Transcript Pim en Kim
Pim en Kim C.J. Kieviet bron C.J. Kieviet, Pim en Kim. Met illustraties van W.F. Heskes. Valkhoff & Co., Amersfoort 1927 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kiev001pime01_01/colofon.php © 2017 dbnl / erven W.F. Heskes i.s.m. t.o. 3 C.J. Kieviet, Pim en Kim 5 Eerste hoofdstuk. Wie Pim en Kim waren en hoe zij aan hun naam kwamen. Pim en Kim woonden vlak naast elkander op een mooi, groot dorp in een boschrijke streek. Zij waren naaste buren, maar woonden al eenige maanden naast elkander, eer zij daar erg in hadden. Dat was geen wonder, want toen waren zij nog maar wiegkindertjes, die nog niet verder keken, dan hun neus lang was. Pim was een dikke jongen, toen hij op de wereld kwam, en hij lag altijd heel kalm en bedaard in zijn wieg. Schreien deed hij weinig of nooit; hij nam tot dat middel alleen zijn toevlucht, als hij honger had, en dat overkwam hem nog al eens, maar àls hij er eenmaal toe overging, deed hij het met een stem, die men door het heele huis hooren kon. Overigens echter lag hij dag en nacht bijna onbeweeglijk in zijn wieg, zonder ergens bijzonder veel aandacht aan te schenken. Zijn vader, die dokter was en een groote praktijk had, vond hem in één woord een wonderkind, en het was zijn gewoonte, dat niet onder stoelen of banken te steken. Kim was een meisje. Zij werd drie weken later geboren dan haar buurjongen en had maar de helft van zijn gewicht, maar in levendigheid en drukte-maken was zij hem verre de baas. Waar Pim bijna dag en nacht sliep, lag zij bijna dag en nacht wakker, en zij was haar ouders, maar haar moeder in de eerste plaats, een bron van veel zorg en moeite. Gelukkig was haar vader directeur van een fabriek en geen dokter, zoodat hij den heelen nacht aan den slaap kon wijden en het niet erg was, als zijn spruit hem af en toe eens een half uurtje wakker hield. Heel dikwijls stond hij zelf op, om haar op haar andere zijde te leggen en haar C.J. Kieviet, Pim en Kim 6 nog eens lekker toe te dekken. Want Kim lag geen oogenblik stil. Onophoudelijk trapte zij haar dek weg om met haar teentjes te spelen, die zij bijzonder vermakelijk scheen te vinden. ‘Net kwikzilver,’ zei Papa dikwijls. ‘Alles leeft aan haar en zij is geen oogenblik stil. Kijk, kijk, vrouwtje, daar steekt ze me zoowaar haar grooten teen in haar mond. Net kwikzilver! Hoe is het op de wereld mogelijk. Dat doe jij haar niet na, Fré!’ ‘Gelukkig niet, Frits,’ lachte zij terug. De heer en mevrouw van Kampen bewoonden de villa ‘Braamhoeve’, en dr. van den Bosch en zijn vrouw villa ‘Rozenhof’. De tuinen grensden aan elkander en waren slechts gescheiden door een rustiek hek van gekruiste boomstammetjes, met klimrozen begroeid, welk hek maar ternauwernood een afscheiding vormde, want de openingen waren zoo groot, dat honden en katten er met gemak door konden kruipen. De wederzijdsche ouders waren al dadelijk trouwe vrienden van elkander geworden, en de beide jonge moedertjes, Fré van Kampen en Ans van den Bosch, gingen met elkander om als zusters. Iedereen zal wel begrijpen, dat de twee kleintjes eigenlijk geen Pim en Kim heetten. Neen, in de eerste maanden van hun leven werd Pim Wim genoemd, en heette Kim Lisetje, maar later, toen zij een beetje begonnen te praten, zeide Wim, die eigenlijk Willem heette naar zijn grootvader, altijd Pim, als zij hem vroegen, hoe hij heette, en zoo was hij aan dien naam gekomen. Het woord Wim kon hij toen nog niet uitspreken. Blijkbaar had hij minder moeite met de P dan met de W. En zoo was het gewoonte geworden om hem Pim te noemen. Met Lisetje was het anders gegaan. Zij kon al kruipen eer Pim er nog over dacht om zich eenige lichaamsbeweging te veroorloven, en haar Moeder C.J. Kieviet, Pim en Kim 7 zag zich al heel gauw genoodzaakt om haar in een box te zetten, want zij kroop de heele kamer door, gooide aanzettafeltjes omver, kwam te dicht bij de warme kachel en liep daardoor groot gevaar om zich te branden, trok de kat aan zijn staart en speelde met de theestoof, die de trots van haar moeder was. In de box kon zij natuurlijk niet veel kwaad. Heel dikwijls zat zij daar te spelen te midden van haar speelgoed, bestaande uit een pop, twee beren, een paard voor een wagentje, een schaapje op wieltjes, een paar ballen van verschillende grootte, een hond, een kat, eenige ledige garenklossen en sigarettendoozen en nog een tal van andere voorwerpen. Met dat speelgoed kon zij zich soms langen tijd vermaken. Zij wierp alles achtereenvolgens over den rand van de box, of werkte het tusschen de sporten door, om het een oogenblik later weer naar binnen te sjorren. Of wel, zij trok zich aan de sporten van de box overeind, tot zij stond, en verdiepte zich in loopoefeningen. Honderdmaal viel zij dan, waarbij zij terecht kwam op haar beren, of haar paard-enwagentje, of op iets anders, en het spreekt vanzelf, dat zij zich daarbij nog al eens bezeerde, maar daar gaf zij niet om. Zoo dikwijls kon zij niet vallen, of zij heesch zich weer dadelijk aan de sporten omhoog, om haar loopoefeningen voort te zetten. Eens had zij een voetenbankje in de box gekregen, om er mede te spelen, maar toen haar moeder even C.J. Kieviet, Pim en Kim 8 naar boven gegaan was, naar de slaapkamer, ging Kim op het kussen staan, en hing zoover mogelijk over den rand van de box gebogen om haar bal te grijpen, dien zij maar net met den top van haar langste vingertje bereiken kon. Zij boog zich nog verder over, verloor plotseling haar evenwicht en kwam met een bons aan den anderen kant terecht, met haar hoofdje op den vloer. Eerst bleef zij beteuterd even liggen, want zij begreep in de verste verte niet, wat er eigenlijk gebeurd was, daarna wreef zij met haar handje over den bult, die op haar hoofdje te voorschijn kwam, en kroop toen lustig de kamer door. Ha, de deur stond open en zij kroop de gang in. Daar zag zij nog een deur, die open stond, 't was die van de vestiaire, en even later was Kim daarin verdwenen. Daar amuseerde zij zich best, want zij trok de sjaals en doeken van den kapstok naar beneden en zat er zich mooi mede te maken. Zij hield er altijd verbazend veel van om zich op te schikken; met een mooie sjaal kon zij zich wel een uur lang vermaken zonder zelfs een kik te geven. Moeder haastte zich boven in het geheel niet met haar werk, want Lisetje kon immers geen kwaad? Maar toen zij na een groot half uur in de kamer terugkeerde en de box leeg vond, sloeg haar een geweldige schrik om het hart. Met de armen ten hemel geheven, gilde zij: ‘O, mijn kind! Mijn kind! 't Is weg!’ Zij keek vliegensvlug de heele kamer rond, zocht achter stoelen en onder tafels, maar - van Lisetje was geen spoor te vinden. De deur naar de veranda stond open. O, er bleef haar geen twijfel over, of haar lieveling was gestolen. En ja, nu zij het zich goed indacht, herinnerde zij zich, dat er kort geleden een kermiswagen voorbijgereden was. C.J. Kieviet, Pim en Kim 9 Ach, o, haar lieveling was gestolen, haar kindje was weg! Zij slaakte een gil en sloeg zich de handen voor de oogen. Toen riep zij met al de kracht, waarover zij kon beschikken: ‘Lisetje, waar ben je? Lisetje! O, - o, - Lisetje, waar ben je?’ Kim gaf geen antwoord. Zij zat heel prettig met haar sjaal te spelen. Maar Mina, het dienstmeisje, kwam in allerijl uit de keuken naar binnen gevlogen. De stem van Mevrouw had haar zoo schril in de ooren geklonken, dat zij er heelemaal van ontdaan was. ‘Wat is er, Mevrouw? Is er wat gebeurd?’ vroeg zij, en angstig keek zij haar Mevrouw aan, die zoo wit zag als krijt en in vertwijfeling zich de handen wrong. ‘Waar is het kind! Waar is het kind!’ gilde zij. ‘Het kind?’ herhaalde Mina ontsteld, terwijl zij van de wieg naar de box keek en van de box naar Mevrouw. ‘Het kind? - Ik zie het niet.’ ‘Neen, o, neen, ik zie het niet, nergens, nergens!’ snikte Mevrouw. ‘En 't kan toch niet zelf uit de box komen. O, 't is gestolen, - 't is gestolen! Die kermiswagen -!’ ‘Kermiswagen?’ stamelde Mina, terwijl zij haar oogen door de kamer liet ronddwalen, alsof die wagen daar ergens te vinden moest zijn. ‘Ja, ja, er is een kermiswagen voorbij gegaan, O, er is geen twijfel C.J. Kieviet, Pim en Kim 10 mogelijk, zij hebben mijn kind geroofd! Loop, - vlieg, Mina, - ga naar de politie, zeg, wat er gebeurd is! Laten zij dien wagen achtervolgen met een auto, - o, ik weet me geen raad -! Lisetje! Lisetje!’ Kim speelde rustig door. Zij kroop naar den paraplu-bak. ‘Maar ga dan toch!’ riep Mevrouw het meisje toe, terwijl zij met haar voet op den vloer stampte. ‘Ga dan toch, zeg ik! Elk oogenblik kan het te laat zijn!’ Mina keerde zich om en wilde juist de kamer verlaten, toen er in de vestiaire een geweldig lawaai werd gehoord, als van omvallende voorwerpen, hetwelk onmiddellijk gevolgd werd door een luid geschreeuw van de verloren Kim. C.J. Kieviet, Pim en Kim 11 ‘Ik hoor haar, ik hoor haar!’ gilde Mina in de grootste vreugde. ‘Daar is ze! Ik hoor haar!’ gilde ook Mevrouw, en beiden vlogen meer dan ze liepen naar de vestiaire, waar zij Kim vonden spartelen onder den omgetrokken paraplu-bak, wandelstokken en regenschermen. Zij was getooid in de mooiste sjaal van haar moeder. Haastig werd Kim uit haar benauwde positie verlost en in de box teruggebracht. Maar na dien tijd was het niet mogelijk, haar daarin tegen haar zin opgeborgen te houden. Zij trok zich doodkalm met haar sterke armpjes omhoog, klom met haar knietjes en voetjes hooger en hooger, tot zij over den rand hing, en buitelde dan op goed geluk naar den anderen kant. Van dien tijd af was Lisetje herhaaldelijk zoek, en klonk de stem van de verschrikte moeder naar de keuken: ‘Waar is het kind? Is het kind bij jou, Mina?’ En toen Lisetje eenigen tijd later al een beetje begon te praten, antwoordde zij dan al zelf: ‘Kim is hiel.’ Zij zei hiel, omdat zij de r niet kon uitspreken, en van kind maakte zij voor het gemak Kim. Zoo kwam Lisetje aan dien vreemden naam. Toen mijnheer bij zijn thuiskomst hoorde, hoe Kim zoek geweest was en welk een schrik zich van de moeder had meester gemaakt en het verloren kind eindelijk onder den omgetrokken paraplu-bak met inhoud teruggevonden was, zei hij opgetogen lachend: ‘Nou, vrouwtje, wat heb ik je gezegd? 't Kind is één en al leven, net kwikzilver!’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 12 Tweede hoofdstuk. Verdere vorderingen van Pim en Kim. 't Is wel jammer, dat er uit het eerste levensjaar van Pim zoo weinig verteld kan worden, maar met den besten wil van de wereld kan er haast niets anders van hem worden gezegd, dan dat hij al dien tijd sliep. Hij lag als een blok dag en nacht in zijn wieg en werd alleen wakker om te eten, waartoe hij zijn verlangen door een oorverdoovend geschreeuw kenbaar maakte. Hij zag er overigens bijzonder goedmoedig uit en liet alles gewillig met zich doen. Den korten tijd, dien hij in die twaalf maanden wakker was, had hij benut om een paar woordjes te leeren. Hij kon namelijk papa zeggen en mama en heppe. Dat laatste woord beteekende hebben en hij sprak het herhaaldelijk uit, als hij op de tafel een banaantje of een lekkere peer zag, waar hij een groot liefhebber van was. Dan strekte hij zijn dikke handjes uit, en riep zonder ophouden: ‘heppe, heppe, heppe,’ net zoolang, tot hij kreeg, wat hij hebben wilde. Ook kon hij Pim zeggen, als men hem vroeg, hoe hij heette. Zijn vader was daar bijzonder trotsch op en noemde hem dan opgetogen een wonderkind. ‘Die jongen heeft een professorshoofd, Ans,’ zei hij meermalen tot zijn vrouw, als Pim 's avonds na het diner een poosje op zijn knie zat, wat hij graag deed. 't Was eigenlijk het eenigste uurtje van den heelen dag, dat hij goed wakker was. Dan deed zijn vader allerlei spelletjes met hem en liet Pim gewillig met zich sollen. Hij reed met een goedmoedig gezicht op vaders knie naar Opa toe, ging schuitje-varen over de zee, en dan glinsterden zijn oogjes en speelde er een glimlachje om zijn mond. Ja, dan genoot hij in stilte, want zelf gaf hij geen kik. Alleen als zijn vader hem een keer of tien vroeg: C.J. Kieviet, Pim en Kim 13 ‘Hoe heet mijn kleine vent?’ Dan zei hij eindelijk, omdat Papa niet ophield met vragen: ‘Pim.’ ‘En wie is dàt?’ vroeg dan Papa, terwijl hij naar Moeder wees. Na lang aanhouden klonk het dan, om zijn Vader tevreden te stellen: ‘Mamma.’ ‘En wie ben ik?’ Geen antwoord. ‘Wie ben ik? Toe, kereltje, zeg eens, wie ik ben?’ Geen antwoord. ‘Kom vent, wie ben ik? Wie ben ik?’ ‘Pappa,’ klonk het dan eindelijk met een diepen zucht, en dan was Pim blijkbaar erg vermoeid, want gewoonlijk volgde er dan een geweldige geeuw ten bewijze, dat hij het tijd vond, om naar bed te worden gebracht. Kim was een heel wat drukker en beweeglijker persoontje. Zij kon om dien tijd al heel goed loopen en trippelde met het grootste gemak de heele kamer rond. Maar zij keek heel weinig uit, waar zij liep, met het gevolg dat zij herhaaldelijk in gevoelige botsing kwam met stoelen en tafelpooten, over de theestoof en voetkussens struikelde, en wel honderdmaal op een dag op den vloer terecht kwam. 't Moest echter al heel erg zijn, als zij er om schreide. Gewoonlijk zei ze alleen maar, want zij begon al aardig te praten: C.J. Kieviet, Pim en Kim 14 ‘Bomlaliele!’ Of kortweg: ‘Bom!’ Dan stond zij weer op, en zette haar loopoefeningen voort. In klauteren en klimmen was zij een eerste baas. Zij klom niet alleen met het grootste gemak op de canapé, maar rustte weldra al niet meer, voor zij ook op de leuning daarvan zat. De box was al naar den zolder verhuisd, want daar was Kim niet in te houden, of zij moest vastgebonden worden. Haar Mama had dat dan ook geprobeerd en 't ging een poosje goed, maar op een keer, toen zij in de kamer kwam, vond zij Kimmy bijna gestikt. Het kind had al spelende het koord een paar maal om haar halsje gedraaid en was toen over haar paard-en-wagentje gestruikeld met het gevolg, dat het koord vast om haar halsje snoerde en Kim bont en blauw werd van benauwdheid. Mama kwam juist bijtijds binnen, om haar voor verstikking te behoeden. Wat of die moeder schrok! Zij belde dadelijk om Mina, en droeg haar op, de box onmiddellijk uit elkaar te nemen en naar den zolder te brengen. ‘'t Kind was haast gestikt!’ zei ze. ‘Zet hem maar boven in een hoekje van den zolder.’ Ook in den tafelstoel was Kimmy verre van rustig. Zij werd er door middel van een stevigen riem om zoo te zeggen in vastgezet, zoodat zij haar lichaampje haast niet bewegen kon. Maar dan werkte zij des te drukker met haar armpjes en beentjes. Haar alluminium bordje kwakte zij met rinkelend lawaai tegen den grond en haar zilveren beker werd het met bekwamen spoed nagezonden. Die beide voorwerpen zaten dan ook al heel gauw vol deuken en builen. 't Was haar ten eenen male onmogelijk, om lang stil te blijven zitten, en zij begreep zeer goed, dat het de breede, stevige riem was, die haar in haar bewegingen belemmerde. Herhaaldelijk trok zij dan ook aan het losse einde, om er zich van te bevrijden. Wel honderd maal mislukte het haar, maar eindelijk toch schoot de riem uit de gesp. Dat was een vreugde voor Kimmy. ‘Los! Los! Liem los!’ riep zij in vervoering, en in minder dan geen tijd stond zij met haar eenen voet in het potje en vervolgens met beide voeten op het tafeltje van den kinderstoel, natuurlijk met negen en negentig kansen van de honderd om te vallen en een arm of been te breken. Gelukkig zag Vader wat er aan de hand was en greep haar stevig vast. C.J. Kieviet, Pim en Kim 15 ‘Net kwikzilver, Fré,’ riep hij zijn vrouw toe, terwijl hij Kimmy op den grond zette. ‘Dat kleine ding is met touwen noch riemen in bedwang te houden.’ Na dien tijd hielp de riem ook al niet meer, want Kim maakte hem nog gauwer los, dan Moeder hem vastgemaakt had. Neen, zij was alleen in den kinderstoel te houden, als zij dat zelf wilde, en men kon haar geen moment uit het oog verliezen. Na het middagmaal kwam voor haar, evenals voor Pim, het prettigste uurtje van den dag, want dan mocht zij op Vaders knie zitten en deed hij allerlei spelletjes met haar. Dan werd er ook schuitje gevaren en paardje gereden, en 't ging haar nooit te dol. Dan begon Papa heel langzaam: Hop, hop, hop, hop, paardje, Met je vlassen staartje, Met je koperen voetjes, Paardje, wat loop je zoetjes. En dan opeens ging het in snellen draf verder, zoodat Kim het uit-schaterde van pret: Paardje, jij moet harder loopen, Dan zal ik 'n mandje met haver koopen. Paardje liep al op een draf, Toen 'k een mandje met haver gaf. 't Duurde maar kort, of Kim kende de versjes al van buiten. Eerst begon zij de slotwoorden van elken regel uit te galmen, maar weldra brabbelde zij de regels soms al in hun geheel mede. ‘Hop, hop, hop -’ begon Papa. ‘hop, paaldje!’ riep Kim. ‘Met je -’ ‘Vasse staaltje!’ klonk het dan. ‘Met je -’ ‘kopelen voetjes!’ ‘Paardje, wat loop je -’ ‘zoetjes!’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 16 ‘Paardje, jij moet -’ ‘haldel loopen!’ ‘Dan zal ik -’ ‘mandje havel koopen!’ ‘Paardje, dat liep -’ ‘Op del dlaf!’ ‘Toen ik 'n -’ ‘Mannetje havel gaf!’ ‘Prachtig, Kim, goed gedaan!’ riep Papa haar dan toe. ‘Nu nog een ander versje: ‘Mijn neusje ge -’ ‘bluiken!’ riep Kim. ‘Om bloemetjes -’ ‘te luiken!’ ‘Dat mag ik -’ ‘wel doen!’ ‘Maar als -’ ‘gloote menschen speken,’ ‘Daar mijn neusje -’ ‘inne steken,’ ‘Dat is -’ ‘geen fesoen niet.’ Soms wilde Kim wel eens dwingen, als zij haar zin niet kreeg, bij voorbeeld als zij een banaantje wilde hebben en haar Moeder het niet geven wilde, omdat zij meende, dat Kim al vruchten genoeg gehad had, en dan probeerde Kim haar zin door te drijven, door luidkeels te gaan schreeuwen. Dan nam Papa haar op en zette haar op zijn knie, om door zingen of spelen haar aandacht van het begeerde banaantje af te leiden. Maar dan ging Kim dwars tegen alles in en was er geen land met haar te bezeilen. ‘Kom Kim, gaan we paardje rijden? Hop, hop, hop -’ ‘Bè, bè, ba naaaaaaantje! Kim wil banaaaantje!’ ‘Met je vlassen -’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 17 ‘Neen, niet staaltje! Bè, bè, Kim wil banaaaaantje!’ ‘Met je koperen -’ ‘Neen, niet kopelen voetjes! Kim wil banaaaaantje!’ ‘Goed, dan een ander versje. Hoor eens, Kim: ‘Rijjen, rijjen naar -’ ‘Neen, niet naal Opa toe!’ ‘Opa heeft een -’ ‘Opa niet bonte koe. Bè, bè, bè, Kim wil banaaaaantje!’ wil banaaaaantje!’ ‘Hoor eens, Kim, dan weet ik een ander versje, o, zoo mooi: Schuitje-varen over -’ ‘Neen, niet ovel de zee! Mama, Kim wil -’ ‘Breng een schuitje met -’ ‘Appela's mee!’ zong Kim lachend, maar met tranen op haar wangen. Eindelijk gaf zij den strijd op. ‘Appeltjes van -’ ‘Ojannie!’ ‘Peertjes -’ ‘Vanne hooge boom, Sinnekasie beet oom!’ ‘Prachtig, Kim, ga nu maar met je ballen spelen.’ Dan was al het verdriet over en speelde zij zoet, tot zij naar haar bedje werd gebracht. Gelukkig had Kim zulke buien niet dikwijls en was zij over het geheel een lief kind, alleen was zij lastig druk en beweeglijk. Haar ledikantje was zoo hoog, dat zij er niet uit kon vallen of over den rand heen-klimmen. Kim sliep op een bovenkamer, en beneden luisterden Papa en Mama dan, of zij haar niets hoorden, - maar neen, alles bleef stil, soms wel een uur lang. Eerst wisten haar ouders niet, dat Kim al dadelijk was gaan staan, zoodra Moeder de kamer verlaten had, en dat zij haar lakentje en dekentje, benevens haar kussen over den rand van haar ledikant C.J. Kieviet, Pim en Kim 18 had heengewerkt. Maar na een groot uur hoorden zij boven een rollend geluid en klonk een zingend stemmetje tot hen door: ‘Gommelen, gommelen, - gommelen, gommelen.’ Wat gebeurde er? Het ledikant, waarvan de stijlen op wieltjes rustten, stond dicht bij den schoorsteen, en toen Mama heel zacht en ongemerkt de slaapkamerdeur open deed, zag zij, dat Kim met haar handjes tegen den schoorsteen drukte, waardoor het ledikant aan het rollen ging, en dan weer tegen de tafel duwde, om het naar den schoorsteenmantel te laten terugkeeren. En met een lief stemmetje zong zij: ‘Gommelen, gommelen, - gommelen, gommelen!’ Opeens bemerkte zij, dat Mama binnengekomen was, en vliegensvlug plofte zij op haar bedje neer en deed haar oogjes stijf toe. ‘Kim lekkel geslaapt! Kim lekkel geslaapt!’ riep zij. ‘Neen, Kim heeft niet lekker geslapen,’ zei Mama. ‘Mag Kim haar dekentjes en kussentje uit het bed gooien?’ ‘Kim lekkel geslaapt! Kim lekkel geslaapt!’ ‘En overeind gaan staan? Is Kim nu wel lief?’ ‘Kim lief. Kim nooit weel doen.’ ‘Goed. Wacht, dan zal Mama je nog eens lekker toedekken. Ga nu maar zoet slapen.’ ‘Net kwikzilver, vrouwtje. Zoo gauw als water. 't Is een heerlijk kind,’ zei Papa, toen Moeder hem vertelde, wat er gebeurd was. C.J. Kieviet, Pim en Kim 19 Derde hoofdstuk. Pim krijgt visite en maakt groote vorderingen. Mevrouw van Kampen kwam bij tante Ans binnen. 't Was nog vroeg in den morgen. Pim was nog niet beneden, want hij sliep nog. De dokter was in zijn spreekkamer, en de patienten, die bij hem op bezoek kwamen, liepen af en aan. ‘Morgen, Ans.’ ‘Morgen, morgen! Wat ben je al vroeg op de kust.’ ‘Ja, 'k moet naar de stad. Mag ik straks Kim bij je brengen? Je weet, ik vertrouw haar geen oogenblik aan Mina toe. 't Kind is zoo gauw als water; zóó zie je haar, en op 't volgend oogenblik is zij spoorloos verdwenen. Mag ik? Of moet je misschien zelf uit?’ ‘Neen, je kunt haar met alle pleizier hier brengen. Pim slaapt nog, maar hij zal nu wel gauw wakker worden, want het wordt tijd voor zijn ontbijt, en dan is hij altijd present. Ik ben blij, dat hij niet zoo beweeglijk is als Kim, want dan zou ik me geen raad weten, en 't is veel rustiger zoo. Als hij ontbeten heeft, leg ik hem in zijn box, en dan heb ik er geen kind meer aan, zoo zoet is hij. Zijn vader vindt hem gewoon een wonderkind.’ ‘'t Is een schat van een jongen,’ beaamde tante Fré. ‘Nu, dan breng ik Kim over een uurtje bij je, als je 't goed vindt. Ik ga met de tram en blijf....’ ‘Den heelen dag weg?’ vroeg Ans lachend. ‘Neen, neen, zeker niet. Langer dan één of anderhalf uur heb ik niet noodig.’ Toen Kim op den arm van haar Moeder haar triomfantelijken intocht deed bij tante Ans, die haar lachend tegemoet kwam, lag Pim languit C.J. Kieviet, Pim en Kim 20 op zijn rug in de box te slapen te midden van zijn speelgoed, waar hij maar zelden of nooit naar omkeek. Het nuttigen van zijn ontbijt had blijkbaar zijn slaaplust weer opgewekt, en hij zag er zeer welgedaan uit, en niet minder welgemoed. ‘Dag Kim! Dag schat!’ riep tante Ans haar kleine gast toe. ‘Krijg ik een kusje van je?’ ‘Daal is Pim! Daal is Pim!’ riep Kim, zonder te hooren, wat Tante haar vroeg. Zij was dol op Pim, en zoodra zij hem in de box ontwaarde, had zij alleen maar oogen voor hem. ‘Kim wil bij Pim! Kim wil bij Pim!’ ‘Maar eerst krijgt Tante een kusje!’ zei tante Ans, terwijl zij Kim van haar Moeder overnam. Haastig gaf Kim, waarom gevraagd werd, en riep toen: ‘Kim wil bij Pim! Dáál! Dáál!’ En zij wees met haar vingertje naar haar vriendje in de box. ‘Ho, kleintje, niet zoo wild!’ riep Tante. ‘Jij kleine robbedoes!’ ‘Ja, - pas maar op,’ zei Kims Moeder. ‘Het kind is net kwikzilver. Maar daar hoor ik de tram! Dag! Dag! - Dag Kim!’ Kim zei niets en Mama verdween op een drafje uit de kamer. Toen zette Tante Kim in de box en riep: ‘Kijk eens, Pim, wie is hier? Word eens wakker, Pim! - Word wakker, Pim! Kijk eens, wie hier is.’ Maar Pim sliep rustig door. Nauwelijks had Kim in de box vasten grond onder haar voeten gekregen, of zij liep met voor haar doen groote stappen op haar vriendje toe, met het noodlottige gevolg, dat zij over zijn mollige beenen struikelde en boven op Pims hoofd terecht kwam. Nu werd Pim in den regel heel moeilijk wakker, maar deze toer van Kim was hem toch wel wat al te sterk en hij schrok er zelfs min of meer van. ‘Hoepla!’ riep Kim, terwijl zij weer overeind krabbelde. Pim deed zijn oogen open en werd tot zijn groote vreugde gewaar, dat hij visite gekregen had. Nauwelijks wist hij goed, wat er aan de hand was, of Kim was bij hem neergeknield, sloeg hem haar beide armpjes om zijn dikken hals en gaf hem een kus. ‘Kim Pim kusje geven! Kim Pim kusje geven!’ riep zij. ‘Kijk Pim, hiel mooi paaldje!’ En zij duwde hem zijn eigen speelgoed tegen zijn bolle wangen. ‘Paaldje ook kusje geven.’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 21 ‘Heppe! Heppe!’ riep Pim, terwijl hij het paardje met zijn beide handjes aangreep. Kim trok het terug. ‘Neen, Kim paaldje hebben. Pim niet paaldje hebben.’ En met een ruk trok zij aan den harkerigen paardenstaart, zoodat het een wonder was, dat zij hem niet los trok. ‘Pim heppe! Pim heppe!’ En Pim kreeg hem, want Kim amuseerde zich nu met een hondje, dat geluid gaf, als je het hard in zijn lijfje kneep, wat Kim dan ook deed. ‘Woefwoef zegt piep, woefwoef zegt piep!’ juichte Kim, die voor een gewoonte had om alles, wat zij zeide, een paar maal te herhalen. En Pim hield ook nog al van herhalingen. ‘Pim heppe! Pim heppe! Pim heppe!’ En Pim kreeg ook den hond, want Kim had hem nu al weer genoeg naar haar zin geknepen en laten piepen. Zij greep Pims zilveren rammelaar en klingelde ermede uit den treure. Pim had het paardje en den woefwoef tegen zich aangedrukt, en kreeg in 't volgende oogenblik den rammelaar op zijn gezicht, dien Kim weggooide, omdat zij een schaapje ontdekte in den hoek van de box. Zij kroop met handen en voeten over Pim heen om het schaapje te halen, en Pim vond alles, wat Kim deed, even mooi C.J. Kieviet, Pim en Kim 22 en aardig. Hij keek haar overal na en zijn bolle gezicht was een en al glimlach. Toen Kim ook van het schaapje genoeg had, liep zij op een draafje de box in het rond, maar telkens struikelde zij over een of ander stuk speelgoed en kwam dan weer boven op Pim terecht, wiens dikke ledematen wel de halve box in beslag namen, zoodat Kim hem haast niet mis kon vallen. Pim vond het verrukkelijk en kraaide van pleizier, dat het hoogste punt bereikte, toen Kim hem in zittende houding precies op zijn gezicht terecht kwam. 't Was wel een benauwd half-elfje voor Pim, maar zijn gesmoord lachen was toch duidelijk hoorbaar. 't Was zoo'n dwaas gezicht, dat zijn Moeder er ook om in een lach schoot. ‘Toe Pim, blijf daar toch niet altijd liggen als een blok,’ riep zij haar jongen toe, en zij zette hem wat overeind in een hoekje van de box, met zijn rug tegen de leuning. Kim ging voor hem zitten, greep zijn beide handjes en trok zijn bovenlijfje naar zich toe, om hem op 't volgende oogenblik weer achterover in zijn hoekje te drukken. En zij zong met haar liefste stemmetje: ‘Schuitie valen ovel zee Appela's meê, Appela's ojannie Peeltes hooge boom Sinnikasie beet oom.’ ‘Prachtig, Kimmy, mooi gedaan!’ riep tante Ans, die zat te schudden van het lachen om het leuke tafereeltje. En Pim lachte ook, al kreeg zijn hoofdje bom op bom tegen de leuning van zijn box. Eindelijk zakte hij meer en meer scheef en viel ten slotte als een blok omver. Kim greep hem met beide handjes aan om hem weer op te tillen, en Pim amuseerde zich zoo kostelijk, dat hij al zijn krachten inspande, om haar daarbij behulpzaam te zijn. Toch zou het Kim niet gelukt zijn, den dikken Pim weer in zijn vorige houding te plaatsen, als tante Ans niet geholpen had. Deze tilde hem overeind en zette hem weer in zijn hoekje. Toen liep zij snel naar de keuken, omdat Mina gewaarschuwd had, dat de groenteboer aan de deur was. Voorzichtigheidshalve trok zij de kamerdeur achter zich dicht, want zij vertrouwde de woelige Kim voor geen cent. En daar had zij gelijk C.J. Kieviet, Pim en Kim 23 aan, want Kim stond nu overeind in de box, en vermaakte zich met het houden van klimoefeningen, daar het haar in de box al weer een beetje begon te vervelen. Pim was nog klaar wakker, wat ongetwijfeld te wijten was aan het rumoerige bezoek van zijn buurmeisje, waarvoor hij de grootste bewondering koesterde. Tot Kims groote verwondering gelukte het haar niet over de leuning van de box naar buiten te vallen, waarvan de reden was, dat deze box het in hoogte aanmerkelijk won van de hare. Maar 't was geen groot bezwaar, want toen zij over den rand keek, ontdekte zij aan den hoek, waarin Pim zat, een koperen kettinkje met een spie aan het einde, welke in een oogje rustte. Met een vlugge beweging rukte zij de spie er uit, en toen was de box aan den bovenkant los. Dat zij bij dien arbeid op Pims mollige beentjes stond, viel haar niet op, zoo was zij in haar werk verdiept. Pim merkte het wèl, want haar leeren laarsjes deden hem pijn, maar hij gaf toch geen kik. Alles wat Kim deed, vond hij goed. ‘Los! Ketting los!’ riep Kim. Maar de box ging nog niet open, daar een tweede spie aan het ondereinde nog in het oogje stak. Kim ging daarom dwars over haar vriendje liggen, stak haar handje tusschen twee sporten door, drukte tegen den kant van de box, en op 't zelfde oogenblik ging het hekwerkje open met het gevolg, dat Pim, die met zijn rug in dien hoek zat, achterover naar buiten rolde. Kim klapte in haar handjes van pleizier, en de dikke Pim lag op zijn rug te lachen, dat hij schudde. Kim liep over Pim heen de box uit, en riep: ‘Box open! Box open! Kom Pim, box open!’ Zij sjorde zoo lang aan Pims dikke ledematen, tot hij een halven slag omdraaide en op zijn buikje terecht kwam. Daar lag hij te spartelen met armen en beenen, en stootte daarbij in de vreugde zijns harten allerlei kreten uit. Kim knielde bij hem neer en duwde hem met haar beide handjes voort. ‘Vooluit, vooluit, kluipen!’ riep zij Pim toe. Pim spartelde, wat hij kon, tot opeens zijn rechterbeentje onder zijn linker terecht kwam en hij, voortgeduwd door Kim, een eindje vooruit schoof. C.J. Kieviet, Pim en Kim 24 Dat was een vreugde! Kim gilde het uit van pleizier, en Pim kroop luidkeels lachende verder en verder. Kim stond op en liep naar de tafel. Daar ging zij op haar hurkjes zitten, stak als een moedertje Pim haar armpjes toe, en riep: ‘Kluipen! Kluipen! Kluipen! Kom, Pim, kom hiel!’ En Pim kroop zonder ophouden. Hij vond het verrukkelijk en kreeg hoogroode wangen van pleizier en van de voor hem ongewone inspanning. Aan slapen dacht hij niet meer. Hij kroop maar, kroop maar, en snoof daarbij als een kleine stoommachine. Bom, daar kwam hij met zijn dikken bol tegen een tafelpoot terecht, maar hij nam er niet de minste notitie van en kroop verder, onder de tafel door, tot de theestoof hem in zijn vaart stuitte. Toen hij merkte, dat hij onmogelijk verder kon, werkte hij zich een kwartslag in de rondte, en kroop weer met inspanning van al zijn krachten verder. Bij de minuut ging het beter en vlugger. Kim sprong van blijdschap om hem heen en riep maar: ‘Pim kluipen! Pim kluipen! Pim kluipen!’ Opeens ging de deur open en kwam tante Ans binnen. Wie beschrijft haar verbazing, toen zij de box open en haar dikken lieveling, met de meeste animo kruipende, midden op den vloer vond. ‘Pim kluipen! Pim kluipen! Pim kluipen!’ klonk haar het stemmetje van Kim toe. C.J. Kieviet, Pim en Kim 25 ‘Wel verbazend!’ roep Pims moeder verrast uit. ‘Ja ja, zoo waar: Pim kluipen! Heb jij hem dat geleerd, kleine schat?’ En verrukt hurkte zij neder op eenigen afstand van Pim, en riep hem toe: ‘Goed zoo, Pim, goed zoo! Kom bij Mama! Kom bij Mama! Ha, wat heerlijk, dat je kruipen kunt. Nu zul je ook wel gauw leeren loopen! Kom bij Mama, Pim!’ En Pim maakte een kwartslag rechtsom en kroop welgemoed en met hoogroode wangen op zijn Moeder toe, die hem met open armen afwachtte. Juist kwam de dokter binnen en hij staarde verrukt en met open mond naar zijn jongen, die zich nu al met veel gemak over den vloer voort-schoof. ‘Maar Ans, dat is verwonderlijk! Dat is een sterk stuk van den jongen. Wat heb ik je altijd gezegd? 't Is een wonderkind! Ik heb nog nooit een kind zoo zien kruipen. 't Is fameus!’ ‘Pim kluipen! Pim kluipen!’ juichte Kim. ‘Ja lieverd,’ zei tante Ans, ‘en dat heb jij hem geleerd. Maar zeg eens, kleintje, wie heeft de box open gemaakt?’ ‘Kim box gemaakt,’ zei Kim. ‘Zoo!’ En zij dribbelde naar de box en trok de ketting met de spie in de hoogte. ‘Kim box gemaakt.’ ‘Ja, open gemaakt bedoel je, hè, kleine handje-gauw. Ha, daar hoor ik Mama. Ja, ja, daar is ze. Dag! Kijk eens, Pim kruipt, Pim kruipt! Dat heeft Kim hem geleerd. Terwijl ik even in de keuken was, heefr dat kleine ding de spietjes uit de box getrokken en is er met Pim uitgegaan. Is het niet vermakelijk?’ ‘Dat is het zeker. Kijk me die Pim eens kruipen. Hahahaha, 't is grappig om te zien. Zeg Ans, nu zal zijn slaapperiode wel gauw voorbij zijn. Kom Kimmetje-lief, we moeten naar huis, kind. Dank je wel, Ans. Tot wederdienst bereid.’ Pim was haast niet meer in zijn box te houden na dien gedenkwaardigen morgen. Zijn grootste lust was het, overpoosd door de kamer rond te kruipen, en zelfs 's middags kon zijn Moeder hem niet dan met moeite naar zijn bedje krijgen om een poosje te slapen. Hij had, onder leiding van Kim, groote vorderingen gemaakt. C.J. Kieviet, Pim en Kim 26 Vierde hoofdstuk. Kim leert een mooi versje en Pim wijdt zich aan zijn verdere ontwikkeling. Zoolang Pim bijna dag en nacht had geslapen, had hij maar weinig tijd kunnen vinden, om zich met zijn geestelijke en lichamelijke ontwikkeling bezig te houden, maar dat werd nu anders. Ja, hij verviel nu zelfs in een ander uiterste, want niet alleen wilde hij 's morgens in het geheel niet meer naar bed, maar zelfs 's middags had zijn Moeder de grootste moeite, om hem een dutje te laten doen. En van de box had hij een volslagen afkeer gekregen. In die gevangenis wilde hij niet meer opgesloten worden. Neen, hij deed niet anders dan kruipen, altijd maar kruipen, met het gevolg dat hij in minder dan geen tijd al een broekje versleten had. En weldra was hij met kruipen alleen niet meer tevreden. Mama moest hem van achteren onder zijn beide armpjes vasthouden, en dan trappelde hij zoo hard met zijn voetjes op den vloer, dat Mina in de keuken hem wel hooren kon. ‘Loopen! Loopen!’ riep hij dan. Die loopoefeningen duurden hem nooit te lang. Ook in dezen voor Pim nieuwen tak van sport maakte hij snel groote vorderingen. Na een paar weken kon hij zelfs al langs den muur en achter een wagentje loopen, zonder vastgehouden te worden, en nog enkele dagen later stak hij plotseling van wal en liep, met beide armpjes balanceerende en met een goedmoedigen glimlach op zijn bolle toetje, dwars de kamer door, 't Gebeurde 's middags na den maaltijd. De dokter had een half uurtje met hem gespeeld en gezongen, en zat nu de courant te lezen. C.J. Kieviet, Pim en Kim 27 Opeens schrikte hij op door een luiden kreet van zijn vrouw, die hem toeriep: ‘Kijk eens, Gert, neen maar, kijk eens, Pim loopt los!’ ‘Wel heb ik van mijn leven!’ riep de dokter opgetogen uit, terwijl hem de krant uit de handen viel. - ‘Neen maar, dat is fameus! Dat is kolossaal! Die jongen - die jongen is een wonderkind!’ En opstaande riep hij, Pim gehurkt de armen toestekende: ‘Goed zoo, Pim! Kom nu hier, naar Papa! - Kijk eens, vrouwtje, daar komt hij! Daar komt hij! Is het niet fameus? - Ha, goed gedaan, kereltje, - daar heb ik je. Nu naar Mama, ja, ja, toe maar, vooruit, naar Mama!’ ‘Stap, stap!’ klonken Pims laarsjes, en een oogenblik later was hij in de veilige armen van zijn juichende Moeder beland. Opeens nam de dokter, wiens hart zwol van vadertrots, zijn dikken spruit met twee armen op, en zei opgetogen: ‘Kom mee, vrouwtje, dan gaan we naar hiernaast. Dàt moeten ze zien. Wat zullen ze groote oogen opzetten.’ En met hun drietjes verlieten zij de kamer om naar Villa Braamhoeve te gaan. Daar stond Kim boven op de tafel een versje op te zeggen. ‘Van Mina geleeld,’ zei ze. ‘Mooi velsie.’ Met de r stond zij nog altijd op voet van oorlog. ‘Goed, laat maar hooren, Kim, dat mooie versje.’ Toen zong Kim: Bim bam, De kolken die luije, Wie is tel dood, Kippetje met ze ééne poot!’ En bij den laatsten regel tilde zij haar eene beentje zoo hoog op, dat het met het andere een rechten hoek maakte. Vader en Moeder schoten in een luiden lach om het dwaze liedje en de malle vertooning. ‘Mooi velsie?’ vroeg Kim, ook lachend. ‘Of het mooi is!’ riepen Papa en Mama om het hardst uit. ‘En heb jij dat mooie versje van Mina geleerd?’ vroeg Papa, maar C.J. Kieviet, Pim en Kim 28 voordat Kim gelegenheid had om te antwoorden, kwamen de buren binnen. ‘Wat is dat? Ben jullie daar? En op dit uur? Wat kom je doen?’ vroeg Mevrouw van Kampen in één adem. ‘We komen je een kunststuk van Pim laten zien,’ zei de verrukte Vader. Deze zette zijn jongen op den grond, hurkte op eenigen afstand met uitgebreide armen neder, en riep: ‘Kom Pim, - kom bij Papa!’ ‘Daal is Pim!’ riep Kim, terwijl zij zich zóó haastte om bij haar vriendje te komen, dat zij ongetwijfeld van de tafel gevallen zou zijn, als haar Vader haar niet nog net bijtijds gegrepen had. Hij zette Kim op den grond en keek naar het kunststuk, dat Pim zou vertoonen. ‘Kom bij Papa, Pim, kom bij Papa!’ riep de dokter. Maar Pim hield zijn vriendinnetje strak in het oog, en liep regelrecht naar haar toe. ‘Pim loopen! Pim loopen! Pim loopen!’ juichte Kim, terwijl zij Pims handje greep. ‘Neen maar, daar kan hij nu ineens loopen ook!’ riep Mevrouw van Kampen verwonderd uit. ‘En geen drie weken geleden lag hij nog als een blok in zijn wieg! 't Is verbazend, zoo hard als hij in de laatste dagen vooruit gaat.’ ‘Ja, is het niet fameus?’ zei de dokter, die met stralende oogen naar Pim keek. ‘'t Is een wonderkind. Daar stak hij een half uurtje geleden zoo maar geheel uit eigen beweging van wal, en hij loopt met een zekerheid, of hij het al jaren lang gedaan heeft.’ Kim hield Pims handje stevig vast en riep haar vriendje toe: ‘Pim loopen met Kim, gloote wandeling maken.’ Dat vond Pim blijkbaar prachtig, want hij ging dadelijk op stap tot groot vermaak van Kim, die hardop liep te lachen. En toen begon Pim C.J. Kieviet, Pim en Kim 29 ook te schateren, hoe langer hoe harder, tot ten slotte de wederzijdsche ouders ook in een lach schoten om het vermakelijke tafereeltje. Opeens werd het geval echter van meer ernstigen aard, want Kim, die eerst heel langzaam geloopen had, bleek al weldra de krachten van haar vriendje te overschatten, en trok hem met groote stappen met zich voort, met het gevolg, dat Pim, die zijn uiterste krachten inspande om haar bij te houden, zijn evenwicht verloor en met zijn hoofdje tegen een tafelpoot terecht kwam. 't Gaf een geduchten bom, en iedereen verwachtte, dat een geweidige huilpartij er het gevolg van zou zijn, natuurlijk alleen van Pims kant, want Kim stond er hard om te lachen. Tot ieders verbazing echter slaakte Pim geen enkelen kreet; hij trachtte zich aan den tafelpoot op te richten en riep: ‘Pim loopen Kim!’ Kim pakte hem bij zijn handje en toen begon de wandeling opnieuw. ‘Niet zoo hard, Kim, Pim kan nog niet hard loopen,’ riep haar Moeder haar toe. ‘Is het niet fameus?’ vroeg de dokter herhaaldelijk. ‘En zoo hard als hij met praten aanleert, - neen maar, 't gaat mijn begrip te boven. Iederen dag opnieuw sta ik verbaasd over zijn vorderingen. En zeg, Van Kampen, nu het voorjaar in het land is en de kinderen uit den aard van de zaak veel in den tuin zullen zijn, moeten we samen een grooten zandbak laten maken. Daar kunnen ze heerlijk in spelen en meteen van de buitenlucht genieten, dat is gezond.’ ‘Ja maar, als het regent....’ viel tante Ans in. ‘Geen bezwaar,’ zei haar buurman. ‘We laten een grooten bak maken en dien overkappen, dan zitten ze droog, ook als het regent.’ ‘Een pracht-idee!’ vond de dokter, die opgetogen over het plan was. ‘Bij wien in den tuin moet hij komen?’ vroeg zijn vrouw. ‘Wel, in allebei de tuinen,’ zei Kims Vader. ‘We nemen een klein gedeelte van het scheidingshek weg en maken hem daar, half in jullie tuin en half in den onzen. Dan kunnen ze er van beide kanten inkomen.’ ‘Ja ja, dat is leuk,’ vonden de dames. ‘Dat is goed bedacht.’ ‘En nog wat,’ hernam de dokter. ‘Nu ze beiden kunnen loopen, moest er wat op gevonden worden, dat zij ons niet ontsnappen en zich op de straat begeven. Daar is het levensgevaarlijk voor hen, en 't zou toch licht kunnen gebeuren, niet waar?’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 30 ‘'t Is al gebeurd,’ zei tante Fré. ‘Gistermorgen liep Kim al op straat om een kindje, dat met haar moeder passeerde, een handje te geven. Gelukkig bleef zij nog op het wandelpad, maar dat neemt niet weg, dat ik me haast een ongeluk schrok.’ ‘Zoo zie je - 't is veel te gevaarlijk,’ zei de dokter. ‘En gemakkelijk afdoend te verhelpen,’ zei Kims Vader. ‘We laten morgen aan den dag van onze huizen af zijwaarts vlechtdraad zetten, desnoods met een klein hekje er in, zoodat wij er door kunnen. Dan is de achtertuin geheel afgesloten en loopen zij geen gevaar. Die hekjes voorzien wij van een sterke drangveer, zoodat zij vanzelf dicht klappen.’ ‘Heerlijk,’ zei de dokter. ‘Zeg amice, zou jij op je willen nemen om er voor te zorgen? Je weet, hoe druk ik het gewoonlijk heb, en op 't oogenblik zijn er juist vele zieken. Kan ik er op rekenen? Zooals je doet, is vooraf al goedgekeurd.’ ‘Goed, dat is afgesproken,’ zei Mijnheer van Kampen. ‘Ik zal er dadelijk werk van maken.’ En zoo gebeurde het ook, want Mijnheer van Kampen ging dienzelfden avond nog naar den smid en den timmerman, om de zaak met hen te bespreken. Al vroeg in den morgen werd met het werk aangevangen. De smid zette de beide villa's in het verlengde van den voorgevel met sterk vlechtdraad af, zoodat de voortuinen op afdoende wijze van de achtertuinen gescheiden werden, en maakte naast elk huis een poortje, dat door een sterke drangveer vanzelf weer dichtviel, als er iemand doorgegaan was. Tegelijkertijd namen twee timmerlieden een gedeelte weg uit het rustieke hek, dat de tuinen scheidde, om op het vrijgekomen terreintje een grooten Zandbak te maken. Na enkele dagen waren èn de smid èn de timmerlieden met hun werk klaar, en konden de kinderen onbezorgd in den achtertuin aan hun lot overgelaten worden. Natuurlijk werd er altijd eenig toezicht gehouden, maar men behoefde geen vrees meer te koesteren, dat zij ongemerkt op de straat zouden komen en daar een ongeluk krijgen. En toen de eerste mooie voorjaarsdag in het land kwam met gouden zonneschijn en zingende vogeltjes, werd de mooie groen-geverfde zandbak ingewijd. C.J. Kieviet, Pim en Kim 31 Vijfde hoofdstuk. Pim, Kim, en de zandbak. Toen die eerste mooie voorjaarsdag in het land kwam, had het juist wel veertien dagen aan één stuk geregend van den morgen tot den avond en van den avond tot den morgen, zoodat Pim en Kim niet buiten hadden kunnen spelen. De mooie zandbak was wel overdekt, maar die geduchte regenbuien waren vergezeld gegaan van een hevigen kouden wind, zoodat zij toch niet droog gezeten zouden hebben. Neen, zij hadden al dien tijd zich binnenshuis moeten vermaken en waren dikwijls bij elkander op visite geweest. Maar nu was het voorjaar dan eindelijk toch gekomen, ja, het leek zelfs wel een zomersche dag. De zon scheen heerlijk, de voorjaarsbloempjes ontplooiden haar knopjes en prijkten weldra in vollen dos, en de vogeltjes kwinkeleerden in de boomen of sleepten ijverig veertjes en takjes aan, om hun nesten in orde te brengen. Mama bracht Pim naar den zandbak, en alsof het afgesproken was, verscheen daar op hetzelfde oogenblik ook Mevrouw van Kampen met Kim. Ha, dat was een vreugde! Pim en Kim wierpen zich juichend op den zandberg en graaiden met beide handjes in het mulle goedje, dat tegen het achterschot nog geheel droog bleek te zijn. Handenvol wierpen zij in de hoogte, zoodat het wel een regen van zand leek, en toen begroef Kim haar beide armpjes er in, wel tot aan de elleboogjes toe. Dat vond Pim grappig, dus deed hij het ook. ‘Pims handjes weg!’ riep hij opgetogen. ‘Kims handjes ook weg!’ juichte Kim. En op 't volgende oogenblik wierpen zij weer handenvol zand omhoog, C.J. Kieviet, Pim en Kim 32 zoodat de beide Mama's een paar stappen achteruit moesten gaan, om niet de volle laag in hun gezicht te krijgen. Wat zag het er in den zandbak leuk uit. Een gedeelte van den bodem was bedekt met een houten vloer, waarop Pim en Kim poffertjes konden bakken, en er waren schopjes om te scheppen en lepels voor hetzelfde doel, en kopjes en schaaltjes om gebakjes te maken, en twee jukken, elk met twee emmertjes, en twee prachtige kruiwagentjes, van buiten geel en van binnen rood, o, 't was een lust om te zien. ‘Een lepel, een lepel!’ juichte Kim, en nu wierp zij geen handenvol maar lepelsvol de lucht in. 't Kwam alles bovenop Pim terecht, maar die vond het wel grappig. ‘Meer! Meer!’ riep hij. ‘Meeg! Meeg!’ riep Kim, die gedurende de regendagen de r had leeren uitspreken met dien verstande, dat zij thans sterk brouwde en er meer een g dan een r van maakte. ‘En een mooi kguiwagentje!’ riep Kim. ‘Ja, een mooi wuikagentje!’ zei Pim, die over dat lange woord struikelde, doordat het hem nog te machtig was. ‘Neen, niet wuikagentje!’ verbeterde Kim. ‘'t Is kguiwagentje!’ ‘Hoort eens, kindertjes,’ zei tante Ans. ‘Nu gaan we poffertjes bakken. Lusten jullie wel poffertjes?’ ‘Ggaag!’ zei Kim. ‘Kim lust ggaag poffegtjes!’ ‘Pim ook koffertjes lusten!’ riep Pim. ‘Kijk,’ zei tante, ‘dat doe je zóó! Dan neem je zoo'n kopje en dat doe je vol zand. Dat druk je goed vast en dan zet je alles omgekeerd hier op den houten vloer. Dàn til je het kopje op, - en ha, kijkt eens, daar staat het lekkere poffertje. Ziet het er niet prachtig uit? Kijkt eens, hoe mooi!’ ‘Ja, Kim vinden pgachtig,’ zei Kim. ‘Kim opeten.’ ‘Pim ook opeten!’ riep Pim. En wel vier handjes graaiden in het poffertje, en op 't volgende oogenblik zaten de beide mondjes vol zand. ‘Lekkeg!’ zei Kim lachend. ‘Pim ook lekker!’ bauwde Pim na. ‘Neen, neen, niet doen! Niet doen!’ riepen de moeders om het hardst hun kindertjes toe. ‘Geen zand in je mondje steken. Bah, dat is vies!’ ‘Kim vinden lekkeg!’ hield Kim vol, terwijl haar het zand tusschen C.J. Kieviet, Pim en Kim 33 de tandjes knarste. En Pim zat met zooveel smaak te kauwen, of hij het lekkerste koekje van de wereld verorberde. ‘Niet vies! Lekkeg!’ zei Kim eigenwijs. Maar de moeders veegden hun zoo goed en zoo kwaad als het ging het zand uit de mondjes weg, en zeiden: ‘Nu gaan we nog meer poffertjes bakken, een heele rij, maar niet meer in je mondje steken, want dan word-je ziek, heel erg ziek.’ ‘Dan Oom Dok komt,’ beweerde Kim wijs. ‘Ja, dan komt Oom Dokter en die geeft je een leelijk drankje om in te nemen,’ zei tante Ans. ‘Kijk eens, wat een mooi poffertje! Prachtig, hè? Nu nog een, - zoo, - en dan nog een, - kijk, nu komt tante Fré ook helpen, - ha, dat wordt een lange rij heerlijke poffertjes.’ Kim begon zin te krijgen om mede te doen. ‘Kim ook poffegtjes bakken!’ riep zij, en haar Moeder gaf haar een kopje en hielp haar voort, om het te leeren. ‘Pim ook bakken,’ zei Pim. ‘Pim ook koffertje bakken.’ En toen bakten de twee kleuters poffertjes uit den treure, van allerlei vorm en grootte. Zij waren weldra geheel in hun spelletje verdiept, waarom de twee moeders zich ongemerkt verwijderden en een wandelingetje in den tuin gingen maken. Zij vonden het beter, de kinderen thans op eigen wieken te laten drijven. C.J. Kieviet, Pim en Kim 34 't Ging dan ook een poosje heel goed. Zij werkten met den grootsten ijver voort; hun oven werd om zoo te zeggen geen oogenblik koud. Soms plakten zij wel eens twee poffertjes boven op elkander, zoodat het heele baksel mislukte, maar dat hinderde niet. Dan schoven zij het overtollige zand weg en bakten weer nieuwe. Van tijd tot tijd keken de Mama's eens om een hoekje, maar als zij zagen, dat alles goed ging, trokken zij zich weer ongemerkt terug. Eindelijk kreeg Kim genoeg van het bakken, en zij schepte de emmertjes vol. Ook kregen de kruiwagentjes een volle lading, waarbij Pim ijverig medehielp. En toen zoowel de emmertjes als de kruiwagens niets meer bergen konden, klom Kim boven op den zandberg. ‘Kom Pim,’ riep zij, ‘dat is allemaal wateg. Wij gaan handjes wasschen.’ Dat leek Pim leuk gevonden en hij ging bij Kim zitten. Zij grepen twee handjes vol zand en waschten, of zij in hun badje zaten, en samen hadden zij veel pret. ‘Handjes wogden mooi schoon, Pim,’ zei Kim trotsch, terwijl zij Pim haar zanderige handen toestak. ‘Mooi schoon,’ beaamde Pim. ‘Nu gezichtje wasschen,’ stelde Kim voor. En zij wreef zich geducht in met handenvol zand. Zij zag er in minder dan geen tijd ontoonbaar uit. Pim deed het haar natuurlijk onmiddellijk na, zoodat zijn mondje weer propvol zand kwam. ‘En haagtjes wasschen,’ zei Kim. ‘Wateg oveg haagtjes gieten, met den lepel.’ ‘Ja, ja, met den lepel!’ riep Pim. Zij schepten alle twee, wat zij konden, en ledigden lepel na lepel over hun lange page-haar. 't Zand lag er weldra dik op. Zij vonden het in één woord verrukkelijk. Soms legden zij de lepels neer, om het zand er eens goed in te wrijven, en dan gleed er een laag bij hun halsje neer en kwam tusschen hun kleertjes en op hun bloote lijfjes terecht. ‘Lekkeg,’ zei Kim, ‘dat kgiebelt lekkeg.’ ‘Erg lekker,’ vond Pim. ‘Pim mooi spelen.’ Dan namen zij de lepels weer ter hand en legden er opnieuw eenige schepjes op. Pim werd zoo vriendelijk, om Kim ook eens de volle laag te geven, wat Kim heel prettig vond en met de grootste gulheid op dezelfde wijze beantwoordde. C.J. Kieviet, Pim en Kim 35 Dat spelletje vonden zij verbazend interessant, nog veel prettiger dan het poffertjes bakken, en zij gingen er langen tijd ongestoord mede voort. Ja, ongestoord, want de beide Moeders waren al in eenigen tijd niet naar hun lievelingen komen kijken. De reden daarvan was, dat Kims grootouders gekomen waren, om een bezoek te brengen. Zij woonden op hetzelfde dorp, maar Grootpa had rheumatiek in zijn rug gehad, wat hem geducht pijn deed en hem het loopen onmogelijk had gemaakt. Maar nu was de pijn zoo goed als geweken, en maakte hij van het mooie weer gebruik, om eens over te wippen en naar zijn kleindochtertje te komen kijken. Toen Opa en Oma van Mina hoorden, dat Mevrouw en Kim op Rozenhof waren, hadden zij zich naar deze villa begeven en stonden nu al een poosje met de beide Mama's te praten. Zoo doende hadden dezen hun kindertjes gedurende eenige minuten aan hun lot overgelaten. Och, waarom ook niet? Zij konden immers in hun zandbak toch geen kwaad? Eindelijk zakten zij allen te zamen al pratende naar den zandbak af. Grootvader leunde nog op zijn stokje, want Opa was wel weer heel wat beter, maar de pijn was nog niet geheel weg. Nauwelijks waren zij den zandbak genaderd, of tot hun schrik bemerkten zij, wat er aan de hand was. Onder luid gelach gooide Pim lepelsvol zand op het hoofdje van Kim, en Kim bewees Pim denzelfden dienst. Hun gezichtjes, hun hoofdjes, hun kleertjes en handjes, 't was àlles één en al zand, verschrikkelijk voor de Moeders om aan te zien, want hoe moesten zij dat alles weer in orde krijgen? 't Was haast onmogelijk. ‘Verschrikkelijk nog toe!’ riep Pims Moeder uit, terwijl zij haar handen in vertwijfeling in elkander sloeg. ‘Vreeselijk, wat een toestand!’ zuchtte Kims Mama. ‘Hoe bedenken die kinderen het. Ze zien er in één woord ontoonbaar uit. En die haren, - dat is nog het ergste!’ ‘Ja, dat is het ergste!’ zuchtte tante Ans. ‘We zullen ze af moeten knippen, vrees ik.’ Nauwelijks had Kim Opa en Oma opgemerkt, of zij stond op en vroeg met een lief stemmetje: ‘Nu Opa niet meeg pijn in den gug?’ ‘Neen, klein zwart torretje,’ zei Opa, ‘Opa heeft nu niet meer pijn in zijn rug.’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 36 ‘Laat 's kìjken,’ vroeg Kim. Opa draaide haar zijn rug toe. ‘Zie je wel?’ vroeg hij, terwijl allen om het malle verzoek van Kim in een lach schoten. ‘Neen, Opa nu beteg,’ zei Kim, nadat zij Opa's jas aan een nauwkeurig onderzoek had onderworpen. ‘Kim ziet niet pijn meeg. Kim Opa kusje geven.’ Zij stak Opa haar vuile toetje toe, waarop zelfs met een vergrootglas geen enkel blank plekje te ontdekken viel, en stak haar armpjes naar hem uit. ‘Maar eerst moet de spons er over!’ riep Opa lachend, terwijl hij haar bij een handje nam en naar Betje in de keuken bracht. En tante Ans volgde hem met Pim, die in de beste stemming van de wereld een van zijn zwarte wangen tegen de wang van zijn Mama drukte. Oma en tante Fré volgden hen lachend, en nu kregen de Moeders het druk, om de twee kleintjes weer toonbaar te maken. De gezichtjes, handjes en armpjes kregen een kolossale beurt, maar de haren waren haast niet schoon te krijgen. De hoofdjes waren bedekt met een dikke laag zand, dat zich maar heel moeilijk liet verwijderen. ‘En vanavond in bad,’ zei tante Fré. ‘Natuurlijk,’ zei tante Ans. ‘Als zij een maand lang door een woestijn hadden gereisd, zonder zich ooit te wasschen, had het niet erger gekund. Van dien zandbak zullen we niet veel pleizier beleven, vrees ik.’ ‘Och, 't went wel,’ meende Oma. ‘'t Is nu nog een nieuwtje, en zij zullen langzamerhand wel wijzer worden.’ ‘'t Is mogelijk,’ zei Kims Mama, ‘maar ik vrees, dat zij er voorloopig nog te jong voor zullen blijken. Zij kunnen nog niet zonder toezicht spelen.’ Dat was inderdaad het geval, maar 't wende toch spoediger, dan de beide Moeders gedacht hadden. Reeds na enkele weken konden zij er C.J. Kieviet, Pim en Kim 37 soms uren lang heel prettig spelen, zonder tot groote buitenissigheden te vervallen. Maar een feit bleef het, dat zij er altijd ontoonbaar uitzagen, als zij er hun vermaak hadden gezocht. Intusschen bleek de zandbak een gezonde speelplaats te zijn, want de twee kindertjes groeiden zeer voorspoedig op. Pim werd grooter dan Kim, en bleef bedaarder en kalmer dan zijn vriendinnetje, maar toch was hij even ondernemend van aard als zij, en hij volgde haar overal, waar zij liep. Blijkbaar koesterde hij een groote bewondering voor haar en vond hij alles mooi, wat zij deed. Dag aan dag waren zij in elkanders gezelschap te vinden. C.J. Kieviet, Pim en Kim 38 Zesde hoofdstuk. Pim en Kim gebruiken hun twaalf-uurtje en maken een uitstapje met de tram. 't Werd een heel mooi voorjaar en een nog mooier zomer. De kinderen speelden heerlijk dag-in en dag-uit in de twee tuinen, en soms gingen de beide Moeders met hen uit naar een naburig dorp. Ook de zandbak was een bron van groot vermaak. Eens hadden de dames afgesproken met de kleintjes 's middags, na de koffie, een ritje met de tram te gaan maken, omdat Pim en Kim dat zoo prettig vonden. Dan konden zij op een dorp, een groot uur daar vandaan, een wandeling maken, want de natuur was daar bijzonder mooi. Kim zat in haar stoel aan de tafel. Mama deed haar best, om haar een boterhammetje te voeren, maar dat was altijd een moeilijk geval, want Kim wilde nooit eten. 't Moest haar altijd met kunst- en vliegwerk in haar mondje gestopt worden, en altijd vroeg zij om wat anders, dan haar gepresenteerd werd. Zij zat geen oogenblik stil en dreigde herhaaldelijk uit haar tafelstoel te zullen vallen. Als Papa niet op reis was, was hij met koffie-drinken ook altijd thuis. Dezen keer was dat ook het geval. ‘Hap!’ zei Mama, terwijl zij Kim een stukje brood met jam voor haar mondje hield. Maar Kim hapte niet. ‘Neen, Kim lust niet jam, Kim wil kaas,’ zei Kim. ‘En toch krijgt Kim jam,’ zei Mama. ‘Hap, Kim, kijk eens hoe lekker!’ ‘Neen, niet lekkeg, Kim lust niet jam.’ ‘Kijk eens, wat een groote vlieg aan de lamp,’ riep Papa. C.J. Kieviet, Pim en Kim 39 Kim hief het hoofdje op en zag de vlieg. Mama maakte van de gunstige gelegenheid gebruik, om haar een flinken hap in het geopende mondje te steken. Kim had daar niet eens erg in en at met smaak van de jam, die zij ‘niet lustte’. ‘De vlieg loopt, Papa,’ riep Kim, terwijl zij naar de vlieg wees. Opeens sprong zij overeind in haar stoeltje en deed een poging, om de vlieg te pakken. Maar zij kon er in de verste verte niet bij. ‘Hap, kwikzilver!’ riep Papa, terwijl hij haar een dobbelsteentje brood in het mondje stopte. Zoo ging het elken dag. Voortdurend moest haar aandacht afgeleid worden, om haar wat te laten eten. Alleen van vruchten was zij een groot liefhebster. Aardbeien, kersen, bessen, bananen, sinaasappelen, peren en druiven peuzelde zij met den grootsten smaak op. Maar ditmaal stonden er alleen noten op tafel. De notenkraker lag er naast. ‘Kim wil nootje,’ riep Kim, toen haar broodje met jam eindelijk met veel moeite naar binnen was. ‘Ja, straks,’ zei Mama. ‘Eerst krijgt Kim nog een sneedje met kaas, heerlijke, lekkere kaas. Hap, Kim!’ ‘Kim lust niet kaas, Kim wil ggaag nootje. Blief Mama, Kim wil nootje.’ Haar stemmetje klonk allerliefst vleiend, doch haar zin kreeg zij toch niet. ‘Maar eerst broodje met kaas,’ hield Mama vol. ‘Je lust immers zoo graag kaas? Hap, Kim!’ ‘Blief Mama, Kim wil ggaag mooi nootje,’ vleide Kim. ‘Hap dan,’ zei Mama. ‘Wat zit je haar in de war, Kim. Mama zal het glad strijken.’ Ze deed het ook, maar stopte Kim tegelijkertijd een stukje brood met kaas in den mond, dat Kim met smaak opat. ‘Nu Kims haagtje weeg mooi?’ vroeg Kim. ‘Bijna,’ zei Mama. En weer kreeg Kim een hapje, zonder dat zij er zelf erg in had. ‘Gaan we straks met de tram rijden?’ vroeg Mama. - ‘Hap! - En gaat tante Ans dan mede? En Pim ook? Wie is er altijd in de tram? - Hap!’ ‘De conducteug!’ zei Kim. ‘Twee conducteugs! - Hap!’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 40 ‘Juist, twee conducteurs. Hier Kim, een lekkere beker melk. Dien mag Kim zelf vasthouden.’ ‘Neen, Kim lust niet melk.’ ‘Jawel, - proef maar, heerlijke melk. En dan krijgt Kim een lekker nootje.’ Kim dronk. ‘Ja, dan Kim een mooi nootje. Kim zelf doen met de kgaak,’ zei Kim, toen zij haast buiten adem was van het drinken en ermede ophield, om even uit te rusten. Met de kgaak bedoelde zij den notenkraker. Toen zij genoeg gegeten had, zei Papa: ‘Wil Papa nu een mooi nootje voor Kim kraken?’ ‘Mag Kim zelf kgaken met de kgaak?’ vroeg Kim. ‘Kim wil zoo ggaag zelf kgaken.’ ‘Maar dat kan Kim nog niet,’ zei Papa. ‘Hier, probeer het maar, dan zul-je 't zelf wel zien.’ Hij gaf Kim een noot in de eene en den kraker in de andere hand, en zag met belangstelling toe, wat er nu gebeuren zou. ‘Dat kan Kim toch nog niet,’ zei hij. ‘Kim is nog te klein.’ ‘Dat kan Kimmy wèl, Kimmy is ggoot,’ zei Kim. Zij deed de noot tusschen den kraker en drukte uit alle macht met beide handjes. Ze werd er rood van, zoo spande zij zich in. ‘Zie je wel, dat het niet gaat?’ zei Papa. ‘Krak!’ deed opeens de noot. De stukken dop vlogen over de tafel. ‘Bomlaliege!’ riep Kim. ‘Kgak zegt de noot!’ ‘Wel heb ik van mijn leven,’ riep Papa verbaasd uit. ‘Zie je dat, Fré, daar kraakt ze me zoo waar de noot aan gruzelementen! Zoo'n kleine kwikstaart.’ Kim zat lekker te peuzelen. Het nootje smaakte haar best. ‘Nog een kgaken, Kimmy nog een kgaken,’ vroeg Kim. ‘Daar heb je er nog een,’ zei Papa. ‘Kraak hem zelf maar.’ Dat deed Kim, en bij elke noot kreeg zij er meer vaardigheid in. 't Was een grappig gezicht, dat gemanoeuvreer met dien grooten, blinkenden notenkraker in die kleine handjes. Intusschen gebruikte Pim in de villa daarnaast ook zijn twaalfuurtje, maar het ging er vrij wat rustiger toe, dan bij Kim. Hij zat doodkalm en C.J. Kieviet, Pim en Kim 41 bedaard in zijn tafelstoel en deed niet anders dan eten, het eene sneedje na het andere, onverschillig of het met jam of met wat anders gegarneerd was, ja zelfs een gewoon boterhammetje met alleen boter was hem van harte welkom. En toen de dokter hem voor de aardigheid een droog sneedje gaf, at hij het met dezelfde graagte op. ‘Wat een heerlijk gezonde jongen is hij toch!’ riep zijn Vader verrukt uit. ‘'t Smaakt hem alles even best.’ ‘Ja, 't is een schat van een jongen,’ zei tante Ans. ‘Een schat?’ vroeg Papa. ‘'t Is een wonderkind! In mijn heele praktijk ken ik zijn wederga niet, 't is waar, wat ik zeg.’ Om half drie stonden de beide dames met Pim en Kim aan de halte van de tram. De kindertjes zagen er allerliefst uit en waren zoo keurig gekleed, dat ze wel door een ringetje gehaald konden worden. De moeders waren meer dan trotsch op hun lievelingen. ‘De tgam komt nog niet,’ zei Kim, die al haar best deed om haar hand los te maken uit die van haar Moeder. ‘Neen, tram komt nog niet,’ zei Pim. ‘Tram is stuk.’ ‘Neen, de tram is niet stuk,’ zei tante Ans. ‘Straks zal hij wel komen. Heb maar even geduld.’ Dat had Pim ook, meer dan Kim, want die wilde met alle geweld op de straat loopen, waar wel tien auto's per minuut voorbij reden, om van de motor- en gewone fietsen maar niet eens te spreken. ‘Stil staan, Kimmy, hier blijven,’ zei haar moeder. ‘Je mag niet los, dan krijg je een ongeluk.’ ‘Dáág komt de tgam, dáág, dáág!’ riep Kim opeens, en zij wees met haar vingertje heel, heel ver, waar de tram inderdaad in aantocht was. Het handige ding had hem het eerst van allen gezien. Een minuut later stond het gevaarte stil. Met een enkelen oogopslag zagen de dames, dat de achterste wagen het minst bezet was, en dus besloten zij daar te gaan zitten. Pim en Kim werden er in getild, en tuut-tuut, daar gingen zij op reis. Kim en Pim genoten. Zij stonden elk, leunend in een arm hunner Moeder, voor een raampje, en keken naar alles, wat bezienswaardig was. ‘Daag is een poes!’ riep Kim. ‘Dag lieve poes, dag lieve poes!’ En zij wuifde met haar handje. ‘En een woefwoef!’ riep Pim ‘Woefwoef is zoet!’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 42 Zij waren in een allerliefste stemming. ‘Kim ook lief!’ beweerde zij zelf. ‘Pim ook lief!’ zei Pim, die voor zijn vriendinnetje niet onder wilde doen. ‘Ja ja,’ zei tante Ans, ‘jullie bent allebei schatjes.’ ‘Kimmy wil loopen,’ zei Kim, en zij liet zich vlug van de bank afglijden. Pim vond dat een zeer navolgenswaardig voorbeeld en stond weldra naast haar. Nu liepen zij achter elkander het lange pad door, klommen op haast alle banken, keken door bijna alle ruiten, en liepen dan weer door het pad heen en weer. Toen kwam de conducteur binnen. Hij bleef voor Kimmy staan en vroeg lachend, om een grapje te maken: ‘Waar gaat u naar toe, jongejuffrouw?’ ‘Veg weg,’ zei Kimmy. ‘En jij, jongeheer?’ vroeg hij aan Pim. ‘Ook ver weg, heel erg ver,’ zei Pim. ‘Dan zal ik nog even wachten,’ zei de conducteur. ‘Waar naar toe, dames?’ De dames zeiden het, waarop de conducteur zijn blikken doos opende, er twee kaartjes uitscheurde en er met zijn blinkende tang gaatjes in knipte. ‘Mama,’ riep Kim, die al zijn bewegingen met de grootste aandacht gevolgd had, ‘Mama, de conducteug heeft óók de kgaak!’ ‘Wat zeg je, Kimmy?’ vroeg Mama, die haar niet begreep. ‘De conducteug heeft óók de kgaak. Kimmy kan ook mooi nootje kgaken. Conducteur heeft ook de kgaak!’ O, wat moesten de twee Moeders lachen, want nu begrepen zij wel, dat Kimmy de kniptang van den conducteur voor een notenkraker had aangezien. En de overige passagiers hadden er ook pret in. Zij vonden het blijkbaar een paar allerliefste kindertjes. Eén van hen nam echter niet de minste nota van Pim en Kim. 't Was een heer met een dik gezicht, een grooten zwarten knevel en dikke borstelige wenkbrauwen. Er kwam geen lachje op zijn lippen, hoe schattig Pim en Kim ook deden. De man hield blijkbaar niet van kindertjes. Hij zat maar aldoor norsch voor zich uit te kijken. C.J. Kieviet, Pim en Kim 43 Kim ging vlak voor hem staan, en keek hem peinzend aan. Opeens begon zij een versje voor hem op te zeggen, en klonk het: Bim bam, De klokken die luien, Wie is 't eg dood, Kippetje met zijn éénen poot. En toen stak zij haar rechterbeentje weer omhoog, tot het met het linker een rechten hoek maakte. Iedereen lachte er om, want het was een allergrappigst gezicht. Alleen de norsche heer lachte niet. Kim keek hem nog een poosje strak aan, keerde zich toen om, deed haar beide handjes op haar rug, en liep weg, terwijl zij haar moeder toeriep: ‘Mammie, wat een gage vent is dat!’ 't is te begrijpen, hoe Mama schrikte, toen zij hoorde, wat Kim zei. Zij werd rood tot achter haar ooren van schaamte en wist niet, wat zij doen zou. Als zij er iets van zeide, maakte zij het misschien nog erger. Zij hoopte maar, dat de heer het niet gehoord zou hebben, en dat scheen wel het geval te zijn, want hij bleef in dezelfde houding zitten en keek maar recht voor zich uit. Zij besloot dus, om er het zwijgen maar toe te doen. Tante Ans deed intusschen de wanhopigste pogingen, om haar lachen te verbergen, want lachen moest zij, of zij wilde of niet. Ook de andere passagiers in den wagen zaten te lachen. Maar 't werd nog erger, want Pim wilde ook een duit in het zakje gooien en riep luidkeels: ‘Wat een rare vent is dat! Wat een rare vent is dat!’ Ten slotte riepen Pim en Kim het om het hardst, tot groote schaamte van hun respectievelijke Mama's. Dezen haastten zich, de beide kinderen C.J. Kieviet, Pim en Kim 44 bij zich te nemen en voor het raam te zetten, terwijl zij alle pogingen in het werk stelden, om hun aandacht op iets anders te vestigen. ‘Kijk, daar vliegt een ooievaar, daar hoog in de lucht,’ zei Kimmy's Moeder. ‘De ooievaag bij Kimmy bgoegtje bgengen!’ riep Kim. Gelukkig begon de tram op dit oogenblik te remmen voor een volgende halte, en de beide dames fluisterden elkander toe, dat zij zouden uitstappen en op een volgende tram wachten, want hier waren zij naar hun meening onmogelijk geworden. Juist wilden zij opstaan, om aan dat voornemen gevolg te geven, toen zij zagen, dat de heer met de borstelige wenkbrauwen aanstalten maakte, om te vertrekken. Tot hun onbeschrijfelijke opluchting was hij weldra inderdaad verdwenen, zoodat zij de reis verder ongestoord konden voortzetten. En veel rustiger, want de wagen was thans bijna geheel bezet, zoodat Pim en Kim wel verplicht waren rustig voor hun raampjes te blijven staan. Van zitten was geen sprake, want daartoe waren zij niet te bewegen, daar zij dan niet naar buiten konden zien. De reis werd vervolgd, en op de bestemde plaats stapten zij uit, om een wandeling te gaan maken. 't Was een dorp met een bijzonder mooie omgeving, waarom het dan ook des zomers veel door vreemdelingen werd bezocht. Ook Pim en Kim vonden het heerlijk, om daar te wandelen, en 't werd verder een genotvolle middag. Zij kwamen langs een vijver, waarin statige zwanen op het heldere nat dreven en af en toe met hun blanke vleugels klapwiekten. En vlugge eendjes zwommen snel heen en weer, en speelden krijgertje, of staken de kopjes onder water en hun achterlijf kaarsrecht in de hoogte, en taterden en snaterden, dat het een lust was om te hooren. ‘Kwaak, kwaak, kwaak, kwaak!’ taterden ook Pim en Kim. Zij bleven met hun allen heel rustig en gezellig aan den kant van den vijver op een bank zitten. Zelfs Kim hield zich vrij bedaard, want zij vond de eenden en de zwanen heel mooi, en prettig om naar te kijken. En 't werd nog aardiger, toen er drie meisjes kwamen, die dobbelsteentjes brood in het water wierpen, om hen te voederen. Toen werd het nog veel drukker in den vijver. De eendjes zwommen onder luid gesnater op het brood toe, om het op te happen, en zij, die niets bemachtigd hadden, C.J. Kieviet, Pim en Kim 45 zaten de anderen achterna, om hun den veroverden buit af te kapen. Soms botsten er twee in de hitte van de vervolging tegen elkander op, en dan doken zij met een luiden plons onder water, om een heel eind verder weer aan de oppervlakte te verschijnen. Pim en Kim moesten er hardop om lachen, en de groote meisjes gingen maar steeds voort met voederen. Zij hadden er ook veel pleizier in. Opeens kwam er een mooie vogel aangevlogen, wel zoo groot als een duif, en hij had helderwitte veeren en grijze vleugels. Hij scheerde over het water heen en wist menig stukje brood te bemachtigen. 't Was een echte roover. De eendjes snaterden heel boos en wilden hem wegjagen, maar de meeuw, - want het was een meeuw, - was in het geheel niet bang voor hen en pikte naar hen met zijn snavel, als zij te dicht bij hem kwamen. En hij kon zwemmen ook. Pim en Kim vonden het een prachtigen vogel. Zij hadden hem wel graag mede willen nemen naar huis, als zij hem hadden kunnen vangen, maar dat ging niet, want hij was verbazend vlug. Eindelijk was het brood van de meisjes op en dezen gingen verder. Toen vonden ook de twee Mammie's het tijd, om weer langzamerhand naar de halte van de tram terug te keeren. De tram hield, als hij kwam, halt voor een groot koffiehuis, dat aan de voorzijde een groote, glazen serre had. Daar wilden zij iets gaan gebruiken en de tram afwachten. 't Was verbazend druk in de serre. De dames vreesden eerst, dat zij geen plaatsje meer zouden kunnen vinden, maar de kellner schafte raad. Achter in de veranda was nog juist één tafeltje onbezet, en daar bracht hij hen heen. Toen zij plaats genomen hadden, vroeg hij: ‘Wat wenscht u te gebruiken?’ ‘Twee thee,’ zei Kims Moeder. ‘En jij een glaasje melk, Kim?’ ‘Kimmy wil ggaag loemimade,’ zei Kim, die met het woord limonade altijd op een kwaden voet stond. ‘Kimmy wil ggaag een gietje, dan kan Kimmy mmm, mmm, mmm doen. Kimmy vinden lekkeg.’ ‘Goed, een glaasje limonade dan, kellner, met een rietje.’ ‘Pim ook loemimade,’ riep Pim, ‘met taart, Pim heeft honger.’ ‘Goed,’ zei tante Ans. ‘Breng voor hem ook limonade met een rietje, en vier taartjes, want wij lusten er ook wel eentje.’ ‘Met goom,’ vulde Kim aan. ‘Goom is lekkeg.’ Dat gaf een pret voor Pim en Kim. Zij staken de rietjes tot op den C.J. Kieviet, Pim en Kim 46 bodem van het glas en zogen om het hardst. ‘Mmmm, mmm, mmm!’ klonk het, en soms konden zij niet meer zuigen van het lachen. ‘Kimmy nog heelen boel,’ zei Kim, toen haar glas half leeg was. ‘Pim nog veel meer,’ zei Pim, maar zijn glas was al bijna leeg. En hoe verder zij kwamen, hoe grooter de pret werd, want zij begonnen lucht op te zuigen, en dan borrelde en pruttelde het op den bodem. Dat spelletje werd zoolang uitgemeten, als maar mogelijk was, maar eindelijk was dan toch het laatste droppeltje ‘loemimade’ verdwenen. De glazen werden op de tafel gezet en toen begon de aanval op het heerlijke gebakje. 't Waren taartjes met room, en dat was Pim en Kim heel duidelijk aan te zien, want hun mondjes, wangen en kinnetjes zaten er weldra dik onder, om van hun vingertjes niet te spreken. Hun Mama's hadden nog maar net tijd om alles weer wat schoon te maken, want in de verte klonk het ‘tuut-tuut’, en toen kwam de tram binnenrollen. Zij moesten zich haasten, om nog een goed plaatsje in een van de wagens te veroveren, zoo vol liep het, en toen werd de huisreis aanvaard. Pim en Kim hadden een heerlijken middag gehad. C.J. Kieviet, Pim en Kim 47 Zevende hoofdstuk. Een prettige zondagmiddag. De Zondag was altijd een bijzonder heerlijke dag voor Pim en Kim, want dan gingen zij, als het weer het maar eenigszins toeliet, een groote wandeling maken in het bosch. Dat was van lieverlede een vaste gewoonte bij de twee families geworden. De dokter zorgde er zooveel mogelijk voor, dat hij den Zondag vrij had. Dan kon hij 's morgens naar de kerk gaan, als hij er lust in had, en verder den geheelen dag aan zijn gezin wijden. Dat was een groot genot voor hem, want in de week had hij het altijd zoo druk, dat hij soms geeneens tijd had om te eten. 's Middags klokke twee was het gewoonte, dat met de wandeling begonnen werd. Voor Pim, zoowel als voor Kim, waren trekwagens gekocht, van die ouderwetsche, laag op de wielen en met breede sporten. Die waren gemakkelijk en sterk, en konden niet omslaan, wat met de gewone kinderwagens gemakkelijk had kunnen gebeuren, want het bosch was zeer heuvelachtig, en dikke boomwortels staken op de paden half boven den grond uit, zoodat zij wel kolossale wormen leken. Als Pim en Kim door het bosch liepen, struikelden zij er herhaaldelijk over, als zij niet goed uitkeken, waar zij hun voetjes zetten. Heel dikwijls gingen Oma en Opa ook mede, natuurlijk niet toen Opa zoo'n last van de rheumatiek had, maar dat was nu geheel over. En wat de kinderen verbazend prettig vonden was, dat ook tante Jet dikwijls van de partij was. Tante Jet was een jongere zuster van Kims Mama; zij was nog ongehuwd en had een betrekking in de naburige stad, maar gewoonlijk kwam zij van Zaterdag tot Maandagmorgen bij Opa en Oma logeeren en maakte dan de wandeling door het bosch mede. De kinderen C.J. Kieviet, Pim en Kim 48 waren dol op haar, want zij deed allerlei spelletjes met hen en kon heel mooi vertellen, zóó mooi, dat Pim en Kim gewoonlijk met open mondjes zaten te luisteren, en dan zat Kim, de beweeglijke Kim, altijd zoo stil als een muisje. Dezen keer was het gezelschap geheel voltallig. Oma en Opa waren ook gekomen, en Pim en Kim hadden tante Jet met gejuich begroet. Zij reden een zijstraat in, sloegen toen rechtsom en bereikten door een mooie laan het bosch. Die laan was voor de twee kleintjes nog verre van veilig, want een tal van auto's en fietsen rolde af en aan, maar toen zij eenmaal in het bosch waren, mochten Pim en Kim de wagentjes verlaten en vrij rondwandelen, want daar konden zij geen kwaad. Dat was een vreugde. Zij klommen tegen de heuvels op, tot zij den hoogsten top hadden bereikt, en liepen dan op een drafje weer naar beneden, hoe langer hoe harder natuurlijk, want zij kregen hoe langer hoe meer vaart. Eerst ging dat met een herhaaldelijk vallen gepaard en hadden zij zich meermalen bezeerd, maar door de ondervinding geleerd, wisten zij eindelijk hun evenwicht al heel goed te bewaren. Eens was Kim over een boomwortel gestruikeld, al lang geleden, en toen had zij haar bovenlipje en haar neusje erg bezeerd. Zij bleef schreiend op den grond liggen, en haar neusje bloedde. Dadelijk waren de anderen op haar toegesneld, om haar op te nemen en te troosten. ‘Och,’ zei tante Jet met medelijden, ‘haar neusje bloedt en haar lipje wordt heelemaal dik. Arme stumper!’ En zij kuste Kim op haar wangetjes en stelpte het bloeden met haar zakdoekje, en gaf haar, om haar te troosten, een lekker chocolaadje. Allen stonden om haar heen. ‘Arme Kimmy,’ klonk het, ‘ben je zoo gevallen?’ Opeens begon ook Pim, wiens tegenwoordigheid voor een oogenblik door iedereen vergeten was, luidkeels te schreeuwen, en toen zij naar hem omkeken, zagen zij hem voorover op den grond liggen, met zijn neus diep in het mos. En hij jammerde: ‘Pim wil ook bloedneusje hebben en dikke lipje en lekker chocolaadje! Pim wil ook bloedneusje hebben....’ Lachend tilde de dokter hem van den grond op. Blijkbaar verkeerde Pim in de meening, dat Kim een groot buitenkansje te beurt was gevallen, en speet het hem, dat zijn neus ook niet bloedde. Zelfs Kim, die niet C.J. Kieviet, Pim en Kim 49 erg kleinzeerig was, schoot er om in een lach, maar tegelijkertijd liepen de traantjes haar nog over de wangetjes, want zij had zich erg bezeerd. Het chocolaadje verrichtte echter wonderen en zij was haar verdriet al weer spoedig vergeten, evenals Pim, die in de stellige overtuiging leefde, dat hij zijn chocolaadje dubbel en dwars had verdiend. Dat alles was nu al lang geleden, en Pim en Kim renden vroolijk de heuvels op en af. Zij hadden er geen erg in, dat tante Jet zich ongemerkt van het gezelschap verwijderde, en zich op eenigen afstand achter een dikken boomstam verschool. ‘Piep!’ riep zij met een hooge stem. ‘Piep!’ Kim en Pim stonden stil om te luisteren. ‘Piep!’ klonk het nogmaals uit de verte. ‘Tante Jet is weggekgopen!’ juichte Kim. ‘Ik ga haag zoeken.’ ‘Ikke ook!’ zei Pim, en op een drafje liepen zij weg om te kijken, wie haar het eerst vinden zou. Gewoonlijk won Kim het, want zij kon harder loopen dan Pim, maar dezen keer ging zij den verkeerden kant uit, terwijl Pim zoo gelukkig was, de goede richting te nemen. Doch zoo heel gauw was tante Jet niet gevonden, want zij zat niet alleen neer-gehurkt achter een dikken boomstam, maar bovendien was zij nog bijna geheel aan het gezicht onttrokken door het dichte heestergewas, dat haar omringde. O, wat zochten Pim en Kim. Soms waren zij heel dicht bij tante Jet, en dan hield deze zich zoo stil als een muisje, maar dan weer dwaalden de kleintjes af en bewogen zich in geheel verkeerde richting. ‘Piep! Piep! Piep!’ riep tante Jet dan. ‘Hier!’ riep Pim. ‘Hier zit ze.’ Maar hij zag haar niet. ‘Ja, ja, daag zit ze!’ riep ook Kim, en beiden keerden op hun schreden terug. Opeens zag Pim iets wits tusschen de struiken blinken. Hij liep er op af en ha, daar had hij haar gevonden. ‘Hier is ze! Hier is ze!’ juichte hij. ‘Pim heeft het gewonnen.’ ‘Piep! Piep!’ klonk het van uit de verte. ‘Zoeken, Pim!’ riep tante Ans. ‘Papa is stilletjes weggekropen.’ Dat gaf een pret. ‘Tante Jet zal helpen zoeken!’ zei deze, en zij keek overal, waar zij wist, dat de dokter niet was. Maar toch bracht zij Pim en Kim al zoekende op den goeden weg. C.J. Kieviet, Pim en Kim 50 ‘Je bent warm, Pim!’ riep Opa. ‘O, je bent zoo warm.’ ‘Is Kimmy niet wagm?’ vroeg Kim. ‘Neen, Kimmy is koud!’ zei Opa. ‘Pim is veel warmer.’ ‘Waar zou die Papa toch zitten, Pim?’ zei tante Jet, die tevergeefs achter wel tien boomstammen keek. ‘Piep! Piep!’ riep de dokter, terwijl hij even om een hoekje keek om te zien, of de kinderen nog ver van hem af waren. Maar dadelijk trok hij zijn hoofd terug, toen hij zag, dat Kim dicht bij hem was en regelrecht op den boom toeliep, waarachter hij verborgen zat. 't Was echter te laat. Kim had hem reeds gezien, en een oogenblik later voelde hij twee armpjes om zijn hals slaan en hoorde hij zeggen: ‘Kimmy heeft Oom Dok gevind, Kimmy heeft gewonnen.’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 51 ‘Pim ook gevind,’ riep Pim, maar hij bedoelde, dat hij tante Jet het eerst ontdekt had. Toen zij genoeg van het spelletje kregen, werd weer verder gewandeld. Kim en Pim trokken ieder een van de wagentjes voort en probeerden tevergeefs, om ze tegen een hoogte op te brengen. Natuurlijk kwamen tante Jet en Kimmy's Papa hun te hulp, anders hadden zij het nooit klaar gespeeld. Eindelijk hadden zij een open plek in het bosch bereikt, waar wel honderd en meer paddestoelen stonden van allerlei kleur en grootte. Er waren bruine bij en roode en witte, o, van allerlei soort. ‘Kijk eens, wat een paddestoelen!’ riep tante Jet de kinderen toe. ‘Daag zitten de kaboutegmannetjes op!’ riep Kim. ‘Niet waar, Pim ziet niet de boukatermannetjes!’ zei Pim. ‘Jawel,’ hield Kim vol, ‘tante Jet heeft vegteld van de kleine mannetjes, zóó klein, zóó klein!’ hield Kim vol, en zij wees met haar vingertjes, hoe klein die wonderlijke kereltjes wel waren. ‘Niet waar,’ hield Pim vol. ‘Pim ziet ze niet.’ ‘Ja,’ zei tante Jet, ‘'s nachts komen de kaboutertjes uit een gaatje in den grond kruipen, en dan gaan ze hier muziek maken en dansen. En als ze moede worden, dan nemen zij op de paddestoelen plaats, om weer uit te rusten. Kijk, zie je dien grooten paddestoel wel?’ ‘Ja, Kimmy ziet hem.’ ‘Pim ziet hem ook. Maar daar zit geen boukatermannetje op,’ zei Pim. ‘Neen, dat is de tafel van de aardmannetjes,’ vertelde tante Jet. ‘Dan zetten ze de kleine paddestoeltjes rondom de tafel en gaan er op zitten, en dan zingen ze en doen mekaar vertellinkjes. Is dat niet grappig?’ ‘Egg ggappig,’ vond Kim. ‘Ja, erg grappig!’ zei ook Pim. ‘En willen wij nu ook eens dansen?’ vroeg tante Jet. ‘We hebben er hier mooi de ruimte voor.’ ‘Ja, ja!’ juichten Pim en Kim. ‘Dansen! We gaan dansen!’ ‘O, ik weet zoo'n mooi spelletje,’ zei tante. ‘Komt, Papa's en Mama's en Oma en Opa, allemaal meedoen! We gaan in een kring staan en geven elkander de hand, zóó. Kim, jij tusschen Opa en Oma, en Pim tusschen Papa en Mammie. Goed zoo. C.J. Kieviet, Pim en Kim 52 Nu gaan we in de rondte dansen en dan zingen we allemaal: Vinger in den hoed, Wie meeêeedoet, Van aaaavond, Met 'n kaaaaarsje, Met 'n lichtje aan de deur, Hoezee! En terwijl tante Jet met een langen uithaal ‘hoezee’ zong, - want zij zong nog maar alleen, omdat de anderen het versje nog niet kenden, - hurkte zij neer tot op den grond. Pim en Kim vonden het een prachtig versje en riepen om het hardst: ‘Weer doen! Weer doen!’ Daar ging het weer, en nu zongen allen, zoo goed en zoo kwaad als het ging, met tante Jet mede, terwijl zij hand aan hand een rondedans maakten: Vinger in den hoed, Wij meeêeedoet, Van aaaaavond, Met 'n kaaaaarsje, Met 'n lichtje aan de deur, Hoezee! Nu hurkten allen zoo diep, als zij konden, zoo diep zelfs, dat Pim en Kim hun evenwicht verloren en achterover op het mos terecht kwamen. Opa's knieën kraakten van de voor hem ongewone beweging, en toen hij zich oprichtte, kraakten zij weer, want Opa werd al oud en een beetje stijf. Kimmy hoorde het en keek Opa verbaasd met groote oogen aan. ‘Wat doet Opa in de knie?’ vroeg zij. ‘Opa doet knap-knap in de knie,’ zei Opa. ‘Dat is leuk,’ vond Kim, ‘Kim vinden egg leuk.’ Allen moesten om die dwaze opmerking van Kim lachen, Opa ook, maar toch vond hij dat geknapper in zijn knie niet zoo leuk als Kim. ‘Weer doen! Weer doen!’ riepen Pim en Kim. Het vroolijke spelletje werd zoolang herhaald, tot Opa en Oma geheel buiten adem raakten en zich uit den kring losmaakten. Toen deden de anderen het nog een paar maal tot besluit. C.J. Kieviet, Pim en Kim 53 En voort ging het weer, steeds verder het groote bosch in. Opeens zagen zij twee eekhoorntjes, die elkander achterna zaten. Zij liepen over den grond door het zachte groene mos, en toen de achterste den voorste bijna had ingehaald, keerde deze zich plotseling om en zette toen den andere na. 't Was aardig, om te zien. Wat hadden zij prachtige pluimstaarten en wat waren het mooie diertjes. ‘Eekhoorntjes! Eekhoorntjes!’ riepen Pim en Kim, en zij liepen op de diertjes toe om hen te vangen. Maar daar was natuurlijk geen denken aan. Zoodra de eekhoorntjes hen zagen komen, klommen zij tegen een hoogen sparreboom op, en waren weldra in het donkere naaldhout verdwenen. Maar een eindje verder zagen zij weer wat aardigs. Daar zaten twee mooie, lichtgele duifjes heel lief naast elkander op een dunnen boomtak, niet hoog boven den grond, zoodat Pim en Kim hen goed konden zien. ‘Kijk eens, wat zijn dat?’ vroeg Kim aan tante Jet, terwijl zij met haar vingertjes naar de mooie diertjes wees ‘Dat zijn tortelduifjes,’ zei tante Jet. ‘Blijf stil staan, anders worden zij bang en dan vliegen zij weg. Er vliegen er niet veel in het wild.’ De kinderen bleven stil staan. Toen riep tante Jet, het gekoer van duifjes nabootsende, wat zij heel goed kon: ‘Koekeroe! Koekeroe! Koekeroe!’ En onmiddellijk verhieven de duifjes, die in het geheel niet schuw bleken, zich op hun pootjes, en riepen vriendelijk terug: ‘Koekeroe! Koekeroe! Koekeroe!’ Bij eiken roep maakten zij voor de kindertjes een diepe buiging, waar Pim en Kim niet weinig om moesten lachen. ‘Koekegoe!’ riep Kim ook met een buiging. ‘Kockegoe! Koekegoe!’ ‘Koekeroe!’ riep ook Pim, terwijl hij voor de duifjes boog als een knipmes. De duifjes hielden niet op met koeren en buigen. ‘Hoe schattig!’ zei Oma. ‘En wat zijn ze mak. - Laten we hier een poosje gaan zitten, want ik word een beetje moe.’ Allen namen plaats op het zachte mos en vermaakten zich met de duifjes, die in het geheel geen aanstalten maakten om weg te vliegen. Blijkbaar vonden zij Pim en Kim heel lieve kindertjes. ‘Tante Jet een mooi vegtellinkje doen?’ vleide Kim, terwijl zij zich C.J. Kieviet, Pim en Kim 54 stijf tegen Tante aandrukte en haar armpje om haar middel sloeg. ‘Goed, klein vleistertje,’ zei tante Jet. ‘Luister dan maar. Er waren eens twee mooie duiven....’ ‘Die twee?’ riep Pim, terwijl hij naar de duifjes op den boomtak wees. ‘Neen,’ zei Tante, ‘die twee niet. Luister, dan zal ik het je vertellen. Die twee duifjes bouwden een nest, hoog boven in een boom in het groene loover, en in dat nest legden zij twee prachtige ronde eitjes, o, zoo lief. En op die eitjes gingen zij elk om de beurt zitten broeden, zoodat de eitjes lekker warm werden. Toen zij dat een paar weekjes gedaan hadden, zat er in elk eitje een klein, klein duifje....’ ‘Zoo klein?’ vroeg Kim, terwijl zij met twee vingertjes iets heel kleins aanwees. ‘Kim wil ook op mooie eitjes zitten.’ ‘Ja, zoo klein. Die kleine duifjes pikten tegen de schaal, tot er een gaatje in kwam, en toen kropen zij er uit....’ ‘Dat zou ik ook doen,’ viel Pim Tante in de rede. ‘Pim wil niet in eitje zitten.’ ‘Neen, dat wilden de twee duifjes ook niet. O, ze waren nog zoo klein, en ze hadden nog geen veertjes....’ ‘Pim heeft ook geen veertjes,’ zei Pim. ‘Ze waren nog heelemaal kaal,’ vervolgde Tante. ‘Kimmy ook heelemaal kaal, als ze in badje gaat,’ viel Kim in. ‘En ze hadden grooten honger. De twee oude duiven vlogen uit en zochten voedsel voor de kindertjes, en ze hadden het erg druk, want de kleintjes hadden altijd honger en kregen nooit genoeg....’ ‘Pim ook altijd honger, Pim ook nooit genoeg,’ zei Pim. ‘Stil, luistegen,’ vermaande Kim, die Tante de woorden haast van de lippen las. ‘En zij groeiden hard,’ vervolgde Tante. ‘Elken dag konden de ouden zien, dat zij grooter geworden waren, en zij kregen mooie veertjes en groote vleugeltjes. O, 't werden prachtige diertjes. Eindelijk waren zij al zoo groot, dat zij haast vliegen konden, en daar verlangden zij heel sterk naar. Wat zou dàt mooi wezen, als zij op den rand van het nest konden staan, en dan de vleugels uitslaan, en vliegen van boom tot boom en hoog in de lucht, de mooie gouden zon tegemoet. Eindelijk zou het nog maar een paar daagjes duren, en dan konden zij het nest verlaten en wegvliegen. C.J. Kieviet, Pim en Kim 55 ‘Maar toen gebeurde er iets verschrikkelijks. In het bosch liep een stoute jongen, en die zag het nest, hoog in den boom. ‘Wacht,’ dacht hij, ‘in dat nest zitten jonge duiven. Die ga ik vangen....’ ‘Maag dat mocht hij niet doen!’ riep Kimmy uit, terwijl zij tante Jet met groote oogen aankeek. ‘Neen, dat mocht hij niet doen, maar hij deed het toch, want het was een stoute jongen. Hij klom in den boom, al hooger en hooger, tot hij het nest had bereikt. De oude vogels vlogen boven zijn hoofd angstig heen en weer, want zij waren bang, dat hij hun kindertjes kwaad zou doen. En dat deed hij ook. Hij haalde de twee vogeltjes uit het nest, klom weer naar beneden, en liep toen hard naar huis, waar hij de twee mooie duifjes in een kooitje opsloot....’ ‘Dat was stout! Dat was stout! Nu konden de duifjes niet vliegen naag de zon,’ zei Kimmy, wie twee groote tranen langs de wangetjes vloeiden. ‘Pim zal hem klappen geven,’ riep Pim uit. ‘Zóó! Zóó! Zóó!’ En hij sloeg met zijn beide handjes in de lucht. ‘De jongen gaf de duifjes elken dag eten, en de duifjes groeiden goed, maar zij waren niet vroolijk, omdat zij in een kooitje moesten zitten en niet buiten konden vliegen in de hooge boomen en in den mooien zonneschijn,’ ging tante Jet voort. ‘En zij riepen wel koekeroe, koekeroe, koekeroe....’ ‘Koekeroe! Koekeroe! Koekeroe!’ riepen de duifjes in den boom, en zij bogen keer op keer voor Pim en Kim. ‘Maar,’ zei tante Jet, ‘het klonk niet vroolijk, want zij waren bedroefd. De kooi hing buiten tegen het huis. En wat gebeurde er eens op een keer? De jongen was bij de kooi geklommen om haar schoon te maken, en toen C.J. Kieviet, Pim en Kim 56 had hij vergeten, om het deurtje te sluiten, want het was al laat en hij moest hard loopen, om nog op tijd in school te wezen....’ ‘En toen, Tante, wat gebeugde eg toen?’ vroeg Kimmy, terwijl zij zich van spanning half oprichtte en haar gezichtje vlak voor tante Jets hoofd boog. En zij keek Tante vol spanning met haar groote oogen aan. ‘Wel, toen de jongen weg was, zagen de duifjes, dat het deurtje open stond, en toen wipten zij vlug naar buiten, en vlogen weg hoog de lucht in, en zij beschreven groote kringen om de kruinen van de boomen, tot zij er eindelijk moede van werden en op een boomtak gingen zitten om uit te rusten. - En kijk eens, Pim en Kim,’ zei tante Jet, terwijl zij naar de mooie duifjes op den boomtak wees, - ‘dáár zitten ze nog!’ ‘O, o, daag ben ik blij om!’ riep Kimmy uit, en zij klapte in haar handjes van vreugde. ‘Wat was dat een mooi vegtellentje, Tante!’ ‘Pim ook blij!’ riep Pim. En allen koerden tegen de duifjes in den boom, en de duifjes bogen vriendelijk en keerden zich om en om, en koerden zonder einde. Zoo ging de middag heerlijk voorbij en werd eindelijk de terugtocht aanvaard, want het werd tijd voor het middagmaal. Oma, Opa en tante Jet bleven bij Kimmy's ouders eten, en na het eten deed Tante nog prettige spelletjes met Kim. Ja, ja, de Zondagen waren heerlijke dagen, en Kimmy vond tante Jet een schat. Zij was dol op haar, maar tante Jet op Kim niet minder. En Pim vond zij een snoes van een jongen. C.J. Kieviet, Pim en Kim 57 Achtste hoofdstuk. Pim en Kim vinden het poortje los, en de gevolgen daarvan. 't Werd nazomer, maar 't was een mooie dag. Pim en Kim wandelden in den tuin. Pim had de trekkar uit de schuur gehaald en de kat op het kussen gelegd, wat de kat heel prettig vond, want hij was een mak dier. Poes schudde met zijn nagels het kussen een beetje op, draaide zich eenige keeren rond, en ging toen lekker liggen met zijn oogen dicht. Weldra was hij ingeslapen. Pim trok hem in zijn wagen door de paden van den tuin, terwijl Kim haar poppenwagentje voortduwde, waar zij de pop ingezet had. 't Was een mooie pop. Zij had nu haar oogen wijd open, maar als zij ging liggen, kon zij ze ook dicht doen. Dat vond Kim erg leuk. Samen reden zij den tuin op en neer. C.J. Kieviet, Pim en Kim 58 ‘Pop is Kimmy's kindje,’ zei Kim. ‘Poes is Pims kindje,’ zei Pim. En beiden waren zij zeer met hun spruit ingenomen. Soms lieten zij hun wagens een poosje in den steek, om bloempjes te plukken, waarmede Kim haar pop versierde. Zij stak ze in de knoopsgaten van de poppejurk. Pim had het ook bij poes geprobeerd, maar toen hij bij haar geen knoopsgaten kon vinden, had hij zijn pogingen maar opgegeven. Poes scheen er trouwens ook maar heel weinig om te geven, want zij had haar oogen maar heel eventjes open gedaan en ze toen weer dadelijk stijf dicht geknepen. Zij sliep weer lekker. Zoo langzamerhand zakten zij naar den zandbak af en besloten, daar een poosje te gaan spelen. Kim nam de pop uit den wagen en ging er mede op den zandhoop zitten, om de bloempjes, die losgeraakt waren, weer in de knoopsgaten te steken. En Pim nam zijn schopje en wierp wolken zand in de hoogte. Poes kreeg per ongeluk de volle laag, zoodat zij verschrikt wakker werd en uit den wagen sprong. Dichtbij, op een zonnig plekje naast een heesterperk, ging zij haar slaapje verder voortzetten. Toen Pim van het scheppen genoeg kreeg, besloot hij poffertjes te gaan bakken. Eerst bakte hij er een voor zichzelf, toen een voor poes, toen een voor Kim en daarna een voor de pop. Ook bakte hij taarten voor Mama, voor tante Fré, voor tante Jet, voor Oma en voor Opa. Intusschen zat Kim rustig met haar pop te spelen en aan één stuk door tegen haar te praten, want haar mondje stond alleen stil, als zij sliep, en dan nog niet eens altijd; dikwijls droomde zij overluid. De twee moeders waren al eens naar de kinderen komen kijken, maar toen zij hen zoo rustig aan het spelen vonden, waren zij weer ongemerkt weggegaan. Opeens werden Pim en Kim uit hun spel opgeschrikt door een jammerlijk gepiep, en toen zij opkeken, zagen zij, dat poes een vogeltje gevangen had, dat onvoorzichtig te dicht in haar nabijheid gekomen was. Zij had het gegrepen met haar scherpe klauwen, en hield het miauwend van bloeddorst tusschen de sterke kaken geklemd. 't Was akelig om het noodgeschrei van het ongelukkige vogeltje te hooren, en te zien, hoe het in doodsangst de vleugeltjes uitsloeg. Kim sprong verschrikt overeind en staarde het met groote oogen aan. C.J. Kieviet, Pim en Kim 59 Haar wangetjes werden doodsbleek, want zij was een zeer teergevoelig kindje, en groote tranen vulden haar oogjes. ‘O, - o, - dat agme vogeltje!’ riep zij stamelend uit. ‘Die stoute poes - -!’ En een snik ontsnapte haar borstje. Pim vloog het zandhok uit met een schopje in de hand, om er de kat mede te slaan, maar poes liep zoo hard mogelijk weg en ging in een verborgen hoekje het vogeltje verslinden. Kimmy beefde er van, en Pim liep poes overal te zoeken, om het vogeltje te bevrijden, maar hij kon haar nergens vinden. Hij zou trouwens toch te laat gekomen zijn, want het beestje was al dood. Na dien tijd hield Kim niet meer van poes. Zij liep met haar pop den zandbak uit, zette de pop weer in het wagentje, en reed naar den zijkant van het huis. Pim drentelde haar met een kruiwagentje, waarop zijn schopje lag, achterna. Kim had daar in het geheel geen bepaalde bedoeling mede, want in den voortuin kon zij toch niet komen, daar het poortje altijd dicht was, dat wist zij wel. Maar zie, dezen keer stond het bij toeval open. De slagersjongen had vleesch bij Mina in de keuken gebracht en, toen hij wegging, niet gemerkt, dat er een dood boomtakje tusschen het hekje gevallen was, waardoor het niet meer dicht kon. Kim duwde het hek verder open en reed met haar poppewagen den voortuin in, trouw gevolgd door Pim met zijn kruiwagentje. Zij drentelden eerst een poosje door den tuin rond, tot zij bij het hek kwamen, dat toegang gaf tot de straat. Kim deed het open en reed er haar wagentje door. Pim volgde haar als haar schaduw. 't Was jammer, dat niemand zag, wat er gebeurde, want zij kwamen nu op zeer gevaarlijk terrein, en zij waren beiden nog veel te jong, om ergens gevaar in te zien. Zij waren nog maar pas buiten het hek, of een auto reed rakelings langs hen heen. Gelukkig liepen zij nog op het wandelpad, zoodat hij hen niet raken kon. ‘Wij gaan naag het bosch, Pim,’ zei Kim, die flink doorstapte. ‘Ja,’ zei Pim, ‘kastannies zoeken. Die doet Pim in den kruiwagen.’ ‘Ja, en Kim doet in poppewagen. Dan kan pop met kastannies spelen, en - kijk, daag ligt een mooi eikeltje.’ Kim raapte den eikel op en legde hem bij de pop. ‘Pim ook een eikeltje, - en nog een, - dat is vier,’ zei Pim. C.J. Kieviet, Pim en Kim 60 ‘Ja, Kimmy kan ook tellen,’ beweerde Kim. ‘Eén, twee, zeven, vieg.’ Zij reden weer verder en sloegen weldra een hoek om, zooals Papa en Mama ook altijd deden, als zij met hen naar het bosch gingen. Zij kwamen nu in een villa-park, waar het niet erg druk was, lang zoo druk niet als op de groote dorpsstraat, en zij liepen daar dus veel minder gevaar, maar toch kon er elk oogenblik een groot ongeluk gebeuren. Er reden groentekarren met paarden er voor, en fietsen van bakkers en slagers, met groote manden voorop. Gelukkig bleven Pim en Kim toevallig op het wandelpad, want daar vonden zij de meeste kastanjes en eikels. Hun voorraad werd steeds grooter, en al zoekende dwaalden zij hoe langer hoe verder van huis af. ‘Pim al heele boel kastannies en eikels!’ riep Pim trotsch uit, want hij voelde zich zoo rijk als een koning. ‘Kimmy ook veel,’ zei Kim. ‘Nu gaan wij naag het bosch, naag de kaboutegmannetjes kijken, en naag de mooie duifjes.’ ‘Ja, naar de boukatermannetjes en de paddestoelen,’ zei Pim, die als altijd veel moeite had, om het woord kaboutermannetjes uit te spreken. Ha, eindelijk kwamen zij aan een breede dwarsstraat, en aan den overkant daarvan zagen zij het bosch. ‘Dáár is het bosch!’ riep Pim uit. ‘Ja, daag is het bosch!’ beaamde Kim. Maar opeens zag zij een verbazend grooten hond, die eenige meters verder rustig op een zonnig plekje lag te slapen. ‘Kijk eens, Pim, wat een ggoote hond, - dáág, - dáág!’ En zij wees met haar vingertje naar de plek, waar de hond met zijn kop op den grond uitgestrekt lag, in een diepen slaap verzonken. ‘Ja, ikke zier hem,’ zei Pim. Pim liet zijn kruiwagen en Kim haar poppewagen in den steek, en samen liepen zij naar den hond, die bij hun nadering even zijn grooten kop oplichtte om te zien, wie hem in zijn slaapje durfden storen, maar weer onmiddellijk zijn oogen dichtkneep, toen hij zag, dat het maar twee kleine kindertjes waren, en er dus voor hem geen gevaar te duchten was. Trouwens, erg bang was hij niet uitgevallen, want hij was een kwade hond, die al menigen bedelaar in zijn broekspijpen en soms ook wel in zijn beenen gebeten had. Bedelaars kon hij nu eenmaal niet uitstaan, en zij hadden het gewoonlijk kwaad bij hem te verantwoorden. Van kleine C.J. Kieviet, Pim en Kim 61 kindertjes hield hij wel, maar hij vond het nu toch erg vervelend, dat zij hem in zijn slaapje kwamen storen. Hij lag daar nu juist zoo lekker rustig in het zonnetje. Pim en Kim hurkten voor zijn grooten kop neêr, en Kim aaide hem over zijn lange flapooren. ‘Hondje is egg lief,’ zei ze. ‘Kimmy aait hondje.’ ‘Pim aait hem ook,’ zei Pim, terwijl hij het andere oor van den hond met zijn handje bewerkte. De bond deed zijn oogen nogmaals open, keek de kinderen boos aan, en liet een dof, dreigend gebrom hooren. ‘Hondje vinden aagdig, dat Kimmy hem aait,’ zei Kim. ‘Aai, - aai, - aai! Dag, lieve hondje!’ ‘Ja, vinden aardig,’ zei Pim, en zij streelden met hun beidjes de groote ooren om het hardst. Maar 't verveelde den hond geducht. Opeens sprong hij woest overeind en blafte met een geweldig geluid: ‘Woef! - Woef! - Woef!’ Hij nam een grooten sprong over de kinderen heen, en rende weg, zoo hard hij kon. Pim en Kim schrokken er zoo geweldig van, dat zij achterovertegen den grond rolden en luidkeels begonnen te schreeuwen, en zij zagen alle twee zoo wit als krijt. Gelukkig had de groote hond hen niet gebeten, want dan zou het veel erger geweest zijn. Hij had hun neusjes wel kunnen afhappen, want hij had verbazend sterke tanden. Maar die kleine kindertjes vond hij de moeite niet waard, om zoo hardhandig aan te pakken. Zij waren hem daarvoor nog veel te klein. Als het nu nog een bedelaar geweest was, ja, dan was het wat anders! Pim en Kim krabbelden, toen de eerste schrik voorbij was, haastig overeind, en liepen zonder op of om te kijken naar hun wagentjes terug. ‘Die hond is stout!’ zei Kimmy, terwijl zij met haar mouwtje de tranen van haar wangen veegde. ‘Kimmy wil niet meeg met den hond spelen. Kimmy gaat naag de lieve kaboutegmannetjes.’ ‘Pim gaat ook naar de boukatermannetjes,’ zei Pim. Zij staken met hun wagentjes dwars de straat over, en zagen niet, dat er in de verte in vliegende vaart een groote auto kwam aanrijden. En al hadden zij den auto opgemerkt, dan zou dat voor hen toch geen ver- C.J. Kieviet, Pim en Kim 62 schil gemaakt hebben, want zij waren nog te jong, om het gevaarlijke van hun toestand te begrijpen. De auto naderde met volle vaart, en nog waren de kindertjes midden op de straat. Zij lieten hun wagentjes even los om enkele kastanjes op te rapen, die op den weg lagen. O, 't was verschrikkelijk! Zou de chauffeur hen niet zien en met woeste vaart over hen heenrijden? O, - ach, dan zouden die lieve Pim en Kim alle twee dood zijn. Intusschen was hun verdwijning thuis reeds opgemerkt en verkeerden de arme Mama's in de grootste ongerustheid. Kims Mammie was den tuin ingeloopen om te kijken, of de kindertjes nog lief aan het spelen waren, en had ze nergens kunnen vinden, noch in den tuin van de Braamhoeve, noch in dien van Rozenhof. Zij keek onder alle heesters en in alle hoeken en in de twee priëeltjes, maar nergens kon zij ze vinden. Toen werd zij doodelijk ongerust. ‘Kimmy!’ riep ze. ‘Kimmy! Pim! Waar ben je?’ Maar zij kreeg geen antwoord. Zij snelde de paden door van de beide tuinen, en riep herhaaldelijk: ‘Pim! Kimmy! Waar ben je?’ Toen ijlde zij het huis van tante Ans binnen, en vroeg gejaagd en angstig: ‘Ans, zijn de kinderen hier?’ ‘De kinderen? Neen, die spelen immers in den tuin?’ ‘Neen, neen, daar zijn ze niet, daar zijn ze niet. O, wat ben ik ongerust, ik weet me geen raad!’ ‘Zijn ze daar niet?’ herhaalde tante Ans, en meteen snelde zij de kamer uit, de gang en de keuken door en den tuin in. Tante Fré volgde haar op den voet, en beiden liepen gejaagd de paden door en keken onder struiken en in de schuur, en riepen herhaaldelijk: ‘Pim, Kimmy! Waar ben je? Waar ben je? Pim, Kimmy, waar ben je toch?’ Helaas, ze kregen geen antwoord, en de twee Moeders werden wanhopig. Zij snelden naar de hekjes om te zien, of die wel goed gesloten waren. Ja, op Rozenhof was het dicht, maar, o wee, o wee, bij tante Fré was het open. Er lag een doode tak tusschen het hekje, waardoor het niet goed dichtgevallen was. Thans begrepen zij, wat er gebeurd was. De twee kindertjes C.J. Kieviet, Pim en Kim 63 waren door het open hek gegaan, den voortuin door en de straat op. O, o, wat zou er nu gebeurd zijn? Welk groot ongeluk zou dien armen lievelingen nu getroffen hebben? Zonder hoed of mantel liepen zij de straat op. ‘Ga jij dien kant op, dan zal ik hierheen gaan,’ zei Kimmy's moeder, en haastig verwijderden zij zich in tegenovergestelde richting. Hun knieën knikten van angst en hun borst was zoo beklemd, dat zij haast geen adem konden halen. Ach, ach, wat zou er gebeurd zijn? Hoe zouden zij hun arme lievelingen terug vinden? O, er was geen twijfel mogelijk, zij zouden vast en zeker een groot ongeluk gekregen hebben. Voort ijlden zij, om dan weer plotseling stil te staan, ten einde aan een of anderen voorbijganger te vragen, of zij de twee kindertjes niet hadden gezien. Maar niemand had hen opgemerkt. Opeens keerde tante Ans op haar schreden terug, liep haar huis binnen en snelde naar de telefoon. ‘Hallo! Het politie-bureau, asjeblief Juffrouw, vlug!’ ‘Hallo! Met Mevrouw Dr. van den Bosch. Mijn kindje en dat van Mevrouw van Kampen van de Braamhoeve zijn ongemerkt de straat opgegaan. Heeft u er soms al van gehoord? - O neen? Vreeselijk. - ja mijnheer, nog geen drie jaar oud, - zien nog geen gevaar. - Agenten uitzenden? O, graag, graag, - haast u, asjeblief, elk oogenblik kan het te laat zijn! O, ik weet me geen raad. - Ja mijnheer, vermoedelijk naar het bosch, - dank u, - dank u!’ Een oogenblik later ging bij den commissaris van politie opnieuw de telefoonschel. Ditmaal werd hij opgeroepen door Kimmy's moeder, die ook naar huis was teruggesneld, om de hulp der politie in te roepen. ‘Hallo!’ riep zij. ‘Met den Commissaris? Ik ben Mevrouw van Kampen, van de Braamhoeve - o, wat zegt u? - Heeft Mevrouw van den Bosch u al opgebeld? - Al agenten uitgezonden op de fiets? Dank u, - dank u! - In de richting van het bosch, zegt u? Ja, op de Kasteellaan zullen zij wel niet zijn. Daar zouden ze al lang een ongeluk gekregen hebben, en dan had u er wel al van gehoord. - Dank u!’ Juist wilde Mevrouw van Kampen de kamer, waar de telefoon hing, verlaten, toen zij opgebeld werd. Dadelijk keerde zij terug. ‘Met den Commissaris? - Wat zegt u, - gevonden? O, goddank, C.J. Kieviet, Pim en Kim 64 goddank! Waar? Hoe? - Weet u het niet? - O, opgebeld door een agent, maar niet door een, dien u ervoor uitgezonden had? - Thuis laten brengen? - ja, asjeblief - o, wat ben ik blij, wat ben ik blij!’ Haastig liep Kimmy's Mama naar tante Ans, om haar de blijde boodschap mede te deelen, maar zij vond haar al aan de telefoon, waar de Commissaris van politie haar opgebeld had om haar te zeggen, dat de kinderen gevonden waren en thuis gebracht zouden worden. Wat waren zij blij. Zij schreiden van vreugde. Wat was er met de twee kleintjes gebeurd? Juist toen de auto met groote snelheid kwam aangereden en Pim en Kim zich nog midden op de straat bevonden, zoodat het haast niet kon uitblijven, of er zou een groot ongeluk gebeuren, kwam er uit het bosch een agent aanrijden op zijn fiets, en deze zag, welk ontzettend gevaar de kinderen bedreigde. De chauffeur zat te praten met een heer achterin den auto en scheen de kleintjes niet op te merken. Zonder zich een oogenblik te bedenken, wierp de agent zijn fiets tegen den grond, sprong vliegensvlug midden op de straat, greep Pim met de eene en Kim met de andere hand stevig vast en sprong nog juist, voordat de auto passeerde, met hen naar den kant van den weg. 't Scheelde maar C.J. Kieviet, Pim en Kim 65 zus of zoo, of hij was zelf nog door den auto geraakt, en Pims mooie kruiwagen en Kims poppenwagen en pop waren aan gruzelementen gereden. Alleen Pims schopje was nog heel, de wielen van den auto hadden het niet geraakt. De auto stopte op bevel van den heer, die achterin zat, en tegen den chauffeur werd proces-verbaal opgemaakt wegens onvoorzichtig rijden. Hij had, toen hij de kindertjes eindelijk zag, nog wel met alle kracht geremd, maar 't was te laat geweest, en hij had niet tijdig meer kunnen stoppen. Kim en Pim schreiden jammerlijk, Kim om haar stukkende pop en wagen, en Pim om zijn mooie kruiwagentje, waar een wiel van den auto dwars overheen gegaan was. De agent raapte de stukken bij elkander, en begaf zich met de kindertjes en zijn fiets naar een winkel daar in de buurt om te vragen, of hij even van de telefoon gebruik mocht maken, wat hem met de grootste bereidwilligheid werd toegestaan. Daar telefoneerde hij aan den Commissaris, wat er gebeurd was, en vroeg hij, wat er met de kindertjes gedaan moest worden. De Commissaris lichtte hem in, waar zij woonden, en droeg hem op, hen naar huis te brengen. De fiets moest hij maar zoolang bij den winkelier laten staan, als dat mocht. Zoo kwamen Pim en Kim een half uurtje later onder politie-geleide thuis, Kim nog met tranen op de wangen vanwege den gebroken wagen en pop, Pim met zijn schopje over den schouder en een sip gezicht. Wat werden zij omhelsd en getroeteld en gekust! O, de Moeders konden hun schatjes haast niet loslaten, zoo blij waren zij, dat zij ze ongedeerd terug hadden gekregen. En toen de eerste vreugde van het gelukkig wederzien voorbij was, vroegen zij aan den agent, die met de fragmenten van de wagentjes en de pop geduldig stond te wachten, waar hij hen gevonden had en hoe het kwam, dat alles zoo stuk was. En toen vertelde de agent, dat hij de kindertjes met de wagentjes midden op de Boschlaan aangetroffen had, terwijl er in volle vaart een auto naderde, waarvan de chauffeur geen erg in hen had gehad. Hij vertelde vervolgens, hoe hij nog net bijtijds van zijn fiets springen, de kindertjes grijpen en hen aan den kant van den weg in veiligheid brengen kon, maar 't was op 't nippertje af geweest. ‘En 't spijt me wel, dames,’ zoo besloot hij, ‘dat ik de wagentjes en C.J. Kieviet, Pim en Kim 66 de pop niet heb kunnen redden, maar ik had er geen tijd meer voor. De auto reed er dwars overheen. Hier hebt u de stukken; ik vrees, dat er niet veel meer aan te doen zal zijn. Ze zijn kort en klein!’ ‘Maar dat is niets, dat is niets!’ riepen de gelukkige Moeders als uit één mond uit. En Kimmy's Moeder zei, terwijl zij den agent met bewondering aanstaarde: ‘Maar u hebt een heldendaad verricht, goede man, waarvoor ik u nooit genoeg danken kan, neen, - nooit, nooit genoeg!’ En zij drukte nogmaals Kimmy hartstochtelijk aan haar borst en overdekte haar gezichtje met kussen. ‘Neen, nooit genoeg, nooit genoeg!’ zei tante Ans, die Pim stijf in haar armen gesloten hield. ‘Dan zal ik nu maar gaan,’ zei de agent. ‘Zal ik de stukken maar hier in de gang leggen?’ ‘Ja, dat is goed.’ Even later was de agent verdwenen, en toen tegen etenstijd de Vaders thuiskwamen, werd hun in kleuren en geuren verteld, wat er gebeurd was, en welk een groot ongeluk den kinderen had bedreigd, en hoe dapper de agent zijn eigen leven gewaagd had, om dat van de kindertjes te redden. ‘Voortaan gaat er een ketting met een hangslot op het poortje,’ zei Kimmy's vader, ‘en de boodschappen van bakkers, slagers etcetera moeten maar aan de voordeur bezorgd worden. Zoo iets mag nooit meer kunnen gebeuren.’ Reeds den volgenden dag werd aan de beide poortjes de ketting aangebracht, maar nog dezelfden avond begaven Dr. van den Bosch en Mijnheer van Kampen zich naar den Commissaris van politie, om hem te te vragen, hoe de brave agent heette en waar hij woonde. En toen zij dat wisten, zochten zij hem op in zijn eenvoudige woning, om hem te bedanken voor den heldenmoed, waarmede hij hun lieve kindertjes van een wissen dood had gered, en zij gaven hem uit dankbaarheid zoo'n groote belooning, dat de goede man zelf er verbaasd over stond. Hij kon er met gemak zijn vrouw en alle drie zijn kinderen nieuwe kleeren voor koopen, en hield dan nog genoeg over, om een flinke winterprovisie in te slaan. De brave man vond het zelf veel te erg. C.J. Kieviet, Pim en Kim 67 Negende hoofdstuk. Pims verjaardag. 't Was na den maaltijd. Pim zat op de tafel, met zijn voetjes in Mama's schoot, en Mama liefkoosde haar dikken schat. Papa was in zijn krant verdiept. Hij had een poosje met hem op den grond gespeeld, tot Pim daar genoeg van kreeg, en toen was Pim op Mama's schoot geklommen en daarna op de tafel. Daar mocht hij 's avonds wel eens meer een minuutje of wat op zitten. O, wat hield Mammie veel van hem. Zij sloeg hem telkens haar armen om zijn mollige leden, en drukte hem tegen zich aan en kuste hem op de bolle wangen. Pim vond dat wel aardig en liet dan graag met zich sollen. ‘O jongen, wat houd ik toch veel van je,’ zei Mammie. ‘En van wie houdt Pim erg veel, heel, - heel erg veel?’ ‘Van worst,’ zei Pim, welk antwoord een groote désillusie voor Mammie was. Maar Papa, die het gehoord had, moest er zoo om lachen, dat hij er een hoestbui van kreeg. ‘Van worst het allermeest, hè Pim?’ vroeg hij nog lachend. ‘En van wie nog meer?’ ‘Van Mammie,’ zei Pim. ‘Pim houdt van worst en Mammie.’ ‘Gelukkig,’ plaagde Papa. ‘Hoor je dat, Ans, jij komt in de tweede plaats. Worst staat bij Pim numero één.’ ‘Maar jou noemt hij in het geheel niet,’ plaagde Mama terug. ‘Ik heb in alle geval nog een hooger nummer bij hem dan jij, dus ik zou er verder het zwijgen maar toe doen. - Hè Pim, jij bent mijn lieveling, en Pim houdt heel veel van Mammie. En wie is er morgen jarig?’ ‘Pim.’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 68 ‘En hoe oud word je dan?’ ‘Drie jaar.’ ‘En wat krijg je dan?’ ‘Worst,’ beweerde Pim. ‘'t Is fameus!’ zei Papa, die weer in een lach schoot. ‘Die jongen lijkt wel dol op worst.’ ‘Neen, worst niet, - mooie cadeautjes,’ zei Mama. ‘En waar woont Pim?’ ‘Kasteellaan.’ ‘Goed. Welk nummer?’ ‘Nummer dertig.’ ‘En hoe heet Pim?’ ‘Willem.’ ‘Ja, - maar hoe nog meer?’ ‘Van den Bosch,’ zei Pim. ‘'t Is fameus, wat een geheugen!’ riep Papa uit. ‘Die jongen doet me telkens weer verbaasd staan. 't Is gewoon een wonderkind, Ans.’ ‘'t Is een schat,’ zei Mammie, terwijl ze hem weer eens heerlijk knuffelde. ‘Waar zijn nu de mooie cadeautjes?’ vroeg Pim, die nog niet veel verschil wist tusschen vandaag en morgen, en ze maar liever dadelijk in ontvangst nam. ‘Die krijg je nu nog niet,’ zei Mama. ‘Pim is nu nog niet jarig. Morgen, Pim, morgen, eerst moet je nog één nachtje slapen.’ Al spelende en pratende trok Mama hem zijn schoentjes en kousjes uit en ontdeed hem van zijn bovenkleertjes. Toen nam zij hem op haar arm, bracht hem bij Papa, om een nachtkusje, en vervolgens naar de badkamer, waar hij eerst nog eens frisch gewasschen werd, en toen kwam hij in zijn lekkere bedje. Den volgenden morgen werd hij op zijn gewonen tijd wakker, want slapen kon hij nog als de beste, en nadat hij zich eenigen tijd de oogen had liggen wrijven, herinnerde hij zich, dat er van cadeautjes gesproken was, en hij vond het niet onwaarschijnlijk, dat zij hem nu gegeven zouden worden. ‘Mammie!’ riep hij. ‘Papa! Mammie! Papa! krijg ik nu de mooie cadeautjes?’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 69 ‘Ja lieveling!’ riep Papa, die zich al aan het kleeden was, uit de badkamer. En Mama sprong vlug uit haar bed, nam haar jarigen jongen in haar armen en kuste hem op zijn beide wangen. ‘Pim krijgt een mooi cadeautje, hoor, omdat hij jarig is, een mooi, groot cadeau. 't Staat beneden in de gang. Als Papa klaar is, gaan we er naar toe.’ Zij trok gauw haar morgenjapon aan, en was er juist mede klaar, toen Papa uit de badkamer kwam. ‘Waar is mijn jarige vent?’ riep hij, terwijl hij hem opnam en hem kuste. ‘Ik feliciteer je, Pim, met je verjaardag, en nu gaan we naar beneden, naar je mooie cadeau.’ In zijn sterke armen droeg hij hem de trap af, en toen zij in de hall kwamen, o, toen keek Pim zijn oogen haast uit, want daar stond een prachtig hobbelpaard, o, zoo mooi. Neen, niet maar zoo'n gewoon hobbelpaardje, zoo'n houten ding, waarop kleine kindertjes rijden, gezeten in een hoepel, waar zij niet uit kunnen vallen, - o neen, dit was een echt paard met vier beenen, en het had overal haar, en prachtige manen en een langen staart, en het kon kijken, want het had echte oogen, en op zijn rug lag een zadel, waaraan stijgbeugels hingen, en het had een bit in den mond, met mooie leêren leidsels er aan. Zoo'n prachtig hobbelpaard had Pim nog nooit gezien, neen, nog nooit van zijn leven. Hij stond doodstil naar het schitterende dier te kijken en zei geen woord, maar zijn oogen glinsterden van blijdschap. Zijn ouders konden het hem aanzien, hoe blij hij er mede was. ‘Nu, hoe vindt Pim dat mooie paard?’ vroeg Papa. ‘Prachtig,’ zei Pim. ‘Mag Pim daar op zitten?’ ‘Ja, zeker, maar eerst moet Pim Mama en Papa bedanken voor het mooie cadeau.’ Pim omhelsde hen, en vroeg toen: ‘Wil Papa mij op het paard tillen?’ ‘Neen, daar denkt Papa niet over. Pim moet er zelf opklimmen. Kijk, dat doe je zoo. Met dit handje pak je den leidsel beet, en je voetje zet je in den stijgbeugel, goed zoo, - nu een flinken afduw met je anderen voet, - hahaha, juist, - goed gedaan, daar zit je er bovenop. - Wel Mama, wat heb ik je gezegd? Wees heusch maar niet bang, dat hij er een ongeluk mede zal krijgen. Hij is mans genoeg. Toe Pim, nu hobbelen, C.J. Kieviet, Pim en Kim 70 - en goed je voeten in de stijgbeugels houden. - Kijk eens, Ans, daar gaat hij al, daar gaat hij al, - wat een handig kereltje, 't is gewoon een wonderk....’ ‘Niet zeggen,’ zei Mama. ‘Je moet dat niet zeggen, terwijl hij er bij is; dat is niet goed voor hem. - Ho, ho, Pim, niet zoo hard. Ik houd mijn hart vast, dat hij er af zal vallen.’ Met beide handen uitgestrekt stond Mama gereed om hem op te vangen, als dat noodig mocht blijken. ‘Laat hem maar gaan, Ans,’ riep de dokter verrukt, toen hij zag, hoe hard Pim op zijn mooie paard hobbelde. Pim zat met zijn lippen stijf op elkander gedrukt op het prachtige dier, dat liep, of hij aan den hol was, zoo hard. Opeens riep Pim, met een ernstig gezicht: ‘Laat hem maar gaan, Ans, laat hem maar gaan, Ans. Huup paard, lump paard!’ 't Beviel hem zoo best, dat hij van geen ophouden wist, maar hij moest C.J. Kieviet, Pim en Kim 71 nog gewasschen en gekleed worden, en dat diende eerst te gebeuren, want na het ontbijt zou hij visite krijgen. Dan zou Kim komen en den heelen dag bij hem blijven. Papa bracht dus het paard tot staan en zei: ‘Nu er afklimmen, Pim, dat moet je ook leeren. Kijk, dat voetje maak je los uit den stijgbeugel, en dan sla je dat been over het paard heen. Goed zoo. Nu houd je den leidsel stevig vast, en laat je voorzichtig langs het paard naar beneden glijden. Ha, kijk eens aan, Ans, 't is in één woord fameus, zoo handig als die jongen is. 't Is gewoon een wonderkind. - O ja, dat zou ik niet zeggen, hè. Enfin, 't is er uit. - En nu vlug naar de badkamer.’ Voor 't eerst van zijn leven scheen hij dien morgen niet naar zijn ontbijt te verlangen, want toen hij, na gewasschen en gekleed te zijn, door de hall kwam, klom hij zonder iemands hulp op zijn paard en hobbelde weer, dat de stukken er bijna afvlogen, voorover, achterover, voorover, hola, Pim sloeg zijn paard haast over den kop, - achterover, voorover, achterover, ha, wat steigerde dat wilde beest.... ‘Kom Pim, ontbijten,’ riep Mama. ‘Ja, dadelijk!’ riep Pim terug. En hij hobbelde voort. ‘Neen, nu direct,’ zei Mama. Pim hield met hobbelen op en klom van zijn paard. Toen streek hij het trotsch over zijn harige flanken en langs zijn mooie, slanke beenen, keek hem in de glinsterende oogen, en begaf zich eindelijk naar binnen, om te ontbijten. En als gewoonlijk deed hij de tafel alle eer aan. Het eene boterhammetje na het andere ging den weg van alle boterhammen, die Pim reeds in zijn jonge leven genuttigd had, en dat waren er heel wat, en Pim wist van geen ophouden. Maar eindelijk vond Mammie toch, dat het welletjes was, en zij belde Betje, om de tafel af te nemen. Pim nam er vrede meê, want of 't er een meer of een minder was, dat bleef voor hem hetzelfde, hij kreeg toch nooit genoeg. Betje kwam binnen, en zij feliciteerde Pim en gaf hem een klein auto-tje met een chauffeur er in. Dat auto-tje kon opgewonden worden, en als het dan op den vloer werd gezet, reed het de heele kamer door. Pim was er erg blij mede, en hij gaf uit dankbaarheid Betje een kus. Telkens moest het wagentje opgewonden worden, en rrrrrt, dan ging het weer, soms tot aan het andere einde van de kamer, maar ook dikwijls C.J. Kieviet, Pim en Kim 72 bonsde het tegen een poot van de tafel of van een stoel, en dan kon het niet verder. ‘Bom!’ riep Pim dan. 't Is geen wonder, dat Pim zoo'n verjaardag prettig vond. Hij zou wel graag eiken dag jarig willen zijn, en hij begreep niet, waarom dat onmogelijk was. Zoodra het ontbijt afgeloopen was, begaf de dokter zich naar de spreekkamer, waar al verscheidene patiënten op hem wachtten. Hij had er, ter eere van Pims verjaardag, alles op gezet om vroeg klaar te zijn, en hij hoopte, door in den loop van den dag zooveel mogelijk al zijn ernstige patiënten te bezoeken, tegen etenstijd vrij te zijn en dan 's avonds niet meer gestoord te worden. Want de heer en mevrouw van Kampen zouden bij hen komen eten, en dat was voor hem, zoowel als voor zijn vrouw, een groot feest, waar hij zich altijd bijzonder op verheugde. En hij vond het heerlijk, dat Pim jarig was. Hij was nog maar nauwelijks de kamer uit, of Kimmy kondigde met luid gedruisch uit de verte reeds haar komst aan. Pim zat op den vloer te spelen met zijn auto-tje, toen hij haar uit de keuken hoorde roepen: ‘Pim! Pim! Hieg is Kimmy!’ Even later hoorde hij haar in de hall, en haar voetstappen werden geaccompagneerd door een rollend geluid over de marmeren vloersteenen. ‘Bom!’ klonk het tegen de kamerdeur, die van den schok opensprong. En toen verscheen Kim in de kamer met een mooi kruiwagentje, nog veel mooier en grooter, dan die door den auto aan stukken gereden was. En Kimmy werd op den voet gevolgd door haar Moeder, die haar toeriep: ‘Wees toch niet zoo onbesuisd, Kim, je bent veel te wild en bonst overal tegen aan. - En wat zou je nu zeggen tegen Pim?’ ‘Kguiwagen! Nieuwe kguiwagen! Voog Pim!’ riep Kimmy, die blij was, dat zij zoo'n mooi cadeau voor Pim had. ‘Vinden Pim dien mooi?’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 73 ‘Ja, mooi,’ zei Pim, en hij nam den kruiwagen van haar over en reed ermede de kamer door. ‘En moet Kimmy nu Pim niet feliciteeren?’ vroeg haar moeder. ‘Toe dan, Kim....’ ‘Hoe moet Kimmy fleseteegen?’ vroeg Kim, die er niet het flauwste begrip van had, hoe zij dat doen moest. ‘Dan moet Kim Pim een handje en een kusje geven en zeggen: ‘Wel gefeliciteerd met je verjaardag, Pim.’ Maar dat duurde Pim veel te lang. Hij greep Kimmy's hand, trok haar de kamer uit en zei: ‘Pim heeft een mooi paard. Ga meê. Een echt paard, met haar en met oogen enne - enne - enne met alles.’ Kimmy, die in haar blijdschap, dat zij Pim een mooien kruiwagen mocht geven, het hobbelpaard bij haar komst gepasseerd was zonder het op te merken, keek thans haar oogen uit naar het prachtige dier, en was verrukt, toen Pim er behendig opklom en aan het hobbelen ging om er van te duizelen. ‘Huup paard! Huup paard!’ riep hij telkens, en hij rukte parmantig aan de leidsels en ging ten slotte zelfs in de stijgbeugels staan, want hij was niet bang uitgevallen. En Kim vond het zoo prachtig, dat zij in het rond sprong van pleizier, zonder goed uit haar oogen te kijken, met het gevolg, dat zij over haar eigen beentjes struikelde en onder het steigerende hobbelpaard terecht kwam, dat met ruiter en al omviel. 't Gebeurde zoo snel, dat Pim niet eens tijd had gehad om zijn voeten uit de stijgbeugels los te maken, en 't gaf een heel tumult. De beide Moeders kwamen verschrikt uit de kamer geloopen en sloegen de armen ten hemel. ‘Daar heb je 't al! Daar heb je 't al!’ jammerde Pims Moeder. ‘Heb ik het niet voorspeld? Maar Gert ziet nergens gevaar in....’ Zij werd in haar jammerklacht gestoord door een luid gelach, want Pim en Kim bleken het geval zoo vermakelijk te vinden, dat zij er luidkeels om lachen moesten. Zij krabbelden om het hardst onder het paard vandaan, en probeerden het met vereende krachten weer op de been te helpen, wat hun uitstekend gelukte. En toen zette Kim haar voetje in den stijgbeugel, en hobbelde er weldra lustig op los, tot groote verbazing der beide Moeders. ‘Zie je dat, Ans, zeg, zie je dat?’ riep tante Fré uit, terwijl zij van C.J. Kieviet, Pim en Kim 74 verbazing haar handen in elkaar sloeg. ‘Wat een handig ding, hè, net kwikzilver, zou haar Vader zeggen. Zoo'n kleine kwikstaart!’ ‘Vlug is ze,’ beaamde tante Ans, ‘maar Pim kan er ook heelemaal alleen opklimmen. Is dat ook geen sterk stukje?’ ‘Pim wil er ook op!’ riep Pim. ‘Daag gaat-ie, daag gaat-ie!’ juichte Kim, die zoo hard hobbelde, als het maar gaan kon. Maar Pim stuitte het paard in zijn vaart, en hij hield niet op, of zijn Moeder moest hem er ook optillen, waar zij niet veel lust in had. ‘Maar kind, dat is toch veel te gevaarlijk? Dan zul-je er immers weer afvallen!’ ‘Neen,’ riep Pim, - ‘dat hindert niet, til er mij maar op; Pim is niet bang.’ En zijn Moeder was zoo goed niet, of zij moest hem zijn zin geven. Zij tilde Pim achter Kimmy op het hooge ros, maar legde aan weerskanten van het paard een paar lange kussens op den grond, zoodat C.J. Kieviet, Pim en Kim 75 de kinderen eventueel minder kans zouden hebben om zich te bezeeren. En toen hobbelden Pim en Kim er vroolijk op los. Hun juichkreten vulden het heele huis, en de twee Moeders moesten er smakelijk om lachen. Het duurde wel een half uur, eer Pim en Kim er genoeg van kregen, maar eindelijk toch lieten zij zich van het paard afglijden, om een poosje naar buiten te gaan, want het was prachtig najaarsweer, en zij konden het in huis langer niet uithouden. ‘Maar Pim, eerst moet je eens bij me binnen komen, want ik heb ook nog een mooi cadeautje voor je. Dat heb je nog niet eens gezien,’ zei tante Fré. Pim volgde haar in de kamer, en kreeg van tante Fré een groot pak, dat hij zelf los mocht maken. Hij ging er mede op den grond zitten en probeerde, daarbij ijverig bijgestaan door Kimmy, die bij hem zat, de touwtjes los te maken. Dat bleek voor de twee kleintjes geen gemakkelijk werkje te zijn, maar eindelijk toch kwamen zij er mede klaar. De papieren werden er afgewikkeld, en toen kwam er een prachtige, gekleurde hoepel te voorschijn, versierd met bellen, die lustig rinkelden, als er gehoepeld werd. Aan de as was een metalen stok bevestigd, met twee verlengstukken, zoodat men hem korter en langer kon maken. Wat was Pim in zijn schik met dien mooien hoepel. Hij draafde ermede de kamer door, en verlustigde zich in het geklingel der bellen en in de fraaie kleuren van het wiel. Hij vond het een schitterend cadeau, maar vergat Tante er voor te bedanken. Doch die was niet tevreden, of zij moest er een kusje voor hebben, wat Pim er haar dan ook, tusschen twee ritten door, terloops voor gaf. En toen rende hij, luid rinkelend, en gevolgd door Kim met den kruiwagen, de kamer uit en den tuin in. C.J. Kieviet, Pim en Kim 76 Tiende hoofdstuk. Van kikkers en een varkentje. Zij werden al dadelijk uit den tuin teruggeroepen, want Kim moest haar warm, rood manteltje, en Pim zijn dikke jasje aantrekken. 't Was te koud, om in zomertenue te blijven. Toen holde Pim alle paden van den tuin door. Kim probeerde hem met het kruiwagentje bij te houden, maar dat ging niet; de hoepel was veel gemakkelijker te hanteeren dan de kruiwagen. Ha, wat rinkelden die bellen vroolijk: tingting-tingelingetingting klonk het overal, waar Pim liep. Kim vond het zoo mooi, dat zij den kruiwagen in den steek liet, om bij Pim te komen, en toen renden zij samen den tuin door, om de beurt den hoepel vasthoudende, tot zij geheel buiten adem waren en haast niet meer konden. Daarom gingen zij samen een poosje in den zandbak spelen. Hu, wat was dat zand koud. Hun handjes werden er eerst rood en vervolgens paars van, en hun vingertjes werden eindelijk zoo stijf, dat zij de vormpjes, om poffertjes te bakken, bijna niet meer vast konden houden. Telkens staken zij hun vingers in hun mondje, om ze weer warm te blazen, maar veel hielp dat niet. Zij werden dadelijk weer koud. Kim zat ten slotte met haar handjes in de zakken van haar manteltje, en Pim stak de zijne diep in zijn jaszakken. Eindelijk stapte Kim den zandbak uit, en Pim volgde haar op den voet. Samen kwamen zij in de aardbeibedden, die nog dik in de roodachtig groene bladeren zaten. Opeens voelde Kim iets tegen haar been opspringen. Wat was dat? - Ha! C.J. Kieviet, Pim en Kim 77 ‘Kijk, - kijk, daag spgingt een kikkeg!’ riep zij Pim toe. ‘Waar?’ vroeg Pim. ‘Dáág! - Dáág spgingt-ie!’ riep Kim. Ha, daar zag Pim hem, en dadelijk begon hij den springersbaas te achtervolgen, om hem te grijpen. Ja, 't was een geweldige springersbaas. Met één sprong wipte hij haast over een aardbeienbed heen, en 't bleek een moeilijk werkje, om hem te vangen. 't Was een groote, hoor, en hij zag er welgedaan uit. Hij blonk van welgedaanheid. ‘Pak hem, Pim, pak hem!’ riep Kim hem toe. En Pim deed zijn uiterste best. Hij sprong even hard tusschen de aard- beiplanten rond als de kikvorsch, en kon hem nog niet krijgen, want het beest was veel vlugger dan hij. Maar toen kwam Kim hem te hulp, en lenig als zij was, kreeg zij hem spoedig te pakken. Ha, wat was het een groote; Kim kon hem haast niet vasthouden, zoo deed hij zijn best om te ontsnappen. Kim vond hem mooi; 't was een gele met zwarte vlekken op zijn rug. ‘Geef hier,’ zei Pim, ‘'t is mijn kikvorsch.’ ‘Dáág,’zei Kim, terwijl zij he maan Pim gaf. ‘Daag hebjij mooien kikkeg.’ Pim stopte hem in zijn jaszak, maar nauwelijks had hij zijn hand teruggetrokken, of de kikvorsch richtte zich op en keek boven den rand van zijn zak uit. ‘Pas op, pas op, de kikkeg kguipt eg uit,’ riep Kim, die het zag. Pim duwde hem vlug naar beneden, maar 't hielp niet; op 't volgende oogenblik werd de kop van het dier weer zichtbaar. ‘Ga weg! Ga weg!’ riep Pim, en hij duwde hem weer terug, tot opeens de kikvorsch zich met kracht ophief en bijna ontsnapte. Kim greep hem nog juist bijtijds bij zijn achterpoot. ‘Hieg heb je mijn zakdoek,’ zei ze, terwijl ze er een uit haar zak te voorschijn haalde. ‘Gol hem daagin, dan kan hij niet meeg weg.’ Kim had gewoonlijk wel twee of drie zakdoekjes bij zich, soms wel vier, want in eiken mantelzak had zij er een, en ook de beide zakjes van haar schortje waren er meestentijds van voorzien. Zij had een bepaald zwak voor zakdoekjes, en haar moeder vond het een onschuldig vermaak, dus ging zij er haar niet in tegen. Pim rolde den grooten, glimmenden kikvorsch in den zakdoek en borg hem op. C.J. Kieviet, Pim en Kim 78 ‘Zie zoo, die kan niet meer weg,’ zei hij. ‘Dat is mijn kikker.’ Even later zagen zij er weer een tusschen de aardbeiplanten springen, en zij maakten er dadelijk jacht op. ‘Die is voog Kim, die is voog Kim!’ riep Kimmy. Ha, wat was het ook een groote, en wat kon hij geweldig springen. Zij konden hem haast niet krijgen. Maar eindelijk werd hij toch gevangen. Kim rolde hem ook in een zakdoekje en borg hem in haar mantelzak, waarin zij bovendien haar hand nog stak, om hem het wegvluchten te beletten, zoo hij pogingen daartoe in het werk mocht stellen. Even later zagen zij Betje, het dienstmeisje, met een paar emmers naar de schuur gaan, om ze vol water te pompen. Dadelijk voegden zij zich bij haar, om haar bij dien arbeid behulpzaam te zijn. ‘Kimmy wil ook ggaag pompen,’ riep Kim Betje toe. ‘Pim ook. Pim is sterk,’ zei Pim. ‘Goed,’ zei Betje, ‘Pim eerst dan, omdat hij jarig is.’ Pim pompte, wat hij kon, maar Betje moest hem een beetje helpen, want de slinger ging zwaar. Het water stroomde met een dikken straal in den emmer. ‘Pompen! Pompen! Pompen!’ zong Kim, en toen de emmer vol was, zei ze: ‘Nu Kim, Betje, nu mag Kim pompen.’ ‘Ja,’ zei Betje. Zij zette den gevulden emmer een weinigje op zij, en plaatste den andere onder de tuit van de pomp. Kimmy greep den slinger met beide handen vast en werkte, wat zij maar kon. ‘Pom - pen, - pom-pen, - pom - pen!’ zong zij. En Pim had ondertusschen wat leuks bedacht. Hij had den zakdoek uit zijn zak gehaald, den kikker van zijn windselen ontdaan en hem daarna in den emmer geworpen, om hem te laten zwemmen. De kikker scheen het verrukkelijk te vinden, veel prettiger dan in den zakdoek opgerold onbeweeglijk in Pims zak te moeten zitten. Hij dook tot op den bodem, kwam weer naar boven, strekte de lange achterpooten, probeerde tegen den kant van den emmer op te kruipen, maakte sprongetjes, om over den rand te wippen, kortom, hij was geen oogenblik in rust, zeer tot vermaak van Pim, die al zijn bewegingen met de grootste aandacht volgde. C.J. Kieviet, Pim en Kim 79 ‘Pom - pen! - Pom - pen! - Pom - pen!’ zong Kimmy. Telkens als zij den slinger omhoog haalde, zong zij ‘pom’, en bij bij het neerduwen ‘pen’, tot de emmer geheel vol was. ‘De emmeg is vol, Betje!’ riep Kim. ‘Ja, ze zijn alle twee vol, en ik dank jullie wel voor je hulp.’ Zij nam den pasgevulden emmer bij het hengsel, keerde zich een halven slag om, greep met haar andere hand het hengsel van den tweeden emmer, en wilde juist met haar vrachtje wegloopen, toen zij een aller-akeligsten kreet slaakte en de beide emmers op den grond liet vallen. Wat was er gebeurd? Zij had plotseling Pims kikvorsch gezien, die zich geweldig inspande om uit den emmer te komen, en Betje was nergens zoo bang voor als voor muizen en kikkers, maar voor kikkers nog het allermeest. Toen zij dan ook plotseling Pims grooten, gelen kikker ontwaarde vlak onder haar hand, was haar een doodschrik om het hart geslagen, en had zij onder een luiden gil de beide emmers laten vallen. Het water stroomde over den steenen vloer en de kikker hupte met groote sprongen rond, niet wetende, waarheen zich te wenden. Betje stond daar doodsbleek van den schrik als vastgenageld op den vloer, en staarde met groote oogen den angstwekkenden kikker aan. Opeens kwam het dier met een grooten sprong in haar onmiddellijke nabijheid, wat haar het angstzweet deed uitbreken. Zij slaakte een nieuwen gil en bukte zich, om haar rokken stijf om haar beenen te wikkelen. O wee, de kikker maakte weer een sprong en kwam op haar voet terecht. Toen nam ook Betje een sprong, want zij was ten einde raad, - en toen nog een, en nog een.... Kim en Pim konden haast niet blijven staan van het lachen. Eerst meenden zij, dat Betje een grapje maakte en hun ten pleiziere voor kikker speelde, wat zij heel grappig vonden, maar toen het hun langzamerhand duidelijk werd, dat Betje doodsbang van het dier was, kende hun vreugde geen grenzen, en zij lachten, lachten, dat het schuurtje er van trilde. 't Was ook te mal! Wie was er nu bang voor een kikvorsch! Pim niet, en Kim evenmin. ‘Maak de deur open, maak de deur open!’ gilde Betje de kinderen toe van uit den hoek van de schuur, waar zij zich bevond. ‘- O, o, daar komt dat verschrikkelijke beest weer aan, - maak C.J. Kieviet, Pim en Kim 80 de deur open, Pim, - toe Kim, doe jij het maar. - Ga weg, beest, ga weg!’ De kikker leek het toevallig wel juist in het bijzonder op Betje verzien te hebben, want telkens bewoog hij zich in de richting, waar zij zich bevond. Pim had intusschen niet veel lust, om aan den wensch van Betje te voldoen, want dan zou de kikker waarschijnlijk naar buiten springen en de vlucht nemen. Neen, dat moest niet. Pim wilde hem nog niet graag kwijt. Hij liep dus op den kikvorsch toe en wist hem, met behulp van Kim, in een hoekje van de schuur te grijpen. Hij rolde hem weer in Kims zakdoekje en borg hem in zijn jaszak. De ondervinding had hem geleerd, dat hij daar veilig zat. Betje dweilde den vloer op en pompte de beide emmers ten tweeden male vol. Pim en Kim mochten haar daarbij niet meer helpen, integendeel, zij stuurde hen den tuin in uit vrees, dat anders misschien de verschrikkelijke kikker weer ontsnappen en haar opnieuw een doodschrik op het lijf jagen zou. Die kans wilde zij niet meer loopen. Pim en Kim kwamen weer in hun zandbak terecht en spitten de beide kruiwagentjes vol. Juist wilden zij er mede wegrijden, toen Mina, het dienstmeisje van Kims Moeder, daar verscheen met een pakje in haar hand. C.J. Kieviet, Pim en Kim 81 ‘Dag Pim,’ zei ze, ‘wel gevisiteerd met je verjaardag, en hier heb ik een persentje voor je. Kijk eens, wat een mooi varkentje van sukkela. Ziet er dat niet lekker uit?’ ‘Ja,’ zei Pim, ‘erg lekker.’ Zonder verder boe of ba te zeggen, nam hij het aardige geschenk van haar aan. ‘En wat zeg je nou?’ vroeg Mina, die wel graag wat meer pleizier van haar milddadigheid wilde hebben. ‘Wat zeg je nou, Pim?’ ‘Niks,’ zei Pim, en hij beet het varken een oor af. ‘Zeg je nu niet: dank je wel, Mina?’ ‘Ja,’ zei Pim, en vergastte zich aan het tweede oor. ‘'t Is geen vagken,’ beweerde Kim, die met aandacht de werkzaamheden van Pim volgde en ook wel graag een stukje zou lusten. ‘Wèl, - 't is wèl een varken,’ zei Pim, en hij beet hem een voorpootje af. ‘Niet, 't is niet vagken,’ hield Kim vol. ‘Ik zie niet de wogsten, en vagkens moeten wogsten hebben. - Smaakt het lekkeg, Pim?’ ‘Ja,’ zei Pim. ‘Proef maar.’ Hij beet een achterpoot los, nam hem uit zijn mondje, en gaf hem aan Kim, die er heerlijk aan smulde. ‘Lekkeg, lekkeg,’ zei Kim. ‘Maag het is niet een vagken, want ik zie de wogsten niet.’ Mina liep lachend naar haar keuken terug, en even later klonk de stem van Betje, die de kinderen riep om binnen te komen. ‘Pim en Kim, binnen komen,’ riep zij. ‘Er is visite! Je moet dadelijk komen!’ 't Was toen al een paar uur na de koffie. - C.J. Kieviet, Pim en Kim 82 Elfde hoofdstuk. Er komen dames op theevisite. 't Was zoo, drie dames, waar tante Ans wel aan huis kwam, hadden zich ter eere van Pims verjaardag opgemaakt, om hem te komen feliciteeren. 't Waren lange, statige, deftige dames, die kaarsrecht op hun stoel zaten en heel langzaam spraken. Pims Mama had haar mooiste theeservies voor den dag gehaald, en presenteerde geurige thee in fijne porceleinen kopjes, en heerlijke bonbons, ook al ter eere van Pims feest. En dan was er nog een jonge dame gekomen met een vroolijk gezicht, om Pim te feliciteeren. Zij woonde niet ver van Villa Rozenhof, en kwam wel meer een bezoek brengen in het doktershuis. Daar kwamen Pim en Kim, de twee onafscheidelijken, binnen, met roode wangen, paarse handjes, en min of meer natte neusjes van de kou. Tante Fré was er natuuilijk ook. ‘Ha, daar is de jarige,’ klonk het uit den mond der dames. ‘Kom eens hier, lieve jongen, laat mij je eens feliciteeren.’ Pim verscheen schoorvoetend in den kring en nam de kusjes in ontvangst, waarmede hij vereerd werd, benevens de chocolaadjes, die zij voor hem hadden medegebracht. De jonge dame gaf hem een vierkante doos, waarvan het deksel dichtgehouden werd door een haakje, dat in een oogje sloot. ‘Hier Pim,’ zei ze, ‘dat is voor jou. Doe dat haakje maar los, dan zul je eens wat grappigs zien.’ Pim nam het geschenk in zijn beide verknuffelde handjes en maakte het haakje los, vreeselijk nieuwsgierig, wat er wel te voorschijn zou komen. C.J. Kieviet, Pim en Kim 83 Hij lag haast met zijn neus op het deksel, en Kim ook, dat spreekt vanzelf, want zij was even nieuwsgierig als Pim. Nauwelijks was het haakje uit het oog verwijderd, of wip, daar vloog het deksel vanzelf met een vaart in de hoogte, en rees er een leelijk kereltje uit de doos omhoog. Het had een grooten, witten baard, vreeselijk leelijke oogen en een open mond met vervaarlijke tanden. ‘Hu!’ riep Pim, die niet weinig schrok van de leelijke verschijning. ‘O!’ riep Kim, die ook niet wist, wat er gebeurde. En beiden trokken hun hoofd met een ruk achteruit. Alle dames moesten om het geval lachen, maar Kim gaf het leelijke kereltje boos een draai om zijn rechteroor, waardoor het naar links overboog, en toen een draai om zijn linkeroor, waardoor het een zwenking naar rechts maakte. Daarop verhief het zich weer recht overeind en keek Pim en Kim strak aan. ‘Jou leelijke vent!’ riep Kim, die nog boos was van den schrik. Maar Pim begon te lachen. Hij drukte het kereltje naar beneden en deed het deksel weer op het haakje. Daarna hield hij de doos vlak voor Kimmy's neus, maakte het haakje los, en wip, daar vloog het ventje weer omhoog. Toen moest Kim ook lachen, en om de beurt sloten zij het ventje op, om hem op 't volgende oogenblik weer omhoog te laten springen. Zij vonden het een verbazend leuk spelletje. ‘En wat heb je nog meer gekregen, Pim?’ vroeg een van de dames. ‘Een hobbelpaard, met echt haar en echte oogen, o zoo mooi,’ zei Pim. ‘En een hoepel met bellen,’ zei Kim, die met de mooie geschenken net zoo blij was als Pim. Als zij ze zelf gekregen had, zou ze onmogelijk blijder geweest kunnen zijn. ‘Ja,’ zei Pim, ‘en een varkentje van chocolade.’ ‘Niet waag,’ beweerde Kim, ‘'t is niet een vagkentje, want het heeft niet wogsten.’ Iedereen schoot in een lach bij die opmerking. ‘'t Is wel, kijk maar,’ zei Pim, terwijl hij het invalide beestje te voorschijn haalde en aan het gezelschap vertoonde, wat natuurlijk weer een nieuwe bron van vermaak was, want de ooren, de staart en de pooten waren al geheel verdwenen, en zelfs de romp was als zoodanig haast niet meer herkenbaar. C.J. Kieviet, Pim en Kim 84 ‘En een mooie auto, die zelf rijden kan,’ vervolgde Pim. Hij zocht zijn auto ergens van den vloer en wond hem op. Toen riep hij: toet - toet -! En daar rolde het wagentje met groote vaart over den vloer, tot het tegen een kastdeur optornde, en daar ratelende en snorrende bleef staan, omdat het niet verder kon. ‘Prachtig, Pim, buitengewoon mooi,’ vonden de dames. ‘Wat heb jij veel cadeautjes gekregen. Ik wou, dat ik ook maar gauw jarig was,’ zei de oudste van de dames. ‘Ik heb ook nog een kikker,’ zei Pim, die al zijn schatten graag wilde vertoonen. ‘Een kikker?’ vroeg de dame weer, denkende dat het er eentje van blik zou zijn, die, evenals de auto, opgewonden kon worden en dan spring-bewegingen maakte. ‘Kan hij mooi springen?’ ‘Nou, of 't ie!’ riep Pim trotsch, terwijl hij den zakdoek uit zijn jas te voorschijn haalde. ‘Kimmy ook een mooien kikkeg,’ zei Kim, terwijl zij Pims voorbeeld volgde. Op 't volgende oogenblik liet Pim zijn kikvorsch op den vloer springen, en zette Kim den hare op de tafel, tusschen de kopjes, suikervaas, theepot en melkkan. ‘Hup!’ sprong Pims kikvorsch in de richting van de beenen der dames. ‘Hup!’ sprong de kikker van Kimmy, en kwam, tot Kims groot vermaak, boven op den theepot terecht, waar hij zich evenwel dadelijk af liet glijden, omdat het er hem veel te glad, maar bovendien ook veel te heet was. De onverwachte verschijning van de twee groote kikkers bracht, zooals te begrijpen is, een verschrikkelijk tumult te weeg. Gillende vlogen de dames overeind, niet alleen de visite, maar ook de Mama's van Pim en Kim, want zij vonden kikkers vreeselijk enge dieren, even eng als spinnen en muizen. Allen sloegen de rokken bij elkaar en stijf om hun beenen, en trachtten zich hier of daar in veiligheid te stellen, en zij gilden van angst en schrik. Twee van de dames gebruikten de fauteuils, waarop zij gezeten hadden, als vluchtheuvel, en volgden met angstige blikken de vervaarlijke sprongen van Pims gelen kikvorsch, die, evenals de dames, een goed heenkomen zocht, maar het nergens kon vinden. Hij sprong heren derwaarts en C.J. Kieviet, Pim en Kim 85 joeg iedereen op de vlucht, in wier nabijheid hij kwam. En dat vluchten ging met een hevig gillen gepaard. Ook de jonge dame bewoog zich in alle richtingen door het groote vertrek, maar toch moest zij lachen om het malle van het geval. En kwam de kikvorsch onder een van de fauteuils terecht, waarop de twee oudere dames een toevluchtsoord hadden gezocht, dan ontstond er een hevig angstgeschrei en probeerden zij, echter tevergeefs, op de leuning te klimmen. ‘O, o, o, grijpt hem! Vangt hem! O, daar is-ie, daar is-ie, dáár, - dáár, - daar onder de canapé, - neen, nu onder de tafel, - dáár, - nu bij de piano, - o, daar komt-ie! Daar komt-ie!’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 86 Pim en Kim wisten geen raad van het lachen, want die groote vrees voor een onnoozelen kikvorsch konden zij zich in het geheel niet begrijpen, daar zij zelf er in het minst niet bang voor waren. ‘Ksss! ksss! ksss!’ gilde de oudste dame tegen Pims kikker, die weer regelrecht koers zette naar haar vluchtheuvel, waar zij zich echter allerminst veilig voelde. Ja, Pims geeltje bracht een heele ontsteltenis teweeg. Maar Kims kikvorsch, een groote groene, maakte het nog veel erger. Herhaaldelijk sprong hij op den theepot, die hem bijzonder scheen aan te trekken. Misschien wel zag hij dat voorwerp voor water aan, want het was een zilveren pot, die verbazend mooi glom, wel zoo mooi als helder water, waarin het zonnetje schijnt. Maar telkens liet hij er zich, vanwege de hitte, weer afglijden. Eindelijk scheen hij genoeg van den theepot te krijgen. Hij sprong krachtig omhoog en kwam in het nog half-gevulde theekopje van een der dames terecht, dat omkantelde en van de tafel viel. Gelukkig was het nog niet stuk. Toen sprong hij met een achterpoot in het melkkannetje, dat ook al omviel, en vervolgens in de kristallen suikervaas. Met een gesuikerd buikje wipte hij eindelijk van de tafel af, en bewoog zich verder met groote sprongen over het mollige karpet, dat den vloer bedekte. De dames bleven in doodsangst verkeeren, en Pims Moeder wist zich geen raad. ‘Grijp toch die beesten, Pim, - grijp ze!’ riep ze wel honderdmaal, maar Pim en Kim vonden het geval bijzonder vermakelijk, en sprongen even lustig rond als de twee kikkers. Eindelijk wist Mama raad. Met een angstigen blik op de twee beesten, die zich op een gegeven oogenblik achter in de kamer bevonden, liep zij vlug als een haas naar de bel en drukte zenuwachtig op het knopje. Even later verscheen Betje. ‘Mevrouw?’ vroeg zij, en in de grootste verbazing keek zij naar de twee dames, die op de fauteuils stonden, en heftig met hun armen zwaaiden en de erbarmelijkste kreten slaakten, en naar de verschrikte gezichten der andere aanwezigen, en naar het kopje op den grond en de ruïne op de tafel, en zij begreep niet, wat er aan de hand was. ‘Betje, haal dadelijk de tang en vang die twee beesten daar,’ gebood Pims Moeder. C.J. Kieviet, Pim en Kim 87 ‘Beesten? Welke beesten?’ vroeg Betje, - maar opeens zag zij de twee kikkers op haar afspringen, en toen week alle kleur van haar gelaat, en zij slaakte een gil, - en vloog de kamer uit, om natuurlijk niet terug te keeren. Pim en Kim sprongen nog steeds even vroolijk rond als de twee kikkers, en amuseerden zich kostelijk. ‘Die komt niet terug!’ riep de oudste dame van haar fauteuil, Betje bedoelende, die zoo overhaast de vlucht genomen had. ‘Zoo'n lafhartig schepsel!’ ‘Neen,’ riep de andere dame van haar vluchtheuvel, ‘die komt niet terug. Dat domme mensch is zelf veel te bang.’ ‘Pim,’ riep toen zijn Moeder, ‘als jij die kikkers vangt, krijg je het lekkerste taartje, dat er in huis is; dan mag je het zelf uitzoeken. Maar gauw dan!’ Ha, dat was een kolfje naar Pims hand, want hij was dol op taartjes. ‘Mag Kim ook vangen?’ vroeg Kimmy, die ook grooten trek in een taartje had. ‘Ja, dan krijgt Kim ook een lekker taartje,’ beloofde tante Ans, terwijl zij haastig een grooten sprong maakte, omdat een van de kikkers dicht in haar nabijheid kwam. In een oogenblik kropen Pim en Kim over den vloer rond en grepen naar links en rechts, om de kikkers te vangen en aldus hun taartjes te verdienen. Kim had haar groentje al heel gauw te pakken en liep er in triomf mede naar tante Ans toe, om hem te laten zien. Maar tante Ans maakte beenen, zoo hard zij kon. ‘Breng hem buiten, Kim, - gauw, - dadelijk! Hu, wat een eng beest!’ Pim kon zijn geeltje maar niet te pakken krijgen, waarom Kim besloot, hem te hulp te komen. Met den kikker in haar hand, kroop zij over den vloer, en samen met Pim dreven zij den springersbaas in een hoekje, waar Pim hem eindelijk kon grijpen. Hij liep met zijn gevangene naar de dames, die weer wat tot rust kwamen, en zei: ‘Kijk eens, wat een mooie!’ Maar o wee, in minder dan geen tijd stonden de twee oudste dames weer op de fauteuils, en stoven de anderen ieder een kant op. C.J. Kieviet, Pim en Kim 88 ‘Brengt die beesten buiten, - brengt ze buiten!’ riep tante Ans. En toen voldeden Pim en Kim aan dat bevel, gedachtig aan de beloofde taartjes, waarin zij grooten trek hadden. Maar toen zij weer binnen kwamen, werden zij eerst naar de keuken gestuurd, naar Betje, om hun handjes te laten wasschen. ‘Met die vieze kikkerhanden mag je geen taartjes eten,’ zei tante Ans. ‘O foei, wat een bedoening.’ ‘Kikkers zijn niet vies,’ zei Pim. ‘Neen,’ beweerde ook Kim, ‘kikkegs zijn niet vies, zij wasschen zich den heelen dag in het wateg.’ ‘Ja, ja, ga maar,’ zei tante Ans. ‘En breng me zulke beesten nooit meer in huis. Maar wat is dat, dames, gaat u al vertrekken? Blijf nog een poosje. 't Spijt me, dat....’ ‘Neen, 't is mijn tijd,’ zei de oudste dame met een half samengenepen mond, want inwendig was zij erg boos over het voorgevallene, - ‘ik moet ook nog een andere visite maken.’ ‘En dan stappen wij meteen ook maar op,’ zeiden de anderen met een zuurzoet lachje. ‘'t Is heusch onze tijd. Dank je wel voor je heerlijke kopje thee.’ Met een rood hoofd van de agitatie, en vreeselijk in haar wiek geschoten vanwege het verstoorde theeuurtje, liet Mama de dames uit, maar op Pim en Kim kon zij toch niet lang boos blijven, want zij begreep wel, dat ze nog te klein waren om te begrijpen, hoe zij haar in verlegenheid hadden gebracht, en natuurlijk hadden zij het niet met voordacht gedaan. Zij liet Pim en Kim dus de lekkerste taartjes van de schaal uitzoeken, zooals zij beloofd had, en stuurde hen toen den tuin weer in. Tante Fré was de eerste, tot wie het belachlijke van het geval goed doordrong, en hoe meer zij er over nadacht, hoe vermakelijker zij het begon te vinden. En toen 's middags haar man en de dokter verschenen, en zij van het gebeurde zoo'n grappige lezing gaf, dat de heeren niet tot bedaren konden komen van het lachen, - ja, toen trok ook tante Ans heelemaal bij, en lachte zij er even hard om als de anderen. ‘Wat een jongen, die Pim!’ riep de dokter met bewondering uit. ‘'t Is een wonderkind! Hoe krijgt hij het in zijn hoofd? Hahaha, ik wou, dat ik er bij geweest was....’ ‘En dan Kim!’ zei Mijnheer van Kampen. ‘Zoo'n kleine rakker, C.J. Kieviet, Pim en Kim 89 om kikkers te vangen, - zoo'n kleine kwikstaart! Hahahaha, ja, òf ik er graag bij had willen zijn. Ik kan me begrijpen, wat een consternatie het gaf, - die twee groote kikkers. 't Is vermakelijk!’ ‘Niet waar?’ riep de dokter uit, ‘'t is in één woord fameus, hahahaha, 't is fameus!’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 90 Twaalfde hoofdstuk. Een vroolijke avond. Een uurtje voor de feestelijke maaltijd zou beginnen, die ter eere van Pims verjaardag werd aangericht, verschenen ook Kimmy's grootouders, die, zooals gezegd is, op hetzelfde dorp woonden en ook op het diner waren gevraagd, en een half uurtje later kwam ook tante Jet onverwacht binnenstappen. Zij was wel niet speciaal genoodigd, maar zij wist, dat zij in het doktershuis ten allen tijde hartelijk welkom was. Zij werd door iedereen, en niet het minst door Pim en Kim, met gejuich begroet, en allen vonden haar komst een aangename verrassing. Het regende dien dag als het ware cadeautjes voor Pim. Van Opa en Oma, zooals Pim hen ook altijd noemde, hoewel zij in het geheel geen familie van hem waren, kreeg hij een groot nest blokkedoozen, waarmede hij een hoogen toren kon bouwen, o hé, veel grooter dan hij zelf was. En de doozen waren met prachtige plaatjes beplakt, die hij niet genoeg bekijken kon, zoo mooi vond hij ze. Er stonden jongens en meisjes op, en paarden, koeien, honden, katten, schapen, eenden, zwanen, - te veel om op te noemen. Zelfs vreemde dieren, die Pim en Kim nog nooit gezien hadden, zooals olifanten, tijgers en leeuwen, waren er op vertegenwoordigd. En van tante Jet kreeg hij een doos vol met metalen eendjes, zwanen, en visschen van allerlei soort, die in en op het water konden zwemmen. Ook was er een kleine hengel bij, waarvan de haak vervangen was door een klein gemagnetiseerd stukje ijzer. Het grappige er van was, als hij de dieren in een teil water liet zwemmen, dat ze vanzelf naar den hengel kwamen, doordat zij door het magneetje werden aangetrokken. Pim en Kim vonden het schitterend mooi en hengelden om de beurt. C.J. Kieviet, Pim en Kim 91 ‘Kijk, kijk,’ riep Kim, ‘die ggoote zwaan zwemt den hengel achtegna! Dat is ggappig, Pim.’ ‘En die visch komt naar boven toe,’ zei Pim. ‘Haha, wat zwemt hij hard....’ ‘Egg hagd!’ vond Kim. ‘Maag deze teil is veel te klein.’ Dat vond Pim ook, en samen gingen zij naar de keuken om een groote, geëmailleerde kuip te halen, ongeveer voor een derde deel gevuld met water. Met vereende krachten torsten zij die naar de achterkamer, om daar de hengelpartij voort te zetten. De gasten zaten in de voorkamer, en lachten om de dwaze lezing van het geval met de kikkers, die tante Fré ten beste gaf. O, o, wat werd er om gelachen! Maar in de kinderen hadden zij geen erg, wat heel jammer was, want nu gebeurde er een ongeluk, dat wel goed afliep, maar toch weer een heele consternatie te weeg bracht. Want toen Pim en Kim van de hengelpartij voorloopig genoeg hadden, gingen zij door de kamer ravotten. Kim riep: ‘Pim kan me niet kgijgen,’ en meteen holde zij hard om de tafel heen. Aan den anderen kant daarvan stond ze hem lachend op te wachten. Nu, - dat liet Pim zich niet zeggen. Hij stond van den vloer op, en liep op Kimmy af, maar toen Pim dicht bij haar gekomen was, dook zij plotseling onder de tafel en kroop weer naar den anderen kant. O, wat was die Kim vlug. Pim liep zoo hard hij kon om de tafel heen, om haar te grijpen, maar Kim nam de vlucht. Wat hadden zij een pret. Kim lachte Pim hartelijk uit, en Pim spande zijn uiterste krachten in, om haar te vangen. 't Spelletje werd hoe langer hoe wilder. Eindelijk was Pim vlak achter haar, en Kim liep, wat zij loopen kon. In de hitte van de jachtpartij vergat zij een oogenblik goed uit te kijken, en plons, daar viel zij voorover in de kuip, zoodat het water ver in het rond spatte. En Pim kwam vlak naast haar terecht, want het was een groote kuip, waarin Pim vroeger meermalen zijn badje had gehad. Zij konden er met hun beiden best in. Maar nu merkte het gezelschap in den salon wel terdege, dat er wat bijzonders aan de hand was. Pim en Kim gilden in de eerste verrassing om het hardst, en het geplons van het water deed allen verbaasd opspringen. ‘Hemel, wat gebeurt daar!’ riep tante Ans verschrikt uit, en zij liep C.J. Kieviet, Pim en Kim 92 naar de achterkamer, om te gaan kijken, wat er gaande was. Kimmy's Moeder volgde haar op de hielen, en ook de anderen kwamen verschrikt aanloopen. 't Was een allerdwaast tooneeltje, waarop zij vergast werden. Pim en Kim lagen voorover in de teil, met hun beenen nog buiten boord, en zij stelden de wanhopigste pogingen in het werk, om zich uit hun natte en benarde positie te verlossen. Zij spartelden met armen en beenen, maar gillen deden zij niet meer. Integendeel, telkens als zij met inspanning van al hun krachten hun hoofd boven het water verhieven, klonk hun schaterend gelach, want zij vonden het geval dol vermakelijk. Dat zij werkelijk in levensgevaar zouden hebben verkeerd, als er geen grooteren bij de hand waren geweest om hen te helpen, begrepen zij niet; daarvoor waren zij nog te jong. Tante Ans trok met een krachtigen greep haar dikken spruit omhoog, en tante Fré haalde Kimmy op het droge. Daar stonden Pim en Kim, druipende van het water, maar zij lachten zoo hard, dat de anderen van den weeromstuit wel mede moesten doen. ‘Wat een ongeluksdag, - 't is in één woord verschrikkelijk!’ riep tante Ans uir, terwijl zij hoogrood zag van de alteratie. ‘Vooruit, Pim, naar boven, om andere kleeren aan te trekken, - en toe, Gert, bel jij even om Betje, om den boel hier op te redderen. Wat een toestand!’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 93 Zij nam den druipenden Pim bij de hand en verdween met hem uit de kamer. ‘En jij gaat met mij meê naar huis,’ zei Kimmy's Mama tot haar dochtertje. ‘Houd nu maar op met dat lachen, want zoo mooi is het niet.’ Maar zelf kon zij haar lachen haast niet houden. Toen zij een kwartiertje later terugkwam, was alles voor het diner gereed en zag de achterkamer er weer zoo gewoon uit, of er niets bijzonders was gebeurd. Allen gingen aan tafel. Pim kreeg de eereplaats tusschen Papa en Mama, en Kim zat tusschen haar Moeder en, op haar vereerend verzoek, tante Jet. De twee kinderen hadden eigenlijk het allerliefst naast elkander gezeten, maar om verdere ongelukken te voorkomen, had men met algemeen goedvinden besloten, hen gescheiden te houden. Pim liet geen enkelen schotel voorbijgaan, want hij had weer een verbazend grooten honger, maar Kim gebruikte als altijd heel weinig. Haar Moeder had de grootste moeite, om wat bij haar binnen te krijgen. 't Leek wel, of zij nooit honger had. 't Was echter een troost, dat zij er altijd even gezond uitzag en dat het haar nooit aan den noodigen levenslust ontbrak. De dokter vond dat twee heel goede teekens en meende, dat er voor haar ouders geen bijzondere reden was, om zich ongerust over haar te maken. Neen, veel eten deed Kim niet, maar toch was zij geen oogenblik in rust. Zij draaide op haar stoel heen en weer, praatte tegen iedereen en over alles, stootte tweemaal haar waterglas omver, dat gelukkig nog leeg was, liet driemaal haar vork vallen, wat een mooie reden voor haar was, om zich even zooveel maal van haar stoel te laten glijden, ten einde de vluchteling weer terug te halen, en was in één woord zoo beweeglijk als kwikzilver. ‘Wat zit daagin?’ vroeg zij aan tante Jet, terwijl zij naar een van de flacons uit het olie- en azijnstel wees. ‘Slaolie,’ zei tante. ‘En daagin?’ ‘Mosterd.’ ‘En daagin?’ ‘Azijn.’ ‘En daagin?’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 94 ‘Dat weet je wel.’ ‘Ja, pepeg,’ zei Kim. ‘En daagin?’ ‘Dat weet je ook wel.’ ‘Zout. Kim wil pgikkepgik, tante.’ ‘Prikkeprik, wat is dat?’ ‘Pgikwater,’ zei Kim, naar den met spuitwater gevulden syphon wijzende. ‘Mag Kimmy een beetje pgikkepgik?’ ‘Jawel,’ zei tante. ‘Ik zal je helpen.’ Zij trok den syphon naar zich toe en hield het glas onder de tuit. Maar dat was Kim niet naar den zin. ‘Kim wil zelf pompen!’ riep zij, om welke malle uitdrukking allen in een lach schoten. ‘Dat kan Kimmy nog niet,’ zei tante. ‘Kim is nog te klein.’ ‘Kim is al ggoot,’ zei Kimmy. ‘Kim wil zoo ggaag pgobeegen.’ ‘Goed, probeer het dan maar. Hier, op dit dingetje moet je drukken. - Gaat het niet? - Zie je wel, dat je nog te klein bent? Harder drukken, Kimmy, veel harder.’ Natuurlijk vermoedde niemand, dat het Kim gelukken zou, en toch was dat het geval. ‘Pompen! Pompen! Pompen!’ riep zij, en opeens spoot het heldere water met zooveel kracht in het glas, dat het aan alle kanten weer bruisend over den rand vloog. Tante Ans sprong alweer verschrikt van haar stoel op, maar de dokter riep haar toe, terwijl hij er even smakelijk om moest lachen als alle anderen: ‘Kom, kom, Ans, blijf kalm, 't is maar schoon water, ha-ha-ha-ha, wie had dat van dat kleine ding gedacht, 't Is verbazend handig.’ ‘Net kwikzilver!’ riep haar Vader trotsch uit, maar tante Jet schoof, met roode wangen van den schrik, den syphon zoo ver mogelijk uit Kims nabijheid. ‘Eén keer is al mooi genoeg,’ zei ze. Een oogenblik later zaten ze allen plotseling in 't donker. Er was blijkbaar hier of daar een stoornis in de electrische geleiding, want opeens gingen alle lichten tegelijk uit. 't Maakte een eigenaardigen indruk, en aan het drukke discours, dat aan tafel gevoerd werd, kwam een ontijdig einde. Allen keken gedurende een paar seconden verwonderd om zich heen, zonder natuurlijk iets te zien. C.J. Kieviet, Pim en Kim 95 Opeens verbrak het fijne stemmetje van Kim de stilte, en klonk het: ‘Kimmy is weg!’ ‘Pim is ook weg!’ klonk het van het andere einde van de tafel. Mevrouw belde en Betje verscheen. ‘Betje, is in de keuken het licht ook uit?’ ‘Neen Mevrouw, in de gang ook niet, alleen hier maar.’ ‘O,’ zei de dokter, ‘dan weet ik het wel. Dan is er natuurlijk een stop gesprongen. Heb maar een oogenblik geduld.’ Een halve minuut later brandden alle lichten weer in volle glorie en kon het diner, dat iedereen heerlijk smaakte, tot aller genoegen worden voortgezet. Het duurde, dat spreekt wel vanzelf, langer dan gewoonlijk, zoodat het voor Pim en Kim, toen het afgeloopen was, eigenlijk al tijd was om naar bed te gaan. Tante Ans sprak er dan ook al van, om Pim naar boven te brengen, maar Pim had nog niet veel lust. ‘Eerst wil tante Jet nog een mooi spelletje doen?’ vroeg hij, en hij keek Tante daarbij zoo smeekend aan, dat zij het hem moeilijk weigeren kon. ‘En nog een mooie vegtelling vegtellen?’ vleide Kimmy, die er ook nog niet veel voor voelde, om al naar bed te gaan. ‘Goed dan,’ zei tante Jet, ‘omdat Pim jarig is. Jullie hebben nu vandaag al zooveel pret gehad met je twee kikkers, dat ik je nog wat van twee andere kikkers wil vertellen, die samen gingen trouwen en daarom een groot bruiloftsfeest vierden. Ik geloof, dat het een heel mooie vertelling is. En dan gaan we tot slot nog een vroolijk spelletje doen.’ Pim en Kim klapten in hun handjes van pleizier. ‘Hieg, voog den haagd,’ stelde Kim voor, ‘bij de mooie vlammetjes.’ ‘Ja, ja, bij den haard,’ riep de dokter, ‘en dan doen we alle lichten uit; dat kan prachtig worden.’ De dokter draaide het electrisch licht uit, Pim en Kim gingen voor den haard op den grond zitten, en tante Jet nam bij hen plaats in een laag fauteuiltje. Het overige gezelschap schaarde zich wat achteraf in gemakkelijke stoelen. De rosse vlammen van het knapperende houtvuur, want het was een open haard, belichtten de hoofdjes van Pim en Kim, en tooverden een gezelligen lichtgloed door het vertrek. Toen begon tante Jet te vertellen, en o, zij kon het zoo mooi doen. C.J. Kieviet, Pim en Kim 96 Soms klonk haar stem helder en vroolijk, dan weer diep en somber, al naar de stof van haar vertelling dat vereischte, en haar gebaren waren geheel in overeenstemming met hetgeen zij zeide. Toen allen gezeten waren, begon zij: ‘'t Was feest in den vijver, geen kikker bleef thuis, Geen goudvlieg of tor, die niet even kwam kijken. Twee kikkertjes trouwden, heel chic en heel fijn, En iedereen liet zijn belangstelling blijken. Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom, Zij sprongen in 't rond bij 't gebom van de trom.’ ‘Dat is ggappig!’ viel Kim in. ‘Kikkegs kunnen mooi spgingen.’ ‘De gelen springen het hoogst!’ beweerde Pim, die aan zijn geeltje dacht. ‘Of ze!’ zei tante Jet. ‘Luister nu verder.’ ‘De kikvorschen hadden den vijver versierd Met slingers rondom en met lelies op 't water. Twee sierlijke zwanen en eendjes in 't wit Verhoogden de vreugd met hun vroolijk gesnater. Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom, Zij sprongen in 't rond bij 't gebom van de trom.’ ‘Leuk!’ zei Kim. ‘Kimmy had eg wel bij willen zijn. Pim en Kim gaan ook tgouwen.’ ‘Ja,’ zei Pim, ‘dan gaan wij ook dansen.’ Tante Jet vervolgde: ‘De heeren verschenen in smoking of rok, -’ ‘Papa heeft ook smoking aan,’ viel Kim in. ‘Mijn Papa ook,’ zei Pim. ‘Omdat ik jarig ben. ‘De dames heel deftig in gala-japonnen, 't Gejuich en gejubel klonk ver in het rond, Heel vroeg in den morgen was 't feest al begonnen. Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom, Zij sprongen in 't rond bij 't gebom van de trom.’ ‘Bombombombom!’ riep Pim. ‘Stil!’ zei Kim, en tante Jet vervolgde: C.J. Kieviet, Pim en Kim 97 ‘In 't midden bevond zich een groot lelieblad, Waarop in het groen het orkest was gezeten. Violen en fluiten, een bas en een trom, Geen enkel muziek-instrument was vergeten. Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom, Zij sprongen in 't rond bij 't gebom van de trom.’ ‘Dat is leuk!’ zei Kim weer, die de woorden haast van Tante's lippen las. En deze ging voort: ‘De Bruid en de Bruidegom waren zoo blij, Ze hielden receptie van....’ ‘Wat is geceptie?’ vroeg Kim. ‘Zij kregen visite,’ zei Tante. ‘Luister.’ ‘Zij hielden receptie van dames en heeren. Libellen..... ‘Wat zijn libellen?’ vroeg Kim weer. ‘Groote waterjuffers, die je wel op den vijver gezien hebt.’ ‘Libellen en torren in gouden gewaad, Die kwamen al buigend hen feliciteeren. Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom, Zij sprongen in 't rond bij 't gebom van de trom. ‘Het feest slaagde schitt'rend, de zon scheen zoo mooi, De lucht was vervuld van hun vroolijk geschater. De heeren vergastten zich aan een sigaar, De dametjes smulden aan aardbeiënwater. Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom. Zij sprongen in 't rond bij 't gebom van de trom.’ Toen opeens richtte tante Jet zich half op in haar stoel en vervolgde met angst en schrik in haar stem, terwijl zij haar gebogen armen een weinig ophief en haar blik omhoog wendde: ‘Maar plotseling vaart door hen allen een schrik: Een krijschend geluid in de lucht doet zich hooren. Een reiger is daar, - en hij daalt naar den kant, Hij komt om de vreugd' van het feest te verstoren. Verwezen van schrik zwijgt de angstige drom, Verstomd is de trom, er heerscht stilte alom.’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 98 Tante's stem klonk thans heel somber en laag, en Pim en Kim staarden haar met groote oogen aan. ‘O, - o!’ zuchtte Kim zacht. ‘Die stoute geigeg. Hij wil de kikkegtjes opeten.’ ‘Ja,’ zei tante Jet, ‘dat wou hij ook. Luister: ‘Met sprongen heel groot nemen allen de vlucht, Zij springen in 't water en reppen de beenen; Nog voordat de reiger den kant heeft bereikt, Zijn allen reeds spoorloos in 't water verdwenen. Verwezen van schrik zwijgt de angstige drom, Verstomd is de trom, er heerscht stilte alom.’ Vol spanning waren Pim en Kim opgestaan en stonden nu ter weerszijden tegen Tante aangeleund, die voortging met haar vertelling: ‘Vol liefde omarmde de Bruigom zijn Bruid; Zoo zijn zij te zaâm van het blad afgegleden, Zij daalden heel diep in het heldere nat, En kwamen al bevend behouden beneden. Verwezen van schrik zwijgt de angstige drom, Verstomd is de trom, er heerscht stilte alom.’ De kinderen zeiden niets, maar stonden doodstil en keken Tante met groote, angstige oogen aan. Tante vervolgde: ‘De reiger liep rond, maar vond nergens een prooi, En plotseling kon hij geen poot meer verzetten. Heel vroeg waren visschers aan 't werk daar geweest. Zijn beenen, zoo lang, raakten vast in de netten. Een glimpje van hoop vaart heel snel door den drom, Maar nòg zwijgt de trom en heerscht stilte alom.’ ‘O, als hij maag niet los komt!’ riep Kim angstig uit. ‘Dan gaat de stoute geigeg de kikkegtjes toch nog opeten!’ ‘Neen,’ zei Tante, ‘'t Werd nog veel erger voor hem. Luister maar: C.J. Kieviet, Pim en Kim 99 ‘Een jager verscheen aan den kant van den plas, Hij werd op de jacht vergezeld door zijn honden. De honden besprongen den reiger heel fel, De vogel viel neer en stierf dra aan zijn wonden. ‘'t Gevaar is geweken!’ zoo juichte de drom, Zij zwommen naar boven met fluit en met trom.’ Pim en Kim stonden thans kaarsrecht, en klapten in hun handjes van blijdschap. ‘Gelukkig!’ riep Pim. ‘Dàt is goed!’ ‘Gelukkig!’ juichte Kim. ‘Nu kon hij de kikkegtjes geen kwaad meeg doen!’ ‘Neen,’ zei Tante, ‘dat begrepen de kikkertjes ook.’ ‘Een daverend vreugdegekwek klonk alom. De kikkertjes konden 't niet beter begeeren. De feesttafels werden in rijen gezet, En ieder nam plaats om eens fijn te dineeren. Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom, Zij hieven de glazen, rombom klonk de trom.’ ‘En nu is de vertelling uit,’ zoo besloot Tante. Pim en Kim sprongen in 't rond van pleizier. ‘Dat was een mooie vegtelling, Tante!’ riep Kim, en Pim was dat volkomen met haar eens. ‘Mooi, tante Jet, heel mooi!’ riep haar zwager van Kampen haar toe. ‘Mijn compliment, Tante!’ riep de dokter, terwijl hij bij wijze van applaudissement in zijn handen klapte, welk voorbeeld door al de anderen gevolgd werd. Tante Jet lachte maar een beetje, en zei: ‘Nu het beloofde spelletje nog, en dan moeten Kim en Pim naar bed. Kom, allen in een kring; iedereen moet meêdoen. We gaan het spelletje van “Vinger in den hoed” doen.’ ‘O wee, Kim,’ zei Grootvader, ‘dan gaat het weer knap-knap in Opa's knie.’ De kring werd gevormd, en daar ging het: C.J. Kieviet, Pim en Kim 100 ‘Vinger in den hoed, wie meê doet, Van aaaaavond, Met 'n kaaaaarsje, Met een lichtje aan de deur, Hoezeeeeeee!’ En allen hurkten lachend en joelend neer, en Grootvaders knieën knap-perden weer om het hardst. ‘Nog eens doen, nog eens doen!’ riep Kim. ‘Nog eens doen!’ riep ook Pim. En daar ging het weer, en nog eens, en nog eens, - en toen was het spelletje uit. De kindertjes namen afscheid en werden in hun bedjes gelegd, en zoo kwam er aan Pims verjaardag een einde. C.J. Kieviet, Pim en Kim 101 Dertiende hoofdstuk. Een liedje van verlangen. 't Was daags voor Sint-Nicolaas. Het mooie najaarsweer was voorbijgegaan, het had dagen en nachten achtereen geregend, en gure herfststormen hadden door de schoorsteenen gebulderd en alle boomen en struiken langs de straat en in de tuinen kaal geplukt. Geen groen blaadje was er meer te zien, en 't was overal zoo vuil geweest, dat Pim en Kim onmogelijk naar buiten hadden kunnen gaan, om daar te spelen. Neen, zij waren gedwongen geweest, zich binnenshuis te vermaken, en dat was hun wonder wel gelukt. Zij hadden zich geen oogenblik verveeld. Den eenen dag kwam Pim bij Kim, en den anderen dag ging Kim bij Pim op visite, en zij hadden speelgoed in overvloed, om er zich mede bezig te houden. Kim was drie weken na Pim jarig geweest, en toen hadden zij weer een heerlijken feestdag gehad. Van Pim had zij toen een nieuwen poppewagen gekregen, omdat de hare door den auto kort en klein gereden was. En 's avonds had tante Jet weer een mooie vertelling gedaan, waar Pim en Kim verrukt over waren geweest. En nu zou het Sint-Nicolaas worden. Eerst wisten zij niet, wat dat te beteekenen had, want het vorige jaar waren zij nog te jong geweest, om er veel van te begrijpen. Maar nu was dat anders geworden. Zij wisten nu wel, dat Sinterklaas een goede, oude man was, met een langen witten baard, en dat hij ieder jaar eenmaal uit Spanje over kwam, om alle zoete kindertjes een cadeautje of wat lekkers te brengen. En zij wisten ook, dat hij een zwarten knecht had, die Piet heette, en dat die twee samen op paarden over de daken van de huizen reden en door den schoorsteen C.J. Kieviet, Pim en Kim 102 binnen konden komen. Eerst vonden zij dat geen gezellig idee, vooral niet toen zij hoorden, dat Piet een grooten zak bij zich had, en dat hij daarin alle stoute kindertjes stopte, om hen mede te nemen naar Spanje, waar hij koek van hen bakte. Neen, dat vonden zij in het geheel niet aardig van hem, maar zij putten troost uit hun overtuiging, dat zij beiden bijzonder zoet waren en dus geen groot gevaar liepen, om in den zak terecht te komen. ‘Pim is zoet,’ beweerde Pim telkens, als er van Sinterklaas gesproken werd. ‘Kimmy is nog veel zoeteg, hè Mama?’ vroeg Kim. ‘Ja, als Kimmy goed eet,’ zei Mama. ‘Kindertjes, die niet flink eten, vindt Sinterklaas niet zoet.’ ‘Mammie, Kim wil een botegham,’ zei Kim. ‘Mag Kimmy een boteg-hammetje. Mammie?’ ‘Pim twee boterhammen, dikkers,’ zei Pim. Kimmy's Moeder moest er om lachen, maar zij gaf toch waar om gevraagd werd, want Kim had 's morgens bij het ontbijt zoo goed als niets gebruikt. ‘Kimmy lust ggaag boteghammetjes,’ zei Kim, terwijl ze haar brood met smaak oppeuzelde. ‘Heel, - heel egg ggaag.’ 't Bleef hard regenen, maar 's middags kwam toch Kims Grootvader nog even overloopen, want het was zijn vaste gewoonte, om eiken dag even te gaan kijken, hoe zijn kleindochtertje het maakte. ‘Opa ggooten togen bouwen?’ was het eerste, wat Kimmy hem vroeg, toen zij hem zag. ‘Ja,’ zei Grootvader. ‘Laten wij nog eens een grooten toren bouwen. Waar zijn de blokken?’ ‘Hieg!’ zei Kim, terwijl zij ze uit de kast haalde en bij Grootvader bracht. ‘Kom, Opa, hieg op den ggond zitten.’ ‘Goed,’ zei Grootvader, en weldra zat hij bij de twee kleintjes op den vloer in de serre, waar de kinderen gewoonlijk speelden. ‘Deze eerst, Opa!’ zei Pim, terwijl hij hem het grootste blok aangaf. ‘Ja, deze eerst,’ zei Opa, en hij legde het blok met den open kant naar boven. Opa haalde eiken dag opnieuw dezelfde grapjes uit, want het was heel moeilijk, om steeds weer nieuwe te bedenken. En een van zijn grapjes was krantvast, dat hij nu en dan C.J. Kieviet, Pim en Kim 103 een blok verkeerd neerlegde, dus met den open kant naar boven of op zij. ‘Neen, neen, Opa, zóó niet, dat is vegkeegd!’ riep Kimmy hem toe. ‘Zóó moet het! Opa is dom!’ En zij legde het blok goed. ‘O ja, zóó moet het liggen,’ zei Grootvader. ‘Dat is waar ook. En welk blok volgt nu?’ ‘Dit,’ zei Kim. ‘En dan dit,’ zei Pim. ‘Neen, dat niet, dat is te klein,’ beweerde Kim. ‘Dit, - met de mooie eendjes.’ ‘Juist,’ zei Grootvader, en hij legde het blok weer verkeerd. ‘Neen, neen, dat is niet goed!’ riepen Pim en Kim om het hardst. ‘Opa is weer dom!’ ‘Oliedom!’ zei Grootvader. Eindelijk was de toren klaar. 't Was een heel hooge, wel even groot als Pim en Kim. ‘En nu gaan we prentjes zoeken,’ stelde Grootvader voor. ‘Waar is de jongen met den aap? Wie hem het eerst kan vinden.’ ‘Hieg!’ riep Kim, het bedoelde prentje aanwijzende. ‘Kim heeft het gewonnen.’ ‘Ja, Kim heeft gewonnen. En waar zijn de meisjes met de hoepels? Ik kan ze nergens vinden.’ ‘Hier!’ zei Pim. ‘Nu heeft ik gewonnen.’ ‘Ja, jij bent knap, hoor,’ zei Opa. ‘En wat is dit?’ ‘Meisje met den bal!’ riep Kim. ‘En dit?’ ‘De stoute geigeg met een kikkeg in zijn snavel!’ zei Kim. ‘En dit?’ ‘Een hond!’ riep Pim. ‘Waf - waf - waf - waf!’ ‘En dit?’ ‘Een oliman,’ zei Kim. ‘Ja, een olifant met een lange ....?’ ‘Lip,’ zei Kim. ‘Neen, slurf!’ verbeterde Opa. ‘En dit is ....?’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 104 ‘Een hobbelpaard,’ zei Pim. ‘Ik heeft ook een hobbelpaard.’ ‘En wat is dat?’ ‘Een papegaai,’ zei Kim. En terwijl zij naar een ander prentje wees, waar ook een vogel op stond, zei ze: ‘En dit is een mamagaai.’ ‘Hahahaha!’ lachte Grootvader. ‘Een papagaai en een mamagaai? Jij bent een kleine grappenmaakster. - Hè-hè, Opa krijgt er stijve beenen van.’ En terwijl Grootvader van den vloer opstond, wierp Pim den grooten toren om, zoodat de blokken her en der vlogen. ‘Hoho, wat is dat?’ riep Grootvader. ‘Opa schrikt er van.’ ‘Hooge togen is omgevallen,’ zei Kimmy. ‘Wil Opa weeg hoogen togen bouwen?’ ‘Neen, nu niet meer,’ zei Grootvader. ‘Waar zijn je mooie poppen?’ ‘Hieg, in de kast,’ zei Kimmy. ‘Kijk Opa, dit is Lotte, en dit Hans, en dit Cagolientje. Mooie poppen, hè Opa?’ ‘Prachtig!’ zei Grootvader. ‘Maar moeten die mooie poppen zoo maar op een plank in de kast liggen? Je moet aan Sinterklaas vragen, of je een poppenledikant van hem krijgt. Dat zullen de poppen wel prettig vinden.’ ‘Ik zie Sintegklaas niet,’ zei Kimmy. ‘Dan kan Kim het niet vgagen.’ ‘O, ja wel. Je moet 's avonds je schoentjes bij den haard onder den schoorsteen zetten, met een beetje hooi en een stukje brood er in voor zijn paard, en dan een mooi versje zingen en lief vragen, of je een poppenledikantje van hem krijgt. Dan hoort hij je wel, al zie je hem niet, want 's avonds luistert hij in den schoorsteen, of de kindertjes zoet zijn....’ ‘En lief hun boterhammetje opeten,’ viel Mama in, die van de gelegenheid gebruik maakte, om haar dat nog eens goed op haar hart te drukken. ‘Natuurlijk,’ zei Grootvader. ‘Kindertjes, die niet flink eten, krijgen geen mooi cadeautje van Sinterklaas.’ ‘Sinterklaas eet altijd koek,’ beweerde Pim. ‘O zoo veel!’ ‘Mammie, krijgt Kimmy nog een boteghammetje?’ vroeg Kim met haar liefste stemmetje. ‘Straks, als Papa thuis komt,’ zei Moeder. ‘Tot zoo lang moet je nog wachten.’ ‘Ik wil niet poppenledikantje hebben,’ zei Pim. C.J. Kieviet, Pim en Kim 105 ‘Niet?’ vroeg Grootvader, die zich weer gereed maakte om te vertrekken. ‘Wat wil jij dan van Sinterklaas vragen?’ ‘Een bromtol,’ zei Pim, ‘met mooie kleuren.’ ‘Je hebt gelijk,’ zei Grootvader. Hij gaf den kinderen een kus, nam afscheid van zijn dochter, en keerde naar huis terug. Tegen twaalven kwam tante Ans haar dikken Pim halen, die heusch geen aanmoediging noodig had om flink te eten, want hij had doorloopend grooten honger, zelfs als hij pas gegeten had, - en enkele minuten later kwam Kimmy's Vader thuis. Kim vloog hem in de uitgebreide armen, want zij hield dolveel van Pappie, en deze tilde haar op zijn schouders en liep zingende met haar de suite en de serre door. Kimmy vond het heerlijk. Zij zong zoo hard meê, als zij kon, en woelde met haar vingertjes door Pappie's haren, met het natuurlijke gevolg, dat diens mooie scheiding, waarop hij altijd bijzonder trotsch was, totaal in de war raakte, en zijn hoofd in minder dan geen tijd wel een ragebol geleek. Mama was bezig de koffietafel gereed te maken. Zij spreidde een hagel wit servet over de tafel en zette de bordjes op de bestemde plaats, waarnaast zij de vorken, messen en lepels neerlegde. Zij was nog maar nauwelijks met een en ander klaar, toen Betje binnen kwam en vroeg: ‘Kan ik het karonje-schoteltje al binnen brengen, Mevrouw?’ ‘Het karonje-schoteltje, zeg je?’ vroeg Mevrouw lachend. ‘Ja, breng de macaroni maar binnen.’ ‘Bestig, Mevrouw.’ Dien middag had Kimmy in het geheel geen aanmoediging noodig, om goed te eten. Ze zei het wel niet, maar 't was duidelijk te merken, dat zij vreesde anders door Piet mede genomen te zullen worden naar Spanje, en het vooruitzicht beviel haar blijkbaar niets, dat er dan wellicht koekjes van haar gebakken zouden worden. 's Middags kwam er plotseling verandering in het weer. De regen hield op, en de grijze nevel maakte plaats voor een strakke, blauwe lucht, die 's avonds als bezaaid werd met duizenden bij duizenden fonkelende sterretjes. Toen Papa na het sluiten van de fabriek thuis kwam, zei hij: ‘Het zou vannacht wel eens kunnen vriezen. Is het avondblad er al? Dan zal ik eens nakijken, wat het weerbericht voorspelt. - O, daar heb C.J. Kieviet, Pim en Kim 106 ik het al: waarschijnlijk eenige vorst, met kans op sneeuw. Nu, naar sneeuw ziet de lucht er niet uit, ik verwacht eerder vorst. Dat zou leuk wezen, Kimmy; dan konden we sleden op het ijs....’ ‘Wat is ijs?’ vroeg Kim. ‘Als het erg koud is, heel, heel erg, dan wordt het water in de slooten en vijvers zoo hard, dat wij er op loopen kunnen. Is dat niet grappig?’ ‘Ja. Kimmy heeft nog nooit hagd wateg gezien.’ Toen het middagmaal afgeloopen was, stak Papa de schemerlamp aan en doofde hij de andere lichten. Hij ging voor den haard op den grond zitten en zei: ‘Kom hier, Kim, dan gaan we een mooi versje zingen voor Sinterklaas.’ ‘Ja, ja!’ riep Kim. ‘En dan zet ik mijn schoentje klaag bij den haagd, - maag daag moet hooi in en een stukje bgood voog het paagd, Mammie....’ ‘Ja, kindje, Mammie zal het je geven, het brood wel te verstaan, want hooi heb ik niet.’ ‘Wacht,’ zei Papa, ‘in den kelder is nog wel wat hooi. Trek je schoentjes vast maar uit, Kim, dan zal Papa het halen.’ Kim liet zich dat geen twee maal zeggen. Zij ging op den grond zitten en maakte de knoopjes los. Weldra stond aan elken kant van den haard een van haar kleine schoentjes. ‘Mooie laklaagsjes,’ zei ze, ‘Sinneklaas zal blij zijn, dat Kimmy mooie laklaagsjes klaag zet. Sinneklaas vindt ze ook egg mooi.’ Volgens Kimmy waren laklaarsjes wel het mooiste, wat er op het gebied van schoeisel op de wereld bestond. Papa kwam met hooi terug, en van Mama kreeg Kim een sneedje wittebrood. Kim brak het in twee stukken, waarvan zij in elk schoentje er een legde, en toen deed zij in de beide schoentjes wat hooi. ‘Dit schoentje is voog het paagd van Sinneklaas, en dàt voog het paagd van zwagten Piet. Sinneklaas zal egg blij zijn, hè Pappie? Sinneklaas vindt Kimmy lief.’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 107 ‘Ja, ja, zeker,’ zei Papa. ‘En Piet vindt Kimmy ook egg lief,’ zei Kim. ‘Natuurlijk, want Kimmy heeft flink gegeten,’ zei Mama, terwijl zij ook voor den haard plaats nam. ‘Kom Kimmy, nu gaan we zingen, en als we gezongen hebben, moet je maar aan Sinterklaas vragen, wat je graag van hem hebben wilt.’ ‘Ja, ja,’ zei Kim, en zij hurkte vlak voor den haard neer, opdat Sinterklaas haar toch maar goed hooren zou. Toen zong ze: ‘Sinniklaas kapoentje, Gooi wat in mijn schoentje, Gooi wat in mijn laagsje, Dank je, Sinmklaasje.’ ‘Goed gedaan, Kim, prachtig!’ zei Mama. ‘Vraag nu maar, wat je graag hebben wilt.’ Kim bracht haar mondje zoo dicht mogelijk bij den schoorsteen en vroeg: ‘Sinniklaas, Kimmy wil graag een poppenledikantje hebben.’ Toen luisterde zij, of er geen antwoord kwam, maar alles bleef stil. ‘Sinniklaas is boos,’ zei ze, door dat zwijgen blijkbaar verschrikt. ‘Neen, neen, Sinterklaas is niet boos,’ zei Mama, terwijl ze haar kind bij zich op haar schoot trok en stijf tegen zich aandrukte. ‘Sinterklaas geeft nooit antwoord, als je hem niet ziet, maar hij heeft je heusch wel gehoord. Willen we nog eens voor hem zingen? Dat heeft hij heel graag.’ Toen zongen ze met hun drieën: ‘Sinterklaas kapoentje, Gooi war in mijn schoentje, Gooi wat in mijn laarsje, Dank je, Sinterklaasje.’ ‘En nu wed ik, dat Sinterklaas morgen al wat in je schoentjes heeft gedaan, in ruil voor het hooi en het lekkere brood, dat je voor de paarden hebt klaar gezet. Kom Kimmy, nu is het bedtijd. Ga nu maar lekker slapen.’ En Kim sliep dien avond in vol verwachting van hetgeen de goede Sint dien nacht voor haar brengen zou. C.J. Kieviet, Pim en Kim 108 Veertiende hoofdstuk. Vijf December. Toen Pim en Kim den volgenden morgen opstonden, keken zij hun oogen haast uit, want het was buiten een geheel witte wereld geworden. De grond, de boomen en heesters, de daken der huizen, alles was bedekt met een dikke, witte deken, die de wereld een heel ander aanzien gaf. De krant had een heel juiste voorspelling gedaan, 't Was, hoewel niet hard, gaan vriezen, en ongeveer te middernacht waren de eerste sneeuwvlokken naar beneden gedwarreld. En nu, 's morgens om acht uur, sneeuwde het nog. Millioenen prachtige, witte vlokken daalden zonder ophouden neder en maakten de deken hoe langer hoe dikker. Kimmy vond het zoo interessant, dat zij haar neusje haast plat drukte tegen het vensterglas van haar slaapkamertje, en voor enkele minuten de schoentjes, die zij bij den haard voor Sinterklaas had neergezet, totaal vergat. ‘O Mammie, kijk eens hoe mooi!’ riep zij uit. ‘Is dat nu het ijs?’ ‘Neen kindje, dit is sneeuw. IJs komt niet uit de lucht vallen. Mooi. hè? 't Lijkt wel, of de heele wereld nu van suiker is.’ ‘Kimmy zal het op haag boteghammetje doen,’ zei Kim. ‘Dat zal lekkeg smaken. Kijk, kijk, daag zit een jongen op een sleetje! Kimmy heeft ook een sleetje in de schuug, op het zoldegtje.’ ‘Ja, maar Kimmy heeft toch nog nooit gesleed. Toen Papa verleden jaar het sleetje gekocht had, ging het juist dooien....’ ‘Wat is dooien, Mammie?’ ‘Als de sneeuw gaat smelten, zeggen de menschen, dat het dooit. Kom Kim, dan zal ik je wasschen en aankleeden. Ben je niet nieuwsgierig C.J. Kieviet, Pim en Kim 109 naar je schoentjes, die je bij den haard hebt gezet? Misschien is Sinterklaas er vannacht wel geweest.’ ‘Ja, ja!’ riep Kim opgetogen uit, nu ze aan haar schoentjes herinnerd werd. ‘Kimmy gaat kijken! Kimmy gaat kijken!’ En voordat Moeder haar weerhouden kon, snapte zij vliegensvlug de deur uit en de trap af. Ze kon wel heel goed trappen op- en afklimmen, maar dezen keer deed ze het met zoo'n vaart, dat Moeder haar hart vasthield uit vrees, dat zij holderdebolder naar beneden zou vallen. - Gelukkig, daar hoorde zij de kamerdeur al open gaan. Kim was dus behouden aangekomen. ‘Net kwikzilver!’ mompelde zij met een lachje, en zij haastte zich naar beneden om te kijken, hoe Kim zich houden zou. Want Sinterklaas had dien nacht inderdaad een bezoek bij de schoentjes gebracht. Zij vond Kim bij den haard neergehurkt. ‘O kijk eens, Mammie, kijk eens!’ riep zij verrukt uit. ‘Het bgood is weg en het hooi is ook weg. Dat heeft Sinniklaas meêgenomen voog het paagd, en eg zitten twee moppen in en een lekkeg suikegdingetje, en o, Mammie, in mijn andege schoentje zit ook wat, - kijk, - kijk, - ook twee moppen en een suikegdingetje. Sinniklaas is lief, Mammie.’ ‘Zeker, heel lief, - maar als Kimmy niet goed gegeten had, zou Sinterklaas haar niets gegeven hebben. - Kom kindje, nu gaan we je eens heel gauw aankleeden, want het wordt al laat.’ Kim ging met haar lekkers naar boven, maar zij kon er niet toe komen er iets van op te eten, want zij vond het verbazend belangwekkend, dat zij het gekregen had van Sinterklaas, den geheimzinnigen man, dien zij nog nooit gezien had en die in het holst van den nacht door den schoorsteen binnen gekomen was, om het in haar mooie laklaarsjes te leggen. Toen zij, na heel zoet en voor haar doen flink ontbeten te hebben, op bezoek ging bij haar vriendje Pim, vertelde zij dadelijk, wat er gebeurd was, en toen bleek het, dat Sinterklaas ook bij Pim geweest was, om iets lekkers in zijn schoentjes te leggen. Na een poosje op het hobbelpaard te hebben gereden, liepen zij den tuin in, om met hun sleetjes te rijden, die door Botje en Mina van de schuurzolders te voorschijn waren gehaald. Maar Pims Moeder was stil naar buiten gekomen, en wierp hen met sneeuwballen. Pim kreeg een grooten tegen zijn linkerschouder, C.J. Kieviet, Pim en Kim 110 en Kim een tegen haar muts, zoodat deze haar pardoes van het hoofd vloog. Dat vonden zij grappig. Zij maakten ook sneeuwballen en kogelden die met den grootsten ijver terug, maar het duurde niet lang. O, wat was die sneeuw koud! Al spoedig staken zij hun vingertjes, die een paarsblauwe kleur hadden aangenomen, in hun mondjes, om ze weer warm te blazen, en even later maakten zij weer sneeuwballen, om er Betje mede te gooien, die ook even in den tuin kwam, om naar Pim en Kim te kijken. ‘Pas op, je handen zullen gaan tintelen!’ riep zij hun toe. ‘Wacht, ik zal je eens door den tuin sleden.’ Zij zette hen alle twee op een slede, en holde met hen alle paden en laantjes door, tot groot vermaak van de twee kleintjes, die luidkeels aan hun vreugde lucht gaven. Eén keer nam Betje haar draai zóó kort, dat de slede plotseling omkantelde, en Pim en Kim hals over kop in de sneeuw terecht kwamen. Dat vonden zij verrukkelijk. Zij C.J. Kieviet, Pim en Kim 111 wierpen elkander handenvol sneeuw in het gezicht, en kropen toen weer op de slee. ‘Nog eens doen, Betje, nog eens doen!’ riep Kim. ‘Ja, nog eens omvallen,’ riep Pim. ‘Dat is grappig!’ Daar ging het weer. Betje liep zoo hard, dat zij geheel buiten adem raakte en pijn in haar zij kreeg. Zij besloot dus een einde aan het spelletje te maken, maar eerst liet zij als per ongeluk de slede bij het nemen van een korten draai nog eens omkantelen, tot buitengewoon groote pret van Pim en Kim, die op handen en voeten door de dikke sneeuwlaag bleven rondscharrelen. ‘Hè - hè, - ik kan niet meer, wat ben ik moê!’ riep Betje onder 't slaken van diepe zuchten uit. ‘Kom, ik moet weer aan mijn werk, want anders schiet ik niet op.’ En zij liep snel naar de keuken, om de daad bij het woord te voegen. Pim en Kim zetten hun sledevaart weer voort, maar hun sneeuwbad had hun vingertjes zoo koud gemaakt, dat zij thans inderdaad begonnen te tintelen. Zij bliezen er op, zoo hard zij konden, maar 't hielp niet. Ook in hun zakken wilde 't maar niet bedaren. Zij werden er doodsbleek van, en al hun vreugde was vervlogen, 't Huilen stond hun veel nader dan het lachen, en Kimmy, die veel teerder gebouwd was dan Pim, kreeg eindelijk zelfs tranen in haar oogen. ‘Ik ga naag Mammie,’ zei ze zacht, en via den zandbak keerde zij naar huis terug. Schreiende van pijn kwam zij in de huiskamer. ‘Wat is er, kindje?’ vroeg Mammie. ‘Wat zie je bleek.’ ‘Mijn vingegtjes doen zoo pijn,’ snikte Kim. ‘Kom maar bij Mammie,’ zei Moeder, en zij nam de kleine vingertjes tusschen haar warme handen en wreef er zacht overheen, om den bloedsomloop weer te herstellen. Na enkele minuten was de pijn geheel over en alle leed weer vergeten. Ook Pim had zijn troost bij zijn Moeder gezocht, en was door haar gekoesterd en vertroeteld, tot er van de pijn zelfs geen spoor overgebleven was. De beide Moeders hadden afgesproken des middags, met de kinderen op hun sleetjes, te gaan winkelen, want het was Sinterklaasdag, en er moesten nog verschillende inkoopen worden gedaan. Vooral Kimmy's Mama had nog heel wat dingen in te slaan, want Oom Gert en Tante C.J. Kieviet, Pim en Kim 112 Ans zouden 's middags komen eten, met Pim natuurlijk, en Grootvader en Grootmoe der zouden ook komen, en Tante Jet had geschreven, dat zij ook overkwam, om den Sinterklaas-avond bij hen te vieren. Dat kon dus gezellig worden, maar tante Fré had het er natuurlijk druk door. Gelukkig was het sneeuwen tegen den middag opgehouden. De kinderen werden er warmpjes ingestopt en kregen zelfs lekkere, wollen wantjes aan. Toen werden zij op hun sleetjes gezet en gingen allen op stap. De kinderen vonden het heerlijk om gesleed te worden, en zij moesten geweldig lachen, toen zij op de speelplaats van een school de jongens met vuur en onder luid gejuich en geschreeuw zagen sneeuwballen. Ha, wat vlogen die witte kogels hun om de ooren. 't Was voor Kim en Pim een lust om te zien. En Kim liet zich van haar sleetje glijden, en wierp Pim twee handenvol sneeuw precies op zijn bolle wangen. Dat liet Pim zich niet ongestraft doen. Hij liet zich ook pardoes van zijn slee glijden en gaf Kim haar goede gaven met woeker terug. 't Was tamelijk veilig in de breede Kasteellaan, want er lag zoo'n dikke laag sneeuw op de straat, dat het voor auto's en fietsen haast onmogelijk was, om er door te komen. Er dreigde dus thans voor de kinderen weinig gevaar om overreden te worden, en hun Moeders konden hun betrekkelijk veel vrijheid van beweging veroorloven. Voor de speelgoedwinkels stonden vele kinderen naar de mooie uitstallingen te kijken, en hun hartjes klopten van blijde verwachting, wat de goede Sint hun wel zou brengen. Maar toen de schooldeuren open gingen, waren zij spoedig verdwenen. Voor een grooten speelgoedwinkel bleef maar één meisje staan, dat nog te jong was voor de school. Zij stond bij haar Moeder, blijkbaar een zeer arme vrouw, aan haar versleten en verschoten kleeren te zien, en ook haar bleeke, ingevallen wangen waren geen teekenen van weelde. Het kind zag er niet zoo verhongerd uit als de Moeder, wat een bewijs was, dat de Moeder het grootste deel van haar armoedje nog aan haar dochtertje afstond. ‘O Mammie,’ riep Kim, die vlak voor het winkelraam stond, dicht bij het armoedige meisje, ‘o kijk eens, wat een mooie pop, met echt haag, en een schogtje met zakjes, en mooie lintjes op haag schoudegs, o, wat pgachtig!’ ‘Poppen zijn niet mooi!’ beweerde Pim. ‘Die groote spoortrein is mooi, kijk hij eens hard rijden, en die ballen zijn ook mooi, en die trompetten...’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 113 ‘Ja ja, - en o, kijk eens wat een mooi poppenledikantje!’ riep Kimmy verrukt uit, terwijl zij naar een plank wees in de étalage, waar het bewonderde voorwerp te pronk stond. - ‘Zoo een krijgt Kimmy misschien van Sinniklaas, hè Mammie?’ ‘Misschien wel, kindje, - we willen het hopen,’ zei Mama met een geheimzinnig lachje naar tante Ans. Opeens werd Kimmy's aandacht getrokken door een zacht gesnik, dicht in haar nabijheid, en zij zag, dat het armoedige meisje het deed. Groote tranen liepen haar langs de wangen. ‘Komt Sinterklaas bij ons ook, Moeder?’ vroeg het kind aan de bleeke vrouw. ‘Ik wil zoo graag dat mooie poppetje hebben, kijk, - daar!’ ‘Stil Elsje,’ zei de Moeder bitter, ‘Sinterklaas komt bij ons niet, wij zijn te arm voor hem. Hij komt alleen in de deftige huizen. Naar arme menschen kijkt hij niet om.’ ‘Sinniklaas komt bij alle zoete kindegtjes, hè Mammie?’ vroeg Kim, die het snikkende meisje met groote oogen stond aan te staren. En tot het schreiende meisje vervolgde zij: ‘Je moet lief je boteghammetje opeten, dan vindt Sinniklaas je zoet en dan krijg je ook een mooi cadeautje, - hè Mammie?’ Maar Mammie wist niet, wat ze antwoorden moest, want de arme C.J. Kieviet, Pim en Kim 114 vrouw had immers gelijk; Sinterklaas kwam bij zulke arme menschen zeker niet. ‘Hè Mammie, dan kgijgt ze ook een mooi cadeautje?’ ‘Ja, misschien dat mooie poppetje wel, dat ze zoo graag wil hebben,’ zei Mama plotseling. Zij kende die arme vrouw wel. Zij wist, dat haar man wegens diefstal in de gevangenis zat, en dat de vrouw zelf, als zij daartoe in de gelegenheid kwam, wel uit werken ging. Maar ook wist ze, dat zij 's avonds, als zij geen eten meer in huis had, wel bij de menschen aanbelde en om een aalmoes vroeg. ‘En kgijgt ze dan koek ook, Mammie, en lekkege suikegdingetjes?’ vroeg Kimmy weer, die veel medelijden met het schreiende meisje had. ‘Ja,’ zei Mama, ‘koek ook en lekkere suikerdingetjes ook. Sinterklaas zal dat alles wel bij haar brengen. Kom Ans, laten we binnen gaan, ik heb hier een en ander te koopen.’ ‘En wij gaan ook verder, Els,’ zei de arme vrouw. ‘Kom, - 't is toch voor ons niets gedaan, - wij zijn te arm.’ ‘Maar ik wil zoo graag dat mooie poppetje,’ dwong Elsje. Toen Kim reeds in den winkel was, hoorde zij haar nog schreien, en zij had erg met haar te doen. Gelukkig werd al spoedig haar aandacht afgeleid door al het mooie speelgoed, dat in den winkel was uitgestald. Zij dwaalde met Pim tusschen de toonbanken rond, en was vol bewondering voor alles, wat er te zien was. Intusschen deden de beide Moeders de noodige inkoopen. Ook werden nog andere winkels bezocht, zoodat de schemering al begon te vallen, eer zij weer thuis kwamen. Pim en Kim begaven zich naar de serre, en waren al spoedig prettig aan het spelen. Toen het geheel donker was geworden, kwamen Grootvader en Grootmoeder, die een handtasch vol kleine pakjes hadden medegebracht, welke zij in de kamer van Kimmy's Papa neerlegden. 's Avonds, na het dessert, zouden die door Mina een voor een binnengebracht worden met de complimenten van Sint-Nicolaas. En nog een poosje later verscheen, vroolijk en opgewekt als altijd, ook tante Jet, die ook al eenige pakjes in de genoemde kamer deponeerde. En nauwelijks was zij binnen, of Pim en Kim, die druk aan het spelen waren, werden hevig opgeschrikt door een geheimzinnig grluid tegen het plafond, dat onmiddellijk gevolgd werd door het gedruisch van C.J. Kieviet, Pim en Kim 115 rondom hen neervallende voorwerpen. Kim kreeg er een precies op haar neus en Pim wel twee op zijn hoofd. Eerst waren zij er beduusd van, want zij begrepen niet, wat er gebeurde, en ook Mama en Grootvader en Grootmoeder, ja zelfs tante Jet, sprongen verschrikt van hun stoelen op en riepen verward dooreen: ‘Hé, - ho, - wat is dat? - Wat is dat? - Wat gebeurt daar?’ Pim zag het eerst, wat er aan de hand was. De vloer lag rondom hem als bezaaid met pepernoten. ‘Pepernoten! Pepernoten!’ riep hij, en hij raapte, wat hij kon. ‘Ja, ja, pepegnoten!’ riep ook Kim, en zij grabbelde met Pim om het hardst. ‘Dat doet Sinniklaas!’ ‘Ja, Sinniklaas!’ riep ook Pim. En nog hadden zij ze niet alle opgeraapt, of weer klonk er een gedruisch tegen het plafond, en opnieuw daverden de pepernoten rondom Kim en Pim op den vloer. ‘Nog meer! Nog meer!’ juichten zij. De kinderen wisten haast niet, waar zij ze bergen moesten. Hun kleine handjes konden ze onmogelijk alle bevatten. ‘Hier heb je een mandje, Kim,’ riep tante Jet, ‘en een groote kom voor Pim. Daar kan-je ze....’ Maar tante Jet kon niet uitspreken, want weer kwam er met daverend geweld een bezending pepernoten van het plafond vallen. En Pim en Kim zongen om het hardst: ‘Sinniklaas kapoentje, Gooi wat in mijn schoentje, Gooi wat in mijn laarsje, Dank je, Sinniklaasje!’ En als het lied uit was, begonnen zij weer van voren af. O, wat hadden Pim en Kim een pret. Hun wangetjes zagen rood van opgewondenheid, en hun oogen schitterden van blijdschap, en als ze niet zongen, praatte de een nog harder dan de ander. ‘Sinniklaas is lief, is lief, is lief!’ juichte Kimmy. ‘Sinniklaas is nog veel liever!’ riep Pim uit, die den ouden man bijzonder welgezind was. En hij stopte zijn mond vol pepernoten, waardoor het hem verder onmogelijk gemaakt werd, om nog meer C.J. Kieviet, Pim en Kim 116 goede hoedanigheden van den grooten weldoener wereldkundig te maken. Eindelijk kwamen ook de beide Vaders thuis, en de dokter wist te vertellen, dat hij onderweg Sinterklaas tegen gekomen was op een prachtigen schimmel. ‘Was de zwagte Ret eg ook bij, Oom?’ vroeg Kim vol belangstelling. ‘Ja,’ zei Oom Gert. ‘En Sinterklaas vertelde mij, dat hij vanavond hier zou komen, om een bezoek te brengen bij Kim en Pim, ten minste als hij er tijd voor kon vinden, want hij had het verschrikkelijk druk....’ ‘O, o, - maag Kimmy is zoet,’ zei Kim zacht, ‘Kimmy heeft lief haag boteghammetje opgegeten, hè Mammie?’ ‘Pim eet ook heel lief,’ beweerde Pim, en er werd niet weinig om die opmerking gelachen, want iedereen wist wel, dat Pim altijd een honger had als een paard. ‘Had zwagte Piet den ggooten zak ook bij zich, Oom?’ informeerde Kim, die zich blijkbaar niet erg op haar gemak voelde. ‘Ja,’ zei Oom, ‘een zak vol lekkers voor zoete kindertjes.’ ‘En zaten eg geen stoute kindegtjes in?’ informeerde Kim verder. ‘Eéntje maar,’ zei Oom. ‘Ik hoorde hem schreeuwen.’ Dat klonk niet erg geruststellend. Kim keek heel ernstig. Maar Pim riep haar toe: ‘Als Piet mij in den zak stopt, zal ik hem slaan, en dan kruip ik er uit.’ ‘En als hij eg Kimmy in stopt?’ vroeg Kim, met een straaltje van hoop. ‘Dan haal ik er jou ook uit!’ beloofde Pim. ‘Ik ben sterk!’ ‘En dan zal ik je helpen, Pim,’ zei Kimmy's Papa. ‘Die zwarte Piet mag onze Kimmy niet meênemen, hè, wij houden veel te veel van haar!’ Kimmy klaarde heelemaal op en zij vloog Papa om zijn hals. ‘Mag ik de dames en heeren aan tafel verzoeken?’ riep tante Fré uit de eetkamer. ‘De soep is gediend.’ Niemand het zich twee maal noodigen, en allen lieten zich de soep voortreffelijk smaken. Zelfs Kimmy at met een ijver, die Pims eetlust naar de kroon stak. Het aangekondigd bezoek van Sinterklaas verrichtte blijkbaar wonderen. 't Werd een verbazend gezellige maaltijd, en alles, wat er opgediend werd, smaakte even lekker. Mina had eer van haar koken, en dat werd, toen zij de borden kwam verwisselen, niet onder stoelen of banken gestoken. C.J. Kieviet, Pim en Kim 117 ‘Mijn compliment, Mina,’ zei de dokter lachend. ‘Sinterklaas zal het je vanavond vergelden.’ Hij wist wel, dat onder de vele pakjes, die zijn vrouw gemaakt had, er ook een met een mooi cadeautje voor Mina was. Hij kon het dus licht voorspellen, de oolijkerd. C.J. Kieviet, Pim en Kim 118 Vijftiende hoofdstuk. Een mooie vertelling en hoog bezoek. Toen de maaltijd afgeloopen was, stapelde Papa in den salon groote houtblokken in den open haard, waar al spoedig de vlammen als vurige tongen doorheen kronkelden, en deed hij het electrisch licht uit, maar de schemerlamp met de oud-rood gekleurde kap stak hij aan. En voor het hooge bezoek van den heiligen man zette hij, tegenover den haard, een grooten, gemakkelijken leuningstoel klaar. Wat zag het er toen in den salon gezellig uit. ‘De goede man zal wel graag zitten,’ zei hij tegen Pim en Kim, die met groote belangstelling al zijn verrichtingen aankeken en hem op de hielen volgden. Zij waren niet weinig onder den indruk van het aangekondigde bezoek. ‘Ja ja,’ vervolgde Papa, ‘Sinterklaas heeft het vanavond schrikkelijk druk, want er zijn zóóveel kinderen, die hij bezoeken moet. Je begrijpt, dat hij ook nergens lang blijven kan ....’ ‘Maag hij gijdt toch op een paagd!’ zei Kimmy. ‘Dat gaat vlug!’ ‘En zwarte Piet ook,’ zei Pim. ‘Neen,’ zei de dokter, ‘toen ik vanavond Sinterklaas ontmoette, zat hij alleen maar op een paard, op een mooien schimmel. Piet ging te voet en hield het paard van Sinterklaas bij den teugel.’ ‘Dan stond zijn paagd misschien eggens op stal,’ meende Kimmy. ‘Heeft Sinterklaas nog gezegd, om hoe laat hij zal komen?’ vroeg tante Jet. ‘Om zeven uur, dacht hij,’ zei de dokter. ‘Over een half uurtje kan hij hier zijn. Zullen Kim en Pim mooi zingen, als hij binnen komt? Dat hoort hij bijzonder graag.’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 119 ‘Ja,’ zei Kim, en Pim beloofde ook, zijn uiterste best te zullen doen. ‘Mammie, kgijg ik een boteghammetje?’ vroeg Kim. ‘Dan zal ik het opeten, als Sinniklaas hieg is....’ Allen moesten om dat verzoek lachen. ‘Neen kindje, dat is niet noodig,’ zei Mama. ‘Sinterklaas weetnu wel, dat je heel flink gegeten hebt; dat behoeft hij niet eens te zien, om het te weten.’ De kleintjes waren niet weinig in spanning, maar ook de grooteren zagen met belangstelling het bezoek van den heiligen man tegemoet. Grootvader zat zacht te neuriën van ‘Daar ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan,’ en tante Jet, die in de serre nog geheimzinnig aan een pakje bezig was, zong binnensmonds van ‘Zie de maan schijnt door de boomen.’ Neen, 't was heusch niet alleen een feestavond voor de kleintjes, ook bij de grooteren ‘klopte vol verwachting het hart,’ wat de goede Sint hun zou brengen. Eindelijk waren er geen pakjes meer te maken en zaten allen in spanning rondom den haard, om de komst van den heiligen man af te wachten. 't Duurde Pim en Kim veel te lang, en Kim werd bleek en begon te geeuwen. Dat werkte aanstekelijk op Pim, en weldra geeuwden zij om het hardst. En 't kon heusch nog wel een poosje duren, eer Sint-Nicolaas kwam, want hij had natuurlijk dien avond verbazend veel bezoeken af te leggen. Toen kreeg tante Jet een goed idée. ‘Hoort eens, kindertjes, ik weet nog een mooie vertelling.’ Ha, weg was opeens alle verveling, en in een oogenblik stonden Pim en Kim aan weerskanten van haar stoel. Geen van beiden geeuwde meer. ‘Luister,’ zei Tante. ‘'t Is een vertelling van twee vogeltjes, twee mooie roodborstjes, en een stoute kat.’ ‘Kim heeft die mooie vogeltjes gezien, en de poes ggeep het vogeltje...’ ‘Ja,’ riep Pim, ‘en ik heeft hem weggejaagd.’ ‘Zoo?’ zei Tante. ‘Nu, luister dan maar.’ ‘Twee roodborstjes bouwden hun nest in een schuur; Zij maakten het stevig, heel hoog en secuur, En hadden het druk heel veel dagen. Hun toegang naar 't nest was een stukkende ruit, Daar vlogen zij honderdmaal door, in en uit, Om takjes en stroo aan te dragen. C.J. Kieviet, Pim en Kim 120 Het nest werd een bouwstuk van wondere pracht, Met veertjes gevoerd en als zijde zoo zacht, Wat was het een lust voor de oogen. Toen 't klaar was, zijn beiden door 't gat in de ruit, Met glinst'rende veertjes en teêrzoet gefluit, Al jub'lend de lucht ingevlogen. Na drie dagen kwam er een eitje in 't nest, Toen nòg een, en wèèr een, tot vijf in het lest, Daarna ging het vrouwtje aan 't broeden. Het mannetje zong voor het ruitje zijn lied, Terwijl hij al wakend in 't ronde steeds ziet, Om 't nest voor gevaar te behoeden. Na eenige dagen, wat waren zij blij, Daar kwam een klein vogeltje piepend uit 't ei, Hun vreugde, zij kende geen grenzen. Wat later verschenen de andere vier, Het ouderpaar piepte van louter pleizier, Wat hadden zij nu nog te wenschen?’ ‘Dat was leuk, Tante,’ zei Kim. ‘Wagen zij zóó, zóó, zóó klein?’ En zij wees met haar twee wijsvingertjes, hoe klein zij maar waren. ‘Ja,’ zei Tante, o, zij waren zoo lief. Maar.... ‘Toch dreigt er gevaar, want in 't huis bij de schuur, Sluipt loerend een kat rond, en tuurt menig uur Begeerend naar 't ruitje daarboven. O, als hij maar ooit de gelegenheid kreeg, Wat plunderde graag hij dat Vogelnest leêg, Wat zou hij die jongen graag rooven....’ ‘Maag hij kon niet bij de lieve vogeltjes komen, hè Tante?’ vroeg Kimmy, die met angstige spanning toeluisterde. ‘Pim zal die stoute poes een klap geven,’ zei Pim, en hij dreigde met zijn twee kleine vuisten. Tante vervolgde: De vogeltjes vlogen heel druk af en aan, En voedden hun jongen met korreltjes graan En allerlei lekkere dingen. Het roodborstenpaar vloog maar steeds heen en weer, Het schreeuwen der kleintjes benauwde hen zeer, Thans was het geen tijd om te zingen. C.J. Kieviet, Pim en Kim 121 ‘Ja, ja,’ riep Kim, ‘de kleine vogeltjes moesten eten hebben, zij giepen piep - piep piep!’ ‘De schuur stond eens open, - de kat sloop er in, Hij had in de vogeltjes razend veel zin, Hij likte begeerig zijn lippen. Voort sloop hij al kruipend, zijn buik op den grond, Tot onder de plek, waar het nest zich bevond, Dat hapje mocht hem niet ontglippen.’ ‘Stoute kat!’ riep Pim, die evenals Kim den heelen Sinterklaas vergeten was, zoo verkeerden zij beiden in spanning. ‘Ja,’ zei Tante, 't was een stoute poes. Luister maar, hoe het verder ging. ‘De vogeltjes waren al heel hard gegroeid, Door de ouders gevoed en bewaakt onvermoeid, Zij zaten al goed in de veêren. Soms wipten zij reeds op den rand van hun nest, En repten de vleugels en deden hun best, Om 't vliegen al vast wat te leeren.’ ‘En dan kan de leelijke poes de vogeltjes niet kgijgen!’ zei Kim. ‘Neen, dan vliegen zij weg!’ zei Pim. ‘Maar zij konden nog niet vliegen,’ zei Tante. Dat zou nog wel een paar daagjes duren. En .... ‘De kat zat te loeren en likte zijn baard, Hij trekbekt en slingert heel zacht met zijn staart, Wat zouden die boutjes hem lijken. Maar, - 't nest lag héél hoog bij den muur op een balk, Een dwarsplank er voor en daarachter wat kalk, 't Was lastig om het te bereiken.’ ‘Dan kan die poes eg niet bijkomen, hè Tante?’ vroeg Kimmy. ‘De poes was heel slim,’ vervolgde Tante. Hij keek overal rond, en zag wel, dat hij er heel moeilijk bij zou kunnen komen. ‘Maar plots valt hem 't hok van de varkens in 't oog, Daarop liggen kisten en planken, heel hoog, Een houtblok en andere dingen. Ha ha, als hij klimt op dat ledige hok, Daarna op de kist en vervolgens op 't blok, Dan kan hij den balk wel bespringen.’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 122 ‘O, o!’ zei Kimmy zacht, en zij keek vol spanning Tante in de oogen. Tante ging voort: ‘Fluks rept hij sich voort, zet zijn nagels in 't krot, Terwijl hij met 't leed van de roodborstjes spot, Wier kreten de schuur thans vervullen. Hij klautert omhoog, tot de balk is bereikt, Zie, hoe hem de bloeddorst de oogen uitkijkt, Nu zal hij eens lekker gaan smullen.... Het roodborstenpaar vliegt vol angst om hem heen, Hun kindertjes hebben met droevig geween, Hun kopjes in 't nestje gestoken.... De kat stapt op 't plankje, - de plank kantelt om, Hij komt op de steenen terecht met een bom, En heeft daar zijn poot bij gebroken.’ Kim en Pim klapten in hun handjes van pleizier. ‘Gelukkig, gelukkig!’ riep Kim. ‘Toen kon de stoute kat de lieve vogeltjes niet meeg kgijgen.’ ‘Neen,’ zei Pim, ‘en van den baas kreeg hij klappen, omdat hij stout geweest was.’ ‘En de vogeltjes wagen blij, hè Tante, o, toch zoo egg blij!’ ‘Ja,’ zei Tante, ‘zij zongen hun mooiste lied, en een paar dagen later konden de kleine vogeltjes vliegen, en toen gingen zij naar het bosch in de hooge boomen, en daar waren geen katten.’ ‘Tingelingeling!’ klonk de bel. ‘Daar is Sinterklaas!’ riep Papa. ‘Ga maar gauw bij den haard staan, Pim en Kim, en zing nu samen een mooi liedje.’ Allen stonden op, om den heiligen man te ontvangen, en Pim en Kim zongen met zachte stemmetjes, terwijl die van Kim zelfs een beetje beefde: ‘Sinniklaas kapoentje, Gooi wat in mijn schoentje....’ ‘Mevrouw, hier is Sinterklaas met zijn knecht.’ En op 't zelfde oogenblik trad de oude man binnen. O, Pim en Kim keken hun oogen uit, zoo mooi was hij gekleed, heclemaal in 't wit met C.J. Kieviet, Pim en Kim 123 roode randen langs zijn tabbaard, en met een groote, vreemde muts op zijn hoofd, en een langen staf, heelemaal van goud, in zijn hand. En Piet, net zoo zwart als Kimmy's poppenikkertje, kwam vlak achter hem aan, met een grooten zak over zijn schouder. Pim en Kim waren zoo in hun aanschouwing van de beide gewichtige personages verdiept, dat zij vergaten te zingen, en hen met open mond stonden aan te staren. Zwarte Piet keek de kindertjes aan en lachte hun toe, waarbij twee rijen helderwitte tanden te voorschijn kwamen. De oogen van Kimmy waren echter, ondanks den vriendelijken lach van Piet, geen oogenblik van diens grooten zak afgewend, dien hij naast zich neerzette. Blijkbaar vervulde die geheimzinnige zak haar nog met groote vrees. Sint-Nicolaas had de dames en heeren een hand gegeven en was toen gaan zitten in den grooten leuningstoel, die voor hem gereed gezet was. Toen vestigde hij zijn blik op Pim en Kim, die doodstil voor den haard stonden in het rosse licht van de vlammen, welke tusschen de houtblokken omhoog kronkelden. Opeens zei Kim, en zij keek Sinterklaas angstig aan: ‘Zal Sinniklaas Kim niet in den ggooten zak stoppen? Kimmy is zoet, Kimmy heeft lief haag boteghammetje opgegeten.’ ‘Neen, neen, Kimmy komt niet in den zak,’ zei Sint-Nicolaas met een vriendelijk lachje. ‘Sint-Nicolaas weet wel, dat Kimmy zoet is.’ ‘Pim is ook altijd zoet,’ zei Pim. ‘Pim eet ook lief zijn boterhammetjes, wel één, twee, zeven, vier!’ ‘Juist,’ zei Sint-Nicolaas. ‘Dat behoef je mij niet te vertellen, Pim; dat weet ik wel. - Maar ik zou jullie wel eens wat willen vragen. Kun je geen mooi liedje voor mij zingen? Dat hoor ik altijd bijzonder graag. Kom eens hier, en geef me een handje, en zing dan eens heel mooi voor me. Wil je dat wel doen?’ Ja, dat wilde Kimmy heel graag. Nu Sint-Nicolaas beloofd had, dat zij niet in den grooten zak zou worden gestopt, koesterde zij niet de minste vrees meer voor hem. Met uitgestoken handje liep zij naar hem toe. En Pim had ook geen bezwaren. Dat genoegen wilde hij Sinterklaas wel doen, dus kreeg de goede Sint twee kleine handjes in de zijne. ‘En krijg ik een kusje ook?’ vroeg hij. Kim klom dadelijk op zijn knie en sloeg hem haar beide armpjes om C.J. Kieviet, Pim en Kim 124 zijn hals. Even later drukte Pim zijn neusje met een snelle beweging tegen den neus van den ouden man. Toen zij weer naast hem stonden, vroeg Sint-Nicolaas: ‘En zing je nu een mooi versje voor me?’ Dadelijk begon Kim, waarbij Pim met zijn mond wijd open en een zware stem ijverig mede hielp, te zingen: ‘Sinniklaas kapoentje, Gooi wat in mijn schoentje Gooi wat in mijn laarsje, Dank je, Sinniklaasje.’ ‘Dat was een heel mooi versje, Pim en Kim. Je kunt al heel best zingen, hoor.’ Kimmy wreef met haar wijsvingertje over den tabbaard van Sinterklaas, en over de roode randen en de vergulde biezen, en zei: ‘Mooi, - dat is heel pgachtig mooi.’ ‘En zou je nu graag een cadeautje van mij willen hebben?’ vroeg de goede Sint. ‘Ja, een bromtol!’ riep Pim. ‘Ik ggaag een poppenledikantje,’ vroeg Kim. C.J. Kieviet, Pim en Kim 125 ‘Wel zoo, - zeg eens, Piet, zit er nog een mooie bromtol in den zak?’ ‘Ik zal eens voelen, Sint-Nicolaas,’ zei Piet. ‘Ja, hier heb ik er een.’ ‘Dat treft, Pim, want het is een bijzonder mooie,’ zei Sint-Nicolaas. ‘Hier, die is voor jou. Wat zeg je nu?’ Pim was zoo verrukt over zijn tol, waarvan hij de mooie kleuren stond te bewonderen, dat hij niets zei. ‘Wat zeg je nu, Pim?’ vroeg Sint-Nicolaas nog eens. ‘Kan hij tollen?’ vroeg Pim. ‘Wat zeg je nu?’ vroeg Sint-Nicolaas voor de derde maal, thans met verheffing van stem. ‘Dank je, Sinniklaas. Kan hij brommen ook?’ zei Pim. ‘Trek hem eens af, Piet, dan kan Pim er zelf over oordeelen,’ beval Sint-Nicolaas. Piet wond den tol op en trok hem met veel behendigheid af. Blijkbaar had hij het meer gedaan in zijn leven. Hij zette den draaienden tol, waarvan de schitterende kleuren prachtig in elkaar vloeiden, op een bord op den vloer, en toen stond de tol doodstil en liet zijn gebrom door de heele kamer hooren. Pim vond hem in één woord prachtig, en hij kon geen woorden vinden, om aan zijn bewondering lucht te geven. ‘En haal nu het ledikantje uit den zak, Piet,’ zei Sint-Nicolaas tot zijn knecht. Deze begroef zijn beide armen in den zak en haalde er een prachtig poppenledikant uit te voorschijn, dat hij aan Sint-Nicolaas overreikte, en deze plaatste het voor Kim op den grond. O, o, wat was het mooi. Kim bleef onbeweeglijk eenige oogenblikken voor het ledikantje staan, en zei toen: ‘O, wat is dat mooi! Dank je wel, lieve Sinniklaas. Kijk eens, Mammie, kijk eens, Papa, wat mooi!’ ‘Prachtig!’ riepen Papa en Mama als uit één mond. Toen boog Kim zich wat voorover en schoof de gordijntjes op zijde, en wat zag ze? In de wieg lag het liefste poppetje, dat zij nog ooit had gezien, precies zoo'n pop als in den winkel voor het raam stond, waar Elsje, het arme meisje, om schreide. Kimmy's oogen straalden van blijdschap. C.J. Kieviet, Pim en Kim 126 ‘Mooi, - o, hoe mooi,’ zei ze zacht. Maar toen opeens betrok haar gezichtje, en zwijgend haalde zij de pop uit de wieg. Zij keek haar nog een poosje aan en gaf hem toen aan Sint-Nicolaas. ‘Neen, neen,’ zei ze, ‘dat is niet Kimmy's pop,’ en haar oogjes kwamen vol tranen. ‘Dat is de pop van - van - Mammie, van wie is die pop?’ Zij kon niet op den naam van het arme meisje komen, dat zij om de pop had zien schreien. ‘Bedoel je Elsje, Kim?’ vroeg Mama, die haar wel begreep. ‘Ja, ja, dat is het mooie poppetje van Elsje!’ riep Kim uit. ‘Wil Sinniklaas het mooie poppetje bij Elsje bgengen?’ ‘Maar ik heb deze pop voor jou medegebracht, Kim,’ zei Sint-Nicolaas, die blijkbaar niet begreep, wat Kim bedoelde. ‘Neen, 't is niet Kimmy's pop, 't is Elsje's pop,’ hield Kim vol. Mama kwam ongemerkt achter den stoel van Sint-Nicolaas, en fluisterde den ouden man iets in het oor. ‘'t Is toch echt waar, Kim,’ zei Sinterklaas toen, ‘deze mooie pop is heusch voor jou, en voor Elsje heb ik er ook een, precies eender als deze. Die ga ik straks aan haar brengen. Ben je daar niet blij om?’ ‘Ja,’ zei Kim, ‘en lekkege suikegdingetjes ook en lekkege koek?’ ‘Ja, lekkere suikerdingetjes en koek ook, dat beloof ik je. Maar nu wordt het weer tijd voor me om te vertrekken, want ik heb het vanavond nog schrikkelijk druk. Dag Pim, geef me een hand, - en van Kim krijg ik een kusje, niet waar? En zal-je nu altijd flink je boterhammetjes opeten, Kim?’ ‘Ja, Sinniklaas.’ ‘Ik ook!’ riep Pim. ‘Wil Piet de tol nog eens opzetten?’ Piet deed het, en toen vertrok de goede Sint, nadat hij van allen een hartelijk afscheid had genomen. En de dames en heeren bogen voor hem en deden hem uitgeleide tot aan de deur. Pim en Kim ook, en daar zagen zij den schimmel van den goeden Sint in den tuin staan, vastgehouden door een vreemden man. En Sinterklaas klom op den mooien schimmel, wuifde nog eenmaal allen zijn groet toe, en reed het hek uit. En allen zongen: C.J. Kieviet, Pim en Kim 127 ‘Sinterklaas kapoentje. Gooi wat in mijn schoentje, Gooi wat in mijn laarsje, Dank je, Sinterklaasje.’ De goede Sint reed regelrecht naar het huisje, waar Elsje woonde, en bracht daar een groot pak, waaruit behalve heel veel andere goede dingen, ook het mooie poppetje te voorschijn kwam, dat Elsje zoo graag wilde hebben. Toen Pim en Kim nog een kwartiertje met hun mooie cadeaux hadden gespeeld, werd het hoog tijd voor hen, om naar hun bedjes te worden gebracht. Maar 's nacht droomden zij nog van den goeden Sint, dien zij zoo heel, heel erg lief vonden. En Elsje lag in haar bedje met de pop in haar arm en een gelukkigen glimlach om haar lippen. C.J. Kieviet, Pim en Kim 128 Zestiende hoofdstuk. Kim gaat uit logeeren. De winter met zijn regen- en sneeuwbuien, met zijn windvlagen en hagelslag, maar ook met zijn gezellige dagen van Sinterklaas, Kerstmis, Oud- en Nieuwjaar, was al sedert lang voorbijgegaan, en had plaats moeten maken voor de heerlijke Lente met haar teere, groene blaadjes en ontluikende bloemen, die de natuur in feestdos tooiden. Pim en Kim hadden zich in dien langen wintertijd geen oogenblik verveeld, ook al moesten zij zich meestal binnenshuis vermaken. Dagelijks waren zij bij elkander op bezoek gekomen en hadden allerlei spelletjes gedaan. En op de mooie winterdagen, als het een beetje gevroren had en het zonnetje lekker scheen, hadden zij in den tuin gespeeld, waar geen bijzondere gevaren hen konden bedreigen, omdat de poortjes altijd zorgvuldig op slot gehouden werden. De sleutels ervan werden zelfs in huis bewaard, zoodat geen slager of bakker er door kon gaan en het bij zijn vertrek open kon achterlaten. Zij waren nu wel gedwongen aan de voordeur aan te bellen. En op hun wandelingen in het dorp waren Pim en Kim al heel wat voorzichtiger geworden. De angst der beide Moeders, dat zij onder een tram of auto terecht zouden komen, had op den langen duur zoodanig op Pim en Kim ingewerkt, dat zij zelf al goed begonnen uit te kijken, als zij het veilige voetpad verlieten en zich even op de straat waagden. Want Pim en Kim waren heel verstandige kindertjes, die graag naar goeden raad luisterden. Zij waren hard gegroeid, voornamelijk Pim, die een groote, dikke, stevige jongen geworden was. 't Was hem duidelijk aan te zien, waar al de dikke boterhammen gebleven waren, die hij dag-in, dag-uit had op- C.J. Kieviet, Pim en Kim 129 gegeten. Kim was niet zoo groot, en veel tengerder, maar zij was ook door en door gezond en nog altijd zoo vlug als een wezeltje. En met Pim was zij nog steeds de beste vriendjes van de wereld. O ja, zij kibbelden wel eens, want heel dikwijls wilde Kim juist spelen met datgene, waarmede Pim zich op dat oogenblik vermaakte, en dan was Pim niet altijd genegen, er dadelijk maar afstand van te doen. En dan wilde Kim het hem uit de handen grijpen, maar Pim liet zich allerminst de kaas van zijn brood nemen, en hield voet bij stuk. Hij was echter veel te goedhartig van aard, om haar niet dikwijls vrijwillig af te staan, wat zij wilde hebben, en zoo bleef de vrede gewoonlijk heel goed bewaard. En als Pim beslist weigerde om haar heur zin te geven, schikte zij zich ook gewoonlijk wel in het onvermijdelijke, zoodat de twist meestal maar van heel korten duur was. Zoo gingen de maanden voorbij, en ook de lente verdween. 't Werd een prachtige zomer met veel zonneschijn en een grooten rijkdom van bloemen. Elken Zondag gingen de beide families met Pim en Kim naar het heerlijke bosch, en zelfs gebeurde het wel, dat zij er al 's morgens heel vroeg naar toe gingen en er bleven picnicken. Dat vonden Pim en Kim nog het prettigst van alles. Wat hielpen zij dan ijverig, als het groote servet op den met mos begroeiden grond werd uitgespreid, en de bordjes met mesjes en vorken, en melkflesschen en bekers werden klaargezet. O, dan aten zij wel twee maal zoo veel als anders, want zelfs het gewoonste brood smaakte daar veel lekkerder dan thuis. Vooral Pim maakte zich daarbij verdienstelijk en nuttigde een hoeveelheid, waarover zelfs zijn Papa verbaasd stond. Doch ook Kim at heel behoorlijk. De periode, dat zij haast niets gebruikte, was voorbij gegaan, en hoewel zij in de verste verte in dat opzicht niet met Pim wedijverde, at zij toch veel beter dan vroeger, volgens ‘Oom Dok’ beslist heel voldoende. Niemand zou het dan ook in zijn hoofd krijgen, om haar een zwak kindje te noemen, want dat was zij zeer zeker niet, integendeel, zij was onvermoeid, en zelfs als zij een heelen dag in het bosch had gespeeld en geravot, klaagde zij toch nooit over vermoeidheid. Menigmaal gingen ook haar grootouders op zoo'n dag met hen mede naar het bosch, en ook tante Jet was meestal van de partij. Dat was voor Pim en Kim een genot, want tante Jet was onuitputtelijk in het bedenken van spelletjes, en als zij hier of daar een poosje gingen zitten, om wat C.J. Kieviet, Pim en Kim 130 uit te rusten, wist zij hen wel bijna altijd te boeien door een of andere mooie vertelling. Eindelijk gebeurde er iets, wat nog nooit gebeurd was. Kim zou voor een paar weken uit logeeren gaan naar Opa en Oma. O ja, zij was er natuurlijk wel honderdmaal met Mama en Papa op bezoek geweest, en dikwijls ging dan ook tante Ans mede, maar gelogeerd had zij er nog nooit. Kim vond het vooruitzicht heerlijk, en zij verlangde er naar, dat de groote dag eindelijk zou aanbreken. Maar Pim vond het minder prettig, want nu zou hij zijn speelkameraadje voor al die dagen kwijt raken, en wat moest hij dan beginnen? Alleen is maar alleen, dat wist hij al bij ondervinding, want er was wel eens een heele dag voorbij gegaan, dat Kim niet bij hem kwam, bij voorbeeld, als Opa of Oma jarig was. Dan bracht zij daar natuurlijk den dag door, en dan had Pim zich geducht verveeld. Neen, het vooruitzicht, dat Kim wel voor minstens veertien dagen uit logeeren zou gaan, kon hem allerminst bevallen, en alleen de belofte, dat hij ook heel dikwijls bij Oma en Opa zou mogen komen, kon hem er eenigszins mede verzoenen. Eindelijk was het voor Kim zoo gewichtige oogenblik aangebroken. Op een morgen kwam zij keurig uitgedost en met een blijden glimlach bij tante Ans binnen, om afscheid te nemen. Pim was juist uit rijden op zijn hobbelpaard, maar toen hij Kim zag komen, sprong hij er haastig af. ‘Ik ga naar Opa en Oma!’ riep Kim hem toe. Zij kon nu de r heel goed uitspreken en brouwde nog maar een heel klein beetje. ‘Ik ga daar logeeren.’ Pim bleef plotseling staan, waar hij was. Hij vond het blijkbaar een bijzonder onaangename tijding. ‘Zoo,’ zei hij, en zijn heele gezicht betrok. ‘Ja, ik ga dadelijk al weg. Papa zal me wegbrengen, en mijn koffer is al gepakt. Mijn poppen zitten er ook in, en mijn serviesje ook, en Mina zal vanmiddag het poppenledikantje brengen....’ ‘En Mama?’ vroeg tante Ans, die haar gehoord had en in de hal gekomen was. ‘Mama slaapt,’ zei Kim. ‘Ik heb haar een kusje op bed gegeven.’ ‘Zoo zoo,’ zei tante Ans peinzend. ‘En vind je het prettig, Kim, dat je uit logeeren gaat?’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 131 ‘Of ik!’ riep Kim uit. En zij liep op Tante toe, om afscheid van haar te nemen. ‘Dag kindje!’ zei Tante, nadat zij haar gekust had. ‘Veel pleizier, hoor.’ ‘Dag Pim,’ zei Kim. ‘Dag!’ zei Pim, en hij keek verre van vroolijk. Op dit oogenblik kwam Kimmy's Papa binnen. ‘Goeden morgen, Ans,’ zei hij. ‘Is Gert nog thuis?’ ‘Neen, maar hij komt binnen het half uur terug, heeft hij gezegd. Is zijn komst noodig?’ ‘Ja, - vraag hem, of hij dadelijk even naar Fré wil gaan. Ik ga Kim wegbrengen.’ ‘Ik zal er voor zorgen.’ Tante Ans en Pim gingen samen met Kimmy en haar Vader mede tot aan het hek van den voortuin, om hun uitgeleide te doen, en met een droevig gezicht zag Pim zijn vriendinnetje in de vroolijkste stemming aan de hand van haar Vader weghuppelen. O, wat had hij graag mede willen gaan, maar daar was geen sprake van. Zijn Moeder bracht hem bij Betje, die de suite deed, liet een briefje achter voor haar man, en spoedde zich naar tante Fré, om haar een poosje gezelschap te houden. Onder gejuich kwam Kimmy bij Oma binnen, die haar met open armen ontving. Opa was achter het huis in den tuin bezig met het opharken van de paden, maar toen Lina, het dienstmeisje, hem zeide, dat Kimmy door haar Vader gebracht was, spoedde hij zich naar binnen, om haar te groeten. Zoodra hij binnen gekomen en Kimmy hem in de uitgebreide armen gevlogen was, zei hij: ‘O, o, Kim, ben jij daar? Wat ben ik daar blij om.’ ‘Ik ook!’ zei Kim. En toen Opa haar neerzette, ging zij dadelijk aan het uitpakken van den koffer, dien Papa reeds ontsloten had. De eene helft was gevuld met kleertjes, en de andere met speelgoed. Er kwamen niet minder dan vier poppen uit, en een heel theeserviesje, en bovendien nog een klein fornuisje met tal van potjes en pannetjes. ‘Breng alles maar in de serre, Kim,’ zei Oma, die met Opa en Papa in een fluisterend gesprek gewikkeld was, en Oma zei, dat ze heel spoedig eens zou overloopen, als Opa dan maar zoo lang op Kim wilde passen, C.J. Kieviet, Pim en Kim 132 wat deze beloofde. En Papa wilde niet gaan zitten, want hij moest weer dadelijk naar huis terug. Hij kon, naar hij zeide, onmogelijk langer blijven. Hij nam dus spoedig afscheid, en liet Kim in de gelukkigste omstandigheden te midden van haar speelgoed achter. Een groot gedeelte van de serre was voor Kim ingeruimd, en daar stonden een kleine tafel en twee stoeltjes gereed, die haar grootouders expres voor haar hadden gekocht. Op het eene stoeltje mocht Kim zitten, en het andere was voor Pim, als deze bij haar op visite zou komen. Kim was er verrukt over, en zij stak haar blijdschap niet onder stoelen of banken. Op het tafeltje zette zij haar serviesje gereed, en in een hoek van de serre kwam haar fornuis te staan. Dadelijk ging zij aan het bakken en braden, en onderwijl zette zij thee en dronk het eene kopje na het andere, in haar verbeelding natuurlijk, want het fornuis brandde niet echt en de theepot was leeg. Maar dat hinderde niet. Kim vond, dat het vleesch lekker bruin werd en dat de thee heerlijk smaakte, en ook de poppen vonden alles even lekker. Kim bleef wel langer dan een uur aan het mooie tafeltje spelen, en zij was al dien tijd Pim geheel vergeten, zoo goed amuseerde zij zich. Maar eindelijk stond zij toch op om naar Grootvader te gaan, die weer in den tuin aan het werk was. En nauwelijks was zij door de keuken naar buiten gegaan, of Grootma zette haar hoed op, riep tegen Grootvader, dat zij even uitging, en begaf zich dadelijk op weg naar Kimmy's Mama, om eens te kijken, hoe het daar gesteld was. En na een uurtje kwam Mina het ledikantje brengen met de boodschap, dat Grootma niet thuis kwam koffiedrinken, maar nog een paar uurtjes bij Kimmy's Mama bleef. Kim amuseerde zich kostelijk bij Opa in den tuin. O, daar was zoo veel te zien, want niet alleen waren er mooie bloemperken, en bloeiende heesters langs de vele voetpaden, maar Grootvader was ook een bijzonder liefhebber van pluimvee. Hij hield er prachtige kippen op na, die onder toezicht stonden van een buitengewoon grooten haan. Als dat beest aan het kraaien ging, was het verwonderlijk, zooveel geluid als hij te voorschijn bracht. En dan was het grappig om te hooren, hoe alle hanen uit de buurt om beurten zijn gekraai beantwoordden. Maar behalve die kippen hield Grootvader in een groote volière ook kalkoenen en twee pauwen, waar Kim nooit genoeg naar kijken kon. Wat hadden die kalkoenen een groote roode C.J. Kieviet, Pim en Kim 133 lellen over hun snavel hangen, en wat kolderden zij grappig, als Kim dicht bij het vlechtdraad kwam. ‘Pas op, Kim, steek je vingertjes niet door het draad,’ waarschuwde Opa, ‘want dan bijten ze je, en dat zou erg veel pijn doen.’ En Kimmy's bewondering kende geen grenzen, als de mannetjes-pauw zijn langen staart ophief en ontplooide tot een grooten waaier. O, wat zag de pauw er dan trotsch uit, en wat stapte hij dan fier door zijn ruime kooi. En wat was hij dan inderdaad ook mooi. Dan glinsterden zijn prachtige veeren in den gouden zonneschijn, en Kimmy kon er niet genoeg naar kijken. In het achterste gedeelte van den tuin was ook nog een duiventil op een hoogen paal. Die til leek precies op een huis met een toren, en er woonden wel twintig duiven in van allerlei soort en kleur. Er waren blauwe postduiven, en mooie witte duifjes, en kroppers, en kleine bruintjes, en toen Kimmy van Grootvader verlof kreeg om ze te voeren, kwamen zij van alle kanten naar haar toe vliegen, en trippelden om haar heen, en bogen zonder ophouden voor haar en koerden uit dankbaarheid. Twee mooie bruintjes kwamen zelfs op denrand van haar voerbak zitten, en pikten haar de korreltjes uit haar hand. Dat vond Kim grappig. ‘Koekeroe! Koekeroe!’ riep zij. En de duifjes bogen en riepen ook: ‘Koekeroe! Koekeroe! Koekeroe!’ En eindelijk nog had Grootvader midden in zijn tuin een eendenvijver van cement. Die vijver was ongeveer 2 d.M. diep, en er zwommen helderwitte eendjes in. Aan het eene einde stond een mooi hok, waarin zij 's nachts slapen konden en waarin zij ook hun eieren konden leggen. Rondom den vijver was ongeveer een Meter grond, waar de eendjes konden loopen, en het geheel was afgezet en overdekt met sterk vlechtdraad, zoodat de beestjes niet ontsnappen konden. In dien vijver heerschte altijd een vroolijke levendigheid. Nooit haast waren de eendjes in rust. Zij stoeiden met elkander in het heldere water, dat door middel van een leiding elken dag verfrischt werd, of zij doken voorover met hun kopjes tot bijna op den bodem, of verhieven zich klapwiekend met hun bovenlijf uit het nat, en taterden en snaterden zonder ophouden. Kim kon er wel een half uur naar kijken zonder zich te vervelen. Ja, ja, in dien tuin van Opa was bijzonder veel te zien. C.J. Kieviet, Pim en Kim 134 Zeventiende hoofdstuk. Pim komt op bezoek. Om ongeveer half een kwam Lina zeggen, dat de koffietafel gereed stond, dus gingen Opa en Kim naar binnen. Kim vond het niets gezellig, dat Oma nog niet terug gekomen was, maar zij mocht vlak naast Opa zitten, en dat vergoedde weer heel veel. En Opa zorgde uitstekend voor haar. Zij kreeg een lekker klein eitje, dat een van de krielkippetjes, want die had Grootvader ook, expres voor Kim gelegd had, zooals hij zeide, en Kim was bijzonder dol op eitjes. En zij kreeg een heerlijk sneedje brood met boter van hem, en toen nog eentje met eigengemaakte jam van zwarte bessen en frambozen door elkaar, wat Kim ook een lekkernij vond, en tot slot nog een beschuitje met kaas en wat vruchten. Kim had gesmuld, en toen de tafel afgeloopen was, keerde zij weer naar den tuin terug, om nog eens naar al de vogels te gaan kijken. Grootvader hield haar gezelschap, maar na een uurtje kwam Betje van tante Ans haar vriendje Pim brengen en meteen vragen, of Grootvader even bij Kimmy's Mama wilde komen. Opa schrok er van, en maakte zich dadelijk gereed om te vertrekken. Hij droeg Lina op, goed toezicht te houden op de twee kinderen, en vertrok onmiddellijk. Lina mopperde een beetje binnensmonds, want zij meende het erg druk te hebben, maar toch voegde zij zich bij Pim en Kim in den tuin om te doen, wat haar opgedragen was. Wat was Kim blij, dat zij haar speelkameraadje weer bij zich had, want zij was niet gewoon alleen te zijn. Haar vriendje kon zij moeilijk meer missen, en Pim was al den heelen morgen slecht te spreken geweest, C.J. Kieviet, Pim en Kim 135 zoo had hij zich verveeld. Eerst had hij gehoepeld, maar alleen vond hij daar niet veel aardigheid aan, toen had hij gehobbeld, maar ook dat had hem al spoedig verveeld, ten slotte had hij in den zandbak gespeeld, maar 't had ook maar heel kort geduurd, zoodat hij eindelijk in huis was gegaan, waar Mama niet te vinden was. Zij was bij tante Fré. Pim besloot daar dan ook maar naar toe te gaan, maar hij werd niet toegelaten. Mina zei, dat hij in zijn eigen huis moest blijven, wat hij al heel vreemd vond, want dat was hem nog nooit overkomen. Eindelijk was toen Betje opgedragen, om Pim naar Grootvader te brengen en dezen meteen te vragen, of hij even wilde komen. Kimmy vond het heerlijk, dat Pim er was, en samen gingen zij naar de kippen kijken, en naar de duiven, pauwen en kalkoenen, om ten slotte in het gras te gaan zitten bij het vlechtdraad van den eendenvijver. Zij vermaakten zich kostelijk met naar de snaterende en speelsche eenden te kijken, en Lina haalde voor hen wat stukjes brood, die zij in den vijver mochten werpen. O, wat was het een grappig gezicht, als al die witte vogels tegelijk op een stukje brood aanvlogen, dat in het water geworpen werd. En hoe verwoed konden zij elkander nazitten, om het van den toevalligen en tijdelijken bezitter af te kapen. Want geen enkel dier kon het lang als zijn eigendom beschouwen. Neen, zij gristen het net zoo lang elkander uit den snavel, tot het eindelijk den een of ander gelukte, het haastig naar binnen te schrokken. En het was een getater en gesnater en rumoer en geplas in den kleinen vijver, dat Pim en Kim hooren en zien bijna vergingen. Maar zij vonden het meer dan grappig en vermaakten zich kostelijk. Lina vond, dat zij best naar de keuken kon terugkeeren en met haar werk voortgaan, want de kinderen zaten heel zoet in het gras, en liepen om zoo te zeggen niet het minste gevaar. Bovendien had Lina door het keukenraam het uitzicht op den tuin, en kon zij de kinderen dus voortdurend in het oog houden. Eerst deed zij dat dan ook heel trouw, en zij zag met genoegen, hoe de kinderen zich bleven vermaken met het voeren van de eendjes, en een poosje later, hoe zij op het gazon zaten en madeliefjes plukten, die daar in groote hoeveelheid groeiden. Zij maakten er elk een mooien ruiker van. Neen, alles ging goed. De kinderen waren heel zoet en speelden samen heel kalm en bedaard. C.J. Kieviet, Pim en Kim 136 Ja, dat was zoo, en 't zou zoo wel gebleven zijn ook, als Lina in haar toezicht niet was verslapt. Maar er was gebeld en Lina had open gedaan. Aan de voordeur was een koopvrouwtje, dat mooie kantjes, linten, knoopen, haken en oogen, en nog tal van andere dingen meer verkocht, waar Lina juist groote behoefte aan had. Lina behoorde tot de vaste klanten van het koopvrouwtje, dat zich ongeveer eenmaal per maand aanmeldde. Zij had haar koffer al opengedaan, en haar koopwaren zoo verleidelijk mogelijk op de stoep voor de deur uitgestald. Ha, dat vrouwtje kwam Lina goed van pas, en zij knielde dadelijk bij den koffer neer, om alles eens op haar gemak te bekijken. En zij was weldra zoozeer in de beschouwing van de mooie kantjes en linten verdiept, dat zij in het geheel niet meer aan de kinderen dacht, die aan haar hoede waren toevertrouwd. En zij hadden juist op dat oogenblik aan goed toezicht allerdringendst behoefte, want van het madeliefjes-plukken hadden zij genoeg gekregen, en samen waren zij den tuin verder ingewandeld, tot bij het kippenhok. ‘Pim laat de kippen loopen,’ zei Pim, en hij zette het deurtje van de ren open. Dat vonden de kippen een buitenkansje, want het verveelde hun al lang, om altijd opgesloten te zitten. Zij maakten dan ook dadelijk van de gelegenheid gebruik en stapten, met den fieren haan voorop, den tuin in. Daar riep hij luidkeels ‘kukeleku’, sloeg met veel lawaai zijn vleugels uit, en vloog wel drie meter de hoogte in. Dat werkte aanstekelijk op zijn kippetjes, en onder luid gekakel verhieven zij zich hoog in de lucht, en toen zij op den grond terecht kwamen, renden zij heen en weer, en bleven soms met de koppen vlak bij elkaar doodstil staan, of zij standbeelden waren. Pim en Kim vonden het prachtig om te zien, en zij renden van den weeromstuit ook door den tuin heen en weer, tot zij eindelijk bij het hok van de pauwen en kalkoenen tot staan kwamen. ‘Dat was mooi, Pim,’ zei Kim. ‘De kippen kunnen mooi vliegen, en de haan ook. Zij vinden het prettig, om los te loopen.’ ‘Ja,’ zei Pim, terwijl hij den wervel van de groote volière omdraaide en de deur openzette. ‘De kallekoenen kunnen ook vliegen en de pauwen ook. Ik heeft het hok open gemaakt.’ Op 't zelfde oogenblik stapten de kalkoenen al kolderend naar buiten, en zij maakten zooveel lawaai, dat Kimmy er bang van werd, vooral C.J. Kieviet, Pim en Kim 137 toen er twee regelrecht op haar afkwamen met gerekten hals en vuurroode lellen, net of zij haar bijten wilden. Met een ijselijken gil sloeg zij op de vlucht, wat de zaak nog erger maakte, want nu vlogen de kolderende dieren haar met uitgespreide vleugels en gerekte halzen achterna. Kimmy slaakte kreet op kreet van angst en liep, wat zij loopen kon. En Pim greep de hark, die door Grootvaders overhaast vertrek nog niet opgeborgen was, en achtervolgde de booze kalkoenen, om Kimmy te hulp te komen. Toen hij dicht genoeg bij hen was, daalde de hark met kracht tusschen de kalkoenen neer, waardoor zij verschrikt op zij sprongen en Kimmy verder aan haar lot overlieten. Dat was gelukkig. Maar Kim zag doodsbleek van den schrik, en zij bleef die kwade beesten zoo ver mogelijk uit de voeten. Zij vond kalkoenen heel mooie vogels, en wilde er later heel graag naar kijken, maar zij moesten terdege achter de tralies zitten; anders moest zij er niets meer van hebben. 't Werd intusschen een heele levendigheid in den tuin. De pauwen waren ook heel statig naar buiten gestapt, en de pauw-haan zette ter eere van zijn herkregen vrijheid zijn staart overeind, wat Kim en Pim prachtig vonden. En de kalkoenen waren nog lang niet gekalmeerd. Zij vonden het heerlijk om vrij te zijn, en vlogen heen en weer en kolderden van belang. De kippen krabbelden in de perken, en de haan kraaide zoo hard, als hij maar kon. Zelfs de duiven waren er druk van geworden, en zweefden klapwiekend in groote kringen over den tuin en het huis, soms hoog, heel hoog in de lucht, om een oogenblik later weer alle tegelijk op hun til neer te strijken, en dan was het een gebuig en gekoer van belang. Pim en Kim stonden voor het draad van den eendenvijver. Toen opeens kreeg de haan een bevlieging. Hij sprong van den grond op, sloeg met kracht zijn vleugels uit en vloog omhoog, tot hij op een hoogen tak van een ouden kastanjeboom terecht kwam. Dat gebeurde onder zoo'n geweidig geschreeuw, dat de pauwen er door aangestoken werden. De twee hennen renden den tuin op en neer, en de pauw-haan sloeg zijn staart naar beneden, kwam met een sprongetje op het nachthok van de eenden terecht, en vloog vervolgens tot boven op het dak van het huis. Pim en Kim keken hem vol verbazing na, en de eenden vlogen verwonderd door hun vijver heen en weer. De duiven vlogen ook weer C.J. Kieviet, Pim en Kim 138 klapwiekend van hun til op en beschreven groote kringen in de lucht, met hun hok als middelpunt. Of het ook hoog tijd werd, dat Lina met haar inkoopen gereed kwam, maar zij dacht nog niet aan ophouden en was in een heel gezellig praatje met het koopvrouwtje verdiept, die niet ophield haar intusschen allerlei moois te laten zien in de hoop, dat zij het koopen zou. ‘De pauw is blij,’ zei Pim. ‘Hij zit boven op het dak.’ ‘Ja, en de kippen ook, en de duiven,’ zei Kimmy, die met haar blik de duiven volgde in hun vlucht. ‘En de kallekoenen ook,’ zei Pim. ‘Nou ga ik zwemmen bij de eendjes.’ Hij draaide den wervel om en stapte de groote kooi binnen. Kim keek hem eerst met groote oogen na, maar toen zij zag, dat hij op den grond ging zitten en eerst zijn schoentjes en daarna zijn kousen uittrok, vond zij het plan zoo verleidelijk, dat zij naast hem plaats nam, en zijn voorbeeld in alle deelen navolgde. C.J. Kieviet, Pim en Kim 139 Pim was het eerst begonnen en dientengevolge ook het eerst klaar. Hij stond op en stapte het water in. ‘Lekker, - dat is lekker, Kim, - het is frisch!’ riep hij Kim toe. Kim was jaloersch op hem, en repte zich wat zij kon, om bij hem te komen. En het duurde maar kort, of zij stapte ook den vijver in. Ha, wat hadden zij een pret. Zij sprongen hand aan hand in het rond, tot grooten schrik van de eenden, die ijlings het natte element verlieten en door het openstaande deurtje den tuin instapten. Zij liepen regelrecht naar het groene gazon, en deden zich te goed aan het malsche gras, dat voor hen een lekkernij was. ‘Kwaak, kwaak, kwaak!’ riep Kim, en zij rende met zwaaiende armen, of het vleugels waren, den vijver op en neer. Het water spatte omhoog en maakte haar rokje drijfnat, maar dat vond zij wel grappig. ‘Kwaak! kwaak! kwaak!’ riep ook Pim, en hij baadde achter zijn vriendinnetje aan. Het water droop hem uit zijn broekspijpen. O, Kim en Pim hadden nog nooit zoo'n pleizier gehad, en zij werden bij de minuut natter en opgewondener. Zij draafden en plonsden hoe langer hoe harder door het water, Pim vlak achter Kim aan, tot opeens Kim viel, en Pim eerst bovenop en vervolgens naast haar terecht kwam. Toen werden zij nat tot aan hun hals toe, en hun hoofden gingen zelfs een oogenblik onder water, maar zij konden daar niet verdrinken, want daarvoor was de vijver te ondiep. Zij krabbelden lachend en tierend overeind, en keken met ongekende vreugde toe, toen het water bij stralen uit hun kleertjes liep. ‘Ik ben nat,’ zei Pim, ‘ik heeft in het water gelegen.’ ‘Ik ook. Kijk eens, het water druipt van me af,’ riep Kim, die het allergrappigst vond. Toen kreeg Pim, omdat hij nu toch nat was, een grappig idée. Hij kroop op handen en voeten door het water en riep: ‘Kwaak! kwaak! kwaak!’ Natuurlijk ging Kim het toen ook doen. ‘Kwaak! kwaak! kwaak!’ riepen zij om het hardst, en zij genoten, zooals zij nog nooit van hun leven gedaan hadden. Dat spelletje zou zeker nog heel lang geduurd hebben, als eindelijk Grootpa niet door de keukendeur in den tuin gekomen was. Pim en Kim hoorden hem al, voor zij hem nog zagen. C.J. Kieviet, Pim en Kim 140 ‘Schaam je je niet,’ hoorden zij hem zeggen, en zijn stem klonk heel boos, ‘schaam je je niet, om de kinderen aan hun lot over te laten en kletspraatjes aan de voordeur te houden? Je bent waard, dat ik je op staanden voet je ontslag geef....!’ ‘'t Was maar een oogenblik, mijnheer,’ klonk de stem van Lina. ‘Een oogenblik? Schaam je je niet, om het te zeggen? Mijn pauw-haan kwam ik midden op straat tegen, wie weet is hij al niet verpletterd door den een of anderen auto, en kan jij me zeggen, wat er misschien nog meer gebeurd is?’ Grootvader stapte met groote schreden den tuin in, schoorvoetend gevolgd door Lina, wier geweten verre van zuiver was. ‘En kijk eens aan, al mijn kippen loopen los in den tuin, en de kalkoenen ook en de eenden ook. Groote hemel, wat zal er met de kinderen gebeurd zijn? - Kim! Pim! Kimmy! Waar ben je? Waar ben je?’ ‘Hier, Opa,’ klonk Kimmy's stemmetje zoo lief mogelijk, want op dit oogenblik drong het plotseling tot haar door, dat zij en Pim eigenlijk heel stout waren geweest. ‘Hier, Opa, in den eendenvijver!’ ‘Wel verschrikkelijk!’ riep Grootvader uit, en toen zag hij opeens Pim en Kim op handen en voeten door den vijver plassen. ‘Schepsel!’ riep hij de verschrikte Lina toe, die met open mond, groote oogen en de armen ten hemel geslagen het gedoe van de kinderen aanzag, ‘zie je nu, waartoe je nalatigheid geleid heeft? Druipnat zijn ze, druipnat, van hun haren tot hun voeten, en we moeten nog van geluk spreken, dat zij niet verdronken zijn! 't Is verschrikkelijk, 't is in één woord verschrikkelijk! - Kom hier, Kim, en jij ook, Pim, je moet dadelijk droge kleeren aantrekken, onmiddellijk!’ Pim en Kim kropen het water uit, en stonden weldra druipnat voor den vertoornden Grootvader. ‘Ik heeft de hokken open gemaakt,’ zei Pim. ‘De kippen waren blij, en de kallekoenen....’ ‘Ja, jullie bent stout geweest, erg, heel erg stout,’ zei Grootvader. Hij pakte Kim op, riep Lina toe, dat zij Pim voor haar rekening moest nemen, en ging het huis binnen. In de keuken werden de natte kleeren uitgetrokken, en Grootvader gebood Lina, den koffer van Kim te halen en de kinderen te verkleeden. C.J. Kieviet, Pim en Kim 141 ‘Maar voor Pim zijn er geen droge kleertjes, mijnheer,’ zei Lina zacht en bedeesd. ‘Die van Kim zijn hem te klein.’ ‘Hier, kleed Kim dan aan,’ zei Grootvader. Zonder verder een woord te spreken, pakte hij den spiernaakten Pim op, droeg hem de trap op naar de slaapkamer en legde hem in bed, diep onder de dekens. ‘Stil blijven liggen, hoor!’ gebood Grootvader kortaf, en Pim hoorde duidelijk aan zijn stem, dat hij nog erg boos was. ‘Lina zal droge kleeren voor je halen, en tot zoo lang moet je hier in bed blijven.’ Grootvader ging heen en trok de deur achter zich dicht. Zoodra Kim aangekleed was, zei Grootvader tot Lina: ‘En nu ga je dadelijk op de fiets naar Mevrouw van den Bosch, om droge kleeren voor Pim te halen; zoo hard rijden, als je kunt, hoor, want ik moet den pauw zien te redden, en ik kan om de kinderen de deur niet uit, voordat je terug bent.’ ‘Ja, mijnheer,’ zei Lina. ‘Jawel, maar heb je mij goed begrepen? Geen buurpraatjes onderweg, hoor, en zoo hard rijden, als je kunt.’ ‘Ja, mijnheer,’ zei Lina nogmaals. En een oogenblik later zag Grootvader haar wegrijden. ‘En jij gaat naar de serre, Kim, en je komt er niet vandaan, hoor je. Grootvader is boos.’ Kimmy's lipje begon zenuwachtig te trekken, en zij kreeg tranen in haar oogen. ‘Kimmy zal zoet zijn, Opa,’ zei ze. En opeens stak ze haar armpjes uit naar Grootvader, en zei met een smeekend stemmetje: ‘Mag Kimmy Opa een kusje geven? Kimmy vindt Opa lief.’ Dat was te veel voor Opa. De rimpels in zijn voorhoofd verdwenen en zijn oogen kregen een vriendelijker uitdrukking. Hij nam Kimmy in zijn armen, en Kim sloeg hem haar armpjes om zijn hals, en kuste hem, en legde vleiend haar hoofdje tegen zijn wang. ‘Is Opa niet meer boos?’ vroeg zij zacht. ‘Neen, kindje, neen, Opa is niet meer boos,’ zei Grootvader, en hij drukte haar teeder tegen zich aan. ‘Jullie bent ook nog niet wijzer, kindje, - neen, neen, jullie bent nog niet wijzer. Kom, ga nu maar met Opa meê naar den tuin, dan zullen we probeeren, de beesten weer in hun hokken te krijgen.’ C.J. Kieviet, Pim en Kim 142 Kim klaarde weer heelemaal op en trippelde achter Grootvader aan, die met een gevulden voederbak den tuin inliep. Eerst ging hij naar het kippenhok, en nauwelijks zagen de kippen hem, of zij liepen hem vlug achterna, begeerig naar het voer, dat zij gewoon waren van hem te krijgen. Zoodra zij alle in de loop waren, deed Grootvader het deurtje dicht en draaide den wervel om. Ook de pauwen en kalkoenen waren weldra weer opgesloten, alleen de pauw-haan ontbrak; die wandelde nog hier of daar in het dorp rond, als hij al niet overreden was. Maar de eendjes waren moeilijk in het hok te krijgen. Zij vonden het malsche gras van het gazon veel te lekker, om het in den steek te laten, en als Grootvader hen naar links wilde drijven, liepen zij naar rechts, en wilde hij ze naar rechts opjagen, dan gingen zij naar links. Maar eindelijk toch werd zijn moeite beloond en kon Grootvader het deurtje achter hen sluiten. ‘Zie zoo, nu de pauw-haan nog, en dan is alles weer in orde, en Kimmy, wil ik je nu eens wat nieuws vertellen, iets, wat je wel heel prettig zult vinden?’ Grootvader was op een tuinbank gaan zitten, om eens even uit te rusten, want hij was moê geworden van al het gejaag, en had Kimmy op zijn knie genomen. ‘Ja, - is het erg prettig, Opa?’ vroeg Kim. ‘Ja, heel, heel prettig,’ zei Grootvader. ‘Kimmy heeft vandaag een allerliefst broertje gekregen, - o, zoo lief.’ Kim keek Opa een poosje verwonderd aan, en toen zei ze: ‘Heeft Kimmy een lief broertje gekregen? Van wien?’ ‘Van Onzen lieven Heer,’ zei Grootvader. ‘Is Kimmy niet blij?’ ‘Ja, ja, ja, erg blij!’ zei Kim. ‘Is het zóó klein?’ En zij wees met haar handjes, hoe klein het was. ‘Neen, grooter,’ zei Opa. ‘Zóó klein dan?’ vroeg Kim. ‘Neen, nòg een beetje grooter. Kijk, zóó groot is het,’ zei Opa, en hij wees het haar met haar eigen handjes. ‘Mag Kimmy het zien?’ ‘Neen, nu nog niet; over een paar daagjes, want Mama is een beetje ziek, en Oom Dok heeft gezegd, dat zij slapen moet. - Ha, daar komt C.J. Kieviet, Pim en Kim 143 Lina terug, en daar is tante Ans ook. Nu zullen we Pim uit zijn bed halen en aankleeden.’ ‘Wel, wel,’ riep tante Ans Grootvader toe, zoodra zij bij hem was, ‘hoe krijgen die kinderen zulke dingen in hun hoofd, hè?’ ‘Och, daar zij het nog maar kleine kinderen voor,’ zei Grootvader. En met een gestrengen blik op Lina liet hij er op volgen: ‘Lina had beter toezicht moeten houden. Die kinderen zijn nog niet wijzer.’ ‘Het zal niet weer gebeuren, mijnheer,’ zei Lina zacht. ‘Dat beloof ik u.’ ‘Laten we dat hopen, en begin dan met op Kim te letten. Ik ga even met Mevrouw mede naar Pim.’ Toen zij op de slaapkamer kwamen, troffen zij Pim in de vredigste stemming van de wereld aan, want hij lag in een diepen slaap gedompeld en zag er heel tevreden en welgemoed uit. Tante Ans moest er om lachen. ‘Hij is niet erg onder den indruk van het gebeurde,’ zei ze. ‘Kom, ik zal hem wakker maken en aankleeden.’ Enkele minuten later kwam ze met den kleinen zondaar beneden, tot groote vreugde van Kim. Hij gaf Opa een hand en beloofde, dat hij het nooit weer zou doen. En Grootvader nam hem in zijn armen, gaf hem een kus, en zeide: ‘Je zult er ook geen kans meer van hebben, kleine baas, want straks doe ik op elk deurtje een hangslot.’ ‘En hoe vindt Kimmy het wel, dat zij een broertje gekregen heeft?’ vroeg tante Ans aan Kim. ‘Leuk!’ zei Kim. ‘Heeft het mooie haartjes?’ ‘Ja,’ zei Tante, ‘mooie, zwarte krulletjes.’ ‘En beentjes?’ ‘O, zulke lieve beentjes. Je zult eens zien, wat een schattig broertje het is, die kleine Tonny.’ ‘Heet hij Tonny?’ vroeg Kim. ‘Wat een mooie naam.’ ‘Ik wil ook een broertje hebben,’ zei Pim. ‘Ik heeft nog nooit een broertje gehad.’ ‘Zou je niet liever een zusje hebben?’ vroeg zijn Moeder lachend. ‘Neen, ik heeft al een zusje,’ zei Pim. ‘Kim is mijn zusje. Ik heeft liever een broertje.’ ‘Goed hoor,’ zei Mama. ‘Maar nu ga ik naar huis. Ik ben daar den C.J. Kieviet, Pim en Kim 144 heelen dag bijna nog niet geweest. Dag Grootpa, dag Kim. Over een half uurtje zal ik Pim laten halen. Adieu!’ Tante Ans vertrok, en even later kwam Oma thuis. Zij zag er gelukkig en blij uit, zeker omdat zij zoo'n lief kleinzoontje had gekregen. Grootvader vertelde haar, wat er gebeurd was en verliet, gewapend met een langen hengelstok, het huis, om te trachten den pauw naar huis te drijven. Oma kon nu op de kinderen passen. De pauw bleek gelukkig niet heel ver afgedwaald te zijn en had nog geen ongeluk gekregen. Hij liep tamelijk onrustig op een boerenerf heen en weer. Blijkbaar voelde hij zich niet bijster op zijn gemak, en verlangde hij om weer bij de hennen te komen. De boer stond naar hem te kijken, en toen Grootvader het erf opstapte, riep hij hem toe: ‘Komt u hem halen, mijnheer? 't Zal niet gemakkelijk gaan om hem te vangen. Hij is een beetje schuw geworden, zeker omdat een paar schooljongens hem opgejaagd hebben.’ ‘Neen, vangen zal niet gaan,’ zei Grootvader. ‘Als u me helpen wil, kunnen wij hem misschien met een zacht lijntje naar huis drijven. Of heeft u geen tijd?’ ‘O ja, tijd genoeg,’ zei de boer, ‘en ik wil u met alle genoegen even helpen. Wacht, wij zullen hem door de poort zien te jagen.’ ‘Graag,’ zei Grootvader. De beide mannen liepen op eenigen afstand van elkander achter den pauw, en naderden hem voetje voor voetje. Grootvader hield den langen stok zijwaarts, zoodat het pad naar achteren vrijwel afgezet was. De pauw zag hen komen en verwijderde zich in de goede richting. Weldra bevond hij zich op de straat, en toen werd hij behoedzaam, om hem niet angstig te maken, want dan zou hij wegvliegen, in de richting van Grootvaders huis gedreven, 't Ging voetje voor voetje, en reeds waren zij dicht bij het huis gekomen, toen er vóór hen een auto naderde. Grootvader zag hem met zorg komen, want nu zou de pauw ongetwijfeld zoo erg schrikken, dat hij zou gaan vliegen, en wie weet, waar hij dan terecht zou komen. Hij stak dus zijn beide armen in de hoogte, om den chauffeur te waarschuwen, dat hij stoppen moest. En toen deze den pauw zag, begreep hij dadelijk, wat er van hem verlangd werd. Hij reed zacht naar den kant van den weg en hield daar stil. C.J. Kieviet, Pim en Kim 145 En daar bleef hij zoolang staan, tot de pauw en zijn beide vervolgers hem gepasseerd waren. Toen reed hij verder. Opeens scheen de pauw te begrijpen, dat hij dicht bij huis was. Hij nam een kort aanloopje en verhief zich plotseling in de lucht, hoog boven de boomen uit, en daalde neer op de vorsten van Grootvaders woning. Daar liet hij een doordringend gekrijsch hooren, dat door de hennen beantwoord werd, en toen vloog hij achter het huis naar beneden. ‘Haha,’ lachte de boer. ‘Hij weet nu zelf den weg wel, en ik kan wel terugkeeren. - Dag mijnheer!’ ‘Dag Van der Velde, hartelijk dank voor je hulp,’ zei Grootvader. En toen deze in den achtertuin kwam, liep de haan al voor zijn hok heen en weer, blijkbaar verlangend om weer bij zijn hennen te worden toegelaten. Grootvader deed de deur open, en de pauw was weldra weer opgesloten, en nog dienzelfden dag maakte Grootvader aan al zijn hokken kleine slootjes, die door kinderhandjes niet konden worden opengemaakt. Pim was bij zijn thuiskomst reeds weer door Betje teruggehaald, en Kimmy zat bij Grootma in de serre heel lief met haar poppen te spelen. Toen Grootvader 's anderen daags de rozenperken weer netjes had aangeharkt, was er niets meer te zien van het groote voorval, dat zich in den tuin had afgespeeld. C.J. Kieviet, Pim en Kim 146 Achttiende hoofdstuk. Besluit. Enkele dagen later mocht Kimmy met Oma en Opa mede naar haar huis, om het kleine broertje te zien. Mammie lag nog wel te bed, maar zij was toch alweer zooveel beter geworden, dat zij wel een kort bezoek kon ontvangen. En zij verlangde onuitsprekelijk naar haar dochtertje, dat zij nu al in geen vijf dagen had gezien. Ook voor Kimmy was het een feestdag. Vroolijk trippelde zij tusschen Oma en Opa de dorpsstraat door, maar haar grootouders hielden haar elk zorgvuldig aan een handje vast, want Kim was en bleef nog altijd een zeer beweeglijk en druk kind, dat geen oogenblik zonder toezicht kon blijven. 't Was een heerlijke dag. De menschen zagen er vroolijk en opgewekt uit, want het zonnetje zette alles in een gouden gloed, de vogeltjes kwinkeleerden lustig in de boomen en op de daken der huizen, de bloemen in de tuinen langs de straat pronkten in schitterende kleuren, de bijtjes gonsden onder hun onvermoeiden arbeid, en prachtige vlinders vlogen van bloem tot bloem, of verhieven zich al spelend hoog in de lucht. Kim liep tusschen Oma en Opa te neuriën van blijdschap, dat zij thuis een bezoek ging brengen en haar broertje mocht zien. En nauwelijks was zij binnen, of zij ijlde de trap op, duwde de deur der slaapkamer open, en was met een sprong op Mammie's bed. Zij sloeg haar armen om Mammie's hals, en drukte zich tegen haar aan, en kuste haar wel honderd maal. En Mammie omstrengelde haar lieve Kim en kreeg tranen in haar oogen, zoo blij was ze, dat Kimmy weer bij haar was. Kimmy had niet eens gezien, dat er zich een vreemde dame in de C.J. Kieviet, Pim en Kim 147 slaapkamer bevond, die thans lachend naar haar stond te kijken. Toen de eerste vreugde van het wederzien voorbij was, merkte Kimmy haar op, en zij keek haar met groote oogen verwonderd aan. ‘Dat is de Zuster, Kimmy,’ zei Mama, ‘die komt op het kindje passen, omdat ik nog een beetje ziek ben en nog niet mag opstaan. - Is de kleine vent wakker, Zuster?’ ‘Ja, Mevrouw. Hij wordt juist wakker.’ ‘Och, geef hem dan even hier, wil u? Dan mag Kimmy hem zien.’ Toen bracht de Zuster den kleinen Tonny bij Mama op bed, enkreeg Kimmy gelegenheid om kennis met haar broertje te maken. En zij was dadelijk verrukt over hem. ‘O, wat lief, - wat lief!’ zei ze, en ze kuste hem zacht op zijn wangetjes, en streelde hem over zijn zwarte krulhaartjes. ‘Wat een lieve oogjes heeft hij, Mammie, en wat een mooie haartjes, en o, kijk eens, wat een mooie voetjes, en wat zijn zijn teentjes klein.’ ‘Ja, hè, is het geen lief broertje? Ha, daar komen Oma en Opa ook. Komt u eens kijken naar mijn kleinen schat?’ ‘Ik vind broertje lief!’ riep Kimmy Oma en Opa toe. ‘Hij is ook lief,’ zei Oma. ‘Gaat alles goed, Fré?’ ‘Uitstekend, - vraag het maar aan Zuster,’ zei Mama lachend. ‘Zal Mammie gauw beter worden?’ vroeg Kim. ‘Ja, over een paar daagjes mag Mammie opstaan,’ zei Zuster, terwijl zij Kim opnam en op den grond zette. ‘Maar nu heeft het bezoek lang genoeg geduurd en moet Mammie weer slapen. Maar eiken dag mag Kim voortaan naar broertje komen kijken en Mammie een kusje brengen. Is dat goed?’ ‘Ja,’ zei Kimmy, ‘tot Mammie weer heelemaal beter is.’ ‘Juist, goed begrepen,’ zei Zuster. Het eerste bezoek had dus niet lang geduurd, maar het werd nog door vele gevolgd, tot Mama weer geheel hersteld was en Kim weer voor goed naar huis kwam. Pim had nog verscheidene middagen bij haar doorgebracht, terwijl zij bij haar grootouders logeerde, maar de hokken in den tuin had hij met rust gelaten, 't Zou hem trouwens ook niet gelukt zijn om ze open te maken, als hij daartoe een poging in het werk had gesteld, want Grootvader hield ze zorgvuldig op slot en droeg de sleuteltjes in zijn zak. Maar ook zonder dat zou Pim ze wel C.J. Kieviet, Pim en Kim 148 dicht gelaten hebben, want hij wist nu wel, dat hij er af moest blijven. Pim was verbazend in zijn nopjes, toen Kim weer voor goed thuis kwam. Samen speelden zij weer in den tuin van den morgen tot den avond, tot de winter kwam en zij hun vermaak meer binnenshuis moesten zoeken. Zoo ging hun leven rustig en vroolijk voorbij en groeiden zij voorspoedig op, evenals de kleine Tonny, zonder door ziekten of ongelukken te worden bezocht. De Zondag middag wandelingen naar het bosch werden, als het weer dat eenigszins toeliet, voortgezet, en zelfs de kleine Tonny mocht daaraan, gelegen in zijn zachtveerenden kinderwagen, deelnemen. Zoo kwam eindelijk de tijd, dat Pim en Kim oud genoeg waren om naar school te gaan, en daar verlangden zij allebei naar. Dat er dan een einde zou komen aan hun vrije leventje, och, daar hadden zij nog geen erg in, en zoo heel erg was dat ook niet, want 's middags behoefden zij nog niet naar school. Voor de kleintjes werd er alleen les gegeven 's morgens van negen tot twaalf uur, wat met het oog op de gezondheid der kindertjes een uitstekende regeling was. Eindelijk kwam de dag, die de eerste periode van hun leven zou afsluiten. Den volgenden morgen zouden zij voor het eerst naar school gaan. 't Was Zondag. De beide families brachten den avond bij elkander ten huize van Kims ouders door, Oma en Opa waren komen eten, en ook tante Jet was uit de stad overgekomen. Oom Gert en tante Ans kwamen al vroeg en brachten Pim mede, die nog een uurtje met Kim mocht spelen. ‘En ben jullie nu niet blij, dat je morgen naar school gaat?’ vroeg tante Jet, toen het eindelijk voor Pim en Kim bedtijd werd, en geen liedje van verlangen hun meer baatte, om dat tijdstip nog wat te verschuiven. ‘Ja, ik wel!’ klonk het eenstemmige antwoord. En Kim zeide: ‘Op school doet de Juffrouw mooie vertellingen, hè Tante?’ ‘O ja, heel dikwijls,’ zei Tante. ‘Even mooi als tante Jet?’ vroeg Kimmy. ‘Dat denk ik wel, - misschien nog wel veel mooier.’ ‘Wil Tante nu ook nog een mooie vertelling doen?’ vroeg Kim. ‘Goed,’ zei Tante. ‘Ik weet er nog wel eentje. Kom maar hier.’ Dat lieten Pim en Kim zich geen tweemaal zeggen. Zij gingen op twee kleine stoeltjes zitten vlak voor tante Jet, en deze begon: C.J. Kieviet, Pim en Kim 149 ‘Er was eens een bosch, 't is veel jaren geleden, Waar nooit nog een jager een voet had gezet. 't Was daar voor de dieren een hemel op aarde, Zij hadden geen zorgen en maakten veel pret. In 't midden van 't bosch was een heldere vijver, Met zwanen en lelies, die pronkten om 't best, En hoog in de boomen roekoekten de duiven, Gezeten in 't groen op den rand van hun nest. Maar eens op een dag, daar klonk plots'ling de mare: ‘Een jager verscheen met zijn hond en geweer. Hij dwaalde door 't bosch met zijn moordende kogels, En velde een hert en twee hazen ter neer!’ ‘O,’ zei Kimmy, ‘wat zullen de dieren in het bosch toen bang geworden zijn.’ ‘Ja, vreeselijk,’ zei Tante. Een sidd'ring van angst vloog elk dier door de leden, Zij werden plots allen zoo bleek als een doek. Verstomd was hun joelen, verdwenen hun vreugde, En ieder kroop weg in een donkeren hoek. ‘Maar misschien kwam die booze jager nooit meer terug, om die arme dieren dood te schieten,’ zei Kimmy. ‘Jawel,’ zei Tante. ‘Den volgenden dag, daar verscheen weer de jager, Met fel spiedend oog keek hij overal rond. Hij doodde twee zwanen, een kip en drie ganzen, Een hert werd vermoord door zijn woedenden hond. Geen dier durfde toen meer zijn schuilhoek verlaten, Het was meer dan droevig met allen gesteld. Wanneer er geen hulp kwam, zij wisten het zeker, Dan waren hun dagen ook spoedig geteld.’ ‘Wat zullen zij bang geweest zijn, Tante,’ zei Kimmy, die met open mond zat te luisteren. C.J. Kieviet, Pim en Kim 150 ‘Ja, dat is te begrijpen,’ zei Tante. ‘Zij waren doodsbang, en dat was geen wonder. Maar Te middernacht schrikten zij plotseling wakker, Zij werden gewekt door 't gekraai van een haan. Wanneer hij hen opriep, - dat was de gewoonte, Dan was het hun plicht ter vergad'ring te gaan.’ ‘Grappig!’ zei Pim. ‘Dat was goed bedacht.’ ‘En toen, Tante?’ vroeg Kim. ‘In 't diepst van het woud kwamen allen te zamen, En klaagden elkander hun bitteren nood. Een haas zei: ‘Als wij ons niet krachtig verweren, Dan treft ons voorzeker een spoedige dood. Wij maken ons wapens en gaan exerceeren, En trekken met moed op de vijanden los!’ Die raad werd door allen ter harte genomen, En aller gejubel weergalmde door 't bosch. De dappere haas werd tot hoofdman gekozen. ‘Te wapen!’ zoo riep hij, ‘de vijand is daar!’ De jager legt aan, het geweer aan den schouder, Hij lacht om hun moed en hij ziet geen gevaar. C.J. Kieviet, Pim en Kim 151 Maar muggen en mieren en bijen en wespen, Zij rukken verwoed op den jagersman aan. Door duizenden dieren gelijk aangevallen, Is vluchtend de jager het bosch uitgegaan. ‘Gelukkig!’ riep Kimmy. ‘Dat was gelukkig! - En de hond, Tante?’ De hond was reeds dood, hij lag zielloos ter aarde, Door herten geveld met hun krachtig gewei, Zij vierden een feest, dat wel drie dagen duurde, Zij waren weer vroolijk, gelukkig en blij!’ ‘Dat was een mooie vertelling, Tante!’ riepen Kim en Pim om het hardst. ‘Ja,’ zei tante Ans, ‘maar nu gaat Pim naar huis en naar bed.’ ‘En morgen gaan Pim en Kim naar school!’ zei Mammie. En zoo gebeurde het ook. C.J. Kieviet, Pim en Kim