Transcript Pim en Kim

Pim en Kim
C.J. Kieviet
bron
C.J. Kieviet, Pim en Kim. Met illustraties van W.F. Heskes. Valkhoff & Co., Amersfoort 1927
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kiev001pime01_01/colofon.php
© 2017 dbnl / erven W.F. Heskes
i.s.m.
t.o. 3
C.J. Kieviet, Pim en Kim
5
Eerste hoofdstuk.
Wie Pim en Kim waren en hoe zij aan hun naam kwamen.
Pim en Kim woonden vlak naast elkander op een mooi, groot dorp in een boschrijke
streek.
Zij waren naaste buren, maar woonden al eenige maanden naast elkander, eer zij
daar erg in hadden. Dat was geen wonder, want toen waren zij nog maar
wiegkindertjes, die nog niet verder keken, dan hun neus lang was. Pim was een dikke
jongen, toen hij op de wereld kwam, en hij lag altijd heel kalm en bedaard in zijn
wieg. Schreien deed hij weinig of nooit; hij nam tot dat middel alleen zijn toevlucht,
als hij honger had, en dat overkwam hem nog al eens, maar àls hij er eenmaal toe
overging, deed hij het met een stem, die men door het heele huis hooren kon.
Overigens echter lag hij dag en nacht bijna onbeweeglijk in zijn wieg, zonder ergens
bijzonder veel aandacht aan te schenken. Zijn vader, die dokter was en een groote
praktijk had, vond hem in één woord een wonderkind, en het was zijn gewoonte, dat
niet onder stoelen of banken te steken.
Kim was een meisje. Zij werd drie weken later geboren dan haar buurjongen en
had maar de helft van zijn gewicht, maar in levendigheid en drukte-maken was zij
hem verre de baas. Waar Pim bijna dag en nacht sliep, lag zij bijna dag en nacht
wakker, en zij was haar ouders, maar haar moeder in de eerste plaats, een bron van
veel zorg en moeite.
Gelukkig was haar vader directeur van een fabriek en geen dokter, zoodat hij den
heelen nacht aan den slaap kon wijden en het niet erg was, als zijn spruit hem af en
toe eens een half uurtje wakker hield. Heel dikwijls stond hij zelf op, om haar op
haar andere zijde te leggen en haar
C.J. Kieviet, Pim en Kim
6
nog eens lekker toe te dekken. Want Kim lag geen oogenblik stil. Onophoudelijk
trapte zij haar dek weg om met haar teentjes te spelen, die zij bijzonder vermakelijk
scheen te vinden.
‘Net kwikzilver,’ zei Papa dikwijls. ‘Alles leeft aan haar en zij is geen oogenblik
stil. Kijk, kijk, vrouwtje, daar steekt ze me zoowaar haar grooten teen in haar mond.
Net kwikzilver! Hoe is het op de wereld mogelijk. Dat doe jij haar niet na, Fré!’
‘Gelukkig niet, Frits,’ lachte zij terug.
De heer en mevrouw van Kampen bewoonden de villa ‘Braamhoeve’, en dr. van
den Bosch en zijn vrouw villa ‘Rozenhof’. De tuinen grensden aan elkander en waren
slechts gescheiden door een rustiek hek van gekruiste boomstammetjes, met klimrozen
begroeid, welk hek maar ternauwernood een afscheiding vormde, want de openingen
waren zoo groot, dat honden en katten er met gemak door konden kruipen.
De wederzijdsche ouders waren al dadelijk trouwe vrienden van elkander geworden,
en de beide jonge moedertjes, Fré van Kampen en Ans van den Bosch, gingen met
elkander om als zusters.
Iedereen zal wel begrijpen, dat de twee kleintjes eigenlijk geen Pim en Kim heetten.
Neen, in de eerste maanden van hun leven werd Pim Wim genoemd, en heette Kim
Lisetje, maar later, toen zij een beetje begonnen te praten, zeide Wim, die eigenlijk
Willem heette naar zijn grootvader, altijd Pim, als zij hem vroegen, hoe hij heette,
en zoo was hij aan dien naam gekomen. Het woord
Wim kon hij toen nog niet uitspreken. Blijkbaar had hij minder moeite met de P dan
met de W. En zoo was het gewoonte geworden om hem Pim te noemen.
Met Lisetje was het anders gegaan. Zij kon al kruipen eer Pim er nog over dacht
om zich eenige lichaamsbeweging te veroorloven, en haar Moeder
C.J. Kieviet, Pim en Kim
7
zag zich al heel gauw genoodzaakt om haar in een box te zetten, want zij kroop de
heele kamer door, gooide aanzettafeltjes omver, kwam te dicht bij de warme kachel
en liep daardoor groot gevaar om zich te branden, trok de kat aan zijn staart en speelde
met de theestoof, die de trots van haar moeder was. In de box kon zij natuurlijk niet
veel kwaad. Heel dikwijls zat zij daar te spelen te midden van haar speelgoed,
bestaande uit een pop, twee beren, een paard voor een wagentje, een schaapje op
wieltjes, een paar ballen van verschillende grootte, een hond, een kat,
eenige ledige garenklossen en sigarettendoozen en nog een tal van andere voorwerpen.
Met dat speelgoed kon zij zich soms langen tijd vermaken. Zij wierp alles
achtereenvolgens over den rand van de box, of werkte het tusschen de sporten door,
om het een oogenblik later weer naar binnen te sjorren. Of wel, zij trok zich aan de
sporten van de box overeind, tot zij stond, en verdiepte zich in loopoefeningen.
Honderdmaal viel zij dan, waarbij zij terecht kwam op haar beren, of haar
paard-enwagentje, of op iets anders, en het spreekt vanzelf, dat zij zich daarbij nog
al eens bezeerde, maar daar gaf zij niet om. Zoo dikwijls kon zij niet vallen, of zij
heesch zich weer dadelijk aan de sporten omhoog, om haar loopoefeningen voort te
zetten. Eens had zij een voetenbankje in de box gekregen, om er mede te spelen,
maar toen haar moeder even
C.J. Kieviet, Pim en Kim
8
naar boven gegaan was, naar de slaapkamer, ging Kim op het kussen staan, en hing
zoover mogelijk over den rand van de box gebogen om haar bal te grijpen, dien zij
maar net met den top van haar langste vingertje bereiken kon. Zij boog zich nog
verder over, verloor plotseling haar evenwicht en kwam met een bons aan den anderen
kant terecht, met haar
hoofdje op den vloer. Eerst bleef zij beteuterd even liggen, want zij begreep in de
verste verte niet, wat er eigenlijk gebeurd was, daarna wreef zij met haar handje over
den bult, die op haar hoofdje te voorschijn kwam, en kroop toen lustig de kamer
door. Ha, de deur stond open en zij kroop de gang in. Daar zag zij nog een deur, die
open stond, 't was die van de vestiaire, en even later was Kim daarin verdwenen.
Daar amuseerde zij zich best, want zij trok de sjaals en doeken van den kapstok naar
beneden en zat er zich mooi mede te maken. Zij hield er altijd verbazend veel van
om zich op te schikken; met een mooie sjaal kon zij zich wel een uur lang vermaken
zonder zelfs een kik te geven.
Moeder haastte zich boven in het geheel niet met haar werk, want Lisetje kon
immers geen kwaad? Maar toen zij na een groot half uur in de kamer terugkeerde en
de box leeg vond, sloeg haar een geweldige schrik om het hart. Met de armen ten
hemel geheven, gilde zij:
‘O, mijn kind! Mijn kind! 't Is weg!’
Zij keek vliegensvlug de heele kamer rond, zocht achter stoelen en onder tafels,
maar - van Lisetje was geen spoor te vinden.
De deur naar de veranda stond open.
O, er bleef haar geen twijfel over, of haar lieveling was gestolen. En ja, nu zij het
zich goed indacht, herinnerde zij zich, dat er kort geleden een kermiswagen
voorbijgereden was.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
9
Ach, o, haar lieveling was gestolen, haar kindje was weg!
Zij slaakte een gil en sloeg zich de handen voor de oogen.
Toen riep zij met al de kracht, waarover zij kon beschikken:
‘Lisetje, waar ben je? Lisetje! O, - o, - Lisetje, waar ben je?’
Kim gaf geen antwoord. Zij zat heel prettig met haar sjaal te spelen. Maar Mina, het
dienstmeisje, kwam in allerijl uit de keuken naar binnen gevlogen. De stem van
Mevrouw had haar zoo schril in de ooren geklonken, dat zij er heelemaal van ontdaan
was.
‘Wat is er, Mevrouw? Is er wat gebeurd?’ vroeg zij, en angstig keek zij haar
Mevrouw aan, die zoo wit zag als krijt en in vertwijfeling zich de handen wrong.
‘Waar is het kind! Waar is het kind!’ gilde zij.
‘Het kind?’ herhaalde Mina ontsteld, terwijl zij van de wieg naar de box keek en
van de box naar Mevrouw. ‘Het kind? - Ik zie het niet.’
‘Neen, o, neen, ik zie het niet, nergens, nergens!’ snikte Mevrouw. ‘En 't kan toch
niet zelf uit de box komen. O, 't is gestolen, - 't is gestolen! Die kermiswagen -!’
‘Kermiswagen?’ stamelde Mina, terwijl zij haar oogen door de kamer liet
ronddwalen, alsof die wagen daar ergens te vinden moest zijn.
‘Ja, ja, er is een kermiswagen voorbij gegaan, O, er is geen twijfel
C.J. Kieviet, Pim en Kim
10
mogelijk, zij hebben mijn kind geroofd! Loop, - vlieg, Mina, - ga naar de politie, zeg, wat er gebeurd is! Laten zij dien wagen achtervolgen met een auto, - o, ik weet
me geen raad -! Lisetje! Lisetje!’
Kim speelde rustig door. Zij kroop naar den paraplu-bak.
‘Maar ga dan toch!’ riep Mevrouw het meisje toe, terwijl zij met
haar voet op den vloer stampte. ‘Ga dan toch, zeg ik! Elk oogenblik kan het te laat
zijn!’
Mina keerde zich om en wilde juist de kamer verlaten, toen er in de vestiaire een
geweldig lawaai werd gehoord, als van omvallende voorwerpen, hetwelk onmiddellijk
gevolgd werd door een luid geschreeuw van de verloren Kim.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
11
‘Ik hoor haar, ik hoor haar!’ gilde Mina in de grootste vreugde.
‘Daar is ze! Ik hoor haar!’ gilde ook Mevrouw, en beiden vlogen meer dan ze
liepen naar de vestiaire, waar zij Kim vonden spartelen onder den omgetrokken
paraplu-bak, wandelstokken en regenschermen. Zij was getooid in de mooiste sjaal
van haar moeder.
Haastig werd Kim uit haar benauwde positie verlost en in de
box teruggebracht. Maar na dien tijd was het niet mogelijk, haar daarin tegen haar
zin opgeborgen te houden. Zij trok zich doodkalm met haar sterke armpjes omhoog,
klom met haar knietjes en voetjes hooger en hooger, tot zij over den rand hing, en
buitelde dan op goed geluk naar den anderen kant.
Van dien tijd af was Lisetje herhaaldelijk zoek, en klonk de stem van de verschrikte
moeder naar de keuken:
‘Waar is het kind? Is het kind bij jou, Mina?’
En toen Lisetje eenigen tijd later al een beetje begon te praten, antwoordde zij dan
al zelf:
‘Kim is hiel.’
Zij zei hiel, omdat zij de r niet kon uitspreken, en van kind maakte zij voor het
gemak Kim.
Zoo kwam Lisetje aan dien vreemden naam.
Toen mijnheer bij zijn thuiskomst hoorde, hoe Kim zoek geweest was en welk
een schrik zich van de moeder had meester gemaakt en het verloren kind eindelijk
onder den omgetrokken paraplu-bak met inhoud teruggevonden was, zei hij opgetogen
lachend:
‘Nou, vrouwtje, wat heb ik je gezegd? 't Kind is één en al leven, net kwikzilver!’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
12
Tweede hoofdstuk.
Verdere vorderingen van Pim en Kim.
't Is wel jammer, dat er uit het eerste levensjaar van Pim zoo weinig verteld kan
worden, maar met den besten wil van de wereld kan er haast niets anders van hem
worden gezegd, dan dat hij al dien tijd sliep. Hij lag als een blok dag en nacht in zijn
wieg en werd alleen wakker om te eten, waartoe hij zijn verlangen door een
oorverdoovend geschreeuw kenbaar maakte. Hij zag er overigens bijzonder
goedmoedig uit en liet alles gewillig met zich doen. Den korten tijd, dien hij in die
twaalf maanden wakker was, had hij benut om een paar woordjes te leeren. Hij kon
namelijk papa zeggen en mama en heppe. Dat laatste woord beteekende hebben en
hij sprak het herhaaldelijk uit, als hij op de tafel een banaantje of een lekkere peer
zag, waar hij een groot liefhebber van was. Dan strekte hij zijn dikke handjes uit, en
riep zonder ophouden: ‘heppe, heppe, heppe,’ net zoolang, tot hij kreeg, wat hij
hebben wilde. Ook kon hij Pim zeggen, als men hem vroeg, hoe hij heette. Zijn vader
was daar bijzonder trotsch op en noemde hem dan opgetogen een wonderkind.
‘Die jongen heeft een professorshoofd, Ans,’ zei hij meermalen tot zijn vrouw,
als Pim 's avonds na het diner een poosje op zijn knie zat, wat hij graag deed. 't Was
eigenlijk het eenigste uurtje van den heelen dag, dat hij goed wakker was. Dan deed
zijn vader allerlei spelletjes met hem en liet Pim gewillig met zich sollen. Hij reed
met een goedmoedig gezicht op vaders knie naar Opa toe, ging schuitje-varen over
de zee, en dan glinsterden zijn oogjes en speelde er een glimlachje om zijn mond.
Ja, dan genoot hij in stilte, want zelf gaf hij geen kik. Alleen als zijn vader hem een
keer of tien vroeg:
C.J. Kieviet, Pim en Kim
13
‘Hoe heet mijn kleine vent?’
Dan zei hij eindelijk, omdat Papa niet ophield met vragen:
‘Pim.’
‘En wie is dàt?’ vroeg dan Papa, terwijl hij naar Moeder wees.
Na lang aanhouden klonk het dan, om zijn Vader tevreden te stellen:
‘Mamma.’
‘En wie ben ik?’
Geen antwoord.
‘Wie ben ik? Toe, kereltje, zeg eens, wie ik ben?’
Geen antwoord.
‘Kom vent, wie ben ik? Wie ben ik?’
‘Pappa,’ klonk het dan eindelijk met een diepen zucht, en dan was Pim blijkbaar
erg vermoeid, want gewoonlijk volgde er dan een geweldige geeuw ten bewijze, dat
hij het tijd vond, om naar bed te worden gebracht.
Kim was een heel wat drukker en beweeglijker persoontje. Zij kon om dien tijd
al heel goed loopen en trippelde met het grootste gemak de heele kamer rond. Maar
zij keek heel weinig uit, waar zij liep, met het gevolg dat zij herhaaldelijk in gevoelige
botsing kwam met stoelen en tafelpooten, over de theestoof en voetkussens struikelde,
en wel honderdmaal op een dag op den vloer terecht kwam. 't Moest echter al heel
erg zijn, als zij er om schreide. Gewoonlijk zei ze alleen maar, want zij begon al
aardig te praten:
C.J. Kieviet, Pim en Kim
14
‘Bomlaliele!’ Of kortweg: ‘Bom!’
Dan stond zij weer op, en zette haar loopoefeningen voort. In klauteren en klimmen
was zij een eerste baas. Zij klom niet alleen met het grootste gemak op de canapé,
maar rustte weldra al niet meer, voor zij ook op de leuning daarvan zat.
De box was al naar den zolder verhuisd, want daar was Kim niet in te houden, of
zij moest vastgebonden worden. Haar Mama had dat dan ook geprobeerd en 't ging
een poosje goed, maar op een keer, toen zij in de kamer kwam, vond zij Kimmy bijna
gestikt. Het kind had al spelende het koord een paar maal om haar halsje gedraaid
en was toen over haar paard-en-wagentje gestruikeld met het gevolg, dat het koord
vast om haar halsje snoerde en Kim bont en blauw werd van benauwdheid. Mama
kwam juist bijtijds binnen, om haar voor verstikking te behoeden. Wat of die moeder
schrok!
Zij belde dadelijk om Mina, en droeg haar op, de box onmiddellijk uit elkaar te
nemen en naar den zolder te brengen.
‘'t Kind was haast gestikt!’ zei ze. ‘Zet hem maar boven in een hoekje van den
zolder.’
Ook in den tafelstoel was Kimmy verre van rustig. Zij werd er door middel van
een stevigen riem om zoo te zeggen in vastgezet, zoodat zij haar lichaampje haast
niet bewegen kon. Maar dan werkte zij des te drukker met haar armpjes en beentjes.
Haar alluminium bordje kwakte zij met rinkelend lawaai tegen den grond en haar
zilveren beker werd het met bekwamen spoed nagezonden. Die beide voorwerpen
zaten dan ook al heel gauw vol deuken en builen.
't Was haar ten eenen male onmogelijk, om lang stil te blijven zitten, en zij begreep
zeer goed, dat het de breede, stevige riem was, die haar in haar bewegingen
belemmerde. Herhaaldelijk trok zij dan ook aan het losse einde, om er zich van te
bevrijden. Wel honderd maal mislukte het haar, maar eindelijk toch schoot de riem
uit de gesp. Dat was een vreugde voor Kimmy.
‘Los! Los! Liem los!’ riep zij in vervoering, en in minder dan geen tijd stond zij
met haar eenen voet in het potje en vervolgens met beide voeten op het tafeltje van
den kinderstoel, natuurlijk met negen en negentig kansen van de honderd om te vallen
en een arm of been te breken. Gelukkig zag Vader wat er aan de hand was en greep
haar stevig vast.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
15
‘Net kwikzilver, Fré,’ riep hij zijn vrouw toe, terwijl hij Kimmy op den grond zette.
‘Dat kleine ding is met touwen noch riemen in bedwang te houden.’
Na dien tijd hielp de riem ook al niet meer, want Kim maakte hem nog gauwer
los, dan Moeder hem vastgemaakt had. Neen, zij was alleen in den kinderstoel te
houden, als zij dat zelf wilde, en men kon haar geen moment uit het oog verliezen.
Na het middagmaal kwam voor haar, evenals voor Pim, het prettigste uurtje van
den dag, want dan mocht zij op Vaders knie zitten en deed hij allerlei spelletjes met
haar. Dan werd er ook schuitje gevaren en paardje gereden, en 't ging haar nooit te
dol.
Dan begon Papa heel langzaam:
Hop, hop, hop, hop, paardje,
Met je vlassen staartje,
Met je koperen voetjes,
Paardje, wat loop je zoetjes.
En dan opeens ging het in snellen draf verder, zoodat Kim het uit-schaterde van pret:
Paardje, jij moet harder loopen,
Dan zal ik 'n mandje met haver koopen.
Paardje liep al op een draf,
Toen 'k een mandje met haver gaf.
't Duurde maar kort, of Kim kende de versjes al van buiten. Eerst begon zij de
slotwoorden van elken regel uit te galmen, maar weldra brabbelde zij de regels soms
al in hun geheel mede.
‘Hop, hop, hop -’ begon Papa.
‘hop, paaldje!’ riep Kim.
‘Met je -’
‘Vasse staaltje!’ klonk het dan.
‘Met je -’
‘kopelen voetjes!’
‘Paardje, wat loop je -’
‘zoetjes!’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
16
‘Paardje, jij moet -’
‘haldel loopen!’
‘Dan zal ik -’
‘mandje havel koopen!’
‘Paardje, dat liep -’
‘Op del dlaf!’
‘Toen ik 'n -’
‘Mannetje havel gaf!’
‘Prachtig, Kim, goed gedaan!’ riep Papa haar dan toe. ‘Nu nog een ander versje:
‘Mijn neusje ge -’
‘bluiken!’ riep Kim.
‘Om bloemetjes -’
‘te luiken!’
‘Dat mag ik -’
‘wel doen!’
‘Maar als -’
‘gloote menschen speken,’
‘Daar mijn neusje -’
‘inne steken,’
‘Dat is -’
‘geen fesoen niet.’
Soms wilde Kim wel eens dwingen, als zij haar zin niet kreeg, bij voorbeeld als zij
een banaantje wilde hebben en haar Moeder het niet geven wilde, omdat zij meende,
dat Kim al vruchten genoeg gehad had, en dan probeerde Kim haar zin door te drijven,
door luidkeels te gaan schreeuwen.
Dan nam Papa haar op en zette haar op zijn knie, om door zingen of spelen haar
aandacht van het begeerde banaantje af te leiden. Maar dan ging Kim dwars tegen
alles in en was er geen land met haar te bezeilen.
‘Kom Kim, gaan we paardje rijden?
Hop, hop, hop -’
‘Bè, bè, ba
naaaaaaantje! Kim wil
banaaaantje!’
‘Met je vlassen -’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
17
‘Neen, niet staaltje! Bè, bè, Kim wil
banaaaaantje!’
‘Met je koperen -’
‘Neen, niet kopelen voetjes! Kim wil
banaaaaantje!’
‘Goed, dan een ander versje. Hoor eens, Kim:
‘Rijjen, rijjen naar -’
‘Neen, niet naal Opa toe!’
‘Opa heeft een -’
‘Opa niet bonte koe. Bè, bè, bè, Kim wil banaaaaantje!’
wil banaaaaantje!’
‘Hoor eens, Kim, dan weet ik een ander versje, o, zoo mooi:
Schuitje-varen over -’
‘Neen, niet ovel de zee! Mama, Kim
wil -’
‘Breng een schuitje met -’
‘Appela's mee!’ zong Kim lachend, maar
met tranen op haar wangen.
Eindelijk gaf zij den strijd op.
‘Appeltjes van -’
‘Ojannie!’
‘Peertjes -’
‘Vanne hooge boom,
Sinnekasie beet oom!’
‘Prachtig, Kim, ga nu maar met je ballen spelen.’
Dan was al het verdriet over en speelde zij zoet, tot zij naar haar bedje werd
gebracht.
Gelukkig had Kim zulke buien niet dikwijls en was zij over het geheel een lief
kind, alleen was zij lastig druk en beweeglijk. Haar ledikantje was zoo hoog, dat zij
er niet uit kon vallen of over den rand heen-klimmen.
Kim sliep op een bovenkamer, en beneden luisterden Papa en Mama dan, of zij
haar niets hoorden, - maar neen, alles bleef stil, soms wel een uur lang. Eerst wisten
haar ouders niet, dat Kim al dadelijk was gaan staan, zoodra Moeder de kamer verlaten
had, en dat zij haar lakentje en dekentje, benevens haar kussen over den rand van
haar ledikant
C.J. Kieviet, Pim en Kim
18
had heengewerkt. Maar na een groot uur hoorden zij boven een rollend geluid en
klonk een zingend stemmetje tot hen door:
‘Gommelen, gommelen, - gommelen, gommelen.’
Wat gebeurde er? Het ledikant, waarvan de stijlen op wieltjes rustten, stond dicht
bij den schoorsteen, en toen Mama heel zacht en ongemerkt de slaapkamerdeur open
deed, zag zij, dat Kim met haar handjes tegen den schoorsteen drukte, waardoor het
ledikant aan het rollen ging, en dan weer tegen de tafel duwde, om het naar den
schoorsteenmantel te laten terugkeeren. En met een lief stemmetje zong zij:
‘Gommelen, gommelen, - gommelen, gommelen!’
Opeens bemerkte zij, dat Mama binnengekomen was, en vliegensvlug plofte zij
op haar bedje neer en deed haar oogjes stijf toe.
‘Kim lekkel geslaapt! Kim lekkel geslaapt!’ riep zij.
‘Neen, Kim heeft niet lekker geslapen,’ zei Mama. ‘Mag Kim haar dekentjes en
kussentje uit het bed gooien?’
‘Kim lekkel geslaapt! Kim lekkel geslaapt!’
‘En overeind gaan staan? Is Kim nu wel lief?’
‘Kim lief. Kim nooit weel doen.’
‘Goed. Wacht, dan zal Mama je nog eens lekker toedekken. Ga nu maar zoet
slapen.’
‘Net kwikzilver, vrouwtje. Zoo gauw als water. 't Is een heerlijk kind,’ zei Papa,
toen Moeder hem vertelde, wat er gebeurd was.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
19
Derde hoofdstuk.
Pim krijgt visite en maakt groote vorderingen.
Mevrouw van Kampen kwam bij tante Ans binnen. 't Was nog vroeg in den morgen.
Pim was nog niet beneden, want hij sliep nog. De dokter was in zijn spreekkamer,
en de patienten, die bij hem op bezoek kwamen, liepen af en aan.
‘Morgen, Ans.’
‘Morgen, morgen! Wat ben je al vroeg op de kust.’
‘Ja, 'k moet naar de stad. Mag ik straks Kim bij je brengen? Je weet, ik vertrouw
haar geen oogenblik aan Mina toe. 't Kind is zoo gauw als water; zóó zie je haar, en
op 't volgend oogenblik is zij spoorloos verdwenen. Mag ik? Of moet je misschien
zelf uit?’
‘Neen, je kunt haar met alle pleizier hier brengen. Pim slaapt nog, maar hij zal nu
wel gauw wakker worden, want het wordt tijd voor zijn ontbijt, en dan is hij altijd
present. Ik ben blij, dat hij niet zoo beweeglijk is als Kim, want dan zou ik me geen
raad weten, en 't is veel rustiger zoo. Als hij ontbeten heeft, leg ik hem in zijn box,
en dan heb ik er geen kind meer aan, zoo zoet is hij. Zijn vader vindt hem gewoon
een wonderkind.’
‘'t Is een schat van een jongen,’ beaamde tante Fré. ‘Nu, dan breng ik Kim over
een uurtje bij je, als je 't goed vindt. Ik ga met de tram en blijf....’
‘Den heelen dag weg?’ vroeg Ans lachend.
‘Neen, neen, zeker niet. Langer dan één of anderhalf uur heb ik niet noodig.’
Toen Kim op den arm van haar Moeder haar triomfantelijken intocht deed bij tante
Ans, die haar lachend tegemoet kwam, lag Pim languit
C.J. Kieviet, Pim en Kim
20
op zijn rug in de box te slapen te midden van zijn speelgoed, waar hij maar zelden
of nooit naar omkeek. Het nuttigen van zijn ontbijt had blijkbaar zijn slaaplust weer
opgewekt, en hij zag er zeer welgedaan uit, en niet minder welgemoed.
‘Dag Kim! Dag schat!’ riep tante Ans haar kleine gast toe. ‘Krijg ik een kusje van
je?’
‘Daal is Pim! Daal is Pim!’ riep Kim, zonder te hooren, wat Tante haar vroeg. Zij
was dol op Pim, en zoodra zij hem in de box ontwaarde, had zij alleen maar oogen
voor hem. ‘Kim wil bij Pim! Kim wil bij Pim!’
‘Maar eerst krijgt Tante een kusje!’ zei tante Ans, terwijl zij Kim van haar Moeder
overnam.
Haastig gaf Kim, waarom gevraagd werd, en riep toen:
‘Kim wil bij Pim! Dáál! Dáál!’ En zij wees met haar vingertje naar haar vriendje
in de box.
‘Ho, kleintje, niet zoo wild!’ riep Tante. ‘Jij kleine robbedoes!’
‘Ja, - pas maar op,’ zei Kims Moeder. ‘Het kind is net kwikzilver. Maar daar hoor
ik de tram! Dag! Dag! - Dag Kim!’
Kim zei niets en Mama verdween op een drafje uit de kamer. Toen zette Tante
Kim in de box en riep:
‘Kijk eens, Pim, wie is hier? Word eens wakker, Pim! - Word wakker, Pim! Kijk
eens, wie hier is.’
Maar Pim sliep rustig door.
Nauwelijks had Kim in de box vasten grond onder haar voeten gekregen, of zij
liep met voor haar doen groote stappen op haar vriendje toe, met het noodlottige
gevolg, dat zij over zijn mollige beenen struikelde en boven op Pims hoofd terecht
kwam. Nu werd Pim in den regel heel moeilijk wakker, maar deze toer van Kim was
hem toch wel wat al te sterk en hij schrok er zelfs min of meer van.
‘Hoepla!’ riep Kim, terwijl zij weer overeind krabbelde. Pim deed zijn oogen open
en werd tot zijn groote vreugde gewaar, dat hij visite gekregen had. Nauwelijks wist
hij goed, wat er aan de hand was, of Kim was bij hem neergeknield, sloeg hem haar
beide armpjes om zijn dikken hals en gaf hem een kus.
‘Kim Pim kusje geven! Kim Pim kusje geven!’ riep zij. ‘Kijk Pim, hiel mooi
paaldje!’ En zij duwde hem zijn eigen speelgoed tegen zijn bolle wangen. ‘Paaldje
ook kusje geven.’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
21
‘Heppe! Heppe!’ riep Pim, terwijl hij het paardje met zijn beide handjes aangreep.
Kim trok het terug.
‘Neen, Kim paaldje hebben. Pim niet paaldje hebben.’
En met een ruk trok zij aan den harkerigen paardenstaart, zoodat het een wonder
was, dat zij hem niet los trok.
‘Pim heppe! Pim heppe!’
En Pim kreeg hem, want Kim amuseerde zich nu met een hondje,
dat geluid gaf, als je het hard in zijn lijfje kneep, wat Kim dan ook deed.
‘Woefwoef zegt piep, woefwoef zegt piep!’ juichte Kim, die voor een gewoonte
had om alles, wat zij zeide, een paar maal te herhalen. En Pim hield ook nog al van
herhalingen.
‘Pim heppe! Pim heppe! Pim heppe!’
En Pim kreeg ook den hond, want Kim had hem nu al weer genoeg naar haar zin
geknepen en laten piepen. Zij greep Pims zilveren rammelaar en klingelde ermede
uit den treure. Pim had het paardje en den woefwoef tegen zich aangedrukt, en kreeg
in 't volgende oogenblik den rammelaar op zijn gezicht, dien Kim weggooide, omdat
zij een schaapje ontdekte in den hoek van de box. Zij kroop met handen en voeten
over Pim heen om het schaapje te halen, en Pim vond alles, wat Kim deed, even mooi
C.J. Kieviet, Pim en Kim
22
en aardig. Hij keek haar overal na en zijn bolle gezicht was een en al glimlach.
Toen Kim ook van het schaapje genoeg had, liep zij op een draafje de box in het
rond, maar telkens struikelde zij over een of ander stuk speelgoed en kwam dan weer
boven op Pim terecht, wiens dikke ledematen wel de halve box in beslag namen,
zoodat Kim hem haast niet mis kon vallen.
Pim vond het verrukkelijk en kraaide van pleizier, dat het hoogste punt bereikte,
toen Kim hem in zittende houding precies op zijn gezicht terecht kwam. 't Was wel
een benauwd half-elfje voor Pim, maar zijn gesmoord lachen was toch duidelijk
hoorbaar. 't Was zoo'n dwaas gezicht, dat zijn Moeder er ook om in een lach schoot.
‘Toe Pim, blijf daar toch niet altijd liggen als een blok,’ riep zij haar jongen toe,
en zij zette hem wat overeind in een hoekje van de box, met zijn rug tegen de leuning.
Kim ging voor hem zitten, greep zijn beide handjes en trok zijn bovenlijfje naar
zich toe, om hem op 't volgende oogenblik weer achterover in zijn hoekje te drukken.
En zij zong met haar liefste stemmetje:
‘Schuitie valen ovel zee
Appela's meê,
Appela's ojannie
Peeltes hooge boom
Sinnikasie beet oom.’
‘Prachtig, Kimmy, mooi gedaan!’ riep tante Ans, die zat te schudden van het lachen
om het leuke tafereeltje. En Pim lachte ook, al kreeg zijn hoofdje bom op bom tegen
de leuning van zijn box. Eindelijk zakte hij meer en meer scheef en viel ten slotte
als een blok omver. Kim greep hem met beide handjes aan om hem weer op te tillen,
en Pim amuseerde zich zoo kostelijk, dat hij al zijn krachten inspande, om haar daarbij
behulpzaam te zijn. Toch zou het Kim niet gelukt zijn, den dikken Pim weer in zijn
vorige houding te plaatsen, als tante Ans niet geholpen had. Deze tilde hem overeind
en zette hem weer in zijn hoekje. Toen liep zij snel naar de keuken, omdat Mina
gewaarschuwd had, dat de groenteboer aan de deur was.
Voorzichtigheidshalve trok zij de kamerdeur achter zich dicht, want zij vertrouwde
de woelige Kim voor geen cent. En daar had zij gelijk
C.J. Kieviet, Pim en Kim
23
aan, want Kim stond nu overeind in de box, en vermaakte zich met het houden van
klimoefeningen, daar het haar in de box al weer een beetje begon te vervelen. Pim
was nog klaar wakker, wat ongetwijfeld te wijten was aan het rumoerige bezoek van
zijn buurmeisje, waarvoor hij de grootste bewondering koesterde.
Tot Kims groote verwondering gelukte het haar niet over de leuning van de box
naar buiten te vallen, waarvan de reden was, dat deze box het in hoogte aanmerkelijk
won van de hare. Maar 't was geen groot bezwaar, want toen zij over den rand keek,
ontdekte zij aan den hoek, waarin Pim zat, een koperen kettinkje met een spie aan
het einde, welke in een oogje rustte. Met een vlugge beweging rukte zij de spie er
uit, en toen was de box aan den bovenkant los. Dat zij bij dien arbeid op Pims mollige
beentjes stond, viel haar niet op, zoo was zij in haar werk verdiept. Pim merkte het
wèl, want haar leeren laarsjes deden hem pijn, maar hij gaf toch geen kik.
Alles wat Kim deed, vond hij goed.
‘Los! Ketting los!’ riep Kim.
Maar de box ging nog niet open, daar een tweede spie aan het ondereinde nog in
het oogje stak. Kim ging daarom dwars over haar vriendje liggen, stak haar handje
tusschen twee sporten door, drukte tegen den kant van de box, en op 't zelfde
oogenblik ging het hekwerkje open met het gevolg, dat Pim, die met zijn rug in dien
hoek zat, achterover naar buiten rolde.
Kim klapte in haar handjes van pleizier, en de dikke Pim lag op zijn rug te lachen,
dat hij schudde. Kim liep over Pim heen de box uit, en riep:
‘Box open! Box open! Kom Pim, box open!’
Zij sjorde zoo lang aan Pims dikke ledematen, tot hij een halven slag omdraaide
en op zijn buikje terecht kwam. Daar lag hij te spartelen met armen en beenen, en
stootte daarbij in de vreugde zijns harten allerlei kreten uit.
Kim knielde bij hem neer en duwde hem met haar beide handjes voort.
‘Vooluit, vooluit, kluipen!’ riep zij Pim toe.
Pim spartelde, wat hij kon, tot opeens zijn rechterbeentje onder zijn linker terecht
kwam en hij, voortgeduwd door Kim, een eindje vooruit schoof.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
24
Dat was een vreugde!
Kim gilde het uit van pleizier, en Pim kroop luidkeels lachende verder en verder.
Kim stond op en liep naar de tafel. Daar ging zij op haar hurkjes zitten, stak als
een moedertje Pim haar armpjes toe, en riep:
‘Kluipen! Kluipen! Kluipen! Kom, Pim, kom hiel!’
En Pim kroop zonder ophouden. Hij vond het verrukkelijk en kreeg hoogroode
wangen van pleizier en van de voor hem ongewone inspanning.
Aan slapen dacht hij niet meer. Hij kroop maar, kroop maar, en snoof daarbij als een
kleine stoommachine.
Bom, daar kwam hij met zijn dikken bol tegen een tafelpoot terecht, maar hij nam
er niet de minste notitie van en kroop verder, onder de tafel door, tot de theestoof
hem in zijn vaart stuitte. Toen hij merkte, dat hij onmogelijk verder kon, werkte hij
zich een kwartslag in de rondte, en kroop weer met inspanning van al zijn krachten
verder. Bij de minuut ging het beter en vlugger.
Kim sprong van blijdschap om hem heen en riep maar:
‘Pim kluipen! Pim kluipen! Pim kluipen!’
Opeens ging de deur open en kwam tante Ans binnen. Wie beschrijft haar
verbazing, toen zij de box open en haar dikken lieveling, met de meeste animo
kruipende, midden op den vloer vond.
‘Pim kluipen! Pim kluipen! Pim kluipen!’ klonk haar het stemmetje van Kim toe.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
25
‘Wel verbazend!’ roep Pims moeder verrast uit. ‘Ja ja, zoo waar: Pim kluipen! Heb
jij hem dat geleerd, kleine schat?’
En verrukt hurkte zij neder op eenigen afstand van Pim, en riep hem toe:
‘Goed zoo, Pim, goed zoo! Kom bij Mama! Kom bij Mama! Ha, wat heerlijk, dat
je kruipen kunt. Nu zul je ook wel gauw leeren loopen! Kom bij Mama, Pim!’
En Pim maakte een kwartslag rechtsom en kroop welgemoed en met hoogroode
wangen op zijn Moeder toe, die hem met open armen afwachtte.
Juist kwam de dokter binnen en hij staarde verrukt en met open mond naar zijn
jongen, die zich nu al met veel gemak over den vloer voort-schoof.
‘Maar Ans, dat is verwonderlijk! Dat is een sterk stuk van den jongen. Wat heb
ik je altijd gezegd? 't Is een wonderkind! Ik heb nog nooit een kind zoo zien kruipen.
't Is fameus!’
‘Pim kluipen! Pim kluipen!’ juichte Kim.
‘Ja lieverd,’ zei tante Ans, ‘en dat heb jij hem geleerd. Maar zeg eens, kleintje,
wie heeft de box open gemaakt?’
‘Kim box gemaakt,’ zei Kim. ‘Zoo!’ En zij dribbelde naar de box en trok de ketting
met de spie in de hoogte. ‘Kim box gemaakt.’
‘Ja, open gemaakt bedoel je, hè, kleine handje-gauw. Ha, daar hoor ik Mama. Ja,
ja, daar is ze. Dag! Kijk eens, Pim kruipt, Pim kruipt! Dat heeft Kim hem geleerd.
Terwijl ik even in de keuken was, heefr dat kleine ding de spietjes uit de box
getrokken en is er met Pim uitgegaan. Is het niet vermakelijk?’
‘Dat is het zeker. Kijk me die Pim eens kruipen. Hahahaha, 't is grappig om te
zien. Zeg Ans, nu zal zijn slaapperiode wel gauw voorbij zijn. Kom Kimmetje-lief,
we moeten naar huis, kind. Dank je wel, Ans. Tot wederdienst bereid.’
Pim was haast niet meer in zijn box te houden na dien gedenkwaardigen morgen.
Zijn grootste lust was het, overpoosd door de kamer rond te kruipen, en zelfs 's
middags kon zijn Moeder hem niet dan met moeite naar zijn bedje krijgen om een
poosje te slapen.
Hij had, onder leiding van Kim, groote vorderingen gemaakt.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
26
Vierde hoofdstuk.
Kim leert een mooi versje en Pim wijdt zich aan zijn verdere
ontwikkeling.
Zoolang Pim bijna dag en nacht had geslapen, had hij maar weinig tijd kunnen vinden,
om zich met zijn geestelijke en lichamelijke ontwikkeling bezig te houden, maar dat
werd nu anders. Ja, hij verviel nu zelfs in een ander uiterste, want niet alleen wilde
hij 's morgens in het geheel niet meer naar bed, maar zelfs 's middags had zijn Moeder
de grootste moeite, om hem een dutje te laten doen. En van de box had hij een
volslagen afkeer gekregen. In die gevangenis wilde hij niet meer opgesloten worden.
Neen, hij deed niet anders dan kruipen, altijd maar kruipen, met het gevolg dat hij
in minder dan geen tijd al een broekje versleten had.
En weldra was hij met kruipen alleen niet meer tevreden. Mama moest hem van
achteren onder zijn beide armpjes vasthouden, en dan trappelde hij zoo hard met zijn
voetjes op den vloer, dat Mina in de keuken hem wel hooren kon.
‘Loopen! Loopen!’ riep hij dan.
Die loopoefeningen duurden hem nooit te lang.
Ook in dezen voor Pim nieuwen tak van sport maakte hij snel groote vorderingen.
Na een paar weken kon hij zelfs al langs den muur en achter een wagentje loopen,
zonder vastgehouden te worden, en nog enkele dagen later stak hij plotseling van
wal en liep, met beide armpjes balanceerende en met een goedmoedigen glimlach
op zijn bolle toetje, dwars de kamer door, 't Gebeurde 's middags na den maaltijd.
De dokter had een half uurtje met hem gespeeld en gezongen, en zat nu de courant
te lezen.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
27
Opeens schrikte hij op door een luiden kreet van zijn vrouw, die hem toeriep:
‘Kijk eens, Gert, neen maar, kijk eens, Pim loopt los!’
‘Wel heb ik van mijn leven!’ riep de dokter opgetogen uit, terwijl hem de krant
uit de handen viel. - ‘Neen maar, dat is fameus! Dat is kolossaal! Die jongen - die
jongen is een wonderkind!’
En opstaande riep hij, Pim gehurkt de armen toestekende:
‘Goed zoo, Pim! Kom nu hier, naar Papa! - Kijk eens, vrouwtje, daar komt hij!
Daar komt hij! Is het niet fameus? - Ha, goed gedaan, kereltje, - daar heb ik je. Nu
naar Mama, ja, ja, toe maar, vooruit, naar Mama!’
‘Stap, stap!’ klonken Pims laarsjes, en een oogenblik later was hij in de veilige
armen van zijn juichende Moeder beland.
Opeens nam de dokter, wiens hart zwol van vadertrots, zijn dikken spruit met twee
armen op, en zei opgetogen:
‘Kom mee, vrouwtje, dan gaan we naar hiernaast. Dàt moeten ze zien. Wat zullen
ze groote oogen opzetten.’
En met hun drietjes verlieten zij de kamer om naar Villa Braamhoeve te gaan.
Daar stond Kim boven op de tafel een versje op te zeggen.
‘Van Mina geleeld,’ zei ze. ‘Mooi velsie.’
Met de r stond zij nog altijd op voet van oorlog.
‘Goed, laat maar hooren, Kim, dat mooie versje.’
Toen zong Kim:
Bim bam,
De kolken die luije,
Wie is tel dood,
Kippetje met ze ééne poot!’
En bij den laatsten regel tilde zij haar eene beentje zoo hoog op, dat het met het
andere een rechten hoek maakte.
Vader en Moeder schoten in een luiden lach om het dwaze liedje en de malle
vertooning.
‘Mooi velsie?’ vroeg Kim, ook lachend.
‘Of het mooi is!’ riepen Papa en Mama om het hardst uit.
‘En heb jij dat mooie versje van Mina geleerd?’ vroeg Papa, maar
C.J. Kieviet, Pim en Kim
28
voordat Kim gelegenheid had om te antwoorden, kwamen de buren binnen.
‘Wat is dat? Ben jullie daar? En op dit uur? Wat kom je doen?’ vroeg Mevrouw
van Kampen in één adem.
‘We komen je een kunststuk van Pim laten zien,’ zei de verrukte Vader.
Deze zette zijn jongen op den grond, hurkte op eenigen afstand met uitgebreide
armen neder, en riep:
‘Kom Pim, - kom bij Papa!’
‘Daal is Pim!’ riep Kim, terwijl zij zich zóó haastte om bij haar vriendje te komen,
dat zij ongetwijfeld van de tafel gevallen zou zijn, als haar Vader haar niet nog net
bijtijds gegrepen had. Hij zette Kim op den grond en keek naar het kunststuk, dat
Pim zou vertoonen.
‘Kom bij Papa, Pim, kom bij Papa!’ riep de dokter.
Maar Pim hield zijn vriendinnetje strak in het oog, en liep regelrecht naar haar
toe.
‘Pim loopen! Pim loopen! Pim loopen!’ juichte Kim, terwijl zij Pims handje greep.
‘Neen maar, daar kan hij nu ineens loopen ook!’ riep Mevrouw van Kampen
verwonderd uit. ‘En geen drie weken geleden lag hij nog als een blok in zijn wieg!
't Is verbazend, zoo hard als hij in de laatste dagen vooruit gaat.’
‘Ja, is het niet fameus?’ zei de dokter, die met stralende oogen naar Pim keek. ‘'t
Is een wonderkind. Daar stak hij een half uurtje geleden zoo maar geheel uit eigen
beweging van wal, en hij loopt met een zekerheid, of hij het al jaren lang gedaan
heeft.’
Kim hield Pims handje stevig vast en riep haar vriendje toe:
‘Pim loopen met Kim, gloote wandeling maken.’
Dat vond Pim blijkbaar prachtig, want hij ging dadelijk op stap tot groot vermaak
van Kim, die hardop liep te lachen. En toen begon Pim
C.J. Kieviet, Pim en Kim
29
ook te schateren, hoe langer hoe harder, tot ten slotte de wederzijdsche ouders ook
in een lach schoten om het vermakelijke tafereeltje.
Opeens werd het geval echter van meer ernstigen aard, want Kim, die eerst heel
langzaam geloopen had, bleek al weldra de krachten van haar vriendje te overschatten,
en trok hem met groote stappen met zich voort, met het gevolg, dat Pim, die zijn
uiterste krachten inspande om haar bij te houden, zijn evenwicht verloor en met zijn
hoofdje tegen een tafelpoot terecht kwam. 't Gaf een geduchten bom, en iedereen
verwachtte, dat een geweidige huilpartij er het gevolg van zou zijn, natuurlijk alleen
van Pims kant, want Kim stond er hard om te lachen.
Tot ieders verbazing echter slaakte Pim geen enkelen kreet; hij trachtte zich aan
den tafelpoot op te richten en riep:
‘Pim loopen Kim!’
Kim pakte hem bij zijn handje en toen begon de wandeling opnieuw.
‘Niet zoo hard, Kim, Pim kan nog niet hard loopen,’ riep haar Moeder haar toe.
‘Is het niet fameus?’ vroeg de dokter herhaaldelijk. ‘En zoo hard als hij met praten
aanleert, - neen maar, 't gaat mijn begrip te boven. Iederen dag opnieuw sta ik verbaasd
over zijn vorderingen. En zeg, Van Kampen, nu het voorjaar in het land is en de
kinderen uit den aard van de zaak veel in den tuin zullen zijn, moeten we samen een
grooten zandbak laten maken. Daar kunnen ze heerlijk in spelen en meteen van de
buitenlucht genieten, dat is gezond.’
‘Ja maar, als het regent....’ viel tante Ans in.
‘Geen bezwaar,’ zei haar buurman. ‘We laten een grooten bak maken en dien
overkappen, dan zitten ze droog, ook als het regent.’
‘Een pracht-idee!’ vond de dokter, die opgetogen over het plan was.
‘Bij wien in den tuin moet hij komen?’ vroeg zijn vrouw.
‘Wel, in allebei de tuinen,’ zei Kims Vader. ‘We nemen een klein gedeelte van
het scheidingshek weg en maken hem daar, half in jullie tuin en half in den onzen.
Dan kunnen ze er van beide kanten inkomen.’
‘Ja ja, dat is leuk,’ vonden de dames. ‘Dat is goed bedacht.’
‘En nog wat,’ hernam de dokter. ‘Nu ze beiden kunnen loopen, moest er wat op
gevonden worden, dat zij ons niet ontsnappen en zich op de straat begeven. Daar is
het levensgevaarlijk voor hen, en 't zou toch licht kunnen gebeuren, niet waar?’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
30
‘'t Is al gebeurd,’ zei tante Fré. ‘Gistermorgen liep Kim al op straat om een kindje,
dat met haar moeder passeerde, een handje te geven. Gelukkig bleef zij nog op het
wandelpad, maar dat neemt niet weg, dat ik me haast een ongeluk schrok.’
‘Zoo zie je - 't is veel te gevaarlijk,’ zei de dokter.
‘En gemakkelijk afdoend te verhelpen,’ zei Kims Vader. ‘We laten morgen aan
den dag van onze huizen af zijwaarts vlechtdraad zetten, desnoods met een klein
hekje er in, zoodat wij er door kunnen. Dan is de achtertuin geheel afgesloten en
loopen zij geen gevaar. Die hekjes voorzien wij van een sterke drangveer, zoodat zij
vanzelf dicht klappen.’
‘Heerlijk,’ zei de dokter. ‘Zeg amice, zou jij op je willen nemen om er voor te
zorgen? Je weet, hoe druk ik het gewoonlijk heb, en op 't oogenblik zijn er juist vele
zieken. Kan ik er op rekenen? Zooals je doet, is vooraf al goedgekeurd.’
‘Goed, dat is afgesproken,’ zei Mijnheer van Kampen. ‘Ik zal er dadelijk werk
van maken.’
En zoo gebeurde het ook, want Mijnheer van Kampen ging dienzelfden avond nog
naar den smid en den timmerman, om de zaak met hen te bespreken.
Al vroeg in den morgen werd met het werk aangevangen. De smid zette de beide
villa's in het verlengde van den voorgevel met sterk vlechtdraad af, zoodat de
voortuinen op afdoende wijze van de achtertuinen gescheiden werden, en maakte
naast elk huis een poortje, dat door een sterke drangveer vanzelf weer dichtviel, als
er iemand doorgegaan was. Tegelijkertijd namen twee timmerlieden een gedeelte
weg uit het rustieke hek, dat de tuinen scheidde, om op het vrijgekomen terreintje
een grooten Zandbak te maken.
Na enkele dagen waren èn de smid èn de timmerlieden met hun werk klaar, en
konden de kinderen onbezorgd in den achtertuin aan hun lot overgelaten worden.
Natuurlijk werd er altijd eenig toezicht gehouden, maar men behoefde geen vrees
meer te koesteren, dat zij ongemerkt op de straat zouden komen en daar een ongeluk
krijgen.
En toen de eerste mooie voorjaarsdag in het land kwam met gouden zonneschijn
en zingende vogeltjes, werd de mooie groen-geverfde zandbak ingewijd.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
31
Vijfde hoofdstuk.
Pim, Kim, en de zandbak.
Toen die eerste mooie voorjaarsdag in het land kwam, had het juist wel veertien
dagen aan één stuk geregend van den morgen tot den avond en van den avond tot
den morgen, zoodat Pim en Kim niet buiten hadden kunnen spelen. De mooie zandbak
was wel overdekt, maar die geduchte regenbuien waren vergezeld gegaan van een
hevigen kouden wind, zoodat zij toch niet droog gezeten zouden hebben. Neen, zij
hadden al dien tijd zich binnenshuis moeten vermaken en waren dikwijls bij elkander
op visite geweest.
Maar nu was het voorjaar dan eindelijk toch gekomen, ja, het leek zelfs wel een
zomersche dag. De zon scheen heerlijk, de voorjaarsbloempjes ontplooiden haar
knopjes en prijkten weldra in vollen dos, en de vogeltjes kwinkeleerden in de boomen
of sleepten ijverig veertjes en takjes aan, om hun nesten in orde te brengen.
Mama bracht Pim naar den zandbak, en alsof het afgesproken was, verscheen daar
op hetzelfde oogenblik ook Mevrouw van Kampen met Kim. Ha, dat was een vreugde!
Pim en Kim wierpen zich juichend op den zandberg en graaiden met beide handjes
in het mulle goedje, dat tegen het achterschot nog geheel droog bleek te zijn.
Handenvol wierpen zij in de hoogte, zoodat het wel een regen van zand leek, en toen
begroef Kim haar beide armpjes er in, wel tot aan de elleboogjes toe. Dat vond Pim
grappig, dus deed hij het ook.
‘Pims handjes weg!’ riep hij opgetogen.
‘Kims handjes ook weg!’ juichte Kim.
En op 't volgende oogenblik wierpen zij weer handenvol zand omhoog,
C.J. Kieviet, Pim en Kim
32
zoodat de beide Mama's een paar stappen achteruit moesten gaan, om niet de volle
laag in hun gezicht te krijgen.
Wat zag het er in den zandbak leuk uit. Een gedeelte van den bodem was bedekt
met een houten vloer, waarop Pim en Kim poffertjes konden bakken, en er waren
schopjes om te scheppen en lepels voor hetzelfde doel, en kopjes en schaaltjes om
gebakjes te maken, en twee jukken, elk met twee emmertjes, en twee prachtige
kruiwagentjes, van buiten geel en van binnen rood, o, 't was een lust om te zien.
‘Een lepel, een lepel!’ juichte Kim, en nu wierp zij geen handenvol maar lepelsvol
de lucht in. 't Kwam alles bovenop Pim terecht, maar die vond het wel grappig.
‘Meer! Meer!’ riep hij.
‘Meeg! Meeg!’ riep Kim, die gedurende de regendagen de r had leeren uitspreken
met dien verstande, dat zij thans sterk brouwde en er meer een g dan een r van maakte.
‘En een mooi kguiwagentje!’ riep Kim.
‘Ja, een mooi wuikagentje!’ zei Pim, die over dat lange woord struikelde, doordat
het hem nog te machtig was.
‘Neen, niet wuikagentje!’ verbeterde Kim. ‘'t Is kguiwagentje!’
‘Hoort eens, kindertjes,’ zei tante Ans. ‘Nu gaan we poffertjes bakken. Lusten
jullie wel poffertjes?’
‘Ggaag!’ zei Kim. ‘Kim lust ggaag poffegtjes!’
‘Pim ook koffertjes lusten!’ riep Pim.
‘Kijk,’ zei tante, ‘dat doe je zóó! Dan neem je zoo'n kopje en dat doe je vol zand.
Dat druk je goed vast en dan zet je alles omgekeerd hier op den houten vloer. Dàn
til je het kopje op, - en ha, kijkt eens, daar staat het lekkere poffertje. Ziet het er niet
prachtig uit? Kijkt eens, hoe mooi!’
‘Ja, Kim vinden pgachtig,’ zei Kim. ‘Kim opeten.’
‘Pim ook opeten!’ riep Pim.
En wel vier handjes graaiden in het poffertje, en op 't volgende oogenblik zaten
de beide mondjes vol zand.
‘Lekkeg!’ zei Kim lachend.
‘Pim ook lekker!’ bauwde Pim na.
‘Neen, neen, niet doen! Niet doen!’ riepen de moeders om het hardst hun kindertjes
toe. ‘Geen zand in je mondje steken. Bah, dat is vies!’
‘Kim vinden lekkeg!’ hield Kim vol, terwijl haar het zand tusschen
C.J. Kieviet, Pim en Kim
33
de tandjes knarste. En Pim zat met zooveel smaak te kauwen, of hij het lekkerste
koekje van de wereld verorberde.
‘Niet vies! Lekkeg!’ zei Kim eigenwijs.
Maar de moeders veegden hun zoo goed en zoo kwaad als het ging het zand uit
de mondjes weg, en zeiden:
‘Nu gaan we nog meer poffertjes bakken, een heele rij, maar niet meer in je mondje
steken, want dan word-je ziek, heel erg ziek.’
‘Dan Oom Dok komt,’ beweerde Kim wijs.
‘Ja, dan komt Oom Dokter en die geeft je een leelijk drankje om in te nemen,’ zei
tante Ans. ‘Kijk eens, wat een mooi poffertje! Prachtig,
hè? Nu nog een, - zoo, - en dan nog een, - kijk, nu komt tante Fré ook helpen, - ha,
dat wordt een lange rij heerlijke poffertjes.’
Kim begon zin te krijgen om mede te doen.
‘Kim ook poffegtjes bakken!’ riep zij, en haar Moeder gaf haar een kopje en hielp
haar voort, om het te leeren.
‘Pim ook bakken,’ zei Pim. ‘Pim ook koffertje bakken.’
En toen bakten de twee kleuters poffertjes uit den treure, van allerlei vorm en
grootte. Zij waren weldra geheel in hun spelletje verdiept, waarom de twee moeders
zich ongemerkt verwijderden en een wandelingetje in den tuin gingen maken. Zij
vonden het beter, de kinderen thans op eigen wieken te laten drijven.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
34
't Ging dan ook een poosje heel goed. Zij werkten met den grootsten ijver voort; hun
oven werd om zoo te zeggen geen oogenblik koud. Soms plakten zij wel eens twee
poffertjes boven op elkander, zoodat het heele baksel mislukte, maar dat hinderde
niet. Dan schoven zij het overtollige zand weg en bakten weer nieuwe. Van tijd tot
tijd keken de Mama's eens om een hoekje, maar als zij zagen, dat alles goed ging,
trokken zij zich weer ongemerkt terug.
Eindelijk kreeg Kim genoeg van het bakken, en zij schepte de emmertjes vol. Ook
kregen de kruiwagentjes een volle lading, waarbij Pim ijverig medehielp. En toen
zoowel de emmertjes als de kruiwagens niets meer bergen konden, klom Kim boven
op den zandberg.
‘Kom Pim,’ riep zij, ‘dat is allemaal wateg. Wij gaan handjes wasschen.’
Dat leek Pim leuk gevonden en hij ging bij Kim zitten. Zij grepen twee handjes
vol zand en waschten, of zij in hun badje zaten, en samen hadden zij veel pret.
‘Handjes wogden mooi schoon, Pim,’ zei Kim trotsch, terwijl zij Pim haar zanderige
handen toestak.
‘Mooi schoon,’ beaamde Pim.
‘Nu gezichtje wasschen,’ stelde Kim voor. En zij wreef zich geducht in met
handenvol zand. Zij zag er in minder dan geen tijd ontoonbaar uit.
Pim deed het haar natuurlijk onmiddellijk na, zoodat zijn mondje weer propvol
zand kwam.
‘En haagtjes wasschen,’ zei Kim. ‘Wateg oveg haagtjes gieten, met den lepel.’
‘Ja, ja, met den lepel!’ riep Pim.
Zij schepten alle twee, wat zij konden, en ledigden lepel na lepel over hun lange
page-haar. 't Zand lag er weldra dik op. Zij vonden het in één woord verrukkelijk.
Soms legden zij de lepels neer, om het zand er eens goed in te wrijven, en dan gleed
er een laag bij hun halsje neer en kwam tusschen hun kleertjes en op hun bloote lijfjes
terecht.
‘Lekkeg,’ zei Kim, ‘dat kgiebelt lekkeg.’
‘Erg lekker,’ vond Pim. ‘Pim mooi spelen.’
Dan namen zij de lepels weer ter hand en legden er opnieuw eenige schepjes op.
Pim werd zoo vriendelijk, om Kim ook eens de volle laag te geven, wat Kim heel
prettig vond en met de grootste gulheid op dezelfde wijze beantwoordde.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
35
Dat spelletje vonden zij verbazend interessant, nog veel prettiger dan het poffertjes
bakken, en zij gingen er langen tijd ongestoord mede voort.
Ja, ongestoord, want de beide Moeders waren al in eenigen tijd niet naar hun
lievelingen komen kijken. De reden daarvan was, dat Kims grootouders gekomen
waren, om een bezoek te brengen.
Zij woonden op hetzelfde dorp, maar Grootpa had rheumatiek in zijn rug gehad,
wat hem geducht pijn deed en hem het loopen onmogelijk had gemaakt. Maar nu
was de pijn zoo goed als geweken, en maakte hij van het mooie weer gebruik, om
eens over te wippen en naar zijn kleindochtertje te komen kijken. Toen Opa en Oma
van Mina hoorden, dat Mevrouw en Kim op Rozenhof waren, hadden zij zich naar
deze villa begeven en stonden nu al een poosje met de beide Mama's te praten.
Zoo doende hadden dezen hun kindertjes gedurende eenige minuten aan hun lot
overgelaten. Och, waarom ook niet? Zij konden immers in hun zandbak toch geen
kwaad?
Eindelijk zakten zij allen te zamen al pratende naar den zandbak af. Grootvader
leunde nog op zijn stokje, want Opa was wel weer heel wat beter, maar de pijn was
nog niet geheel weg.
Nauwelijks waren zij den zandbak genaderd, of tot hun schrik bemerkten zij, wat
er aan de hand was. Onder luid gelach gooide Pim lepelsvol zand op het hoofdje van
Kim, en Kim bewees Pim denzelfden dienst. Hun gezichtjes, hun hoofdjes, hun
kleertjes en handjes, 't was àlles één en al zand, verschrikkelijk voor de Moeders om
aan te zien, want hoe moesten zij dat alles weer in orde krijgen? 't Was haast
onmogelijk.
‘Verschrikkelijk nog toe!’ riep Pims Moeder uit, terwijl zij haar handen in
vertwijfeling in elkander sloeg.
‘Vreeselijk, wat een toestand!’ zuchtte Kims Mama. ‘Hoe bedenken die kinderen
het. Ze zien er in één woord ontoonbaar uit. En die haren, - dat is nog het ergste!’
‘Ja, dat is het ergste!’ zuchtte tante Ans. ‘We zullen ze af moeten knippen, vrees
ik.’
Nauwelijks had Kim Opa en Oma opgemerkt, of zij stond op en vroeg met een
lief stemmetje:
‘Nu Opa niet meeg pijn in den gug?’
‘Neen, klein zwart torretje,’ zei Opa, ‘Opa heeft nu niet meer pijn in zijn rug.’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
36
‘Laat 's kìjken,’ vroeg Kim.
Opa draaide haar zijn rug toe.
‘Zie je wel?’ vroeg hij, terwijl allen om het malle verzoek van Kim in een lach
schoten.
‘Neen, Opa nu beteg,’ zei Kim, nadat zij Opa's jas aan een nauwkeurig onderzoek
had onderworpen. ‘Kim ziet niet pijn meeg. Kim Opa kusje geven.’
Zij stak Opa haar vuile toetje toe, waarop zelfs met een vergrootglas geen enkel
blank plekje te ontdekken viel, en stak haar armpjes naar hem uit.
‘Maar eerst moet de spons er over!’ riep Opa lachend, terwijl hij haar bij een handje
nam en naar Betje in de keuken bracht. En tante Ans volgde hem met Pim, die in de
beste stemming van de wereld een van zijn zwarte wangen tegen de wang van zijn
Mama drukte. Oma en tante Fré volgden hen lachend, en nu kregen de Moeders het
druk, om de twee kleintjes weer toonbaar te maken.
De gezichtjes, handjes en armpjes kregen een kolossale beurt, maar de haren waren
haast niet schoon te krijgen. De hoofdjes waren bedekt met een dikke laag zand, dat
zich maar heel moeilijk liet verwijderen.
‘En vanavond in bad,’ zei tante Fré.
‘Natuurlijk,’ zei tante Ans. ‘Als zij een maand lang door een woestijn hadden
gereisd, zonder zich ooit te wasschen, had het niet erger gekund. Van dien zandbak
zullen we niet veel pleizier beleven, vrees ik.’
‘Och, 't went wel,’ meende Oma. ‘'t Is nu nog een nieuwtje, en zij zullen
langzamerhand wel wijzer worden.’
‘'t Is mogelijk,’ zei Kims Mama, ‘maar ik vrees, dat zij er voorloopig nog te jong
voor zullen blijken. Zij kunnen nog niet zonder toezicht spelen.’
Dat was inderdaad het geval, maar 't wende toch spoediger, dan de beide Moeders
gedacht hadden. Reeds na enkele weken konden zij er
C.J. Kieviet, Pim en Kim
37
soms uren lang heel prettig spelen, zonder tot groote buitenissigheden te vervallen.
Maar een feit bleef het, dat zij er altijd ontoonbaar uitzagen, als zij er hun vermaak
hadden gezocht.
Intusschen bleek de zandbak een gezonde speelplaats te zijn, want de twee
kindertjes groeiden zeer voorspoedig op. Pim werd grooter dan Kim, en bleef
bedaarder en kalmer dan zijn vriendinnetje, maar toch was hij even ondernemend
van aard als zij, en hij volgde haar overal, waar zij liep. Blijkbaar koesterde hij een
groote bewondering voor haar en vond hij alles mooi, wat zij deed. Dag aan dag
waren zij in elkanders gezelschap te vinden.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
38
Zesde hoofdstuk.
Pim en Kim gebruiken hun twaalf-uurtje en maken een uitstapje
met de tram.
't Werd een heel mooi voorjaar en een nog mooier zomer. De kinderen speelden
heerlijk dag-in en dag-uit in de twee tuinen, en soms gingen de beide Moeders met
hen uit naar een naburig dorp. Ook de zandbak was een bron van groot vermaak.
Eens hadden de dames afgesproken met de kleintjes 's middags, na de koffie, een
ritje met de tram te gaan maken, omdat Pim en Kim dat zoo prettig vonden. Dan
konden zij op een dorp, een groot uur daar vandaan, een wandeling maken, want de
natuur was daar bijzonder mooi.
Kim zat in haar stoel aan de tafel. Mama deed haar best, om haar een boterhammetje
te voeren, maar dat was altijd een moeilijk geval, want Kim wilde nooit eten. 't Moest
haar altijd met kunst- en vliegwerk in haar mondje gestopt worden, en altijd vroeg
zij om wat anders, dan haar gepresenteerd werd. Zij zat geen oogenblik stil en dreigde
herhaaldelijk uit haar tafelstoel te zullen vallen.
Als Papa niet op reis was, was hij met koffie-drinken ook altijd thuis. Dezen keer
was dat ook het geval.
‘Hap!’ zei Mama, terwijl zij Kim een stukje brood met jam voor haar mondje
hield. Maar Kim hapte niet.
‘Neen, Kim lust niet jam, Kim wil kaas,’ zei Kim.
‘En toch krijgt Kim jam,’ zei Mama. ‘Hap, Kim, kijk eens hoe lekker!’
‘Neen, niet lekkeg, Kim lust niet jam.’
‘Kijk eens, wat een groote vlieg aan de lamp,’ riep Papa.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
39
Kim hief het hoofdje op en zag de vlieg. Mama maakte van de gunstige gelegenheid
gebruik, om haar een flinken hap in het geopende mondje te steken. Kim had daar
niet eens erg in en at met smaak van de jam, die zij ‘niet lustte’.
‘De vlieg loopt, Papa,’ riep Kim, terwijl zij naar de vlieg wees. Opeens sprong zij
overeind in haar stoeltje en deed een poging, om de vlieg te pakken. Maar zij kon er
in de verste verte niet bij.
‘Hap, kwikzilver!’ riep Papa, terwijl hij haar een dobbelsteentje brood in het
mondje stopte.
Zoo ging het elken dag. Voortdurend moest haar aandacht afgeleid worden, om
haar wat te laten eten. Alleen van vruchten was zij een groot liefhebster. Aardbeien,
kersen, bessen, bananen, sinaasappelen, peren en druiven peuzelde zij met den
grootsten smaak op. Maar ditmaal stonden er alleen noten op tafel. De notenkraker
lag er naast.
‘Kim wil nootje,’ riep Kim, toen haar broodje met jam eindelijk met veel moeite
naar binnen was.
‘Ja, straks,’ zei Mama. ‘Eerst krijgt Kim nog een sneedje met kaas, heerlijke,
lekkere kaas. Hap, Kim!’
‘Kim lust niet kaas, Kim wil ggaag nootje. Blief Mama, Kim wil nootje.’
Haar stemmetje klonk allerliefst vleiend, doch haar zin kreeg zij toch niet.
‘Maar eerst broodje met kaas,’ hield Mama vol. ‘Je lust immers zoo graag kaas?
Hap, Kim!’
‘Blief Mama, Kim wil ggaag mooi nootje,’ vleide Kim.
‘Hap dan,’ zei Mama. ‘Wat zit je haar in de war, Kim. Mama zal het glad strijken.’
Ze deed het ook, maar stopte Kim tegelijkertijd een stukje brood met kaas in den
mond, dat Kim met smaak opat.
‘Nu Kims haagtje weeg mooi?’ vroeg Kim.
‘Bijna,’ zei Mama. En weer kreeg Kim een hapje, zonder dat zij er zelf erg in had.
‘Gaan we straks met de tram rijden?’ vroeg Mama. - ‘Hap! - En gaat tante Ans
dan mede? En Pim ook? Wie is er altijd in de tram? - Hap!’
‘De conducteug!’ zei Kim. ‘Twee conducteugs! - Hap!’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
40
‘Juist, twee conducteurs. Hier Kim, een lekkere beker melk. Dien mag Kim zelf
vasthouden.’
‘Neen, Kim lust niet melk.’
‘Jawel, - proef maar, heerlijke melk. En dan krijgt Kim een lekker nootje.’
Kim dronk.
‘Ja, dan Kim een mooi nootje. Kim zelf doen met de kgaak,’ zei Kim, toen zij
haast buiten adem was van het drinken en ermede ophield, om even uit te rusten.
Met de kgaak bedoelde zij den notenkraker.
Toen zij genoeg gegeten had, zei Papa:
‘Wil Papa nu een mooi nootje voor Kim kraken?’
‘Mag Kim zelf kgaken met de kgaak?’ vroeg Kim. ‘Kim wil zoo ggaag zelf
kgaken.’
‘Maar dat kan Kim nog niet,’ zei Papa. ‘Hier, probeer het maar, dan zul-je 't zelf
wel zien.’
Hij gaf Kim een noot in de eene en den kraker in de andere hand, en zag met
belangstelling toe, wat er nu gebeuren zou.
‘Dat kan Kim toch nog niet,’ zei hij. ‘Kim is nog te klein.’
‘Dat kan Kimmy wèl, Kimmy is ggoot,’ zei Kim.
Zij deed de noot tusschen den kraker en drukte uit alle macht met beide handjes.
Ze werd er rood van, zoo spande zij zich in.
‘Zie je wel, dat het niet gaat?’ zei Papa.
‘Krak!’ deed opeens de noot. De stukken dop vlogen over de tafel. ‘Bomlaliege!’
riep Kim. ‘Kgak zegt de noot!’
‘Wel heb ik van mijn leven,’ riep Papa verbaasd uit. ‘Zie je dat, Fré, daar kraakt
ze me zoo waar de noot aan gruzelementen! Zoo'n kleine kwikstaart.’
Kim zat lekker te peuzelen. Het nootje smaakte haar best.
‘Nog een kgaken, Kimmy nog een kgaken,’ vroeg Kim.
‘Daar heb je er nog een,’ zei Papa. ‘Kraak hem zelf maar.’
Dat deed Kim, en bij elke noot kreeg zij er meer vaardigheid in. 't Was een grappig
gezicht, dat gemanoeuvreer met dien grooten, blinkenden notenkraker in die kleine
handjes.
Intusschen gebruikte Pim in de villa daarnaast ook zijn twaalfuurtje, maar het ging
er vrij wat rustiger toe, dan bij Kim. Hij zat doodkalm en
C.J. Kieviet, Pim en Kim
41
bedaard in zijn tafelstoel en deed niet anders dan eten, het eene sneedje na het andere,
onverschillig of het met jam of met wat anders gegarneerd was, ja zelfs een gewoon
boterhammetje met alleen boter was hem van harte welkom. En toen de dokter hem
voor de aardigheid een droog sneedje gaf, at hij het met dezelfde graagte op.
‘Wat een heerlijk gezonde jongen is hij toch!’ riep zijn Vader verrukt uit. ‘'t Smaakt
hem alles even best.’
‘Ja, 't is een schat van een jongen,’ zei tante Ans.
‘Een schat?’ vroeg Papa. ‘'t Is een wonderkind! In mijn heele praktijk ken ik zijn
wederga niet, 't is waar, wat ik zeg.’
Om half drie stonden de beide dames met Pim en Kim aan de halte van de tram.
De kindertjes zagen er allerliefst uit en waren zoo keurig gekleed, dat ze wel door
een ringetje gehaald konden worden. De moeders waren meer dan trotsch op hun
lievelingen.
‘De tgam komt nog niet,’ zei Kim, die al haar best deed om haar hand los te maken
uit die van haar Moeder.
‘Neen, tram komt nog niet,’ zei Pim. ‘Tram is stuk.’
‘Neen, de tram is niet stuk,’ zei tante Ans. ‘Straks zal hij wel komen. Heb maar
even geduld.’
Dat had Pim ook, meer dan Kim, want die wilde met alle geweld op de straat
loopen, waar wel tien auto's per minuut voorbij reden, om van de motor- en gewone
fietsen maar niet eens te spreken.
‘Stil staan, Kimmy, hier blijven,’ zei haar moeder. ‘Je mag niet los, dan krijg je
een ongeluk.’
‘Dáág komt de tgam, dáág, dáág!’ riep Kim opeens, en zij wees met haar vingertje
heel, heel ver, waar de tram inderdaad in aantocht was. Het handige ding had hem
het eerst van allen gezien.
Een minuut later stond het gevaarte stil. Met een enkelen oogopslag zagen de
dames, dat de achterste wagen het minst bezet was, en dus besloten zij daar te gaan
zitten. Pim en Kim werden er in getild, en tuut-tuut, daar gingen zij op reis.
Kim en Pim genoten. Zij stonden elk, leunend in een arm hunner Moeder, voor
een raampje, en keken naar alles, wat bezienswaardig was.
‘Daag is een poes!’ riep Kim. ‘Dag lieve poes, dag lieve poes!’ En zij wuifde met
haar handje.
‘En een woefwoef!’ riep Pim ‘Woefwoef is zoet!’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
42
Zij waren in een allerliefste stemming.
‘Kim ook lief!’ beweerde zij zelf.
‘Pim ook lief!’ zei Pim, die voor zijn vriendinnetje niet onder wilde doen.
‘Ja ja,’ zei tante Ans, ‘jullie bent allebei schatjes.’
‘Kimmy wil loopen,’ zei Kim, en zij liet zich vlug van de bank afglijden. Pim
vond dat een zeer navolgenswaardig voorbeeld en stond weldra naast haar. Nu liepen
zij achter elkander het lange pad door, klommen op haast alle banken, keken door
bijna alle ruiten, en liepen dan weer door het pad heen en weer.
Toen kwam de conducteur binnen. Hij bleef voor Kimmy staan en vroeg lachend,
om een grapje te maken:
‘Waar gaat u naar toe, jongejuffrouw?’
‘Veg weg,’ zei Kimmy.
‘En jij, jongeheer?’ vroeg hij aan Pim.
‘Ook ver weg, heel erg ver,’ zei Pim.
‘Dan zal ik nog even wachten,’ zei de conducteur. ‘Waar naar toe, dames?’
De dames zeiden het, waarop de conducteur zijn blikken doos opende, er twee
kaartjes uitscheurde en er met zijn blinkende tang gaatjes in knipte.
‘Mama,’ riep Kim, die al zijn bewegingen met de grootste aandacht gevolgd had,
‘Mama, de conducteug heeft óók de kgaak!’
‘Wat zeg je, Kimmy?’ vroeg Mama, die haar niet begreep.
‘De conducteug heeft óók de kgaak. Kimmy kan ook mooi nootje kgaken.
Conducteur heeft ook de kgaak!’
O, wat moesten de twee Moeders lachen, want nu begrepen zij wel, dat Kimmy
de kniptang van den conducteur voor een notenkraker had aangezien. En de overige
passagiers hadden er ook pret in. Zij vonden het blijkbaar een paar allerliefste
kindertjes.
Eén van hen nam echter niet de minste nota van Pim en Kim. 't Was een heer met
een dik gezicht, een grooten zwarten knevel en dikke borstelige wenkbrauwen. Er
kwam geen lachje op zijn lippen, hoe schattig Pim en Kim ook deden. De man hield
blijkbaar niet van kindertjes. Hij zat maar aldoor norsch voor zich uit te kijken.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
43
Kim ging vlak voor hem staan, en keek hem peinzend aan.
Opeens begon zij een versje voor hem op te zeggen, en klonk het:
Bim bam,
De klokken die luien,
Wie is 't eg dood,
Kippetje met zijn éénen poot.
En toen stak zij haar rechterbeentje weer omhoog, tot het met het linker een rechten
hoek maakte.
Iedereen lachte er om, want het
was een allergrappigst gezicht. Alleen de norsche heer lachte niet.
Kim keek hem nog een poosje strak aan, keerde zich toen om, deed haar beide
handjes op haar rug, en liep weg, terwijl zij haar moeder toeriep:
‘Mammie, wat een gage vent is dat!’
't is te begrijpen, hoe Mama schrikte, toen zij hoorde, wat Kim zei. Zij werd rood
tot achter haar ooren van schaamte en wist niet, wat zij doen zou. Als zij er iets van
zeide, maakte zij het misschien nog erger. Zij hoopte maar, dat de heer het niet
gehoord zou hebben, en dat scheen wel het geval te zijn, want hij bleef in dezelfde
houding zitten en keek maar recht voor zich uit. Zij besloot dus, om er het zwijgen
maar toe te doen.
Tante Ans deed intusschen de wanhopigste pogingen, om haar lachen te verbergen,
want lachen moest zij, of zij wilde of niet. Ook de andere passagiers in den wagen
zaten te lachen.
Maar 't werd nog erger, want Pim wilde ook een duit in het zakje gooien en riep
luidkeels:
‘Wat een rare vent is dat! Wat een rare vent is dat!’
Ten slotte riepen Pim en Kim het om het hardst, tot groote schaamte van hun
respectievelijke Mama's. Dezen haastten zich, de beide kinderen
C.J. Kieviet, Pim en Kim
44
bij zich te nemen en voor het raam te zetten, terwijl zij alle pogingen in het werk
stelden, om hun aandacht op iets anders te vestigen.
‘Kijk, daar vliegt een ooievaar, daar hoog in de lucht,’ zei Kimmy's Moeder.
‘De ooievaag bij Kimmy bgoegtje bgengen!’ riep Kim.
Gelukkig begon de tram op dit oogenblik te remmen voor een volgende halte, en
de beide dames fluisterden elkander toe, dat zij zouden uitstappen en op een volgende
tram wachten, want hier waren zij naar hun meening onmogelijk geworden. Juist
wilden zij opstaan, om aan dat voornemen gevolg te geven, toen zij zagen, dat de
heer met de borstelige wenkbrauwen aanstalten maakte, om te vertrekken. Tot hun
onbeschrijfelijke opluchting was hij weldra inderdaad verdwenen, zoodat zij de reis
verder ongestoord konden voortzetten. En veel rustiger, want de wagen was thans
bijna geheel bezet, zoodat Pim en Kim wel verplicht waren rustig voor hun raampjes
te blijven staan. Van zitten was geen sprake, want daartoe waren zij niet te bewegen,
daar zij dan niet naar buiten konden zien.
De reis werd vervolgd, en op de bestemde plaats stapten zij uit, om een wandeling
te gaan maken. 't Was een dorp met een bijzonder mooie omgeving, waarom het dan
ook des zomers veel door vreemdelingen werd bezocht.
Ook Pim en Kim vonden het heerlijk, om daar te wandelen, en 't werd verder een
genotvolle middag. Zij kwamen langs een vijver, waarin statige zwanen op het heldere
nat dreven en af en toe met hun blanke vleugels klapwiekten. En vlugge eendjes
zwommen snel heen en weer, en speelden krijgertje, of staken de kopjes onder water
en hun achterlijf kaarsrecht in de hoogte, en taterden en snaterden, dat het een lust
was om te hooren.
‘Kwaak, kwaak, kwaak, kwaak!’ taterden ook Pim en Kim.
Zij bleven met hun allen heel rustig en gezellig aan den kant van den vijver op
een bank zitten. Zelfs Kim hield zich vrij bedaard, want zij vond de eenden en de
zwanen heel mooi, en prettig om naar te kijken.
En 't werd nog aardiger, toen er drie meisjes kwamen, die dobbelsteentjes brood
in het water wierpen, om hen te voederen. Toen werd het nog veel drukker in den
vijver. De eendjes zwommen onder luid gesnater op het brood toe, om het op te
happen, en zij, die niets bemachtigd hadden,
C.J. Kieviet, Pim en Kim
45
zaten de anderen achterna, om hun den veroverden buit af te kapen. Soms botsten er
twee in de hitte van de vervolging tegen elkander op, en dan doken zij met een luiden
plons onder water, om een heel eind verder weer aan de oppervlakte te verschijnen.
Pim en Kim moesten er hardop om lachen, en de groote meisjes gingen maar steeds
voort met voederen. Zij hadden er ook veel pleizier in. Opeens kwam er een mooie
vogel aangevlogen, wel zoo groot als een duif, en hij had helderwitte veeren en grijze
vleugels. Hij scheerde over het water heen en wist menig stukje brood te bemachtigen.
't Was een echte roover.
De eendjes snaterden heel boos en wilden hem wegjagen, maar de meeuw, - want
het was een meeuw, - was in het geheel niet bang voor hen en pikte naar hen met
zijn snavel, als zij te dicht bij hem kwamen. En hij kon zwemmen ook.
Pim en Kim vonden het een prachtigen vogel. Zij hadden hem wel graag mede
willen nemen naar huis, als zij hem hadden kunnen vangen, maar dat ging niet, want
hij was verbazend vlug.
Eindelijk was het brood van de meisjes op en dezen gingen verder. Toen vonden
ook de twee Mammie's het tijd, om weer langzamerhand naar de halte van de tram
terug te keeren. De tram hield, als hij kwam, halt voor een groot koffiehuis, dat aan
de voorzijde een groote, glazen serre had. Daar wilden zij iets gaan gebruiken en de
tram afwachten.
't Was verbazend druk in de serre. De dames vreesden eerst, dat zij geen plaatsje
meer zouden kunnen vinden, maar de kellner schafte raad. Achter in de veranda was
nog juist één tafeltje onbezet, en daar bracht hij hen heen. Toen zij plaats genomen
hadden, vroeg hij:
‘Wat wenscht u te gebruiken?’
‘Twee thee,’ zei Kims Moeder. ‘En jij een glaasje melk, Kim?’
‘Kimmy wil ggaag loemimade,’ zei Kim, die met het woord limonade altijd op
een kwaden voet stond. ‘Kimmy wil ggaag een gietje, dan kan Kimmy mmm, mmm,
mmm doen. Kimmy vinden lekkeg.’
‘Goed, een glaasje limonade dan, kellner, met een rietje.’
‘Pim ook loemimade,’ riep Pim, ‘met taart, Pim heeft honger.’
‘Goed,’ zei tante Ans. ‘Breng voor hem ook limonade met een rietje, en vier
taartjes, want wij lusten er ook wel eentje.’
‘Met goom,’ vulde Kim aan. ‘Goom is lekkeg.’
Dat gaf een pret voor Pim en Kim. Zij staken de rietjes tot op den
C.J. Kieviet, Pim en Kim
46
bodem van het glas en zogen om het hardst. ‘Mmmm, mmm, mmm!’ klonk het, en
soms konden zij niet meer zuigen van het lachen.
‘Kimmy nog heelen boel,’ zei Kim, toen haar glas half leeg was.
‘Pim nog veel meer,’ zei Pim, maar zijn glas was al bijna leeg.
En hoe verder zij kwamen, hoe grooter de pret werd, want zij begonnen lucht op
te zuigen, en dan borrelde en pruttelde het op den bodem. Dat spelletje werd zoolang
uitgemeten, als maar mogelijk was, maar eindelijk was dan toch het laatste droppeltje
‘loemimade’ verdwenen. De glazen werden op de tafel gezet en toen begon de aanval
op het heerlijke gebakje. 't Waren taartjes met room, en dat was Pim en Kim heel
duidelijk aan te zien, want hun mondjes, wangen en kinnetjes zaten er weldra dik
onder, om van hun vingertjes niet te spreken.
Hun Mama's hadden nog maar net tijd om alles weer wat schoon te maken, want
in de verte klonk het ‘tuut-tuut’, en toen kwam de tram binnenrollen. Zij moesten
zich haasten, om nog een goed plaatsje in een van de wagens te veroveren, zoo vol
liep het, en toen werd de huisreis aanvaard.
Pim en Kim hadden een heerlijken middag gehad.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
47
Zevende hoofdstuk.
Een prettige zondagmiddag.
De Zondag was altijd een bijzonder heerlijke dag voor Pim en Kim, want dan gingen
zij, als het weer het maar eenigszins toeliet, een groote wandeling maken in het bosch.
Dat was van lieverlede een vaste gewoonte bij de twee families geworden. De dokter
zorgde er zooveel mogelijk voor, dat hij den Zondag vrij had. Dan kon hij 's morgens
naar de kerk gaan, als hij er lust in had, en verder den geheelen dag aan zijn gezin
wijden. Dat was een groot genot voor hem, want in de week had hij het altijd zoo
druk, dat hij soms geeneens tijd had om te eten.
's Middags klokke twee was het gewoonte, dat met de wandeling begonnen werd.
Voor Pim, zoowel als voor Kim, waren trekwagens gekocht, van die ouderwetsche,
laag op de wielen en met breede sporten. Die waren gemakkelijk en sterk, en konden
niet omslaan, wat met de gewone kinderwagens gemakkelijk had kunnen gebeuren,
want het bosch was zeer heuvelachtig, en dikke boomwortels staken op de paden
half boven den grond uit, zoodat zij wel kolossale wormen leken. Als Pim en Kim
door het bosch liepen, struikelden zij er herhaaldelijk over, als zij niet goed uitkeken,
waar zij hun voetjes zetten.
Heel dikwijls gingen Oma en Opa ook mede, natuurlijk niet toen Opa zoo'n last
van de rheumatiek had, maar dat was nu geheel over. En wat de kinderen verbazend
prettig vonden was, dat ook tante Jet dikwijls van de partij was. Tante Jet was een
jongere zuster van Kims Mama; zij was nog ongehuwd en had een betrekking in de
naburige stad, maar gewoonlijk kwam zij van Zaterdag tot Maandagmorgen bij Opa
en Oma logeeren en maakte dan de wandeling door het bosch mede. De kinderen
C.J. Kieviet, Pim en Kim
48
waren dol op haar, want zij deed allerlei spelletjes met hen en kon heel mooi vertellen,
zóó mooi, dat Pim en Kim gewoonlijk met open mondjes zaten te luisteren, en dan
zat Kim, de beweeglijke Kim, altijd zoo stil als een muisje.
Dezen keer was het gezelschap geheel voltallig. Oma en Opa waren ook gekomen,
en Pim en Kim hadden tante Jet met gejuich begroet.
Zij reden een zijstraat in, sloegen toen rechtsom en bereikten door een mooie laan
het bosch. Die laan was voor de twee kleintjes nog verre van veilig, want een tal van
auto's en fietsen rolde af en aan, maar toen zij eenmaal in het bosch waren, mochten
Pim en Kim de wagentjes verlaten en vrij rondwandelen, want daar konden zij geen
kwaad.
Dat was een vreugde. Zij klommen tegen de heuvels op, tot zij den hoogsten top
hadden bereikt, en liepen dan op een drafje weer naar beneden, hoe langer hoe harder
natuurlijk, want zij kregen hoe langer hoe meer vaart. Eerst ging dat met een
herhaaldelijk vallen gepaard en hadden zij zich meermalen bezeerd, maar door de
ondervinding geleerd, wisten zij eindelijk hun evenwicht al heel goed te bewaren.
Eens was Kim over een boomwortel gestruikeld, al lang geleden, en toen had zij
haar bovenlipje en haar neusje erg bezeerd. Zij bleef schreiend op den grond liggen,
en haar neusje bloedde. Dadelijk waren de anderen op haar toegesneld, om haar op
te nemen en te troosten.
‘Och,’ zei tante Jet met medelijden, ‘haar neusje bloedt en haar lipje wordt
heelemaal dik. Arme stumper!’
En zij kuste Kim op haar wangetjes en stelpte het bloeden met haar zakdoekje, en
gaf haar, om haar te troosten, een lekker chocolaadje.
Allen stonden om haar heen.
‘Arme Kimmy,’ klonk het, ‘ben je zoo gevallen?’
Opeens begon ook Pim, wiens tegenwoordigheid voor een oogenblik door iedereen
vergeten was, luidkeels te schreeuwen, en toen zij naar hem omkeken, zagen zij hem
voorover op den grond liggen, met zijn neus diep in het mos. En hij jammerde:
‘Pim wil ook bloedneusje hebben en dikke lipje en lekker chocolaadje! Pim wil
ook bloedneusje hebben....’
Lachend tilde de dokter hem van den grond op. Blijkbaar verkeerde Pim in de
meening, dat Kim een groot buitenkansje te beurt was gevallen, en speet het hem,
dat zijn neus ook niet bloedde. Zelfs Kim, die niet
C.J. Kieviet, Pim en Kim
49
erg kleinzeerig was, schoot er om in een lach, maar tegelijkertijd liepen de traantjes
haar nog over de wangetjes, want zij had zich erg bezeerd.
Het chocolaadje verrichtte echter wonderen en zij was haar verdriet al weer spoedig
vergeten, evenals Pim, die in de stellige overtuiging leefde, dat hij zijn chocolaadje
dubbel en dwars had verdiend.
Dat alles was nu al lang geleden, en Pim en Kim renden vroolijk de heuvels op en
af. Zij hadden er geen erg in, dat tante Jet zich ongemerkt van het gezelschap
verwijderde, en zich op eenigen afstand achter een dikken boomstam verschool.
‘Piep!’ riep zij met een hooge stem. ‘Piep!’
Kim en Pim stonden stil om te luisteren.
‘Piep!’ klonk het nogmaals uit de verte.
‘Tante Jet is weggekgopen!’ juichte Kim. ‘Ik ga haag zoeken.’
‘Ikke ook!’ zei Pim, en op een drafje liepen zij weg om te kijken, wie haar het
eerst vinden zou. Gewoonlijk won Kim het, want zij kon harder loopen dan Pim,
maar dezen keer ging zij den verkeerden kant uit, terwijl Pim zoo gelukkig was, de
goede richting te nemen. Doch zoo heel gauw was tante Jet niet gevonden, want zij
zat niet alleen neer-gehurkt achter een dikken boomstam, maar bovendien was zij
nog bijna geheel aan het gezicht onttrokken door het dichte heestergewas, dat haar
omringde.
O, wat zochten Pim en Kim. Soms waren zij heel dicht bij tante Jet, en dan hield
deze zich zoo stil als een muisje, maar dan weer dwaalden de kleintjes af en bewogen
zich in geheel verkeerde richting.
‘Piep! Piep! Piep!’ riep tante Jet dan.
‘Hier!’ riep Pim. ‘Hier zit ze.’ Maar hij zag haar niet.
‘Ja, ja, daag zit ze!’ riep ook Kim, en beiden keerden op hun schreden terug.
Opeens zag Pim iets wits tusschen de struiken blinken. Hij liep er op af en ha, daar
had hij haar gevonden.
‘Hier is ze! Hier is ze!’ juichte hij. ‘Pim heeft het gewonnen.’
‘Piep! Piep!’ klonk het van uit de verte.
‘Zoeken, Pim!’ riep tante Ans. ‘Papa is stilletjes weggekropen.’
Dat gaf een pret.
‘Tante Jet zal helpen zoeken!’ zei deze, en zij keek overal, waar zij wist, dat de
dokter niet was. Maar toch bracht zij Pim en Kim al zoekende op den goeden weg.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
50
‘Je bent warm, Pim!’ riep Opa. ‘O, je bent zoo warm.’
‘Is Kimmy niet wagm?’ vroeg Kim.
‘Neen, Kimmy is koud!’ zei Opa. ‘Pim is veel warmer.’
‘Waar zou die Papa toch zitten, Pim?’ zei tante Jet, die tevergeefs achter wel tien
boomstammen keek.
‘Piep! Piep!’ riep de dokter, terwijl hij even om een hoekje keek om
te zien, of de kinderen nog ver van hem af waren. Maar dadelijk trok hij zijn hoofd
terug, toen hij zag, dat Kim dicht bij hem was en regelrecht op den boom toeliep,
waarachter hij verborgen zat.
't Was echter te laat. Kim had hem reeds gezien, en een oogenblik later voelde hij
twee armpjes om zijn hals slaan en hoorde hij zeggen:
‘Kimmy heeft Oom Dok gevind, Kimmy heeft gewonnen.’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
51
‘Pim ook gevind,’ riep Pim, maar hij bedoelde, dat hij tante Jet het eerst ontdekt had.
Toen zij genoeg van het spelletje kregen, werd weer verder gewandeld. Kim en
Pim trokken ieder een van de wagentjes voort en probeerden tevergeefs, om ze tegen
een hoogte op te brengen. Natuurlijk kwamen tante Jet en Kimmy's Papa hun te hulp,
anders hadden zij het nooit klaar gespeeld.
Eindelijk hadden zij een open plek in het bosch bereikt, waar wel honderd en meer
paddestoelen stonden van allerlei kleur en grootte. Er waren bruine bij en roode en
witte, o, van allerlei soort.
‘Kijk eens, wat een paddestoelen!’ riep tante Jet de kinderen toe.
‘Daag zitten de kaboutegmannetjes op!’ riep Kim.
‘Niet waar, Pim ziet niet de boukatermannetjes!’ zei Pim.
‘Jawel,’ hield Kim vol, ‘tante Jet heeft vegteld van de kleine mannetjes, zóó klein,
zóó klein!’ hield Kim vol, en zij wees met haar vingertjes, hoe klein die wonderlijke
kereltjes wel waren.
‘Niet waar,’ hield Pim vol. ‘Pim ziet ze niet.’
‘Ja,’ zei tante Jet, ‘'s nachts komen de kaboutertjes uit een gaatje in den grond
kruipen, en dan gaan ze hier muziek maken en dansen. En als ze moede worden, dan
nemen zij op de paddestoelen plaats, om weer uit te rusten. Kijk, zie je dien grooten
paddestoel wel?’
‘Ja, Kimmy ziet hem.’
‘Pim ziet hem ook. Maar daar zit geen boukatermannetje op,’ zei Pim.
‘Neen, dat is de tafel van de aardmannetjes,’ vertelde tante Jet. ‘Dan zetten ze de
kleine paddestoeltjes rondom de tafel en gaan er op zitten, en dan zingen ze en doen
mekaar vertellinkjes. Is dat niet grappig?’
‘Egg ggappig,’ vond Kim.
‘Ja, erg grappig!’ zei ook Pim.
‘En willen wij nu ook eens dansen?’ vroeg tante Jet. ‘We hebben er hier mooi de
ruimte voor.’
‘Ja, ja!’ juichten Pim en Kim. ‘Dansen! We gaan dansen!’
‘O, ik weet zoo'n mooi spelletje,’ zei tante. ‘Komt, Papa's en Mama's en Oma en
Opa, allemaal meedoen! We gaan in een kring staan en geven elkander de hand, zóó. Kim, jij tusschen Opa en Oma, en Pim tusschen Papa en Mammie. Goed zoo.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
52
Nu gaan we in de rondte dansen en dan zingen we allemaal:
Vinger in den hoed,
Wie meeêeedoet,
Van aaaavond,
Met 'n kaaaaarsje,
Met 'n lichtje aan de deur,
Hoezee!
En terwijl tante Jet met een langen uithaal ‘hoezee’ zong, - want zij zong nog maar
alleen, omdat de anderen het versje nog niet kenden, - hurkte zij neer tot op den
grond. Pim en Kim vonden het een prachtig versje en riepen om het hardst:
‘Weer doen! Weer doen!’
Daar ging het weer, en nu zongen allen, zoo goed en zoo kwaad als het ging, met
tante Jet mede, terwijl zij hand aan hand een rondedans maakten:
Vinger in den hoed,
Wij meeêeedoet,
Van aaaaavond,
Met 'n kaaaaarsje,
Met 'n lichtje aan de deur,
Hoezee!
Nu hurkten allen zoo diep, als zij konden, zoo diep zelfs, dat Pim en Kim hun
evenwicht verloren en achterover op het mos terecht kwamen. Opa's knieën kraakten
van de voor hem ongewone beweging, en toen hij zich oprichtte, kraakten zij weer,
want Opa werd al oud en een beetje stijf. Kimmy hoorde het en keek Opa verbaasd
met groote oogen aan.
‘Wat doet Opa in de knie?’ vroeg zij.
‘Opa doet knap-knap in de knie,’ zei Opa.
‘Dat is leuk,’ vond Kim, ‘Kim vinden egg leuk.’
Allen moesten om die dwaze opmerking van Kim lachen, Opa ook, maar toch
vond hij dat geknapper in zijn knie niet zoo leuk als Kim.
‘Weer doen! Weer doen!’ riepen Pim en Kim.
Het vroolijke spelletje werd zoolang herhaald, tot Opa en Oma geheel buiten adem
raakten en zich uit den kring losmaakten. Toen deden de anderen het nog een paar
maal tot besluit.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
53
En voort ging het weer, steeds verder het groote bosch in.
Opeens zagen zij twee eekhoorntjes, die elkander achterna zaten.
Zij liepen over den grond door het zachte groene mos, en toen de achterste den
voorste bijna had ingehaald, keerde deze zich plotseling om en zette toen den andere
na. 't Was aardig, om te zien. Wat hadden zij prachtige pluimstaarten en wat waren
het mooie diertjes.
‘Eekhoorntjes! Eekhoorntjes!’ riepen Pim en Kim, en zij liepen op de diertjes toe
om hen te vangen.
Maar daar was natuurlijk geen denken aan. Zoodra de eekhoorntjes hen zagen
komen, klommen zij tegen een hoogen sparreboom op, en waren weldra in het donkere
naaldhout verdwenen. Maar een eindje verder zagen zij weer wat aardigs.
Daar zaten twee mooie, lichtgele duifjes heel lief naast elkander op een dunnen
boomtak, niet hoog boven den grond, zoodat Pim en Kim hen goed konden zien.
‘Kijk eens, wat zijn dat?’ vroeg Kim aan tante Jet, terwijl zij met haar vingertjes
naar de mooie diertjes wees
‘Dat zijn tortelduifjes,’ zei tante Jet. ‘Blijf stil staan, anders worden zij bang en
dan vliegen zij weg. Er vliegen er niet veel in het wild.’
De kinderen bleven stil staan. Toen riep tante Jet, het gekoer van duifjes
nabootsende, wat zij heel goed kon:
‘Koekeroe! Koekeroe! Koekeroe!’
En onmiddellijk verhieven de duifjes, die in het geheel niet schuw bleken, zich
op hun pootjes, en riepen vriendelijk terug:
‘Koekeroe! Koekeroe! Koekeroe!’
Bij eiken roep maakten zij voor de kindertjes een diepe buiging, waar Pim en Kim
niet weinig om moesten lachen.
‘Koekegoe!’ riep Kim ook met een buiging. ‘Kockegoe! Koekegoe!’
‘Koekeroe!’ riep ook Pim, terwijl hij voor de duifjes boog als een knipmes. De
duifjes hielden niet op met koeren en buigen.
‘Hoe schattig!’ zei Oma. ‘En wat zijn ze mak. - Laten we hier een poosje gaan
zitten, want ik word een beetje moe.’
Allen namen plaats op het zachte mos en vermaakten zich met de duifjes, die in
het geheel geen aanstalten maakten om weg te vliegen. Blijkbaar vonden zij Pim en
Kim heel lieve kindertjes.
‘Tante Jet een mooi vegtellinkje doen?’ vleide Kim, terwijl zij zich
C.J. Kieviet, Pim en Kim
54
stijf tegen Tante aandrukte en haar armpje om haar middel sloeg.
‘Goed, klein vleistertje,’ zei tante Jet. ‘Luister dan maar. Er waren eens twee mooie
duiven....’
‘Die twee?’ riep Pim, terwijl hij naar de duifjes op den boomtak wees.
‘Neen,’ zei Tante, ‘die twee niet. Luister, dan zal ik het je vertellen. Die twee
duifjes bouwden een nest, hoog boven in een boom in het groene loover, en in dat
nest legden zij twee prachtige ronde eitjes, o, zoo lief. En op die eitjes gingen zij elk
om de beurt zitten broeden, zoodat de eitjes lekker warm werden. Toen zij dat een
paar weekjes gedaan hadden, zat er in elk eitje een klein, klein duifje....’
‘Zoo klein?’ vroeg Kim, terwijl zij met twee vingertjes iets heel kleins aanwees.
‘Kim wil ook op mooie eitjes zitten.’
‘Ja, zoo klein. Die kleine duifjes pikten tegen de schaal, tot er een gaatje in kwam,
en toen kropen zij er uit....’
‘Dat zou ik ook doen,’ viel Pim Tante in de rede. ‘Pim wil niet in eitje zitten.’
‘Neen, dat wilden de twee duifjes ook niet. O, ze waren nog zoo klein, en ze hadden
nog geen veertjes....’
‘Pim heeft ook geen veertjes,’ zei Pim.
‘Ze waren nog heelemaal kaal,’ vervolgde Tante.
‘Kimmy ook heelemaal kaal, als ze in badje gaat,’ viel Kim in.
‘En ze hadden grooten honger. De twee oude duiven vlogen uit en zochten voedsel
voor de kindertjes, en ze hadden het erg druk, want de kleintjes hadden altijd honger
en kregen nooit genoeg....’
‘Pim ook altijd honger, Pim ook nooit genoeg,’ zei Pim.
‘Stil, luistegen,’ vermaande Kim, die Tante de woorden haast van de lippen las.
‘En zij groeiden hard,’ vervolgde Tante. ‘Elken dag konden de ouden zien, dat zij
grooter geworden waren, en zij kregen mooie veertjes en groote vleugeltjes. O, 't
werden prachtige diertjes. Eindelijk waren zij al zoo groot, dat zij haast vliegen
konden, en daar verlangden zij heel sterk naar. Wat zou dàt mooi wezen, als zij op
den rand van het nest konden staan, en dan de vleugels uitslaan, en vliegen van boom
tot boom en hoog in de lucht, de mooie gouden zon tegemoet. Eindelijk zou het nog
maar een paar daagjes duren, en dan konden zij het nest verlaten en wegvliegen.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
55
‘Maar toen gebeurde er iets verschrikkelijks. In het bosch liep een stoute jongen, en
die zag het nest, hoog in den boom.
‘Wacht,’ dacht hij, ‘in dat nest zitten jonge duiven. Die ga ik vangen....’
‘Maag dat mocht hij niet doen!’ riep Kimmy uit, terwijl zij tante Jet met groote
oogen aankeek.
‘Neen, dat mocht hij niet doen, maar hij deed het toch, want het was een stoute
jongen. Hij klom in den boom, al hooger en hooger, tot hij het nest had bereikt. De
oude vogels vlogen boven zijn hoofd angstig heen en weer, want zij waren bang, dat
hij hun kindertjes kwaad zou doen. En dat deed hij ook. Hij haalde de twee vogeltjes
uit het nest, klom weer naar beneden, en liep toen hard naar huis, waar hij de twee
mooie duifjes in een kooitje opsloot....’
‘Dat was stout! Dat was stout! Nu konden de duifjes niet vliegen naag de zon,’
zei Kimmy, wie twee groote tranen langs de wangetjes vloeiden.
‘Pim zal hem klappen geven,’ riep Pim uit. ‘Zóó! Zóó! Zóó!’ En hij sloeg met zijn
beide handjes in de lucht.
‘De jongen gaf de duifjes elken dag eten, en de duifjes groeiden goed, maar zij
waren niet vroolijk, omdat zij in een kooitje moesten zitten en niet buiten konden
vliegen in de hooge boomen en in den mooien zonneschijn,’ ging tante Jet voort. ‘En
zij riepen wel koekeroe, koekeroe, koekeroe....’
‘Koekeroe! Koekeroe! Koekeroe!’ riepen de duifjes in den boom, en zij bogen keer
op keer voor Pim en Kim.
‘Maar,’ zei tante Jet, ‘het klonk niet vroolijk, want zij waren bedroefd. De kooi
hing buiten tegen het huis. En wat gebeurde er eens op een keer? De jongen was bij
de kooi geklommen om haar schoon te maken, en toen
C.J. Kieviet, Pim en Kim
56
had hij vergeten, om het deurtje te sluiten, want het was al laat en hij moest hard
loopen, om nog op tijd in school te wezen....’
‘En toen, Tante, wat gebeugde eg toen?’ vroeg Kimmy, terwijl zij zich van spanning
half oprichtte en haar gezichtje vlak voor tante Jets hoofd boog. En zij keek Tante
vol spanning met haar groote oogen aan.
‘Wel, toen de jongen weg was, zagen de duifjes, dat het deurtje open stond, en
toen wipten zij vlug naar buiten, en vlogen weg hoog de lucht in, en zij beschreven
groote kringen om de kruinen van de boomen, tot zij er eindelijk moede van werden
en op een boomtak gingen zitten om uit te rusten. - En kijk eens, Pim en Kim,’ zei
tante Jet, terwijl zij naar de mooie duifjes op den boomtak wees, - ‘dáár zitten ze
nog!’
‘O, o, daag ben ik blij om!’ riep Kimmy uit, en zij klapte in haar handjes van
vreugde. ‘Wat was dat een mooi vegtellentje, Tante!’
‘Pim ook blij!’ riep Pim.
En allen koerden tegen de duifjes in den boom, en de duifjes bogen vriendelijk en
keerden zich om en om, en koerden zonder einde.
Zoo ging de middag heerlijk voorbij en werd eindelijk de terugtocht aanvaard,
want het werd tijd voor het middagmaal. Oma, Opa en tante Jet bleven bij Kimmy's
ouders eten, en na het eten deed Tante nog prettige spelletjes met Kim.
Ja, ja, de Zondagen waren heerlijke dagen, en Kimmy vond tante Jet een schat.
Zij was dol op haar, maar tante Jet op Kim niet minder. En Pim vond zij een snoes
van een jongen.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
57
Achtste hoofdstuk.
Pim en Kim vinden het poortje los, en de gevolgen daarvan.
't Werd nazomer, maar 't was een mooie dag. Pim en Kim wandelden in den tuin.
Pim had de trekkar uit de schuur gehaald en de kat op het kussen gelegd, wat de kat
heel prettig vond, want hij was een mak dier. Poes schudde met zijn nagels het kussen
een beetje op, draaide zich
eenige keeren rond, en ging toen lekker liggen met zijn oogen dicht. Weldra was hij
ingeslapen. Pim trok hem in zijn wagen door de paden van den tuin, terwijl Kim haar
poppenwagentje voortduwde, waar zij de pop ingezet had. 't Was een mooie pop. Zij
had nu haar oogen wijd open, maar als zij ging liggen, kon zij ze ook dicht doen. Dat
vond Kim erg leuk.
Samen reden zij den tuin op en neer.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
58
‘Pop is Kimmy's kindje,’ zei Kim.
‘Poes is Pims kindje,’ zei Pim.
En beiden waren zij zeer met hun spruit ingenomen. Soms lieten zij hun wagens
een poosje in den steek, om bloempjes te plukken, waarmede Kim haar pop versierde.
Zij stak ze in de knoopsgaten van de poppejurk. Pim had het ook bij poes geprobeerd,
maar toen hij bij haar geen knoopsgaten kon vinden, had hij zijn pogingen maar
opgegeven. Poes scheen er trouwens ook maar heel weinig om te geven, want zij
had haar oogen maar heel eventjes open gedaan en ze toen weer dadelijk stijf dicht
geknepen. Zij sliep weer lekker.
Zoo langzamerhand zakten zij naar den zandbak af en besloten, daar een poosje
te gaan spelen. Kim nam de pop uit den wagen en ging er mede op den zandhoop
zitten, om de bloempjes, die losgeraakt waren, weer in de knoopsgaten te steken. En
Pim nam zijn schopje en wierp wolken zand in de hoogte. Poes kreeg per ongeluk
de volle laag, zoodat zij verschrikt wakker werd en uit den wagen sprong. Dichtbij,
op een zonnig plekje naast een heesterperk, ging zij haar slaapje verder voortzetten.
Toen Pim van het scheppen genoeg kreeg, besloot hij poffertjes te gaan bakken.
Eerst bakte hij er een voor zichzelf, toen een voor poes, toen een voor Kim en daarna
een voor de pop. Ook bakte hij taarten voor Mama, voor tante Fré, voor tante Jet,
voor Oma en voor Opa. Intusschen zat Kim rustig met haar pop te spelen en aan één
stuk door tegen haar te praten, want haar mondje stond alleen stil, als zij sliep, en
dan nog niet eens altijd; dikwijls droomde zij overluid.
De twee moeders waren al eens naar de kinderen komen kijken, maar toen zij hen
zoo rustig aan het spelen vonden, waren zij weer ongemerkt weggegaan.
Opeens werden Pim en Kim uit hun spel opgeschrikt door een jammerlijk gepiep,
en toen zij opkeken, zagen zij, dat poes een vogeltje gevangen had, dat onvoorzichtig
te dicht in haar nabijheid gekomen was. Zij had het gegrepen met haar scherpe
klauwen, en hield het miauwend van bloeddorst tusschen de sterke kaken geklemd.
't Was akelig om het noodgeschrei van het ongelukkige vogeltje te hooren, en te zien,
hoe het in doodsangst de vleugeltjes uitsloeg.
Kim sprong verschrikt overeind en staarde het met groote oogen aan.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
59
Haar wangetjes werden doodsbleek, want zij was een zeer teergevoelig kindje, en
groote tranen vulden haar oogjes.
‘O, - o, - dat agme vogeltje!’ riep zij stamelend uit. ‘Die stoute poes - -!’ En een
snik ontsnapte haar borstje.
Pim vloog het zandhok uit met een schopje in de hand, om er de kat mede te slaan,
maar poes liep zoo hard mogelijk weg en ging in een verborgen hoekje het vogeltje
verslinden.
Kimmy beefde er van, en Pim liep poes overal te zoeken, om het vogeltje te
bevrijden, maar hij kon haar nergens vinden. Hij zou trouwens toch te laat gekomen
zijn, want het beestje was al dood. Na dien tijd hield Kim niet meer van poes.
Zij liep met haar pop den zandbak uit, zette de pop weer in het wagentje, en reed
naar den zijkant van het huis. Pim drentelde haar met een kruiwagentje, waarop zijn
schopje lag, achterna. Kim had daar in het geheel geen bepaalde bedoeling mede,
want in den voortuin kon zij toch niet komen, daar het poortje altijd dicht was, dat
wist zij wel.
Maar zie, dezen keer stond het bij toeval open.
De slagersjongen had vleesch bij Mina in de keuken gebracht en, toen hij wegging,
niet gemerkt, dat er een dood boomtakje tusschen het hekje gevallen was, waardoor
het niet meer dicht kon.
Kim duwde het hek verder open en reed met haar poppewagen den voortuin in,
trouw gevolgd door Pim met zijn kruiwagentje.
Zij drentelden eerst een poosje door den tuin rond, tot zij bij het hek kwamen, dat
toegang gaf tot de straat. Kim deed het open en reed er haar wagentje door. Pim
volgde haar als haar schaduw.
't Was jammer, dat niemand zag, wat er gebeurde, want zij kwamen nu op zeer
gevaarlijk terrein, en zij waren beiden nog veel te jong, om ergens gevaar in te zien.
Zij waren nog maar pas buiten het hek, of een auto reed rakelings langs hen heen.
Gelukkig liepen zij nog op het wandelpad, zoodat hij hen niet raken kon.
‘Wij gaan naag het bosch, Pim,’ zei Kim, die flink doorstapte.
‘Ja,’ zei Pim, ‘kastannies zoeken. Die doet Pim in den kruiwagen.’
‘Ja, en Kim doet in poppewagen. Dan kan pop met kastannies spelen, en - kijk,
daag ligt een mooi eikeltje.’
Kim raapte den eikel op en legde hem bij de pop.
‘Pim ook een eikeltje, - en nog een, - dat is vier,’ zei Pim.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
60
‘Ja, Kimmy kan ook tellen,’ beweerde Kim. ‘Eén, twee, zeven, vieg.’
Zij reden weer verder en sloegen weldra een hoek om, zooals Papa en Mama ook
altijd deden, als zij met hen naar het bosch gingen.
Zij kwamen nu in een villa-park, waar het niet erg druk was, lang zoo druk niet
als op de groote dorpsstraat, en zij liepen daar dus veel minder gevaar, maar toch
kon er elk oogenblik een groot ongeluk gebeuren. Er reden groentekarren met paarden
er voor, en fietsen van bakkers en slagers, met groote manden voorop.
Gelukkig bleven Pim en Kim toevallig op het wandelpad, want daar vonden zij
de meeste kastanjes en eikels. Hun voorraad werd steeds grooter, en al zoekende
dwaalden zij hoe langer hoe verder van huis af.
‘Pim al heele boel kastannies en eikels!’ riep Pim trotsch uit, want hij voelde zich
zoo rijk als een koning.
‘Kimmy ook veel,’ zei Kim. ‘Nu gaan wij naag het bosch, naag de
kaboutegmannetjes kijken, en naag de mooie duifjes.’
‘Ja, naar de boukatermannetjes en de paddestoelen,’ zei Pim, die als altijd veel
moeite had, om het woord kaboutermannetjes uit te spreken.
Ha, eindelijk kwamen zij aan een breede dwarsstraat, en aan den overkant daarvan
zagen zij het bosch.
‘Dáár is het bosch!’ riep Pim uit.
‘Ja, daag is het bosch!’ beaamde Kim. Maar opeens zag zij een verbazend grooten
hond, die eenige meters verder rustig op een zonnig plekje lag te slapen.
‘Kijk eens, Pim, wat een ggoote hond, - dáág, - dáág!’
En zij wees met haar vingertje naar de plek, waar de hond met zijn kop op den
grond uitgestrekt lag, in een diepen slaap verzonken.
‘Ja, ikke zier hem,’ zei Pim.
Pim liet zijn kruiwagen en Kim haar poppewagen in den steek, en samen liepen
zij naar den hond, die bij hun nadering even zijn grooten kop oplichtte om te zien,
wie hem in zijn slaapje durfden storen, maar weer onmiddellijk zijn oogen dichtkneep,
toen hij zag, dat het maar twee kleine kindertjes waren, en er dus voor hem geen
gevaar te duchten was. Trouwens, erg bang was hij niet uitgevallen, want hij was
een kwade hond, die al menigen bedelaar in zijn broekspijpen en soms ook wel in
zijn beenen gebeten had. Bedelaars kon hij nu eenmaal niet uitstaan, en zij hadden
het gewoonlijk kwaad bij hem te verantwoorden. Van kleine
C.J. Kieviet, Pim en Kim
61
kindertjes hield hij wel, maar hij vond het nu toch erg vervelend, dat zij hem in zijn
slaapje kwamen storen. Hij lag daar nu juist zoo lekker rustig in het zonnetje.
Pim en Kim hurkten voor zijn grooten kop neêr, en Kim aaide hem over zijn lange
flapooren.
‘Hondje is egg lief,’ zei ze. ‘Kimmy aait hondje.’
‘Pim aait hem ook,’ zei Pim, terwijl hij het andere oor van den hond met zijn
handje bewerkte.
De bond deed zijn oogen nogmaals open, keek de kinderen boos aan, en liet een
dof, dreigend gebrom hooren.
‘Hondje vinden aagdig, dat Kimmy hem aait,’ zei Kim. ‘Aai, - aai, - aai! Dag,
lieve hondje!’
‘Ja, vinden aardig,’ zei Pim, en zij streelden met hun beidjes de groote ooren om
het hardst. Maar 't verveelde den hond geducht. Opeens sprong hij woest overeind
en blafte met een geweldig geluid:
‘Woef! - Woef! - Woef!’
Hij nam een grooten sprong over de kinderen heen, en rende weg, zoo hard hij
kon.
Pim en Kim schrokken er zoo geweldig van, dat zij achterovertegen den grond
rolden en luidkeels begonnen te schreeuwen, en zij zagen alle twee zoo wit als krijt.
Gelukkig had de groote hond hen niet gebeten, want dan zou het veel erger geweest
zijn. Hij had hun neusjes wel kunnen afhappen, want hij had verbazend sterke tanden.
Maar die kleine kindertjes vond hij de moeite niet waard, om zoo hardhandig aan te
pakken. Zij waren hem daarvoor nog veel te klein. Als het nu nog een bedelaar
geweest was, ja, dan was het wat anders!
Pim en Kim krabbelden, toen de eerste schrik voorbij was, haastig overeind, en
liepen zonder op of om te kijken naar hun wagentjes terug.
‘Die hond is stout!’ zei Kimmy, terwijl zij met haar mouwtje de tranen van haar
wangen veegde. ‘Kimmy wil niet meeg met den hond spelen. Kimmy gaat naag de
lieve kaboutegmannetjes.’
‘Pim gaat ook naar de boukatermannetjes,’ zei Pim.
Zij staken met hun wagentjes dwars de straat over, en zagen niet, dat er in de verte
in vliegende vaart een groote auto kwam aanrijden. En al hadden zij den auto
opgemerkt, dan zou dat voor hen toch geen ver-
C.J. Kieviet, Pim en Kim
62
schil gemaakt hebben, want zij waren nog te jong, om het gevaarlijke van hun toestand
te begrijpen.
De auto naderde met volle vaart, en nog waren de kindertjes midden op de straat.
Zij lieten hun wagentjes even los om enkele kastanjes op te rapen, die op den weg
lagen. O, 't was verschrikkelijk! Zou de chauffeur hen niet zien en met woeste vaart
over hen heenrijden? O, - ach, dan zouden die lieve Pim en Kim alle twee dood zijn.
Intusschen was hun verdwijning thuis reeds opgemerkt en verkeerden de arme
Mama's in de grootste ongerustheid. Kims Mammie was den tuin ingeloopen om te
kijken, of de kindertjes nog lief aan het spelen waren, en had ze nergens kunnen
vinden, noch in den tuin van de Braamhoeve, noch in dien van Rozenhof. Zij keek
onder alle heesters en in alle hoeken en in de twee priëeltjes, maar nergens kon zij
ze vinden. Toen werd zij doodelijk ongerust.
‘Kimmy!’ riep ze. ‘Kimmy! Pim! Waar ben je?’
Maar zij kreeg geen antwoord. Zij snelde de paden door van de beide tuinen, en
riep herhaaldelijk:
‘Pim! Kimmy! Waar ben je?’
Toen ijlde zij het huis van tante Ans binnen, en vroeg gejaagd en angstig:
‘Ans, zijn de kinderen hier?’
‘De kinderen? Neen, die spelen immers in den tuin?’
‘Neen, neen, daar zijn ze niet, daar zijn ze niet. O, wat ben ik ongerust, ik weet
me geen raad!’
‘Zijn ze daar niet?’ herhaalde tante Ans, en meteen snelde zij de kamer uit, de
gang en de keuken door en den tuin in. Tante Fré volgde haar op den voet, en beiden
liepen gejaagd de paden door en keken onder struiken en in de schuur, en riepen
herhaaldelijk:
‘Pim, Kimmy! Waar ben je? Waar ben je? Pim, Kimmy, waar ben je toch?’
Helaas, ze kregen geen antwoord, en de twee Moeders werden wanhopig. Zij
snelden naar de hekjes om te zien, of die wel goed gesloten waren. Ja, op Rozenhof
was het dicht, maar, o wee, o wee, bij tante Fré was het open. Er lag een doode tak
tusschen het hekje, waardoor het niet goed dichtgevallen was.
Thans begrepen zij, wat er gebeurd was. De twee kindertjes
C.J. Kieviet, Pim en Kim
63
waren door het open hek gegaan, den voortuin door en de straat op.
O, o, wat zou er nu gebeurd zijn? Welk groot ongeluk zou dien armen lievelingen
nu getroffen hebben?
Zonder hoed of mantel liepen zij de straat op.
‘Ga jij dien kant op, dan zal ik hierheen gaan,’ zei Kimmy's moeder, en haastig
verwijderden zij zich in tegenovergestelde richting. Hun knieën knikten van angst
en hun borst was zoo beklemd, dat zij haast geen adem konden halen.
Ach, ach, wat zou er gebeurd zijn? Hoe zouden zij hun arme lievelingen terug
vinden? O, er was geen twijfel mogelijk, zij zouden vast en zeker een groot ongeluk
gekregen hebben.
Voort ijlden zij, om dan weer plotseling stil te staan, ten einde aan een of anderen
voorbijganger te vragen, of zij de twee kindertjes niet hadden gezien. Maar niemand
had hen opgemerkt.
Opeens keerde tante Ans op haar schreden terug, liep haar huis binnen en snelde
naar de telefoon.
‘Hallo! Het politie-bureau, asjeblief Juffrouw, vlug!’
‘Hallo! Met Mevrouw Dr. van den Bosch. Mijn kindje en dat van Mevrouw van
Kampen van de Braamhoeve zijn ongemerkt de straat opgegaan. Heeft u er soms al
van gehoord? - O neen? Vreeselijk. - ja mijnheer, nog geen drie jaar oud, - zien nog
geen gevaar. - Agenten uitzenden? O, graag, graag, - haast u, asjeblief, elk oogenblik
kan het te laat zijn! O, ik weet me geen raad. - Ja mijnheer, vermoedelijk naar het
bosch, - dank u, - dank u!’
Een oogenblik later ging bij den commissaris van politie opnieuw de telefoonschel.
Ditmaal werd hij opgeroepen door Kimmy's moeder, die ook naar huis was
teruggesneld, om de hulp der politie in te roepen.
‘Hallo!’ riep zij. ‘Met den Commissaris? Ik ben Mevrouw van Kampen, van de
Braamhoeve - o, wat zegt u? - Heeft Mevrouw van den Bosch u al opgebeld? - Al
agenten uitgezonden op de fiets? Dank u, - dank u! - In de richting van het bosch,
zegt u? Ja, op de Kasteellaan zullen zij wel niet zijn. Daar zouden ze al lang een
ongeluk gekregen hebben, en dan had u er wel al van gehoord. - Dank u!’
Juist wilde Mevrouw van Kampen de kamer, waar de telefoon hing, verlaten, toen
zij opgebeld werd. Dadelijk keerde zij terug.
‘Met den Commissaris? - Wat zegt u, - gevonden? O, goddank,
C.J. Kieviet, Pim en Kim
64
goddank! Waar? Hoe? - Weet u het niet? - O, opgebeld door een agent, maar niet
door een, dien u ervoor uitgezonden had? - Thuis laten brengen? - ja, asjeblief - o,
wat ben ik blij, wat ben ik blij!’
Haastig liep Kimmy's Mama naar tante Ans, om haar de blijde boodschap mede
te deelen, maar zij vond haar al aan de telefoon, waar de Commissaris van politie
haar opgebeld had om haar te zeggen, dat de kinderen gevonden waren en thuis
gebracht zouden worden. Wat waren zij blij. Zij schreiden van vreugde.
Wat was er met de twee kleintjes gebeurd?
Juist toen de auto met groote snelheid kwam aangereden en Pim en Kim zich nog
midden op de straat bevonden, zoodat het haast niet kon uitblijven, of er zou een
groot ongeluk gebeuren, kwam er uit het bosch een agent aanrijden op zijn fiets, en
deze zag, welk ontzettend gevaar de kinderen bedreigde. De chauffeur zat te praten
met een heer achterin den auto en scheen de kleintjes niet op te merken.
Zonder zich een oogenblik te bedenken, wierp de agent zijn fiets tegen den grond,
sprong vliegensvlug midden op de straat, greep Pim met de eene en Kim met de
andere hand stevig vast en sprong nog juist, voordat de auto passeerde, met hen naar
den kant van den weg. 't Scheelde maar
C.J. Kieviet, Pim en Kim
65
zus of zoo, of hij was zelf nog door den auto geraakt, en Pims mooie kruiwagen en
Kims poppenwagen en pop waren aan gruzelementen gereden. Alleen Pims schopje
was nog heel, de wielen van den auto hadden het niet geraakt.
De auto stopte op bevel van den heer, die achterin zat, en tegen den chauffeur
werd proces-verbaal opgemaakt wegens onvoorzichtig rijden. Hij had, toen hij de
kindertjes eindelijk zag, nog wel met alle kracht geremd, maar 't was te laat geweest,
en hij had niet tijdig meer kunnen stoppen.
Kim en Pim schreiden jammerlijk, Kim om haar stukkende pop en wagen, en Pim
om zijn mooie kruiwagentje, waar een wiel van den auto dwars overheen gegaan
was. De agent raapte de stukken bij elkander, en begaf zich met de kindertjes en zijn
fiets naar een winkel daar in de buurt om te vragen, of hij even van de telefoon
gebruik mocht maken, wat hem met de grootste bereidwilligheid werd toegestaan.
Daar telefoneerde hij aan den Commissaris, wat er gebeurd was, en vroeg hij, wat
er met de kindertjes gedaan moest worden. De Commissaris lichtte hem in, waar zij
woonden, en droeg hem op, hen naar huis te brengen. De fiets moest hij maar zoolang
bij den winkelier laten staan, als dat mocht.
Zoo kwamen Pim en Kim een half uurtje later onder politie-geleide thuis, Kim
nog met tranen op de wangen vanwege den gebroken wagen en pop, Pim met zijn
schopje over den schouder en een sip gezicht.
Wat werden zij omhelsd en getroeteld en gekust! O, de Moeders konden hun
schatjes haast niet loslaten, zoo blij waren zij, dat zij ze ongedeerd terug hadden
gekregen. En toen de eerste vreugde van het gelukkig wederzien voorbij was, vroegen
zij aan den agent, die met de fragmenten van de wagentjes en de pop geduldig stond
te wachten, waar hij hen gevonden had en hoe het kwam, dat alles zoo stuk was.
En toen vertelde de agent, dat hij de kindertjes met de wagentjes midden op de
Boschlaan aangetroffen had, terwijl er in volle vaart een auto naderde, waarvan de
chauffeur geen erg in hen had gehad. Hij vertelde vervolgens, hoe hij nog net bijtijds
van zijn fiets springen, de kindertjes grijpen en hen aan den kant van den weg in
veiligheid brengen kon, maar 't was op 't nippertje af geweest.
‘En 't spijt me wel, dames,’ zoo besloot hij, ‘dat ik de wagentjes en
C.J. Kieviet, Pim en Kim
66
de pop niet heb kunnen redden, maar ik had er geen tijd meer voor. De auto reed er
dwars overheen. Hier hebt u de stukken; ik vrees, dat er niet veel meer aan te doen
zal zijn. Ze zijn kort en klein!’
‘Maar dat is niets, dat is niets!’ riepen de gelukkige Moeders als uit één mond uit.
En Kimmy's Moeder zei, terwijl zij den agent met bewondering aanstaarde:
‘Maar u hebt een heldendaad verricht, goede man, waarvoor ik u nooit genoeg
danken kan, neen, - nooit, nooit genoeg!’ En zij drukte nogmaals Kimmy
hartstochtelijk aan haar borst en overdekte haar gezichtje met kussen.
‘Neen, nooit genoeg, nooit genoeg!’ zei tante Ans, die Pim stijf in haar armen
gesloten hield.
‘Dan zal ik nu maar gaan,’ zei de agent. ‘Zal ik de stukken maar hier in de gang
leggen?’
‘Ja, dat is goed.’
Even later was de agent verdwenen, en toen tegen etenstijd de Vaders thuiskwamen,
werd hun in kleuren en geuren verteld, wat er gebeurd was, en welk een groot ongeluk
den kinderen had bedreigd, en hoe dapper de agent zijn eigen leven gewaagd had,
om dat van de kindertjes te redden.
‘Voortaan gaat er een ketting met een hangslot op het poortje,’ zei Kimmy's vader,
‘en de boodschappen van bakkers, slagers etcetera moeten maar aan de voordeur
bezorgd worden. Zoo iets mag nooit meer kunnen gebeuren.’
Reeds den volgenden dag werd aan de beide poortjes de ketting aangebracht, maar
nog dezelfden avond begaven Dr. van den Bosch en Mijnheer van Kampen zich naar
den Commissaris van politie, om hem te te vragen, hoe de brave agent heette en waar
hij woonde. En toen zij dat wisten, zochten zij hem op in zijn eenvoudige woning,
om hem te bedanken voor den heldenmoed, waarmede hij hun lieve kindertjes van
een wissen dood had gered, en zij gaven hem uit dankbaarheid zoo'n groote belooning,
dat de goede man zelf er verbaasd over stond. Hij kon er met gemak zijn vrouw en
alle drie zijn kinderen nieuwe kleeren voor koopen, en hield dan nog genoeg over,
om een flinke winterprovisie in te slaan.
De brave man vond het zelf veel te erg.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
67
Negende hoofdstuk.
Pims verjaardag.
't Was na den maaltijd. Pim zat op de tafel, met zijn voetjes in Mama's schoot, en
Mama liefkoosde haar dikken schat. Papa was in zijn krant verdiept. Hij had een
poosje met hem op den grond gespeeld, tot Pim daar genoeg van kreeg, en toen was
Pim op Mama's schoot geklommen en daarna op de tafel. Daar mocht hij 's avonds
wel eens meer een minuutje of wat op zitten.
O, wat hield Mammie veel van hem. Zij sloeg hem telkens haar armen om zijn
mollige leden, en drukte hem tegen zich aan en kuste hem op de bolle wangen. Pim
vond dat wel aardig en liet dan graag met zich sollen.
‘O jongen, wat houd ik toch veel van je,’ zei Mammie. ‘En van wie houdt Pim erg
veel, heel, - heel erg veel?’
‘Van worst,’ zei Pim, welk antwoord een groote désillusie voor Mammie was.
Maar Papa, die het gehoord had, moest er zoo om lachen, dat hij er een hoestbui van
kreeg.
‘Van worst het allermeest, hè Pim?’ vroeg hij nog lachend. ‘En van wie nog meer?’
‘Van Mammie,’ zei Pim. ‘Pim houdt van worst en Mammie.’
‘Gelukkig,’ plaagde Papa. ‘Hoor je dat, Ans, jij komt in de tweede plaats. Worst
staat bij Pim numero één.’
‘Maar jou noemt hij in het geheel niet,’ plaagde Mama terug. ‘Ik heb in alle geval
nog een hooger nummer bij hem dan jij, dus ik zou er verder het zwijgen maar toe
doen. - Hè Pim, jij bent mijn lieveling, en Pim houdt heel veel van Mammie. En wie
is er morgen jarig?’
‘Pim.’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
68
‘En hoe oud word je dan?’
‘Drie jaar.’
‘En wat krijg je dan?’
‘Worst,’ beweerde Pim.
‘'t Is fameus!’ zei Papa, die weer in een lach schoot. ‘Die jongen lijkt wel dol op
worst.’
‘Neen, worst niet, - mooie cadeautjes,’ zei Mama. ‘En waar woont Pim?’
‘Kasteellaan.’
‘Goed. Welk nummer?’
‘Nummer dertig.’
‘En hoe heet Pim?’
‘Willem.’
‘Ja, - maar hoe nog meer?’
‘Van den Bosch,’ zei Pim.
‘'t Is fameus, wat een geheugen!’ riep Papa uit. ‘Die jongen doet me telkens weer
verbaasd staan. 't Is gewoon een wonderkind, Ans.’
‘'t Is een schat,’ zei Mammie, terwijl ze hem weer eens heerlijk knuffelde.
‘Waar zijn nu de mooie cadeautjes?’ vroeg Pim, die nog niet veel verschil wist
tusschen vandaag en morgen, en ze maar liever dadelijk in ontvangst nam.
‘Die krijg je nu nog niet,’ zei Mama. ‘Pim is nu nog niet jarig. Morgen, Pim,
morgen, eerst moet je nog één nachtje slapen.’
Al spelende en pratende trok Mama hem zijn schoentjes en kousjes uit en ontdeed
hem van zijn bovenkleertjes. Toen nam zij hem op haar arm, bracht hem bij Papa,
om een nachtkusje, en vervolgens naar de badkamer, waar hij eerst nog eens frisch
gewasschen werd, en toen kwam hij in zijn lekkere bedje.
Den volgenden morgen werd hij op zijn gewonen tijd wakker, want slapen kon
hij nog als de beste, en nadat hij zich eenigen tijd de oogen had liggen wrijven,
herinnerde hij zich, dat er van cadeautjes gesproken was, en hij vond het niet
onwaarschijnlijk, dat zij hem nu gegeven zouden worden.
‘Mammie!’ riep hij. ‘Papa! Mammie! Papa! krijg ik nu de mooie cadeautjes?’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
69
‘Ja lieveling!’ riep Papa, die zich al aan het kleeden was, uit de badkamer. En Mama
sprong vlug uit haar bed, nam haar jarigen jongen in haar armen en kuste hem op
zijn beide wangen.
‘Pim krijgt een mooi cadeautje, hoor, omdat hij jarig is, een mooi, groot cadeau.
't Staat beneden in de gang. Als Papa klaar is, gaan we er naar toe.’
Zij trok gauw haar morgenjapon aan, en was er juist mede klaar, toen Papa uit de
badkamer kwam.
‘Waar is mijn jarige vent?’ riep hij, terwijl hij hem opnam en hem kuste. ‘Ik
feliciteer je, Pim, met je verjaardag, en nu gaan we naar beneden, naar je mooie
cadeau.’
In zijn sterke armen droeg hij hem de trap af, en toen zij in de hall kwamen, o,
toen keek Pim zijn oogen haast uit, want daar stond een prachtig hobbelpaard, o, zoo
mooi. Neen, niet maar zoo'n gewoon hobbelpaardje, zoo'n houten ding, waarop kleine
kindertjes rijden, gezeten in een hoepel, waar zij niet uit kunnen vallen, - o neen, dit
was een echt paard met vier beenen, en het had overal haar, en prachtige manen en
een langen staart, en het kon kijken, want het had echte oogen, en op zijn rug lag een
zadel, waaraan stijgbeugels hingen, en het had een bit in den mond, met mooie leêren
leidsels er aan. Zoo'n prachtig hobbelpaard had Pim nog nooit gezien, neen, nog
nooit van zijn leven. Hij stond doodstil naar het schitterende dier te kijken en zei
geen woord, maar zijn oogen glinsterden van blijdschap.
Zijn ouders konden het hem aanzien, hoe blij hij er mede was.
‘Nu, hoe vindt Pim dat mooie paard?’ vroeg Papa.
‘Prachtig,’ zei Pim. ‘Mag Pim daar op zitten?’
‘Ja, zeker, maar eerst moet Pim Mama en Papa bedanken voor het mooie cadeau.’
Pim omhelsde hen, en vroeg toen:
‘Wil Papa mij op het paard tillen?’
‘Neen, daar denkt Papa niet over. Pim moet er zelf opklimmen. Kijk, dat doe je
zoo. Met dit handje pak je den leidsel beet, en je voetje zet je in den stijgbeugel, goed zoo, - nu een flinken afduw met je anderen voet, - hahaha, juist, - goed gedaan,
daar zit je er bovenop. - Wel Mama, wat heb ik je gezegd? Wees heusch maar niet
bang, dat hij er een ongeluk mede zal krijgen. Hij is mans genoeg. Toe Pim, nu
hobbelen,
C.J. Kieviet, Pim en Kim
70
- en goed je voeten in de stijgbeugels houden. - Kijk eens, Ans, daar gaat hij al, daar gaat hij al, - wat een handig kereltje, 't is gewoon een wonderk....’
‘Niet zeggen,’ zei Mama. ‘Je moet dat niet zeggen, terwijl hij er bij is; dat is niet
goed voor hem. - Ho, ho, Pim, niet zoo hard. Ik houd mijn hart vast, dat hij er af zal
vallen.’
Met beide handen uitgestrekt stond Mama gereed om hem op te vangen, als dat
noodig mocht blijken.
‘Laat hem maar gaan, Ans,’ riep de dokter verrukt, toen hij zag, hoe hard Pim op
zijn mooie paard hobbelde. Pim zat met zijn lippen stijf op elkander gedrukt op het
prachtige dier, dat liep, of hij aan den hol was, zoo hard.
Opeens riep Pim, met een ernstig gezicht:
‘Laat hem maar gaan, Ans, laat hem maar gaan, Ans. Huup paard, lump paard!’
't Beviel hem zoo best, dat hij van geen ophouden wist, maar hij moest
C.J. Kieviet, Pim en Kim
71
nog gewasschen en gekleed worden, en dat diende eerst te gebeuren, want na het
ontbijt zou hij visite krijgen. Dan zou Kim komen en den heelen dag bij hem blijven.
Papa bracht dus het paard tot staan en zei:
‘Nu er afklimmen, Pim, dat moet je ook leeren. Kijk, dat voetje maak je los uit
den stijgbeugel, en dan sla je dat been over het paard heen. Goed zoo. Nu houd je
den leidsel stevig vast, en laat je voorzichtig langs het paard naar beneden glijden. Ha, kijk eens aan, Ans, 't is in één woord fameus, zoo handig als die jongen is. 't Is
gewoon een wonderkind. - O ja, dat zou ik niet zeggen, hè. Enfin, 't is er uit. - En nu
vlug naar de badkamer.’
Voor 't eerst van zijn leven scheen hij dien morgen niet naar zijn ontbijt te
verlangen, want toen hij, na gewasschen en gekleed te zijn, door de hall kwam, klom
hij zonder iemands hulp op zijn paard en hobbelde weer, dat de stukken er bijna
afvlogen, voorover, achterover, voorover, hola, Pim sloeg zijn paard haast over den
kop, - achterover, voorover, achterover, ha, wat steigerde dat wilde beest....
‘Kom Pim, ontbijten,’ riep Mama.
‘Ja, dadelijk!’ riep Pim terug. En hij hobbelde voort.
‘Neen, nu direct,’ zei Mama.
Pim hield met hobbelen op en klom van zijn paard. Toen streek hij het trotsch over
zijn harige flanken en langs zijn mooie, slanke beenen, keek hem in de glinsterende
oogen, en begaf zich eindelijk naar binnen, om te ontbijten. En als gewoonlijk deed
hij de tafel alle eer aan. Het eene boterhammetje na het andere ging den weg van alle
boterhammen, die Pim reeds in zijn jonge leven genuttigd had, en dat waren er heel
wat, en Pim wist van geen ophouden. Maar eindelijk vond Mammie toch, dat het
welletjes was, en zij belde Betje, om de tafel af te nemen. Pim nam er vrede meê,
want of 't er een meer of een minder was, dat bleef voor hem hetzelfde, hij kreeg
toch nooit genoeg.
Betje kwam binnen, en zij feliciteerde Pim en gaf hem een klein auto-tje met een
chauffeur er in. Dat auto-tje kon opgewonden worden, en als het dan op den vloer
werd gezet, reed het de heele kamer door.
Pim was er erg blij mede, en hij gaf uit dankbaarheid Betje een kus. Telkens moest
het wagentje opgewonden worden, en rrrrrt, dan ging het weer, soms tot aan het
andere einde van de kamer, maar ook dikwijls
C.J. Kieviet, Pim en Kim
72
bonsde het tegen een poot van de tafel of van een stoel, en dan kon het niet verder.
‘Bom!’ riep Pim dan.
't Is geen wonder, dat Pim zoo'n verjaardag prettig vond. Hij zou wel graag eiken
dag jarig willen zijn, en hij begreep niet, waarom dat onmogelijk was.
Zoodra het ontbijt afgeloopen was, begaf de dokter zich naar de spreekkamer,
waar al verscheidene patiënten op hem wachtten. Hij had er, ter eere van Pims
verjaardag, alles op gezet om vroeg klaar te zijn, en hij hoopte, door in den loop van
den dag zooveel mogelijk al zijn ernstige patiënten te bezoeken, tegen etenstijd vrij
te zijn en dan 's avonds niet meer gestoord te worden. Want de heer en mevrouw van
Kampen zouden bij hen komen eten, en dat was voor hem, zoowel als voor zijn
vrouw, een groot feest, waar hij zich altijd bijzonder op verheugde. En hij vond het
heerlijk, dat Pim jarig was.
Hij was nog maar nauwelijks de kamer uit, of Kimmy kondigde met luid gedruisch
uit de verte reeds haar komst aan. Pim zat op den vloer te spelen met zijn auto-tje,
toen hij haar uit de keuken hoorde roepen:
‘Pim! Pim! Hieg is Kimmy!’
Even later hoorde hij haar in de hall, en haar voetstappen werden geaccompagneerd
door een rollend geluid over de marmeren vloersteenen.
‘Bom!’ klonk het tegen de kamerdeur, die van den schok opensprong. En toen
verscheen Kim in de kamer met een mooi kruiwagentje, nog veel mooier en grooter,
dan die door den auto aan stukken gereden was. En Kimmy werd op den voet gevolgd
door haar Moeder, die haar toeriep:
‘Wees toch niet zoo onbesuisd, Kim, je bent veel te wild en bonst overal tegen
aan. - En wat zou je nu zeggen tegen Pim?’
‘Kguiwagen! Nieuwe kguiwagen! Voog Pim!’ riep Kimmy, die blij was, dat zij
zoo'n mooi cadeau voor Pim had. ‘Vinden Pim dien mooi?’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
73
‘Ja, mooi,’ zei Pim, en hij nam den kruiwagen van haar over en reed ermede de kamer
door.
‘En moet Kimmy nu Pim niet feliciteeren?’ vroeg haar moeder. ‘Toe dan, Kim....’
‘Hoe moet Kimmy fleseteegen?’ vroeg Kim, die er niet het flauwste begrip van
had, hoe zij dat doen moest.
‘Dan moet Kim Pim een handje en een kusje geven en zeggen: ‘Wel gefeliciteerd
met je verjaardag, Pim.’
Maar dat duurde Pim veel te lang. Hij greep Kimmy's hand, trok haar de kamer
uit en zei:
‘Pim heeft een mooi paard. Ga meê. Een echt paard, met haar en met oogen enne
- enne - enne met alles.’
Kimmy, die in haar blijdschap, dat zij Pim een mooien kruiwagen mocht geven,
het hobbelpaard bij haar komst gepasseerd was zonder het op te merken, keek thans
haar oogen uit naar het prachtige dier, en was verrukt, toen Pim er behendig opklom
en aan het hobbelen ging om er van te duizelen.
‘Huup paard! Huup paard!’ riep hij telkens, en hij rukte parmantig aan de leidsels
en ging ten slotte zelfs in de stijgbeugels staan, want hij was niet bang uitgevallen.
En Kim vond het zoo prachtig, dat zij in het rond sprong van pleizier, zonder goed
uit haar oogen te kijken, met het gevolg, dat zij over haar eigen beentjes struikelde
en onder het steigerende hobbelpaard terecht kwam, dat met ruiter en al omviel. 't
Gebeurde zoo snel, dat Pim niet eens tijd had gehad om zijn voeten uit de stijgbeugels
los te maken, en 't gaf een heel tumult. De beide Moeders kwamen verschrikt uit de
kamer geloopen en sloegen de armen ten hemel.
‘Daar heb je 't al! Daar heb je 't al!’ jammerde Pims Moeder. ‘Heb ik het niet
voorspeld? Maar Gert ziet nergens gevaar in....’
Zij werd in haar jammerklacht gestoord door een luid gelach, want Pim en Kim
bleken het geval zoo vermakelijk te vinden, dat zij er luidkeels om lachen moesten.
Zij krabbelden om het hardst onder het paard vandaan, en probeerden het met vereende
krachten weer op de been te helpen, wat hun uitstekend gelukte. En toen zette Kim
haar voetje in den stijgbeugel, en hobbelde er weldra lustig op los, tot groote verbazing
der beide Moeders.
‘Zie je dat, Ans, zeg, zie je dat?’ riep tante Fré uit, terwijl zij van
C.J. Kieviet, Pim en Kim
74
verbazing haar handen in elkaar sloeg. ‘Wat een handig ding, hè, net kwikzilver, zou
haar Vader zeggen. Zoo'n kleine kwikstaart!’
‘Vlug is ze,’ beaamde tante Ans, ‘maar Pim kan er ook heelemaal alleen
opklimmen. Is dat ook geen sterk stukje?’
‘Pim wil er ook op!’ riep Pim.
‘Daag gaat-ie, daag gaat-ie!’ juichte Kim, die zoo hard hobbelde, als het maar
gaan kon.
Maar Pim stuitte het paard in zijn vaart, en hij hield niet op, of zijn
Moeder moest hem er ook optillen, waar zij niet veel lust in had.
‘Maar kind, dat is toch veel te gevaarlijk? Dan zul-je er immers weer afvallen!’
‘Neen,’ riep Pim, - ‘dat hindert niet, til er mij maar op; Pim is niet bang.’
En zijn Moeder was zoo goed niet, of zij moest hem zijn zin geven. Zij tilde Pim
achter Kimmy op het hooge ros, maar legde aan weerskanten van het paard een paar
lange kussens op den grond, zoodat
C.J. Kieviet, Pim en Kim
75
de kinderen eventueel minder kans zouden hebben om zich te bezeeren.
En toen hobbelden Pim en Kim er vroolijk op los. Hun juichkreten vulden het
heele huis, en de twee Moeders moesten er smakelijk om lachen. Het duurde wel
een half uur, eer Pim en Kim er genoeg van kregen, maar eindelijk toch lieten zij
zich van het paard afglijden, om een poosje naar buiten te gaan, want het was prachtig
najaarsweer, en zij konden het in huis langer niet uithouden.
‘Maar Pim, eerst moet je eens bij me binnen komen, want ik heb ook nog een mooi
cadeautje voor je. Dat heb je nog niet eens gezien,’ zei tante Fré.
Pim volgde haar in de kamer, en kreeg van tante Fré een groot pak, dat hij zelf los
mocht maken. Hij ging er mede op den grond zitten en probeerde, daarbij ijverig
bijgestaan door Kimmy, die bij hem zat, de touwtjes los te maken. Dat bleek voor
de twee kleintjes geen gemakkelijk werkje te zijn, maar eindelijk toch kwamen zij
er mede klaar. De papieren werden er afgewikkeld, en toen kwam er een prachtige,
gekleurde hoepel te voorschijn, versierd met bellen, die lustig rinkelden, als er
gehoepeld werd. Aan de as was een metalen stok bevestigd, met twee verlengstukken,
zoodat men hem korter en langer kon maken.
Wat was Pim in zijn schik met dien mooien hoepel. Hij draafde ermede de kamer
door, en verlustigde zich in het geklingel der bellen en in de fraaie kleuren van het
wiel. Hij vond het een schitterend cadeau, maar vergat Tante er voor te bedanken.
Doch die was niet tevreden, of zij moest er een kusje voor hebben, wat Pim er haar
dan ook, tusschen twee ritten door, terloops voor gaf. En toen rende hij, luid rinkelend,
en gevolgd door Kim met den kruiwagen, de kamer uit en den tuin in.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
76
Tiende hoofdstuk.
Van kikkers en een varkentje.
Zij werden al dadelijk uit den tuin teruggeroepen, want Kim moest haar warm, rood
manteltje, en Pim zijn dikke jasje aantrekken. 't Was te koud, om in zomertenue te
blijven.
Toen holde Pim alle paden van den tuin door. Kim probeerde hem met het
kruiwagentje bij te houden, maar dat ging niet; de hoepel was veel gemakkelijker te
hanteeren dan de kruiwagen. Ha, wat rinkelden die bellen vroolijk:
tingting-tingelingetingting klonk het overal, waar Pim liep. Kim vond het zoo mooi,
dat zij den kruiwagen in den steek liet, om bij Pim te komen, en toen renden zij samen
den tuin door, om de beurt den hoepel vasthoudende, tot zij geheel buiten adem waren
en haast niet meer konden.
Daarom gingen zij samen een poosje in den zandbak spelen. Hu, wat was dat zand
koud. Hun handjes werden er eerst rood en vervolgens paars van, en hun vingertjes
werden eindelijk zoo stijf, dat zij de vormpjes, om poffertjes te bakken, bijna niet
meer vast konden houden. Telkens staken zij hun vingers in hun mondje, om ze weer
warm te blazen, maar veel hielp dat niet. Zij werden dadelijk weer koud. Kim zat
ten slotte met haar handjes in de zakken van haar manteltje, en Pim stak de zijne diep
in zijn jaszakken.
Eindelijk stapte Kim den zandbak uit, en Pim volgde haar op den voet. Samen
kwamen zij in de aardbeibedden, die nog dik in de roodachtig groene bladeren zaten.
Opeens voelde Kim iets tegen haar been opspringen.
Wat was dat? - Ha!
C.J. Kieviet, Pim en Kim
77
‘Kijk, - kijk, daag spgingt een kikkeg!’ riep zij Pim toe.
‘Waar?’ vroeg Pim.
‘Dáág! - Dáág spgingt-ie!’ riep Kim.
Ha, daar zag Pim hem, en dadelijk begon hij den springersbaas te achtervolgen,
om hem te grijpen. Ja, 't was een geweldige springersbaas. Met één sprong wipte hij
haast over een aardbeienbed heen, en 't bleek een moeilijk werkje, om hem te vangen.
't Was een groote, hoor, en hij zag er welgedaan uit. Hij blonk van welgedaanheid.
‘Pak hem, Pim, pak hem!’ riep Kim hem toe.
En Pim deed zijn uiterste best. Hij sprong even hard tusschen de aard- beiplanten
rond als de kikvorsch, en kon hem nog niet krijgen, want het beest was veel vlugger
dan hij. Maar toen kwam Kim hem te hulp, en lenig als zij was, kreeg zij hem spoedig
te pakken. Ha, wat was het een groote; Kim kon hem haast niet vasthouden, zoo deed
hij zijn best om te ontsnappen. Kim vond hem mooi; 't was een gele met zwarte
vlekken op zijn rug.
‘Geef hier,’ zei Pim, ‘'t is mijn kikvorsch.’
‘Dáág,’zei Kim, terwijl zij he maan Pim gaf. ‘Daag hebjij mooien kikkeg.’
Pim stopte hem in zijn jaszak, maar nauwelijks had hij zijn hand teruggetrokken,
of de kikvorsch richtte zich op en keek boven den rand van zijn zak uit.
‘Pas op, pas op, de kikkeg kguipt eg uit,’ riep Kim, die het zag.
Pim duwde hem vlug naar beneden, maar 't hielp niet; op 't volgende oogenblik
werd de kop van het dier weer zichtbaar.
‘Ga weg! Ga weg!’ riep Pim, en hij duwde hem weer terug, tot opeens de kikvorsch
zich met kracht ophief en bijna ontsnapte. Kim greep hem nog juist bijtijds bij zijn
achterpoot.
‘Hieg heb je mijn zakdoek,’ zei ze, terwijl ze er een uit haar zak te voorschijn
haalde. ‘Gol hem daagin, dan kan hij niet meeg weg.’
Kim had gewoonlijk wel twee of drie zakdoekjes bij zich, soms wel vier, want in
eiken mantelzak had zij er een, en ook de beide zakjes van haar schortje waren er
meestentijds van voorzien. Zij had een bepaald zwak voor zakdoekjes, en haar moeder
vond het een onschuldig vermaak, dus ging zij er haar niet in tegen.
Pim rolde den grooten, glimmenden kikvorsch in den zakdoek en borg hem op.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
78
‘Zie zoo, die kan niet meer weg,’ zei hij. ‘Dat is mijn kikker.’
Even later zagen zij er weer een tusschen de aardbeiplanten springen, en zij maakten
er dadelijk jacht op.
‘Die is voog Kim, die is voog Kim!’ riep Kimmy. Ha, wat was het ook een groote,
en wat kon hij geweldig springen. Zij konden hem haast niet krijgen. Maar eindelijk
werd hij toch gevangen. Kim rolde hem ook in een zakdoekje en borg hem in haar
mantelzak, waarin zij bovendien haar hand nog stak, om hem het wegvluchten te
beletten, zoo hij pogingen daartoe in het werk mocht stellen.
Even later zagen zij Betje, het dienstmeisje, met een paar emmers naar de schuur
gaan, om ze vol water te pompen. Dadelijk voegden zij zich bij haar, om haar bij
dien arbeid behulpzaam te zijn.
‘Kimmy wil ook ggaag pompen,’ riep Kim Betje toe.
‘Pim ook. Pim is sterk,’ zei Pim.
‘Goed,’ zei Betje, ‘Pim eerst dan, omdat hij jarig is.’
Pim pompte, wat hij kon, maar Betje moest hem een beetje helpen, want de slinger
ging zwaar. Het water stroomde met een dikken straal in den emmer.
‘Pompen! Pompen! Pompen!’ zong Kim, en toen de emmer vol was, zei ze:
‘Nu Kim, Betje, nu mag Kim pompen.’
‘Ja,’ zei Betje.
Zij zette den gevulden emmer een weinigje op zij, en plaatste den andere onder
de tuit van de pomp. Kimmy greep den slinger met beide handen vast en werkte, wat
zij maar kon.
‘Pom - pen, - pom-pen, - pom - pen!’ zong zij.
En Pim had ondertusschen wat leuks bedacht. Hij had den zakdoek uit zijn zak
gehaald, den kikker van zijn windselen ontdaan en hem daarna in den emmer
geworpen, om hem te laten zwemmen. De kikker scheen het verrukkelijk te vinden,
veel prettiger dan in den zakdoek opgerold onbeweeglijk in Pims zak te moeten
zitten. Hij dook tot op den bodem, kwam weer naar boven, strekte de lange
achterpooten, probeerde tegen den kant van den emmer op te kruipen, maakte
sprongetjes, om over den rand te wippen, kortom, hij was geen oogenblik in rust,
zeer tot vermaak van Pim, die al zijn bewegingen met de grootste aandacht volgde.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
79
‘Pom - pen! - Pom - pen! - Pom - pen!’ zong Kimmy. Telkens als zij den slinger
omhoog haalde, zong zij ‘pom’, en bij bij het neerduwen ‘pen’, tot de emmer geheel
vol was.
‘De emmeg is vol, Betje!’ riep Kim.
‘Ja, ze zijn alle twee vol, en ik dank jullie wel voor je hulp.’
Zij nam den pasgevulden emmer bij het hengsel, keerde zich een halven slag om,
greep met haar andere hand het hengsel van den tweeden emmer, en wilde juist met
haar vrachtje wegloopen, toen zij een aller-akeligsten kreet slaakte en de beide emmers
op den grond liet vallen.
Wat was er gebeurd?
Zij had plotseling Pims kikvorsch gezien, die zich geweldig inspande om uit den
emmer te komen, en Betje was nergens zoo bang voor als voor muizen en kikkers,
maar voor kikkers nog het allermeest. Toen zij dan ook plotseling Pims grooten,
gelen kikker ontwaarde vlak onder haar hand, was haar een doodschrik om het hart
geslagen, en had zij onder een luiden gil de beide emmers laten vallen. Het water
stroomde over den steenen vloer en de kikker hupte met groote sprongen rond, niet
wetende, waarheen zich te wenden.
Betje stond daar doodsbleek van den schrik als vastgenageld op den vloer, en
staarde met groote oogen den angstwekkenden kikker aan. Opeens kwam het dier
met een grooten sprong in haar onmiddellijke nabijheid, wat haar het angstzweet
deed uitbreken. Zij slaakte een nieuwen gil en bukte zich, om haar rokken stijf om
haar beenen te wikkelen.
O wee, de kikker maakte weer een sprong en kwam op haar voet terecht. Toen
nam ook Betje een sprong, want zij was ten einde raad, - en toen nog een, en nog
een....
Kim en Pim konden haast niet blijven staan van het lachen. Eerst meenden zij, dat
Betje een grapje maakte en hun ten pleiziere voor kikker speelde, wat zij heel grappig
vonden, maar toen het hun langzamerhand duidelijk werd, dat Betje doodsbang van
het dier was, kende hun vreugde geen grenzen, en zij lachten, lachten, dat het schuurtje
er van trilde. 't Was ook te mal! Wie was er nu bang voor een kikvorsch! Pim niet,
en Kim evenmin.
‘Maak de deur open, maak de deur open!’ gilde Betje de kinderen toe van uit den
hoek van de schuur, waar zij zich bevond. ‘- O, o, daar komt dat verschrikkelijke
beest weer aan, - maak
C.J. Kieviet, Pim en Kim
80
de deur open, Pim, - toe Kim, doe jij het maar. - Ga weg, beest, ga weg!’
De kikker leek het toevallig wel juist in het bijzonder op Betje verzien te hebben,
want telkens bewoog hij zich in de richting, waar zij zich bevond.
Pim had intusschen niet veel lust, om aan den wensch van Betje te voldoen, want
dan zou de kikker waarschijnlijk naar buiten springen en de vlucht nemen. Neen, dat
moest niet. Pim wilde hem nog niet graag kwijt. Hij liep dus op den kikvorsch toe
en wist hem, met behulp van
Kim, in een hoekje van de schuur te grijpen. Hij rolde hem weer in Kims zakdoekje
en borg hem in zijn jaszak. De ondervinding had hem geleerd, dat hij daar veilig zat.
Betje dweilde den vloer op en pompte de beide emmers ten tweeden male vol.
Pim en Kim mochten haar daarbij niet meer helpen, integendeel, zij stuurde hen den
tuin in uit vrees, dat anders misschien de verschrikkelijke kikker weer ontsnappen
en haar opnieuw een doodschrik op het lijf jagen zou. Die kans wilde zij niet meer
loopen.
Pim en Kim kwamen weer in hun zandbak terecht en spitten de beide kruiwagentjes
vol. Juist wilden zij er mede wegrijden, toen Mina, het dienstmeisje van Kims Moeder,
daar verscheen met een pakje in haar hand.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
81
‘Dag Pim,’ zei ze, ‘wel gevisiteerd met je verjaardag, en hier heb ik een persentje
voor je. Kijk eens, wat een mooi varkentje van sukkela. Ziet er dat niet lekker uit?’
‘Ja,’ zei Pim, ‘erg lekker.’ Zonder verder boe of ba te zeggen, nam hij het aardige
geschenk van haar aan.
‘En wat zeg je nou?’ vroeg Mina, die wel graag wat meer pleizier van haar
milddadigheid wilde hebben. ‘Wat zeg je nou, Pim?’
‘Niks,’ zei Pim, en hij beet het varken een oor af.
‘Zeg je nu niet: dank je wel, Mina?’
‘Ja,’ zei Pim, en vergastte zich aan het tweede oor.
‘'t Is geen vagken,’ beweerde Kim, die met aandacht de werkzaamheden van Pim
volgde en ook wel graag een stukje zou lusten.
‘Wèl, - 't is wèl een varken,’ zei Pim, en hij beet hem een voorpootje af.
‘Niet, 't is niet vagken,’ hield Kim vol. ‘Ik zie niet de wogsten, en vagkens moeten
wogsten hebben. - Smaakt het lekkeg, Pim?’
‘Ja,’ zei Pim. ‘Proef maar.’
Hij beet een achterpoot los, nam hem uit zijn mondje, en gaf hem aan Kim, die er
heerlijk aan smulde.
‘Lekkeg, lekkeg,’ zei Kim. ‘Maag het is niet een vagken, want ik zie de wogsten
niet.’
Mina liep lachend naar haar keuken terug, en even later klonk de stem van Betje,
die de kinderen riep om binnen te komen.
‘Pim en Kim, binnen komen,’ riep zij. ‘Er is visite! Je moet dadelijk komen!’
't Was toen al een paar uur na de koffie. -
C.J. Kieviet, Pim en Kim
82
Elfde hoofdstuk.
Er komen dames op theevisite.
't Was zoo, drie dames, waar tante Ans wel aan huis kwam, hadden zich ter eere van
Pims verjaardag opgemaakt, om hem te komen feliciteeren. 't Waren lange, statige,
deftige dames, die kaarsrecht op hun stoel zaten en heel langzaam spraken. Pims
Mama had haar mooiste theeservies voor den dag gehaald, en presenteerde geurige
thee in fijne porceleinen kopjes, en heerlijke bonbons, ook al ter eere van Pims feest.
En dan was er nog een jonge dame gekomen met een vroolijk gezicht, om Pim te
feliciteeren. Zij woonde niet ver van Villa Rozenhof, en kwam wel meer een bezoek
brengen in het doktershuis.
Daar kwamen Pim en Kim, de twee onafscheidelijken, binnen, met roode wangen,
paarse handjes, en min of meer natte neusjes van de kou. Tante Fré was er natuuilijk
ook.
‘Ha, daar is de jarige,’ klonk het uit den mond der dames. ‘Kom eens hier, lieve
jongen, laat mij je eens feliciteeren.’
Pim verscheen schoorvoetend in den kring en nam de kusjes in ontvangst,
waarmede hij vereerd werd, benevens de chocolaadjes, die zij voor hem hadden
medegebracht.
De jonge dame gaf hem een vierkante doos, waarvan het deksel dichtgehouden
werd door een haakje, dat in een oogje sloot.
‘Hier Pim,’ zei ze, ‘dat is voor jou. Doe dat haakje maar los, dan zul je eens wat
grappigs zien.’
Pim nam het geschenk in zijn beide verknuffelde handjes en maakte het haakje
los, vreeselijk nieuwsgierig, wat er wel te voorschijn zou komen.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
83
Hij lag haast met zijn neus op het deksel, en Kim ook, dat spreekt vanzelf, want zij
was even nieuwsgierig als Pim.
Nauwelijks was het haakje uit het oog verwijderd, of wip, daar vloog het deksel
vanzelf met een vaart in de hoogte, en rees er een leelijk kereltje uit de doos omhoog.
Het had een grooten, witten baard, vreeselijk leelijke oogen en een open mond met
vervaarlijke tanden.
‘Hu!’ riep Pim, die niet weinig schrok van de leelijke verschijning.
‘O!’ riep Kim, die ook niet wist, wat er gebeurde.
En beiden trokken hun hoofd met een ruk achteruit.
Alle dames moesten om het geval lachen, maar Kim gaf het leelijke kereltje boos
een draai om zijn rechteroor, waardoor het naar links overboog, en toen een draai
om zijn linkeroor, waardoor het een zwenking naar rechts maakte. Daarop verhief
het zich weer recht overeind en keek Pim en Kim strak aan.
‘Jou leelijke vent!’ riep Kim, die nog boos was van den schrik.
Maar Pim begon te lachen. Hij drukte het kereltje naar beneden en deed het deksel
weer op het haakje. Daarna hield hij de doos vlak voor Kimmy's neus, maakte het
haakje los, en wip, daar vloog het ventje weer omhoog.
Toen moest Kim ook lachen, en om de beurt sloten zij het ventje op, om hem op
't volgende oogenblik weer omhoog te laten springen.
Zij vonden het een verbazend leuk spelletje.
‘En wat heb je nog meer gekregen, Pim?’ vroeg een van de dames.
‘Een hobbelpaard, met echt haar en echte oogen, o zoo mooi,’ zei Pim.
‘En een hoepel met bellen,’ zei Kim, die met de mooie geschenken net zoo blij
was als Pim. Als zij ze zelf gekregen had, zou ze onmogelijk blijder geweest kunnen
zijn.
‘Ja,’ zei Pim, ‘en een varkentje van chocolade.’
‘Niet waag,’ beweerde Kim, ‘'t is niet een vagkentje, want het heeft niet wogsten.’
Iedereen schoot in een lach bij die opmerking.
‘'t Is wel, kijk maar,’ zei Pim, terwijl hij het invalide beestje te voorschijn haalde
en aan het gezelschap vertoonde, wat natuurlijk weer een nieuwe bron van vermaak
was, want de ooren, de staart en de pooten waren al geheel verdwenen, en zelfs de
romp was als zoodanig haast niet meer herkenbaar.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
84
‘En een mooie auto, die zelf rijden kan,’ vervolgde Pim.
Hij zocht zijn auto ergens van den vloer en wond hem op. Toen riep hij: toet - toet
-! En daar rolde het wagentje met groote vaart over den vloer, tot het tegen een
kastdeur optornde, en daar ratelende en snorrende bleef staan, omdat het niet verder
kon.
‘Prachtig, Pim, buitengewoon mooi,’ vonden de dames.
‘Wat heb jij veel cadeautjes gekregen. Ik wou, dat ik ook maar gauw jarig was,’
zei de oudste van de dames.
‘Ik heb ook nog een kikker,’ zei Pim, die al zijn schatten graag wilde vertoonen.
‘Een kikker?’ vroeg de dame weer, denkende dat het er eentje van blik zou zijn,
die, evenals de auto, opgewonden kon worden en dan spring-bewegingen maakte.
‘Kan hij mooi springen?’
‘Nou, of 't ie!’ riep Pim trotsch, terwijl hij den zakdoek uit zijn jas te voorschijn
haalde.
‘Kimmy ook een mooien kikkeg,’ zei Kim, terwijl zij Pims voorbeeld volgde.
Op 't volgende oogenblik liet Pim zijn kikvorsch op den vloer springen, en zette
Kim den hare op de tafel, tusschen de kopjes, suikervaas, theepot en melkkan.
‘Hup!’ sprong Pims kikvorsch in de richting van de beenen der dames.
‘Hup!’ sprong de kikker van Kimmy, en kwam, tot Kims groot vermaak, boven
op den theepot terecht, waar hij zich evenwel dadelijk af liet glijden, omdat het er
hem veel te glad, maar bovendien ook veel te heet was.
De onverwachte verschijning van de twee groote kikkers bracht, zooals te begrijpen
is, een verschrikkelijk tumult te weeg. Gillende vlogen de dames overeind, niet alleen
de visite, maar ook de Mama's van Pim en Kim, want zij vonden kikkers vreeselijk
enge dieren, even eng als spinnen en muizen.
Allen sloegen de rokken bij elkaar en stijf om hun beenen, en trachtten zich hier
of daar in veiligheid te stellen, en zij gilden van angst en schrik. Twee van de dames
gebruikten de fauteuils, waarop zij gezeten hadden, als vluchtheuvel, en volgden met
angstige blikken de vervaarlijke sprongen van Pims gelen kikvorsch, die, evenals de
dames, een goed heenkomen zocht, maar het nergens kon vinden. Hij sprong heren derwaarts en
C.J. Kieviet, Pim en Kim
85
joeg iedereen op de vlucht, in wier nabijheid hij kwam. En dat vluchten ging met
een hevig gillen gepaard. Ook de jonge dame bewoog zich in alle richtingen door
het groote vertrek, maar toch moest zij lachen om het malle van het geval. En kwam
de kikvorsch onder een van de fauteuils
terecht, waarop de twee oudere dames een toevluchtsoord hadden gezocht, dan
ontstond er een hevig angstgeschrei en probeerden zij, echter tevergeefs, op de leuning
te klimmen.
‘O, o, o, grijpt hem! Vangt hem! O, daar is-ie, daar is-ie, dáár, - dáár, - daar onder
de canapé, - neen, nu onder de tafel, - dáár, - nu bij de piano, - o, daar komt-ie! Daar
komt-ie!’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
86
Pim en Kim wisten geen raad van het lachen, want die groote vrees voor een
onnoozelen kikvorsch konden zij zich in het geheel niet begrijpen, daar zij zelf er in
het minst niet bang voor waren.
‘Ksss! ksss! ksss!’ gilde de oudste dame tegen Pims kikker, die weer regelrecht
koers zette naar haar vluchtheuvel, waar zij zich echter allerminst veilig voelde. Ja,
Pims geeltje bracht een heele ontsteltenis teweeg.
Maar Kims kikvorsch, een groote groene, maakte het nog veel erger. Herhaaldelijk
sprong hij op den theepot, die hem bijzonder scheen aan te trekken. Misschien wel
zag hij dat voorwerp voor water aan, want het was een zilveren pot, die verbazend
mooi glom, wel zoo mooi als helder water, waarin het zonnetje schijnt.
Maar telkens liet hij er zich, vanwege de hitte, weer afglijden. Eindelijk scheen
hij genoeg van den theepot te krijgen. Hij sprong krachtig omhoog en kwam in het
nog half-gevulde theekopje van een der dames terecht, dat omkantelde en van de
tafel viel. Gelukkig was het nog niet stuk. Toen sprong hij met een achterpoot in het
melkkannetje, dat ook al omviel, en vervolgens in de kristallen suikervaas. Met een
gesuikerd buikje wipte hij eindelijk van de tafel af, en bewoog zich verder met groote
sprongen over het mollige karpet, dat den vloer bedekte.
De dames bleven in doodsangst verkeeren, en Pims Moeder wist zich geen raad.
‘Grijp toch die beesten, Pim, - grijp ze!’ riep ze wel honderdmaal, maar Pim en
Kim vonden het geval bijzonder vermakelijk, en sprongen even lustig rond als de
twee kikkers.
Eindelijk wist Mama raad.
Met een angstigen blik op de twee beesten, die zich op een gegeven oogenblik
achter in de kamer bevonden, liep zij vlug als een haas naar de bel en drukte
zenuwachtig op het knopje.
Even later verscheen Betje.
‘Mevrouw?’ vroeg zij, en in de grootste verbazing keek zij naar de twee dames,
die op de fauteuils stonden, en heftig met hun armen zwaaiden en de erbarmelijkste
kreten slaakten, en naar de verschrikte gezichten der andere aanwezigen, en naar het
kopje op den grond en de ruïne op de tafel, en zij begreep niet, wat er aan de hand
was.
‘Betje, haal dadelijk de tang en vang die twee beesten daar,’ gebood Pims Moeder.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
87
‘Beesten? Welke beesten?’ vroeg Betje, - maar opeens zag zij de twee kikkers op
haar afspringen, en toen week alle kleur van haar gelaat, en zij slaakte een gil, - en
vloog de kamer uit, om natuurlijk niet terug te keeren.
Pim en Kim sprongen nog steeds even vroolijk rond als de twee kikkers, en
amuseerden zich kostelijk.
‘Die komt niet terug!’ riep de oudste dame van haar fauteuil, Betje bedoelende,
die zoo overhaast de vlucht genomen had. ‘Zoo'n lafhartig schepsel!’
‘Neen,’ riep de andere dame van haar vluchtheuvel, ‘die komt niet terug. Dat
domme mensch is zelf veel te bang.’
‘Pim,’ riep toen zijn Moeder, ‘als jij die kikkers vangt, krijg je het lekkerste taartje,
dat er in huis is; dan mag je het zelf uitzoeken. Maar gauw dan!’
Ha, dat was een kolfje naar Pims hand, want hij was dol op taartjes.
‘Mag Kim ook vangen?’ vroeg Kimmy, die ook grooten trek in een taartje had.
‘Ja, dan krijgt Kim ook een lekker taartje,’ beloofde tante Ans, terwijl zij haastig
een grooten sprong maakte, omdat een van de kikkers dicht in haar nabijheid kwam.
In een oogenblik kropen Pim en Kim over den vloer rond en grepen naar links en
rechts, om de kikkers te vangen en aldus hun taartjes te verdienen.
Kim had haar groentje al heel gauw te pakken en liep er in triomf mede naar tante
Ans toe, om hem te laten zien. Maar tante Ans maakte beenen, zoo hard zij kon.
‘Breng hem buiten, Kim, - gauw, - dadelijk! Hu, wat een eng beest!’
Pim kon zijn geeltje maar niet te pakken krijgen, waarom Kim besloot, hem te
hulp te komen. Met den kikker in haar hand, kroop zij over den vloer, en samen met
Pim dreven zij den springersbaas in een hoekje, waar Pim hem eindelijk kon grijpen.
Hij liep met zijn gevangene naar de dames, die weer wat tot rust kwamen, en zei:
‘Kijk eens, wat een mooie!’
Maar o wee, in minder dan geen tijd stonden de twee oudste dames weer op de
fauteuils, en stoven de anderen ieder een kant op.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
88
‘Brengt die beesten buiten, - brengt ze buiten!’ riep tante Ans.
En toen voldeden Pim en Kim aan dat bevel, gedachtig aan de beloofde taartjes,
waarin zij grooten trek hadden.
Maar toen zij weer binnen kwamen, werden zij eerst naar de keuken gestuurd,
naar Betje, om hun handjes te laten wasschen.
‘Met die vieze kikkerhanden mag je geen taartjes eten,’ zei tante Ans. ‘O foei, wat
een bedoening.’
‘Kikkers zijn niet vies,’ zei Pim.
‘Neen,’ beweerde ook Kim, ‘kikkegs zijn niet vies, zij wasschen zich den heelen
dag in het wateg.’
‘Ja, ja, ga maar,’ zei tante Ans. ‘En breng me zulke beesten nooit meer in huis. Maar wat is dat, dames, gaat u al vertrekken? Blijf nog een poosje. 't Spijt me, dat....’
‘Neen, 't is mijn tijd,’ zei de oudste dame met een half samengenepen mond, want
inwendig was zij erg boos over het voorgevallene, - ‘ik moet ook nog een andere
visite maken.’
‘En dan stappen wij meteen ook maar op,’ zeiden de anderen met een zuurzoet
lachje. ‘'t Is heusch onze tijd. Dank je wel voor je heerlijke kopje thee.’
Met een rood hoofd van de agitatie, en vreeselijk in haar wiek geschoten vanwege
het verstoorde theeuurtje, liet Mama de dames uit, maar op Pim en Kim kon zij toch
niet lang boos blijven, want zij begreep wel, dat ze nog te klein waren om te begrijpen,
hoe zij haar in verlegenheid hadden gebracht, en natuurlijk hadden zij het niet met
voordacht gedaan.
Zij liet Pim en Kim dus de lekkerste taartjes van de schaal uitzoeken, zooals zij
beloofd had, en stuurde hen toen den tuin weer in.
Tante Fré was de eerste, tot wie het belachlijke van het geval goed doordrong, en
hoe meer zij er over nadacht, hoe vermakelijker zij het begon te vinden. En toen 's
middags haar man en de dokter verschenen, en zij van het gebeurde zoo'n grappige
lezing gaf, dat de heeren niet tot bedaren konden komen van het lachen, - ja, toen
trok ook tante Ans heelemaal bij, en lachte zij er even hard om als de anderen.
‘Wat een jongen, die Pim!’ riep de dokter met bewondering uit. ‘'t Is een
wonderkind! Hoe krijgt hij het in zijn hoofd? Hahaha, ik wou, dat ik er bij geweest
was....’
‘En dan Kim!’ zei Mijnheer van Kampen. ‘Zoo'n kleine rakker,
C.J. Kieviet, Pim en Kim
89
om kikkers te vangen, - zoo'n kleine kwikstaart! Hahahaha, ja, òf ik er graag bij had
willen zijn. Ik kan me begrijpen, wat een consternatie het gaf, - die twee groote
kikkers. 't Is vermakelijk!’
‘Niet waar?’ riep de dokter uit, ‘'t is in één woord fameus, hahahaha, 't is fameus!’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
90
Twaalfde hoofdstuk.
Een vroolijke avond.
Een uurtje voor de feestelijke maaltijd zou beginnen, die ter eere van Pims verjaardag
werd aangericht, verschenen ook Kimmy's grootouders, die, zooals gezegd is, op
hetzelfde dorp woonden en ook op het diner waren gevraagd, en een half uurtje later
kwam ook tante Jet onverwacht binnenstappen. Zij was wel niet speciaal genoodigd,
maar zij wist, dat zij in het doktershuis ten allen tijde hartelijk welkom was. Zij werd
door iedereen, en niet het minst door Pim en Kim, met gejuich begroet, en allen
vonden haar komst een aangename verrassing.
Het regende dien dag als het ware cadeautjes voor Pim. Van Opa en Oma, zooals
Pim hen ook altijd noemde, hoewel zij in het geheel geen familie van hem waren,
kreeg hij een groot nest blokkedoozen, waarmede hij een hoogen toren kon bouwen,
o hé, veel grooter dan hij zelf was. En de doozen waren met prachtige plaatjes beplakt,
die hij niet genoeg bekijken kon, zoo mooi vond hij ze. Er stonden jongens en meisjes
op, en paarden, koeien, honden, katten, schapen, eenden, zwanen, - te veel om op te
noemen. Zelfs vreemde dieren, die Pim en Kim nog nooit gezien hadden, zooals
olifanten, tijgers en leeuwen, waren er op vertegenwoordigd. En van tante Jet kreeg
hij een doos vol met metalen eendjes, zwanen, en visschen van allerlei soort, die in
en op het water konden zwemmen. Ook was er een kleine hengel bij, waarvan de
haak vervangen was door een klein gemagnetiseerd stukje ijzer. Het grappige er van
was, als hij de dieren in een teil water liet zwemmen, dat ze vanzelf naar den hengel
kwamen, doordat zij door het magneetje werden aangetrokken. Pim en Kim vonden
het schitterend mooi en hengelden om de beurt.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
91
‘Kijk, kijk,’ riep Kim, ‘die ggoote zwaan zwemt den hengel achtegna! Dat is ggappig,
Pim.’
‘En die visch komt naar boven toe,’ zei Pim. ‘Haha, wat zwemt hij hard....’
‘Egg hagd!’ vond Kim. ‘Maag deze teil is veel te klein.’
Dat vond Pim ook, en samen gingen zij naar de keuken om een groote,
geëmailleerde kuip te halen, ongeveer voor een derde deel gevuld met water. Met
vereende krachten torsten zij die naar de achterkamer, om daar de hengelpartij voort
te zetten. De gasten zaten in de voorkamer, en lachten om de dwaze lezing van het
geval met de kikkers, die tante Fré ten beste gaf. O, o, wat werd er om gelachen!
Maar in de kinderen hadden zij geen erg, wat heel jammer was, want nu gebeurde
er een ongeluk, dat wel goed afliep, maar toch weer een heele consternatie te weeg
bracht.
Want toen Pim en Kim van de hengelpartij voorloopig genoeg hadden, gingen zij
door de kamer ravotten. Kim riep:
‘Pim kan me niet kgijgen,’ en meteen holde zij hard om de tafel heen. Aan den
anderen kant daarvan stond ze hem lachend op te wachten.
Nu, - dat liet Pim zich niet zeggen. Hij stond van den vloer op, en liep op Kimmy
af, maar toen Pim dicht bij haar gekomen was, dook zij plotseling onder de tafel en
kroop weer naar den anderen kant.
O, wat was die Kim vlug. Pim liep zoo hard hij kon om de tafel heen, om haar te
grijpen, maar Kim nam de vlucht. Wat hadden zij een pret. Kim lachte Pim hartelijk
uit, en Pim spande zijn uiterste krachten in, om haar te vangen. 't Spelletje werd hoe
langer hoe wilder. Eindelijk was Pim vlak achter haar, en Kim liep, wat zij loopen
kon. In de hitte van de jachtpartij vergat zij een oogenblik goed uit te kijken, en plons,
daar viel zij voorover in de kuip, zoodat het water ver in het rond spatte. En Pim
kwam vlak naast haar terecht, want het was een groote kuip, waarin Pim vroeger
meermalen zijn badje had gehad. Zij konden er met hun beiden best in.
Maar nu merkte het gezelschap in den salon wel terdege, dat er wat bijzonders aan
de hand was. Pim en Kim gilden in de eerste verrassing om het hardst, en het geplons
van het water deed allen verbaasd opspringen.
‘Hemel, wat gebeurt daar!’ riep tante Ans verschrikt uit, en zij liep
C.J. Kieviet, Pim en Kim
92
naar de achterkamer, om te gaan kijken, wat er gaande was. Kimmy's Moeder volgde
haar op de hielen, en ook de anderen kwamen verschrikt aanloopen. 't Was een
allerdwaast tooneeltje, waarop zij vergast werden. Pim en Kim lagen voorover in de
teil, met hun beenen nog buiten boord, en zij stelden de wanhopigste pogingen in
het werk, om zich uit hun natte en benarde positie te verlossen. Zij spartelden met
armen en beenen, maar gillen deden zij niet meer. Integendeel, telkens als zij met
inspanning van al hun krachten hun hoofd boven het water verhieven, klonk hun
schaterend gelach, want zij vonden het geval dol vermakelijk.
Dat zij werkelijk in levensgevaar zouden hebben verkeerd, als er geen grooteren bij
de hand waren geweest om hen te helpen, begrepen zij niet; daarvoor waren zij nog
te jong.
Tante Ans trok met een krachtigen greep haar dikken spruit omhoog, en tante Fré
haalde Kimmy op het droge. Daar stonden Pim en Kim, druipende van het water,
maar zij lachten zoo hard, dat de anderen van den weeromstuit wel mede moesten
doen.
‘Wat een ongeluksdag, - 't is in één woord verschrikkelijk!’ riep tante Ans uir,
terwijl zij hoogrood zag van de alteratie. ‘Vooruit, Pim, naar boven, om andere
kleeren aan te trekken, - en toe, Gert, bel jij even om Betje, om den boel hier op te
redderen. Wat een toestand!’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
93
Zij nam den druipenden Pim bij de hand en verdween met hem uit de kamer.
‘En jij gaat met mij meê naar huis,’ zei Kimmy's Mama tot haar dochtertje. ‘Houd
nu maar op met dat lachen, want zoo mooi is het niet.’
Maar zelf kon zij haar lachen haast niet houden.
Toen zij een kwartiertje later terugkwam, was alles voor het diner gereed en zag
de achterkamer er weer zoo gewoon uit, of er niets bijzonders was gebeurd.
Allen gingen aan tafel. Pim kreeg de eereplaats tusschen Papa en Mama, en Kim
zat tusschen haar Moeder en, op haar vereerend verzoek, tante Jet. De twee kinderen
hadden eigenlijk het allerliefst naast elkander gezeten, maar om verdere ongelukken
te voorkomen, had men met algemeen goedvinden besloten, hen gescheiden te houden.
Pim liet geen enkelen schotel voorbijgaan, want hij had weer een verbazend grooten
honger, maar Kim gebruikte als altijd heel weinig. Haar Moeder had de grootste
moeite, om wat bij haar binnen te krijgen. 't Leek wel, of zij nooit honger had. 't Was
echter een troost, dat zij er altijd even gezond uitzag en dat het haar nooit aan den
noodigen levenslust ontbrak. De dokter vond dat twee heel goede teekens en meende,
dat er voor haar ouders geen bijzondere reden was, om zich ongerust over haar te
maken.
Neen, veel eten deed Kim niet, maar toch was zij geen oogenblik in rust. Zij draaide
op haar stoel heen en weer, praatte tegen iedereen en over alles, stootte tweemaal
haar waterglas omver, dat gelukkig nog leeg was, liet driemaal haar vork vallen, wat
een mooie reden voor haar was, om zich even zooveel maal van haar stoel te laten
glijden, ten einde de vluchteling weer terug te halen, en was in één woord zoo
beweeglijk als kwikzilver.
‘Wat zit daagin?’ vroeg zij aan tante Jet, terwijl zij naar een van de flacons uit het
olie- en azijnstel wees.
‘Slaolie,’ zei tante.
‘En daagin?’
‘Mosterd.’
‘En daagin?’
‘Azijn.’
‘En daagin?’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
94
‘Dat weet je wel.’
‘Ja, pepeg,’ zei Kim. ‘En daagin?’
‘Dat weet je ook wel.’
‘Zout. Kim wil pgikkepgik, tante.’
‘Prikkeprik, wat is dat?’
‘Pgikwater,’ zei Kim, naar den met spuitwater gevulden syphon wijzende. ‘Mag
Kimmy een beetje pgikkepgik?’
‘Jawel,’ zei tante. ‘Ik zal je helpen.’
Zij trok den syphon naar zich toe en hield het glas onder de tuit. Maar dat was
Kim niet naar den zin.
‘Kim wil zelf pompen!’ riep zij, om welke malle uitdrukking allen in een lach
schoten.
‘Dat kan Kimmy nog niet,’ zei tante. ‘Kim is nog te klein.’
‘Kim is al ggoot,’ zei Kimmy. ‘Kim wil zoo ggaag pgobeegen.’
‘Goed, probeer het dan maar. Hier, op dit dingetje moet je drukken. - Gaat het
niet? - Zie je wel, dat je nog te klein bent? Harder drukken, Kimmy, veel harder.’
Natuurlijk vermoedde niemand, dat het Kim gelukken zou, en toch was dat het
geval.
‘Pompen! Pompen! Pompen!’ riep zij, en opeens spoot het heldere water met
zooveel kracht in het glas, dat het aan alle kanten weer bruisend over den rand vloog.
Tante Ans sprong alweer verschrikt van haar stoel op, maar de dokter riep haar
toe, terwijl hij er even smakelijk om moest lachen als alle anderen:
‘Kom, kom, Ans, blijf kalm, 't is maar schoon water, ha-ha-ha-ha, wie had dat van
dat kleine ding gedacht, 't Is verbazend handig.’
‘Net kwikzilver!’ riep haar Vader trotsch uit, maar tante Jet schoof, met roode
wangen van den schrik, den syphon zoo ver mogelijk uit Kims nabijheid.
‘Eén keer is al mooi genoeg,’ zei ze.
Een oogenblik later zaten ze allen plotseling in 't donker. Er was blijkbaar hier of
daar een stoornis in de electrische geleiding, want opeens gingen alle lichten tegelijk
uit.
't Maakte een eigenaardigen indruk, en aan het drukke discours, dat aan tafel
gevoerd werd, kwam een ontijdig einde. Allen keken gedurende een paar seconden
verwonderd om zich heen, zonder natuurlijk iets te zien.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
95
Opeens verbrak het fijne stemmetje van Kim de stilte, en klonk het:
‘Kimmy is weg!’
‘Pim is ook weg!’ klonk het van het andere einde van de tafel.
Mevrouw belde en Betje verscheen.
‘Betje, is in de keuken het licht ook uit?’
‘Neen Mevrouw, in de gang ook niet, alleen hier maar.’
‘O,’ zei de dokter, ‘dan weet ik het wel. Dan is er natuurlijk een stop gesprongen.
Heb maar een oogenblik geduld.’
Een halve minuut later brandden alle lichten weer in volle glorie en kon het diner,
dat iedereen heerlijk smaakte, tot aller genoegen worden voortgezet.
Het duurde, dat spreekt wel vanzelf, langer dan gewoonlijk, zoodat het voor Pim
en Kim, toen het afgeloopen was, eigenlijk al tijd was om naar bed te gaan. Tante
Ans sprak er dan ook al van, om Pim naar boven te brengen, maar Pim had nog niet
veel lust.
‘Eerst wil tante Jet nog een mooi spelletje doen?’ vroeg hij, en hij keek Tante
daarbij zoo smeekend aan, dat zij het hem moeilijk weigeren kon.
‘En nog een mooie vegtelling vegtellen?’ vleide Kimmy, die er ook nog niet veel
voor voelde, om al naar bed te gaan.
‘Goed dan,’ zei tante Jet, ‘omdat Pim jarig is. Jullie hebben nu vandaag al zooveel
pret gehad met je twee kikkers, dat ik je nog wat van twee andere kikkers wil vertellen,
die samen gingen trouwen en daarom een groot bruiloftsfeest vierden. Ik geloof, dat
het een heel mooie vertelling is. En dan gaan we tot slot nog een vroolijk spelletje
doen.’
Pim en Kim klapten in hun handjes van pleizier.
‘Hieg, voog den haagd,’ stelde Kim voor, ‘bij de mooie vlammetjes.’
‘Ja, ja, bij den haard,’ riep de dokter, ‘en dan doen we alle lichten uit; dat kan
prachtig worden.’
De dokter draaide het electrisch licht uit, Pim en Kim gingen voor den haard op
den grond zitten, en tante Jet nam bij hen plaats in een laag fauteuiltje. Het overige
gezelschap schaarde zich wat achteraf in gemakkelijke stoelen. De rosse vlammen
van het knapperende houtvuur, want het was een open haard, belichtten de hoofdjes
van Pim en Kim, en tooverden een gezelligen lichtgloed door het vertrek.
Toen begon tante Jet te vertellen, en o, zij kon het zoo mooi doen.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
96
Soms klonk haar stem helder en vroolijk, dan weer diep en somber, al naar de stof
van haar vertelling dat vereischte, en haar gebaren waren geheel in overeenstemming
met hetgeen zij zeide.
Toen allen gezeten waren, begon zij:
‘'t Was feest in den vijver, geen kikker bleef thuis,
Geen goudvlieg of tor, die niet even kwam kijken.
Twee kikkertjes trouwden, heel chic en heel fijn,
En iedereen liet zijn belangstelling blijken.
Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom,
Zij sprongen in 't rond bij 't gebom van de trom.’
‘Dat is ggappig!’ viel Kim in. ‘Kikkegs kunnen mooi spgingen.’
‘De gelen springen het hoogst!’ beweerde Pim, die aan zijn geeltje dacht.
‘Of ze!’ zei tante Jet. ‘Luister nu verder.’
‘De kikvorschen hadden den vijver versierd
Met slingers rondom en met lelies op 't water.
Twee sierlijke zwanen en eendjes in 't wit
Verhoogden de vreugd met hun vroolijk gesnater.
Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom,
Zij sprongen in 't rond bij 't gebom van de trom.’
‘Leuk!’ zei Kim. ‘Kimmy had eg wel bij willen zijn. Pim en Kim gaan ook tgouwen.’
‘Ja,’ zei Pim, ‘dan gaan wij ook dansen.’
Tante Jet vervolgde:
‘De heeren verschenen in smoking of rok, -’
‘Papa heeft ook smoking aan,’ viel Kim in.
‘Mijn Papa ook,’ zei Pim. ‘Omdat ik jarig ben.
‘De dames heel deftig in gala-japonnen,
't Gejuich en gejubel klonk ver in het rond,
Heel vroeg in den morgen was 't feest al begonnen.
Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom,
Zij sprongen in 't rond bij 't gebom van de trom.’
‘Bombombombom!’ riep Pim.
‘Stil!’ zei Kim, en tante Jet vervolgde:
C.J. Kieviet, Pim en Kim
97
‘In 't midden bevond zich een groot lelieblad,
Waarop in het groen het orkest was gezeten.
Violen en fluiten, een bas en een trom,
Geen enkel muziek-instrument was vergeten.
Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom,
Zij sprongen in 't rond bij 't gebom van de trom.’
‘Dat is leuk!’ zei Kim weer, die de woorden haast van Tante's lippen las. En deze
ging voort:
‘De Bruid en de Bruidegom waren zoo blij,
Ze hielden receptie van....’
‘Wat is geceptie?’ vroeg Kim.
‘Zij kregen visite,’ zei Tante. ‘Luister.’
‘Zij hielden receptie van dames en heeren.
Libellen.....
‘Wat zijn libellen?’ vroeg Kim weer.
‘Groote waterjuffers, die je wel op den vijver gezien hebt.’
‘Libellen en torren in gouden gewaad,
Die kwamen al buigend hen feliciteeren.
Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom,
Zij sprongen in 't rond bij 't gebom van de trom.
‘Het feest slaagde schitt'rend, de zon scheen zoo mooi,
De lucht was vervuld van hun vroolijk geschater.
De heeren vergastten zich aan een sigaar,
De dametjes smulden aan aardbeiënwater.
Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom.
Zij sprongen in 't rond bij 't gebom van de trom.’
Toen opeens richtte tante Jet zich half op in haar stoel en vervolgde met angst en
schrik in haar stem, terwijl zij haar gebogen armen een weinig ophief en haar blik
omhoog wendde:
‘Maar plotseling vaart door hen allen een schrik:
Een krijschend geluid in de lucht doet zich hooren.
Een reiger is daar, - en hij daalt naar den kant,
Hij komt om de vreugd' van het feest te verstoren.
Verwezen van schrik zwijgt de angstige drom,
Verstomd is de trom, er heerscht stilte alom.’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
98
Tante's stem klonk thans heel somber en laag, en Pim en Kim staarden haar met
groote oogen aan.
‘O, - o!’ zuchtte Kim zacht. ‘Die stoute geigeg. Hij wil de kikkegtjes opeten.’
‘Ja,’ zei tante Jet, ‘dat wou hij ook. Luister:
‘Met sprongen heel groot nemen allen de vlucht,
Zij springen in 't water en reppen de beenen;
Nog voordat de reiger den kant heeft bereikt,
Zijn allen reeds spoorloos in 't water verdwenen.
Verwezen van schrik zwijgt de angstige drom,
Verstomd is de trom, er heerscht stilte alom.’
Vol spanning waren Pim en Kim opgestaan en stonden nu ter weerszijden tegen
Tante aangeleund, die voortging met haar vertelling:
‘Vol liefde omarmde de Bruigom zijn Bruid;
Zoo zijn zij te zaâm van het blad afgegleden,
Zij daalden heel diep in het heldere nat,
En kwamen al bevend behouden beneden.
Verwezen van schrik zwijgt de angstige drom,
Verstomd is de trom, er heerscht stilte alom.’
De kinderen zeiden niets, maar stonden doodstil en keken Tante met groote, angstige
oogen aan. Tante vervolgde:
‘De reiger liep rond, maar vond nergens een prooi,
En plotseling kon hij geen poot meer verzetten.
Heel vroeg waren visschers aan 't werk daar geweest.
Zijn beenen, zoo lang, raakten vast in de netten.
Een glimpje van hoop vaart heel snel door den drom,
Maar nòg zwijgt de trom en heerscht stilte alom.’
‘O, als hij maag niet los komt!’ riep Kim angstig uit. ‘Dan gaat de stoute geigeg de
kikkegtjes toch nog opeten!’
‘Neen,’ zei Tante, ‘'t Werd nog veel erger voor hem. Luister maar:
C.J. Kieviet, Pim en Kim
99
‘Een jager verscheen aan den kant van den plas,
Hij werd op de jacht vergezeld door zijn honden.
De honden besprongen den reiger heel fel,
De vogel viel neer en stierf dra aan zijn wonden.
‘'t Gevaar is geweken!’ zoo juichte de drom,
Zij zwommen naar boven met fluit en met trom.’
Pim en Kim stonden thans kaarsrecht, en klapten in hun handjes van blijdschap.
‘Gelukkig!’ riep Pim. ‘Dàt is goed!’
‘Gelukkig!’ juichte Kim. ‘Nu kon hij de kikkegtjes geen kwaad meeg doen!’
‘Neen,’ zei Tante, ‘dat begrepen de kikkertjes ook.’
‘Een daverend vreugdegekwek klonk alom.
De kikkertjes konden 't niet beter begeeren.
De feesttafels werden in rijen gezet,
En ieder nam plaats om eens fijn te dineeren.
Oerekkek, zoo kwekte de vroolijke drom,
Zij hieven de glazen, rombom klonk de trom.’
‘En nu is de vertelling uit,’ zoo besloot Tante.
Pim en Kim sprongen in 't rond van pleizier.
‘Dat was een mooie vegtelling, Tante!’ riep Kim, en Pim was dat volkomen met
haar eens.
‘Mooi, tante Jet, heel mooi!’ riep haar zwager van Kampen haar toe.
‘Mijn compliment, Tante!’ riep de dokter, terwijl hij bij wijze van applaudissement
in zijn handen klapte, welk voorbeeld door al de anderen gevolgd werd.
Tante Jet lachte maar een beetje, en zei:
‘Nu het beloofde spelletje nog, en dan moeten Kim en Pim naar bed. Kom, allen
in een kring; iedereen moet meêdoen. We gaan het spelletje van “Vinger in den hoed”
doen.’
‘O wee, Kim,’ zei Grootvader, ‘dan gaat het weer knap-knap in Opa's knie.’
De kring werd gevormd, en daar ging het:
C.J. Kieviet, Pim en Kim
100
‘Vinger in den hoed, wie meê doet,
Van aaaaavond,
Met 'n kaaaaarsje,
Met een lichtje aan de deur,
Hoezeeeeeee!’
En allen hurkten lachend en joelend neer, en Grootvaders knieën knap-perden weer
om het hardst.
‘Nog eens doen, nog eens doen!’ riep Kim.
‘Nog eens doen!’ riep ook Pim.
En daar ging het weer, en nog eens, en nog eens, - en toen was het spelletje uit.
De kindertjes namen afscheid en werden in hun bedjes gelegd, en zoo kwam er
aan Pims verjaardag een einde.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
101
Dertiende hoofdstuk.
Een liedje van verlangen.
't Was daags voor Sint-Nicolaas.
Het mooie najaarsweer was voorbijgegaan, het had dagen en nachten achtereen
geregend, en gure herfststormen hadden door de schoorsteenen gebulderd en alle
boomen en struiken langs de straat en in de tuinen kaal geplukt. Geen groen blaadje
was er meer te zien, en 't was overal zoo vuil geweest, dat Pim en Kim onmogelijk
naar buiten hadden kunnen gaan, om daar te spelen. Neen, zij waren gedwongen
geweest, zich binnenshuis te vermaken, en dat was hun wonder wel gelukt. Zij hadden
zich geen oogenblik verveeld. Den eenen dag kwam Pim bij Kim, en den anderen
dag ging Kim bij Pim op visite, en zij hadden speelgoed in overvloed, om er zich
mede bezig te houden.
Kim was drie weken na Pim jarig geweest, en toen hadden zij weer een heerlijken
feestdag gehad. Van Pim had zij toen een nieuwen poppewagen gekregen, omdat de
hare door den auto kort en klein gereden was. En 's avonds had tante Jet weer een
mooie vertelling gedaan, waar Pim en Kim verrukt over waren geweest.
En nu zou het Sint-Nicolaas worden. Eerst wisten zij niet, wat dat te beteekenen
had, want het vorige jaar waren zij nog te jong geweest, om er veel van te begrijpen.
Maar nu was dat anders geworden. Zij wisten nu wel, dat Sinterklaas een goede,
oude man was, met een langen witten baard, en dat hij ieder jaar eenmaal uit Spanje
over kwam, om alle zoete kindertjes een cadeautje of wat lekkers te brengen. En zij
wisten ook, dat hij een zwarten knecht had, die Piet heette, en dat die twee samen
op paarden over de daken van de huizen reden en door den schoorsteen
C.J. Kieviet, Pim en Kim
102
binnen konden komen. Eerst vonden zij dat geen gezellig idee, vooral niet toen zij
hoorden, dat Piet een grooten zak bij zich had, en dat hij daarin alle stoute kindertjes
stopte, om hen mede te nemen naar Spanje, waar hij koek van hen bakte.
Neen, dat vonden zij in het geheel niet aardig van hem, maar zij putten troost uit
hun overtuiging, dat zij beiden bijzonder zoet waren en dus geen groot gevaar liepen,
om in den zak terecht te komen.
‘Pim is zoet,’ beweerde Pim telkens, als er van Sinterklaas gesproken werd.
‘Kimmy is nog veel zoeteg, hè Mama?’ vroeg Kim.
‘Ja, als Kimmy goed eet,’ zei Mama. ‘Kindertjes, die niet flink eten, vindt
Sinterklaas niet zoet.’
‘Mammie, Kim wil een botegham,’ zei Kim. ‘Mag Kimmy een boteg-hammetje.
Mammie?’
‘Pim twee boterhammen, dikkers,’ zei Pim.
Kimmy's Moeder moest er om lachen, maar zij gaf toch waar om gevraagd werd,
want Kim had 's morgens bij het ontbijt zoo goed als niets gebruikt.
‘Kimmy lust ggaag boteghammetjes,’ zei Kim, terwijl ze haar brood met smaak
oppeuzelde. ‘Heel, - heel egg ggaag.’
't Bleef hard regenen, maar 's middags kwam toch Kims Grootvader nog even
overloopen, want het was zijn vaste gewoonte, om eiken dag even te gaan kijken,
hoe zijn kleindochtertje het maakte.
‘Opa ggooten togen bouwen?’ was het eerste, wat Kimmy hem vroeg, toen zij
hem zag.
‘Ja,’ zei Grootvader. ‘Laten wij nog eens een grooten toren bouwen. Waar zijn de
blokken?’
‘Hieg!’ zei Kim, terwijl zij ze uit de kast haalde en bij Grootvader bracht. ‘Kom,
Opa, hieg op den ggond zitten.’
‘Goed,’ zei Grootvader, en weldra zat hij bij de twee kleintjes op den vloer in de
serre, waar de kinderen gewoonlijk speelden.
‘Deze eerst, Opa!’ zei Pim, terwijl hij hem het grootste blok aangaf.
‘Ja, deze eerst,’ zei Opa, en hij legde het blok met den open kant naar boven. Opa
haalde eiken dag opnieuw dezelfde grapjes uit, want het was heel moeilijk, om steeds
weer nieuwe te bedenken. En een van zijn grapjes was krantvast, dat hij nu en dan
C.J. Kieviet, Pim en Kim
103
een blok verkeerd neerlegde, dus met den open kant naar boven of op zij.
‘Neen, neen, Opa, zóó niet, dat is vegkeegd!’ riep Kimmy hem toe. ‘Zóó moet
het! Opa is dom!’
En zij legde het blok goed.
‘O ja, zóó moet het liggen,’ zei Grootvader. ‘Dat is waar ook. En welk blok volgt
nu?’
‘Dit,’ zei Kim.
‘En dan dit,’ zei Pim.
‘Neen, dat niet, dat is te klein,’ beweerde Kim. ‘Dit, - met de mooie eendjes.’
‘Juist,’ zei Grootvader, en hij legde het blok weer verkeerd.
‘Neen, neen, dat is niet goed!’ riepen Pim en Kim om het hardst. ‘Opa is weer
dom!’
‘Oliedom!’ zei Grootvader.
Eindelijk was de toren klaar. 't Was een heel hooge, wel even groot als Pim en
Kim.
‘En nu gaan we prentjes zoeken,’ stelde Grootvader voor. ‘Waar is de jongen met
den aap? Wie hem het eerst kan vinden.’
‘Hieg!’ riep Kim, het bedoelde prentje aanwijzende. ‘Kim heeft het gewonnen.’
‘Ja, Kim heeft gewonnen. En waar zijn de meisjes met de hoepels? Ik kan ze
nergens vinden.’
‘Hier!’ zei Pim. ‘Nu heeft ik gewonnen.’
‘Ja, jij bent knap, hoor,’ zei Opa. ‘En wat is dit?’
‘Meisje met den bal!’ riep Kim.
‘En dit?’
‘De stoute geigeg met een kikkeg in zijn snavel!’ zei Kim.
‘En dit?’
‘Een hond!’ riep Pim. ‘Waf - waf - waf - waf!’
‘En dit?’
‘Een oliman,’ zei Kim.
‘Ja, een olifant met een lange ....?’
‘Lip,’ zei Kim.
‘Neen, slurf!’ verbeterde Opa.
‘En dit is ....?’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
104
‘Een hobbelpaard,’ zei Pim. ‘Ik heeft ook een hobbelpaard.’
‘En wat is dat?’
‘Een papegaai,’ zei Kim. En terwijl zij naar een ander prentje wees, waar ook een
vogel op stond, zei ze:
‘En dit is een mamagaai.’
‘Hahahaha!’ lachte Grootvader. ‘Een papagaai en een mamagaai? Jij bent een
kleine grappenmaakster. - Hè-hè, Opa krijgt er stijve beenen van.’
En terwijl Grootvader van den vloer opstond, wierp Pim den grooten toren om,
zoodat de blokken her en der vlogen.
‘Hoho, wat is dat?’ riep Grootvader. ‘Opa schrikt er van.’
‘Hooge togen is omgevallen,’ zei Kimmy. ‘Wil Opa weeg hoogen togen bouwen?’
‘Neen, nu niet meer,’ zei Grootvader. ‘Waar zijn je mooie poppen?’
‘Hieg, in de kast,’ zei Kimmy. ‘Kijk Opa, dit is Lotte, en dit Hans, en dit
Cagolientje. Mooie poppen, hè Opa?’
‘Prachtig!’ zei Grootvader. ‘Maar moeten die mooie poppen zoo maar op een
plank in de kast liggen? Je moet aan Sinterklaas vragen, of je een poppenledikant
van hem krijgt. Dat zullen de poppen wel prettig vinden.’
‘Ik zie Sintegklaas niet,’ zei Kimmy. ‘Dan kan Kim het niet vgagen.’
‘O, ja wel. Je moet 's avonds je schoentjes bij den haard onder den schoorsteen
zetten, met een beetje hooi en een stukje brood er in voor zijn paard, en dan een mooi
versje zingen en lief vragen, of je een poppenledikantje van hem krijgt. Dan hoort
hij je wel, al zie je hem niet, want 's avonds luistert hij in den schoorsteen, of de
kindertjes zoet zijn....’
‘En lief hun boterhammetje opeten,’ viel Mama in, die van de gelegenheid gebruik
maakte, om haar dat nog eens goed op haar hart te drukken.
‘Natuurlijk,’ zei Grootvader. ‘Kindertjes, die niet flink eten, krijgen geen mooi
cadeautje van Sinterklaas.’
‘Sinterklaas eet altijd koek,’ beweerde Pim. ‘O zoo veel!’
‘Mammie, krijgt Kimmy nog een boteghammetje?’ vroeg Kim met haar liefste
stemmetje.
‘Straks, als Papa thuis komt,’ zei Moeder. ‘Tot zoo lang moet je nog wachten.’
‘Ik wil niet poppenledikantje hebben,’ zei Pim.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
105
‘Niet?’ vroeg Grootvader, die zich weer gereed maakte om te vertrekken. ‘Wat wil
jij dan van Sinterklaas vragen?’
‘Een bromtol,’ zei Pim, ‘met mooie kleuren.’
‘Je hebt gelijk,’ zei Grootvader. Hij gaf den kinderen een kus, nam afscheid van
zijn dochter, en keerde naar huis terug.
Tegen twaalven kwam tante Ans haar dikken Pim halen, die heusch geen
aanmoediging noodig had om flink te eten, want hij had doorloopend grooten honger,
zelfs als hij pas gegeten had, - en enkele minuten later kwam Kimmy's Vader thuis.
Kim vloog hem in de uitgebreide armen, want zij hield dolveel van Pappie, en
deze tilde haar op zijn schouders en liep zingende met haar de suite en de serre door.
Kimmy vond het heerlijk. Zij zong zoo hard meê, als zij kon, en woelde met haar
vingertjes door Pappie's haren, met het natuurlijke gevolg, dat diens mooie scheiding,
waarop hij altijd bijzonder trotsch was, totaal in de war raakte, en zijn hoofd in minder
dan geen tijd wel een ragebol geleek.
Mama was bezig de koffietafel gereed te maken. Zij spreidde een hagel wit servet
over de tafel en zette de bordjes op de bestemde plaats, waarnaast zij de vorken,
messen en lepels neerlegde. Zij was nog maar nauwelijks met een en ander klaar,
toen Betje binnen kwam en vroeg:
‘Kan ik het karonje-schoteltje al binnen brengen, Mevrouw?’
‘Het karonje-schoteltje, zeg je?’ vroeg Mevrouw lachend. ‘Ja, breng de macaroni
maar binnen.’
‘Bestig, Mevrouw.’
Dien middag had Kimmy in het geheel geen aanmoediging noodig, om goed te
eten. Ze zei het wel niet, maar 't was duidelijk te merken, dat zij vreesde anders door
Piet mede genomen te zullen worden naar Spanje, en het vooruitzicht beviel haar
blijkbaar niets, dat er dan wellicht koekjes van haar gebakken zouden worden.
's Middags kwam er plotseling verandering in het weer. De regen hield op, en de
grijze nevel maakte plaats voor een strakke, blauwe lucht, die 's avonds als bezaaid
werd met duizenden bij duizenden fonkelende sterretjes.
Toen Papa na het sluiten van de fabriek thuis kwam, zei hij:
‘Het zou vannacht wel eens kunnen vriezen. Is het avondblad er al? Dan zal ik
eens nakijken, wat het weerbericht voorspelt. - O, daar heb
C.J. Kieviet, Pim en Kim
106
ik het al: waarschijnlijk eenige vorst, met kans op sneeuw. Nu, naar sneeuw ziet de
lucht er niet uit, ik verwacht eerder vorst. Dat zou leuk wezen, Kimmy; dan konden
we sleden op het ijs....’
‘Wat is ijs?’ vroeg Kim.
‘Als het erg koud is, heel, heel erg, dan wordt het water in de slooten en vijvers
zoo hard, dat wij er op loopen kunnen. Is dat niet grappig?’
‘Ja. Kimmy heeft nog nooit hagd wateg gezien.’
Toen het middagmaal afgeloopen was, stak Papa de schemerlamp aan en doofde
hij de andere lichten. Hij ging voor den haard op den grond zitten en zei:
‘Kom hier, Kim, dan gaan we een mooi versje zingen voor Sinterklaas.’
‘Ja, ja!’ riep Kim. ‘En dan zet ik mijn schoentje klaag bij den haagd, - maag daag
moet hooi in en een stukje bgood voog het paagd, Mammie....’
‘Ja, kindje, Mammie zal het je geven, het brood wel te verstaan, want hooi heb ik
niet.’
‘Wacht,’ zei Papa, ‘in den kelder is nog wel wat hooi. Trek je schoentjes vast maar
uit, Kim, dan zal Papa het halen.’
Kim liet zich dat geen twee maal zeggen. Zij ging op den grond zitten en maakte
de knoopjes los. Weldra stond aan elken kant van den haard een van haar kleine
schoentjes.
‘Mooie laklaagsjes,’ zei ze, ‘Sinneklaas zal blij zijn, dat Kimmy mooie laklaagsjes
klaag zet. Sinneklaas vindt ze ook egg mooi.’
Volgens Kimmy waren laklaarsjes wel het mooiste, wat er op het gebied van
schoeisel op de wereld bestond.
Papa kwam met hooi terug, en van Mama kreeg Kim een sneedje wittebrood. Kim
brak het in twee stukken, waarvan zij in elk schoentje er een legde, en toen deed zij
in de beide schoentjes wat hooi.
‘Dit schoentje is voog het paagd van Sinneklaas, en dàt voog het paagd van zwagten
Piet. Sinneklaas zal egg blij zijn, hè Pappie? Sinneklaas vindt Kimmy lief.’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
107
‘Ja, ja, zeker,’ zei Papa.
‘En Piet vindt Kimmy ook egg lief,’ zei Kim.
‘Natuurlijk, want Kimmy heeft flink gegeten,’ zei Mama, terwijl zij ook voor den
haard plaats nam. ‘Kom Kimmy, nu gaan we zingen, en als we gezongen hebben,
moet je maar aan Sinterklaas vragen, wat je graag van hem hebben wilt.’
‘Ja, ja,’ zei Kim, en zij hurkte vlak voor den haard neer, opdat Sinterklaas haar
toch maar goed hooren zou. Toen zong ze:
‘Sinniklaas kapoentje,
Gooi wat in mijn schoentje,
Gooi wat in mijn laagsje,
Dank je, Sinmklaasje.’
‘Goed gedaan, Kim, prachtig!’ zei Mama. ‘Vraag nu maar, wat je graag hebben wilt.’
Kim bracht haar mondje zoo dicht mogelijk bij den schoorsteen en vroeg:
‘Sinniklaas, Kimmy wil graag een poppenledikantje hebben.’
Toen luisterde zij, of er geen antwoord kwam, maar alles bleef stil.
‘Sinniklaas is boos,’ zei ze, door dat zwijgen blijkbaar verschrikt.
‘Neen, neen, Sinterklaas is niet boos,’ zei Mama, terwijl ze haar kind bij zich op
haar schoot trok en stijf tegen zich aandrukte. ‘Sinterklaas geeft nooit antwoord, als
je hem niet ziet, maar hij heeft je heusch wel gehoord. Willen we nog eens voor hem
zingen? Dat heeft hij heel graag.’
Toen zongen ze met hun drieën:
‘Sinterklaas kapoentje,
Gooi war in mijn schoentje,
Gooi wat in mijn laarsje,
Dank je, Sinterklaasje.’
‘En nu wed ik, dat Sinterklaas morgen al wat in je schoentjes heeft gedaan, in ruil
voor het hooi en het lekkere brood, dat je voor de paarden hebt klaar gezet. Kom
Kimmy, nu is het bedtijd. Ga nu maar lekker slapen.’
En Kim sliep dien avond in vol verwachting van hetgeen de goede Sint dien nacht
voor haar brengen zou.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
108
Veertiende hoofdstuk.
Vijf December.
Toen Pim en Kim den volgenden morgen opstonden, keken zij hun oogen haast uit,
want het was buiten een geheel witte wereld geworden. De grond, de boomen en
heesters, de daken der huizen, alles was bedekt met een dikke, witte deken, die de
wereld een heel ander aanzien gaf. De krant had een heel juiste voorspelling gedaan,
't Was, hoewel niet hard, gaan vriezen, en ongeveer te middernacht waren de eerste
sneeuwvlokken naar beneden gedwarreld. En nu, 's morgens om acht uur, sneeuwde
het nog. Millioenen prachtige, witte vlokken daalden zonder ophouden neder en
maakten de deken hoe langer hoe dikker.
Kimmy vond het zoo interessant, dat zij haar neusje haast plat drukte tegen het
vensterglas van haar slaapkamertje, en voor enkele minuten de schoentjes, die zij bij
den haard voor Sinterklaas had neergezet, totaal vergat.
‘O Mammie, kijk eens hoe mooi!’ riep zij uit. ‘Is dat nu het ijs?’
‘Neen kindje, dit is sneeuw. IJs komt niet uit de lucht vallen. Mooi. hè? 't Lijkt
wel, of de heele wereld nu van suiker is.’
‘Kimmy zal het op haag boteghammetje doen,’ zei Kim. ‘Dat zal lekkeg smaken.
Kijk, kijk, daag zit een jongen op een sleetje! Kimmy heeft ook een sleetje in de
schuug, op het zoldegtje.’
‘Ja, maar Kimmy heeft toch nog nooit gesleed. Toen Papa verleden jaar het sleetje
gekocht had, ging het juist dooien....’
‘Wat is dooien, Mammie?’
‘Als de sneeuw gaat smelten, zeggen de menschen, dat het dooit. Kom Kim, dan
zal ik je wasschen en aankleeden. Ben je niet nieuwsgierig
C.J. Kieviet, Pim en Kim
109
naar je schoentjes, die je bij den haard hebt gezet? Misschien is Sinterklaas er vannacht
wel geweest.’
‘Ja, ja!’ riep Kim opgetogen uit, nu ze aan haar schoentjes herinnerd werd. ‘Kimmy
gaat kijken! Kimmy gaat kijken!’
En voordat Moeder haar weerhouden kon, snapte zij vliegensvlug de deur uit en
de trap af. Ze kon wel heel goed trappen op- en afklimmen, maar dezen keer deed
ze het met zoo'n vaart, dat Moeder haar hart vasthield uit vrees, dat zij holderdebolder
naar beneden zou vallen. - Gelukkig, daar hoorde zij de kamerdeur al open gaan.
Kim was dus behouden aangekomen.
‘Net kwikzilver!’ mompelde zij met een lachje, en zij haastte zich naar beneden
om te kijken, hoe Kim zich houden zou. Want Sinterklaas had dien nacht inderdaad
een bezoek bij de schoentjes gebracht.
Zij vond Kim bij den haard neergehurkt.
‘O kijk eens, Mammie, kijk eens!’ riep zij verrukt uit. ‘Het bgood is weg en het
hooi is ook weg. Dat heeft Sinniklaas meêgenomen voog het paagd, en eg zitten twee
moppen in en een lekkeg suikegdingetje, en o, Mammie, in mijn andege schoentje
zit ook wat, - kijk, - kijk, - ook twee moppen en een suikegdingetje. Sinniklaas is
lief, Mammie.’
‘Zeker, heel lief, - maar als Kimmy niet goed gegeten had, zou Sinterklaas haar
niets gegeven hebben. - Kom kindje, nu gaan we je eens heel gauw aankleeden, want
het wordt al laat.’
Kim ging met haar lekkers naar boven, maar zij kon er niet toe komen er iets van
op te eten, want zij vond het verbazend belangwekkend, dat zij het gekregen had van
Sinterklaas, den geheimzinnigen man, dien zij nog nooit gezien had en die in het
holst van den nacht door den schoorsteen binnen gekomen was, om het in haar mooie
laklaarsjes te leggen.
Toen zij, na heel zoet en voor haar doen flink ontbeten te hebben, op bezoek ging
bij haar vriendje Pim, vertelde zij dadelijk, wat er gebeurd was, en toen bleek het,
dat Sinterklaas ook bij Pim geweest was, om iets lekkers in zijn schoentjes te leggen.
Na een poosje op het hobbelpaard te hebben gereden, liepen zij den tuin in, om
met hun sleetjes te rijden, die door Botje en Mina van de schuurzolders te voorschijn
waren gehaald.
Maar Pims Moeder was stil naar buiten gekomen, en wierp hen met sneeuwballen.
Pim kreeg een grooten tegen zijn linkerschouder,
C.J. Kieviet, Pim en Kim
110
en Kim een tegen haar muts, zoodat deze haar pardoes van het hoofd vloog.
Dat vonden zij grappig. Zij maakten ook sneeuwballen en kogelden die met den
grootsten ijver terug, maar het duurde niet lang. O, wat was die sneeuw koud! Al
spoedig staken zij hun vingertjes, die een paarsblauwe kleur hadden aangenomen,
in hun mondjes, om ze weer warm te blazen, en even later maakten zij weer
sneeuwballen, om er Betje
mede te gooien, die ook even in den tuin kwam, om naar Pim en Kim te kijken.
‘Pas op, je handen zullen gaan tintelen!’ riep zij hun toe. ‘Wacht, ik zal je eens
door den tuin sleden.’
Zij zette hen alle twee op een slede, en holde met hen alle paden en laantjes door,
tot groot vermaak van de twee kleintjes, die luidkeels aan hun vreugde lucht gaven.
Eén keer nam Betje haar draai zóó kort, dat de slede plotseling omkantelde, en Pim
en Kim hals over kop in de sneeuw terecht kwamen. Dat vonden zij verrukkelijk.
Zij
C.J. Kieviet, Pim en Kim
111
wierpen elkander handenvol sneeuw in het gezicht, en kropen toen weer op de slee.
‘Nog eens doen, Betje, nog eens doen!’ riep Kim.
‘Ja, nog eens omvallen,’ riep Pim. ‘Dat is grappig!’
Daar ging het weer. Betje liep zoo hard, dat zij geheel buiten adem raakte en pijn
in haar zij kreeg. Zij besloot dus een einde aan het spelletje te maken, maar eerst liet
zij als per ongeluk de slede bij het nemen van een korten draai nog eens omkantelen,
tot buitengewoon groote pret van Pim en Kim, die op handen en voeten door de dikke
sneeuwlaag bleven rondscharrelen.
‘Hè - hè, - ik kan niet meer, wat ben ik moê!’ riep Betje onder 't slaken van diepe
zuchten uit. ‘Kom, ik moet weer aan mijn werk, want anders schiet ik niet op.’
En zij liep snel naar de keuken, om de daad bij het woord te voegen.
Pim en Kim zetten hun sledevaart weer voort, maar hun sneeuwbad had hun
vingertjes zoo koud gemaakt, dat zij thans inderdaad begonnen te tintelen. Zij bliezen
er op, zoo hard zij konden, maar 't hielp niet. Ook in hun zakken wilde 't maar niet
bedaren. Zij werden er doodsbleek van, en al hun vreugde was vervlogen, 't Huilen
stond hun veel nader dan het lachen, en Kimmy, die veel teerder gebouwd was dan
Pim, kreeg eindelijk zelfs tranen in haar oogen.
‘Ik ga naag Mammie,’ zei ze zacht, en via den zandbak keerde zij naar huis terug.
Schreiende van pijn kwam zij in de huiskamer.
‘Wat is er, kindje?’ vroeg Mammie. ‘Wat zie je bleek.’
‘Mijn vingegtjes doen zoo pijn,’ snikte Kim.
‘Kom maar bij Mammie,’ zei Moeder, en zij nam de kleine vingertjes tusschen
haar warme handen en wreef er zacht overheen, om den bloedsomloop weer te
herstellen.
Na enkele minuten was de pijn geheel over en alle leed weer vergeten. Ook Pim
had zijn troost bij zijn Moeder gezocht, en was door haar gekoesterd en vertroeteld,
tot er van de pijn zelfs geen spoor overgebleven was.
De beide Moeders hadden afgesproken des middags, met de kinderen op hun
sleetjes, te gaan winkelen, want het was Sinterklaasdag, en er moesten nog
verschillende inkoopen worden gedaan. Vooral Kimmy's Mama had nog heel wat
dingen in te slaan, want Oom Gert en Tante
C.J. Kieviet, Pim en Kim
112
Ans zouden 's middags komen eten, met Pim natuurlijk, en Grootvader en Grootmoe
der zouden ook komen, en Tante Jet had geschreven, dat zij ook overkwam, om den
Sinterklaas-avond bij hen te vieren. Dat kon dus gezellig worden, maar tante Fré had
het er natuurlijk druk door.
Gelukkig was het sneeuwen tegen den middag opgehouden. De kinderen werden
er warmpjes ingestopt en kregen zelfs lekkere, wollen wantjes aan. Toen werden zij
op hun sleetjes gezet en gingen allen op stap. De kinderen vonden het heerlijk om
gesleed te worden, en zij moesten geweldig lachen, toen zij op de speelplaats van
een school de jongens met vuur en onder luid gejuich en geschreeuw zagen
sneeuwballen. Ha, wat vlogen die witte kogels hun om de ooren. 't Was voor Kim
en Pim een lust om te zien. En Kim liet zich van haar sleetje glijden, en wierp Pim
twee handenvol sneeuw precies op zijn bolle wangen. Dat liet Pim zich niet ongestraft
doen. Hij liet zich ook pardoes van zijn slee glijden en gaf Kim haar goede gaven
met woeker terug.
't Was tamelijk veilig in de breede Kasteellaan, want er lag zoo'n dikke laag sneeuw
op de straat, dat het voor auto's en fietsen haast onmogelijk was, om er door te komen.
Er dreigde dus thans voor de kinderen weinig gevaar om overreden te worden, en
hun Moeders konden hun betrekkelijk veel vrijheid van beweging veroorloven. Voor
de speelgoedwinkels stonden vele kinderen naar de mooie uitstallingen te kijken, en
hun hartjes klopten van blijde verwachting, wat de goede Sint hun wel zou brengen.
Maar toen de schooldeuren open gingen, waren zij spoedig verdwenen. Voor een
grooten speelgoedwinkel bleef maar één meisje staan, dat nog te jong was voor de
school. Zij stond bij haar Moeder, blijkbaar een zeer arme vrouw, aan haar versleten
en verschoten kleeren te zien, en ook haar bleeke, ingevallen wangen waren geen
teekenen van weelde. Het kind zag er niet zoo verhongerd uit als de Moeder, wat
een bewijs was, dat de Moeder het grootste deel van haar armoedje nog aan haar
dochtertje afstond.
‘O Mammie,’ riep Kim, die vlak voor het winkelraam stond, dicht bij het armoedige
meisje, ‘o kijk eens, wat een mooie pop, met echt haag, en een schogtje met zakjes,
en mooie lintjes op haag schoudegs, o, wat pgachtig!’
‘Poppen zijn niet mooi!’ beweerde Pim. ‘Die groote spoortrein is mooi, kijk hij
eens hard rijden, en die ballen zijn ook mooi, en die trompetten...’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
113
‘Ja ja, - en o, kijk eens wat een mooi poppenledikantje!’ riep Kimmy verrukt uit,
terwijl zij naar een plank wees in de étalage, waar het bewonderde voorwerp te pronk
stond. - ‘Zoo een krijgt Kimmy misschien van Sinniklaas, hè Mammie?’
‘Misschien wel, kindje, - we willen het hopen,’ zei Mama met een geheimzinnig
lachje naar tante Ans.
Opeens werd Kimmy's aandacht getrokken door een zacht gesnik,
dicht in haar nabijheid, en zij zag, dat het armoedige meisje het deed. Groote tranen
liepen haar langs de wangen.
‘Komt Sinterklaas bij ons ook, Moeder?’ vroeg het kind aan de bleeke vrouw. ‘Ik
wil zoo graag dat mooie poppetje hebben, kijk, - daar!’
‘Stil Elsje,’ zei de Moeder bitter, ‘Sinterklaas komt bij ons niet, wij zijn te arm
voor hem. Hij komt alleen in de deftige huizen. Naar arme menschen kijkt hij niet
om.’
‘Sinniklaas komt bij alle zoete kindegtjes, hè Mammie?’ vroeg Kim, die het
snikkende meisje met groote oogen stond aan te staren. En tot het schreiende meisje
vervolgde zij: ‘Je moet lief je boteghammetje opeten, dan vindt Sinniklaas je zoet
en dan krijg je ook een mooi cadeautje, - hè Mammie?’
Maar Mammie wist niet, wat ze antwoorden moest, want de arme
C.J. Kieviet, Pim en Kim
114
vrouw had immers gelijk; Sinterklaas kwam bij zulke arme menschen zeker niet.
‘Hè Mammie, dan kgijgt ze ook een mooi cadeautje?’
‘Ja, misschien dat mooie poppetje wel, dat ze zoo graag wil hebben,’ zei Mama
plotseling. Zij kende die arme vrouw wel. Zij wist, dat haar man wegens diefstal in
de gevangenis zat, en dat de vrouw zelf, als zij daartoe in de gelegenheid kwam, wel
uit werken ging. Maar ook wist ze, dat zij 's avonds, als zij geen eten meer in huis
had, wel bij de menschen aanbelde en om een aalmoes vroeg.
‘En kgijgt ze dan koek ook, Mammie, en lekkege suikegdingetjes?’ vroeg Kimmy
weer, die veel medelijden met het schreiende meisje had.
‘Ja,’ zei Mama, ‘koek ook en lekkere suikerdingetjes ook. Sinterklaas zal dat alles
wel bij haar brengen. Kom Ans, laten we binnen gaan, ik heb hier een en ander te
koopen.’
‘En wij gaan ook verder, Els,’ zei de arme vrouw. ‘Kom, - 't is toch voor ons niets
gedaan, - wij zijn te arm.’
‘Maar ik wil zoo graag dat mooie poppetje,’ dwong Elsje. Toen Kim reeds in den
winkel was, hoorde zij haar nog schreien, en zij had erg met haar te doen. Gelukkig
werd al spoedig haar aandacht afgeleid door al het mooie speelgoed, dat in den winkel
was uitgestald. Zij dwaalde met Pim tusschen de toonbanken rond, en was vol
bewondering voor alles, wat er te zien was. Intusschen deden de beide Moeders de
noodige inkoopen. Ook werden nog andere winkels bezocht, zoodat de schemering
al begon te vallen, eer zij weer thuis kwamen.
Pim en Kim begaven zich naar de serre, en waren al spoedig prettig aan het spelen.
Toen het geheel donker was geworden, kwamen Grootvader en Grootmoeder, die
een handtasch vol kleine pakjes hadden medegebracht, welke zij in de kamer van
Kimmy's Papa neerlegden. 's Avonds, na het dessert, zouden die door Mina een voor
een binnengebracht worden met de complimenten van Sint-Nicolaas.
En nog een poosje later verscheen, vroolijk en opgewekt als altijd, ook tante Jet,
die ook al eenige pakjes in de genoemde kamer deponeerde. En nauwelijks was zij
binnen, of Pim en Kim, die druk aan het spelen waren, werden hevig opgeschrikt
door een geheimzinnig grluid tegen het plafond, dat onmiddellijk gevolgd werd door
het gedruisch van
C.J. Kieviet, Pim en Kim
115
rondom hen neervallende voorwerpen. Kim kreeg er een precies op haar neus en Pim
wel twee op zijn hoofd. Eerst waren zij er beduusd van, want zij begrepen niet, wat
er gebeurde, en ook Mama en Grootvader en Grootmoeder, ja zelfs tante Jet, sprongen
verschrikt van hun stoelen op en riepen verward dooreen:
‘Hé, - ho, - wat is dat? - Wat is dat? - Wat gebeurt daar?’
Pim zag het eerst, wat er aan de hand was. De vloer lag rondom hem als bezaaid
met pepernoten.
‘Pepernoten! Pepernoten!’ riep hij, en hij raapte, wat hij kon.
‘Ja, ja, pepegnoten!’ riep ook Kim, en zij grabbelde met Pim om het hardst. ‘Dat
doet Sinniklaas!’
‘Ja, Sinniklaas!’ riep ook Pim.
En nog hadden zij ze niet alle opgeraapt, of weer klonk er een gedruisch tegen het
plafond, en opnieuw daverden de pepernoten rondom Kim en Pim op den vloer.
‘Nog meer! Nog meer!’ juichten zij.
De kinderen wisten haast niet, waar zij ze bergen moesten. Hun kleine handjes
konden ze onmogelijk alle bevatten.
‘Hier heb je een mandje, Kim,’ riep tante Jet, ‘en een groote kom voor Pim. Daar
kan-je ze....’
Maar tante Jet kon niet uitspreken, want weer kwam er met daverend geweld een
bezending pepernoten van het plafond vallen. En Pim en Kim zongen om het hardst:
‘Sinniklaas kapoentje,
Gooi wat in mijn schoentje,
Gooi wat in mijn laarsje,
Dank je, Sinniklaasje!’
En als het lied uit was, begonnen zij weer van voren af. O, wat hadden Pim en Kim
een pret. Hun wangetjes zagen rood van opgewondenheid, en hun oogen schitterden
van blijdschap, en als ze niet zongen, praatte de een nog harder dan de ander.
‘Sinniklaas is lief, is lief, is lief!’ juichte Kimmy.
‘Sinniklaas is nog veel liever!’ riep Pim uit, die den ouden man bijzonder welgezind
was. En hij stopte zijn mond vol pepernoten, waardoor het hem verder onmogelijk
gemaakt werd, om nog meer
C.J. Kieviet, Pim en Kim
116
goede hoedanigheden van den grooten weldoener wereldkundig te maken.
Eindelijk kwamen ook de beide Vaders thuis, en de dokter wist te vertellen, dat
hij onderweg Sinterklaas tegen gekomen was op een prachtigen schimmel.
‘Was de zwagte Ret eg ook bij, Oom?’ vroeg Kim vol belangstelling.
‘Ja,’ zei Oom Gert. ‘En Sinterklaas vertelde mij, dat hij vanavond hier zou komen,
om een bezoek te brengen bij Kim en Pim, ten minste als hij er tijd voor kon vinden,
want hij had het verschrikkelijk druk....’
‘O, o, - maag Kimmy is zoet,’ zei Kim zacht, ‘Kimmy heeft lief haag
boteghammetje opgegeten, hè Mammie?’
‘Pim eet ook heel lief,’ beweerde Pim, en er werd niet weinig om die opmerking
gelachen, want iedereen wist wel, dat Pim altijd een honger had als een paard.
‘Had zwagte Piet den ggooten zak ook bij zich, Oom?’ informeerde Kim, die zich
blijkbaar niet erg op haar gemak voelde.
‘Ja,’ zei Oom, ‘een zak vol lekkers voor zoete kindertjes.’
‘En zaten eg geen stoute kindegtjes in?’ informeerde Kim verder.
‘Eéntje maar,’ zei Oom. ‘Ik hoorde hem schreeuwen.’
Dat klonk niet erg geruststellend. Kim keek heel ernstig.
Maar Pim riep haar toe:
‘Als Piet mij in den zak stopt, zal ik hem slaan, en dan kruip ik er uit.’
‘En als hij eg Kimmy in stopt?’ vroeg Kim, met een straaltje van hoop.
‘Dan haal ik er jou ook uit!’ beloofde Pim. ‘Ik ben sterk!’
‘En dan zal ik je helpen, Pim,’ zei Kimmy's Papa. ‘Die zwarte Piet mag onze
Kimmy niet meênemen, hè, wij houden veel te veel van haar!’
Kimmy klaarde heelemaal op en zij vloog Papa om zijn hals.
‘Mag ik de dames en heeren aan tafel verzoeken?’ riep tante Fré uit de eetkamer.
‘De soep is gediend.’
Niemand het zich twee maal noodigen, en allen lieten zich de soep voortreffelijk
smaken. Zelfs Kimmy at met een ijver, die Pims eetlust naar de kroon stak. Het
aangekondigd bezoek van Sinterklaas verrichtte blijkbaar wonderen.
't Werd een verbazend gezellige maaltijd, en alles, wat er opgediend werd, smaakte
even lekker. Mina had eer van haar koken, en dat werd, toen zij de borden kwam
verwisselen, niet onder stoelen of banken gestoken.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
117
‘Mijn compliment, Mina,’ zei de dokter lachend. ‘Sinterklaas zal het je vanavond
vergelden.’
Hij wist wel, dat onder de vele pakjes, die zijn vrouw gemaakt had, er ook een
met een mooi cadeautje voor Mina was. Hij kon het dus licht voorspellen, de oolijkerd.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
118
Vijftiende hoofdstuk.
Een mooie vertelling en hoog bezoek.
Toen de maaltijd afgeloopen was, stapelde Papa in den salon groote houtblokken in
den open haard, waar al spoedig de vlammen als vurige tongen doorheen kronkelden,
en deed hij het electrisch licht uit, maar de schemerlamp met de oud-rood gekleurde
kap stak hij aan. En voor het hooge bezoek van den heiligen man zette hij, tegenover
den haard, een grooten, gemakkelijken leuningstoel klaar. Wat zag het er toen in den
salon gezellig uit.
‘De goede man zal wel graag zitten,’ zei hij tegen Pim en Kim, die met groote
belangstelling al zijn verrichtingen aankeken en hem op de hielen volgden. Zij waren
niet weinig onder den indruk van het aangekondigde bezoek. ‘Ja ja,’ vervolgde Papa,
‘Sinterklaas heeft het vanavond schrikkelijk druk, want er zijn zóóveel kinderen, die
hij bezoeken moet. Je begrijpt, dat hij ook nergens lang blijven kan ....’
‘Maag hij gijdt toch op een paagd!’ zei Kimmy. ‘Dat gaat vlug!’
‘En zwarte Piet ook,’ zei Pim.
‘Neen,’ zei de dokter, ‘toen ik vanavond Sinterklaas ontmoette, zat hij alleen maar
op een paard, op een mooien schimmel. Piet ging te voet en hield het paard van
Sinterklaas bij den teugel.’
‘Dan stond zijn paagd misschien eggens op stal,’ meende Kimmy.
‘Heeft Sinterklaas nog gezegd, om hoe laat hij zal komen?’ vroeg tante Jet.
‘Om zeven uur, dacht hij,’ zei de dokter. ‘Over een half uurtje kan hij hier zijn.
Zullen Kim en Pim mooi zingen, als hij binnen komt? Dat hoort hij bijzonder graag.’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
119
‘Ja,’ zei Kim, en Pim beloofde ook, zijn uiterste best te zullen doen.
‘Mammie, kgijg ik een boteghammetje?’ vroeg Kim. ‘Dan zal ik het opeten, als
Sinniklaas hieg is....’
Allen moesten om dat verzoek lachen.
‘Neen kindje, dat is niet noodig,’ zei Mama. ‘Sinterklaas weetnu wel, dat je heel
flink gegeten hebt; dat behoeft hij niet eens te zien, om het te weten.’
De kleintjes waren niet weinig in spanning, maar ook de grooteren zagen met
belangstelling het bezoek van den heiligen man tegemoet. Grootvader zat zacht te
neuriën van ‘Daar ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan,’ en tante Jet, die
in de serre nog geheimzinnig aan een pakje bezig was, zong binnensmonds van ‘Zie
de maan schijnt door de boomen.’
Neen, 't was heusch niet alleen een feestavond voor de kleintjes, ook bij de
grooteren ‘klopte vol verwachting het hart,’ wat de goede Sint hun zou brengen.
Eindelijk waren er geen pakjes meer te maken en zaten allen in spanning rondom
den haard, om de komst van den heiligen man af te wachten. 't Duurde Pim en Kim
veel te lang, en Kim werd bleek en begon te geeuwen. Dat werkte aanstekelijk op
Pim, en weldra geeuwden zij om het hardst. En 't kon heusch nog wel een poosje
duren, eer Sint-Nicolaas kwam, want hij had natuurlijk dien avond verbazend veel
bezoeken af te leggen. Toen kreeg tante Jet een goed idée.
‘Hoort eens, kindertjes, ik weet nog een mooie vertelling.’
Ha, weg was opeens alle verveling, en in een oogenblik stonden Pim en Kim aan
weerskanten van haar stoel. Geen van beiden geeuwde meer.
‘Luister,’ zei Tante. ‘'t Is een vertelling van twee vogeltjes, twee mooie
roodborstjes, en een stoute kat.’
‘Kim heeft die mooie vogeltjes gezien, en de poes ggeep het vogeltje...’
‘Ja,’ riep Pim, ‘en ik heeft hem weggejaagd.’
‘Zoo?’ zei Tante. ‘Nu, luister dan maar.’
‘Twee roodborstjes bouwden hun nest in een schuur;
Zij maakten het stevig, heel hoog en secuur,
En hadden het druk heel veel dagen.
Hun toegang naar 't nest was een stukkende ruit,
Daar vlogen zij honderdmaal door, in en uit,
Om takjes en stroo aan te dragen.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
120
Het nest werd een bouwstuk van wondere pracht,
Met veertjes gevoerd en als zijde zoo zacht,
Wat was het een lust voor de oogen.
Toen 't klaar was, zijn beiden door 't gat in de ruit,
Met glinst'rende veertjes en teêrzoet gefluit,
Al jub'lend de lucht ingevlogen.
Na drie dagen kwam er een eitje in 't nest,
Toen nòg een, en wèèr een, tot vijf in het lest,
Daarna ging het vrouwtje aan 't broeden.
Het mannetje zong voor het ruitje zijn lied,
Terwijl hij al wakend in 't ronde steeds ziet,
Om 't nest voor gevaar te behoeden.
Na eenige dagen, wat waren zij blij,
Daar kwam een klein vogeltje piepend uit 't ei, Hun vreugde, zij kende geen grenzen.
Wat later verschenen de andere vier,
Het ouderpaar piepte van louter pleizier,
Wat hadden zij nu nog te wenschen?’
‘Dat was leuk, Tante,’ zei Kim. ‘Wagen zij zóó, zóó, zóó klein?’ En zij wees met
haar twee wijsvingertjes, hoe klein zij maar waren. ‘Ja,’ zei Tante, o, zij waren zoo
lief. Maar....
‘Toch dreigt er gevaar, want in 't huis bij de schuur,
Sluipt loerend een kat rond, en tuurt menig uur
Begeerend naar 't ruitje daarboven.
O, als hij maar ooit de gelegenheid kreeg,
Wat plunderde graag hij dat Vogelnest leêg,
Wat zou hij die jongen graag rooven....’
‘Maag hij kon niet bij de lieve vogeltjes komen, hè Tante?’ vroeg Kimmy, die met
angstige spanning toeluisterde.
‘Pim zal die stoute poes een klap geven,’ zei Pim, en hij dreigde met zijn twee
kleine vuisten.
Tante vervolgde:
De vogeltjes vlogen heel druk af en aan,
En voedden hun jongen met korreltjes graan
En allerlei lekkere dingen.
Het roodborstenpaar vloog maar steeds heen en weer,
Het schreeuwen der kleintjes benauwde hen zeer,
Thans was het geen tijd om te zingen.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
121
‘Ja, ja,’ riep Kim, ‘de kleine vogeltjes moesten eten hebben, zij giepen piep - piep piep!’
‘De schuur stond eens open, - de kat sloop er in,
Hij had in de vogeltjes razend veel zin,
Hij likte begeerig zijn lippen.
Voort sloop hij al kruipend, zijn buik op den grond,
Tot onder de plek, waar het nest zich bevond,
Dat hapje mocht hem niet ontglippen.’
‘Stoute kat!’ riep Pim, die evenals Kim den heelen Sinterklaas vergeten was, zoo
verkeerden zij beiden in spanning.
‘Ja,’ zei Tante, 't was een stoute poes. Luister maar, hoe het verder ging.
‘De vogeltjes waren al heel hard gegroeid,
Door de ouders gevoed en bewaakt onvermoeid,
Zij zaten al goed in de veêren.
Soms wipten zij reeds op den rand van hun nest,
En repten de vleugels en deden hun best,
Om 't vliegen al vast wat te leeren.’
‘En dan kan de leelijke poes de vogeltjes niet kgijgen!’ zei Kim.
‘Neen, dan vliegen zij weg!’ zei Pim.
‘Maar zij konden nog niet vliegen,’ zei Tante. Dat zou nog wel een paar daagjes
duren. En ....
‘De kat zat te loeren en likte zijn baard,
Hij trekbekt en slingert heel zacht met zijn staart,
Wat zouden die boutjes hem lijken.
Maar, - 't nest lag héél hoog bij den muur op een balk,
Een dwarsplank er voor en daarachter wat kalk,
't Was lastig om het te bereiken.’
‘Dan kan die poes eg niet bijkomen, hè Tante?’ vroeg Kimmy.
‘De poes was heel slim,’ vervolgde Tante. Hij keek overal rond, en zag wel, dat
hij er heel moeilijk bij zou kunnen komen.
‘Maar plots valt hem 't hok van de varkens in 't oog,
Daarop liggen kisten en planken, heel hoog,
Een houtblok en andere dingen.
Ha ha, als hij klimt op dat ledige hok,
Daarna op de kist en vervolgens op 't blok,
Dan kan hij den balk wel bespringen.’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
122
‘O, o!’ zei Kimmy zacht, en zij keek vol spanning Tante in de oogen. Tante ging
voort:
‘Fluks rept hij sich voort, zet zijn nagels in 't krot,
Terwijl hij met 't leed van de roodborstjes spot,
Wier kreten de schuur thans vervullen.
Hij klautert omhoog, tot de balk is bereikt,
Zie, hoe hem de bloeddorst de oogen uitkijkt,
Nu zal hij eens lekker gaan smullen....
Het roodborstenpaar vliegt vol angst om hem heen,
Hun kindertjes hebben met droevig geween,
Hun kopjes in 't nestje gestoken....
De kat stapt op 't plankje, - de plank kantelt om,
Hij komt op de steenen terecht met een bom, En heeft daar zijn poot bij gebroken.’
Kim en Pim klapten in hun handjes van pleizier.
‘Gelukkig, gelukkig!’ riep Kim. ‘Toen kon de stoute kat de lieve vogeltjes niet
meeg kgijgen.’
‘Neen,’ zei Pim, ‘en van den baas kreeg hij klappen, omdat hij stout geweest was.’
‘En de vogeltjes wagen blij, hè Tante, o, toch zoo egg blij!’
‘Ja,’ zei Tante, ‘zij zongen hun mooiste lied, en een paar dagen later konden de
kleine vogeltjes vliegen, en toen gingen zij naar het bosch in de hooge boomen, en
daar waren geen katten.’
‘Tingelingeling!’ klonk de bel.
‘Daar is Sinterklaas!’ riep Papa. ‘Ga maar gauw bij den haard staan, Pim en Kim,
en zing nu samen een mooi liedje.’
Allen stonden op, om den heiligen man te ontvangen, en Pim en Kim zongen met
zachte stemmetjes, terwijl die van Kim zelfs een beetje beefde:
‘Sinniklaas kapoentje,
Gooi wat in mijn schoentje....’
‘Mevrouw, hier is Sinterklaas met zijn knecht.’
En op 't zelfde oogenblik trad de oude man binnen. O, Pim en Kim keken hun
oogen uit, zoo mooi was hij gekleed, heclemaal in 't wit met
C.J. Kieviet, Pim en Kim
123
roode randen langs zijn tabbaard, en met een groote, vreemde muts op zijn hoofd,
en een langen staf, heelemaal van goud, in zijn hand. En Piet, net zoo zwart als
Kimmy's poppenikkertje, kwam vlak achter hem aan, met een grooten zak over zijn
schouder. Pim en Kim waren zoo in hun aanschouwing van de beide gewichtige
personages verdiept, dat zij vergaten te zingen, en hen met open mond stonden aan
te staren. Zwarte Piet keek de kindertjes aan en lachte hun toe, waarbij twee rijen
helderwitte tanden te voorschijn kwamen.
De oogen van Kimmy waren echter, ondanks den vriendelijken lach van Piet, geen
oogenblik van diens grooten zak afgewend, dien hij naast zich neerzette. Blijkbaar
vervulde die geheimzinnige zak haar nog met groote vrees.
Sint-Nicolaas had de dames en heeren een hand gegeven en was toen gaan zitten
in den grooten leuningstoel, die voor hem gereed gezet was. Toen vestigde hij zijn
blik op Pim en Kim, die doodstil voor den haard stonden in het rosse licht van de
vlammen, welke tusschen de houtblokken omhoog kronkelden.
Opeens zei Kim, en zij keek Sinterklaas angstig aan:
‘Zal Sinniklaas Kim niet in den ggooten zak stoppen? Kimmy is zoet, Kimmy
heeft lief haag boteghammetje opgegeten.’
‘Neen, neen, Kimmy komt niet in den zak,’ zei Sint-Nicolaas met een vriendelijk
lachje. ‘Sint-Nicolaas weet wel, dat Kimmy zoet is.’
‘Pim is ook altijd zoet,’ zei Pim. ‘Pim eet ook lief zijn boterhammetjes, wel één,
twee, zeven, vier!’
‘Juist,’ zei Sint-Nicolaas. ‘Dat behoef je mij niet te vertellen, Pim; dat weet ik wel.
- Maar ik zou jullie wel eens wat willen vragen. Kun je geen mooi liedje voor mij
zingen? Dat hoor ik altijd bijzonder graag. Kom eens hier, en geef me een handje,
en zing dan eens heel mooi voor me. Wil je dat wel doen?’
Ja, dat wilde Kimmy heel graag. Nu Sint-Nicolaas beloofd had, dat zij niet in den
grooten zak zou worden gestopt, koesterde zij niet de minste vrees meer voor hem.
Met uitgestoken handje liep zij naar hem toe.
En Pim had ook geen bezwaren. Dat genoegen wilde hij Sinterklaas wel doen, dus
kreeg de goede Sint twee kleine handjes in de zijne.
‘En krijg ik een kusje ook?’ vroeg hij.
Kim klom dadelijk op zijn knie en sloeg hem haar beide armpjes om
C.J. Kieviet, Pim en Kim
124
zijn hals. Even later drukte Pim zijn neusje met een snelle beweging tegen den neus
van den ouden man.
Toen zij weer naast hem stonden, vroeg Sint-Nicolaas:
‘En zing je nu een mooi versje voor me?’
Dadelijk begon Kim, waarbij Pim met zijn mond wijd open en een zware stem
ijverig mede hielp, te zingen:
‘Sinniklaas kapoentje,
Gooi wat in mijn schoentje
Gooi wat in mijn laarsje,
Dank je, Sinniklaasje.’
‘Dat was een heel mooi versje, Pim en Kim. Je kunt al heel best zingen, hoor.’
Kimmy wreef met haar wijsvingertje over den tabbaard van Sinterklaas, en over
de roode randen en de vergulde biezen, en zei:
‘Mooi, - dat is heel pgachtig mooi.’
‘En zou je nu graag een cadeautje van mij willen hebben?’ vroeg de goede Sint.
‘Ja, een bromtol!’ riep Pim.
‘Ik ggaag een poppenledikantje,’ vroeg Kim.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
125
‘Wel zoo, - zeg eens, Piet, zit er nog een mooie bromtol in den zak?’
‘Ik zal eens voelen, Sint-Nicolaas,’ zei Piet. ‘Ja, hier heb ik er een.’
‘Dat treft, Pim, want het is een bijzonder mooie,’ zei Sint-Nicolaas.
‘Hier, die is voor jou. Wat zeg je nu?’
Pim was zoo verrukt over zijn tol, waarvan hij de mooie kleuren stond te
bewonderen, dat hij niets zei.
‘Wat zeg je nu, Pim?’ vroeg Sint-Nicolaas nog eens.
‘Kan hij tollen?’ vroeg Pim.
‘Wat zeg je nu?’ vroeg Sint-Nicolaas voor de derde maal, thans met verheffing
van stem.
‘Dank je, Sinniklaas. Kan hij brommen ook?’ zei Pim.
‘Trek hem eens af, Piet, dan kan Pim er zelf over oordeelen,’ beval Sint-Nicolaas.
Piet wond den tol op en trok hem met veel behendigheid af. Blijkbaar had hij het
meer gedaan in zijn leven. Hij zette den draaienden tol, waarvan de schitterende
kleuren prachtig in elkaar vloeiden, op een bord op den vloer, en toen stond de tol
doodstil en liet zijn gebrom door de heele kamer hooren.
Pim vond hem in één woord prachtig, en hij kon geen woorden vinden, om aan
zijn bewondering lucht te geven.
‘En haal nu het ledikantje uit den zak, Piet,’ zei Sint-Nicolaas tot zijn knecht.
Deze begroef zijn beide armen in den zak en haalde er een prachtig poppenledikant
uit te voorschijn, dat hij aan Sint-Nicolaas overreikte, en deze plaatste het voor Kim
op den grond.
O, o, wat was het mooi. Kim bleef onbeweeglijk eenige oogenblikken voor het
ledikantje staan, en zei toen:
‘O, wat is dat mooi! Dank je wel, lieve Sinniklaas. Kijk eens, Mammie, kijk eens,
Papa, wat mooi!’
‘Prachtig!’ riepen Papa en Mama als uit één mond.
Toen boog Kim zich wat voorover en schoof de gordijntjes op zijde, en wat zag
ze?
In de wieg lag het liefste poppetje, dat zij nog ooit had gezien, precies zoo'n pop
als in den winkel voor het raam stond, waar Elsje, het arme meisje, om schreide.
Kimmy's oogen straalden van blijdschap.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
126
‘Mooi, - o, hoe mooi,’ zei ze zacht.
Maar toen opeens betrok haar gezichtje, en zwijgend haalde zij de pop uit de wieg.
Zij keek haar nog een poosje aan en gaf hem toen aan Sint-Nicolaas.
‘Neen, neen,’ zei ze, ‘dat is niet Kimmy's pop,’ en haar oogjes kwamen vol tranen.
‘Dat is de pop van - van - Mammie, van wie is die pop?’
Zij kon niet op den naam van het arme meisje komen, dat zij om de pop had zien
schreien.
‘Bedoel je Elsje, Kim?’ vroeg Mama, die haar wel begreep.
‘Ja, ja, dat is het mooie poppetje van Elsje!’ riep Kim uit. ‘Wil Sinniklaas het
mooie poppetje bij Elsje bgengen?’
‘Maar ik heb deze pop voor jou medegebracht, Kim,’ zei Sint-Nicolaas, die
blijkbaar niet begreep, wat Kim bedoelde.
‘Neen, 't is niet Kimmy's pop, 't is Elsje's pop,’ hield Kim vol.
Mama kwam ongemerkt achter den stoel van Sint-Nicolaas, en fluisterde den
ouden man iets in het oor.
‘'t Is toch echt waar, Kim,’ zei Sinterklaas toen, ‘deze mooie pop is heusch voor
jou, en voor Elsje heb ik er ook een, precies eender als deze. Die ga ik straks aan
haar brengen. Ben je daar niet blij om?’
‘Ja,’ zei Kim, ‘en lekkege suikegdingetjes ook en lekkege koek?’
‘Ja, lekkere suikerdingetjes en koek ook, dat beloof ik je. Maar nu wordt het weer
tijd voor me om te vertrekken, want ik heb het vanavond nog schrikkelijk druk. Dag
Pim, geef me een hand, - en van Kim krijg ik een kusje, niet waar? En zal-je nu altijd
flink je boterhammetjes opeten, Kim?’
‘Ja, Sinniklaas.’
‘Ik ook!’ riep Pim. ‘Wil Piet de tol nog eens opzetten?’
Piet deed het, en toen vertrok de goede Sint, nadat hij van allen een hartelijk
afscheid had genomen. En de dames en heeren bogen voor hem en deden hem
uitgeleide tot aan de deur. Pim en Kim ook, en daar zagen zij den schimmel van den
goeden Sint in den tuin staan, vastgehouden door een vreemden man. En Sinterklaas
klom op den mooien schimmel, wuifde nog eenmaal allen zijn groet toe, en reed het
hek uit. En allen zongen:
C.J. Kieviet, Pim en Kim
127
‘Sinterklaas kapoentje.
Gooi wat in mijn schoentje,
Gooi wat in mijn laarsje,
Dank je, Sinterklaasje.’
De goede Sint reed regelrecht naar het huisje, waar Elsje woonde, en bracht daar een
groot pak, waaruit behalve heel veel andere goede dingen, ook het mooie poppetje
te voorschijn kwam, dat Elsje zoo graag wilde hebben.
Toen Pim en Kim nog een kwartiertje met hun mooie cadeaux hadden gespeeld,
werd het hoog tijd voor hen, om naar hun bedjes te worden gebracht.
Maar 's nacht droomden zij nog van den goeden Sint, dien zij zoo heel, heel erg
lief vonden.
En Elsje lag in haar bedje met de pop in haar arm en een gelukkigen glimlach om
haar lippen.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
128
Zestiende hoofdstuk.
Kim gaat uit logeeren.
De winter met zijn regen- en sneeuwbuien, met zijn windvlagen en hagelslag, maar
ook met zijn gezellige dagen van Sinterklaas, Kerstmis, Oud- en Nieuwjaar, was al
sedert lang voorbijgegaan, en had plaats moeten maken voor de heerlijke Lente met
haar teere, groene blaadjes en ontluikende bloemen, die de natuur in feestdos tooiden.
Pim en Kim hadden zich in dien langen wintertijd geen oogenblik verveeld, ook al
moesten zij zich meestal binnenshuis vermaken. Dagelijks waren zij bij elkander op
bezoek gekomen en hadden allerlei spelletjes gedaan. En op de mooie winterdagen,
als het een beetje gevroren had en het zonnetje lekker scheen, hadden zij in den tuin
gespeeld, waar geen bijzondere gevaren hen konden bedreigen, omdat de poortjes
altijd zorgvuldig op slot gehouden werden. De sleutels ervan werden zelfs in huis
bewaard, zoodat geen slager of bakker er door kon gaan en het bij zijn vertrek open
kon achterlaten. Zij waren nu wel gedwongen aan de voordeur aan te bellen. En op
hun wandelingen in het dorp waren Pim en Kim al heel wat voorzichtiger geworden.
De angst der beide Moeders, dat zij onder een tram of auto terecht zouden komen,
had op den langen duur zoodanig op Pim en Kim ingewerkt, dat zij zelf al goed
begonnen uit te kijken, als zij het veilige voetpad verlieten en zich even op de straat
waagden. Want Pim en Kim waren heel verstandige kindertjes, die graag naar goeden
raad luisterden.
Zij waren hard gegroeid, voornamelijk Pim, die een groote, dikke, stevige jongen
geworden was. 't Was hem duidelijk aan te zien, waar al de dikke boterhammen
gebleven waren, die hij dag-in, dag-uit had op-
C.J. Kieviet, Pim en Kim
129
gegeten. Kim was niet zoo groot, en veel tengerder, maar zij was ook door en door
gezond en nog altijd zoo vlug als een wezeltje. En met Pim was zij nog steeds de
beste vriendjes van de wereld. O ja, zij kibbelden wel eens, want heel dikwijls wilde
Kim juist spelen met datgene, waarmede Pim zich op dat oogenblik vermaakte, en
dan was Pim niet altijd genegen, er dadelijk maar afstand van te doen. En dan wilde
Kim het hem uit de handen grijpen, maar Pim liet zich allerminst de kaas van zijn
brood nemen, en hield voet bij stuk. Hij was echter veel te goedhartig van aard, om
haar niet dikwijls vrijwillig af te staan, wat zij wilde hebben, en zoo bleef de vrede
gewoonlijk heel goed bewaard. En als Pim beslist weigerde om haar heur zin te
geven, schikte zij zich ook gewoonlijk wel in het onvermijdelijke, zoodat de twist
meestal maar van heel korten duur was.
Zoo gingen de maanden voorbij, en ook de lente verdween. 't Werd een prachtige
zomer met veel zonneschijn en een grooten rijkdom van bloemen. Elken Zondag
gingen de beide families met Pim en Kim naar het heerlijke bosch, en zelfs gebeurde
het wel, dat zij er al 's morgens heel vroeg naar toe gingen en er bleven picnicken.
Dat vonden Pim en Kim nog het prettigst van alles. Wat hielpen zij dan ijverig, als
het groote servet op den met mos begroeiden grond werd uitgespreid, en de bordjes
met mesjes en vorken, en melkflesschen en bekers werden klaargezet. O, dan aten
zij wel twee maal zoo veel als anders, want zelfs het gewoonste brood smaakte daar
veel lekkerder dan thuis.
Vooral Pim maakte zich daarbij verdienstelijk en nuttigde een hoeveelheid,
waarover zelfs zijn Papa verbaasd stond. Doch ook Kim at heel behoorlijk. De periode,
dat zij haast niets gebruikte, was voorbij gegaan, en hoewel zij in de verste verte in
dat opzicht niet met Pim wedijverde, at zij toch veel beter dan vroeger, volgens ‘Oom
Dok’ beslist heel voldoende. Niemand zou het dan ook in zijn hoofd krijgen, om
haar een zwak kindje te noemen, want dat was zij zeer zeker niet, integendeel, zij
was onvermoeid, en zelfs als zij een heelen dag in het bosch had gespeeld en geravot,
klaagde zij toch nooit over vermoeidheid.
Menigmaal gingen ook haar grootouders op zoo'n dag met hen mede naar het
bosch, en ook tante Jet was meestal van de partij. Dat was voor Pim en Kim een
genot, want tante Jet was onuitputtelijk in het bedenken van spelletjes, en als zij hier
of daar een poosje gingen zitten, om wat
C.J. Kieviet, Pim en Kim
130
uit te rusten, wist zij hen wel bijna altijd te boeien door een of andere mooie vertelling.
Eindelijk gebeurde er iets, wat nog nooit gebeurd was. Kim zou voor een paar
weken uit logeeren gaan naar Opa en Oma. O ja, zij was er natuurlijk wel honderdmaal
met Mama en Papa op bezoek geweest, en dikwijls ging dan ook tante Ans mede,
maar gelogeerd had zij er nog nooit. Kim vond het vooruitzicht heerlijk, en zij
verlangde er naar, dat de groote dag eindelijk zou aanbreken. Maar Pim vond het
minder prettig, want nu zou hij zijn speelkameraadje voor al die dagen kwijt raken,
en wat moest hij dan beginnen? Alleen is maar alleen, dat wist hij al bij ondervinding,
want er was wel eens een heele dag voorbij gegaan, dat Kim niet bij hem kwam, bij
voorbeeld, als Opa of Oma jarig was. Dan bracht zij daar natuurlijk den dag door,
en dan had Pim zich geducht verveeld. Neen, het vooruitzicht, dat Kim wel voor
minstens veertien dagen uit logeeren zou gaan, kon hem allerminst bevallen, en alleen
de belofte, dat hij ook heel dikwijls bij Oma en Opa zou mogen komen, kon hem er
eenigszins mede verzoenen.
Eindelijk was het voor Kim zoo gewichtige oogenblik aangebroken. Op een morgen
kwam zij keurig uitgedost en met een blijden glimlach bij tante Ans binnen, om
afscheid te nemen. Pim was juist uit rijden op zijn hobbelpaard, maar toen hij Kim
zag komen, sprong hij er haastig af.
‘Ik ga naar Opa en Oma!’ riep Kim hem toe. Zij kon nu de r heel goed uitspreken
en brouwde nog maar een heel klein beetje. ‘Ik ga daar logeeren.’
Pim bleef plotseling staan, waar hij was. Hij vond het blijkbaar een bijzonder
onaangename tijding.
‘Zoo,’ zei hij, en zijn heele gezicht betrok.
‘Ja, ik ga dadelijk al weg. Papa zal me wegbrengen, en mijn koffer is al gepakt.
Mijn poppen zitten er ook in, en mijn serviesje ook, en Mina zal vanmiddag het
poppenledikantje brengen....’
‘En Mama?’ vroeg tante Ans, die haar gehoord had en in de hal gekomen was.
‘Mama slaapt,’ zei Kim. ‘Ik heb haar een kusje op bed gegeven.’
‘Zoo zoo,’ zei tante Ans peinzend. ‘En vind je het prettig, Kim, dat je uit logeeren
gaat?’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
131
‘Of ik!’ riep Kim uit. En zij liep op Tante toe, om afscheid van haar te nemen.
‘Dag kindje!’ zei Tante, nadat zij haar gekust had. ‘Veel pleizier, hoor.’
‘Dag Pim,’ zei Kim.
‘Dag!’ zei Pim, en hij keek verre van vroolijk.
Op dit oogenblik kwam Kimmy's Papa binnen.
‘Goeden morgen, Ans,’ zei hij. ‘Is Gert nog thuis?’
‘Neen, maar hij komt binnen het half uur terug, heeft hij gezegd. Is zijn komst
noodig?’
‘Ja, - vraag hem, of hij dadelijk even naar Fré wil gaan. Ik ga Kim wegbrengen.’
‘Ik zal er voor zorgen.’
Tante Ans en Pim gingen samen met Kimmy en haar Vader mede tot aan het hek
van den voortuin, om hun uitgeleide te doen, en met een droevig gezicht zag Pim
zijn vriendinnetje in de vroolijkste stemming aan de hand van haar Vader
weghuppelen. O, wat had hij graag mede willen gaan, maar daar was geen sprake
van. Zijn Moeder bracht hem bij Betje, die de suite deed, liet een briefje achter voor
haar man, en spoedde zich naar tante Fré, om haar een poosje gezelschap te houden.
Onder gejuich kwam Kimmy bij Oma binnen, die haar met open armen ontving.
Opa was achter het huis in den tuin bezig met het opharken van de paden, maar toen
Lina, het dienstmeisje, hem zeide, dat Kimmy door haar Vader gebracht was, spoedde
hij zich naar binnen, om haar te groeten. Zoodra hij binnen gekomen en Kimmy hem
in de uitgebreide armen gevlogen was, zei hij:
‘O, o, Kim, ben jij daar? Wat ben ik daar blij om.’
‘Ik ook!’ zei Kim.
En toen Opa haar neerzette, ging zij dadelijk aan het uitpakken van den koffer,
dien Papa reeds ontsloten had. De eene helft was gevuld met kleertjes, en de andere
met speelgoed. Er kwamen niet minder dan vier poppen uit, en een heel theeserviesje,
en bovendien nog een klein fornuisje met tal van potjes en pannetjes.
‘Breng alles maar in de serre, Kim,’ zei Oma, die met Opa en Papa in een
fluisterend gesprek gewikkeld was, en Oma zei, dat ze heel spoedig eens zou
overloopen, als Opa dan maar zoo lang op Kim wilde passen,
C.J. Kieviet, Pim en Kim
132
wat deze beloofde. En Papa wilde niet gaan zitten, want hij moest weer dadelijk naar
huis terug. Hij kon, naar hij zeide, onmogelijk langer blijven. Hij nam dus spoedig
afscheid, en liet Kim in de gelukkigste omstandigheden te midden van haar speelgoed
achter. Een groot gedeelte van de serre was voor Kim ingeruimd, en daar stonden
een kleine tafel en twee stoeltjes gereed, die haar grootouders expres voor haar hadden
gekocht. Op het eene stoeltje mocht Kim zitten, en het andere was voor Pim, als deze
bij haar op visite zou komen.
Kim was er verrukt over, en zij stak haar blijdschap niet onder stoelen of banken.
Op het tafeltje zette zij haar serviesje gereed, en in een hoek van de serre kwam haar
fornuis te staan. Dadelijk ging zij aan het bakken en braden, en onderwijl zette zij
thee en dronk het eene kopje na het andere, in haar verbeelding natuurlijk, want het
fornuis brandde niet echt en de theepot was leeg. Maar dat hinderde niet. Kim vond,
dat het vleesch lekker bruin werd en dat de thee heerlijk smaakte, en ook de poppen
vonden alles even lekker. Kim bleef wel langer dan een uur aan het mooie tafeltje
spelen, en zij was al dien tijd Pim geheel vergeten, zoo goed amuseerde zij zich.
Maar eindelijk stond zij toch op om naar Grootvader te gaan, die weer in den tuin
aan het werk was. En nauwelijks was zij door de keuken naar buiten gegaan, of
Grootma zette haar hoed op, riep tegen Grootvader, dat zij even uitging, en begaf
zich dadelijk op weg naar Kimmy's Mama, om eens te kijken, hoe het daar gesteld
was. En na een uurtje kwam Mina het ledikantje brengen met de boodschap, dat
Grootma niet thuis kwam koffiedrinken, maar nog een paar uurtjes bij Kimmy's
Mama bleef.
Kim amuseerde zich kostelijk bij Opa in den tuin. O, daar was zoo veel te zien,
want niet alleen waren er mooie bloemperken, en bloeiende heesters langs de vele
voetpaden, maar Grootvader was ook een bijzonder liefhebber van pluimvee.
Hij hield er prachtige kippen op na, die onder toezicht stonden van een
buitengewoon grooten haan. Als dat beest aan het kraaien ging, was het verwonderlijk,
zooveel geluid als hij te voorschijn bracht. En dan was het grappig om te hooren,
hoe alle hanen uit de buurt om beurten zijn gekraai beantwoordden. Maar behalve
die kippen hield Grootvader in een groote volière ook kalkoenen en twee pauwen,
waar Kim nooit genoeg naar kijken kon. Wat hadden die kalkoenen een groote roode
C.J. Kieviet, Pim en Kim
133
lellen over hun snavel hangen, en wat kolderden zij grappig, als Kim dicht bij het
vlechtdraad kwam.
‘Pas op, Kim, steek je vingertjes niet door het draad,’ waarschuwde Opa, ‘want
dan bijten ze je, en dat zou erg veel pijn doen.’
En Kimmy's bewondering kende geen grenzen, als de mannetjes-pauw zijn langen
staart ophief en ontplooide tot een grooten waaier. O, wat zag de pauw er dan trotsch
uit, en wat stapte hij dan fier door zijn ruime kooi. En wat was hij dan inderdaad ook
mooi. Dan glinsterden zijn prachtige veeren in den gouden zonneschijn, en Kimmy
kon er niet genoeg naar kijken.
In het achterste gedeelte van den tuin was ook nog een duiventil op een hoogen
paal. Die til leek precies op een huis met een toren, en er woonden wel twintig duiven
in van allerlei soort en kleur. Er waren blauwe postduiven, en mooie witte duifjes,
en kroppers, en kleine bruintjes, en toen Kimmy van Grootvader verlof kreeg om ze
te voeren, kwamen zij van alle kanten naar haar toe vliegen, en trippelden om haar
heen, en bogen zonder ophouden voor haar en koerden uit dankbaarheid. Twee mooie
bruintjes kwamen zelfs op denrand van haar voerbak zitten, en pikten haar de
korreltjes uit haar hand. Dat vond Kim grappig.
‘Koekeroe! Koekeroe!’ riep zij.
En de duifjes bogen en riepen ook:
‘Koekeroe! Koekeroe! Koekeroe!’
En eindelijk nog had Grootvader midden in zijn tuin een eendenvijver van cement.
Die vijver was ongeveer 2 d.M. diep, en er zwommen helderwitte eendjes in. Aan
het eene einde stond een mooi hok, waarin zij 's nachts slapen konden en waarin zij
ook hun eieren konden leggen. Rondom den vijver was ongeveer een Meter grond,
waar de eendjes konden loopen, en het geheel was afgezet en overdekt met sterk
vlechtdraad, zoodat de beestjes niet ontsnappen konden. In dien vijver heerschte
altijd een vroolijke levendigheid. Nooit haast waren de eendjes in rust. Zij stoeiden
met elkander in het heldere water, dat door middel van een leiding elken dag verfrischt
werd, of zij doken voorover met hun kopjes tot bijna op den bodem, of verhieven
zich klapwiekend met hun bovenlijf uit het nat, en taterden en snaterden zonder
ophouden. Kim kon er wel een half uur naar kijken zonder zich te vervelen. Ja, ja,
in dien tuin van Opa was bijzonder veel te zien.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
134
Zeventiende hoofdstuk.
Pim komt op bezoek.
Om ongeveer half een kwam Lina zeggen, dat de koffietafel gereed stond, dus gingen
Opa en Kim naar binnen. Kim vond het niets gezellig, dat Oma nog niet terug
gekomen was, maar zij mocht vlak naast Opa zitten, en dat vergoedde weer heel veel.
En Opa zorgde uitstekend voor haar. Zij kreeg een lekker klein eitje, dat een van de
krielkippetjes, want die had Grootvader ook, expres voor Kim gelegd had, zooals hij
zeide, en Kim was bijzonder dol op eitjes. En zij kreeg een heerlijk sneedje brood
met boter van hem, en toen nog eentje met eigengemaakte jam van zwarte bessen en
frambozen door elkaar, wat Kim ook een lekkernij vond, en tot slot nog een beschuitje
met kaas en wat vruchten.
Kim had gesmuld, en toen de tafel afgeloopen was, keerde zij weer naar den tuin
terug, om nog eens naar al de vogels te gaan kijken. Grootvader hield haar gezelschap,
maar na een uurtje kwam Betje van tante Ans haar vriendje Pim brengen en meteen
vragen, of Grootvader even bij Kimmy's Mama wilde komen.
Opa schrok er van, en maakte zich dadelijk gereed om te vertrekken. Hij droeg
Lina op, goed toezicht te houden op de twee kinderen, en vertrok onmiddellijk.
Lina mopperde een beetje binnensmonds, want zij meende het erg druk te hebben,
maar toch voegde zij zich bij Pim en Kim in den tuin om te doen, wat haar opgedragen
was.
Wat was Kim blij, dat zij haar speelkameraadje weer bij zich had, want zij was
niet gewoon alleen te zijn. Haar vriendje kon zij moeilijk meer missen, en Pim was
al den heelen morgen slecht te spreken geweest,
C.J. Kieviet, Pim en Kim
135
zoo had hij zich verveeld. Eerst had hij gehoepeld, maar alleen vond hij daar niet
veel aardigheid aan, toen had hij gehobbeld, maar ook dat had hem al spoedig
verveeld, ten slotte had hij in den zandbak gespeeld, maar 't had ook maar heel kort
geduurd, zoodat hij eindelijk in huis was gegaan, waar Mama niet te vinden was. Zij
was bij tante Fré. Pim besloot daar dan ook maar naar toe te gaan, maar hij werd niet
toegelaten. Mina zei, dat hij in zijn eigen huis moest blijven, wat hij al heel vreemd
vond, want dat was hem nog nooit overkomen.
Eindelijk was toen Betje opgedragen, om Pim naar Grootvader te brengen en dezen
meteen te vragen, of hij even wilde komen.
Kimmy vond het heerlijk, dat Pim er was, en samen gingen zij naar de kippen
kijken, en naar de duiven, pauwen en kalkoenen, om ten slotte in het gras te gaan
zitten bij het vlechtdraad van den eendenvijver. Zij vermaakten zich kostelijk met
naar de snaterende en speelsche eenden te kijken, en Lina haalde voor hen wat stukjes
brood, die zij in den vijver mochten werpen. O, wat was het een grappig gezicht, als
al die witte vogels tegelijk op een stukje brood aanvlogen, dat in het water geworpen
werd. En hoe verwoed konden zij elkander nazitten, om het van den toevalligen en
tijdelijken bezitter af te kapen. Want geen enkel dier kon het lang als zijn eigendom
beschouwen. Neen, zij gristen het net zoo lang elkander uit den snavel, tot het eindelijk
den een of ander gelukte, het haastig naar binnen te schrokken. En het was een getater
en gesnater en rumoer en geplas in den kleinen vijver, dat Pim en Kim hooren en
zien bijna vergingen.
Maar zij vonden het meer dan grappig en vermaakten zich kostelijk. Lina vond,
dat zij best naar de keuken kon terugkeeren en met haar werk voortgaan, want de
kinderen zaten heel zoet in het gras, en liepen om zoo te zeggen niet het minste
gevaar. Bovendien had Lina door het keukenraam het uitzicht op den tuin, en kon
zij de kinderen dus voortdurend in het oog houden.
Eerst deed zij dat dan ook heel trouw, en zij zag met genoegen, hoe de kinderen
zich bleven vermaken met het voeren van de eendjes, en een poosje later, hoe zij op
het gazon zaten en madeliefjes plukten, die daar in groote hoeveelheid groeiden. Zij
maakten er elk een mooien ruiker van.
Neen, alles ging goed. De kinderen waren heel zoet en speelden samen heel kalm
en bedaard.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
136
Ja, dat was zoo, en 't zou zoo wel gebleven zijn ook, als Lina in haar toezicht niet
was verslapt. Maar er was gebeld en Lina had open gedaan. Aan de voordeur was
een koopvrouwtje, dat mooie kantjes, linten, knoopen, haken en oogen, en nog tal
van andere dingen meer verkocht, waar Lina juist groote behoefte aan had. Lina
behoorde tot de vaste klanten van het koopvrouwtje, dat zich ongeveer eenmaal per
maand aanmeldde. Zij had haar koffer al opengedaan, en haar koopwaren zoo
verleidelijk mogelijk op de stoep voor de deur uitgestald.
Ha, dat vrouwtje kwam Lina goed van pas, en zij knielde dadelijk bij den koffer
neer, om alles eens op haar gemak te bekijken. En zij was weldra zoozeer in de
beschouwing van de mooie kantjes en linten verdiept, dat zij in het geheel niet meer
aan de kinderen dacht, die aan haar hoede waren toevertrouwd. En zij hadden juist
op dat oogenblik aan goed toezicht allerdringendst behoefte, want van het
madeliefjes-plukken hadden zij genoeg gekregen, en samen waren zij den tuin verder
ingewandeld, tot bij het kippenhok.
‘Pim laat de kippen loopen,’ zei Pim, en hij zette het deurtje van de ren open. Dat
vonden de kippen een buitenkansje, want het verveelde hun al lang, om altijd
opgesloten te zitten.
Zij maakten dan ook dadelijk van de gelegenheid gebruik en stapten, met den
fieren haan voorop, den tuin in. Daar riep hij luidkeels ‘kukeleku’, sloeg met veel
lawaai zijn vleugels uit, en vloog wel drie meter de hoogte in. Dat werkte aanstekelijk
op zijn kippetjes, en onder luid gekakel verhieven zij zich hoog in de lucht, en toen
zij op den grond terecht kwamen, renden zij heen en weer, en bleven soms met de
koppen vlak bij elkaar doodstil staan, of zij standbeelden waren.
Pim en Kim vonden het prachtig om te zien, en zij renden van den weeromstuit
ook door den tuin heen en weer, tot zij eindelijk bij het hok van de pauwen en
kalkoenen tot staan kwamen.
‘Dat was mooi, Pim,’ zei Kim. ‘De kippen kunnen mooi vliegen, en de haan ook.
Zij vinden het prettig, om los te loopen.’
‘Ja,’ zei Pim, terwijl hij den wervel van de groote volière omdraaide en de deur
openzette. ‘De kallekoenen kunnen ook vliegen en de pauwen ook. Ik heeft het hok
open gemaakt.’
Op 't zelfde oogenblik stapten de kalkoenen al kolderend naar buiten, en zij maakten
zooveel lawaai, dat Kimmy er bang van werd, vooral
C.J. Kieviet, Pim en Kim
137
toen er twee regelrecht op haar afkwamen met gerekten hals en vuurroode lellen, net
of zij haar bijten wilden.
Met een ijselijken gil sloeg zij op de vlucht, wat de zaak nog erger maakte, want
nu vlogen de kolderende dieren haar met uitgespreide vleugels en gerekte halzen
achterna. Kimmy slaakte kreet op kreet van angst en liep, wat zij loopen kon. En
Pim greep de hark, die door Grootvaders overhaast vertrek nog niet opgeborgen was,
en achtervolgde de booze kalkoenen, om Kimmy te hulp te komen. Toen hij dicht
genoeg bij hen was, daalde de hark met kracht tusschen de kalkoenen neer, waardoor
zij verschrikt op zij sprongen en Kimmy verder aan haar lot overlieten. Dat was
gelukkig.
Maar Kim zag doodsbleek van den schrik, en zij bleef die kwade beesten zoo ver
mogelijk uit de voeten. Zij vond kalkoenen heel mooie vogels, en wilde er later heel
graag naar kijken, maar zij moesten terdege achter de tralies zitten; anders moest zij
er niets meer van hebben.
't Werd intusschen een heele levendigheid in den tuin. De pauwen waren ook heel
statig naar buiten gestapt, en de pauw-haan zette ter eere van zijn herkregen vrijheid
zijn staart overeind, wat Kim en Pim prachtig vonden. En de kalkoenen waren nog
lang niet gekalmeerd. Zij vonden het heerlijk om vrij te zijn, en vlogen heen en weer
en kolderden van belang. De kippen krabbelden in de perken, en de haan kraaide zoo
hard, als hij maar kon. Zelfs de duiven waren er druk van geworden, en zweefden
klapwiekend in groote kringen over den tuin en het huis, soms hoog, heel hoog in
de lucht, om een oogenblik later weer alle tegelijk op hun til neer te strijken, en dan
was het een gebuig en gekoer van belang.
Pim en Kim stonden voor het draad van den eendenvijver. Toen opeens kreeg de
haan een bevlieging. Hij sprong van den grond op, sloeg met kracht zijn vleugels uit
en vloog omhoog, tot hij op een hoogen tak van een ouden kastanjeboom terecht
kwam. Dat gebeurde onder zoo'n geweidig geschreeuw, dat de pauwen er door
aangestoken werden. De twee hennen renden den tuin op en neer, en de pauw-haan
sloeg zijn staart naar beneden, kwam met een sprongetje op het nachthok van de
eenden terecht, en vloog vervolgens tot boven op het dak van het huis. Pim en Kim
keken hem vol verbazing na, en de eenden vlogen verwonderd door hun vijver heen
en weer. De duiven vlogen ook weer
C.J. Kieviet, Pim en Kim
138
klapwiekend van hun til op en beschreven groote kringen in de lucht, met hun hok
als middelpunt.
Of het ook hoog tijd werd, dat Lina met haar inkoopen gereed kwam, maar zij
dacht nog niet aan ophouden en was in een heel gezellig praatje met het koopvrouwtje
verdiept, die niet ophield haar intusschen allerlei moois te laten zien in de hoop, dat
zij het koopen zou.
‘De pauw is blij,’ zei Pim. ‘Hij zit boven op het dak.’
‘Ja, en de kippen ook, en de duiven,’ zei Kimmy, die met haar blik de duiven
volgde in hun vlucht.
‘En de kallekoenen ook,’ zei Pim. ‘Nou ga ik zwemmen bij de eendjes.’
Hij draaide den wervel om en stapte de groote kooi binnen.
Kim keek hem eerst met groote oogen na, maar toen zij zag, dat hij op den grond
ging zitten en eerst zijn schoentjes en daarna zijn kousen uittrok, vond zij het plan
zoo verleidelijk, dat zij naast hem plaats nam, en zijn voorbeeld in alle deelen
navolgde.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
139
Pim was het eerst begonnen en dientengevolge ook het eerst klaar. Hij stond op en
stapte het water in.
‘Lekker, - dat is lekker, Kim, - het is frisch!’ riep hij Kim toe.
Kim was jaloersch op hem, en repte zich wat zij kon, om bij hem te komen. En
het duurde maar kort, of zij stapte ook den vijver in.
Ha, wat hadden zij een pret. Zij sprongen hand aan hand in het rond, tot grooten
schrik van de eenden, die ijlings het natte element verlieten en door het openstaande
deurtje den tuin instapten. Zij liepen regelrecht naar het groene gazon, en deden zich
te goed aan het malsche gras, dat voor hen een lekkernij was.
‘Kwaak, kwaak, kwaak!’ riep Kim, en zij rende met zwaaiende armen, of het
vleugels waren, den vijver op en neer. Het water spatte omhoog en maakte haar rokje
drijfnat, maar dat vond zij wel grappig.
‘Kwaak! kwaak! kwaak!’ riep ook Pim, en hij baadde achter zijn vriendinnetje
aan. Het water droop hem uit zijn broekspijpen.
O, Kim en Pim hadden nog nooit zoo'n pleizier gehad, en zij werden bij de minuut
natter en opgewondener. Zij draafden en plonsden hoe langer hoe harder door het
water, Pim vlak achter Kim aan, tot opeens Kim viel, en Pim eerst bovenop en
vervolgens naast haar terecht kwam. Toen werden zij nat tot aan hun hals toe, en hun
hoofden gingen zelfs een oogenblik onder water, maar zij konden daar niet verdrinken,
want daarvoor was de vijver te ondiep. Zij krabbelden lachend en tierend overeind,
en keken met ongekende vreugde toe, toen het water bij stralen uit hun kleertjes liep.
‘Ik ben nat,’ zei Pim, ‘ik heeft in het water gelegen.’
‘Ik ook. Kijk eens, het water druipt van me af,’ riep Kim, die het allergrappigst
vond.
Toen kreeg Pim, omdat hij nu toch nat was, een grappig idée. Hij kroop op handen
en voeten door het water en riep:
‘Kwaak! kwaak! kwaak!’
Natuurlijk ging Kim het toen ook doen.
‘Kwaak! kwaak! kwaak!’ riepen zij om het hardst, en zij genoten, zooals zij nog
nooit van hun leven gedaan hadden. Dat spelletje zou zeker nog heel lang geduurd
hebben, als eindelijk Grootpa niet door de keukendeur in den tuin gekomen was. Pim
en Kim hoorden hem al, voor zij hem nog zagen.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
140
‘Schaam je je niet,’ hoorden zij hem zeggen, en zijn stem klonk heel boos, ‘schaam
je je niet, om de kinderen aan hun lot over te laten en kletspraatjes aan de voordeur
te houden? Je bent waard, dat ik je op staanden voet je ontslag geef....!’
‘'t Was maar een oogenblik, mijnheer,’ klonk de stem van Lina.
‘Een oogenblik? Schaam je je niet, om het te zeggen? Mijn pauw-haan kwam ik
midden op straat tegen, wie weet is hij al niet verpletterd door den een of anderen
auto, en kan jij me zeggen, wat er misschien nog meer gebeurd is?’
Grootvader stapte met groote schreden den tuin in, schoorvoetend gevolgd door
Lina, wier geweten verre van zuiver was.
‘En kijk eens aan, al mijn kippen loopen los in den tuin, en de kalkoenen ook en
de eenden ook. Groote hemel, wat zal er met de kinderen gebeurd zijn? - Kim! Pim!
Kimmy! Waar ben je? Waar ben je?’
‘Hier, Opa,’ klonk Kimmy's stemmetje zoo lief mogelijk, want op dit oogenblik
drong het plotseling tot haar door, dat zij en Pim eigenlijk heel stout waren geweest.
‘Hier, Opa, in den eendenvijver!’
‘Wel verschrikkelijk!’ riep Grootvader uit, en toen zag hij opeens Pim en Kim op
handen en voeten door den vijver plassen. ‘Schepsel!’ riep hij de verschrikte Lina
toe, die met open mond, groote oogen en de armen ten hemel geslagen het gedoe
van de kinderen aanzag, ‘zie je nu, waartoe je nalatigheid geleid heeft? Druipnat zijn
ze, druipnat, van hun haren tot hun voeten, en we moeten nog van geluk spreken,
dat zij niet verdronken zijn! 't Is verschrikkelijk, 't is in één woord verschrikkelijk!
- Kom hier, Kim, en jij ook, Pim, je moet dadelijk droge kleeren aantrekken, onmiddellijk!’
Pim en Kim kropen het water uit, en stonden weldra druipnat voor den vertoornden
Grootvader.
‘Ik heeft de hokken open gemaakt,’ zei Pim. ‘De kippen waren blij, en de
kallekoenen....’
‘Ja, jullie bent stout geweest, erg, heel erg stout,’ zei Grootvader. Hij pakte Kim
op, riep Lina toe, dat zij Pim voor haar rekening moest nemen, en ging het huis
binnen.
In de keuken werden de natte kleeren uitgetrokken, en Grootvader gebood Lina,
den koffer van Kim te halen en de kinderen te verkleeden.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
141
‘Maar voor Pim zijn er geen droge kleertjes, mijnheer,’ zei Lina zacht en bedeesd.
‘Die van Kim zijn hem te klein.’
‘Hier, kleed Kim dan aan,’ zei Grootvader. Zonder verder een woord te spreken,
pakte hij den spiernaakten Pim op, droeg hem de trap op naar de slaapkamer en legde
hem in bed, diep onder de dekens.
‘Stil blijven liggen, hoor!’ gebood Grootvader kortaf, en Pim hoorde duidelijk aan
zijn stem, dat hij nog erg boos was. ‘Lina zal droge kleeren voor je halen, en tot zoo
lang moet je hier in bed blijven.’
Grootvader ging heen en trok de deur achter zich dicht. Zoodra Kim aangekleed
was, zei Grootvader tot Lina:
‘En nu ga je dadelijk op de fiets naar Mevrouw van den Bosch, om droge kleeren
voor Pim te halen; zoo hard rijden, als je kunt, hoor, want ik moet den pauw zien te
redden, en ik kan om de kinderen de deur niet uit, voordat je terug bent.’
‘Ja, mijnheer,’ zei Lina.
‘Jawel, maar heb je mij goed begrepen? Geen buurpraatjes onderweg, hoor, en
zoo hard rijden, als je kunt.’
‘Ja, mijnheer,’ zei Lina nogmaals. En een oogenblik later zag Grootvader haar
wegrijden.
‘En jij gaat naar de serre, Kim, en je komt er niet vandaan, hoor je. Grootvader is
boos.’
Kimmy's lipje begon zenuwachtig te trekken, en zij kreeg tranen in haar oogen.
‘Kimmy zal zoet zijn, Opa,’ zei ze. En opeens stak ze haar armpjes uit naar
Grootvader, en zei met een smeekend stemmetje: ‘Mag Kimmy Opa een kusje geven?
Kimmy vindt Opa lief.’
Dat was te veel voor Opa. De rimpels in zijn voorhoofd verdwenen en zijn oogen
kregen een vriendelijker uitdrukking. Hij nam Kimmy in zijn armen, en Kim sloeg
hem haar armpjes om zijn hals, en kuste hem, en legde vleiend haar hoofdje tegen
zijn wang.
‘Is Opa niet meer boos?’ vroeg zij zacht.
‘Neen, kindje, neen, Opa is niet meer boos,’ zei Grootvader, en hij drukte haar
teeder tegen zich aan. ‘Jullie bent ook nog niet wijzer, kindje, - neen, neen, jullie
bent nog niet wijzer. Kom, ga nu maar met Opa meê naar den tuin, dan zullen we
probeeren, de beesten weer in hun hokken te krijgen.’
C.J. Kieviet, Pim en Kim
142
Kim klaarde weer heelemaal op en trippelde achter Grootvader aan, die met een
gevulden voederbak den tuin inliep. Eerst ging hij naar het kippenhok, en nauwelijks
zagen de kippen hem, of zij liepen hem vlug achterna, begeerig naar het voer, dat zij
gewoon waren van hem te krijgen. Zoodra zij alle in de loop waren, deed Grootvader
het deurtje dicht en draaide den wervel om.
Ook de pauwen en kalkoenen waren weldra weer opgesloten, alleen de pauw-haan
ontbrak; die wandelde nog hier of daar in het dorp rond, als hij al niet overreden was.
Maar de eendjes waren moeilijk in het hok te krijgen. Zij vonden het malsche gras
van het gazon veel te lekker, om het in den steek te laten, en als Grootvader hen naar
links wilde drijven, liepen zij naar rechts, en wilde hij ze naar rechts opjagen, dan
gingen zij naar links. Maar eindelijk toch werd zijn moeite beloond en kon Grootvader
het deurtje achter hen sluiten.
‘Zie zoo, nu de pauw-haan nog, en dan is alles weer in orde, en Kimmy, wil ik je
nu eens wat nieuws vertellen, iets, wat je wel heel prettig zult vinden?’
Grootvader was op een tuinbank gaan zitten, om eens even uit te rusten, want hij
was moê geworden van al het gejaag, en had Kimmy op zijn knie genomen.
‘Ja, - is het erg prettig, Opa?’ vroeg Kim.
‘Ja, heel, heel prettig,’ zei Grootvader. ‘Kimmy heeft vandaag een allerliefst
broertje gekregen, - o, zoo lief.’
Kim keek Opa een poosje verwonderd aan, en toen zei ze:
‘Heeft Kimmy een lief broertje gekregen? Van wien?’
‘Van Onzen lieven Heer,’ zei Grootvader. ‘Is Kimmy niet blij?’
‘Ja, ja, ja, erg blij!’ zei Kim. ‘Is het zóó klein?’ En zij wees met haar handjes, hoe
klein het was.
‘Neen, grooter,’ zei Opa.
‘Zóó klein dan?’ vroeg Kim.
‘Neen, nòg een beetje grooter. Kijk, zóó groot is het,’ zei Opa, en hij wees het
haar met haar eigen handjes.
‘Mag Kimmy het zien?’
‘Neen, nu nog niet; over een paar daagjes, want Mama is een beetje ziek, en Oom
Dok heeft gezegd, dat zij slapen moet. - Ha, daar komt
C.J. Kieviet, Pim en Kim
143
Lina terug, en daar is tante Ans ook. Nu zullen we Pim uit zijn bed halen en
aankleeden.’
‘Wel, wel,’ riep tante Ans Grootvader toe, zoodra zij bij hem was, ‘hoe krijgen
die kinderen zulke dingen in hun hoofd, hè?’
‘Och, daar zij het nog maar kleine kinderen voor,’ zei Grootvader. En met een
gestrengen blik op Lina liet hij er op volgen: ‘Lina had beter toezicht moeten houden.
Die kinderen zijn nog niet wijzer.’
‘Het zal niet weer gebeuren, mijnheer,’ zei Lina zacht. ‘Dat beloof ik u.’
‘Laten we dat hopen, en begin dan met op Kim te letten. Ik ga even met Mevrouw
mede naar Pim.’
Toen zij op de slaapkamer kwamen, troffen zij Pim in de vredigste stemming van
de wereld aan, want hij lag in een diepen slaap gedompeld en zag er heel tevreden
en welgemoed uit. Tante Ans moest er om lachen.
‘Hij is niet erg onder den indruk van het gebeurde,’ zei ze. ‘Kom, ik zal hem
wakker maken en aankleeden.’
Enkele minuten later kwam ze met den kleinen zondaar beneden, tot groote vreugde
van Kim. Hij gaf Opa een hand en beloofde, dat hij het nooit weer zou doen. En
Grootvader nam hem in zijn armen, gaf hem een kus, en zeide:
‘Je zult er ook geen kans meer van hebben, kleine baas, want straks doe ik op elk
deurtje een hangslot.’
‘En hoe vindt Kimmy het wel, dat zij een broertje gekregen heeft?’ vroeg tante
Ans aan Kim.
‘Leuk!’ zei Kim. ‘Heeft het mooie haartjes?’
‘Ja,’ zei Tante, ‘mooie, zwarte krulletjes.’
‘En beentjes?’
‘O, zulke lieve beentjes. Je zult eens zien, wat een schattig broertje het is, die
kleine Tonny.’
‘Heet hij Tonny?’ vroeg Kim. ‘Wat een mooie naam.’
‘Ik wil ook een broertje hebben,’ zei Pim. ‘Ik heeft nog nooit een broertje gehad.’
‘Zou je niet liever een zusje hebben?’ vroeg zijn Moeder lachend.
‘Neen, ik heeft al een zusje,’ zei Pim. ‘Kim is mijn zusje. Ik heeft liever een
broertje.’
‘Goed hoor,’ zei Mama. ‘Maar nu ga ik naar huis. Ik ben daar den
C.J. Kieviet, Pim en Kim
144
heelen dag bijna nog niet geweest. Dag Grootpa, dag Kim. Over een half uurtje zal
ik Pim laten halen. Adieu!’
Tante Ans vertrok, en even later kwam Oma thuis. Zij zag er gelukkig en blij uit,
zeker omdat zij zoo'n lief kleinzoontje had gekregen. Grootvader vertelde haar, wat
er gebeurd was en verliet, gewapend met een langen hengelstok, het huis, om te
trachten den pauw naar huis te drijven. Oma kon nu op de kinderen passen.
De pauw bleek gelukkig niet heel ver afgedwaald te zijn en had nog geen ongeluk
gekregen. Hij liep tamelijk onrustig op een boerenerf heen en weer. Blijkbaar voelde
hij zich niet bijster op zijn gemak, en verlangde hij om weer bij de hennen te komen.
De boer stond naar hem te kijken, en toen Grootvader het erf opstapte, riep hij hem
toe:
‘Komt u hem halen, mijnheer? 't Zal niet gemakkelijk gaan om hem te vangen.
Hij is een beetje schuw geworden, zeker omdat een paar schooljongens hem opgejaagd
hebben.’
‘Neen, vangen zal niet gaan,’ zei Grootvader. ‘Als u me helpen wil, kunnen wij
hem misschien met een zacht lijntje naar huis drijven. Of heeft u geen tijd?’
‘O ja, tijd genoeg,’ zei de boer, ‘en ik wil u met alle genoegen even helpen. Wacht,
wij zullen hem door de poort zien te jagen.’
‘Graag,’ zei Grootvader.
De beide mannen liepen op eenigen afstand van elkander achter den pauw, en
naderden hem voetje voor voetje. Grootvader hield den langen stok zijwaarts, zoodat
het pad naar achteren vrijwel afgezet was.
De pauw zag hen komen en verwijderde zich in de goede richting. Weldra bevond
hij zich op de straat, en toen werd hij behoedzaam, om hem niet angstig te maken,
want dan zou hij wegvliegen, in de richting van Grootvaders huis gedreven, 't Ging
voetje voor voetje, en reeds waren zij dicht bij het huis gekomen, toen er vóór hen
een auto naderde. Grootvader zag hem met zorg komen, want nu zou de pauw
ongetwijfeld zoo erg schrikken, dat hij zou gaan vliegen, en wie weet, waar hij dan
terecht zou komen.
Hij stak dus zijn beide armen in de hoogte, om den chauffeur te waarschuwen, dat
hij stoppen moest. En toen deze den pauw zag, begreep hij dadelijk, wat er van hem
verlangd werd. Hij reed zacht naar den kant van den weg en hield daar stil.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
145
En daar bleef hij zoolang staan, tot de pauw en zijn beide vervolgers hem gepasseerd
waren. Toen reed hij verder.
Opeens scheen de pauw te begrijpen, dat hij dicht bij huis was. Hij nam een kort
aanloopje en verhief zich plotseling in de lucht, hoog boven de boomen uit, en daalde
neer op de vorsten van Grootvaders woning. Daar liet hij een doordringend gekrijsch
hooren, dat door de hennen beantwoord werd, en toen vloog hij achter het huis naar
beneden.
‘Haha,’ lachte de boer. ‘Hij weet nu zelf den weg wel, en ik kan wel terugkeeren.
- Dag mijnheer!’
‘Dag Van der Velde, hartelijk dank voor je hulp,’ zei Grootvader.
En toen deze in den achtertuin kwam, liep de haan al voor zijn hok heen en weer,
blijkbaar verlangend om weer bij zijn hennen te worden toegelaten.
Grootvader deed de deur open, en de pauw was weldra weer opgesloten, en nog
dienzelfden dag maakte Grootvader aan al zijn hokken kleine slootjes, die door
kinderhandjes niet konden worden opengemaakt.
Pim was bij zijn thuiskomst reeds weer door Betje teruggehaald, en Kimmy zat
bij Grootma in de serre heel lief met haar poppen te spelen. Toen Grootvader 's
anderen daags de rozenperken weer netjes had aangeharkt, was er niets meer te zien
van het groote voorval, dat zich in den tuin had afgespeeld.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
146
Achttiende hoofdstuk.
Besluit.
Enkele dagen later mocht Kimmy met Oma en Opa mede naar haar huis, om het
kleine broertje te zien. Mammie lag nog wel te bed, maar zij was toch alweer zooveel
beter geworden, dat zij wel een kort bezoek kon ontvangen. En zij verlangde
onuitsprekelijk naar haar dochtertje, dat zij nu al in geen vijf dagen had gezien.
Ook voor Kimmy was het een feestdag. Vroolijk trippelde zij tusschen Oma en
Opa de dorpsstraat door, maar haar grootouders hielden haar elk zorgvuldig aan een
handje vast, want Kim was en bleef nog altijd een zeer beweeglijk en druk kind, dat
geen oogenblik zonder toezicht kon blijven.
't Was een heerlijke dag. De menschen zagen er vroolijk en opgewekt uit, want
het zonnetje zette alles in een gouden gloed, de vogeltjes kwinkeleerden lustig in de
boomen en op de daken der huizen, de bloemen in de tuinen langs de straat pronkten
in schitterende kleuren, de bijtjes gonsden onder hun onvermoeiden arbeid, en
prachtige vlinders vlogen van bloem tot bloem, of verhieven zich al spelend hoog in
de lucht.
Kim liep tusschen Oma en Opa te neuriën van blijdschap, dat zij thuis een bezoek
ging brengen en haar broertje mocht zien. En nauwelijks was zij binnen, of zij ijlde
de trap op, duwde de deur der slaapkamer open, en was met een sprong op Mammie's
bed. Zij sloeg haar armen om Mammie's hals, en drukte zich tegen haar aan, en kuste
haar wel honderd maal. En Mammie omstrengelde haar lieve Kim en kreeg tranen
in haar oogen, zoo blij was ze, dat Kimmy weer bij haar was.
Kimmy had niet eens gezien, dat er zich een vreemde dame in de
C.J. Kieviet, Pim en Kim
147
slaapkamer bevond, die thans lachend naar haar stond te kijken. Toen de eerste
vreugde van het wederzien voorbij was, merkte Kimmy haar op, en zij keek haar
met groote oogen verwonderd aan.
‘Dat is de Zuster, Kimmy,’ zei Mama, ‘die komt op het kindje passen, omdat ik
nog een beetje ziek ben en nog niet mag opstaan. - Is de kleine vent wakker, Zuster?’
‘Ja, Mevrouw. Hij wordt juist wakker.’
‘Och, geef hem dan even hier, wil u? Dan mag Kimmy hem zien.’
Toen bracht de Zuster den kleinen Tonny bij Mama op bed, enkreeg Kimmy
gelegenheid om kennis met haar broertje te maken. En zij was dadelijk verrukt over
hem.
‘O, wat lief, - wat lief!’ zei ze, en ze kuste hem zacht op zijn wangetjes, en streelde
hem over zijn zwarte krulhaartjes.
‘Wat een lieve oogjes heeft hij, Mammie, en wat een mooie haartjes, en o, kijk
eens, wat een mooie voetjes, en wat zijn zijn teentjes klein.’
‘Ja, hè, is het geen lief broertje? Ha, daar komen Oma en Opa ook. Komt u eens
kijken naar mijn kleinen schat?’
‘Ik vind broertje lief!’ riep Kimmy Oma en Opa toe.
‘Hij is ook lief,’ zei Oma. ‘Gaat alles goed, Fré?’
‘Uitstekend, - vraag het maar aan Zuster,’ zei Mama lachend.
‘Zal Mammie gauw beter worden?’ vroeg Kim.
‘Ja, over een paar daagjes mag Mammie opstaan,’ zei Zuster, terwijl zij Kim opnam
en op den grond zette. ‘Maar nu heeft het bezoek lang genoeg geduurd en moet
Mammie weer slapen. Maar eiken dag mag Kim voortaan naar broertje komen kijken
en Mammie een kusje brengen. Is dat goed?’
‘Ja,’ zei Kimmy, ‘tot Mammie weer heelemaal beter is.’
‘Juist, goed begrepen,’ zei Zuster.
Het eerste bezoek had dus niet lang geduurd, maar het werd nog door vele gevolgd,
tot Mama weer geheel hersteld was en Kim weer voor goed naar huis kwam. Pim
had nog verscheidene middagen bij haar doorgebracht, terwijl zij bij haar grootouders
logeerde, maar de hokken in den tuin had hij met rust gelaten, 't Zou hem trouwens
ook niet gelukt zijn om ze open te maken, als hij daartoe een poging in het werk had
gesteld, want Grootvader hield ze zorgvuldig op slot en droeg de sleuteltjes in zijn
zak. Maar ook zonder dat zou Pim ze wel
C.J. Kieviet, Pim en Kim
148
dicht gelaten hebben, want hij wist nu wel, dat hij er af moest blijven.
Pim was verbazend in zijn nopjes, toen Kim weer voor goed thuis kwam. Samen
speelden zij weer in den tuin van den morgen tot den avond, tot de winter kwam en
zij hun vermaak meer binnenshuis moesten zoeken.
Zoo ging hun leven rustig en vroolijk voorbij en groeiden zij voorspoedig op,
evenals de kleine Tonny, zonder door ziekten of ongelukken te worden bezocht. De
Zondag middag wandelingen naar het bosch werden, als het weer dat eenigszins
toeliet, voortgezet, en zelfs de kleine Tonny mocht daaraan, gelegen in zijn
zachtveerenden kinderwagen, deelnemen.
Zoo kwam eindelijk de tijd, dat Pim en Kim oud genoeg waren om naar school te
gaan, en daar verlangden zij allebei naar. Dat er dan een einde zou komen aan hun
vrije leventje, och, daar hadden zij nog geen erg in, en zoo heel erg was dat ook niet,
want 's middags behoefden zij nog niet naar school. Voor de kleintjes werd er alleen
les gegeven 's morgens van negen tot twaalf uur, wat met het oog op de gezondheid
der kindertjes een uitstekende regeling was.
Eindelijk kwam de dag, die de eerste periode van hun leven zou afsluiten. Den
volgenden morgen zouden zij voor het eerst naar school gaan.
't Was Zondag. De beide families brachten den avond bij elkander ten huize van
Kims ouders door, Oma en Opa waren komen eten, en ook tante Jet was uit de stad
overgekomen. Oom Gert en tante Ans kwamen al vroeg en brachten Pim mede, die
nog een uurtje met Kim mocht spelen.
‘En ben jullie nu niet blij, dat je morgen naar school gaat?’ vroeg tante Jet, toen
het eindelijk voor Pim en Kim bedtijd werd, en geen liedje van verlangen hun meer
baatte, om dat tijdstip nog wat te verschuiven.
‘Ja, ik wel!’ klonk het eenstemmige antwoord. En Kim zeide:
‘Op school doet de Juffrouw mooie vertellingen, hè Tante?’
‘O ja, heel dikwijls,’ zei Tante.
‘Even mooi als tante Jet?’ vroeg Kimmy.
‘Dat denk ik wel, - misschien nog wel veel mooier.’
‘Wil Tante nu ook nog een mooie vertelling doen?’ vroeg Kim.
‘Goed,’ zei Tante. ‘Ik weet er nog wel eentje. Kom maar hier.’
Dat lieten Pim en Kim zich geen tweemaal zeggen.
Zij gingen op twee kleine stoeltjes zitten vlak voor tante Jet, en deze begon:
C.J. Kieviet, Pim en Kim
149
‘Er was eens een bosch, 't is veel jaren geleden,
Waar nooit nog een jager een voet had gezet.
't Was daar voor de dieren een hemel op aarde,
Zij hadden geen zorgen en maakten veel pret.
In 't midden van 't bosch was een heldere vijver,
Met zwanen en lelies, die pronkten om 't best,
En hoog in de boomen roekoekten de duiven,
Gezeten in 't groen op den rand van hun nest.
Maar eens op een dag, daar klonk plots'ling de mare:
‘Een jager verscheen met zijn hond en geweer.
Hij dwaalde door 't bosch met zijn moordende kogels,
En velde een hert en twee hazen ter neer!’
‘O,’ zei Kimmy, ‘wat zullen de dieren in het bosch toen bang geworden zijn.’
‘Ja, vreeselijk,’ zei Tante.
Een sidd'ring van angst vloog elk dier door de leden,
Zij werden plots allen zoo bleek als een doek.
Verstomd was hun joelen, verdwenen hun vreugde,
En ieder kroop weg in een donkeren hoek.
‘Maar misschien kwam die booze jager nooit meer terug, om die arme dieren dood
te schieten,’ zei Kimmy.
‘Jawel,’ zei Tante.
‘Den volgenden dag, daar verscheen weer de jager,
Met fel spiedend oog keek hij overal rond.
Hij doodde twee zwanen, een kip en drie ganzen,
Een hert werd vermoord door zijn woedenden hond.
Geen dier durfde toen meer zijn schuilhoek verlaten,
Het was meer dan droevig met allen gesteld.
Wanneer er geen hulp kwam, zij wisten het zeker,
Dan waren hun dagen ook spoedig geteld.’
‘Wat zullen zij bang geweest zijn, Tante,’ zei Kimmy, die met open mond zat te
luisteren.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
150
‘Ja, dat is te begrijpen,’ zei Tante. ‘Zij waren doodsbang, en dat was geen wonder.
Maar Te middernacht schrikten zij plotseling wakker,
Zij werden gewekt door 't gekraai van een haan.
Wanneer hij hen opriep, - dat was de gewoonte, Dan was het hun plicht ter vergad'ring te gaan.’
‘Grappig!’ zei Pim. ‘Dat was goed bedacht.’
‘En toen, Tante?’ vroeg Kim.
‘In 't diepst van het woud kwamen allen te zamen,
En klaagden elkander hun bitteren nood.
Een haas zei: ‘Als wij ons niet krachtig verweren,
Dan treft ons voorzeker een spoedige dood.
Wij maken ons wapens en gaan exerceeren,
En trekken met moed op de vijanden los!’ Die raad werd door allen ter harte genomen,
En aller gejubel weergalmde door 't bosch.
De dappere haas werd tot hoofdman gekozen.
‘Te wapen!’ zoo riep hij, ‘de vijand is daar!’
De jager legt aan, het geweer aan den schouder,
Hij lacht om hun moed en hij ziet geen gevaar.
C.J. Kieviet, Pim en Kim
151
Maar muggen en mieren en bijen en wespen,
Zij rukken verwoed op den jagersman aan.
Door duizenden dieren gelijk aangevallen,
Is vluchtend de jager het bosch uitgegaan.
‘Gelukkig!’ riep Kimmy. ‘Dat was gelukkig! - En de hond, Tante?’
De hond was reeds dood, hij lag zielloos ter aarde,
Door herten geveld met hun krachtig gewei, Zij vierden een feest, dat wel drie dagen duurde,
Zij waren weer vroolijk, gelukkig en blij!’
‘Dat was een mooie vertelling, Tante!’ riepen Kim en Pim om het hardst.
‘Ja,’ zei tante Ans, ‘maar nu gaat Pim naar huis en naar bed.’ ‘En morgen gaan Pim en Kim naar school!’ zei Mammie.
En zoo gebeurde het ook.
C.J. Kieviet, Pim en Kim