Kleuterparticipatie doet ertoe

Download Report

Transcript Kleuterparticipatie doet ertoe

sw
Schoolwijzer
Kleuterparticipatie
doet ertoe
Eva Tiquet
H
et kleuteronderwijs laat niemand
onberoerd. Maar waarom zien we
sommige kleuters niet of te weinig
op school? En wat kunnen we hieraan
doen? Enkele recente rapporten geven
antwoorden en vatten samen wat er
nodig is om kleuters vaker in onze
klassen (gelukkig) te zien.
Door in te zetten op kleuteronderwijs kunnen we bijdragen aan meer
gelijke onderwijskansen. Niet alleen
verhogen zo de slaagkansen van
kinderen in hun verdere schoolloopbaan. Maar deze effecten laten zich
ook voelen in een betere gezondheid, sociale vaardigheden en latere
tewerkstelling. James Heckman,
Nobelprijswinnaar economie, berekende dat kwaliteitsvolle programma’s voor jonge kinderen met een
lagere sociaaleconomische status
(SES), later de remediëringskosten
en kosten van sociale voorzieningen
doen dalen: “In fact, every dollar invested in quality early childhood development for disadvantaged children
produces a 7 percent to 10 percent return, per child, per year.”1
Simon Giotto, auteur van ‘De Staat
van het Gezin. Wie zorgt voor onze
kinderen?’ verwoordt het zo: “Door
te investeren in kinderen in de gevoelige periodes van de jongste leeftijd
kan later polarisering voorkomen of
verminderd worden. Dit zal nooit voldoende zijn. Er blijft nood aan een
vangnet. Maar preventie kan het vaak
duurdere vangnet ontlasten.”
Investeren
in die eerste levensjaren is zo belangrijk omdat het een
periode is waarin kinderen snel groeien en veranderen. Hun interesses, communicatievaardigheden, intellectuele mogelijkheden, zenuwstelsel, … evolueren zeer snel. Tegelijk ontwikkelen
jonge kinderen een sterke emotionele en veilige band met hun ouders
en andere opvoeders (grootouders,
opvang, kleuterjuf). Kinderen hebben nood aan aandacht, begeleiding,
bescherming en verzorging van deze
personen, die aangepast is aan hun
noden en vaardigheden.
Kwaliteit als onmisbaar
gegeven
Kwaliteitsvol kleuteronderwijs - onderwijs dat inspeelt op de noden van
kleuters - is essentieel. In deze omgeving voelen ze zich goed en zijn ze
zowel emotioneel als fysiek veilig.
Kinderen
moeten ook
intensief en geconcentreerd betrokken zijn op hun
omgeving en op de activiteiten. Enkel
een positieve interactie tussen het
kind en zijn/haar directe omgeving
heeft een krachtig effect op de ontwikkeling. Kleuteronderwijs van lage
kwaliteit kan zelfs nadelige effecten
hebben op de ontwikkeling van kinderen.
In het artikel “Alle kleuters regelmatig naar school? Een pleidooi
voor zorg én leren.” (Basis 12, 2016)
gaat Michel Vandenbroeck sterk in
op de noodzaak om zowel aan zorg
als aan leren belang toe te kennen.
Door vanuit zo’n holistisch perspectief naar kinderen te kijken, zie je
hen niet enkel als cognitieve wezens, maar stel je de totale persoonlijkheidsontwikkeling als uitgangspunt.
BASIS 18 FEBRUARI 2017 SCHOOLWIJZER
17
Inzetten op
kleuterparticipatie
impliceert ook, en
vooral, werken aan
kwaliteitsvol
kleuteronderwijs.
De nood aan dit perspectief wordt
ook benadrukt door het Comité van
de Verenigde Naties voor kinderrechten2. Het recht op ontwikkeling
(artikel 6 IVRK 3), het recht op een
goede gezondheid (artikel 24 IVRK)
en het recht op leren (artikels 28 en
29 IVRK) moeten als één geheel gezien worden. Met deze drie invalshoeken moet rekening gehouden
worden. Door eenzijdig in te zetten
op één recht, misken je de andere
en geraakt het evenwicht zoek.
Uiteindelijk zijn het de kleuters die
hier de gevolgen van dragen.
Als we kwaliteitsvol kleuteronderwijs vooropstellen kan je niet om
18
BASIS 18 FEBRUARI 2017 SCHOOLWIJZER
het personeel heen. Door in te zetten op de professionalisering én arbeidsvoorwaarden van onze kleuterschoolteams, zet je als beleid
stappen vooruit in het creëren van
ontwikkelingskansen voor kleuters.
Dat betekent ook ervoor zorgen dat
teams effectief kunnen samenwerken, kinderen kunnen observeren
en tijd vrijmaken voor gesprekken
met ouders.
Dit realiseren vereist volgehouden
inspanningen en een consistent en
structureel beleid dat de complexiteit van het werken met een diversiteit aan kinderen en gezinnen erkent. 4
Hoe is het gesteld
met kleuterparticipatie?
Het regeerakkoord 2014-2019 en de
beleidsnota’s Onderwijs, Welzijn,
Inburgering en Integratie duiden op
het belang van het naar school gaan
van kleuters. Binnen de beleidsnota
Onderwijs wordt ‘inzetten op de
maximale participatie aan kleuteronderwijs vanaf drie jaar’ als doel
geformuleerd om zo voluit te gaan
voor het verhogen van de slaagkansen van kinderen in hun verdere
schoolloopbaan.
In Vlaanderen is het kleuteronderwijs al goed gekend. Ook al is er
geen leerplicht, toch is de grote
meerderheid van de kleuters ingeschreven en regelmatig aanwezig.
In het schooljaar 2014-2015 waren
bijna 270.500 kleuters ingeschre-
ven. In tabel 1 (blz. 20) zie je wat dat
voor de verschillende leeftijden betekent. Een kleine groep gaat niet of
onvoldoende naar de kleuterklas.
We weten dat deelname aan kleuteronderwijs positieve effecten kan
hebben op de ontwikkeling van kinderen. Vooral voor sociaal zwakkere
kinderen kan het risico op toekomstige achterstand (in de latere
schoolloopbaan) en de achterstand
zelf verkleind worden. Net daarom
is het zo belangrijk om in te zetten
op kleuterparticipatie: het inschrijven in het kleuteronderwijs én regelmatig deelnemen.
Het is dan ook belangrijk te achterhalen welke kinderen niet of onvoldoende participeren, welke acties,
maatregelen en instrumenten werken en welke niet. De administratie
van het Departement Onderwijs &
Vorming maakte een uitvoerig rapport 5 dat bestaat uit een kwantitatief onderzoek, een literatuuronderzoek, een inventaris van de belangrijkste acties en maatregelen van de
afgelopen jaren en een kwalitatief
onderzoek. Het is de eerste keer dat
voor Vlaanderen een rapport een
helder beeld schept over het profiel
van kleuters. We geven in dit artikel
enkele cijfers uit het rapport en een
overzicht van drempels en hefbomen tot kleuterparticipatie.
Kleuterparticipatie in cijfers
Als het om inschrijvingen in het kleuteronderwijs gaat, geldt: hoe ouder
de kleuter, hoe hoger het percentage
ingeschreven kleuters. Dat gaat van
82,2% op 2-jarige leeftijd tot 99% bij
de 5-jarigen. Kleuters met een nietBelgische nationaliteit schrijven vaak
op latere leeftijd in. Maar eens 5 jaar
is dat verschil bijna weggewerkt.
Hoe meer een kleuter aantikt op SESkenmerken6, hoe later deze wordt ingeschreven. Maar ook deze verschillen zijn weggewerkt als de kleuters 5
jaar zijn.
Het aantal niet-ingeschreven kleuters in het Vlaamse Gewest is zeer
beperkt: 1,4% van de kleuters is niet
ingeschreven (in 2014). Dat zijn 3291
kleuters waarvan de grootste groep
deze van de driejarigen is. 43% van
de niet-ingeschreven kleuters
woont in Antwerpen en Gent. Het
Agent­­schap voor onderwijsdiensten
(AgODi) bekeek de toestand van deze kleuters op het moment dat ze
leerplichtig werden. 75% van deze
niet-ingeschreven kleuters was verhuisd, kreeg huisonderwijs of een
vrijstelling van de leerplicht.
Uiteindelijk vormt maar een beperkt
deel van de kleuters die niet ingeschreven is, een zorgwekkende
groep.
Ook bij het regelmatig aanwezig
zijn, gaat de redenering op: hoe ouder, hoe vaker aanwezig. En ook
hier zijn er grote verschillen: nietBelgen zijn vaker dan Belgen onvoldoende aanwezig maar de verschillen worden kleiner met de leeftijd.
Kinderen die aantikken op thuistaal
‘niet Nederlands’ en ‘opleiding moeder’ zijn meer afwezig.
Kleuters die onvoldoende aanwezig
zijn, vinden we vooral terug in de
grootsteden, maar ook in andere
steden en gemeenten. Er zijn wel
grote lokale verschillen. De onderzoekers legden de onderwijskansarmoede-index7 (OKI) naast het percentage onvoldoende aanwezigheid.
Zo hebben Turnhout, Aalst, SintNiklaas en Oostende ongeveer dezelfde OKI, maar verschilt het percentage onvoldoende aanwezig: van
9,1% (Turnhout) tot 13,1%
(Oostende). Het valt ook op dat
Brusselse gemeenten, ondanks
hoge scores op onderwijskansarmoede, weinig onvoldoende
aanwezige kleuters hebben. Zo
heeft Sint-Jans-Molenbeek een hoge OKI (67,7%), maar een relatief
laag percentage onvoldoende aanwezige kleuters (9,9%). De onder-
zoekers zien een mogelijke verklaring in de capaciteitsdruk waardoor
Brusselse ouders sterk gemotiveerd zouden zijn om hun kinderen
naar school te sturen.
Schoolse achterstand
Het kwantitatieve rapport analyseert de gegevens van alle kinderen
geboren in 2006 die op 2,5-jarige
leeftijd kunnen instromen vanaf het
schooljaar 2008. Dit is het schooljaar waarin voor het eerst de leerlingenkenmerken (SES) beschikbaar
waren.
Het rapport bekijkt de schoolse vertraging van deze groep kinderen
aan de hand van de meest actuele
cijfers (schooljaar 2014-2015). Een
‘normaal gevorderde’ kleuter zal
dan in het derde jaar lager onderwijs zitten. Op deze manier wordt
een beeld gegeven van het afgelegd
‘kleutertraject’ en het verband met
de schoolloopbaan.
Hoe is het gesteld met de schoolse
achterstand op 8-jarige leeftijd van
de kinderen die in 2008 al dan niet
startten met kleuteronderwijs en
hier al dan niet voldoende aan participeerden? Gemiddeld heeft een
kind uit de groep ‘geboortejaar
2006’ 11,2% kans om op 8-jarige
leeftijd één of meerdere jaren
schoolse achterstand op te lopen.
Kinderen die het meest optimale
kleutertraject volgden (dus voldoen-
Een belangrijke
hefboom voor
kleuterparticipatie is
inzetten op de
professionalisering van
kleuteronderwijzers.
BASIS 18 FEBRUARI 2017 SCHOOLWIJZER
19
Deelname volgens leeftijd (schooljaar 2014-2015)
% in het kleuteronderwijs
ingeschreven
Verwachte halve dagen
aanwezigheid
% ingeschreven kleuters dat
voldoende aanwezig was
3 jaar
98,5 %
150
96,4 %
4 jaar
98,6 %
185
96,9 %
5 jaar
98,7 %
220
96,9 %
Leeftijd
Bron: Onderzoek naar kleuterparticipatie eindrapport
de aanwezig waren tijdens al hun
kleuterjaren) hebben 7% kans op
schoolse vertraging. EU-onder­
danen met dergelijk traject hebben
11% kans en niet-EU-onderdanen
liefst 19% kans op schoolse vertraging.
Het volgen van een ideaal kleutertraject volstaat niet om alle schoolse vertraging te verhinderen. Maar
het is wel zo dat naarmate een kleuter meer halve dagen afwezig is, de
kans op schoolse vertraging vergroot.
Contact met ouders werkt
drempel weg
Onbekend maakt onbemind. Dat
geldt ook voor het kleuteronderwijs
en zeker voor de jongste kleuters.
Alle ouders hebben vragen en vaak
zijn dit zorgvragen: Kan mijn kind
slapen op school? Kan het rustig
haar boterhammen opeten? Moet
mijn zoon zindelijk zijn? Thuis spreken we geen Nederlands, hoe moet
dat op school? Dat kunnen echte
drempels worden als ouders ons
kleuteronderwijs niet kennen, er
slechte ervaringen mee hebben, een
andere visie hebben of een andere
taal spreken.
Het is daarom belangrijk dat ouders
weten wat kleuteronderwijs inhoudt
en wat ze ervan kunnen verwachten.
Dat kan door persoonlijke contacten
met bijvoorbeeld Kind en Gezin,
CLB, of een informatieve website
(van de school). Eenmaal kinderen
zijn ingeschreven, blijft het een
meerwaarde om ouders te betrekken.
Bij het sensibiliseren van ouders is
een diverse aanpak aangewezen
aangezien de problematieken te
maken hebben met verschillen in
taal, cultuur, en sociaaleconomische
status. Het frequent, tijdig en op een
20
BASIS 18 FEBRUARI 2017 SCHOOLWIJZER
gelijkwaardige manier met deze ouders communiceren, blijkt positieve
effecten te hebben. Het is vooral de
kleuterjuf die hier een sleutelrol
vervult.
Professionalisering
Een diverse aanpak, op maat van
zowel de ouders als de kleuters,
vraagt ervaren personeelsleden.
Daarom ziet het rapport het als een
belangrijke hefboom voor kleuterparticipatie om in te zetten op de
professionalisering van kleuteronderwijzers. Dit moet kaderen in een
gedragen en transparant beleid
over kleuterparticipatie.
Want in vele Vlaamse en Brusselse
kleuterscholen komen de beginnende kleuteronderwijzers terecht bij
de jongste kleuters. Vaak zijn deze
startende leraren onvoldoende
voorbereid voor de complexe opdracht: inspelen op leer- en zorgbehoeften van jonge kleuters en ouders betrekken bij het onderwijsgebeuren om kleuterparticipatie te bevorderen.
Om het personeel in de kleuterschool beter te ondersteunen, ziet
het rapport enkele mogelijkheden
zoals mentoren voor startende personeelsleden, gerichte nascholingen en een duo-job met de zorgleerkracht. Daarnaast moet binnen de
kleuterschool een leergemeenschap
gecreëerd worden zodat regelmatig
teamoverleg gegarandeerd is. Maar
scholen moeten ook beroep kunnen
doen op de pedagogische begeleiding voor gerichte ondersteuning,
tot op de klasvloer.
Samenwerking
Scholen moeten niet telkens het
warm water uitvinden. Het rapport
vindt samenwerking tussen scholen
dan ook een hefboom. Zo zijn er
vandaag al scholen die brugfiguren
inzetten of gezamenlijke acties uitwerken. De kleutercoördinator op
het niveau van de scholengemeenschap ondersteunt dit.
Daarnaast kan de samenwerking
met andere partners - Kind en
Gezin, centrum leerlingenbegeleiding (CLB) en de lokale overlegplatformen - ook een meerwaarde betekenen voor kleuterparticipatie. Deze
samenwerking verloopt nog niet optimaal. Zo is kleuterparticipatie
geen prioriteit van de CLB. Tegelijk
geeft het rapport aan dat door het
groot verloop van deskundig personeel in deze organisaties het verderzetten van projecten in gevaar is.
En het beleid?
Hefbomen en drempels voor kleuterparticipatie liggen niet enkel bij
de ouders, het personeel en de
scholen, maar ook bij het beleid. Zo
blijft er een capaciteitsdruk. Als
kleuters niet naar de keuzeschool
van hun ouders kunnen, dan kan dit
de kleuterparticipatie hinderen.
Ook schoolgebouwen die niet (meer)
aangepast zijn aan de noden van
kleuters zetten een rem op de deelname aan kleuteronderwijs.
Als ouders overtuigd zijn van het
belang van kleuteronderwijs, moeten hun kleuters nog ingeschreven
geraken. Daar wringt soms ook het
schoentje. Het inschrijvingsbeleid is
voor veel ouders onduidelijk. Vooral
in steden moet er zeer vroeg en online ingeschreven worden, wat niet
altijd vanzelfsprekend is.
Tot slot is het beschikken over correcte data van afwezigheden essentieel. Zo kan het schoolbeleid hierop
afgestemd worden.
Samen in actie
Het eindrapport werd oorspronkelijk
tegen april 2016 beloofd. Maar pas
half december 2016 werd het vrijgegeven. Dat gebeurde tegelijk met de
lancering van het actieplan kleuterparticipatie: ‘elke dag kleuteronderwijs telt’. Met het actieplan wil de onderwijsminister “blijven inzetten op
sterk kleuteronderwijs en op een hoge participatiegraad om zo de schoolse achterstand en ongekwalificeerde
uitstroom verder terug te dringen,
maar ook de kennis van het Neder­
lands te versterken.”8
Het actieplan gaat uit van een sterk
kwantitatieve benadering van kleuterparticipatie. Er wordt gestreefd naar
een maximale participatie zowel van
inschrijvingen als van aanwezigheden.
Dat vraagt permanente aandacht en
inspanningen. Om dat te realiseren is
er nood aan synergie op het centrale
beleidsniveau waar zowel Onderwijs
als Welzijn zich over jonge kinderen
ontfermen. Maar ook lokaal moeten
deze beleidsniveaus meer samenwerken. Er wordt echter geen model naar
voren geschoven omdat de situatie lokaal zeer divers is. Om zoveel mogelijk kinderen te laten participeren aan
kleuteronderwijs moeten maatregelen genomen worden die aangepast
zijn aan de lokale uitdagingen. Dat betekent dat verschillende actoren betrokken zijn en dat zij allemaal bewust
moeten zijn van het belang van kleuterparticipatie. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Deze visie vormt het vertrekpunt van
enkele acties:
◗ Scholen en leraren moeten blijvende aandacht hebben voor de taalontwikkeling van kleuters en inzetten op ouderbetrokkenheid. Ze
moeten gaan voor een, door het
schoolteam, gedragen visie en
schoolbeleid rond kleuterparticipatie. Deze aandachtspunten blijven
in het actieplan wel vaag geformuleerd …
◗ Vanaf 1 januari 2017 werd er een
kleutercoördinator aangesteld die
het thema kleuterparticipatie op
lokaal en Vlaams niveau op de
agenda houdt. Zij helpt het be-
staande (lokale) beleid versterken
en biedt ondersteuning.
◗ Er wordt ingezet op het optimaliseren van de dataverzameling, -ontsluiting, monitoring van inschrijvingen en aanwezigheden in het
kleuteronderwijs. Relevante gegevens moeten snel terechtkomen bij
de (lokale) actoren zodat een vlotte
opvolging mogelijk wordt.
◗ Ouders, en vooral ouders uit
kwetsbare groepen, gericht informeren, sensibiliseren, toeleiden en
ondersteunen.
◗ De samenwerking bevorderen met
en tussen lokale actoren (vooral
Lokaal Overlegplatform, Huis van
het Kind, lokaal bestuur, school en
CLB).
◗ Het verhogen van de deelname van
(rond)trekkende kleuters.
◗ Het bevorderen van een warme
overgang tussen thuis of opvang en
onderwijs.
Ondertussen bereidt ook de werkgroep ‘kleuterparticipatie’ van de
Vlaamse Onderwijsraad een advies
voor over het actieplan. Je kan het
vanaf half februari vinden op www.
vlor.be.
Kwantiteit
is onvoldoende
Het is een verdienste van het
eindrapport en het actieplan
dat de waarde van kleuteronderwijs erkend wordt en dat kleuterparticipatie niet beschouwd wordt
als een probleem ‘in de marge’.
Maar in het streven naar kleuterparticipatie moeten kwantiteit én kwaliteit hand in hand gaan. Dat blijkt ook
uit de verschillende onderzoeken, het
eindrapport en ervaringen van betrokkenen. Op dit moment focust het
actieplan te veel op cijfers en het bereiken van maximale aanwezigheden.
In het kleuteronderwijs wordt intens,
kindgericht en geëngageerd met jonge kinderen gewerkt. Het actieplan
doet ook beroep op dit verantwoordelijkheidsgevoel. Maar dat is onvoldoende. Want inzetten op kleuterparticipatie impliceert ook, en vooral,
werken aan kwaliteitsvol kleuteronderwijs. Dat vraagt volgehouden investeringen en een consistent en
structureel beleid. Zo kan je in het
kwalitatief onderzoek lezen dat het
nodig is om financiële middelen te
voorzien voor zorgomkadering, infrastructuur, acties gefocust op anderstalige kleuters en ouders, meer mentoren en kinderverzorgers. n
Ook al is er geen
leerplicht, toch is de
grote meerderheid
van de kleuters
ingeschre­ven en
regelmatig aanwezig.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
n
http://heckmanequation.org/content/new-research-0, geraadpleegd op 16-01-2017
Van Laere, K, & Vandenbroeck, M (2014). 100 jaar leerplicht in België: en nu de kleuters?. Pedagogiek, jg 34, p 191-208.
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
Zie ook: Een tweesporenbeleid inzake kinderarmoede, Michel Vandenbroek en Wim Van Lancker, juni 2014, VLAS-studies 14
Zie http://onderwijs.vlaanderen.be.
Om de socio-economische status (SES) van de leerlingen te vatten, wordt gebruik gemaakt van deze indicatoren: buurt, thuistaal, opleiding
moeder, schooltoelage.
7. Onderwijskansarmoede index (OKI): het aantal leerlingenkenmerken (zie voetnoot 6) waarop leerlingen aantikken, gedeeld door het totaal
aantal leerlingen (naar woonplaats van de leerlingen).
8. http://onderwijs.vlaanderen.be/nl/elke-dag-kleuteronderwijs-telt, p. 2.
BASIS 18 FEBRUARI 2017 SCHOOLWIJZER
21