Regeling fosfaatreductieplan 2017 – vragen en antwoorden

Download Report

Transcript Regeling fosfaatreductieplan 2017 – vragen en antwoorden

Regeling fosfaatreductieplan 2017 – vragen en antwoorden
versie 2; 28 februari 2017
De antwoorden op bijgaande vragen zijn gevalideerd door ZuivelNL en RVO.nl.
De vragen en antwoorden zijn van toepassing voor bedrijven die koemelk produceren bestemd voor consumptie of verwerking.
Inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de vorige versie zijn in rood weergegeven.
Aan dit document kunnen geen rechten worden ontleend
1. ALGEMEEN
1.1
Waarom is er een ministeriële regeling om fosfaat
te reduceren? Er was toch een plan van de sector?
De staatssecretaris wil het fosfaatreductieplan van de sector mede
op verzoek van de Europese Commissie een steviger juridische basis
geven. Dat doet hij door het plan te vervangen door een ministeriële
regeling. Deze juridische basis is voor de Europese Commissie een
betere waarborg dat de beoogde fosfaatreductie in 2017 wordt
gehaald.
1.2
Welke bedrijven vallen onder de regeling?
De regeling is van toepassing op alle bedrijven die koemelk
produceren bestemd voor consumptie of verwerking én op overige
bedrijven met vrouwelijke runderen. De volgende overige bedrijven
zijn uitgezonderd van de regeling:
- houders van vijf vrouwelijke runderen of minder;
- vleeskalverbedrijven die uitsluitend afvoeren voor de slacht;
- bedrijven die sinds 15 december 2016 maximaal 2 runderen
hebben aangevoerd.
Onder vrouwelijke runderen vallen voor deze regeling de vrouwelijke
runderen zoals geregistreerd op basis van de regeling identificatie en
registratie (I&R). Dit gaat om:
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
1
- vrouwelijke runderen dat minimaal 1x gekalfd heeft (incl.
doodgeboren kalveren)
- vrouwelijk runderen van 0 tot 1 jaar (kalf)
- vrouwelijk runderen vanaf 1 jaar en ouder dat niet heeft
gekalfd (pink)
1.3
Wat is een bedrijf?
Een bedrijf is het geheel aan bedrijfsactiviteiten dat bij RVO.nl is
geregistreerd onder één BRS nummer (bedrijfsregistratienummer);
als bijvoorbeeld sprake is van een melkveetak en een
kalvermesterijtak op twee verschillende UBN’s, dan zijn de regels
voor een melkleverend bedrijf van toepassing en worden alle dieren
samen geteld.
1.4
Worden melkveebedrijven waar de melk om welke
reden dan ook niet wordt opgehaald nog als
melkleverende bedrijven beschouwd? Of vallen zij
in deze regeling onder de niet-melkleverende
bedrijven?
Een melkleverend bedrijf is een bedrijf dat regulier en bedrijfsmatig
melk levert aan een onderneming, of, al dan niet verwerkt, aan de
consument of een handelaar. In principe is de situatie van 1 maart
bepalend. Een tijdelijke opschorting van de melklevering op initiatief
van de producent of van de afnemer wijzigt deze status
niet. Een definitieve beëindiging van de melklevering leidt tot een
wijziging van de status met ingang van de eerstvolgende periode.
1.5
Wanneer gaat de regeling in?
De regeling gaat op 1 maart 2017 in en loopt tot en met 31
december 2017. Daarna wordt de fosfaatproductie begrensd door de
wet fosfaatrechten melkvee.
1.6
Waarin verschilt de regeling met het sectorplan?
De gewijzigde juridische basis maakte het voor de staatssecretaris
mogelijk de regeling op onderdelen eenvoudiger en effectiever te
maken. Daarom is de melkgeldregeling geschrapt, worden de
referentiegegevens alleen op I&R gebaseerd, zijn de heffingen en de
bonus voor alle melkveebedrijven gelijk en vallen nu ook bepaalde
niet-melk leverende rundveebedrijven onder de regeling.
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
2
1.7
Waarom geldt de regeling ook voor biologische
melkveebedrijven en andere bedrijven die geen
gebruik maken van de derogatie?
Zowel bij het per 2018 in te voeren fosfaatrechtenstelsel als bij deze
regeling gaat het om de reductie van de fosfaatproductie. Het gaat
om de overschrijding van het fosfaatplafond. Ook bedrijven die geen
gebruik maken van de derogatie kunnen daar aan hebben
bijgedragen als gevolg van groei.
1.8
Waarom vallen niet-melk producerende bedrijven
onder de regeling?
Deze regeling is bedoeld om de rundveestapel te reduceren
waarmee een daling van de fosfaatproductie wordt gerealiseerd.
Daarbij moet worden voorkomen dat enkel sprake is van een
verplaatsing van runderen van bedrijven die onder de regeling vallen
naar bedrijven die hier niet onder vallen waardoor er geen
daadwerkelijke reductie van de fosfaatproductie in Nederland
plaatsvindt. Daarom krijgen ook niet-melk producerende bedrijven,
die (deels) groeien door aanvoer van runderen, een geldsom
opgelegd.
1.9
Hoe ziet de regeling er uit?
In de regeling krijgt een melkleverend bedrijf met vrouwelijk
rundvee een referentieaantal, gebaseerd op het aantal GVE’s dat
op 2 juli 2015 op het bedrijf geregistreerd stond in I&R (min 4%
voor niet grondgebonden melkveebedrijven). Het bedrijf dient het
aantal GVE’s dat op 1 oktober 2016 aanwezig was, vanaf 1 maart
stapsgewijs te reduceren met bepaalde percentages (het
doelstellingsaantal).
Voor de niet melkleverende bedrijven geldt een vereenvoudigde
regeling gebaseerd op het aantal GVE’s op 15 december 2016. Het
bedrijf dient direct te reduceren tot dit aantal.
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
3
2. REFERENTIE
2.1
Referentieaantal: hoe weet een melkveehouder
hoeveel GVE’s zijn bedrijf telde op 2 juli 2015 voor
deze regeling?
De referentie is direct gebaseerd op de registratie in I&R op die
datum (23.59 uur). De aantallen zullen ook worden getoond in het
informatiesysteem van zijn zuivelonderneming.
2.2
Hoe worden de GVE’s in de regeling berekend?
De GVE’s worden vastgesteld op basis van de volgende
omrekeningsfactoren:
 vrouwelijk rund van 0 tot 1 jaar is 0,23 GVE;
 vrouwelijk rund van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd is
0,53 GVE;

vrouwelijk rund dat ten minste eenmaal heeft gekalfd is 1,0
GVE.
2.3
Is de referentie van 2 juli 2015 in het
fosfaatrechtenstelsel gelijk aan de referentie van
deze regeling?
Nee, de referentie van 2 juli 2015 is voor de fosfaatrechten
gebaseerd op de Meststoffenwet diercategorieën 100, 101 en 102.
De referentie in de fosfaatreductieregeling 2017 gaat uit van de
registratie in I&R van vrouwelijke runderen van 0 tot 1 jaar; van
1 jaar of ouder die niet hebben gekalfd en van vrouwelijke runderen
die ten minste eenmaal hebben gekalfd, zoals die in I&R zijn
geregistreerd.
2.4
Hoe gaat de regeling om met bedrijven die na 2 juli
2015 zijn gestart?
Voor bedrijven die na 2 juli 2015 zijn gestart, gelden geen
bijzondere regels: de referentie is dan 0 en het doelstellingsaantal
wordt gebaseerd op het veebestand van 1 oktober 2016
2.5
Wat is een doelstellingsaantal?
Dat is het aantal GVE’s dat op 1 oktober 2016 in het I&R-systeem
geregistreerd stond, verminderd met het reductiepercentage dat in
een periode geldt.
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
4
2.6
Houdt de regeling rekening met grondgebonden
bedrijven?
Ja, melkveebedrijven die in 2015 grondgebonden waren krijgen een
referentie gebaseerd op de veebezetting van 2 juli 2015, zonder
aftrek van 4%.
2.7
Wat verstaat de regeling onder een grondgebonden
bedrijf?
De regeling verstaat onder een grondgebonden bedrijf een
melkveebedrijf dat op basis van de Gecombineerde Opgave in het
kalenderjaar 2015 voldoende fosfaatplaatsingsruimte had op grond
om alle in 2015 geproduceerde mest (forfaitair berekend in kilogram
fosfaat) van de vrouwelijke runderen te plaatsen.
Voor de fosfaatproductie van de runderen wordt uitgegaan van de
productie in 2015:
 Gemiddeld aantal in 2015 gehouden runderen die minimaal
1 x gekalfd hebben X 41.3 kg fosfaat
 Gemiddeld aantal in 2015 gehouden vrouwelijke runderen
die jonger dan een jaar zijn (kalf) x 9.6 kg fosfaat
 Gemiddeld aantal in 2015 gehouden vrouwelijk runderen die
1 jaar en ouder zijn en niet gekalfd hebben (pink) X 21.9 kg
fosfaat
Fosfaatruimte: de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in
kilogrammen fosfaat die in een kalenderjaar mag worden gebracht
op:
- de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond op
15 mei
- in Nederland gelegen natuurterrein met de hoofdfunctie
natuur die op 15 mei van het betreffende jaar bij het bedrijf
in gebruik is
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
5
Voor natuurterrein dat bestaat uit grasland wordt voor de bepaling
van de fosfaatruimte gerekend met de norm van 70 kg 1 per hectare.
Voor overige natuurterreinen wordt voor de bepaling van de
fosfaatruimte gerekend met de norm van 20 kg per hectare.
2.8
Speelt de bedrijfsspecifieke excretie (BEX) zoals
berekend met KringloopWijzer of van 2015 nog een
rol bij de regeling?
Nee, de regeling voorziet niet in het gebruik van een
bedrijfsspecifieke norm.
2.9
Wordt een bedrijfsspecifieke gebruiksnorm (BEPpilot) in 2015 gebruikt bij het berekenen van de
fosfaatruimte op het bedrijf?
Ja, voor deelnemers van de BEP-pilot die in 2015 een beschikking
van RVO hebben ontvangen geldt dat de bedrijfsspecifieke
gebruiksnorm wordt meegenomen in de berekening van de
fosfaatruimte en de bepaling van grondgebondenheid.
2.10
Wat gebeurt er met melkleverende bedrijven die
een aparte tak hebben met jongvee opfok?
Melkleverende bedrijven met neventakken waar vrouwelijke
runderen aanwezig zijn (al dan niet op meerdere UBN’s
geregistreerd), worden voor deze regeling geheel als één
melkleverend bedrijf beschouwd, met één referentie. Alle
vrouwelijke runderen die op alle onderliggende UBN’s geregistreerd
staan, vallen in dat geval onder de regeling zoals die geldt voor
melkleverende bedrijven.
2.11
Welke referentie geldt er voor melkleverende
bedrijven die de melklevering gedurende de
regeling beëindigen maar nog jongvee aanhouden?
Deze bedrijven worden met ingang van de eerstvolgende periode als
niet-melkleverend beschouwd. In dat geval geldt ook de bij nietmelkleverende bedrijven behorende referentiedatum: 15 december
2016.
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
6
2.12
Is het mogelijk om de referentie van een ander
bedrijf over te nemen?
Alleen als een beëindigd bedrijf (gedeeltelijk) is overgenomen is het
mogelijk de referentie van een ander bedrijf (deels) over te nemen.
(Zie 5.3)
3. REDUCTIE
3.1
Wat wordt precies onder reductie verstaan?
De registratie in I&R is leidend. De bestemming is niet relevant.
Een reductie telt pas als een rund is afgevoerd van het bedrijf en
deze afvoer is verwerkt in het I&R-systeem. Daarom wordt
aangeraden afgevoerde runderen direct af te melden. Anders
bestaat de kans dat reeds afgevoerde runderen toch nog als
boventallige GVE’s worden meegeteld.
3.2
Wat wordt verstaan onder het gemiddeld aantal
GVE’s in een maand?
Het gemiddeld aantal GVE’s per maand wordt berekend door het
aantal runderen aanwezig op het bedrijf op elke dag van de maand
op te tellen en de som hiervan te delen door het aantal dagen van
de maand en om te rekenen in GVE’s. Dit gemiddelde wordt
afgerond tot twee decimalen achter de komma. Wanneer een
ondernemer pas op één van de laatste dagen van de maand het
aantal GVE’s reduceert met het gestelde verminderingspercentage,
zal het doelstellingsaantal niet worden behaald. Daarom wordt
aangeraden vroegtijdig te starten met de afvoer van runderen. Dit
om te voorkomen dat op het einde van de periode of maand een
hoge afvoer noodzakelijk is en slachterijen het hoge aanbod niet
kunnen verwerken.
3.3
Hoeveel dieren moet een bedrijf per periode
afvoeren?
De reductie van GVE’s wordt gefaseerd over 5 perioden van twee
maanden. Voor elke periode wordt een reductiedoelstelling
bepaald. Melkleverende bedrijven moeten in periode 1 (maart en
april) 5% van het aantal GVE’s op 1 oktober 2016 gereduceerd
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
7
hebben. In periode 2 (mei en juni) is dat 10%. Reductie hoeft
nooit verder te gaan dan het referentieaantal van het betrokken
bedrijf.
De reductiepercentages voor latere perioden worden later
vastgesteld. Voor periode 3 (juli en augustus) zal die maximaal
20% bedragen en voor de perioden 4 (september en oktober) en 5
(november en december) maximaal 40%.
3.4
Wanneer worden de reductiepercentages voor
periode 3, 4 en 5 vastgesteld?
Die stelt de minister uiterlijk op de laatste dag voor het begin van
de periode vast. De percentages worden bekend gemaakt in de
Staatscourant.
3.5
Het duurt soms enkele dagen voordat de GVE’s die
van een bedrijf zijn afgevoerd ook als zodanig in het
I&R-systeem zijn verwerkt. Hoe wordt daar mee
omgegaan?
De reductie is pas geldig zodra in het I&R systeem zichtbaar is dat
een dier is afgevoerd. Veehouders dienen er dus rekening mee te
houden dat de reductie met enige vertraging aangetoond kan
worden in het I&R-systeem.
3.6
Geldt de afvoer van GVE’s in de periode na 1 oktober
2016 en voor 1 maart 2017 ook als reductie?
Ja. Wanneer een bedrijf na 1 oktober 2016 en voor 1 maart 2017
GVE’s afvoert, hoeft het bedrijf minder GVE’s te reduceren bij de
start van de regeling.
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
8
4. HEFFING/BONUS
4.1
Wanneer moet een melkleverend bedrijf een heffing
betalen?
Bedrijven die het doelstellingsaantal niet halen en dus niet voldoen
aan de voorgeschreven reductie in een periode, krijgen over die
periode een heffing opgelegd.
4.2
Hoe hoog is de heffing?
Die bedraagt 240 euro per GVE per maand over alle GVE’s boven
de referentie. De heffing is niet met BTW belast.
De heffing wordt berekend op basis van het gemiddeld aantal
GVE’s per maand, afgerond tot twee decimalen achter de komma.
Een bedrijf dat in de eerste maand van een periode een heffing
krijgt opgelegd, maar in de tweede maand alsnog het
doelstellingsaantal haalt, krijgt geld terug. De heffing over die
eerste maand wordt dan kwijtgescholden.
(In periode 1 wordt maart en april samen afgerekend, op basis van
de stand in de maand april. De heffing per boventallige GVE
bedraagt in april dus 480 euro.)
4.3
Wanneer moet een bedrijf de solidariteitsbijdrage
betalen
Melkleverende bedrijven die wel het doelstellingsaantal halen,
maar nog boven de referentie zitten, moeten de
solidariteitsbijdrage betalen. Deze bijdrage dient voor de
financiering van de bonussen voor bedrijven die onder het
referentieaantal zitten.
4.4
Hoe hoog is de solidariteitsbijdrage?
Die bedraagt 56 euro per maand per nog te reduceren GVE. (In
periode 1 bedraagt deze 112 euro voor elke in april resterende,
boventallige, GVE.)
De solidariteitsbijdrage wordt als volgt berekend: het gemiddeld
aantal GVE’s in de betreffende maand verminderd met het
referentieaantal X 56 euro.
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
9
4.5
Wanneer komt een bedrijf in aanmerking voor een
bonus?
Melkleverende bedrijven die in een maand minder GVE’s hebben
dan het referentieaantal ontvangen een bonus. Daarmee worden
deze bedrijven gestimuleerd de eventueel aanwezige latente
ruimte onbenut te laten of extra GVE’s vrijwillig te reduceren.
4.6
Hoe hoog is de bonus?
De bonus bedraagt in de eerste periode 120 euro voor elke GVE
onder de referentie op basis van het gemiddelde in april. In de
perioden 2 en 3 is dat 60 euro per maand en in de perioden 4 en 5
bedraagt de bonus 150 euro per maand. De bonus is niet met BTW
belast.
4.7
Is er een limiet aan wat een bedrijf aan bonussen
kan ontvangen?
Ja, het aantal GVE’s waarvoor een bedrijf een bonus kan
ontvangen, is beperkt tot 10% onder het referentieaantal.
Bovendien mogen bedrijven in 2015, 2016 én in 2017 in totaal
(inclusief deze bonus) niet meer dan 15.000 euro aan
overheidssteun ontvangen. Dat moeten zij verklaren door middel
van een zogenoemde de-minimis verklaring. (deze zal tijdig door
de zuivelonderneming beschikbaar worden gesteld) Zonder deze
verklaring wordt geen bonus toegekend.
4.8
Wat gebeurt er als er meer geld aan heffingen
binnenkomt dan er aan bonussen uitgaat?
In dat geval kan de minister een extra bonus vaststellen voor alle
melkleverende bedrijven die in december 2017 minder dieren
houden dan op 1 oktober 2016, naar rato van de gerealiseerde
afname.
4.9
Wat gebeurt er als er te weinig aan heffingen
binnenkomt om de bonussen te betalen?
4.10
Komen bedrijfsbeëindigers ook in aanmerking voor
een bonus?
Als er minder opbrengsten zijn dan er aan bonussen uitgekeerd
moet worden, gaat de bonus omlaag naar rato van het ontstane
tekort.
Bedrijven kunnen in aanmerking komen voor een bonus zolang zij
melk leveren. Vanaf het moment dat een bedrijf wordt beëindigd
en dus geen melk meer levert, valt het bedrijf niet langer onder
deze regeling en vervalt de aanspraak op een bonus.
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
10
4.11
Hoe wordt de regeling uitgevoerd?
Voor melkleverende bedrijven wordt de regeling in principe
uitgevoerd door de zuivelonderneming. Heffingen en bonussen
worden verrekend met het melkgeld. Voor zover zelfzuivelaars een
relatie hebben met een zuivelonderneming verzorgt deze
zuivelonderneming ook de uitvoering. Bij zelfzuivelaars die niet
aan een zuivelonderneming leveren, legt RVO.nl de heffingen op
en betaalt de bonussen.
Voor niet melkleverende bedrijven verzorgt RVO.nl de gehele
uitvoering.
4.12
Mijn zuivelonderneming zegt niet met de regeling te
maken te hebben, wat betekent dat voor mij?
Een aantal kleine zuivelondernemingen is niet betrokken bij de
uitvoering; in dit geval legt RVO.nl de heffingen op en betaalt de
bonussen uit.
5. BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN
5.1
Is er in deze regeling ruimte voor knelgevallen?
Ja. Veehouders die aantoonbaar kunnen maken dat op de
referentiedatum 2 juli 2015 sprake was van buitengewone
omstandigheden voor de veebezetting (of op 15 december 2016 in
het geval van een niet-melk leverend bedrijf) kunnen dit uiterlijk
op 1 april 2017 melden bij RVO.nl.
De aanpassing van de referentieaantallen bedraagt nooit meer dan
de geregistreerde GVE’s voor de buitengewone omstandigheid
intrad. De melding voor aanpassing dient op een daarvoor door
RVO.nl binnenkort beschikbaar gesteld formulier te gebeuren en
uiterlijk 1 april 2017 bij RVO.nl te zijn ingediend.
RVO kan de referentie op basis van geregistreerde dieren in I&R
aanpassen, op voorwaarde dat het feitelijke aantal GVE’s minimaal
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
11
5% lager is als gevolg van buitengewone omstandigheden. Het
gaat hierbij om bouwwerkzaamheden, diergezondheidsproblemen,
ziekte of overlijden van een persoon van het
samenwerkingsverband van de veehouder of een bloed- of
aanverwant in de eerste graad, of als gevolg van vernieling van
melkveestallen. De aanpassing van de referentie zal nooit meer
bedragen dan overeenkomt met het aantal GVE’s dat voor de
intrede van de buitengewone omstandigheid is geregistreerd.
Er kan geen beroep worden gedaan op voorziene, geplande of
partieel gerealiseerde uitbreidingen. Daarmee is al rekening
gehouden door de systematiek van gefaseerde reductie ten
opzichte van 1 oktober 2016.
5.2
Hoe gaat de regeling om met bedrijven die vee inen uitscharen?
Melkleverende bedrijven die in 2015 en/of 2016 vee hadden
uitgeschaard, kunnen hun referentie of het doelstellingsaantal in
periode 1 en 5 door RVO.nl laten aanpassen. In dat geval wordt
ook referentie bij de inschaarder aangepast.
De melding voor aanpassing dient op een daarvoor door RVO.nl
binnenkort beschikbaar gesteld formulier te gebeuren en uiterlijk 1
april 2017 bij RVO.nl te zijn ingediend.
Hierbij dient te worden aangetoond dat de runderen die hij op 2
juli 2015 had uitgeschaard tussen 1 januari 2015 en 2 juli 2015
naar een inschaarder zijn gegaan, op 2 juli 2015 door die
inschaarder werden gehouden en die uiterlijk op 31 december
2015 zijn teruggekomen op het bedrijf van de houder. Voorwaarde
is wel dat de inschaarder aantoonbaar instemt met verlaging van
zijn referentieaantal.
5.3
Hoe gaat de regeling om in het geval van een
bedrijfsovername?
Melkleverende veehouders die na 2 juli 2015 een ander beëindigd
bedrijf (deels) hebben overgenomen kunnen RVO.nl verzoeken
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
12
hun referentie te verhogen met (een deel van) de referentie die
het overgenomen bedrijf zou hebben gehad.
Een verzoek daartoe moet uiterlijk 1 april 2017 zijn ingediend bij
RVO.nl op een daarvoor door RVO.nl beschikbaar gesteld
formulier. Als de overname na 1 maart 2017 plaatsheeft, moet het
verzoek uiterlijk één maand na de bedrijfsoverdracht zijn
ingediend. Meld de overdracht zo snel mogelijk via het formulier
Melding Overdracht van RVO.nl.
5.4
Wat gebeurt er met de referentie als een bedrijf
gedurende deze regeling wordt overdragen?
Kan de referentie in dat geval met terugwerkende
kracht worden aangepast?
In het geval van bedrijfsoverdrachten kan RVO.nl alleen een
referentie aanpassen indien de aanvraag voor aanpassing binnen
een maand na de overdacht is ingediend.
5.5
Als de referentie van een bedrijf is aangepast
vanwege de fosfaatrechten, moet het bedrijf dan
voor deze fosfaatreductieregeling opnieuw een
verzoek om aanpassing indienen?
De referentiegegevens voor fosfaatrechten, onderverdeeld in de
diercategorieën 100, 101 en 102, zijn voor het fosfaatreductieplan
niet van toepassing. Bij het fosfaatreductieplan volgen de
referentiegegevens rechtstreeks uit de I&R registratie. Ingediende
zienswijzen over de referentie voor de fosfaatrechten zijn hier dan
ook niet van toepassing en aanpassing van de referentie is niet
mogelijk, behalve in geval van knelgevallen (vraag 5.1), in- en
uitscharen (vraag 5.2) en bedrijfsovername (vraag 5.3).
5.6
Kan een bedrijf de referentie laten aanpassen als
buitengewone omstandigheden de veebezetting
op 1 oktober 2016 hebben beïnvloed?
Nee, de knelgevallenregeling voor melkleverende bedrijven geldt
alleen als buitengewone omstandigheden het referentieaantal in
I&R van 2 juli 2015 hebben beïnvloed.
5.7
Binnen welke termijn handelt RVO.nl verzoeken
om aanpassing van de referentie in verband met
bijzondere omstandigheden af?
Verzoeken om aanpassing van het referentieaantal in geval van
knelgevallen, in- en uitscharen of bedrijfsovername handelt RVO.nl
zoveel mogelijk voor het eerste heffingsmoment af.
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
13
5.8
Wordt de inning van een heffing opgeschort als er
bij RVO.nl nog een verzoek om aanpassing van het
referentieaantal in verband met bijzondere
omstandigheden open staat?
Nee, het indienen van een verzoek tot aanpassing van het
referentieaantal in verband met bijzondere omstandigheden heeft
geen opschortende werking. De zuivelonderneming baseert zich bij
de inning van een heffing op het eerder vastgestelde
referentieaantal. Indien een aanpassing van het referentieaantal
tot een ander heffingsbedrag leidt, zal de zuivelonderneming het
verschil verrekenen.
6. OVERIG
6.1
Waar kan ik bezwaar maken tegen deze
regeling?
U kunt geen bezwaar maken tegen de regeling, alleen tegen een
besluit op basis van de regeling. De oplegging van een heffing of
een bonus zal het eerste besluit zijn waar tegen bezwaar gemaakt
kan worden.
6.2
Waar kan ik bezwaar maken tegen mijn
referentie?
U kunt geen bezwaar maken tegen de referentie, deze volgt
namelijk direct uit de registratie in I&R. In geval van bijzondere
omstandigheden kunt u wel aanpassing van de referentie vragen
(zie paragraaf 5 van dit document).
6.3
Waar kan ik bezwaar maken tegen de
opgelegde geldsom (heffing)?
Indien u het niet eens bent met de hoogte van de heffing dient u
eerst bij uw zuivelonderneming een toelichting te vragen. Die
brengt de heffing op basis van deze regeling in rekening, namens de
overheid. Als u ondanks die toelichting toch bezwaar wilt maken
tegen de heffing dient u bij RVO.nl te zijn. Hiervoor komt nog een
formulier.
Regeling fosfaatreductieplan 2017 - vragen en antwoorden – 28 februari 2017
14