vonnis - Schadenanwaelte.ch

Download Report

Transcript vonnis - Schadenanwaelte.ch

ln naam van de Koning
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaakiuimmer / rolnummer: C/13/603095 / HA ZA 16-208
Vonnis in incid en t van 14 Septem ber 2016
in de zaak van
tegen
de vennootschappen naar Zwitsers recht
1.
JUNGFRAUBAHNEN MANAGEMENT AG,
2.
WENGERNALPBAHN AG,
Partijen zullen hierna
1.
en gedaagden worden genoemd.
De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 januari 2016, met producties,
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens conclusie van
antwoord, met producties,
- de conclusie van antwoord in de incidentele vordering tot onbevoegdheid,
- de akte uitlating zijdens gedaagden betreffende producties uit conclusie van antwoord in
de incidentele vordering tot onbevoegdheid, tevens akte overlegging producties en
- de akte uitlating van
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2.
De feiten voor zover relevant in het incident
2.1.
Gedaagden exploiteren een skigebied in Zwitserland.
2.2.
Om toegang te kunnen krijgen tot het skigebied heeft
een skipas aangeschaft.
C/ 13/603 095 / HA ZA 16-208
14 Septem ber 2016
2
2.3.
In het skigebied heeft zieh op 4 maart 2010 een ski-ongeval voorgedaan ten
gevolge waarvan
Ietsel heeft opgelopen.
3.
H et geschil in de hoofdzaak
3.1.
vordert, kort weergegeven, een verklaring voor recht dat gedaagden
hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle door
geleden en nog te lijden (im)materiele
schade als gevolg van het ongeval van 4 maart 2010 en gedaagden hoofdelijk te veroordelen
tot betaling van geleden en nog te lijden schade, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
legt aan de vordering ten grondslag dat gedaagden niet hebben voldaan aan
hun verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst die partijen hebben gesloten. Gedaagden
hebben (kort weergegeven) niet zorggedragen voor een veilige piste, vvaardoor
zieh
heeft vergist en van de piste is gevallen in een afgrond van circa 8 meter diepte. De schade
die
door dit ongeval heeft geleden en nog zal lijden, dient door gedaagden te worden
vergoed.
3.3.
Gedaagden voeren verweer in de hoofdzaak.
4.
H et geschil in het incident
4.1.
Gedaagden vorderen dat de rechtbank zieh (internationaal) onbevoegd verklaart,
met veroordeling van
in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
voert verweer.
4.3.
Op de Stellingen van partijen wordt hierna, voor zover vanbelang, nader ingegaan.
5.
De beoordeling in het incident
5.1.
heeft bezwaar gemaakt tegen de akte uitlating van de zijde van gedaagden
die is genomen na de conclusie van antwoord. De rechtbank acht deze akte en de daarbij
overgelegde producties toelaatbaar. In de kern genomen wordt daarmee gereageerd op de
producties die
bij conclusie van antwoord heeft ingediend. Verder heeft hij kunnen
reageren op de producties die nader door gedaagden zijn ingediend.
5.2.
De bevoegdheid van deze rechtbank zal worden beoordeeld aan de hand van het
Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in
burgerlijke en handelszaken (Lugano II, 2007, Besluit van 2007/712 EG) (hierna: EVEX).
5.3.
Tussen partijen Staat vast dat door de koop van de skipas door
een
overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en dat die overeenkomst kan worden
aangemerkt als een consumentenovereenkomst. Het geschil van partijen ziet erop of deze
rechtbank aan de hand van artikel 16 juncto artikel 15 lid l onder c EVEX bevoegdheid kan
ontlenen. Als uitgangspunt bij de beoordeling van haar bevoegdheid heeft te gelden dat deze
artikelen tot doel hebben de consument, die economisch zwakker en juridisch minder
ervaren wordt geacht dan zijn professionele contractspartij, te beschermen. In deze artikelen
is onder meer bepaald:
C/13/603095 / HA ZA 16-208
14 September 2016
3
Artikel 15
1. Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een
gebnäk dal als niet bedrijfs- o f beroepsmatig kan worden beschomvd, wordt de
bevoegdh eidgeregelddoor deze cifdeling (...) wanneer
a. het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken,
b. het gaat om leningen op qfbetaling o f andere krediettransacties ter
financiering van de verkoop van zulke zaken,
c. in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die
commerciale o f beroepsactiviteiten ontplooit in de door dit verdrag gebonden
Staat waar de consument woonplaats heeft, o f dergelijke activiteiten met
ongeacht welke middelen rieht op die Staat, of op meerdere staten met inbegrip
van die Staat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt. (...)
Artikel 16
1. De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de
wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten
van de door dit verdrag gebonden Staat op het grondgebied waarvan die partij
woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats w aar de consument
woonplaats heeft.
5.4.
Volgens
hebben gedaagden hun activiteiten ontplooid in Nederland dan vvel
deze activiteiten (mede) gericht op Nederland (artikel 15 lid 1 onder c EVEX). Dit wordt
weersproken door gedaagden.
5.5.
Voor de beantwoording van de vraag of gedaagden hun activiteiten tot Nederland
hebben gericht, zoekt de rechtbank aansluiting bij de uitspraak van het Hof van Justitie van
de Europese Unie (hiema HvJ) van 7 december 2010, gevoegde zaken C-585/08 en C144/098, Pammer/Rederij Karl Schlüter en Hotel Alpenhof/Heller. Bij de uitleg van het
EVEX-Verdrag wordt immers rekening gehouden met de jurisprudentie van het HvJ.
Volgens de hiervoor genoemde uitspraak dient te worden nagegaan o f vöor de (eventuele)
sluiting van een overeenkomst met de consument uit de intemetsites en de algemene
activiteit van de ondernemer blijkt dat deze van plan was om handel te drijven met
consumenten die woonplaats hebben in één of meerdere lidstaten, waaronder die waar deze
consument woonplaats heeft, in die zin dat hij bereid was om met deze consumenten een
overeenkomst te sluiten. De volgende factoren, waarvan de lijst niet uitputtend is, kunnen
aanwijzingen vormen dat de activiteit van de ondernemer is gericht op de Staat waar de
consument wobnplaat heeft: het internationale karakter van de activiteit, routebeschrijvingen
vanuit andere lidstaten naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd, het gebruik van een
andere taal of munteenheid dan die welke gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de
ondernemer is gevestigd en de mogelijkheid om in die andere taal een boeking te verrichten
en te bevestigen, de vermelding van een telefoonnummer met een internationaal kengetal,
uitgaven voor een zoekmachineadvertentiedienst die worden gemaakt om consumenten die
in een andere lidstaat woonplaats hebben gemakkelijker toegang te verlenen tot de site van
de ondernemer of diens tussenpersoon, het gebruik van een andere topleveldomeinnaam en
de verwijzing naar een internationaal clientèle dat is samengesteld uit klanten die
woonplaats hebben in verschillende (lid)staten.
5.6.
Gedaagden hebben bij incidentele conclusie betoogd dat hun website
www.jungfrau.ch in de relevante periode - v6ör de sluiting van de overeenkomst - met
name was bedoeld voor het verstrekken van (bedrijfs)informatie aan de stakeholders en
C /13/603095/H A ZA 16-208
14 September 2016
4
aandeelliouders en dat deze niet direct was gericht aan klanten. Die bedrijfsinformatie was
niet relevant voor de klanten. Door tijdverloop, aldus nog steeds gedaagden, kan nu geen
inzicht meer worden gegeven in de toenmalige website. In reactie daarop heefit
prints
in het geding gebracht van de historische websites van gedaagden (www.jungfraubahn.ch en
www.jungfrau.com, waarop een link stond naar www.jungfrauwinter.ch). De homepage van
gedaagden (www.jungfrau.ch) werd, aldus
, doorgestuurd naar de website
www.jungfraubahn.ch. Onweersproken is gelaten dat de prints die door
in het geding
zijn gebracht, verwijzen naar de websites van gedaagden in de relevante periode en dat op
de prints op correcte wijze de destijds op de websites te vinden informatie is weergegeven.
De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van de op de prints vermelde gegevens.
5.7.
De rechtbank is, met inachtneming van bovengenoeinde uitspraak, van oordeel dat
gedaagden hun activiteiten (mede) hebben gericht op Nederland. Via de websites van
gedaagden was een prijslijst beschikbaar met een weergave van de prijzen in euro’s, evenals
een routebeschrijving vanuit Europa naar het skigebied. Daarnaast hebben gedaagden
(mede) gebruik gemaakt van een neutrale topleveldomeinnaam (.com), waarmee bezoekers
werden doorgeleid naar de website www.jungfrauwinter.ch., en waren de websites mede
beschikbaar in de Duitse en de Engelse taal. Hoewel Nederland niet specifiek op de
websites werd genoemd en deze niet in het Nederlands beschikbaar waren, zijn dit allemaal
wel aanwijzingen daarvoor dat de wil van gedaagden er kennelijk op was gericht om handel
te drijven met consumenten die in andere Europese lidstaten dan Zwitserland woonachtig
zijn, waartoe ook Nederland behoort. Voldoende is voorts o f uit al die aanwijzingen blijkt of
de bereidheid bestond oin een overeenkomst te sluiten met de consument met woonplaats in
een andere lidstaat en of gedaagden hebben getracht consumenten in die andere lidstaat te
bereiken, opdat zij een overeenkomst zouden aangaan met gedaagden. In zoverre is ook niet
doorslaggevend of al dan niet sprake was van een actieve website waarop skipassen konden
w'orden aangeschaft
5.8.
Volgens gedaagden vormen de hierboven beschreven omstandigheden juist
aanwijzingen dat hun activiteiten en websites niet méde waren gericht op Nederland dan wel
juist niet waren gericht op Nederland (omdat deze niet in de Nederlandse taal beschikbaar
waren). De website was echter, zoals reeds overwogen, wel beschikbaar in de Duitse en de
Engelse taal en daarmee waren deze ook voldoende toegankelijk en begrijpelijk voor in
Nederland woonachtigen. Vorengenoemde omstandigheden laten zien dat gedaagden zieh
buiten hun grenzen wilden bewegen en zieh actief op in elk geval meerdere lidstaten met
inbegrip van Nederland hebben gericht. Van groot belang is verder het internationale
karakter van de betrokken activiteit (skiën) die als toeristisch dient te worden aangemerkt.
Indachtig de bescherming van de consument vormen de hierboven beschreven
omstandigheden tezamen en in onderlinge samenhang bezien, voldoende aanwijzingen dat
de activiteiten van gedaagden zieh mede richtten tot de Nederlandse markt.
5.9.
Bij conclusie van antwoord in het incident heeft
_ er nog op gewezen dat uit
reclame-uitingen blijkt dat gedaagden er destijds zorg voor droegen datNederlanders met
shuttlebussen direct naar het skigebied konden worden gebracht en door hen op
vakantiebeurzen in Nederland reclame werd gemaakt voor het gebied. Gedaagden hebben
betwist reclame te hebben gemaakt. Zij hebben ook betwist dat een door
aangehaalde
uitspraak van M. Strahm hun kan worden toegerekend. Het was volgens gedaagden de
vennootschap (thans genaamd) Jungfrau Region Tourismus AG die op vakantiebeurzen
aanwezig was en waarvoor Strahm werkzaam is. Die vennootschap Staat echter helemaal los
C/13/603095 /H A ZA 16-208
14 september 2016
5
van gedaagden. De rechtbank overweegt dat in het kader van deze procedure niet duidelijk
is geworden welke band gedaagden hebben met deze onderneming en in hoeverre in
Nederland reclame is gemaakt voor het door gedaagden geexploiteerde skigebied. De
rechtbank ziet echter geen noodzaak hierop nader in te gaan, nu de hierboven beschreven
factoren reeds maken dat aan de voorvvaarden van artikel 15 lid 1 sub c EVEX is voldaan.
5.10.
De slotsoin van het voorgaande is dat de rechtbank op grond van het bepaalde in
artikel 16 juncto artikel 15 lid 1 sub c EVEX bevoegd is om over het geschil in de
hoofdzaak te oordelen. De incidentele vordering za! worden afgewezen, met veroordeling
van gedaagden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het incident, tot op
heden begroot op € 678,00 (1,5 x tarief € 452,00). Reeds omdat artikel 6:119a van het
Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op vorderingen tot betaling van proceskosten, zal
de daarover gevorderde wettelijke handelsrente worden afgewezen. De wettelijke rente over
de proceskosten is als na te melden toewijsbaar.
6.
De beslissing
De rechtbank
in het incident
6.1.
vvijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt gedaagden in de kosten van het incident, aan de zijde van
tot op
heden begroot op € 687,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119
BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag
van volledige betaling,
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij
voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komenvan 28 septem ber 2016 voor beraad
rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Biller, rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, en in
het openbaar uitgesproken op 14 september 2016.
ÜTGEGEVK
De gri
Rechtbai
RGROjiSt
iterdam