneer de marktprijzen al min of meer zijn
vastgesteld.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 37
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
BRUTOWINSTOPSLAG
6.7.2 BRUTOWINSTOPSLAG
•
De kostprijs wordt als uitgangspunt genomen. Deze wordt op 100% gesteld.
 Kostprijs + brutowinst = netto verkoopprijs aldus 100% + het
opslagpercentage.
•
Dit komt voor bij markten waarin producten worden aangeboden die
exclusief zijn. De aanbieder kan zelf zijn brutowinst bepalen.
6.7.3 BRUTOWINST ALS MARK-UP
•
•
Technisch de makkelijkste vorm. Inkoopprijs wordt gebruikt als
uitgangspunt. Deze methode wordt doorgaans niet gebruikt om de
brutowinst te bepalen.
Makkelijke manier om inkoopprijzen aan verkoopprijzen te relateren.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 38
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
FABRICAGEKOSTPRIJS & COMMERCIËLE KOSTPRIJS
6.7.4 FABRICAGE KOSTPRIJS EN DE COMMERCIËLE KOSTPRIJS
•
Bij de gegeven kostprijs dient er onderscheid te worden gemaakt tussen de
fabricagekostprijs en de commerciële kostprijs.
 Bij het produceren spreken we van fabricagekosten.
 Bij het aan de man brengen van producten, spreken we van
commerciële kosten.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 39
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
BREAK-EVEN ANALYSE
BREAK-EVENOMZET
Voor een bedrijf met een relatief groot assortiment is het interessanter om
de break-evenomzet te berekenen. Hiervoor moet eerst de
brutowinstmarge berekend worden.
Voorbeeld:
Een winkel X verkoopt een groot assortiment. Winkel X verkoopt producten
die nauwelijks door andere winkels verkocht worden. Hierdoor is de
nettovervoopprijs zelf te bepalen. Deze wordt bepaald 25 % boven de
inkoopprijs. De netto verkoopprijs kan daarmee op 125% gezet worden van
de inkoopprijs (kostprijs). De verwachte omzet, excl. btw, bedraagt
€400.000 per jaar. De overige kosten bedragen €60.000 waarvan €44.000
vaste kosten.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 40
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
BUDGETTEREN
6.8 BUDGETTEREN
6.8.2 BUGETTEREN
Een budget is de financiële vertaling van de plannen van een onderneming.
Het proces van opstellen en bewaken hiervan noemen we budgetteren.
De functies van een budget zijn:
• Planning
Het stellen van budgetten levert automatisch een planningsstructuur op.
Zonder planning van activiteiten kunnen er geen budgetten worden
opgesteld.
• Coördinatie en communicatie
Activiteiten van een onderneming hebben altijd invloed op elkaar. De
inkoopafdeling heeft bijvoorbeeld invloed op de verkoopafdeling. Er is
dus een overlap nodig aan de hand van communicatie en coördinatie
tussen de verschillende afdelingen.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 43
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
BUDGETTEREN
•
•
•
Taakstelling en autorisatie
Een budget zorgt ervoor dat een persoon in de onderneming een bepaalde
verantwoordelijkheid krijgt toegedeeld. (marketingverantwoordelijke krijgt
de hoofdverantwoordelijkheid)
Motivatie
Een budget kan motiverend werkend. Managers van bijvoorbeeld lagere
niveaus mee betrekken in de budgetverantwoording kan zorgen voor een
positieve houding en kan leiden tot het halen van
ondernemingsdoelstellingen.
Evaluatie
Het budget dient ook als evaluatiemiddel. Eventuele verschillen tussen de
budgetten en de werkelijke cijfers kunnen worden onderzocht in een
zogeheten verschillenanalyse.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 44
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
BUDGETTEREN
6.8.3 HET MASTERBUDGET
•
•
•
Dit is de laatste stap in het budgetteringsproces. Hierin staan alle
budgetten van een onderneming samen. Het is een samenvattend en
kwantitatief totaaloverzicht van managementverantwoordelijkheden.
Het masterbudget is een jaaroverzicht. Toch kan beter gebruik gemaakt
worden van ‘rolling budgets’ aangezien deze een kortere tijdspanne
beslaan. Hierdoor is het mogelijk om activiteiten sneller bij te sturen.
Als uitgangspunt of ‘basisbudget’ wordt veelal het verkoopsbudget
(omzet) genomen.
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 45
HOOFDSTUK 6: COST ACCOUNTING
BUDGETTEREN
•
Schematisch weergegeven krijgen we:
PRINCIPES VAN BEDRIJFSECONOMIE - 46